Utrechtse bisschoppen in ballingschap

34
Luit van der Tuuk

description

Gingen de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radboud vanwege de Noormannen in ballingschap

Transcript of Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Page 1: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Luit van der Tuuk

Page 2: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

De voorstelling dat de Utrechtse bisschop halverwege de negende eeuw

zijn zetel moest ontvluchten en meer dan 60 jaar in ballingschap heeft

doorgebracht vanwege de voortdurende vikingaanvallen, geeft een

^ • • • • ^ • « • • B ongenuanceerd en onjuist beeld. Jit van der Tuuk doet als amateur-histoncus onder- ' zoek op het gebied van de vroegmiddeleeuwse Ongenuanceerd omdat voor elk van

eschiedenis en heeft onder meer over de geschiede­

nis van Utrecht gepubliceerd. Hij is bezig met een

onderzoek naar de rol die de Noormannen hebben Radbod aparte omstandigheden gol-

gespeeld in de Lage Landen.

de drie prelaten Hunger, Odilbald en

spe.

' den. Onjuist omdat de ballingschap

minder continu was dan wordt voorgesteld en de oorzaak maar zelden

in een vikingaanval gevonden kan worden.

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 3: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Inleiding

Aartsbisschop Gunthar van Keulen en zijn suffragaanbisschop Hunger van Utrecht rich­

ten een verzoek aan koning Lotharius om de bisschoppelijke stoel van Utrecht 'een vei­

lige en vreedzame plaats te willen verschaffen, omdat de kerk van Utrecht door het ge­

weld van de barbaren nagenoeg geheel verwoest en vernietigd is en de kanunniken, die

daar eens de Heer dienden, hetzij overal verspreid, dan wel vermoord zijn'. Uit deze

tekst, ontleend aan een schenkingsoorkonde van begin 858, ! kunnen we afleiden dat

kort daarvoor de Utrechtse clerus voor het geweld van een vikingbende het Sticht

Utrecht is ontvlucht.

Pas bisschop Balderik (918-975) achtte de situatie veilig genoeg om de bisschopszetel

weer in Utrecht te vestigen. In de tussenliggende jaren werd Utrecht voortdurend

onveilig gemaakt door Deense bendes. Dit ongenuanceerde beeld, dat door Johannes

de Beka al halverwege de veertiende eeuw is beschreven,; is sindsdien door talloze his­

torici weergegeven. Zij lijken Beka te volgen zonder zich af te vragen of deze middel­

eeuwse auteur het wel bij het rechte eind heeft. Was Coster ' in zijn dissertatie immers

niet tot de slotsom gekomen dat Beka uiterst onbetrouwbaar is? Slechts hier en daar

klinkt voorzichtig een ander geluid door. Zo vermoedt Moll ' al in 1864 dat bisschop

Hunger in ieder geval tijdelijk naar het Sticht Utrecht is teruggekeerd op grond van zijn

vermeende invloed op de plaatselijke Deense heerser Hrcerekr. Moll wordt in dit stand­

punt meer recent gevolgd door Halbertsma. 5 Een voorzichtige kentering is ook te

bespeuren bij Van Vliet. '• Deze vraagt zich af waarom de bisschop zijn zetel na afloop

van de Deense heerschappij in 885 nog zo lang in Deventer gevestigd hield. Halberts­

ma 7 wist het antwoord. De Utrechtse kerken waren verwoest en de Utrechtse bevol­

king was, onder invloed van een Scandinavische kolonie, vijandig.

In verschillende historiografische studies is voornamelijk uitgegaan van verhoudingen

op lokaal niveau, terwijl een gedetailleerde analyse van het Noormannen-optreden in

de Lage Landen praktisch ontbreekt.8 In sommige meer algemene studies is wel sprake

van enige polemiek als het gaat over de rol van de Noormannen. ' Maar geen enkele

auteur gaat specifiek en uitgebreid in op de reactie van de Utrechtse kerk. Slechts de

voormalige Utrechtse gemeentearchivaris Van Campen (1899-1993) en meer recent Van

Vliet hebben een poging in die richting ondernomen, maar gingen daarbij nog uit van

het door Beka geschetste beeld. '"

In dit opstel zal geprobeerd worden bij te dragen tot een meer genuanceerd beeld van

de tijd van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod. Daarbij zullen de

verrichtingen van beide in de tweede helft van de negende eeuw in de Lage Landen

heersende Denen Hrcerekr (Rorik) en Guäröor (Godfried) uitvoerig worden belicht en zal

mede aandacht worden besteed aan de algemene rijkspolitiek. In deze context zal de

positie van de Utrechtse bisschoppen worden geplaatst.

LUIT VAN DER TVUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP fjjM

Page 4: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

m

HOud-Utrecht

Vikingaanvallen op Utrecht?

Allereerst ga ik in op het ontstaan van het denkbeeld dat de Utrechtse kerk ernstig zou

hebben geleden onder vikingaanvallen. Afgezien van de schenkingsoorkonde, waar de

Inleiding mee begon, is het optreden van Deense piratenbendes in Utrecht geheel

terug te voeren op niet contemporaine geschriften, op zijn vroegst in de tiende eeuw

geschreven. Een tijd waarin vikingactiviteit in de Lage Landen uiterst zeldzaam gewor­

den is. In vermoedelijke volgorde van ontstaan betreft het voornamelijk de volgende

bronnen.

- Volgens een halverwege de tiende eeuw stammend epitaaf op het graf van Ricfried

in de Utrechtse Sint-Salvatorkerk zou de overledene de 'heidenen' uit Utrecht heb­

ben verdreven. "

- De Vita Radbodi, geschreven na 962, beschrijft de bezoeken van de in Deventer resi­

derende bisschop Radbod aan het door de Denen verwoeste Utrecht. "

- De terugkeer van bisschop Balderik in het door de Noormannen verwoeste Utrecht

wordt in de rond 968 ontstane Vita Brunonis beschreven. '•'

- De plunderingen door de Noormannen, waarover de laat tiende-eeuwse Vita Adal­

bert! rept, lijken zich in het kustgebied te hebben afgespeeld. '4

- De Passio Friderici, met daarin een voorspellende droom van bisschop Frederik waarin

Utrecht geheel wordt verwoest door de Noormannen, is op zijn vroegst in de elfde

eeuw, mogelijk zelfs in de dertiende eeuw ontstaan. '5 De auteur Odbert bouwt een

sfeerbeeld op: Dorestad wordt met zijn 55 kerken vernietigd en gaat in vlammen op;

in Utrecht blijft er zelfs 'niemand meer over om tegen de muur te pissen'.

- Een schenkingsoorkonde van bisschop Balderik, gedateerd 940, waarin uitgebreid

verslag wordt gedaan van de verwoestingen door de Denen, is eenfaisum dat pas

rond het midden van de dertiende eeuw is ontstaan. If'

- In de Vita Sanctileronis, rond 1060 dooreen Egmondse monnik opgetekend, wordt de

moord door de Noormannen op Jeroen van Noordwijk beschreven. " De latere tradi­

tie plaatst de marteldood van deze Schotse heiligein hetzelfde jaar als de plundering

van Utrecht. Zijn gebeente werd in de tiende eeuw door graaf Dirk II naar Egmond

overgebracht. Deze translatie (overbrenging naar het altaar in een andere kerk) is

wel, maar de reden van zijn martelaarschap is niet bekend bij de auteur van de

Rijmkroniek van Holland. Hij rept althans met geen woord over de doodsoorzaak van

de heilige in zijn kroniek, geschreven in de dertiende eeuw. Het lijkt er dus op dat de

genoemde traditie pas na hem is ontstaan. '8

- De culminatie van deze berichten vinden we in het halverwege de veertiende eeuw

geschreven werk van Johannes de Beka. Deze vermeldt, net als Odbert, de raid op

Dorestad met zijn 55 kerken en de aanval op Utrecht, waarvandaan de bisschop met

zijn gevolg moet vluchten. Beka brengt eigentijdse elementen, zoals slingers en blij­

den, in zijn relaas. Ook voegt hij elementen uit de vitae van de beide heiligen Adal­

bert en Jeroen toe aan zijn verhaal: met Utrecht als thuisbasis houden de Denen

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 5: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

plundertochten in Holland. Ze vernielen het kerkje van Adalbert en vermoorden Jeroen,

priester in Noordwijk. Dan komt Beka nog met een aantal gebeurtenissen op de prop­

pen, waarvan we geen oudere bronnen kennen. De Denen vernielen een oud kasteel bij

Voorburg, vroeger van koning Aurindilius. De Hollanders hebben tevergeefs de wape­

nen opgepakt om de Denen te verdrijven, waarbij

de ridders Thietboldus en Geroldus sneuvelen. "

Des te opmerkelijker is het ontbreken van een vi-

kingaanval op Utrecht in de Vita Sancti Liudgeri,

geschreven door bisschop Altfried van Münster

(839-849).20 Deze legt zijn voorganger en verwant

Liudger een voorspelling van een door verwoestin­

gen van de Noormannen schier onbewoonbare

kuststreek in de mond. Maar Altfried, die blijk

geeft van een grote kennis betreffende de

Utrechtse kerk en zelf mogelijk in Utrecht opge­

voed is, meldt geen enkele raid op Utrecht. Hoewel

Altfried in de tijd van het ontstaan van de vita 2I

zelf in Westfalen verbleef, had hij genoeg contac­

ten om van de Noormannenaanvallen op de Friese

kustlanden op de hoogte te zijn geweest.

Sint ieroen, uit: J.A.F. Kronenburg, Neerlands Heiligen in de

Middeleeuwen Amsterdam iSoo, titelblad.

Bisschop Hunger en de heerschappij van Hrcerekr (850-870)

'Getrouwe van de Frankische koningen'. Met deze woorden typeren de Annalen van

Fulda postuum de lange tijd in de Lage Landen opererende Deen Hrcerekr (Rorik). 22

Over zijn opkomst zijn de bronnen vaag, hij lijkt aanvankelijk in de schaduw van zijn

broer Haraldr junior te hebben geopereerd.23 Nadat de Deense broers in ongenade zijn

gevallen bij de Frankische koning Lotharius (840-855), laat Hrcerekr zijn tanden zien en

dwingt hij de lenen af die hem ten onrechte - hij wordt valselijk van verraad beschul­

digd - zijn ontnomen.24 Volgens de annalist Prudentius schenkt Lotharius hem 'Dore-

stad en andere graafschappen'.21 Hij vestigt zich in Dorestad 2' en krijgt zijn lenen terug

op voorwaarde dat hij de Friese kustlanden verdedigt tegen piratenaanvallen.2T Maar

aanvankelijk kan hij niet voorkomen-wellicht omdat een groot deel van zijn vloot naar

Engeland is vertrokken 28 - dat in 851 een aanval op Frisia en de Betuwe plaatsvindt.

Mogelijk heeft Hrcerekr de piraten weten te bewegen hun heil verder buiten het rijk

van Lotharius te zoeken. Ze verleggen in ieder geval hun werkterrein nog dat jaar naar

Gent en later naar het Seinegebied.2'

LUIT VAN DBB TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 6: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

In de eerste jaren van de heerschappij van Hrœrekr schemert in de schriftelijke bronnen

de betrokkenheid van de Utrechtse kerk met de machtsverhoudingen op rijksniveau

slechts vaag door. Lotharius heeft in zijn rijk, waaronder ook de Friese kustlanden val­

len, * mede onder invloed van de druk van zijn broers Lodewijk de Duitser (840-876) -

koning van Oost-Francië - en Karel de Kale (840-877) - koning van West-Francië -

steeds de regie strak in handen moeten houden. Zo herstelde hij Ebo in diens functie

van aartsbisschop van Reims (840) en had hij de hand in de benoeming door de paus

van aartsbisschop Drogo van Metz als apostolisch vicaris (844). Het is aannemelijk dat

de onder zijn gezag gewijde bisschop Liudger een pro-Lothariuskoers vaart. •" Liudger is

een telg uit een vooraanstaande familie met rijke bezittingen in Teisterbant zoals blijkt

uit een schenkingsoorkonde uit 850 ten gunste van de Utrechtse kerk.i2

Met de komst van Hrcerekr in 850 lijkt de aandacht van Lotharius voor Frisia te verslap­

pen. Hij laat het gebied geheel aan de Deen, zijn fidelis, over. Inmiddels probeert Lode­

wijk de Duitser zijn invloed in Lotharingen uit te breiden. Zo houdt hij in 852 besprekin­

gen met enige rijksgroten van Lotharius terwijl deze laatste in het Seine-gebied ver­

blijft. 33 De invloed van Lodewijk zou ook kunnen blijken uit de keuze van de opvolger

van bisschop Liudger. Lotharius zal een voorkeur hebben gehad voor een familielid van

de bisschop. Maar na de dood van Liudger in of na 851 wordt deze niet door zijn verwant

Craft opgevolgd, maar door de onbekende priester Hunger.34

Volgens de Vita Odulfi zou de verkozen domproost Craft het bisschopsambt hebben

geweigerd, omdat de Noormannen het land onveilig maakten. Dit lijkt een wel wat al

\>*U

if ni f

>T

Fragment van de vergulde boekband van het 'Liber Aureus' van de abdij van Prüm met van links Lotharius I, Lodewijk de Duitser en Karel de Kale, uit: D.P. Blok, e.a. (reds.), Algemene Cesch Nederlanden, i (Haarlem 1981), 300.

naar rechts

iedenis der

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 7: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

te gemakkelijke motivatie achteraf om hem terzijde te kunnen schuiven. Dat het t i j­

dens het bewind van Hrcerekr juist tamelijk rustig was, zal de tiende-eeuwse auteur

van de Vita Odulfiwel ontgaan zijn.35 In hoeverre Odulfus een rol heeft gespeeld in de

benoeming van Hunger, zoals in de vita staat, valt te bezien. De Oostfrankische gericht­

heid van bisschop Hunger blijkt als hij zich in 854 niet tot Lotharius, maar tot Lodewijk

de Duitser wendt met het verzoek om de Utrechtse Sint-Maartenskerk te bevestigen in

haar goederen. '6

In deze situatie kunnen de belangen van Lodewijk de Duitser en Hrcerekr, fidelis van

Lotharius, gebotst hebben. Later zal blijken dat ze in ieder geval geen vrienden van

elkaar waren, ik kom hier nog op terug.

In 854 breekt er in Denemarken een strijd om de troon uit waaraan vele Denen mee­

doen, die tot dan toe vreemde kusten hadden geteisterd. Velen, waaronder de Deense

koning zelf, komen om het leven.

Slechts een minderjarige knaap

blijft als enige van de heersende

clan over. 'Eindelijk goddelijke

gerechtigheid', verzucht de schrij­

ver van de Annales Fuldenses. y

Hrcerekr durft het niet aan zijn

Friese leengoed te verlaten om

deel te nemen aan de Deense bur­

geroorlog. De dreiging van

Lodewijk de Duitser, die steeds

meer zijn invloed in Lotharingen

doet gelden, kan hierin een rol

hebben gespeeld.

Als Lotharius, die zijn einde voelt

naderen, zich in het begin van 855

terugtrekt in een klooster geeft hij

geheel Frisia aan zijn ongeveer 18

jaar oude, gelijknamige zoon. Na

zijn dood, nog dat jaar, blijft zijn

broer Lodewijk de Duitser invloed

uitoefenen op Lotharingen. Zo lijkt

de jonge koning Lotharius II (855-

869) in de eerste jaren van zijn

bewind onder de hoede van zijn

oom Lodewijk te opereren. De

Lotharius I, uit: M. Grant, Dawn of the

Middle Ages, Londen, 1986,726.

LUIT VAN DES TVUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 8: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

Lotharingse rijksgroten hadden hun keus voor Lotharius II al aan Lodewijk voorgelegd,

die hiermee instemde. 38 Lotharius heeft zich na de dood van zijn vader direct tot zijn

oom gericht, hij wordt in Frankfurt - in het rijk van Lodewijk - gekroond. Door de kro­

ning van zijn neef heeft Lodewijk een compromis bereikt waarbij hij maximale invloed

op Lotharingen kan uitoefenen zonder dat hij de aristocratie in Lotharingen en zijn

broer, de Westfrankische koning Karel de Kale, tegen zich in het harnas jaagt. De

samenwerking tussen neef en oom blijkt bijvoorbeeld als een Saksisch contingent

Lotharius bijstaat in zijn strijd tegen een vikingbende nabij Xanten. w Ook Hrcerekr lijkt

gerustgesteld met de komst van zijn nieuwe heer Lotharius II, want in het voorjaar

durft hij het aan om naar Denemarken te vertrekken, samen met Gur>ó3r (Godefridus),

die zich na avonturen in West-Francië bij zijn neef heeft gevoegd. "'

Ze proberen in Denemarken koninklijke macht te verkrijgen, doch zonder succes, want

in het najaar keren ze naar Frisia terug. Ze vestigen zich weer in Dorestad en blijven het

grootste gedeelte van Frisia beheersen.41 In Denemarken wordt de macht inmiddels

door een bloedverwant van de omgekomen koning bekleed.,: Deze verbiedt de uitoefe­

ning van het christelijke geloof en zendt de missionaris Anskar terug naar het Franki­

sche rijk. Wellicht is dit de reden dat Lotharius, op instigatie van zijn oom Lodewijk de

Duitser, Hrœrekr in 857 in het Deense grensgebied, vaag omschreven als het gebied

tussen de Eider en de zee, stationeert. " Maar Lotharius heeft Hrcerekr harder in Frisia

nodig, want een aantal Denen maakt gebruik van diens afwezigheid. Ze bestormen nog

hetzelfde jaar Dorestad en verwoesten de Betuwe en andere naburige gebieden. M

Volgens de vaderlandse historiografie kunnen we, zoals eerder al ter sprake kwam,

hiertoe ook het Sticht Utrecht en het latere Holland rekenen. " Er wordt inderdaad een

aanval op Utrecht vermeld in een oorkonde, begin 858 door Lotharius uitgevaardigd,

waarin het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg aan de Utrechtse kerk wordt geschonken

als toevluchtsoord voor de uitgeweken bisschop Hunger en zijn gevolg. ," Deze oorkon­

de is ons overgeleverd in een afschrift uit het cartularium van bisschop Radbod (900-

917) en is daar in tweede instantie, na de tijd van Radbod, aan toegevoegd.47 We moe­

ten dus op onze hoede zijn. Oppervlakkig gezien lijkt er niets aan te merken op de in­

houd van de oorkonde. Er zijn geen tegenstrijdigheden of onmogelijkheden te bespeu­

ren en de nadruk die ligt op de verwoesting van de kerkelijke goederen in Utrecht lijkt

te passen bij de toon die de bisschop had moeten aanslaan om zijn verzoek kracht bij te

zetten.

Toch roept deze oorkonde vragen op. Waarom wordt de plundering van Utrecht - met

zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard - niet door andere bronnen bevestigd? En

waarom krijgt de Utrechtse zetel een toevluchtsoord in het bisdom Luik toebedeeld,

terwijl nota bene de Keulse metropoliet Gunthar48 (850-863) zelf Hunger bijstaat in zijn

verzoek aan Lotharius? Een dergelijke schenking lijkt in dit licht ongepast, te meer daar

het diocees Luik werd bestuurd door bisschop Franco (856-901), een partijganger van

Karel de Kale. Bij de sterk door de bisschoppen gedicteerde Verdeling van Meerssen in

LUIT VAN DEK TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 9: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oorkonde van koning Lotharius II uit 858,

waarin hij het Sint-Pietersklooster te

Odiiiënberg schenkt aan de Utrechtse kerk

(OSU, no. 70). Afschrift in het zgn. Liber do-

nationum uit ca. 1200, HUA, Bisschoppelijk

archief, inv.nr. 43.

»1 tioïc otmporenns rln # drii Tin iHU-«pl lorkmuj rtiutnü I fnicmonr««ia frr._Si l«d diumo cumi| manctpaaj qutppiam mti nrrifwufirmam^id nobifpnildubio ad «rrna beanrudtnê ndnfcij cmdam ajjuturû efft ampdim' ]̂ irH cöpiar'omm pdclium (ofctq i»lc t n iw pjcnnum laiirer i-jiiruroi' tndultna.cJujd-çrTrU ra crumfani (acn paia«i »irï l«mi cappeliani * tnirMjOfti «entra bilium cóm didictmirf. awod traicAnfis ecrfâ que tti bcnme'jcin confeflemf «Diittnnj conjlrurhi « ditiojaruf barbarie tmmrnrntt tttnuiad pent dcjtj-utra • ad mÀyâam Ttdacra frr. canomnip oüm tn ca domino miurararf. pjjjun per dwfa loea • quidam aifpji -ódam enam imrmpti juiir-iVw dénia; intuberrrc maxima nectf strait depcaa ff cetfraidine nrum ur mtmcoarr )<ï jcdi mjrart onu iirm quiet« -' uacffitti looi ad ëjolanom; &' rqHguim canoni cep -rWrmuif. QUOK JaltfUnmif-> fmctnff'"1'! 1uqq[eJnomt>'piM>

itnorfdfïi patronj nfi ob tmolamnï enà ,ir twncaiu anime au| tiff torfiouuici- -• pu memorie qtnirwij nn todiaritaiionda auV

-Tsofittmyimty nrv hmnqarrif. Icupr» latent nfa rnpna>#a onder te brengen? Het vertrek van buuaw'ubtttnflimû pbenrrf aflenjum kojcittnn^ nrt'd|'ictf fit de bisschop betekent immers een ri iifftmtij. per quo' in pago majo ju» fbuuuï rurr inonajtertu m hornat jet per ?jrriKtu" cjuoî) bent; nuncuparTad pfcmi jedem tjeeteijcm fnb «mi «niH^TO'rradiin'ej per oniïa ttpmaàâ amp iattenê 7 mtamm rteruw oàê fedrf «delen funufaairtï efertm • mmnmigR I raid*) nra petpra Itberali mumficenna eojdin nufcdia pr» ra» ? pdeceflaw ltfim. jaluvr ixixri'^marvMtûsr' fr ur h«' im rradmonij feu pieranf (anpno p-rurara iïpa in «oribilii[ piicucrrr • manu ppa fubrrr tam fomawm?? atutli nrï wpijitmc aflijpiare luflftrri 5«rnù" lotharu «rtófi rupf-Dam; tl twean rwoqnout fcpfi •> fubfcrarji. Data- mi t»«ï lanua*».

870 zou dit nog eens blijken: het

Luikse diocees ging als enige van

de Keulse kerkprovincie groten­

deels naar het rijk van Karel de

Kale.4''

Ligt het voor Lotharius niet meer

voor de hand om Hrœrekr terug te

roepen uit het Deense grensgebied

dan de Utrechtse clerus elders

verzwakking van het lokale gezag

van de koning. Waarom vlucht de

Utrechtse clerus juist nu? De jaren

845-850 waren aanzienlijk onrusti­

ger dan het daaropvolgende

decennium. Tenhaeff,0 vermoedde

al aan de hand van de eerder

genoemde schenkingsoorkonde uit

850 een 'exodus van de Utrechtse

clerus' naar Teisterbant.

In 845 wordt Frisia, na enige jaren van rust, aangevallen door Noormannen, waarbij een

groot aantal mensen gedood wordt. Ook de piraten zelf lijden verliezen. 51 Het jaar

daarop plunderen ze Oostergo en Westergo, Dorestad gaat in vlammen op, ze krijgen

bijna heel Frisia in handen. Lotharius kijkt vanuit zijn palts te Nijmegen machteloos

toe. ' ; Het volgende jaar wordt behalve Dorestad en de stroomopwaarts gelegen villa

Meginhardi ook de Betuwe door Denen geplunderd. Zij blijven het gebied bezetten. "

Over de jaren 848 en 849 zijn we minder goed geïnformeerd. Gerward, de vermoedelij­

ke schrijver van de Annales Xantenses, maakt in algemene bewoordingen melding van

Noormannenaanvallen voor deze jaren. Gezien zijn regionale gebondenheid is de kans

groot dat hij op Frisia doelde. 54 Met de annalist van Fulda mogen we aannemen dat

deze reeks van aanvallen op de noordelijke kusten van het rijk van Lotharius zijn uitge­

voerd door Hrœrekr, daartoe geprovoceerd door 's konings valse beschuldigingen. "

Als de elkaar immer bestrijdende Karolingische koningen hun geschillen -althans voor­

lopig - bijleggen % en de Deense koning Hârekr na een burgeroorlog zijn binnenlandse

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN B A L L I N G S C H A P

Page 10: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

positie weet te consolideren,37 lijken de kansen op een machtsbasis in Frisia of een he­

gemonie in Denemarken voor Hrcerekr verkeken. Het is dan ook niet verbazingwekkend

dat hij in 850 alles op alles zet en met een omvangrijk Deens leger Frisia, de Betuwe en

andere plaatsen verwoest en Dorestad inneemt.5S Dat Deense leger had Hrcerekr waar­

schijnlijk samengesteld uit uitgeweken tegenstanders van koning Hérekr. Na deze cli­

max van de reeks van aanvallen op Frisia in de voorgaande jaren geeft Lotharius einde­

lijk toe en schenkt hem 'Dorestad en andere graafschappen', de actie waarmee dit

hoofdstuk begon.

Van twee Utrechtse bisschoppen uit de roerige periode 845-850 kennen we niet veel

meer dan hun naam: Egihard en Liudger, de laatste kwam al ter sprake. Voor het overi­

ge blijven de verrichtingen van de Utrechtse clerus in deze periode voor ons in duister­

nis gehuld. Het is dan ook niet bekend of de bisschop in Utrecht zetelde. 59 Na deze

terugblik pakken we de draad weer op en keren terug naar de schenkingsoorkonde van

In het Sint-Pietersklooster te Odiliënberg bevonden zich volgens de overlevering de

relieken van de Ierse missionaris Wiro, een beschermeling van Pepijn van Herstal. Deze

heilige speelde een belangrijke rol in de Utrechtse kerk. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een

reliekschrijn van Wiro, in de volle

Middeleeuwen op hoge feestda­

gen prominent op de altaartafel

van de Sint-Maartenskerk aanwe­

zig. '" Het is aannemelijk dat er in

het Sticht Utrecht al eerder een

Wiro-cultus was. In dat licht

gezien lijkt het vervalsen van een

oorkonde te passen in een poging

om de relieken in bezit te krijgen.

Hierbij lijkt ook de overlevering,

dat een deel van de relieken door

Hunger weer naar Utrecht is over­

gebracht, aan te sluiten. "' Machi­

naties onder dekking van een rook­

gordijn van al of niet uitgevoerde

vikingaanvallen kwamen geregeld

voor. Zo heeft Lifshitz aannemelijk

gemaakt dat alle beschrijvingen

Karel de Kale met aan zijn rechterzijde zijn echtgenote Richildis, uit: K. van der Hont e.a. (eds.), The Utrecht Psalter in Medieval Art Picturing the Psalms of David, 't Coy 1996, «5-

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 11: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

van door raids veroorzaakte translaties in het gebied van Rouen in feite een dekmantel

zijn voor na de Noormannenperiode uitgevoerde diefstallen van de zo begeerde relie­

ken.62

Al met al is de schenkingsoorkonde van 858 door zijn secundaire verschijning en van­

wege zijn inhoud verdacht en hebben we mogelijk te maken met een tiende-eeuws/a/-

sum.(,i Het vormt een wankele basis voor het hele historiografische bouwwerk van de

vermeende viking-aanvallen op Utrecht.

Hrcerekr keert inderdaad ergens tussen 860 en 862 terug naar zijn Friese leen en neemt

de verdediging van Frisia weer ter hand. Want in 860 geeft Lotharius nog namens de

afwezige Hrœrekr goederen te Gendt in de Over-Betuwe aan het klooster Lorsch. '•'

Doch in 862 vermaant Hincmar, bisschop van Reims, Hrcerekr per brief geen steun te

verlenen aan de opstandige graaf Boudewijn met de IJzeren Arm. Deze had Karel de

Kale tegen zich in het harnas gejaagd door diens dochter Judith te schaken. ',s Hrcerekr

blijkt nu niet alleen een belangrijke leenman van Lotharius, maar hij lijkt ook in de poli­

tieke arena te manoeuvreren. Hij wordt door Sedulius Scottus zelfs 'koning' genoemd

als deze een altaar beschrijft uit de tijd van Hrcerekr: Hoc altare sacrum Rorici tempore

regis.6('

Uit de genoemde brief van Hincmar kunnen we opmaken dat deze prelaat denkt dat

Hrœrekr voldoende macht heeft om Boudewijn te kunnen helpen. Een tweede brief van

Hincmar is aan bisschop Hunger gericht, waarin deze wordt gevraagd zijn invloed op

Hrœrekr te gebruiken om hem af te houden van hulp aan graaf Boudewijn. '" Blijkbaar

verwacht Hincmar dat Hrœrekr, die 'nuperadfidem Christi convenus' is, ofwel onlangs

tot het christendom bekeerd, de kerkelijke autoriteit van Utrecht zal erkennen.68 Impli­

ciet geeft Hincmars brief ook aan dat Hunger naar zijn Utrechtse zetel is teruggekeerd,

hoe kan de bisschop anders macht uitoefenen op Hrœrekr? Diens aanwezigheid lijkt

voldoende garanties te geven voor een veilig verblijf van de Utrechtse clerus. Het lijkt er

dan ook op dat Hunger ook na 857 in het Sticht Utrecht resideerde. Heeft hij zijn zetel

eigenlijk wel voor langere tijd verlaten? Het ziet er eerder naar uit dat hij in 857 op de

vlucht is geslagen maar is teruggekomen nadat de kust weer veilig was.

Toch kan Hrœrekr niet voorkomen dat er in de winter van 862/863 een raid wordt uit­

gevoerd op Dorestad. Wellicht weet hij, net als in 851, de Deense aanvallers te bewegen

hun heil buiten zijn gebied te zoeken. Begin 863 varen de piraten de Rijn op naar

Keulen, zij plunderen Xanten en verschansen zich tot begin april op een eiland in de Rijn

bij Neuss waar ze door Lotharius op de linker- en door een Saksisch contingent op de

rechteroever belegerd worden. Dan bemiddelt Hrœrekr tussen de belegeraars en de

belegerden. Op zijn advies trekken de piraten zich terug zoals zij gekomen waren.65

Het jaar daarop roeien weer Noormannen de Rijn op om beide oevers te plunderen. ™

Ze plunderen 'gebieden van Lotharius en Lodewijk aan weerszijden van de rivier gele­

gen'. Het lijkt erop dat ze het gebied van Hrœrekr met rust laten. Maar in 865 verwoes­

ten Noormannen 'wat er nog over is van Frisia'. Als dan een groep piraten uit Vlaande-

LLIT VAS OER Til k UTRECHTSE B I S S C H O P P E N IS' BALLINGSCHAP E £ |

Page 12: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

ren wordt verdreven en zijn heil aan de overkant van de Noordzee zoekt, ~: dan kunnen

we hierin wellicht een deel van de mannen van Hrcerekr zien, die - belust op buit en

avontuur-niet langer achter hun hoofdman blijven staan. Zij volgen hun nieuwe leider

Ubbe de Fries en richten het jaar daarop in York een bloedbad aan. Plunderingen in het

Schelde-gebied -dus buiten het gebied van Lotharius - kunnen als een zoethoudertje

hebben gediend voor de manschappen van Hrcerekr, die hun tijd in ledigheid moesten

doorbrengen. ~! Zo zal Hrcerekr steeds hebben moeten schipperen tussen de uitspattin­

gen van zijn moeilijk onder de duim te houden manschappen en de belangen van zijn

Frankische heer.

In 867 wordt Hrcerekr uit Frisia verdreven door opstandige bewoners, 'Cokingi'

genaamd. Zij lijken het juiste moment gekozen te hebben, nu een deel van zijn mannen

naar Engeland is overgestoken. Lotharius wil vervolgens een leger op de been brengen,

zoals hij verklaart, tegen de Noormannen. Dat hij dit leger ook gaat inzetten tegen

Hrcerekr, die met Deense hulptroepen naar Frisia wil terugkeren, lijkt een gevolgtrek­

king van Hincmar. ^ Uit een brief van bisschop Adventius van Metz blijkt inderdaad dat

Lotharius van plan is een veldtocht te ondernemen, maar nergens valt uit af te leiden

dat zijn tegenstander Hrcerekr zou zijn.75 Ook blijkt dit niet uit een tweede brief van Ad­

ventius, gericht aan paus Nicolaas I, die vermoedelijk met dezelfde veldtocht verband

houdt. n Er wordt zelfs van 'heidenen' gesproken, terwijl Hrœrekr gedoopt is. De

Annales Xantenses, die een overval op een niet nader genoemd deel van Frisia in 867

vermelden, spreken eveneens van 'heidenen'.7" Zou het niet kunnen zijn dat Hincmar,

die niet veel met Hrœrekr ophad, en bovendien als rancuneus bekend staat, hier een

tendentieuze gevolgtrekking doet? Het is opmerkelijk dat de meeste historici het

bericht van Hincmar zonder meer voor waar hebben aangenomen. Zij lijken zich te

laten leiden door de zeer slechte pers die Hrcerekr kreeg van Hincmar. Zo meent bij­

voorbeeld Henderikx 7S dat Hrcerekr het niet zo nauw nam met zijn verplichtingen

jegens zijn heer. Maar de historische werkelijkheid is anders.

Hrcerekr lijkt steeds trouw te zijn geweest aan Lotharius en heeft voor zover dat tot zijn

mogelijkheden behoorde Frisia redelijk vrij gehouden van pirateninvallen. In de periode

850-857 en ca. 861-867, waarin Hrcerekr daadwerkelijk in Frisia verbleef, is - in een zeer

roerige t i jd-z i jn gebied slechts driemaal aangevallen door piraten. In twee gevallen (in

851 en 863) weet de Deen nog te bewerkstelligen dat de aanvallers hun heil elders gaan

zoeken. Het derde geval (865) betreft een vaag en geïsoleerd bericht van de Annales

Xantenses. Geen slecht resultaat vergeleken met de onophoudelijke vikingaanvallen op

het Seine- en Loiregebied in diezelfde periode. Bovendien lijken deze gebeurtenissen

slechts incidenten in een zeer gewelddadige tijd, waarin Lodewijk de Duitser op drie

fronten tegen opdringende Slavische stammen en de Bulgaren moest vechten. Lode­

wijk II en Karel de Kale moesten het in het zuiden opnemen tegen Moren en Saracenen.

De laatstgenoemde had ook nog te maken met gewelddadige opstanden in Aquitanië

en Bretagne. Lodewijk en Karel moesten daarnaast ten strijde trekken tegen hun eigen

LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 13: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

opstandige zonen en andere familieleden. En alsof dat nog niet voldoende was, viel

Lodewijk in 858 het rijk van Karel binnen.

Ik gaf al eerder aan dat Hrcerekr daadwerkelijk in het politieke spectrum aanwezig was

en als een trouwe Frankische leenman werd beschouwd.79 Ook later zou blijken dat hij

als een trouwe vazal gold. 80 In de vaderlandse historiografie wordt hij gunstig afge­

schilderd. Zo wordt hij in de Vita Adalberti genoemd als beschermer van het kerkje dat

te Egmond boven het graf van de heilige Adalbert gebouwd werd.81 Twee toponiemen

in de omgeving van Egmond, Roriksberg en Roriksput, herinneren wellicht aan het

stichtelijke werk van Hrcerekr. De Roriksput, thans bekend als Runxputte, speelt nog

steeds een rol als rooms-katholiek pelgrimsoord.82

Een gewapend terugkerende Hrcerekr, die door Lotharius moet worden tegengehou­

den, lijkt daarom helemaal niet te passen in het geschetste beeld. Het lijkt er eerder op

dat Lotharius Deense avonturiers in het algemeen 83 en niet Hrcerekr wilde tegenhou­

den. Frisia is immers zonder de verdediging van Hrœrekr blootgesteld aan vikingaan-

vallen en Lotharius moet daarom wel maatregelen nemen. Bovendien moet hij tegen

de opstandige Friezen - de Cokingen - optreden, die zijn leenman hebben verdreven.

De actie van de Cokingen zou gezien kunnen worden als een uiting van anti-Frankisch

sentiment van een Fries bevolkingsdeel. De plaatselijke bevolking zal immers minder

gecharmeerd geweest zijn van hun Frankischgezinde heer en Hrcerekr hebben verdre­

ven.

In de zomer van 867, tijdens een ontmoeting met zijn oom Lodewijk de Duitser in

De Roriksput te Heiloo, naast de tijdens het beleg van Alkmaar (J573J verwoeste Onze-Lieve-Vrouw-ter-Nood

kapel, op een zeventiende-eeuwse gewassen tekening, uit:J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouwter

Nood, Schoort, 1980,15.

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 14: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

lOud-Utrecht

Frankfurt, kondigt Lotharius aan naar Rome te reizen om bij paus Nicolaas I zijn stand­

punt in zijn slepende huwelijkskwestie te verdedigen.s4 Lotharius wil zich laten schei­

den van zijn echtgenote Theutberga om met zijn concubine Waldrada, bij wie hij al vier

kinderen had, te kunnen huwen. Zijn huwelijk met Theutberga was kinderloos geble­

ven. 85 Maar de paus had stelling genomen tegen de voorgenomen scheiding, waardoor

Lotharius verstoken bleef van wettige opvolgers.

Door het nieuws uit Frisia, dat Lotharius waarschijnlijk in Frankfurt bereikt, moet hij zijn

plannen wijzigen. Hij stelt zijn reis naar Rome uit en brengt een leger op de been, waar­

mee hij getuige de tweede genoemde brief van Adventius, half juli een overwinning op

de heidenen weet te behalen. 86 Voorlopig stuurt hij slechts een gezantschap naar de

paus. Pas in het voorjaar van 869 weet hij in Monte Cassino zijn zaak met succes te

bepleiten bij de inmiddels nieuw aangetreden paus Hadrianus II.

Bisschop Odilbald en de heerschappij van Hrœrekr en Gu3rö3r (870-885)

Als het duidelijk wordt dat Lotharius II, koning van het naar hem genoemde Lotharin­

gen, geen wettige kinderen meer zal krijgen, treffen zijn beide ooms Lodewijk de

Duitser en Karel de Kale een onderlinge regeling. Zij verdelen Lotharingen onder elkaar,

mocht hun neef komen te sterven.8" Als Lotharius inderdaad in augustus 869 aan een

ziekte bezwijkt en Lodewijk de Duitser ernstig ziek is, en naar men zegt ook spoedig zal

sterven, aarzelt Karel de Kale niet. 88 Nadat hij een aantal Lotharingse rijksgroten

gepolst heeft, valt hij in september Lotharingen binnen. Karel weet zich dan gesteund

door onder meer de bisschoppen Hatto van Verdun, Arnulf van Toul, Adventius van

Metz en Franco van Luik. 8' Op 9 september laat Karel zich te Metz tot koningvan Lotha­

ringen kronen. '° Met beloftes en giften probeert hij zoveel mogelijk de aristocratie ach­

ter zich te krijgen. Zo krijgt Boso, een telg uit één van de belangrijkste families in Lotha­

ringen en bovendien een schoonzoon van keizer Lodewijk II, onder meer de strategisch

gelegen abdij Saint-Maurice in Wallis. " In dit kader voert Karel in de eerste twee we­

ken van januari 870 in Nijmegen besprekingen met Hrœrekr, de belangrijkste man in de

Friese kustlanden, en hij sluit met hem een bondgenootschap. '2 In deze politiek past

ook Karels huwelijk met Richildis, een zuster van Boso, diezelfde januari, want zijn nieu­

we Lotharingse echtgenote kan een belangrijke rol spelen om de voornaamste adel bin­

nen zijn kamp te krijgen.93 Zij volgt als het ware Lotharius' weduwe Theutberga op als

'koningin van Lotharingen'. De lenen en allodiale goederen van de Lotharingse edelen

die zich tegen Karel keren, worden verbeurdverklaard. '>4 Deze gaan vervolgens naar ge­

trouwen uit Karels omgeving. ''"• Omdat de bisschoppen steeds een cruciale rol hebben

gespeeld in de rijkspolitiek is hun benoeming in Lotharingen één van de belangrijkste

stappen van Karel geweest om zijn macht te consolideren. Zo gaat de vacante zetel in

het aartsbisdom Trier naar Bertulf, een neef van zijn trouwe aanhanger Adventius % en

die van Keulen naar Hilduin, één van de mensen uit Karels gevolg. r In dat licht moet

LUIT VAN DER TUVK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 15: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

ook de verkiezing tot bisschop van Utrecht van Alfridus, een verwant van Karei, worden

gezien. Alfridus was sinds 864 abt van Saint-Amand-les-Eaux bij Atrecht ';s en moet vol­

gens Van Buijtenen " tegen zijn zin in 866 de Utrechtse zetel bezetten. Van Buijtenen

gaat, in navolging van Platelle, '"" echter voorbij aan het feit dat Karel de Kale in 866

geen enkele invloed op het in het rijk van zijn neef Lotharius II gelegen diocees Utrecht

kon laten gelden. Als Karel heeft getracht zijn invloed in 866 naar Utrecht uit te breiden

dan staat deze vijandige stap in schril contrast met de vriendschappelijke betrekkingen

tussen beide koningen. Juist in dat jaar schenkt Lotharius zijn oom de Sint-Vaast abdij

als zij bijeenkomen om onderlinge afspraken te maken. "" Waarschijnlijk is het jaar 866

bij Platelle ingegeven door het vermeende sterfjaar van bisschop Hunger. Dit jaartal is

bijvoorbeeld te vinden in de non-contemporaine Annalen van Sint-Marie ",2 en heeft al­

gemeen ingang gevonden in de geschiedschrijving. Maar zijn sterfjaar staat geenszins

vast, we weten alleen dat hij voor het laatst in 863 vermeld wordt omdat hij verstek

moet laten gaan wegens ziekte op een concilie in Metz. ""

Gezien het voorgaande moeten we de verkiezing van Alfridus wel naar het najaar van

869 verschuiven. De verkiezing zou een vergeefse actie blijken, want kort daarop heeft

Lodewijk de Duitser al een tegenbisschop Odilbald aangewezen, zoals hieronder nog

zal blijken. De tegenzin van Alfridus is te begrijpen. Het aanvaarden van een onzeker

episcopaat in het door Karel geüsurpeerde Lotharingen was voor hem niet aantrekke­

lijk. Het is begrijpelijk dat Alfridus wel genoemd wordt als electus in eigentijdse bron­

nen, maar niet voorkomt op enige Utrechtse bisschoppenlijst. Hij heeft in de praktijk

het ambt nooit vervuld. Het is daarom wellicht wat overdreven om hem op te nemen in

de galerij der Utrechtse bisschoppen, zoals Van Buijtenen heeft gedaan.

Het is niet aannemelijk dat Karel de Kale zonder meer een zittende bisschop van zijn

zetel zou verdrijven met het risico de kerk tegenover zich te krijgen. In Trier en Keulen

worden dan ook slechts vacante plaatsen bezet. We mogen er daarom van uitgaan dat

ook de zetel van Utrecht op het moment van de benoeming van Alfridus vacant was en

bisschop Hunger al was overleden.

Als de nog immer bedlegerige Lodewijk de Duitser van Hilduins benoeming hoort,

stuurt hij Liudbert, de aartsbisschop van Mainz, om Karels kandidatuur te blokkeren en

in zijn plaats de Keulse geestelijke Willibert als tegenbisschop in te wijden. '"'' Karel

spoedt zich naar Keulen, maar kan niets doen. '°5 Liudbert moet in een brief aan de paus

nog pleiten voor Willibert, want deze heeft aanvankelijk bezwaar tegen diens benoe­

ming. ,l16 Maar de Oostfrankische druk is te groot. Willibert wordt alsnog gewijd en Hil-

duin moet het veld ruimen. In de genoemde brief wordt Liudbert gesteund door zijn

suffragaanbisschoppen. Hieronder is ook de reeds genoemde bisschop Odilbald van

Utrecht. Het is voor het eerst dat deze prelaat in de bronnen voorkomt.107

In februari is Lodewijk weer op de been en trekt naar Frankfurt waar hij door enige

Lotharingse groten wordt erkend.I0S Hij stuurt Karel een bericht dat hij onmiddellijk het

veld moet ruimen.10' In maart beginnen de broers te onderhandelen. Karel verlaat ver-

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP g |

Page 16: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

volgens Aken en vertrekt naar zijn palts in Compiègne. ntl Op 8 augustus 870, precies

een jaar na het overlijden van Lotharius, wordt te Meerssen een akkoord bereikt en

wordt Lotharingen tussen de beide broers verdeeld. ' " De steun van de bisschoppen

blijkt op deze verdeling van grote invloed geweest te zijn. Zo gaat de Keulse kerkprovin­

cie grotendeels naar het Oostfrankische, maar het diocees Luik bijna helemaal naar het

Westfrankische rijk. De grens komt langs de Maas te liggen. Het gevolg is dat het Sticht

Utrecht en ook het leen van Hrœrekr in het gebied van Lodewijk komt te liggen.

Doch het verdrag van Meerssen blijkt geen garanties te geven voor een definitieve

oplossing van het territoriale conflict tussen de beide broers. Lodewijk valt zelfs het

Westfrankische rijk binnen als Karel in 875 in Italië tegen Lodewijks zonen optrekt.

Als Lodewijk het jaar daarop sterft, aarzelt Karel niet en trekt het oostelijke deel van

Lotharingen binnen. " In deze omstandigheid schuwen Karel en Lodewijk niet om in

eikaars rijken te intrigeren. Zo blijft Karel een goede relatie met Hrcerekr onderhouden.

In 872 ontmoeten ze elkaar tweemaal, waarbij Karel volgens de annalist Hincmar zijn

getrouwe goedgunstig ontvangt. "4 De verstandhouding met Lodewijk - nu zijn heer -

is een stuk slechter. Een bespreking wordt gehouden in een sfeer van wantrouwen.

Hrcerekr komt slechts onder bescherming van gijzelaars. "5 Het lijkt er dus op dat het

gebied van Hrcerekr wel in naam, maar niet in de praktijk, tot de Oostfrankische in­

vloedssfeer gerekend mag worden. Bisschop Odilbald kan zich onder deze omstandig­

heden moeilijk in het gebied van Hrœrekr handhaven. Onder druk van de hem vijandige

Karel de Kale met zijn officieuze vazal Hrcerekr zal de bisschop de Utrechtse stoel naar

elders hebben willen verplaatsen. Hij ontliep hiermee op zijn minst de mogelijkheid dat

hij in zijn vrijheid belemmerd werd.

Een parallel voorzo'n beslissing ontmoeten we in de abdij van San Vincenzo al Volturno

in Italië. Na een aanval van Saracenen in 881 vluchtten de monniken met hun abt naar

Capua. Een deel van de monniken keerde na enige jaren terug maar de abt bleef achter

in Capua, omdat hij vandaar uit de belangen van de abdij beter kon behartigen. '"'

Het is niet bekend waarheen de bisschop uitweek, maar het is aannemelijk dat we hem

in het gebied van de Oostfrankische invloedssfeer moeten zoeken. Daarom alleen al

lijkt het veel in dit verband genoemde Sint-Pietersklooster te Odiliënberg geen op t ie , l r

er nog van afgezien dat dit klooster waarschijnlijk toen nog niet in handen van de

Utrechtse kerk was, zoals hiervoor betoogd.

Hoewel van zijn 30 jaar durende episcopaat weinig bekend is, klinkt zo nu en dan iets

van de omstandigheden rond Odilbald in de bronnen door. Zo zouden volgens het goe-

derenregister van de Utrechtse kerk de goederen op Texel tijdens zijn episcopaat verlo­

ren zijn gegaan. I18 Dat de kerkelijke administratie op Texel door de war is geraakt, is

een wel erg vrije vertaling van de betreffende passage door Muller, " ' ook al lijkt dit

waarschijnlijk. Juist het ontbreken van gegevens over Odilbald kan betekenen dat ver­

der ook veel verloren is gegaan en derhalve het kerkelijk bestuur op een laag pitje

stond.12"

LUIT VAN DER TUVK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN [N BALLINGSCHAP

Page 17: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

r Blad uit het Coederenregister van de . Ifl UiKJi.iqv ••! '1! Mi-xfH'tn.riK». 'M-Û*\nWmAm4*"' Utrechtse kerk, (777-866) (05 U, no. 49), met f |« haiahan vn t im ln Irai -in-m-lti roMMffoi qo * ïntroir vermelding van de Texelse goederen voor de

tijd van 'Othilboldi episcopi'. Afschrift in het zgn. Liber donationum, HUA, Bisschoppelijk archief, inv.nr. 44. qS <pfi "äiikr )cô mannno. .-> miiifi lacer binotrhdn'flnta..

Joiilw .ui <j hoflkdi dicunr'bifaftn flwa.rn qtub; ffupnomtiv»

fl tnanfcrtOn btuorWvtwlicUr <$uH>a p&xm «xAk -rfectwam £ 0(«(?b«^rwi«^«tajl^.«aiHO«taH-«^«rpf»fe9aö««t«»l' Karel de Kale wordt na zijn dood in

^ f c t u n r à w w r a » ty'fc^a&n.rfr«!!* W noânf ««1 877 opgevolgd door zijn zoon Lode-

,, r ~ i ii_(f wijk de Stotteraar. Als ook deze na am.» i airriV«nr tiprw^orf aimnnanonvuuwmitati TCTTA* ( & V j b ^ f t k ^ o 4 ' t i . ß « r o ; ; * t W « , n c w ^ f T . * e f r m V * slechts twee jaar koningschap ^r»rn^<rml'UT^.(wilW inf.tnnb;-\*itkï-,c^lc<>ró'(«ma«? overlijdt, ontstaat er in het West-

ym^,yi^^rxà,ac^^SamA^.p:^M^- frankische rijk een politiek insta-Axm^M rmtócrr öb fui omœe\iuc omw meuMA pmavfar. , . , . r, \ .. , v i . i d - 1' -> - - i ->£_:_. 'P: « * biele situatie. Van enige invloed in uk-abrnw &*"< memorie orinlbakliepi.tut et ttpib turr^dd ö

| l r nof« fibranr j niflii (ufdieh «p ropbatr om^eectis ."««ie de Friese kustlanden lijkt nu geen ^ia-cejcUccui' fr~5 btfnöib, oitr nÄ»t}.OtrauAtt<*i IwcKuutj- sprake meer te zijn. De Oostfranki-l n W r « ^ ttyüM ^ m a f« «n alnf U f * ï t a a a a f l - f ^ s c h g k o n j n g L o d e w ] j k d g J o n g e r e

wcii fet m*icr.\ii medenicwkc rtrrçahl öwtirta .? flun lic jnmnr a JJ- _ „ 3 „ ^ r «-iNuï.«««^» maakt van deze situatie gebruik

• S!. M«.«>i umw.irntr TOTU J« HURT, neen «u» tixlwnovwe &

S o f a t iurf m-mf- (tliuf pafcorf• «»quif 7 çfettttmb' om in 879 het Westfrankische deel

van Lotharingen te usurperen. De zwakke Westfrankische koningen kunnen niets an­

ders doen dan deze toestand te accepteren. Het jaar daarop wordt dan ook de status

quo door beide partijen in Ribemont bevestigd. We vernemen ook niets meer van

Hrcerekr. Als in 882 de Deen Gu3rö9r (Godfried) l : i beleend wordt met het voormalige

gebied van Hrcerekr mogen we aannemen dat de laatstgenoemde niet meer leeft. 122

Mogelijk was hij al in 876 dood, omdat in dat jaar de Friezen, die occidentales '-' ge­

noemd worden, de Noormannen een nederlaag toebrachten.124

Gu3rö3r was met een groot Noormannenleger in 879 op de Vlaamse kust geland. Dit

leger wordt in 882 door de Oostfrankische keizer Karel III in het nauw gedreven in

Ascloha, een kamp aan de Maas. Maar Karel lukt het niet het Noormannenleger te ver­

slaan. In plaats daarvan sluit hij onder invloed van zijn raadgever Witbert een overeen­

komst met de belegerden. Gu3rö3r wordt, zoals gezegd, beleend met het voormalige

gebied van Hroerekr. Witbert, neef en pleegzoon van Lotharius II, i2S tracht zo Guôroôr

binnen het kamp van de nazaten van Lotharius II, onder aanvoering van Hugo, de

natuurlijke zoon van Lotharius, te krijgen. In hun ogen was Lotharingen ten onrechte

verdeeld tussen het Oost- en Westfrankische rijk. Zo wordt GurJröör betrokken in de

strijd om Lotharingen en raakt verstrikt in een politiek web.

Karel tracht de explosieve situatie in Ascloha te redden door de metgezellen van

Gur)rö9r af te kopen met kerkelijke goederen uit Lotharingen. 26 Een deel van de Denen

onder leiding van Sigrödr (Siegfried) verlaat volgens afspraak het Oostfrankische ge­

bied, zij vestigen zich in oktober van dat jaar te Condé. Anderen trekken noordwaarts

en plunderen en branden het Frankische bolwerk Deventer plat. 127 Het nieuwe gebied

van Gu9rö3r wordt blijkbaar gemeden. Zoals hiervoor al werd betoogd, is het waar-

LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN' IN BALLINGSCHAP

Page 18: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

schijnlijk dat Odilbald al ten tijde van Hrcerekr het Sticht Utrecht verlaten heeft. Later

blijkt hij zich in Deventer gevestigd te hebben. Maar als hij hier al in 882 resideerde, zou

hij dat jaar het vege lijf hebben moeten redden voor de verdwaalde vikingbende.

Hiervoor is echter geen enkele aanwijzing te vinden, ook de annalist van Fulda, die de

plundering van Deventer meldde, zwijgt over de bisschop. Hij vertelt slechts dat

Deventer, waar de heilige Liafwin rust, in brand is gestoken en 'velen' vermoord zijn.

Een verbrande, maar niet meer herbouwde huisplaats uit de late negende eeuw in

Deventer wordt toegeschreven aan deze verwoesting. Het opwerpen van een forse aar­

den, ringvormige wal met gracht rond de portus wordt gezien als een reactie op deze

aanval.,28

Nu Cu3rö3r een belangrijke positie inneemt in de Friese kustlanden wordt hij in 883

benaderd door de Lotharingse troonpretendent Hugo met een voorstel voor nadere

samenwerking om het voormalige rijk van Hugo's vader te veroveren. Om de onderlin­

ge band te verstevigen, krijgt Gu3rö3r Hugo's zuster Gisela ten huwelijk. m Volgens an­

dere bronnen zou dit huwelijk al deel van de overeenkomst met Karel III van het jaar

daarvoor in Ascloha hebben uitgemaakt. "" Maar het samenbrengen van Gu3rö3r met

een naaste verwante van de zo gevaarlijke Hugo zou van een domheid getuigen die we

zelfs de herhaaldelijk blunderende Karel III moeilijk kunnen toeschrijven. Door dit

huwelijk won de toch al krachtige positie van de Deen alleen maar aan betekenis. Dat

Karel het gevaar van deze verbintenis wel inzag, en deze waarschijnlijk ook als een pro­

vocatie beschouwde, blijkt als hij in het voorjaar daarop Gisela bij zich in Worms ont­

biedt en haar een tijdlang niet toestaat naar haar echtgenoot terug te keren. Dit zal de

goede verhouding tussen de keizer en zijn vazal bepaald niet bevorderd hebben.

Die verhouding verslechtert nog als in de herfst van dat jaar Gu3ró3r ervan wordt

beticht zijn gebied niet voldoende te verdedigen. Een vloot Denen vaart door zijn ge­

bied de Rijn op, ze slaan hun kamp op in Duisburg en zouden de omgeving hebben ge­

plunderd als zij niet door hertog Hendrik van Babenberg zouden zijn tegengehouden. In

het voorjaar keren zij naar het kustgebied terug. '3I

De dood van de Westfrankische koning Carloman "2 is voor Hugo, gesterkt door zijn

verbond met Gudrödr, het moment om tot actie over te gaan, te meer daar keizer Karel

III naar Italië is afgereisd. Hugo zendt geheime boden naar Gu3rö3r in Frisia met de

vraag troepen te sturen. Hij zou Gu3rö3r de helft van het rijk beloofd hebben als dit met

behulp van de diensten van de Deen in handen van Hugo valt. ' " Dan vraagt Gu3rö3r,

via zijn gezanten de Friese graven Gerulf en Gardulf, aan de keizer hem enige fiscale

goederen aan de Rijn bij Koblenz af te staan, vanwege de wijn productie. Alleen dan kan

hij de rijksgrenzen blijven verdedigen. 1M De Annalen van Sint-Vaast weten te melden

dat deze zet is bedacht door Gerulf.I35

Het gevraagde gebied behoort tot het Frankische kerngebied en ligt bovendien op de

strategische samenkomst van Rijn en Moezel, zo'n verzoek zou natuurlijk geweigerd

worden. Totnogtoe hadden de Frankische heersers de Denen alleen maar beleend met

LUIT VAN DER TUL/K U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 19: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

gebieden in Frisia. Dit was immers ideaal voor de op scheepsgebied superieure

Noormannen, omdat de Franken zelf het gebied niet konden verdedigen. Volgens

Regino was het moerassige Frisia ontoegankelijk voor het Frankische leger, het lag in

regni extremitatibus. '•"'

Maar Karel III wijst het verzoek niet af en geeft zo zijn leenman geen excuus om tot mi­

litaire actie over te gaan. Gudrödr zou in het voorjaar van 885 al voorbereidingen hebben

getroffen om de Rijn op te varen. i r l n plaats daarvan arrangeert de keizer een 'overleg'tus­

sen zijn gezant, hertog Hendrik van Babenberg, en Gu3rö3r met de bedoeling de Deen te

vermoorden. Als ontmoetingsplaats wordt Herispich, een voor de Franken goed bereikbare

plaats nabij de splitsing van Rijn en Waal, gekozen. 138 Volgens Regino laat Hendrik de

Hamalander graaf Everhard Saxo, wiens bezittingen eerder door Godfried geroofd waren,

een aanklacht tegen de Deen indienen en de eerste slag toebrengen.

'Omdat Gu3rö3r de Deen trouwbreuk wilde plegen, door een list van zijn getrouwe

Gerulf, werd hij door hertog Hendrik gedood', berichten de Annalen van Sint-Vaast. "9

Sommige historici, bijvoorbeeld De Vries 14° en Halbertsma, 141 menen dat Gu3rö3r

dankzij een list van Gerulf door Hendrik werd gedood. Anderen, bijvoorbeeld Van Win­

ter, M' zijn van mening dat Gu3rö3r de vermeende trouwbreuk door de list van Gerulf

had gepleegd. En die list was het doen van de bovengenoemde onmogelijke eis ter ver­

krijging van goederen in het Frankische kerngebied. Bij nadere beschouwing kunnen

beide partijen gelijk hebben. Want zoals uit het voorgaande blijkt, initieerden Gerulf en

Gardulf met een list - het doen van een onmogelijke eis - de trouwbreuk van Gu3rö3r.

Ondanks deze list blijkt dat Gerulf na de moord op Gu3rö3r in hoog aanzien staat bij de

koning. Bovendien wordt, naast Gu3rö3r, iedereen in zijn gevolg - waartoe ook Gerulf

behoort - vermoord. Toch heeft Gerulf de gebeurtenis overleefd en dat kan alleen ver­

klaard worden door aan te nemen dat hij een dubbel spel heeft gespeeld. Hij heeft met

de onmogelijke eis Gu3rö3r op subtiele wijze in een moeilijke positie gemanoeuvreerd.

Ondanks dat de verschillende kroniekschrijvers een duidelijke afkeer tegen Gu3rö3r

hadden, zijn ze toch allemaal voorzichtig in hun uitspraken over ontrouw van deze

Deen. De Annalen van Fulda l4i stellen weliswaar dat Gu3rö3r zijn eed brak, doch hij

maakte alleen aanstalten om de Rijn op te varen en gebieden te veroveren. Een andere

annalist schrijft alleen dat Gu3rö3r ervan beschuldigd werd met Noormannen plannen

tegen de Franken te smeden. ' " Regino ' " zegt dat Gu3rö3r een excuus zoekt om te

kunnen aanvallen en de annalist van Sint-Vaast merkt slechts op dat Gu3rö3r zich op­

maakte om zijn woord te breken. l46 Geen van de auteurs beweert dus dat Gu3rö3r ook

daadwerkelijk tot actie is overgegaan. Hij zou slechts voorbereidingen hebben getrof­

fen. Bovendien wordt hij alleen beschuldigd van ontrouw, maar tot een officiële be­

schuldiging of veroordeling is het nooit gekomen.

Het lag niet in de lijn van de Deense heersers in de Lage Landen om zich meester te

maken van Frankisch gebied. Een basis in de Friese kustlanden, niet te ver van Dene­

marken, was voor de mannen die een machtspositie in hun vaderland nooit hadden

LUIT VAN DER TVUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINC-SCH A P

Page 20: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

De moord op Cudrödr (Godfried de Zeekoning), in: 1. Wagenaar, Vaderlandsche historie vervattende de geschiedenis der nu Vereenigde Nederlanden inzonderheid die van Holland van de vroegste tijden af [...], Amsterdam, II, 7790-7796.

opgegeven, voldoende. Waarschijnlijk gold ook voor Guôroôr dat zijn ambities niet in

het Frankische rijk lagen.

De hoofdrolspeler Hugo wordt voor de keizer gedagvaard, hij wordt veroordeeld we­

gens intrige tegen het rijk van de keizer. Hem worden de ogen uitgestoken en hij wordt

gevangen gezet in het klooster van Sankt-Gallen. lr

De bisschoppen Odilbald en Radbod na de Deense overheersing (885-917)

Met de veroordeling in 885 van de tegen het rijk in opstand gekomen Hugo, zoon van

Lotharius II, en zijn Lotharingse partijgangers, was er voor de Oost- en Westfrankische

heersers slechts tijdelijk een einde gekomen aan een gevaarlijke situatie. Hugo's mede­

plichtigen hadden het vege lijf 'zonder paarden, wapens en kleren' gered.l4K Zij worden

door de keizer veroordeeld tot 'onterende straffen', '•'' maar blijken in de ja ren negentig

van de negende eeuw toch weer een rol van betekenis te spelen.

Als de edelen in Lotharingen, dat na het Verdrag van Ribemont in 880 geheel deel uit­

maakt van het Oostfrankische rijk, aansluiting dreigen te zoeken bij de Westfrankische

koning, besluit de Oostfrankische koning Arnulf van Karinthië (887-899) ze tegemoet te

komen. Hij vormt in 895 een apart koninkrijk Lotharingen met zijn natuurlijke zoon

Zwentibold (895-900) als gekroonde koning van dit gebied. In naam wordt de situatie

hersteld van voor de verdeling van Meerssen en zo denkt Arnulf de separatisten uit Lo-

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 21: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

tharingen de wind uit de zeilen te kunnen nemen. Het nieuwe Lotharingen beslaat het

voormalige rijk van Lotharius II, 15° maar de bronnen zijn hierin - zeker wat de Friese

kustlanden betreft - vaag. Het Utrechtse diocees komt grotendeels in dit nieuw ge­

vormde Lotharingen te liggen.

Het lukt koning Zwentibold niet, mede door de vele conflicten met Lotharingse edelen

en een militair avontuur in West-Francië, enige stabiliteit in zijn rijk te brengen. De

Lotharingers willen van de hen opgedrongen koning af. Na de dood van Arnulf in 89g

nemen ze hun kans waar. Zwentibold wordt het jaar daarop dooredelen, die eerder bij

hem in ongenade gevallen waren, vermoord. '51

De laatstvermelde plundertochten van Noormannen in de Lage Landen vinden plaats in

891 als er burchten langs de kust en andere doelen in 'het rijk van Lotharius' worden

aangevallen. I52 Dat jaar brengt koning Arnulf een bende Noormannen een verplette­

rende nederlaag toe aan de Dijle bij Leuven.153 Het jaar daarop wordt er nog een stroop­

tocht in Ripuarië tot aan Bonn toe gehouden. 'M Daarna is er tientallen jaren lang geen

enkele melding meer van plunderingen. De meesten beproeven nu hun geluk in

Engeland en Ierland. '^ Binnen het Frankische rijk zijn nog slechts in het Seine- en

Loiregebied vikingen actief. Dat er sindsdien niets meer van hen vernomen wordt in het

door conflicten verzwakte Lotharingen, is opvallend. Blijkbaar gaat het argument hier

niet op dat de Noormannen juist toesloegen op momenten van een verzwakt bestuur.

Als er één zo'n periode is geweest dan is dat wel tijdens het bewind van Zwentibold.

In de geschetste situatie hebben plaatselijke edelen het voor het zeggen en kunnen het

rijksgezag ondermijnen. Ook Gerulf blijkt zich in zijn graafschap in het Friese kustge­

bied ten noorden van de Oude Rijn op zijn minst goed te kunnen handhaven of weet

wellicht zijn positie uit te breiden. De intrige tegen Gu3rö3r in 885 zal hem geen wind­

eieren gelegd hebben. Bovendien ontvangt hij in 889 van koning Arnulf een aantal goe­

deren die hij feitelijk al onder zich heeft. *

De in ballingschap levende bisschop Odilbald zal geen reden hebben gezien terug te

keren naar dit instabiele Lotharingen, met zijn vele gewapende conflicten. De prelaat

vestigt zich, vermoedelijk kort na het aantreden van Zwentibold in 895, in Deventer in

het oostelijke deel van zijn diocees. In 895 neemt hij deel aan de synode van Tribur. Hier

wordt hij Vodebaldus Taventrensis aecclesiae episcopus 1S~ genoemd. Ook het privilege

van Zwentibold van 896 kan een aanwijzing voor zijn verblijf in Deventer vormen.

Zakelijke vrijheden verleend aan de Utrechtse kerk met betrekking tot Dorestad wor­

den dan uitgebreid met onder andere Deventer en Tiel. l58 Tot 895 wordt hij steeds

Odilbald (bisschop) van (de kerk of de zetel van) Utrecht genoemd. 159 In een oorkonde

van het jaar daarop wordt hij weer bisschop van de Utrechtse kerk genoemd. ",n Maar

deze lijkt overgeschreven van een vroegere oorkonde van Lodewijk de Vrome. In ieder

geval is de hierin toegepaste formulering Traiectensis ecclesie Veteris episcopus tamelijk

gebruikelijk.

LUIT VAN DER TUVK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP • £ !

Page 22: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Qud-Utrecht

WèMJJ

'De brand en vernieling eener Nederlandsche rivierstad door de Noormannen'. Negentiende-eeuwse litho naar C. Springer.

• Ü •-".

Deventer, gelegen in de gouw Hamaland, was na - en als reactie op - een plundering

door de Noormannen in 882 ",1 voorzien van een wal en een gracht. ",: Volgens Koch ""

was de civitas Deventer een versterkte kern die alle kenmerken van een koningshof

had. De aanwezigheid van koninklijk domeingoed is vanaf de negende eeuw aanwijs­

baar.

Hoewel we niet weten wie in de laatste jaren van de negende eeuw de grafelijkheid in

Hamaland (het gebied tussen Deventer en de Rijn) en de Betuwe (het oostelijke rivie­

rengebied) had, is wel bekend dat de familie Meginhard/Wichman in dit gebied domi­

neerde. We komen in 855 al een Wichman als graaf in Hamaland tegen. :6H Een eeuw

later heeft weer een Wichman de grafelijkheid in Hamaland. "" De Hamalandse graven

behoren tot de hoge adel en Oostfrankische rijksaristocratie, met Karolingische familie­

banden en zeer uitgebreide bezittingen. "•'• We mogen Hamaland dan ook tot de

Oostfrankische invloedssfeer rekenen. Sigebert van Gembloux rekende Hamaland tot

Saksen: ex pago Saxoniae Hamalant. Na de moord op Gudrö9r achtervolgt een groep

Teisterbanters een bende Denen, die Saksen intrekken. "'" Uit de omschrijving van de

gebeurtenis valt af te leiden dat het genoemde Saksen aan Teisterbant moet grenzen,

dan wel er zeer dichtbij moet liggen. I68 Dat er een verwantschap is tussen de verschil­

lende leden van de familie Meginhard/ Everhard/ Wichman is duidelijk gemaakt door

Van Winter, lw ook al zijn de weergegeven familiebetrekkingen veelal hypothetisch. Zo

blijkt uit een aantekening in het necrologium van het Sint-Vitusstift te Hoog-Elten, dat

LUIT VAN DCS TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 23: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

de graven Meginhard en Wichman familie van elkaar zijn, al is de relatie niet duide­

lijk. 170 Aanwijzingen voor de verwantschap tussen Everhard en Wichman zijn te vinden

in het Liber memoralis van Reichenau. u'

Hamaland met zijn krachtige en Oostfrankisch gezinde graven was zo een redelijk vei­

lig toevluchtsoord voor bisschop Odilbald en zijn gevolg. Als het al formeel deel uit­

maakte van het nieuw gevormde Lotharingen, dan viel het in ieder geval binnen de

Oostfrankische invloedsfeer. Volgens Regino was het de keizer zelf die na de dood van

Everhard diens dukaat aan zijn broer Meginhard toevertrouwde. r 2 Ook de goedkeuring

die Arnulf en niet Zwentibold in 899 verleent aan de nieuwe bisschopskeuze lijkt een

aanwijzing dat men Deventer in de praktijk niet tot Lotharingen rekende. m In ieder

geval vond Odilbald hier een -veil ig omwalde -verblijfplaats, waar de adel geen strijd

voerde met het rijksgezag. Sterker nog, de steun van de plaatselijke adel zal zijn positie

alleen maar versterkt hebben. Bovendien ontliep hij door zijn vertrek uit Utrecht de zich

uitbreidende macht van de Geruifingen, waarover ik nog kom te spreken, die door hun

Westfrankische gezindheid minder met deze bisschop op hadden. Een bijkomend

nadeel was dat de greep van de Utrechtse clerus op kerkelijke bezittingen in Lotharin­

gen door zijn vertrek danig verzwakte.

Na de dood van Arnulf krijgen de Oostfrankische Konradijnen het vervolgens voor het

zeggen in Lotharingen. Zij treden op namens de door hen gesteunde koning Lodewijk

het Kind (900-911), het zevenjarige zoontje van Arnulf. Na de dood van Lodewijk maakt

de Westfrankische koning Karel de Eenvoudige- populair in Lotharingen-zich meester

van het gebied. Kort voor Arnulf sterft ook bisschop Odilbald. Volgens het necrologium

van Oudmunster is zijn sterfdag 25 september. m Hij zou volgens Beka, die zegt deze

informatie uit de kroniek van Regino van Prüm te hebben, in Utrecht begraven zijn. ' "

Maar Regino noemt alleen de dood van de prelaat en weet nog te melden dat zijn

opvolger Radbod is. m

Radbod zou volgens zijn vita afkomstig zijn uit een adellijk Frankisch geslacht uit de

pagus Lommacensis, de Lommegouw tussen Maas en Sambre. '" Hij werd in eerste

instantie aan de koorschool in Keulen onderwezen en nadat zijn oom (avunculus)

Gunthar, aartsbisschop van Keulen, in 863 bij de paus in ongenade gevallen was, aan

het hof van Karel de Kale. Na Karels dood plaatst Radbod zich onder de leiding van abt

Hugo. 178 Radbod moet hem al aan het hof van Karel hebben ontmoet, want Hugo was

een vooraanstaand raadgever van de koning. Hij stond aan het hoofd van verschillende

belangrijke abdijen en was één van de invloedrijkste mannen uit het Westfrankische

rijk. Wellicht verbleef Radbod in Tours omdat dit één van de abdijen was waar Hugo de

scepter zwaaide en Radbod een libellus over de tegen de Noormannen strijdende inwo­

ners van deze stad had geschreven. m Van Radbod kunnen we daarom een Westfranki­

sche gezindheid verwachten. Ook in een aanbeveling van Radbod - in zijn vita als een

voorspelling voorgesteld -voorde (aanvankelijk) Westfrankisch georiënteerde Balderik

(918-976) als zijn opvolger, ziet Ahlers l80 onder voorbehoud een verdere aanwijzing

LI'IT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 24: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

voor de Westfrankische gerichtheid van de bisschop.

Volgens zijn vita zou Radbod tijdens zijn visitatiereizen in conflict gekomen zijn met

Noormannen. De Denen werden bij zo'n gelegenheid als gevolg van een vervloeking

van Radbod getroffen door een ziekte.IKI Beka had dit nog aangedikt, op Radbods vloek

volgde een bliksem uit de hemel die de Denen vernietigde. n2 Dat de Utrechtse bevol­

king Radbod tegen de Denen te hulp schiet, is ook een toevoeging van Beka die niet in

de vita is terug te vinden.

Geïnspireerd door de Vita Radbodi nam Halbertsma IS! aan dat zich in Utrecht in het

begin van de tiende eeuw - ik vermeldde het al in mijn Inleiding - een Scandinavische

kolonie ontwikkeld had. Dat lijkt een slag in de lucht, want hiervan is niets aangetoond.

Als zich al zo'n kolonie ontwikkeld had, zou dit eerder te verwachten zijn in de belang­

rijkste havenplaatsen uit deze periode zoals Deventer of Tiel, maar ook voor deze plaat­

sen zijn geen aanwijzingen gevonden.

Uit de tijd van Radbod zijn geen vikinginvallen bekend, want zoals hiervoor al is opge­

merkt, hadden dezen in 892 het ruime sop gekozen. De door Adam van Bremen m

genoemde aanvallen ten tijde van Radbod zijn in werkelijkheid in 882 uitgevoerd. Hij

refereert aan de plunderingen van Keulen, Trier en Aken in dat jaar, 1S" dus ver voor de

tijd van Radbod. De neiging om in hagiografische geschriften de Noormannen bij won­

deren te betrekken - een grotere tegenstelling dan heidense plunderaars tegenover

een heilige weldoener is nauwelijks denkbaar- lijkt ook in de vita Radbodi de kop opte

steken. In de hagiografie van de Lage Landen komen we dit verschijnsel naast de Vita

Radbodi - geschreven na 962- meermalen tegen. In de Passio Friderici - o p zijn vroegst

in de elfde eeuw ontstaan - voorspelt bisschop Frederik de komst van de wrede

Noormannen. ""' In de laat tiende-eeuwse Vita sancti Adalbert! ontneemt door bemid­

deling van de heilige Adalbert een laaghangende wolk de Noormannen het zicht. Is~

Radbod voelt zich in Deventer minder thuis dan zijn voorganger Odilbald, hij was vol­

gens zijn vita 'in de geest altijd in Utrecht' en ging er ook vaak heen, maar de omstan­

digheden (res et tempus) lieten het niet toe dat hij zijn zetel daar permanent vestigde.

In de zin daarvoor meldt de anonieme auteur van de vita dat de Denen de Utrechtse

kerk verwoest hadden, maar dat de vrede nu was weergekeerd. Iss De genoemde om­

standigheden, waaronder de bisschoppelijke stoel niet naar Utrecht kon terugkeren,

kunnen dus niet op de Denen slaan. Eerder moeten we denken aan de invloed van de

Hamalandse graaf in zijn streven de snel expanderende macht van de Friese Geruifin­

gen te weerstaan.

De Geruifingen, graaf Gerulf en zijn nazaten, hadden goed garen gesponnen bij de de­

plorabele staat van het rijk. Gerulfs zoon Dirk handhaaft zijn vaders positie in het

Westfriese kustgebied en zijn zoon Waldgertreffen we aan als graaf van Nifterlake en

Teisterbant. We komen Waldger in 914 tegen als hij optreedt namens Radbod in een

verzoek gericht aan Koenraad I (911-918) 189 en twee jaar later is hij met zijn broer Dirk

aanwezig op de rijksdag in Herstal bij de Westfrankische koning Karel de Eenvou-

LV1T VAK DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 25: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

De Westfriese graaf Dirk I, uit: J. van der

Does (ed.), Hollandtsche Rijm-Kronijk In­

houdende de gheschiedenissen der Graven

van Hollandt tot het Jaer MCCCV, 's Cra-

venhage, 1620, titelblad.

dige. "" Blijkbaar waren de broers,

net als overigens de meeste gro­

ten in Lotharingen, overgegaan

naar Karel, die sinds 911 Lotharin­

gen aan zich had getrokken. Sinds­

dien lijken de Geruifingen trouwe

aanhangers van de Westfran-

kische koningen. Zo vinden we

Dirk in 921 wederom bij koning

Karel ' " en hetjaardaarop schenkt

de koning hem goederen in West-

Friesland. m Graaf Dirk (of zijn

gelijknamige zoon) bevond zich in

939 onder de aanhangers van de

Westfrankische koning Lodewijk

van Overzee. "•' Ook Vlaamse con­

necties wijzen naar West-Francië.

Dirk week uit naar Vlaanderen, zijn gelijknamige zoon huwde met een dochter van

graaf Arnulf van Vlaanderen. ' " Als Waldgers echtgenote Alberada 195 dezelfde is als de

gelijknamige weduwe van Reinier van de Maasgouw, dan is dit een verdere aanwijzing

voor Waldgers toenadering tot de Lotharingse aristocratie.

De zonen van Gerulf bewegen zich blijkbaar op hoog niveau. Het is daarom niet vreemd

dat Waldger zijn prestige wil verhogen door een instelling als de bisschoppelijke stoel

binnen zijn ambtsgebied te laten terugkeren. Met de Oostfrankischgezinde Odilbald

zou hij niet veel kans hebben gemaakt, als Waldger tenminste al voor 900 de grafelijk­

heid bezat. Maar met bisschop Radbod met zijn Westfrankische achtergrond liggen de

zaken anders. Waldgers bemoeienis met het verzoek van Radbod aan koning Koenraad

in 914 tot bevestiging van de rechten van de Utrechtse kerk moeten we waarschijnlijk

ook in het licht van de goede banden tussen de graaf en de bisschop zien. "" Als we er

met Muller i r van uitgaan dat het oudste deel van het cartularium tegelijk met deze

oorkonde aan koning Koenraad is overgelegd, dan kan Waldger - actief betrokken bij

deze oorkonde - zich welhaast niet schuldig hebben gemaakt aan het zich toe-eigenen

van kerkelijke goederen. Het oudste gedeelte van het cartularium zal immers de kern

van de goederenlijst hebben bevat, die juist is opgesteld als een actie tegen hen die ker­

kelijke bezittingen aan zich hadden getrokken gedurende de Noormannenheerschappij

en daarna. "8

LUIT 1'J.V DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N I \ B A L L I N G S C H A P

Page 26: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

Henderikx ' " vermoedt dat de kern van het goedenenregister van de Utrechtse kerk

voor 896 moet zijn ontstaan, dus nog tijdens het episcopaat van Odilbald. Maar het

register is gebaseerd op tal van oorkonden, waarvan er slechts drie in het cartularium

zijn opgenomen. Het ontbreken van verwijzingen naar een oorkonde van Zwentibold

uit 896 lijkt dan ook niet speciaal een aanwijzing voor het ontstaan van de goederen-

lijst voor dit jaartal, zoals Henderikx stelt. Volgens Van Winter doet juist het ontbreken

van verwijzingen naar de genoemde oorkonde vermoeden dat het goederenregister

pas na de terugkeer van de bisschop naar Utrecht moet zijn ontstaan. Want de betref­

fende oorkonde was - blijkbaar niet meer van belang - na het vertrek van de clerus in

Deventer achtergebleven.:o" Het register zou dan slechts die goederen hoeven te bevat­

ten die nog moesten worden teruggeëist na de terugkeer van de bisschop.2"'

Als de vroege datering van Henderikx toch juist is dan moet Waldger welhaast te jong

zijn geweest om zich bezig te houden met het ontvreemden van kerkelijke bezittingen.

Dat juist de Westfriese graven zich hieraan schuldig zouden hebben gemaakt, zoals

Henderikx 2"2 vermoedt, lijkt uit dien hoofde niet erg waarschijnlijk. m Men kan zich

zelfs afvragen in hoeverre de bisschopskeuze in 899 werd beïnvloed door de Geruifin­

gen.

Halbertsma 204 vermoedt, in navolging van Jaekel, een verwantschap tussen Radbod en

Waldger. Volgens zijn vita zou de moeder van Radbod van Friese afkomst zijn en zelfs

van de legendarische Friese koning Radbod (Redbad) afstammen.2(" Ook de Geruifin­

gen - de enige zoon van Waldger heette ook Radbod - zouden van de Friese koning

afstammen. Als het al waar is, dan zijn bisschop Radbod en Waldger hooguit verre

familie van elkaar. Hoe het ook zij, de auteur van de vita lijkt de Friese afkomst van

Radbod, als bisschop van de Friezen, niet zomaar te melden. Een parallel is in de Passio

Friderici te vinden in de vermeende Friese afkomst van bisschop Frederik van Utrecht.2"6

De Hamalandse graaf zal er alles aan gedaan hebben om de stoel juist in Deventer te

houden. De macht van de Geruifingen zal al spoedig gebotst hebben met die van de

invloedrijke Saksische familie Meginhard/Wichman met uitgebreide bezittingen in

Hamaland en het rivierengebied. Het conflict bereikt een tragisch dieptepunt met de

moord op Everhard Saxo, gepleegd door Waldger in 898. : , r

Op de achtergrond speelt nog een andere tegenstelling mee. De Geruifingen neigden

naar het Westfrankische kamp, terwijl de Hamalandse graven trouwe aanhangers van

de Oostfrankische koningen bleven. Had de Hamalandse graaf bisschop Odilbald nog

met open armen ontvangen, de verhouding met de Westfrankischgezinde Radbod zal

aanzienlijk koeler geweest zijn.

In de geschetste verhoudingen lijkt een terugkeer van Radbod naar Utrecht in de lucht

te hangen. Misschien ligt dit voornemen ten grondslag aan het conflict tussen de bis­

schop en Meginhard, dat in één van de laatste jaren van het episcopaat van Radbod

voor de paus in Rome uitgevochten wordt. Dit valt althans af te leiden uit een briefwis­

seling tussen paus Johannes X en de Keulse metropoliet Heriman, waarin scandala aut

LUIT VAN D£ft TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 27: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

iurgia (twistpunten en meningsverschillen) tussen de partijen worden gemeld. 2I,S

Waarschijnlijk hebben we met dezelfde Meginhard te doen, die zijn vermoorde broer

Everhard Saxo in 898 in diens dukaat opvolgde. :o' Het gegeven dat de Vita Radbodi

zwijgt over deze kwestie en zelfs over de reis naar Rome - een stichtelijke gebeurtenis

en dus een geliefd onderwerp in vitae - doet vermoeden dat de opzet van Radbod mis­

lukt is. Zijn persoonlijke aanwezigheid in Rome zal zijn vertrek uit Deventer alleen maar

uitgesteld hebben. Een verhuizing naar Utrecht heeft hij niet meer meegemaakt Hij

sterft in 917 te Ootmarsum bij Denekamp en wordt in de Lebuinuskerk in Deventer

begraven. ; l°

Conclusies

In het voorgaande is geprobeerd een minder prominente rol van de Noormannen aan­

nemelijk te maken dan algemeen wordt aangenomen als het gaat om de verrichtingen

van de Utrechtse bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod in de tweede helft van de

negende en het begin van de tiende eeuw.

Voor bisschop Hunger zijn geen aanwijzingen te vinden dat hij het Sticht Utrecht voor

langere tijd verlaten heeft. Door de aanwezigheid van de plaatselijke Deense heerser

Hrœrekr was een veilig verblijf in Utrecht voldoende gegarandeerd. Hooguit is hij

Utrecht tijdens een afwezigheid van Hrœrekr tijdelijk ontvlucht. Bisschop Odilba ld ver­

liet Utrecht vanwege het politieke klimaat. Utrecht viel binnen de hem minder gunstig

gezinde Westfrankische invloedssfeer. Aan het einde van zijn episcopaat vond de bis­

schop asiel in Deventer en werd door de Hamalandse graven gesteund. Bisschop

Radbod maakte aanstalten om naar Utrecht terug te keren, maar werd daarin effectief

tegengewerkt door de Hamalandse graaf Meginhard.

Hoewel Utrecht een onopvallende grensplaats van het dukaat Frisia was, moet deze

plaats met zijn bisschopszetel toch vermeldenswaard geweest zijn. Opmerkelijk is

daarom het -op één geïsoleerd en verdacht bericht na -ontbreken van enige contem­

poraine verwijzing naar Utrecht in verband met welke Noormannenaanval dan ook.

Toch neemt Utrecht een vaste plaats in de vaderlandse historiografie in als het om dit

soort aanvallen gaat. De raid van 'kwaadaardige barbaren' op Utrecht, uitgevoerd in

857, heeft haast mythische vormen aangenomen. We moeten dan ook vaststellen dat

de Frankische anti-Deense historiografie een loopje heeft genomen met latere historici.

Alleen voor de periode 834-850 valt niet uit te sluiten dat de Noormannen Utrecht

enige malen hebben aangedaan. De overdreven kwaadaardig voorgestelde, maar toch

zeldzaam voorkomende vikingtochten in het Sticht Utrecht behoorden tot een 'onge­

mak' die in geen verhouding stond tot de vele troebelen die deze roerige tijd kenmerk­

ten. We moeten ons daarom de destructieve invloed van vikingaanvallen op Utrecht

niet al te dramatisch voorstellen. De aanwezigheid van Deense machthebbers in de

Lage Landen heeft geen nadelige gevolgen gehad voor de Utrechtse clerus en zal zelfs

LUIT VAN DES TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 28: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

mede hebben bijgedragen tot een remmende invloed op de activiteiten van Deense

avonturiers.

Gebruikte afkortingen

AB Annales Bert in iani

AF Annales Fuldenses

ASC Angelsaksische kroniek

AV Annales Vedast in i

AX Annales Xantenses

OGZ Oorkondenboek der graafschappen Gelre en Zut fen

OHZ Oorkondenboek van Hol land en Zeeland

OSU Oorkondenboek van het Sticht Utrecht

RP Kroniek van Regino van Prüm

Literatuur

Ahlers, 1976 • B. Ahlers, 'Die ältere Fassung der Vita Radbodi', Europäische Hochschulschriften, III, 55 (1976).

Albers, 1894 • P. Albers, 'De heilige Radboud, veertiende bisschop van Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht,

21(1894)244-297.

Bertrand, 1980 • J. Bertrand, De Runxputte en Onze Lieve Vrouw ter Nood, Schoorl.igSo.

Blok, 1978 • D.P. Blok, 'De Wikingen in Friesland', Naamkunde, 10 {1978) 25-47.

Boretius en Krause, Hrsg., 1897 • A. Boretius en V. Krause, Hrsg., Monumenta Germaniae historica. Capituiario Regum Francorum II,

Hannover, 1897.

BrNI, ed., 1885 • W.C. Brill, ed., Rijmkroniek van Melis Stoke, Utrecht, 1885.

Bruch, 1956 • H. Bruch, Supplement bij de Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem,

1956.

Bruch, ed., 1973 • H. Bruch, ed., 'Chronographia Johannisde Beke', Rijks Geschiedkundige Pubiicatiën, Grote Serie, 143 (1973).

Bruch, 1988 • H. Bruch, 'Egilboldus, verschijning en verdwijning van een bisschop, een historiografische studie', Maandblad Oud-Utrecht,

61(1988)113-118.

Buijtenen, Van, 1977 • M.P. van Buijtenen, Langs de Heiligenweg, Perspectief van enige vroeg-middeleeuwse verbindingen met Noord-

Nederland, Amsterdam, 1977.

Campen, Van, 1960 • J.W.C, van Campen, 'De Noormannentijd. De bisschoppen Hunger, Odilbald en Radbod', Jaarboekje van 'Oud-

Utrecht', i960, 25-45.

Cauteren, Van, 1988 > J.M.A. van Cauteren, 'De liturgische koordispositie van de romaanse Dom te Utrecht', in: A.C. Esmeijer, e.a. (reds.),

Utrecht kruispunt van de middeleeuwse kerk, Zutphen, 1988, 63-84.

Coster, 1914 • H.P. Coster, De Kroniek van Johannes de Beka, haar bronnen en haar eerste redactie, Utrecht, 1914.

Coupland, 1998 • S. Coupland,'From poachers to gamekeepers: Scandinavian warlords and Carolingian kings', Early Medieval Europe, 7

(1998)85-114.

D'Haenens, 1967 • A. D'Haenens, Les invasions Normandes en Belgique ou IXe siècle - Le phénomène et sa répercussion dans l'historiogra­

phie Médiévale, Leuven, 1967.

Dümmler, Hrsg., 1995 • E. Dum m 1er, Hrsg., Monumenta Germaniae Historica, Epistolae Karolini aeWVI, Berlijn, 1995.

Egmond, Van, 1999 • W.S. van Egmond, 'Éloge ou légitimation politique? Les prophéties sur l'évêque Baldéric d'Utrecht (917-975) dans la

vita Radbodi', Fonctions sociales et politiques du culte des saints dans les sociétés de rite grec et latin au Moyen Âge et à l'époque moderne.

Approche comparative, Wroclaw, 1999.

Garmonsway, ed., 1953 • C.N. Garmonsway, ed., The Anglo-Saxon Chronicle, London, 1953.

Gosses, 1946a • I.H. Gosses, 'Deensche heerschappijen in Friesland gedurende den Noormannentijd', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer

(reds.), Verspreide Geschriften, Groningen/Batavia, 1946,130-151.

Gosses, 1946b • I.H. Gosses, 'De vorming van het graafschap Holland', in: F. Gosses en J.F. Niermeyer (reds.), Verspreide Geschriften,

Groningen/Batavia, 1946, 239-344.

Groothedde, 1999 • M. Groothedde, 'De nederzettingsontwikkelingvan Zutphen voor het jaar 1000', in: M. Groothedde e.a. (reds.), De

Sint-Walburgiskerk in Zutphen. Momenten uit de geschiedenis van een middeleeuwse kerk, Zutphen, 1999, 9-30.

Halbertsma, 2001 • H. Halbertsma, Frieslands oudheid. Het rijk van de Friese koningen, opkomsten ondergang, Utrecht, 2001.

Heidecker, 1997 • K.J. Heidecker, Kerk, huwelijk en politieke macht De zaak Lotharius II {855-S69), Amsterdam, 1997.

Henderikx, 1987 • P.A. Henderikx, 'De beneden-delta van Rijn en Maas. Landschap en bewoning van de Romeinse tijd tot ca. 1000',

Hollandse Studien 19, Hilversum, 1987.

L Q j LUIT VAN DER TUUR I f RECHTS I BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 29: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Henderikx, 1995 • P.A. Henderikx, 'De ringwalburgen in het mondingsgebied van de Schelde in historisch perspectief, in: R.M. van Heerïngen, e.a. (reds.), Vroeg-Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Amersfoort/Goes, 1995,71-112.

Henderikx, 2001 • P.A. Henderikx, 'Het Cartularium van Radbod', Land, wateren bewoning. Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in

de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum, 2001.

Hlawitschka, 1988 • E. Hlawitschka, 'Waren die Kaiser Wido und Lambert nachkommen Karls des Grossen?', Stirps Regia (1988)227-246.

Hodges, 1993 • R. Hodges, 'San Vincenzo al Volturno: a general overview', R. Hodges (ed.), San Vincenzo al Volturno I, The 1980-86 exca­

vations, Londen, 1993,1-8.

Holder-Egger, Hrsg., 1887a • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Passio Friderici Episcopi Traiectensis auctore Odberto', Monumenta Gerrnaniae

Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 342-356.

Holder-Egger, Hrsg., 1887b • O. Holder-Egger, Hrsg., 'Miracula s. Bertini Sithiensia. Libellus miraculorum', Monumenta Gerrnaniae

Historica Scriptores XV-i, Hannover, 1887, 507-522.

Holder-Egger, Hrsg., 1888 • 0. Holder-Egger, Hrsg., 'Libellus de miraculo S Martini auct. Radbodo episcopo Traiectensi', Monumenta

Gerrnaniae Historica, Scriptores XV-2, Hannover, 1888,1239-1244.

Jaekel, 1895 • H. Jaekel, Die Grafen von Mittelfriesland aus dem Geschlechte König Radbods, Gotha, 1895.

Koch, ed., 1970 • A.C.F. Koch, ed., Oorkondenboekvan Holland en Zeeland tot ugg, I, eind f eeuw tot 1222, 's Gravenhage, 1970.

Koch, 1992 • A.C.F. Koch, 'Die Anfänge der Stadt Deventer', Tussen Vlaanderen en Saksen: Uit de verspreide geschiedkundige geschrißen,

Hilversum, 1992, 35-46.

Lifshitz, 1995 • F. Lifshitz, 'The migration of Neustrian relies in the Viking Age: the myth of voluntary exodus, the reality of coercion and

theft', Early Medieval Europe 4, (1995), 175-192.

Lot, Brunei en Tessier, éds., 1952 • F. Lot, C. Brunei en G. Tessier, éds., Recueil des actes de Charles II le Chauve, Roi de Trance, Il 861-877,

Parijs, 1952.

Migne, éd., 1879 • J.P. Migne, éd., 'Flodoardi Canonici Remensis, Annales', Patrologiae Latinae, 135, Parijs, 1879, col. 418-490.

Migne, éd., 1880 • J.P. Migne, éd., 'Vita Sancti Radbodi auctore anonymo subaequali', Patrologiae Latinae 132, Parijs, 1880, col. 537-546.

Migne, éd., 1881 • J.P. Migne, éd., 'Cappidi Stavriensis Frisii Sacerdos - De Vita Sancti Odulphi Presbyteri', Patrologiae Latinae 133, Parijs,

1881, col. 857-862.

Misonne, 1983 • D. Misonne, 'Mandement inédit d'Adventius de Metz à l'occasion d'une incursion normande (mai-juin 867)', Revue

Bénédictine 93 (1983) 71-79.

Moil, 1864 • W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland voorde hervorming I, Arnhem, 1864.

Muller, ed., 1888 »• S. Muller Fz., ed., I. Annalen van het kapittel van St. Marie te Utrecht, Drie Utrechtse Kroniekjes vóór Beka's tijd,

Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 11, Utrecht, 1888,460-481.

Muller, 1892 • S. Muller Fz., Het oudste cartularium van het sticht Utrecht, 's Gravenhage, 1892.

Muller en Bouman, eds., 1920 • S. Muller Fz. en A.C. Bouman, eds., Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 13011, Utrecht, ig20.

Nelson, 1991 • J.L Nelson, The Annals of St-Bertin, Ninth-Century Histories I, Manchester/New York, 1991.

Nelson, 1992 • J.L. Nelson, Charles the Bald, Londen/New York, 1992.

Oppermann, ed., 1933 • O. Oppermann, ed., Fontes Egmundenses, Utrecht, 1933.

Ott, Hrsg., 1958 • I. Ott, Hrsg., 'Ruotgeri vita Brunonis archiepiscopi Coloniensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores nova series

IG, Keulen, 1958.

Perels, Hrsg., 1939 • E. Perels, Hrsg., 'Hincmari archiepiscopi Remensis epistolarum pars prior', Monumenta Gerrnaniae historica.

Epistolarum VIII, Epistolae Karoiiniaevi\l\, Facs. I, Berlijn, 1939.

Pertz, Hrsg., 1829a • G.H. Pertz, Hrsg., 'Annales S. Bavonis Gandensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover, 1829,185-

191.

Pertz, Hrsg., 1829b • G.H. Pertz, Hrsg., 'Fragmentum Chronici Fontanellensis', Monumenta Gerrnaniae historica, Scriptores II, Hannover,

1829, 301-304.

Pertz, Hrsg., 1829c • G.H. Pertz, Hrsg.,'Vita sancti Liudgeri auctore Altf rid us', MGH Scriptores II, Hannover, 1829,403-425.

Piateile, 1962 • H. Platelle, Le temporel de l'abbaye de Saint-Amand des origines à 1340, Parijs, 1962.

Polman, 1931 • P. Polman, 'Odilbald, bisschop van Utrecht', Archief'voor de Geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht, 55 (1931) 265-278.

Rau, Hrsg., 1958a • R. Rau, Hrsg., 'Annales Bertiniani', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte II, Darmstadt, 1958, n-287.

Rau, Hrsg., 1958b • R. Rau, Hrsg., 'Annales Vedastini', Quellen zur karolingiscben Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 290-337.

Rau, Hrsg., 1958c • R. Rau, Hrsg., 'Annales Xantenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte, II, Darmstadt, 1958, 339-371.

Rau, Hrsg., 1960a > R. Rau, Hrsg., 'Annales Fuldenses', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte III, Darmstadt, i960,19-177.

Rau, Hrsg., 1960b • R. Rau, Hrsg., 'Reginonis Prumensis Chronica', Quellen zur karolingischen Reichsgeschichte MI, Darmstadt, 1960,180-

319.

Rij, Van, ed., 1980 • H. van Rij, ed., Alpertus van Metz, Gebeurtenissen van deze tijd & Een fragment over bisschop Diederik I van Metz,

Amsterdam, 1980.

Robinson, ed., 1921 • C.H. Robinson, ed., Anskar, The Apostle of the North, 801-865, translated from the Vita Anskarii by Bishop Rimbert his

fellow missionary and successor, London, 1921.

Romein, 1932 • J. Romein, Geschiedenis van de Noord-Nederlandsche geschiedschrijving in de Middeleeuwen, Haarlem, 1932.

Rossum, Van, ed., 1882 • A.A.J, van Rossum, ed., 'Necrologium van Oud-Munster te Utrecht', Archief voor de Geschiedenis van het

Aartsbisdom Utrecht 10, Utrecht, 1882,270-320.

Schmeidler, Hrsg., 1917 • B. Schmeidler, Hrsg., 'Magistri Adam Bremensis Gesta Hammaburgensis Ecclesiae Pontificum'.Scn'ptoresre/urn

Germanicarum in usum scholarum ex MGH separatim editi, Hannover/Leipzig, 1917.

Sloet, ed. 1872 • L.A.J.W. Sloet, ed., Oorkondenboek der graafschappen Geire en Zutfen, 's-Gravenhage, 1872.

Tenhaeff, 1913 • N.B. Tenhaeff, Diplomatische studiën over Utrechtsche oorkonden der Xe tot Xlle eeuw (Utrecht 1913).

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 30: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

Traube,Hrsg., 1896 • L.Traube, Hrsg., MonumentaGermaniaeHistorica, Poetae Latini aevi Carolini, 3, Berlijn, 1896.

Vliet, Van, 2000 • K. van Vliet,'De stad van de bisschop, circa 925-1122', in: R.E. de Bruin e.a. (reds.), 'Een paradijs vol weelde', geschiedenis

van de stad Utrecht, Utrecht, 2000,45-71. Vliet, Van, 2002 • K. van Vliet, in kringen van kanunniken, Munsters en kapittels in het bisdom Utrecht 6g$-i22j, Zutphen, 2002.

Vogel, 1906 • W. Vogel, Die Normannen und das Fränkische Reich bis zur Gründung der Normandie, Heidelberg, 1906.

Vries, De, 1923 • J. de Vries, De Wikingen in de Lage Landen bij de zee, Haarlem, 1923.

Winter, Van, 1980 • J.M. van Winter, 'Die Hamaländer Grafen als Angehörige der Reichsaristokratie im 10. Jahrhundert', Rheinische

Vierteljahrsblätter, 44 (1980), 16-46.

Winter, Van, 1981 • J.M. van Winter, 'Ansfried en Dirk, twee namen uit de Nederlandse geschiedenis van de 10e en ne eeuw', Naamkunde

13 (1981), 39-74. Zettel, 1977 • H. Zettel, Das Bild der Normannen und der Normanneneinfälle in westfränkischen, ostfränkischen und angelsächsischen

Quellen des 8. bis v. Jahrhunderts, München, 1977.

Noten

1. OSU, no.70.

2. Bruch, ed., 1973, 53 e.v.pl. Coster, 1914, 280.

3. Coster, 1914, 280.

4. Moll, 1864,264.

5. Halbertsma, 2001,103.

6. Vliet, Van, 2000,45.

7. Halbertsma, 2001, 103.

8. bijv. Vogel, 1906; Gosses, 1946a; Blok, 1978; Henderikx, 1995.

9. bijv. Vries, De, 1923; D'Haenens, 1967; Coupland, 1998.

10. Campen, Van, 1960; Vliet, Van, 2002, voornamelijk hoofdstuk 3.

11. OSU no. 115.

12. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 542-543.

13. Vita Brunonis, Ott, Hrsg., 1958,5; voor de datering zie Ott, Hrsg., 1958, X.

14. Vita Adalberti, Oppermann, ed., 1933, 8, 24.

15. Passio Fridehci, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354.

16. OSU no. 104. Voor de datering zieTenhaeff, 1913,162.

17. Vita leronis, Oppermann, ed., 1933,47-50.

18. Brill, ed., 1885, boek I, r. 781-788. In deze Rijmkroniek is geen enkele vikïngactiviteit uit de negende eeuw opgetekend.

19. Bruch, ed., 1973,53.

20. Vita Liudgeri, Pertz, Hrsg., 1829c, 403-425.

21. gedurende zijn episcopaat, zie Romein, 1932,17-18.

22. AF 882,118.

23. Haraldrjunior, zo genoemd door AX 850, 350, werd door Lotharius, de rebellerende zoon van Lodewijk de Vrome, ingehuurd om het

rijk van de keizer in de periode 834-839 te terroriseren. Ais dank, maar ook om zijn bondgenootschap te kopen, werd de Deen in 841

door Lotharius beleend met het Zeeuwse kustgebied, dat Haraldr als uitvalsbasis kon gebruiken om het rijk van Karel de Kale aan te

vallen (AB 841,54).

24. AF850, 38;AX850, 350.

25. AB 850, 76.

26. AB 855, 90.

27. AF 850, 38.

28. ASC, 64.

29. AX 851,350; AB 851, 80; AB 852, 82; Chronicon Fontanellensis 851, Pertz, Hrsg., 1829b, 303; Annales S. Bavonis Gandensis, Pertz, Hrsg.,

18293,187.

30. Van Vliet (2002,133-135) bestrijdt dat Lotharius na 843 heerste over geheel Frisia, voornamelijk op grond van onduidelijk overgele­

verde verdelingsverdragen. De auteur gaat echter voorbij aan verspreide aanwijzingen in de bronnen voor het tegendeel. Zo geeft

Lotharius in 855, vlak voor zijn dood totam Fresiam aan zijn zoon (AB 855,88).

31. Niet te verwarren met de eerder genoemde gelijknamige bisschop van Munster. In een oorkonde van 21 maart 845 komt nog een

bisschop Hegiha[rdus] voor (OSU no. 66), Liudger wordt voor het eerst in 850 genoemd (OSU no. 67).

32. OSU no. 67; Halbertsma, 2001,110-m.

33. AF 852, 42.

34. Liudger wordt in een schenkingsoorkonde van 12 augustus 850 nog genoemd, hij is volgens het necroiogium van Oudmunster (Van

Rossum, ed., 1882, 305) op 21 of 22 februari overleden, dus op zijn vroegst in 851.

35. Vita Odulfi, Migne, éd., 1881, 86i.

36. OSU no. 68. Het verzoek van Hunger isde vroegste schriftelijke getuigenis van hem in zijn waardigheid als bisschop. We vernemen

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 31: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

voor het eerst van Hunger in een schenkingsoorkonde van enige goederen van een graaf Rodgarius aan de Utrechtse kerk in het

jaar 838. Deze blijkt namens bisschop Alberik te zijn opgesteld door de priester Hunger (OSU no. 63).

37. AF 854, 46; VitaAnskarii, Robinson, ed., 1921, c. 31.

38. AF 855, 48.

39. AX 864, 354.

40. AB 855, 88.

41. AB 855, 90.

42. AX 856, 352; Vita Anskarii, Robinson, ed., 1921, c.31.

43. AF 857, 50.

44. AB 857,94. Ook in 859 vallen Deense piraten de Betuwe aan (AB 859,100).

45. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 354; Bruch, ed., 1973, 53. Beka dateert overigens deze gebeurtenis in 856.

46. OSU no. 70. Odiliënberg werd toen nog Berg genoemd.

47. Muller, 1892, XIV.

48. De invloed van Gunthar zal niet gering geweest zijn. Behalve aartsbisschop was hij ook aartskapelaan aan het hof van totharius. In

het conflict rond het huwelijk van totharius bleef Gunthar pal achter zijn koning staan. Het zou uiteindelijk tot zijn val leiden.

49. AB 870, 208-212. Wellicht werd de kiem voor het losweken van Odiliënberg van het bisdom Luik al bij de Verdeling van Meerssen in

870 gelegd als de Maas strikt wordt aangehouden als grens en Odiliënberg daardoor in Oostfrankisch gebied terecht komt. In 1057

staan de kerken te Odiliënberg en Linne als 'pertinentes ad episcopatum Traiectense' (Stichtse enclaves) in het Luikse diocees te

boek (Tenhaeff, 1913, 24).

50. Tenhaeff, 1913,18, n. 3

51. AF 845, 32; AX 845, 346.

52. AB846, 68; AX846, 348.

53. AB 847,70; AF 847, 34; AX 847, 348.

54 AX 848, 350; AX 849, 350.

55 AF 850, 38.

56 AB 849, 72, 74.

57 AB 850, 76.

58 AB 850, 76; AF 850, 38; AX 850, 350.

59 Dezelfde vraag kan gesteld worden voorde periode 834-839, waarin Haraldr junior, een neef van Hrœrekr, de Friese kustlanden

teistert. In deze periode wordt het episcopaat bekleed door de bisschoppen Frederik en zijn opvolger Alberik. Ook van hen is niet

bekend of zij Utrecht verlaten hebben. Volgens de Vita Odulphi (Migne, éd., 1881, 859) zou Odulfus ten tijde van bisschop Frederik

toegevoegd zijn aan de Utrechtse kerk. In een ongekuiste versie van de Vita Odulphi reist Odulfus naar Utrecht om de zondige

Frederik van het celebreren van de mis af te houden (Buijtenen, Van, 1977, 54-55). Frederik wordt voor het laatst in 834 genoemd

(OSU no. 62). Het lijkt er dus op dat de bisschop, in een tijd waarin geen vikingaanvallen plaatsvonden, in Utrecht verbleef. Wellicht

kunnen we de decern annis exilium van Frederik (Buijtenen, Van, 1977,140) zien als een reminiscentie aan een verdreven bisschop.

Van Buijtenen (1977,89) ziet in zijn plaats Odulfus als bisschop optreden.

60. Cauteren, Van, 1988,70 e.v.

61. Ahlers, 1976, 33. Beka (Bruch, ed., 1973, 69) neemt aan dat de translatie pas onder bisschop Balderik (918-975) plaatsvond.

62. Lifshitz, 1995.

63. Als de oorkonde is vervalst met het oogmerk om het Sint-Pieterskloosterte Odiliënberg in handen te krijgen, dan moet deze verval­sing van voor 943 dateren. Want in dat jaar staat bisschop Balderik goederen van het klooster aan zijn schoonzuster en haar zoons in vruchtgebruik af [OSU, no. 105).

64. OGZ, 50.

65. Perels, Hrsg., 1939,120.

66. Traube, Hrsg., 1896, 210.

67. OSU no. 73.

68. nuper is een ruim begrip, zo is Hrœrekr in 850 de koning nuper ontrouw geworden, en dat is ca. zes jaar daarvoor (AB 850,76). 69. AB 863,116; AX864, 354. 70. AB 864,138.

71. AX 866, 356.

72. ASC, 68.

73. AB 850,76; AB 851, 80; AB 852, 82; AB 859, 98; Miracula s. Bertini 860, Holder-Egger, Hrsg., 1887b, 509; AB 864,138. 74. AB 867,166.

75. Missone, 1983, 72. Dr K.J. Heidecker was zo vriendelijk mij attenderen op deze brief.

76. Dümmler, Hrsg., 1995, 234; zie hierover ook Missone, 1983, 75.

77. AX 868, 360.

78. Henderikx, 1995, 85.

79. Dat Hrœrekr gewaardeerd werd als een betrouwbare vazal en een effectieve bevelhebber wordt ook door Coupland (1998,100-101) geconcludeerd.

80. AB 872, 224; AF 882,118; en mogelijk impliciet AV 884, 304.

81. Vita Sancti Adalberti, Oppermann, ed., 1933,12.

82. Bertrand, 1980,21-22. De toponiemen Roriksberg en Roriksput komen al in het mirakelboek van proost Rainerus (1089) voor. 83. 'de heidenen' genoemd in AX 868, 360.

LUIT VAN DER TUL'K U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BALLINGSCHAP

Page 32: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

84 AB 867,166.

85. Heidecker, 1997, 76 e.v.

86. Dümmler, Hrsg., 1995, 234.

87. Boretius & Krause, Hrsg., 1897, no. 245,167-168.

88. AB 869,192; AF 86g, 74; AX 870, 364; RP, 869, 226.

89. AB 869,192.

90. AB 869,194.

91. AB 869, 204.

92. AB 870, 206.

93. AB 870, 206; AF 870, 76.

94. AB 870, 206; AF 869, 74.

95. Nelson, 1992, 221.

96. RP 869, 226.

97. AX 871, 364; RP 869, 226.

98. Om versplintering van zijn rijk tegen te gaan wilde Karel de Kale zijn derde zoon Carloman niet laten meedelen in zijn nalaten­

schap. Deze had daarom als kind reeds de tonsuur ontvangen. Ook zijn jongere broer Lotharius onderging dat lot. Carloman vervul­

de al vanaf 860 een abbatiaat, namelijk dat van Saint-Médard te Soissons. Als er na het overlijden van twee zonen van Karel -

Lotharius in 865 en Karel het Kind in 866-nog slechts twee zonen overblijven begint Carloman opstandig te worden omdat hij als

geestelijke niet in aanmerking kan komen voor het koningschap. Om zijn zoon op voorhand de wind uit de zeilen te nemen pro­

beert Karel hem nu - mogelijk op instigatie van zijn vrouw Ermentrude - tevreden te houden door hem aan het hoofd van de

belangrijke abdijen Saint-Germain te Auxerre en Saint-Amand te stellen. De zittende abten Hugo en Alfridus worden daarvoor

weggepromoveerd. Later krijgt Carloman nog de abdij van Saint-Riquier en na de usurpatie van Lotharingen Saint-Arnuif te Metz

en de abdij van Lobbes. Niets wijst erop dat abt Hugo, een vertrouweling van Karel de Kale, bij de koning in ongenade gevallen was,

hij bleef integendeel in hoog aanzien staan. Zo krijgt Hugo in 870 nadat Carloman tegen zijn vader in opstand gekomen was (AB

870, 208} weer de beschikking over Saint-Cermain. Hoewel er over Alfridus verder geen gegevens bekend zijn is het aannemelijk

dat ook hij zijn abbatiaat in harmonie heeft opgegeven ten gunste van Carloman. Want 's konings zoon wordt als zodanig in 867

genoemd (Lot, Brunei & Tessier, éds., 1952, no. 303,167-170).

Als Alfridus heeft moeten wijken voor Carloman is de voorstelling in de Chronica brevis dat Carloman pas aan het hoofd van de

abdij werd gesteld nadat Alfridus tot bisschop van Utrecht was benoemd niet erg waarschijnlijk. Ook Platelle (1962, 58) had hier zo

zijn twijfels over. Bovendien is er is geen enkele benoeming bekend die Karel de Kale buiten de grenzen van zijn rijk zou hebben

gedaan. Pas nadat Karel zich in september 869 tot koningvan Lotharingen heeft laten kronen komen we van hem een reeks benoe­

mingen in zijn nieuwe gebied tegen waaronder een aantal bisschoppelijke. Karel kon geen rechten doen gelden in het bisdom

Utrecht en dat heeft hij blijkbaar ook niet gedaan.

99. Buijtenen, Van, 1977, 52.

100. Platelle, 1962, 58.

101. AB 866,156.

102. Muller, ed., 1888,473.

103. AF 863, 64. Het anonieme traktaat, dat naar aanleiding van het concilie van Aken van april 862 geschreven is (OSU no. 75), wordt

volgens Heidecker (1997,220) ten onrechte aan Hunger en zijn collega bisschop Arnulf van Toul toegeschreven.

104. RP 869, 228; AX 871,364-366; Nelson, 1991,113.

105. RP 869, 228.

106. Polman, 1931, 266.

107. 05U no. 76; impliciet AX 871,364.

108. AF 870, 76.

109. AB 870, 206.

110. AB 870, 206.

111. AB870,2io.

112. AB 875, 236.

113. AV 876, 290.

114. AB 872, 224-226: Roricum sibiftdelem benigne suscepit.

115. AF 873, 88; AX 873, 368.

116. Hodges, 1993, 3-4. Dr W.S. van Egmond was zo vriendelijk mij op deze parallel te attenderen.

117. het bleef onder het bisdom Luik vallen, ook al viel dit bij de Verdeling van Meerssen officieel onder Lodewijk de Duitser.

118. OSU no. 49.

119. Muller, 1892, XXIV.

120. In de jaren na 870 wordt Od il bald nog slechts tweemaal-als aanwezige op een concilie-in 873 en 887 genoemd (OSU no. 79; OSU

no. 82). Van het laatste decennium van zijn episcopaat zijn relatief wat meer bronnen met zijn naam overgeleverd.

121. Gut)röf)r is niet de eerder genoemde gelijknamige neef van Hrcerekr. Deze was al in 826 in Mainz gedoopt.

122. AB 882, 284; AF 882,118; AV 882, 302.

123. misschien Westfriezen.

124. AF 876, 98.

125. Hlawitschka, 1988,228 e.V., speciaal 230.

126. AB 882, 284.

| 2 ] LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP

Page 33: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

127. AF 882,118.

128. Groothedde, 1999,19.

129. AF 883,120.

130. AV 882, 302 en RP 882, 264.

131. RP 884, 266-268.

132. op 12 december 884.

133. RP 885, 268.

134. RP 885, 268.

135. AV 885, 308.

136. aan de rand van het rijk, RP 885, 270.

137. AF 885,124.

138. RP 885, 270.

139. H/s etiam diebus Codefridus Danus, quia disponebat suam inmutare fidem, astu Cerulfi suifidelis ab Heinrico duce interficitur. AV

885,308.

140. Vries, De, 1923, 256.

141. Halbertsma, 2001,187.

142. Winter, Van, 1981,69. Van Winter vermoedt dat de moord op Everhard Saxo in 898 (RP 898,308) door Waldger, de zoon van Gerulf,

een wraakoefening was bij wijze van (postume) vazallent rouw jegens de vermoorde Gurjrcvlr. Wraak na 13 jaar dooreen zoon van

een vazal lijkt me vergezocht.

143. AF 885,124 (Weense handschrift).

144. AF 885,142 (Beiers handschrift). Hij werd dus blijkbaar zelf niet meer als een Noorman gezien.

145. RP 885, 268.

146. AV 885, 308.

147. AV 885, 308; RP885, 272; volgens AF 885,124, in het Bonifatiuskloosterte Fulda. Nadat hij enige jaren gedetineerd is geweest mag

hij 'tijdens het bewind van Zwentibolt' (dus vanaf 895) naar zijn 'vaderland' terugkeren. Hij wordt monnik in het klooster van Prüm

en ontvangt de tonsuur van abt Regino persoonlijk. In dit klooster sterft hij een aantal jaren later en wordt hier ook begraven (RP

885, 272).

148. AF 885,124.

149. RP 885, 272

150. RP 895, 302.

151. RP900.310.

152. Miracula s. Bertini Sithiensia, Holder Egger, Hrsg., 1887b, 512; AV 891, 322; AF 891,152; RP 891, 292.

153. AF 891,152-154.

154. RP892.

155. ASC, 84 e.V.

156. OHZno. 21.

157. Odilbald, bisschop van de kerk van Deventer (OSU no. 87).

158. OSU no. 88. Als reden wordt gegeven het bestrijden van de kosten voor het onderwijzen van de heidenen en het uitdelen van voed­

sel aan het volk.

159. OSU nos. 76, 79,(80), 82,83, 84, 85.

160. OSU no. 88.

161. AF 882,118.

162. Groothedde, 1999,19.

163. Koch, 1992, 41.

164. OGZno. 45.

165. OGZ nos. 94, 95.

166. Winter,Van, 1980,19-20.

167. AF 885,124.

168. Ook de opmerking van Regino over de door Saksen naar Herispich trekkende manschappen wijst hier op (RP 885,124).

169. Winter, Van, 1980,16 e.v.

170. Winter, Van, 1980, 27.

171. Winter, Van, 1980, 34.

172. RP 898, 308. Het conflict tussen bisschop Radbod en Meginhard (OSU no. 93), waarover verderop nog meer, doet vermoeden dat de

laatstgenoemde in de laatste jaren van Radbod graaf in Hamaland was.

173. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,541.

174. Rossum, Van, ed., 1882,124.

175. Bruch,1973, 59.

176. RP 899,308. Zie over de door Beka 'ingelaste' bisschop Egilbertus: Moll, 1864, 265, n. 5; Alberts, 1894, 260, n. 1; Brucri, 1988,113-118.

Hoewel Radbods verkiezing in 899 moet zijn geweest, werd hij volgens zijn eigen aantekening pas het jaar daarop gewijd (OSU no.

90).

177. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539 en 541.

178. Vita Radbodi, Migne éd., 1880,541.

179. Libellus S Martini, Holder-Egger, Hrsg., 1888,1240-1244.

LUIT VAN DER TUUK UTRECHTSE BISSCHOPPEN IN BALLINGSCHAP E 9

Page 34: Utrechtse bisschoppen in ballingschap

Oud-Utrecht

180. Ahlers, 1976, 71; Van Egmond (1999, 49-51) vermoedt achter de voorspelling van Radbod echter geen politieke maar kerkelijke motieven.

181. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 544.

182. Bruch, 1973, 65.

183. Halbertsma, 20oi, 103.

184. Schmeidler, Hrsg., 1817,41.

185. AF 882,116.

186. Passio Friderici, Holder Egger, Hrsg., 1887a, 354.

187. Oppermann, ed., 1933,11. Zie voor de datering van de Vita Radbodi: Ahlers, 1976,17 en 71-73; de Pasiio Friderici: Romein, 1932,27 en de Vita Adaiberti: Bruch, 1956,12.

188. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880,542-543.

189. OSU no. 94.

190. OHZ no. 26. Op de rijksdag in Herstal was Radbod niet aanwezig. Uit het aartsbisdom Keulen is hier slechts Herimannus, de aarts­bisschop zelf, aanwezig. De overige drie bisschoppen komen uit Trier, Verdun en Luik. Achter de afwezigheid van Radbod hoeft dus niets gezocht te worden.

191. OHZ I no. 27.

192. OHZ I no. 28.

193. Flodoard van Reims, Annales, Migne, éd., 1879, 452.

194. zie ook Gosses, 1946b, 289, n. 2.

195. Alpertus van Metz, Rij, Van, ed., 1980,18.

196. OSU no. 94,

197. Muller, 1892, XIII-XIV.

198. Henderikx, 1987,120.

199. Henderikx, 1987,117.

200. Henderikx, 2001,271-272.

201. Dit is de niet gepubliceerde zienswijze van prof. dr. J.M. van Winter, die zo vriendelijk was mij hierop te attenderen. Tevens ben ik haar dank verschuldigd voor de vele nuttige suggesties die zij dit opstel heeft toegevoegd.

202. Henderikx, 1987,121.

203. Of zijn verwant Geruifde visrechten in de Oude-Rijnmond zich wederrechtelijk heeft toegeëigend, zoals uit het goederenregister zou zijn af te leiden, is niet bewijsbaar (Henderikx, 1987,116, n. 9).

204. Halbertsma, 2001,103.

205. Vita Radbodi, Migne, éd., 1880, 539.

206. Passio Friderici, Holder-Egger, Hrsg., 1887a, 344.

207. RP 898, 308.

208. OSU no. 93.

209. RP 898, 308.

210. Vita Radbodi, Migne, éd. 1880, 546; Egmonds necrologium, Oppermann, ed., 1933,105-106.

LUIT VAN DER TUUK U T R E C H T S E B I S S C H O P P E N IN BA1 LINGSCHAF