Schaamte in Relatie - Ghent University...relaties kunnen aangaan om de voortplanting veilig te...
Transcript of Schaamte in Relatie - Ghent University...relaties kunnen aangaan om de voortplanting veilig te...
SCHAAMTE IN RELATIE EEN SYSTEMATISCHE GEVALSTUDIE NAAR DE VERHOUDING TUSSEN SCHAAMTEGEVOELENS EN INTERPERSOONLIJK FUNCTIONEREN DOORHEEN PSYCHODYNAMISCHE PSYCHOTHERAPIE Aantal woorden: 24.857 Annelore Cooreman Studentennummer: 01411194 Promotor: Prof. dr. Reitske Meganck Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting klinische psychologie Academiejaar: 2016 - 2017
Dankwoord
Als eerste wil ik mijn promotor Prof. Dr. Reitske Meganck bedanken voor de ondersteuning bij het
zoeken van mijn eigen richting en voor het concrete en duidelijke advies dat mijn onderzoek
gemaakt heeft tot wat het nu is. Mijn ouders, Jean en Nadine, wil ik bedanken om me door de jaren
heen te blijven steunen en me de ruimte te geven mijn eigen weg te volgen. Ook wil ik Marita
bedanken, die samen met mij de obstakels op mijn weg heeft ontmanteld en zo de mogelijkheid
heeft gecreëerd om deze moeilijke berg te beklimmen. Mijn twee kinderen, Victor en Charlotte, wil
ik bedanken voor hun speelsheid, hun onbevangenheid en hun liefdevolle knuffels die steeds de
moeilijkheden in perspectief hebben gezet. Voor de opvang van deze lieve spruiten en de
ondersteuning wil ik graag mijn schoonouders, Chris en Luk, en mijn zus en schoonbroer, Inge en
Jurgen, bedanken.
En als laatste, maar in het bijzonder, wil ik mijn man Thomas en onze twee uitzonderlijke vrienden,
Kristien en Derry bedanken. Elk op hun eigen unieke manier hebben ze mij gesteund tijdens alle
onderdelen van dit proces. Ze waren steeds beschikbaar wanneer ik het moeilijk had en
onvermoeibaar in het geven van advies en steun. Samen werken, samen ontspannen, samen huilen,
samen lachen. Hun onwankelbaar vertrouwen in mijn kunnen heeft me steeds weer op weg
geholpen naar het realiseren van deze masterproef.
Abstract
Vanuit de vaststelling in de literatuur dat schaamtegevoelens een belangrijke factor kunnen zijn in
het ontstaan van psychopathologie en dat schaamte nauw gerelateerd kan zijn aan het welbevinden
in interpersoonlijke relaties, stelden we ons de vraag hoe schaamte verschijnt in therapie en hoe
herstel binnen deze context bewerkstelligd wordt. Aan de hand van de principes van ‘theory-
building case studies’ (Stiles, 2007) deden we een grondige studie van een therapeutisch proces met
als bedoeling de theorieën van Brown (2006) en Van Vliet (2008) over schaamte en herstel van
schaamte te toetsen en te verfijnen. Met dit onderzoek bevestigen we de bevindingen van Brown
(2006) en Van Vliet (2008) als belangrijke aspecten tijdens een therapeutisch proces en voegen we
ter verfijning een aantal aspecten toe: het onderscheid tussen interne en externe schaamte; het
belang van zelfzorg bij herstel; en connectie, empathie en begrip als belangrijkste pijlers van het op
gang komen van herstel. Het herstel van schaamte gaat samen met een verandering in het
interpersoonlijk functioneren en een daling in de score op de IIP-32. Dit doet vermoeden dat
schaamte en interpersoonlijke problemen van invloed zijn op elkaar. Om over deze resultaten
generaliseerbare uitspraken te doen is verder onderzoek nodig. Wel tonen we aan de hand van deze
casus het belang van schaamte tijdens een therapeutisch proces bij interpersoonlijke problemen. Dit
onderstreept het belang van verder onderzoek over schaamte en biedt waardevolle inzichten voor
de klinische praktijk.
Inhoudstafel
Inleiding 1 Het Belang van de Interpersoonlijke Verhouding 1Schuld en Schaamte 3Schaamte nader bekeken 4Schaamte en Psychopathologie 6Van Schaamtegevoelig naar Schaamtebestendig 7Probleemstelling 9
Methode 12Steekproef 12
Cliënt. 12Therapeut. 12Onderzoekers. 12
Opzet 13Materiaal 13
Setting. 13Assessment voor en tijdens de therapie. 14Het verloop van de therapie. 15
Procedure 15Kwantitatieve analyse. 15Kwalitatieve analyse. 16Betrouwbaarheid en validiteit. 18
Resultaten 20Kwantitatieve Resultaten 20Kwalitatieve Beschrijving 22
Fase 1. 22Fase 2. 38Fase 3. 42
Bespreking en Conclusie 47Beperkingen en Aanbevelingen voor Verder Onderzoek 51Conclusie 53
Referenties 56
1
Het Belang van de Interpersoonlijke Verhouding
Wanneer aan mensen wordt gevraagd wat hun leven betekenisvol maakt zullen de meesten hun
hechte relaties met anderen aanhalen (Klinger, 1977). Het hebben van betrouwbare en
bevredigende relaties wordt door velen gezien als cruciaal om gelukkig te zijn en zich goed te voelen.
Het verlangen naar interpersoonlijke verbondenheid – de nood om te behoren – is dan ook een
fundamenteel menselijk streven en heeft een grote impact op de emoties en cognities van mensen
(Baumeister & Leary, 1995). Een gevoel van wederkerigheid in sociale relaties is hierin een
belangrijk element dat onder andere kan verklaard worden vanuit een evolutionair perspectief. Zo
beargumenteren Buunk en Schaufeli (2001) dat mensen een aangeboren systeem zouden hebben
om wederkerigheid in relaties te verwachten. Toch lijkt het niet voor iedereen even evident om
stabiele interpersoonlijke relaties op te bouwen en wanneer men niet tegemoet kan komen aan deze
nood tot verbondenheid, kan dit leiden tot verschillende vormen van psychopathologie (Horowitz,
2004) zoals depressie, angststoornissen, eetstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.
Uit het onderzoek van Horowitz (1979) blijkt dat interpersoonlijke problemen behoren tot de
meest gerapporteerde klachten van patiënten tijdens klinische interviews. Het is dan ook niet
vreemd dat in elke vorm van psychotherapie op één of andere manier gewerkt wordt met de
interpersoonlijke verhouding. Binnen de systeemtherapie bijvoorbeeld, die vertrekt vanuit het
geloof dat de basis van problemen ontstaan tussen mensen (Rijnders & Nicolai, 1992), vormt dit de
rode draad door de behandeling. In psychodynamische psychotherapie is het volgens Blagys en
Hilsenroth (2000) dan weer één van de belangrijkste werkinstrumenten. Het exploreren van de
interpersoonlijke verhoudingen is vaak een ingangspoort om met cliënten over moeilijkheden te
spreken (Horowitz, Rosenberg, & Bartholomew, 1993).
Binnen de cognitieve gedragstherapie, waar de nadruk ligt op het veranderen van cognities en
gedrag, zou je verwachten dat de focus vooral ligt op intrapersoonlijke problemen. Toch zijn er
studies die uitwijzen dat er evenveel met interpersoonlijke verhouding gewerkt wordt als binnen de
psychodynamische therapie (Blagys & Hilsenroth, 2000) en dat ervaren therapeuten er zelfs meer
gebruik van maken (Goldfried, Raue, & Castonguay, 1998). Dat therapeuten die zich in eerste
instantie richten op het intrapsychische op termijn ook het interpersoonlijke meenemen,
ondersteunt het idee dat dit een belangrijk element kan zijn in de mechanismen van verandering
tijdens therapie.
Baumeister (2012) gaat nog verder en beargumenteert aan de hand van zijn ‘need-to-belong’ theorie
dat al onze innerlijke processen ten dienste zouden staan van ons interpersoonlijk functioneren. De
oorzaak van psychologische problemen zou volgens hem niet te vinden zijn in de hersenen, maar in
2
onze nood sociale contacten te leggen om te overleven. Hierbij aansluitend ontdekte Dunbar (1998)
dat de grootte van de hersenen bij dieren afhankelijk is van de omvang en complexiteit van hun
sociaal functioneren. Zijn ‘social brain’ theorie ondersteunt de idee dat onze intelligentie in functie
staat van ons sociaal functioneren. Vanuit dit perspectief zijn relaties niet zozeer door onze
hersenen geschapen, maar zijn onze hersenen eerder geschapen om onze relationele mogelijkheden
te vergroten en onze sociale noden in te vullen (Baumeister, 2012).
De vragen die we ons nu stellen zijn: hoe kunnen we ons interpersoonlijk functioneren verbeteren
en welke elementen spelen hierin een belangrijke rol? Wat maakt dat sommige mensen zo moeilijk
komen tot echt contact en hoe kunnen we hen helpen? In de zoektocht naar antwoorden op deze
complexe vragen kwamen we uit bij schuld en schaamte, beiden emoties die lijken samen te hangen
met zowel sociaal aangepast als sociaal onaangepast gedrag (zie verder). Wanneer we vanuit een
evolutionair perspectief kijken naar deze zelfregulerende emoties, kunnen we begrijpen dat deze
instaan om ons te beschermen tegen sociale bedreiging en uitsluiting en dus evolutionair gezien een
adaptieve functie hebben (Gilbert, 2003). Met zijn “theory of negative legacy emotions” probeert
Breggin (2015) een antwoord te geven op de vraag welke biopsychosociale functies de negatieve
emoties schuld, schaamte en angst hebben. Hij verklaart dit vanuit biologische evolutie en aan de
hand van natuurlijke selectie. Mensen zijn het meest sociaal, maar tegelijkertijd het meest
gewelddadig van alle zoogdieren. Om het mogelijk te maken dat we enerzijds hechte langdurige
relaties kunnen aangaan om de voortplanting veilig te stellen en anderzijds zeer gewelddadig en
agressief kunnen zijn naar buitenstaanders, heeft de natuur gezorgd voor emoties die binnen het
interpersoonlijk functioneren agressie en geweld inhiberen. Wanneer deze emoties echter te
gevoelig afgesteld zijn, kunnen ze in de weg staan van het normaal interpersoonlijk functioneren.
Vanuit psychodynamisch perspectief worden schuld en schaamte gezien als een gevolg van het
geweten of superego (van Paassen, 2012). Het ‘boven-ik’ ontwikkelt zich tijdens de kindertijd op
basis van de externe geboden en verboden die ouders ons opleggen (Zimbardo, Weber, & Johnson,
2005). Het is dan ook zeer afhankelijk van de manier waarop we opgevoed worden en wordt
bijgevolg sterk bepaald door ons vroege interpersoonlijk functioneren. Geleidelijk aan internaliseren
we deze regels en vormen zo onze eigen set aan waarden en normen die onze onbewuste basale
verlangens (Es) kanaliseert. Gevoelens van afgunst, jaloezie, wraak en haat kunnen namelijk een
onbewuste wens oproepen om anderen pijn te doen. Het geweten komt dan in actie, voorkomt het
gedrag door ons te herinneren aan onze waarden en normen en activeert zo de emoties schuld
en/of schaamte. Het ‘ik’ medieert tussen ‘es’ en ‘boven-ik’, waardoor deze emoties worden
gereguleerd. Wanneer er echter problemen ontstaan in deze emotieregulatie kan dit lijden tot
psychopathologie en interpersoonlijk disfunctioneren (Van Vliet, 2008). Dit maken schuld en
3
schaamte interessante emoties om te bekijken in het licht van de aanpak van interpersoonlijke
problemen.
In deze studie bespreken we eerst het verschil tussen schuld en schaamte. We proberen deze twee
emoties van elkaar te onderscheiden, wat niet evident is aangezien ze sterk aan elkaar verwant zijn
en vaak door elkaar gebruikt worden. Daarna gaan we dieper in op schaamte, dat mogelijks één van
de belangrijkste redenen is waarom mensen in therapie gaan (O'Connor, Berry, & Weiss, 1999), en
ontdekken we waarom deze emotie onlosmakelijk verbonden is met ons interpersoonlijk
functioneren. Van daaruit beargumenteren we waarom het belangrijk is om de evolutie van deze
emotie, en haar verhouding met het interpersoonlijk functioneren, tijdens een therapeutisch proces
verder in kaart te brengen.
Schuld en Schaamte
Uit onderzoek blijkt dat er een duidelijk verschil is tussen schuld en schaamte (Tangney, Miller,
Flicker, & Barlow, 1996). Het zijn beiden emoties van het zelfbewustzijn (Tangney, 1996), maar de
focus is anders waardoor het ook anders ervaren wordt. Het fundamentele verschil tussen schuld en
schaamte zit hem in de manier waarop mensen hun fout of wandaad construeren (Tangney, 1996;
Tangney, Stuewig, & Mashek, 2007). Schuldgevoelens komen boven wanneer je iets gedaan hebt
dat sociaal niet aanvaardbaar is. De focus ligt op de actie: ‘Ik heb iets slechts gedaan’ (Brown, 2006).
We evalueren in dit geval het gedrag dat we gesteld hebben los van onze ‘ik’. Schaamtegevoelens
zijn veel pijnlijker omdat de focus hier ligt op onszelf: ‘Ik ben slecht’ (Brown, 2006). Ons ego wordt
hierdoor aangevallen en in vraag gesteld. Er ontstaat een kleinerend gevoel van waardeloosheid en
machteloosheid dat ons hele zijn overspoelt.
Beide emoties vinden hun oorsprong in de interpersoonlijke verhouding en ontstaan in relaties met
anderen (Teroni & Deonna, 2008). De gevolgen van deze emoties op het functioneren van de mens
geven aanleiding tot discussie. Vanuit evolutionair perspectief begrijpen we schuld en schaamte als
emoties van het zelfbewustzijn die zowel adaptieve als niet-adaptieve vormen kunnen aannemen in
de psyche van de mens (Gilbert, 2003). De laatste jaren is er vanuit psychologisch oogpunt veel
onderzoek gevoerd naar deze emoties en op welke manier ze in verband te brengen zijn met
psychopathologie, maar de bevindingen spreken elkaar soms tegen. Een groot deel van het
onderzoek wijst naar schaamte als de basis voor psychopathologie en ziet schuld als een adaptieve
emotie dat negatief gecorreleerd is met psychopathologie (Dearing, Stuewig, & Tangney, 2005;
Irwin, 1998; Kim, Thibodeau, & Jorgensen, 2011; Tangney et al., 1996). Een andere groep
beargumenteert dat schuld evengoed onaangepaste uitingen veroorzaakt en ook schaamte een
4
adaptieve kant heeft (Giner-Sorolla, Piazza, & Espinosa, 2011; Luyten, Fontaine, & Corveleyn,
2002; O'Connor et al., 1999).
Tilghman-Osborne, Cole, en Felton (2010) nemen in hun review 23 definities en 25 maatstaven van
schuld onder de loep. Zij komen tot de conclusie dat het probleem, dat aan de basis ligt van het
conflicterend onderzoek, het operationaliseren van de begripsomschrijving is. Het kernaspect van
schuld zou inderdaad het gedrag zijn dat men al dan niet stelt in verband met morele overwegingen.
Het blijft wel onduidelijk of schuld uitsluitend een adaptief construct is dat leidt tot een gevoel van
spijt, het opnemen van verantwoordelijkheid en actie tot herstel motiveert. De verdeeldheid
hierover doet vermoeden dat ook deze emotie pathologische effecten kan hebben, maar dat er
verder gesleuteld moet worden aan de definiëring om hierover betrouwbaar onderzoek te doen.
Ook bij schaamte gaat de discussie over het al dan niet functionele karakter binnen het
interpersoonlijk functioneren. Tangney (1996) gaat ervan uit dat schaamte steeds gepaard gaat met
de neiging om ons terug te trekken en het vermijden van contact met anderen die dit gevoel hebben
opgeroepen. Daar waar schuld zou motiveren tot herstel, zou schaamte motiveren om te
verdwijnen en isolatie in de hand werken. Luyten et al. (2002) en Giner-Sorolla et al. (2011)
ondergraven deze bevindingen door aan te tonen dat bij gebruik van de TOSCA-schaal (Test Of
Selfconscious Affect) als onderzoeksinstrument, schaamte en schuld niet goed van elkaar te
onderscheiden zijn en slechts bepaalde aspecten ervan gemeten worden. Dit bevestigt het
vermoeden dat beide emoties zowel bevorderende als belemmerende effecten hebben op ons
sociaal functioneren.
Wat wel duidelijker naar voor komt is de link tussen schaamte en het interpersoonlijk functioneren.
Daarenboven blijft het volume in onderzoek dat schaamte in verband brengt met de belangrijkste
stoornissen in de “Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders” (DSM-IV) op as I en II
groeien (zie verder). Deze bevindingen uit de literatuur geven aan dat het belangrijk is om een beter
zicht te krijgen op hoe deze zaken zich tot elkaar verhouden en hoe ze in het dagelijkse leven tot
stand komen. Daarom richten we ons in dit onderzoek op schaamte in relatie tot ons leven en ons
lijden. Wat is schaamte, hoe komt het tot stand, welk effect heeft het op ons functioneren en hoe
kan er in de context van psychotherapie naar herstel gewerkt worden?
Schaamte nader bekeken
Aantrekkelijk gevonden worden door anderen lijkt een basisbehoefte te zijn van de mens (Gilbert,
1997). Deze interpersoonlijke behoefte vormt de basis van schaamte, een krachtige sociale emotie
die een grote impact heeft op de fysieke en mentale gezondheid van mensen en ons gedrag in een
sociale context. Schaamte wordt gedefinieerd als een intens negatieve emotie die gepaard gaat met
5
gevoelens van minderwaardigheid, machteloosheid, verlegenheid en het verlangen om zich te
verstoppen of te verdwijnen (Tangney et al., 1996). Het alarmeert ons dat onze sociale status in
gevaar is of dat we in de gedachten van anderen niet meer als aantrekkelijk gezien worden (Cheung,
Gilbert, & Irons, 2004). Schaamte ontstaat in relatie tot anderen en heeft een belangrijke functie in
de ontwikkeling van moreel en sociaal gedrag (Van Vliet, 2008). Men kan dit verklaren vanuit een
evolutionair perspectief, waarbij schaamte ons beschermt tegen bedreiging van anderen (Gilbert,
2003). De manier waarop schaamte ervaren wordt, is verschillend bij mannen en vrouwen; zo
ervaren vrouwen in verschillende contexten meer schaamte dan mannen (Harvey, Gore, Frank, &
Batres, 1997). Al wordt dit ook tegengesproken door O'Connor, Berry, Inaba, Weiss, en Morrison
(1994), waarbij erop wordt gewezen dat mannen zich schamen over andere zaken dan vrouwen,
maar daarom niet minder.
Schaamte behoort tot de familie van zelfbewuste emoties die een belangrijke rol spelen in het
motiveren en reguleren van gedachten, gevoelens en gedrag (Tangney et al., 1996). Het onderzoek
van Cavalera en Pepe (2014) toont aan dat schaamte een grote impact heeft op onze cognitie.
Schaamte wordt daarin gelinkt aan lagere cognitieve prestaties en geïdentificeerd als voorspeller van
verstoorde prestaties van het werkgeheugen. Logischerwijs heeft dit een gevolg op de manier
waarop we aanwezig zijn in onze omgeving en hoe we ons gedragen wanneer we schaamte ervaren.
Er wordt in de literatuur een onderscheid gemaakt tussen externe en interne schaamte (Gilbert,
2003; Kaufman, 1989). Bij externe schaamte geloven we dat de anderen negatief over ons denken.
De focus ligt op de gedachten van de andere en ons gedrag zal zich richten op het proberen
veranderen van ons imago in de ogen van de andere. Interne schaamte is op onszelf gericht. Onze
aandacht is naar binnen gericht op onze fouten en mankementen. We zijn in dit geval zelf de
criticus, ook al bevinden we ons bij mensen die positief over ons denken, we blijven onszelf naar
beneden halen (Matos, Pinto-Gouveia, & Gilbert, 2013).
Dit wil niet zeggen dat deze interne schaamte los staat van het interpersoonlijk functioneren.
Ervaringen van schaamte gebeuren al van jongs af aan en kunnen een primaire bedreiging zijn voor
het zelf. Herinneringen van schaamte kunnen dus het hele zelfwaardegevoel mee vorm geven
(Pinto-Gouveia & Matos, 2011). Het zijn eigenlijk bedreigende herinneringen, ze hebben een
belangrijk emotioneel effect op ons zelf-schema waar ze mogelijks ook schade aanbrengen (Matos
& Pinto-Gouveia, 2010). Op basis van deze bevindingen zou je interne schaamte kunnen zien als
een herbeleving van oude externe schaamte ervaren in de primaire relatie; een schaamte ten
opzichte van de geïnternaliseerde ouder.
6
Schaamte en Psychopathologie
In een maatschappij waar individualiteit wordt gepromoot en de nood aan sociale interactie en hulp
geminimaliseerd, proberen we te ontkennen dat anderen een invloed op ons uitoefenen. Wanneer
we schaamte ervaren, herinnert dit ons aan onze onvermijdelijke verbondenheid en kwetsbaarheid
en proberen we dit te onderdrukken. Maar om schaamte te verwerken is net connectie belangrijk
(Brown, 2006). Door die connectie uit de weg te gaan en ons te isoleren wordt schaamte een
etterende wonde die in verband gebracht wordt met verschillende vormen van psychopathologie.
Zo laat de meta-analyse van Kim et al. (2011) zien dat schaamte een prominentere rol zou moeten
krijgen in het begrijpen van depressieve symptomen. Matos, Pinto-Gouveia, en Costa (2013)
ontdekken dat schaamteherinneringen met primaire verzorgers een rechtstreeks effect hebben op
depressie, terwijl het effect van schaamteherinneringen met anderen gemedieerd wordt door
emotieregulatieprocessen (gedachten onderdrukken, rumineren en dissociatie). De manier waarop
mensen schaamte verwerken blijkt een belangrijke voorspeller te zijn voor het ontwikkelen van
depressieve symptomen. Rubeis en Hollenstein (2009) ontdekten bijvoorbeeld dat
schaamtegevoeligheid een significante voorspeller is voor depressieve symptomen in de
adolescentie. Aan de hand van een literatuurstudie toont Lester (1997) verder het belang aan om te
kijken naar het verband tussen schaamte en zelfmoord en Kalafat en Lester (2000) bespreken een
casus waar schaamte en zelfmoord hand in hand gaan.
Overmatige gevoelens van schaamte worden ook in verband gebracht met angststoornissen.
Stangier en Fydrich (2002) beschrijven schaamte als het belangrijkste emotioneel symptoom bij
sociale fobie. Matos, Pinto-Gouveia, en Gilbert (2013) bevestigen dit en maken een onderscheid
tussen paranoïde angst die vooral beïnvloed wordt door externe schaamte en sociale angst die
vooral beïnvloed wordt door interne schaamte. Ook bij eetstoornissen wijst onderzoek uit dat
schaamte een belangrijke negatieve emotie is (Goss & Allan, 2009; Grabhorn, Stenner, Stangier, &
Kaufhold, 2006). In het onderzoek van Levinson, Byrne, en Rodebaugh (2016) ontdekte men dat
schaamte voorspellend was voor sociale angst en boulimia nervosa. De onderzoekers
beargumenteerden dat een behandeling gericht op schaamte de symptomen van beide stoornissen
zou kunnen beïnvloeden.
In het onderzoek van Tangney et al. (1996) vindt men verder een duidelijke correlatie tussen
schaamte en kwaadheid, achterdocht, rancune, irritatie, de neiging om anderen de schuld te geven
en een indirecte uiting van vijandigheid. Hiermee bevestigden ze het onderzoek van Tangney,
Wagner, Fletcher, en Gramzow (1992) dat reeds agressie linkte aan gevoelens van schaamte.
Tenslotte werden ook post-traumatische stress-stoornis (Carmassi et al., 2016; Dorahy et al., 2013;
7
Harman & Lee, 2009), verslavingen (Dearing et al., 2005), dissociatie (Irwin, 1998; Talbot, Talbot,
& Tu, 2004) en persoonlijkheidsstoornissen (Rüsch et al., 2007) in verband gebracht met schaamte.
Dat schaamte invloed heeft op zoveel uiteenlopende psychiatrische ziektebeelden doet vermoeden
dat het een zeer belangrijke emotie is in het begrijpen en behandelen van psychopathologie. Dit
onderzoek, dat zich richt op het schaamteproces dat mensen doormaken tijdens psychotherapie,
zou dus een waardevolle aanvulling kunnen zijn om de link te leggen tussen deze bevindingen en de
betekenis in de klinische praktijk en het leven van een mens. Wie zijn de mensen die met deze
moeilijkheden in de therapieruimte terecht komen, waarom lijken deze schaamtegevoeliger te zijn
dan anderen. Voor we verder gaan, zoeken we hierop nog een antwoord.
Van Schaamtegevoelig naar Schaamtebestendig
Schaamte is een aangeboren capaciteit van de mens (Brown, 2006). Wel er is een groot verschil
tussen mensen onderling in de mate waarin ze schaamte ervaren en welke impact dit heeft op hun
(sociaal) functioneren. De ene mens lijkt gevoelens van schaamte goed te verteren
(schaamtebestendig), terwijl de andere snel onderuit gehaald wordt en psychopathologie ontwikkelt
(schaamtegevoelig). Vroeger ging men ervan uit dat schaamtegevoeligheid een aangeboren kenmerk
was waar we weinig invloed op konden hebben (Van Vliet, 2008). Recent onderzoek wijst echter uit
dat schaamtegevoeligheid haar oorsprong vindt in de relatie met de primaire verzorgers (Matos,
Pinto-Gouveia, & Costa, 2013). Schaamteherinneringen uit de kindertijd en jeugd worden centrale
emotionele herinneringen die de vorming van de identiteit mee bepalen. Tijdens de eerste jaren van
de ontwikkeling internaliseren we schaamteherinneringen (Matos, Pinto-Gouveia, & Gilbert, 2013)
die cruciaal zijn voor onze ervaringen met schaamte in ons latere leven. Mensen waarbij deze
herinneringen referentiepunten waren voor het opbouwen van hun autobiografische kennis, en op
die manier ook de opbouw van hun identiteit, hebben meer last van zowel interne als externe
schaamte. Ze gaan ervan uit dat ze in de ogen van de anderen onaantrekkelijk, inferieur en
gebrekkig zijn en beoordelen zichzelf als minderwaardig, slecht of inadequaat (Pinto-Gouveia &
Matos, 2011). Een voorbeeld hiervan vinden we in het onderzoek van Kim, Talbot, en Cicchetti
(2009) die constateerden dat slachtoffers, die tijdens het opgroeien seksueel misbruikt werden, meer
schaamte ervaren wat dan weer leidt tot meer interpersoonlijke conflicten. Dat
schaamtegevoeligheid zo sterk verbonden is met interpersoonlijke relaties tijdens onze ontwikkeling,
bevestigt het interpersoonlijke karakter van schaamte.
Moeilijkheden met het reguleren van schaamte blijkt een belangrijke reden waarom mensen op zoek
gaan naar psychotherapie (O'Connor et al., 1999). In het onderzoek van Covert, Tangney, Maddux,
en Heleno (2003) wordt schaamtegevoeligheid geassocieerd met het vinden van minder goede
8
oplossingen voor interpersoonlijke problemen, in combinatie met minder vertrouwen in de eigen
bekwaamheid om deze oplossingen goed te kunnen uitvoeren. Dit bevestigt de extreme negatieve
focus op het ‘zelf’ van mensen met een grote neiging tot schaamte. Er is steeds meer bewijs dat
schaamte een zeer bepalende rol speelt in ons dagelijks leven waardoor sommige onderzoekers het
de ‘master emotion’ (Scheff, 2003) noemen en haar zien als de belangrijkste oorzaak van emotionele
onrust. Dit toont dan ook het belang aan van het verder in kaart brengen van deze emotie, om zo
beter te begrijpen op welke manier ze zich manifesteert in de klinische praktijk.
Brown (2006) ontwikkelde vanuit deze ideeën de ‘shame resilience theory’ (SRT). Aan de hand van
interviews bij 215 vrouwen, brengt ze in kaart ‘hoe vrouwen schaamte ervaren’ en identificeert ze
de verschillende processen en strategieën die vrouwen gebruiken om van schaamte te herstellen. De
definitie van schaamte is volgens haar onderzoek “an intensely painful feeling or experience of
believing we are flawed and therefore unworthy of acceptance and belonging” (Brown, 2006, p 45).
Het uitgangspunt is dat schaamte een construct is met een psychologische, sociale en culturele
component. Het heeft volgens Brown een impact op emoties, gedachten en gedrag, het beïnvloedt
ons psychologisch functioneren en is daarnaast onlosmakelijk verbonden met de interpersoonlijke
context en met het al dan niet voldoen aan culturele verwachtingen. Schaamtebestendigheid zet
Brown op een continuüm waarbij er aan het ene uiteinde kenmerken van schaamte(gevoeligheid)
zijn die bestaan uit het gevoel vast te zitten, machteloosheid en isolatie en aan het andere uiteinde
componenten van schaamtebestendigheid: empathie, connectie, kracht en vrijheid.
Schaamtebestendigheid of herstel van schaamte bestaat volgens Brown (2006) uit 4 componenten:
(a) de mogelijkheid om persoonlijke kwetsbaarheid te herkennen en te aanvaarden, (b) kritisch
bewustzijn ten opzichte van sociale/culturele verwachtingen, (c) de capaciteit om empathische
relaties op te bouwen die hulp vragen mogelijk maken en (d) de taalvaardigheid en emotionele
competentie hebben om over schaamte te praten en het te ontleden. Om een herstel van schaamte
te bewerkstelligen en dus de schaamtebestendigheid te verhogen is het nodig dat er voor alle vier de
componenten vooruitgang wordt geboekt.
Ook Van Vliet (2008) onderzocht schaamte en dit aan de hand van een ‘grounded theory’ studie.
Zij interviewde dertien mensen (negen vrouwen en vier mannen), die een significant
schaamtevoorval hadden meegemaakt waarbij ze het gevoel hadden dat ze al veel vooruitgang
hadden geboekt om deze schaamte te verwerken en een plaats te geven. Het doel was dus om
vooral het proces van herstel van schaamte in kaart te brengen. Haar onderzoek wijst uit dat
schaamte onderverdeeld kan worden in ‘aanval op het zelf-concept’ (vergelijkbaar met interne
schaamte) en ‘aanval op het zelf in relatie met anderen’ (vergelijkbaar met externe schaamte). Het
gevolg van deze schaamtegevoelens zijn ‘vermijding en terugtrekgedrag’. Dit is de destructieve
vorm van copinggedrag dat ervoor zorgt dat de schaamte steeds bepalender wordt en het effect op
9
gedrag en emoties steeds groter. “Shame is an emotion that throws individuals into a painful state
of disequilibrium and overwhelms their ability to cope” (Van Vliet, 2008, p 237). Deze pijnlijke
staat van zijn heeft drie kenmerkende aspecten: het ondermijnt het positief zelf-concept, het
schaadt de mogelijkheid tot connectie met anderen en het vermindert het gevoel van controle en
kracht.
Wanneer mensen gezonde copingsmechanismen hanteren, komen ze schaamte te boven. Dit noemt
Van Vliet (2008) ‘het proces van heropbouw’ waarbij de schaamtegevoelens kleiner worden en het
‘zelf’ opnieuw sterker wordt. Deze heropbouw gebeurt aan de hand van vijf primaire processen:
‘connecteren’, ‘heroriëntatie’, ‘acceptatie’, ‘begrip’ en ‘resistentie’. In de context van dit onderzoek
zullen we aan de hand van deze begrippen nagaan of er tijdens therapie een evolutie plaatsvindt in
de richting van herstel van schaamte (zie ook methode). We gaan kort in op de betekenis van deze
processen.
Met 'Connecteren' bedoelt Van Vliet (2008) een evolutie van terugtrekgedrag en isolatie naar
connectie met vrienden, familie, gemeenschap of een Hogere Macht. 'Heroriëntatie' gaat over de
aandacht verleggen naar doelen, interesses en positief gedrag dat het zelf versterkt. Op deze manier
worden de negatieve beoordelingen en de machteloosheid die met schaamte gepaard gaan
geneutraliseerd. 'Acceptatie' houdt in dat je er in slaagt om je open te stellen om echt naar de
schaamte gebeurtenis te kijken en er iets mee te doen, in plaats van vermijdingsgedrag te stellen.
‘Begrip’ wordt door Van Vliet gebruikt om aan te tonen dat de persoon moeite doet om de betekenis
van de schaamte gebeurtenis te begrijpen en een plaats te geven. Dit is iets dat men terugvindt
doorheen het hele proces van herstel. Tenslotte is het opbouwen van 'resistentie' belangrijk. Hiermee
bedoelt Van Vliet het zich aanmeten van directe acties en attitudes die de kwetsbaarheid
verminderen en beschermen tegen externe aanvallen op het zelf.
Probleemstelling
Schaamte blijkt een belangrijke emotie die een grote rol speelt in de ontwikkeling van
psychopathologie. De laatste twintig jaar werd er veel onderzoek verricht naar het verband tussen
psychologische stoornissen en schaamte (zie schaamte en psychopathologie). Steeds komt men tot
de conclusie dat schaamte een prominente rol zou moeten spelen bij de behandeling van
psychologische moeilijkheden. Veel van de onderzoeken zoomen in op één bepaalde stoornis en
komen steeds tot gelijkaardige conclusies. Daaruit kunnen we afleiden dat schaamte een universele
mediator zou kunnen zijn in therapie wanneer er sprake is van interpersoonlijke problemen. Om de
relatie tussen schaamtegevoeligheid en interpersoonlijke moeilijkheden te begrijpen moeten we
onderzoeken wat mensen denken, voelen en doen wanneer ze geconfronteerd worden met
10
interpersoonlijke moeilijkheden (Covert et al., 2003). Met dit onderzoek willen we een poging doen
om deze aspecten beter in kaart te brengen door het in zijn evolutie tijdens het leven van een mens
te observeren. Daarom richten we ons in dit onderzoek op het ontrafelen van de complexiteit van
de emotie ‘schaamte’ en de manier waarop deze evolueert tijdens een therapeutisch proces bij
interpersoonlijke moeilijkheden.
Er is zoals hierboven besproken reeds beperkt onderzoek naar de ervaringen van de schaamte en
herstel van schaamte. Daarbij werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van interviewstudies die deze
ervaringen op een retrospectieve manier bevragen. Vanuit de bevinding dat schaamtegevoelens een
belangrijke factor kunnen zijn in het zoeken van therapie en dat schaamte nauw gerelateerd kan zijn
aan het welbevinden in sociale relaties, kunnen we ons dus de vraag stellen hoe schaamte verschijnt
in therapie en hoe herstel binnen deze context (al dan niet) bewerkstelligd wordt. Hierbij laat het
gebruik maken van therapiemateriaal ons toe dit doorheen het verloop van een therapie, eerder dan
retrospectief, te bestuderen. Een case studie van een persoon met interpersoonlijke problemen in
een psychotherapeutische setting laat ons toe dit in detail te bestuderen. Op die manier hopen we
dus meer inzicht te krijgen in de dynamiek van verandering over het verloop van een langere
periode in tegenstelling tot de momentopname die je krijgt bij het afnemen van interviews.
Daarnaast kan er meer aandacht gegeven worden aan de complexiteit van het fenomeen schaamte
en kan dit verder uitgediept worden. Tenslotte geeft het ook de kans om een beter inzicht te
verwerven over hoe veranderingen in therapie tot stand komen (Iwakabe, 2011) en op welke manier
schaamte hier een rol in speelt.
Brown (2006) en Van Vliet (2008) bestudeerden beiden schaamte aan de hand van een ‘grounded
theory study’ om zo een beter beeld te krijgen van het effect dat schaamte heeft in het leven van
een mens, welke copingsmechanismen leiden tot enerzijds blokkeringen en psychische
moeilijkheden en anderzijds herstel. Ze bevroegen een grote groep mensen over schaamte,
analyseerden deze data en kwamen tot een theorie die schaamte in zijn verschillende stadia in kaart
brengt. In grote lijnen zijn hun resultaten vergelijkbaar, wat bijdraagt aan de betrouwbaarheid van
hun bevindingen. Van Vliet (2008) structureert de gegevens op een zeer concrete manier, wat
toelaat ze te hanteren als startpunt voor dit onderzoek. Meer specifiek, zullen we de door haar
beschreven categorieën hanteren om het materiaal van de casus te bestuderen. Het doel van dit
onderzoek is niet om tot een nieuwe theorie te komen, maar om de bestaande theorie (Brown, 2006;
Van Vliet, 2008) te verfijnen en te verdiepen en om het proces van omgaan met schaamte meer
dynamisch in kaart te brengen. Dit is in lijn met de principes van ‘theory building case studies’
(Stiles, 2007).
11
De vragen die we ons stellen zijn: komt schaamte naar voor tijdens de therapeutische gesprekken en
op welke manier komt dit aan bod? Zien we een relatie tussen schaamte enerzijds en het bredere
interpersoonlijke functioneren en interpersoonlijke problemen (IIP-32) anderzijds? Kunnen we een
evolutie waarnemen van schaamtegevoeligheid naar schaamtebestendigheid aan de hand van de
theorie van Van Vliet (2008) en op welke manier ontplooit zich dat tijdens de volledige duur van de
therapie?
12
Methode
Steekproef
Cliënt.
Bij aanvang van het therapeutisch proces is de cliënt een 49-jarige Europese man. Hij is gehuwd en
heeft twee kinderen die reeds het huis uit zijn. Hij is werkloos en zit thuis met een burn-out. Hij vat
de therapie aan met depressieve klachten. Voor hij aan deze therapie begon, heeft hij een jaar
cognitieve gedragstherapie gevolgd bij een andere therapeut (Therapiesessie 34). Aangezien deze
niet het gewenste effect had, is hij op zoek gegaan naar een therapievorm die beter aansloot bij zijn
manier van functioneren. Vanaf dit punt zullen we de cliënt Johan noemen, alle namen die werden
gebruikt zijn fictief om de anonimiteit te waarborgen.
Therapeut.
De therapeut is een 36-jarige Europese man, doctor in de psychologie. Hij behaalde een
postgraduaat in Freudiaans-Lancaniaanse psychoanalytische psychotherapie en had zes jaar
klinische ervaring bij de start van de therapie. De therapeut werkt volgens de principes van de
ondersteunende-expressieve psychotherapie van Luborsky (1984). Zoals de naam van de therapie
doet vermoeden, bestaat de ondersteunende-expressieve therapie uit twee technieken die elkaar
aanvullen. Enerzijds gaat de therapeut in zijn relatie met de cliënt een ondersteunende context
creëren. Een respectvolle empathische houding en betrokkenheid staan hier centraal. Vooral in het
begin van de therapie is dit essentieel zodat er een goede werkrelatie kan opgebouwd worden, maar
deze houding blijft doorheen het hele therapeutisch proces aanwezig. Anderzijds gebruikt hij
expressieve technieken die erop gericht zijn om inzicht te geven in de interpersoonlijke problemen
en op deze manier verandering te induceren. Dit doet de therapeut door te luisteren en te
reflecteren op de gevoelens en gedachten die de patiënt uit. Het interpersoonlijk functioneren
centraal wordt gezien al een centraal thema.
Onderzoekers.
Het onderzoeksteam bestaat uit een studente psychologie (Onderzoeker 1: Europese blanke vrouw,
35 jaar, primaire onderzoeker), een licentiaat vertaler-tolk (Onderzoeker 2: Europese blanke man,
37 jaar) en een docent psychologie (Europese blanke vrouw, 35 jaar, auditor). De primaire
13
onderzoeker voert dit onderzoek in het kader van haar master opleiding. Haar eigen visie over
therapie sluit het best aan bij de integratieve psychotherapie met als filosofische insteek het
constructionistische gedachtengoed. Het belang van de interpersoonlijke relaties in het leven van
een mens is voor haar onmiskenbaar en dient als één van de belangrijkste werkinstrumenten in
therapie, startend bij de relatie die de cliënt aangaat met de therapeut. Een groter inzicht in het
therapeutisch proces kan volgens haar leiden tot een betere behandeling van verschillende
problematieken. De secundaire onderzoeker is betrokken bij het analyseproces om een consensus te
bekomen over de interpretaties en ervoor te zorgen dat verschillende perspectieven aan bod komen.
Hij heeft een grote interesse in het therapeutisch proces en de manier waarop het tot stand komt.
Hij staat open voor verschillende therapievormen en kijkt vanuit een constructionistisch denkkader
naar de wereld. De derde onderzoeker is voornamelijk als auditor betrokken. Naast 13 jaar
onderzoekservaring, heeft zij ook 6 jaar praktijkervaring. Haar achtergrondskader is
psychoanalytisch.
Opzet
We kiezen ervoor om te werken met een gevalstudie van een persoon met interpersoonlijke
problemen in een psychotherapeutische setting op basis van de principes van ‘theory building case
studies’ (Stiles, 2007). Dit laat ons toe om schaamte in detail te bestuderen. Op die manier hopen
we inzicht te krijgen in de dynamiek van verandering over het verloop van een langere periode, in
tegenstelling tot de momentopname die je krijgt bij het afnemen van interviews. Daarnaast kan er
meer aandacht gaan naar de complexiteit van het fenomeen schaamte en kan dit verder uitgediept
worden. Tenslotte geeft het de kans om een beter inzicht te verwerven over hoe veranderingen in
therapie tot stand komen (Iwakabe, 2011) en op welke manier schaamte hier een rol in speelt.
Materiaal
Setting.
Deze masterproef kadert binnen een ruimer naturalistisch onderzoeksopzet van de vakgroep
Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie van de faculteit “Psychologie en Pedagogische
Wetenschappen” aan de Universiteit Gent. Het casusmateriaal wordt verzameld met als doel een
databank uit te bouwen die gebruikt kan worden om op een meer systematische manier de
processen en resultaten van psychodynamische psychotherapie te bestuderen, en zo een beter zicht
te krijgen op de mechanismen van verandering en een bijdrage te leveren aan het evidence based
werken binnen de psychodynamische psychotherapie. Op dit moment bevat deze databank
14
achtentwintig casussen die verzameld werden via een groepspraktijk waar de vakgroep mee
samenwerkt.
Aan Johan werd gevraagd om het informed-consent-formulier te tekenen, waarbij hij expliciet
toestemming geeft om het verzamelde materiaal te gebruiken voor onderzoek en publicatie, op
voorwaarde dat het volledig geanonimiseerd zou worden. Aan de hand van dit document werd
Johan ook op de hoogte gebracht van de onderzoeksprocedure. Het onderzoek met bijbehorend
informed-consent werd positief geadviseerd door het Ethisch Comité van het UZ Gent.
De casus van Johan werd geselecteerd op basis van een interpersoonlijke problematiek, bepaald aan
de hand van een verhoging van interpersoonlijke problemen op de Inventory of Interpersonal
Problems (IIP-32) (Horowitz, Alden, Wiggins, & Pincus, 2000). Een bijkomende voorwaarde was
dat de score op de IIP-32 zou dalen naar het einde van de therapie zodat we een evolutie naar
herstel kunnen waarnemen. We hebben de casus niet geselecteerd op basis van de aanwezigheid van
schaamte, om zo de mogelijkheid open te laten dat schaamte mogelijks niet voorkomt bij een
interpersoonlijke problematiek. Ook dit zou een interessante plausibele uitkomst geweest zijn van
dit onderzoek.
De therapiesessies van Johan werden opgenomen via digitale opnameapparatuur en getranscribeerd
door het onderzoeksteam van de vakgroep Psychoanalyse en Raadplegingspsychologie aan de
Universiteit Gent . Tijdens intakegesprek 2 vulde Johan voor het eerst de bundel met vragenlijsten
in. Daaropvolgend kreeg hij bij elke therapiesessie een bundel vragenlijsten mee, afhankelijk van
wat die week werd afgenomen (zie assessment voor en tijdens therapie). Aangezien men waarnam
dat de vragenlijsten telkens werden ingevuld net voor de volgende sessie en dus eigenlijk bij de
volgende sessie hoorden heeft men de resultaten met één sessie opgeschoven. Hierdoor komen de
resultaten van therapiesessie 1 (Th1) bij therapiesessie 2 (Th2) terecht enzovoort. Daarom beschikt
Th1 niet over een meting.
Na elke therapiesessie maakte de therapeut een verslag op, waarin hij kort besprak wat hem tijdens
de sessie was opgevallen. Elk therapieverslag wordt onderverdeeld in symptomen, overdracht,
verhouding met de ander, interventies en andere. Deze onderdelen werden al dan niet aangevuld
naargelang de inhoud van de therapiesessie. Er vond nog geen follow-up interview plaats van
Johan, omdat hij bij het laatste contact aangaf de therapie mogelijks terug te willen opnemen.
Assessment voor en tijdens de therapie.
Gedurende het therapeutisch proces werd aan de cliënt gevraagd een reeks van
zelfrapportagevragenlijsten in te vullen, met als doel kwantitatieve gegevens te verzamelen over de
15
vorderingen. Vanaf intakegesprek 2 (Int2) werd elke sessie de General Health Questionnaire
(GHQ) (Goldberg, 1978) afgenomen en tot en met therapiesessie 24 (Th24) ook de Inventory of
Interpersonal Problems 32 (IIP-32) (Horowitz et al., 2000). Vanaf Th24 werd de IIP-32 enkel om
de acht sessies afgenomen. Daarnaast werden ook de Beck Depression Inventory (BDI-II) (Beck,
Steer, & Brown, 1996) en de Symptom Check List (SCL-90) (Derogatis, 1992) om de acht sessies
afgenomen. Op deze manier bekom je een opvolging zonder de cliënt te zwaar te belasten.
Bijkomend werd de patiënt gevraagd om telkens na acht sessies thuis een speekseltest af te nemen
om zijn cortisolspiegel te controleren.
In dit onderzoek maken we uitsluitend gebruik van de score op de IIP-32. Aan de hand van deze
score gaan we na in welke mate de cliënt interpersoonlijke stress of problemen ervaart. De IIP-32 is
een instrument om de relationele moeilijkheden die een persoon ervaart in kaart te brengen
(Horowitz et al., 2000). Deze moeilijkheden kunnen te maken hebben met zaken die ‘te moeilijk’
zijn of zaken die men ‘te veel’ doet. Aan de hand van tweeëndertig vragen moet men op een vijf-
puntenschaal aangeven of men last heeft van de stelling, gaande van helemaal niet tot heel veel.
Naast een totaalscore die uitdrukt in welke mate iemand problemen ondervindt in zijn relaties, geeft
dit instrument ons een score op acht types van problematisch interpersoonlijke gedrag (overmatig
dominant, opeisend, afstandelijk, geïnhibeerd, non-assertief, aanpassend, zelfopofferend en
intrusief).
Het verloop van de therapie.
De cliënt onderging een langdurige psychodynamische psychotherapie volgens de principes van de
ondersteunende-expressieve psychotherapie van Luborsky (1984). Deze liep over een periode van
twee jaar en telt twee intakegesprekken (Int) en zesenzeventig therapiesessies (Th) van veertig tot
vijftig minuten, met een frequentie van één keer per week. Deze sessies werden door de therapeut
gegeven in zijn privépraktijk, zonder inmenging van de onderzoekers. Ook werd er geen overleg
gepleegd met de therapeut tijdens het onderzoek. Een uitdieping van het verloop van de therapie
kan je terugvinden bij resultaten onder kwalitatieve beschrijving.
Procedure
Kwantitatieve analyse.
De bedoeling van dit onderzoek is om tijdens het verloop van de therapie schaamte-ervaringen te
herkennen en te beschrijven hoe de persoon omgaat met schaamte en hoe dit verandert in de loop
16
van het psychotherapeutisch proces. Aan de hand van de score op de IIP-32 (Horowitz et al., 2000)
(zie resultaten: figuur 1) hebben we fasen afgebakend in het therapeutisch proces. De eerste fase
loopt van Intakegesprek 1 tot therapiesessie 11. De score op de IIP-32 (zie resultaten: figuur 2), die
werd afgenomen vanaf intakegesprek 2, gaat hier in dalende lijn. Aan de hand van deze fase zullen
we bespreken op welke manier schaamte aan bod komt in relatie tot het interpersoonlijk
functioneren en bekijken we de evolutie in herstel van schaamte. De tweede fase loopt van
therapiesessie 11 tot therapiesessie 25. Hier zien we terug een stijgende trend in de score op de
IIP-32 (zie resultaten: figuur 3) tot bijna het oorspronkelijk niveau. In deze fase bekijken we of en
hoe deze stijging samen gaat met veranderingen in interpersoonlijk functioneren en schaamte. De
derde fase loopt van therapiesessie 25 tot therapiesessie 76. Vanaf dit moment werd de IIP-32 enkel
om de acht sessies afgenomen (zie resultaten: figuur 4), hierdoor hebben we geen zicht meer op de
momentane fluctueringen op sessieniveau. Vanaf dit punt stellen we telkens een daling vast tot
therapiesessie 50, waarna we kunnen zeggen dat de score relatief stabiel blijft ondanks een lichte
stijging naar het einde van de therapie toe (zie figuur 4). In deze fase kiezen we sessies op het
moment van de meting en analyseren we therapiesessie 34, 43 en 50. We bekijken welke vorm van
schaamte we waarnemen en hoe deze zich manifesteert naar het einde van de therapie toe. De
therapie telt in totaal zesenzeventig therapiesessies, maar aangezien de score nadien vrij stabiel blijft,
gaan we ervan uit dat de belangrijkste aspecten van zijn proces tijdens de eerste vijftig sessies
plaatsvinden.
Kwalitatieve analyse.
Om schaamte en herstel van schaamte in de therapiesessies te coderen, baseren we ons op
verschillende onderzoeken die we in de literatuur terugvonden. Op deze manier streven we ernaar
om zoveel mogelijk aspecten van schaamte en herstel van schaamte tijdens het coderen te
identificeren. We bestuderen de therapeutische sessies op een deductieve manier en coderen aan de
hand van de interpretatiekaart (zie tabel 1). Daarnaast laten we tijdens het coderen ook de openheid
om nieuwe categorieën en betekenissen toe te voegen. We willen een zo volledig mogelijk beeld
scheppen van de manier waarop schaamte zich manifesteert en proberen aan de hand van de
principes van ‘theory-building case studies’ (Stiles, 2007) de huidige theorie te verfijnen. Alle
bedenkingen die tijdens het coderen naar boven komen, werden genoteerd in een logboek. Nadat
de sessies gecodeerd werden, werden deze samengevat aan de hand van de thema’s die naar voor
komen rond schaamte en interpersoonlijk functioneren. Op basis van deze samenvattingen werd de
kwalitatieve beschrijving van de casus opgebouwd in functie van de onderzoeksvragen.
17
Om schaamte en herstel van schaamte te herkennen in de therapiesessies en op een juiste manier te
interpreteren hebben we aan de hand van de huidige literatuur (zie Inleiding) (Brown, 2006; Cheung
et al., 2004; Gilbert, 2003; Kaufman, 1989; Matos, Pinto-Gouveia, & Gilbert, 2013; Tangney, 1996;
Van Vliet, 2008) een interpretatiekaart gemaakt:
Tabel 1. Interpretatiekaart met de aspecten van schaamte, interne schaamte en hestel van schaamte
Om schaamte (S) bij de cliënt te beschrijven gaan we kijken naar gevoelens van minderwaardigheid,
machteloosheid, verlegenheid en lage zelfwaarde. We verwachten een verminderd gevoel van
controle, een gevoel vast te zitten, moeilijkheden om connectie te leggen en een verlangen om zich
te verstoppen of te verdwijnen. We zoeken naar tekenen van isolatie, ondermijning van het positief
zelf-concept, gevaar voor de sociale status en door anderen niet meer als aantrekkelijk gezien
worden. We bekijken eveneens interne schaamte (IS) die zich zou ontwikkelen tijdens de kindertijd
(Matos, Pinto-Gouveia, & Costa, 2013). Dit manifesteert zich als een meer algemeen gevoel dat
men in de ogen van anderen onaantrekkelijk, inferieur en gebrekkig zou zijn. Mensen waarbij
interne schaamte in grote mate aanwezig is, beoordelen zichzelf als minderwaardig, slecht of
inadequaat.
Om het herstel van schaamte (HS) in kaart te brengen, vertrekken we vanuit het onderzoek van
Van Vliet (2008) en Brown (2006). We kijken of we de volgende zaken kunnen herkennen:
(a) Connecteren: zien we een evolutie van terugtrekgedrag en isolatie naar connectie met vrienden,
familie, gemeenschap of een Hogere Macht (Van Vliet, 2008)? Hierbij is empathie en de capaciteit
Schaamte (S)
Minderwaardigheid
Machteloosheid
Verlegenheid
Sociale status in gevaar
Verminderd gevoel van controle en kracht
Gevoel vast te zitten
Moeite met connectie
Verlangen om te verdwijnen
Isolatie
Ondermijnd positief zelfconcept
Niet meer aantrekkelijk
Interne schaamte (IS)
Onaantrekkelijk
Inferieur
Gebrekkig
Minderwaardig
Slecht
Inadequaat
Herstel van schaamte (HS)
Connecteren
Heroriëntatie
Acceptatie
Begrip
Resistentie
Taalvaardigheid
Kritisch bewustzijn
Gevoel van controle en kracht
18
om empathische relaties op te bouwen die hulp vragen mogelijk maakt belangrijk (Brown, 2006);
(b) Heroriëntatie: zien we dat de cliënt zijn aandacht verlegt naar doelen, interesses en positief
gedrag dat het zelf versterkt (Van Vliet, 2008)? Heeft de cliënt terug momenten dat hij kracht en
vrijheid ervaart (Brown, 2006)?; (c) Acceptatie: slaagt de cliënt erin om zich open te stellen, echt
naar de schaamte gebeurtenis te kijken en er iets mee te doen, in plaats van vermijdingsgedrag te
stellen (Van Vliet, 2008)?; (d) Begrip: doet de cliënt moeite om de betekenis van de
schaamtegebeurtenis te begrijpen en die een plaats te geven (Van Vliet, 2008)? Heeft hij de
mogelijkheid om persoonlijke kwetsbaarheid te herkennen en te aanvaarden (Brown, 2006)?;
(e) Resistentie: onderneemt de cliënt directe acties en neemt hij attitudes aan die de kwetsbaarheid
verminderen en beschermen tegen externe aanvallen op het zelf (Van Vliet, 2008)?; (f) Beschikt de
cliënt over de taalvaardigheid en emotionele competentie om over schaamte te praten en die te
ontleden (Brown, 2006)?; (g) Ontwikkelt de cliënt een kritisch bewustzijn ten opzichte van
sociale/culturele verwachtingen (Brown, 2006)?
Deze interpretatiekaart werd tijdens het maken van de interpretaties steeds geconsulteerd om te
zien of het citaat al dan niet voldoet aan de omschrijving. Sommige citaten voldoen aan meerdere
kenmerken en werden dan ook alle passende kenmerken toegewezen.
Betrouwbaarheid en validiteit.
Bij kwalitatief onderzoek en meer specifiek bij een gevalstudie als deze wordt betrouwbaarheid en
validiteit anders gedefinieerd dan bij kwantitatief onderzoek. Bij kwantitatief onderzoek kan men de
betrouwbaarheid en validiteit van de instrumenten die men gebruikt meten. Bij kwalitatief
onderzoek moeten we de onderzoeker beschouwen als het gebruikte instrument (Morrow, 2005).
Stiles (1993) stelt dat geloofwaardigheid primordiaal is bij kwalitatief onderzoek. Hierbij hangt de
betrouwbaarheid af van de geloofwaardigheid van de gebruikte data, ook procedurele
geloofwaardigheid genoemd, terwijl de validiteit op de geloofwaardigheid van de interpretaties en
conclusies slaat. Er zijn specifieke strategieën en procedures om de validiteit en betrouwbaarheid te
waarborgen met als doel de interpretatie en subjectiviteit zoveel mogelijk te beperken en zo
transparant mogelijk te houden (Stiles, 1993).
De betrouwbaarheid of in dit geval de procedurele geloofwaardigheid (Stiles, 1993) wordt bekomen
door te zorgen dat de data en documenten die worden gebruikt volledig zijn en juiste informatie
bevatten. Daarnaast is het ook belangrijk dat zowel de methode als de manier van onderzoek
kritisch geëvalueerd wordt door een derde. In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van materiaal
dat op een ethisch correcte manier werd verzameld en behandeld (zie setting). Daarnaast werd het
onderzoek gesuperviseerd door een promotor die als auditor het proces kritisch heeft beoordeeld.
19
De validiteit of in dit geval de geloofwaardigheid van interpretaties (Stiles, 1993) kunnen we aan de
hand van de volgende strategieën verbeteren: triangulatie, afwijkende informatie meenemen, de
cliënt zelf laten beoordelen en een gedetailleerde beschrijving van de onderzoekscontext. In dit
onderzoek hebben we gebruik gemaakt van triangulatie door twee verschillende theorieën en
verschillende definiëringen van schaamte samen te brengen tot een interpretatiekaart (zie tabel 1)
om de therapiesessies te coderen. Daarnaast hebben we ook gebruik gemaakt van de audiotapes, de
transcripties en de notities van de therapeut om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het
therapeutisch proces. We hebben eveneens de score op de IIP-32 meegenomen in het
onderzoeksopzet.
Tijdens het coderen zijn we aandachtig geweest voor informatie die afwijkt van de gemaakte
interpretatiekaart (zie tabel 1) met de bedoeling de informatie die we hebben rond schaamte en de
theorieën erover te verfijnen volgens de principes van ‘theory building case studies’ (Stiles, 2007).
Hiermee proberen we te vermijden dat we de data enkel zouden inpassen in de bestaande theorieën
en worden we verplicht ook buiten het bestaande denkkader te kijken. We hebben niet de
mogelijkheid gehad om een gesprek te hebben met de cliënt over de interpretaties, maar hebben
zowel de audiotapes als de transcripties gebruikt om een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen van
de cliënt.
Zoals de principes van het consensusproces (Hill et al., 2005) aanbevelen zijn we steeds in overleg
gegaan over de interpretaties van de casus en werd hier tot een consensus gekomen onder de
onderzoekers (onderzoekerstriangulatie). Hierbij werkten onderzoeker één en twee als het
basisteam en functioneerde de derde onderzoeker als auditor, die de bekomen consensus kritisch
bevroeg. Door een zeer uitgebreide beschrijving te geven van de casus aan de hand van veel citaten
proberen we zo dicht mogelijk bij de beleving van de cliënt te blijven en geven we de lezer de
mogelijkheid om zelf de interpretaties van de onderzoekers te beoordelen. Daarnaast hebben we
ook de achtergrond van de onderzoekers beschreven, zodat de lezer weet vanuit welk cultureel,
therapeutisch en filosofisch standpunt de interpretaties werden gemaakt.
Kwalitatief onderzoek is steeds onderhevig aan bias, zowel het kiezen van de onderzoeksvraag, als
de interpretatie van de onderzoeker en het correct weergeven van de data zijn onderhevig aan
subjectiviteit. Hill et al. (2005) roept op om deze mogelijkheden tot bias te herkennen als logisch
onderdeel van het proces van kwalitatief onderzoek en deze te bespreken, zodat de lezer zoveel
mogelijk inzicht krijgt in het tot stand komen van het proces en kan oordelen over de
geloofwaardigheid van de informatie.
20
Resultaten
Kwantitatieve Resultaten
Tijdens het therapeutisch proces werd de cliënt gevraagd om de ‘Inventory of Interpersonal
Problems’ (IIP-32) (Horowitz et al., 2000) in te vullen. Deze vragenlijst gaat na in welke mate de
persoon interpersoonlijke problemen ervaart. Tijdens de eerste 25 therapiesessies werd deze
vragenlijst telkens afgenomen, daarna gebeurde dit om de acht sessies om de onderzoeksprocedure
voor de cliënt wat lichter te maken.
In figuur 1 zien we het verloop van de scores gedurende het hele therapeutische proces. Omdat het
gaat over een langdurige psychotherapie hebben we het proces in drie fases onderverdeeld op basis
van het verloop van de score op de IIP-32. In deze casus zien we een neerwaartse trend in score op
de IIP-32 (zie figuur 2) tot therapiesessie 11, waarna we terug een geleidelijke stijging zien naar het
oorspronkelijk niveau tot in sessie 25 (zie figuur 3). Daarna werd de IIP-32 enkel om de acht sessies
afgenomen en zien we vanaf dat moment telkens een daling in score tot therapiesessie 50 (zie figuur
4). Naar het einde van de therapie toe zien we de score terug licht stijgen. Aan de hand van deze
drie bewegingen die je in figuur 2, 3 en 4 afzonderlijk kan zien hebben we het therapeutisch proces
geanalyseerd. Gedurende de hele periode blijft de gemiddelde score van Johan op de IIP-32
verhoogd ten opzichte de gemiddelde score van de normale populatie (gemiddelde=1,02) (Barkham,
Hardy, & Startup, 1996), met een laagste score in therapiesessie 50 (gemiddelde=1,06). Vanaf sessie
34 blijft hij tot einde van therapie onder de gemiddelde score van de klinische populatie
(gemiddelde=1,59) (Barkham et al., 1996).
Figuur 1. Evolutie van de gemiddelde score op de IIP-32 tijdens het volledige therapeutisch proces
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Int2
Th3
Th6
Th9
Th12
Th15
Th18
Th21
Th24
Th27
Th30
Th33
Th36
Th39
Th42
Th45
Th48
Th51
Th54
Th57
Th60
Th63
Th66
Th69
Th72
Th75
IIP-32
Normklinischepopula?e Normgewonepopula?e Client
21
Figuur 2. Evolutie van de gemiddelde score op de IIP-32 tijdens fase 1
Figuur 3. Evolutie van de gemiddelde score op de IIP-32 tijdens fase 2
Figuur 4. Evolutie van de gemiddelde score op de IIP-32 tijdens fase 3
1,59 1,59
1,02 1,02
2,061,81 1,72
1,971,78 1,78 1,69
1,221,38 1,50
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Int2 Th1 Th2 Th3 Th4 Th5 Th6 Th7 Th8 Th9 Th10
IIP-32
Normklinischepopula?e Normgewonepopula?e Client
1,59 1,59
1,02 1,021,22
1,56 1,631,81 1,88 1,78 1,78 1,78 1,66 1,56
1,78 1,751,94 1,94
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Th11 Th12 Th13 Th14 Th15 Th16 Th17 Th18 Th19 Th20 Th21 Th22 Th23 Th24
IIP-32
Normklinischepopula?e Normgewonepopula?e Client
1,59 1,59
1,02 1,02
2,03
1,501,22
1,061,31 1,28
1,44
0
0,5
1
1,5
2
2,5
Th25
Th27
Th29
Th31
Th33
Th35
Th37
Th39
Th41
Th43
Th45
Th47
Th49
Th51
Th53
Th55
Th57
Th59
Th61
Th63
Th65
Th67
Th69
Th71
Th73
Th75
IIP-32
Normklinischepopula?e Normgewonepopula?e Client
22
Kwalitatieve Beschrijving
We beschrijven het therapeutisch proces van Johan aan de hand van kenmerken van schaamte
(S:…), van interne schaamte (IS:…) en van herstel van schaamte (HS:…). Letterlijke citaten van
Johan zetten we tussen aanhalingstekens en schuingedrukt (“…”). Bij de citaten wordt telkens
tussen haakjes aangegeven uit welk intakegesprek (Int) of welke therapiesessie (Th) het citaat komt.
Op deze manier kan de evolutie beter gevolgd worden door de lezer.
Fase 1.
In de loop van de eerste twaalf sessies wordt het duidelijk dat het huidig functioneren van Johan en
de schaamtegevoelens die daarmee gepaard gaan, onlosmakelijk verbonden zijn aan de relatie met
zijn vader, moeder en broer. Daarom bespreken we eerst zijn jeugd en zijn interpersoonlijk
functioneren tot op het moment van het incident, dat zijn hele wereld deed instorten en hem in
diepe schaamte achterliet: “An intensely painfull feeling or experience of believing we are flawed
and therefore unworthy of acceptance and belonging” (Brown, 2006, p 45). Daarna bespreken we
de evolutie die hij maakt naar herstel van deze schaamte.
Interper soon l i jke context .
In de eerste sessie begint Johan zijn verhaal met “Het gaat niet meer. Ik moest aan mijn zestien jaar gaan
werken. Ik was volgens de leerkrachten nochtans slim, heel slim. Maar ik kwam uit een thuis… ik moest gaan
werken”(Int1). Deze zin geeft een duidelijke indicatie van de moeilijkheden waarmee hij kampt.
Johan is opgegroeid in een arm arbeidersgezin, hij woonde in een klein huisje samen met zijn
ouders, broer, grootmoeder, oom (de broer van zijn vader) en tante (de zus van zijn vader). Hij
heeft een moeilijke jeugd gehad met weinig kansen om zich te ontplooien. De kinderen mochten
geen hobby’s uitoefenen noch op kamp gaan omdat zijn moeder de kinderen bij zich wou houden.
Hij werd eveneens verhinderd om naar het college te gaan en verdere studies aan te vatten, ondanks
het feit dat zijn vaders werkgever bereid was alle daarmee gepaard gaande kosten te dragen.
Enerzijds omdat zijn vader geen hulp wou aanvaarden, en anderzijds omdat moeder niet wou dat
hij meer privileges kreeg dan zijn broer.
Relatie met moeder
De relatie met zijn moeder was niet evident. Van jongs af aan heeft Johan al snel de rol moeten
opnemen van steungever aan zijn moeder, hij was voor haar ‘het aanspreekpunt’ en dat vond hij
niet gemakkelijk.
23
“M’n moeder behandelde mij…als de steun, ik was de steun voor haar. En het enige, als ik alleen was met
haar, het enige dat zij vertelde was… ‘hoe ze haar moeder mist’… Ik moest echt de vader vervangen, allez,
haar man vervangen… en altijd kwaad klappen van m’n vader tegen mij.”(Int2)
Hij had het er moeilijk mee dat zijn moeder hem steeds vertelde over haar moeilijkheden, ze vroeg
hem om voor haar te zorgen terwijl hij niet de zorg kreeg die hij nodig had. “’k Heb veel te veel gewerkt
om graag gezien te zijn. Ik heb veel te veel gegeven..aan mijn moeder ook, om graag gezien te zijn. En toch ziet ze,
allez.. toch krijg ik geen herkenning”(Th1). Daarnaast had ze een voorliefde voor zijn broer, die volgens
haar slimmer, sneller en beter was dan hij. Ze liet geen kans onbenut om dat te benadrukken en
hem op die manier ook publiekelijk af te wijzen (S: verlegenheid, minderwaardigheid):
“M’n broer haalde goede resultaten op 't school.. 't Is ne slimme ook, 'k weet ekik dat. Ik mocht dezelfde
resultaten halen op't school.. , en stelt dat we dan ne keer ergens waren bij een tante of ne nonkel, en ze
vroegen achter de resultaten. En ge zei ‘ja, zoveel’, ‘ah, flinke student, ah, 't is, 't is ook een rappen’. En
dan zei mijn moeder, die naast mij, of achter mij toen zat: ‘oh! den oudsten, dat was nen rappen! 'em.. ja..
bwoh..’, dan zei ik: ‘ 'k had ik toch evenveel punten of 'em . Ah, ja, ja.. ‘Maar hij haalde die punten
zonder dat hij een boek open deed, en gij moet studeren’. En 'k zei ik tegen m'n moeder: ‘ja, maar, 't is zes
jaar verschil! allez.. dat, dat evolueert!’. ‘Ja, nee, nee, den anderen is rapper’.”(Int2)
Johan heeft het gevoel dat hij nooit goed genoeg was, nooit even goed kon doen als zijn broer. Hij
heeft het gevoel altijd het prijzen van zijn broer te moeten aanhoren, terwijl hij zelf zoveel voor
haar gedaan heeft. “En dat, en dat was altijd zo van ‘ah, maar uw broer, diene heeft al gewerkt, wi’. Da ‘k zeg
(Houdt adem in).. ‘Ben ik dan waarschijnlijk dom!?’..’Dien heeft een goed hart’. ‘Ah, ik waarschijnlijk niet,
eh’.”(Th2). Het lof voor zijn broer voelt hij aan als een rechtstreekse afwijzing (IS: minderwaardig).
“Maar dus mijn moeder, die woont in een huisje dat míjn vrouw en ik voor haar gekocht hebben, omdat ze
anders.. Ze hadden, ze hadden niks…En we hebben dat zélf volledig ingericht voor haar. 't Is perfect voor
iemand die op leeftijd is, alles is beneden, één niveau, 't is warm, 't is knus, 't is gezellig, ze kan buiten, ze
heeft een klein tuintje, ze heeft alles, en toch is het nóóit genoeg….Mijn broer, hij doet dat niet, goed, hij
moet dat niet doen. Ik moet een ander zijn rekening niet maken en een ander zijn... Maar, als hij dan ne
keer gaat met een beetje eten dat hij ne keer over heeft, of ne keer met een taartje de zondag, ah, maar dat is,
dat, dat.. dat ís.., ja.. dat écht. Als ik.. Nu, 't is al twee jaar da'k niet meer ga naar m'n moeder. Als ik
vroeger ging, awel, ja, 'k was daar om te gaan horen hoe goed dat m'n broer was en hoe goed dat zijn
kinderen zijn, maar 'k heb ook twee kinderen, 't zijn ook haar kleinkinderen”(Int2)
Niettegenstaande is Johan voor het grootste deel van zijn leven blijven vechten om goedkeuring
van zijn moeder te krijgen. Hij beschrijft welke zaken hij voor zijn moeder gedaan heeft die zijn
huwelijk in gevaar hadden kunnen brengen: steeds naar haar luisteren, steeds klaar staan voor alles
wat ze vroeg, tot tweemaal toe een huis voor haar gekocht, etcetera. In zijn gevoel was het voor
24
haar nooit voldoende, kreeg hij geen appreciatie, kreeg hij niets terug. Zij bleef vragen en hij bleef
geven, zonder te krijgen wat hij eigenlijk wou: liefde en aanvaarding (IS: inadequaat).
“(weent, fluistert) 't Is verschrikkelijk .................... Ik, ik, ik versta niet hoe dat mijn echtgenote nog bij
mij is gebleven, ik versta dat niet. Echt waar. We hadden een huis gekocht in Poperinge, een mooie woning.
Geen villa, eh, maar, een deftige woning met alle comfort. Wat niet goed was, heb zelf in orde gebracht.
Iedere keer da'k ging, maar iedere keer: "Dát was niet goed, dát was niet goed, dát was niet goed." 't Was
nooit wel.”(Th2)
Zelfs op de begrafenis van zijn vader kreeg Johan kwetsende opmerking van zijn moeder (S:
ondermijnd positief zelf-concept).
“En als mijn vader dan gestorven is, eh.. maar ik wist dat hij gestorven was, eh, maar tijdens, tijdens
d'offerande, tijdens de mis, eh, m'n moeder had gezegd tegen de pastoor dat't niet wel was dat huis en hij
heeft dat dan gezegd in de preek. Ik viel bijna van m'n stoel.”(Th2)
Johan lijkt deze ‘nooit genoeg’-retoriek geïntegreerd te hebben in zijn interpersoonlijk functioneren.
Hij gaat ervan uit dat het voor de andere nooit genoeg zal zijn en dat hij het niet waard is om iets te
krijgen. Hier ontstaat een interne schaamte die gepaard gaat met de illusie dat hij de liefde van
anderen enkel kan krijgen als hij onophoudelijk blijft geven/werken. Wanneer hij over zijn moeder
spreekt, komt er vaak een verhaal van één van zijn werkgevers naar boven. Op die manier lijkt hij
steeds het verband te leggen tussen de relatie die hij met zijn moeder had, en de manier waarop hij
functioneert in het dagelijkse leven. Hij heeft zijn moeders stem geïnternaliseerd: “’t Is nooit genoeg,
‘t is nooit wel”
“'t Was nog maar normaal en 't was dan nog niet goed. En 'k heb dat ook doorgetrokken.. (zucht) Ik
weet nog dat er ne keer een werkgever was die zei tegen mij: "Allez, ge zijt zeer goed bezig, 't is goed, 't is
goed" en, en.. Toen zei ik tegen hem: "Bah, nee, 't is niet goed, 't moet nog beter", allez, en dat ie zei tegen
mij: "Nee", zei 'em, "de resultaten zijn zoveel percent beter dan vroeger, 't is, 't is wel". En ik zei zelf:
"Nee, nee, nee", allez, ik moest nog méér”(Th7)(HS: begrip)
Relatie met vader
Zijn vader beschrijft hij als een koele afstandelijke man. Hij is nooit gewelddadig geweest naar de
kinderen maar “als hij één blik werpte dan moesten, dan wisten we al 'ssssht! stil!'.”(Int2). Hij kon wel zeer
opvliegend zijn en er waren regelmatig “vechtpartijen tussen hem en z'n zus”(Int2). Het was een trotse
man die graag zijn onafhankelijkheid behield. Hij wou bij niemand in het krijt staan, waardoor hij
ook niet kon ingaan op het aanbod van zijn baas om de studies van zijn zonen te betalen of om hen
mee te laten gaan op reis.
25
“Hij wou zijn onafhankelijkheid - allez, voor zover dat dat bestaat - bewaren. Ik heb dat ook, hoor. Ja, 'k
heb dat zeer sterk. Ik.. ik, ja.. ik ben niet graag afhankelijk van iets of iemand, 'k heb dat zeer
sterk”(Int2)
Zijn vader werd door zijn baas “op handen gedregen”(Int2). Hij was een manusje-van-alles voor een
rijke familie. Hij werd door zijn baas gerespecteerd en altijd als gelijke behandeld. Heel zijn carrière
is Johan op zoek gegaan naar een gelijkaardige band met zijn baas. De vader van Johan verdroeg
geen onrecht, het maakte hem zeer kwaad en agressief. Langs de andere kant beschrijft Johan hem
ook als een angstig persoon die heel moeilijk beslissingen kon maken.
“Als ge geboren wordt, het eerste dat je moet leren, dat is onrecht verdragen. En als ge onrecht kunt
vedragen, dan kunt ge al fluitend door't leven gaan. Maar als ge dat niet kunt, awel, dan heb je een
probleem.”(Th2)
Hij had wel veel respect voor zijn vader:
“Hij was van zeer kleine komaf, nooit mogen studeren, niks. Zeer arm, arm, arm. En toch was hij werelds.
Ik wist niet waar hij dat geleerd had. Maar hij kon aan tafel zitten met, hij mocht mee aan tafel zitten met
zijn baas, die één van de rijksten uit de streek was. Hij mocht mee aan tafel zitten en hij kon, hij had die
manieren, hij had.. uit zichzelf.. ja! Hij kon meepraten, zonder zich op te dringen om toch die nederigheid
te tonen. Want hij was maar een simpele werkmens.”(Th5)
Naarmate Johan meer vertelt over zijn vader, ontdekt hij ook dat hij in grote mate op hem lijkt.
“'k Heb eigenlijk een moeilijke week gehad. Omdat ik, 'k denk da'k veel meer mee heb van m'n vader
dan da'k ik eigenlijk... (blaast) misschien zou willen.”(Th1)
Relatie met zijn echtgenote
Pas in therapiesessie 9 praat Johan voor het eerst uitgebreid over de relatie met zijn vrouw. Hij
kwam ook met die bedoeling naar de sessie (gaat samen met een verhoging op de IIP-32). Hij geeft
aan dat zijn vrouw werken en sparen heel belangrijk vindt, en dat hij daar in mee is gegaan. Dat
maakt het nu wel moeilijk om daarvan los te komen. “We waren enkel bezig met werken, sparen, uw
kinderen opvoeden. Maar d'r was geen middenweg…voor haar een week dat je niet werkt, dat is een verloren
week.”(Th9). Johan was thuis steeds de bemiddelaar tussen zijn vrouw en zijn kinderen. Vooral
wanneer het ging over de invulling van hun vrije tijd en geld uitgeven, want zijn vrouw heeft steeds
het gevoel dat ze tekort zal komen.
“Dan ging ik nog ergens een keer een cadeau gaan kopen voor haar. Je mag dat weten, ik kocht een keer
iets: ne ketting, of ne ring. Niet extreem, maar, goed. Ik kreeg nooit geen merci d'rvoor. Maar 't is niet dat
ze dat waarschijnlijk niet appreciëert, eh.”(Th9)
26
Wanneer de therapeut duidt dat er een overeenkomst lijkt te zijn tussen zijn vrouw en zijn moeder,
ziet Johan in dat hij ook van zijn vrouw niet veel dankbaarheid, maar veel kritiek krijgt (S:
ondermijnd positief zelf-concept).
“Gelijk nu ook, ik zit met die situatie, en, nu, vanaf nu deze maand krijg ik nog 800 euro in de maand,
omda'k al een jaar aan de ziekteverlof ben. En dat kwetst mij. Dat tast mij aan in mijn eer, in, in, in
alles, maar goed, ja, dat is azo. En ze weet dat, maar iedere keer gaat ze dat toch ‘Ja, maar, ja, ge hebt gij
maar 800 euro niet meer, eh’. (zucht)”(Th9)
Johan was niet enkel de steunpilaar in de familie maar ook die van zijn vrouw. Zo heeft hij haar
steeds geholpen wanneer ze een dipje had. Maar nu hij het moeilijk heeft, kan zij die steunpilaar niet
zijn voor hem. Zij gaat eerder mee in zijn problemen:
“Zij ging mee in dat verhaal en met haar boosheid naar die werkgevers toe.. in feite had ik haar dan, ik
was blij voor haar begrip, maar, ik had daar geen steun aan. Ik had eerder behoefte aan iemand die zei: ‘ja,
ja, 't is just, ze, Patrick, maar, ja, goed, we gaan er wel uitgeraken’.”(Th9)
Johan geeft aan dat zijn vrouw niet gelukkig is, maar hierover niet wil of kan praten met hem. Hij
heeft nu iemand nodig die hem een beetje vooruit trekt, maar dat kan ze niet, omdat ze zelf in de
put zit. Hij zou graag wat meer ontspannen willen leven, maar zijn vrouw blijft in haar hoofd het
arme meisje dat niets heeft en keihard moet werken om te zorgen dat het in orde komt.
Schoo l en werk.
Johan vertelt dat hij als kind goed presteerde op school, hij was bij de beste van zijn klas. Toen hij,
door de sluiting van het dorpsschooltje, op het college terechtkwam ging er een wereld voor hem
open. Hij maakte er gemakkelijk vrienden en zoog als een spons alle kennis op. De overgang naar
het middelbaar verliep moeilijker, hij mocht niet op het college blijven van zijn ouders en ging naar
de handelsschool zoals zijn broer hem had voorgedaan. Daar viel hij uit de boot, hij vond er geen
aansluiting bij anderen en heeft zijn schooltijd ‘overleefd’ door anderen te laten afkijken. Thuis kon
hij op niet veel begrip rekenen (S: ondermijnd positief zelf-concept):
“Ik had geen vrienden. Ik kon met niemand spe-.. In het college, dat waren allemaal m'n vrienden. Ik weet
niet waarom. En 'k kwam in de vakschool en 't was ....... Ik had daar niemand, daar. En ik had thuis al
een keer gezegd: ‘Ja, ik ben altijd alleen op de koer’. En, dan werd er daar nog mee gelachen. Dan, dan,
dan kreeg ik als antwoord: ‘Ah, ja, ge hebt dan met niemand gene zever.’ Aha, blij. Ja. 't Leven gaat
verder, eh. 't Leven stopt niet. Ge moet vooruit, ge moet vooruit. Tot op een bepaald moment da't niet meer
gaat.”(Th2)
27
Op zestienjarige leeftijd is hij beginnen werken en zijn potentieel bleef niet onopgemerkt. Johan
werkte zich op en werd op een bepaald moment ‘zelfs’ directeur van een groot bedrijf. In zijn job
blijft hij op zoek gaan naar de bevestiging en liefde die hij zijn hele leven heeft gemist. Hij levert
enorme prestaties, in de hoop dat hij daardoor de appreciatie krijgt die hij thuis nooit ontving (IS:
minderwaardig, gebrekkig).
“En ik, als ik nu terugkijk op gans mijn carrière, de ogenblikken dat ik bij een werkgever was die mij op
handen droeg voor mijn inzet en prestaties, goh. En bij mijn laatste werkgever was ik ook op handen
gedragen tot dat ik had gezegd: ‘Als ge zo verder zult gaan, zal dat hier verkeerd aflopen’, dan was ik ’t
vuil van de straat.”(Th1)
Johan heeft een diep verankerd gevoel niet de moeite waard te zijn (IS: minderwaardig,
onaantrekkelijk). Dit uit zich vooral in zijn behoefte om anderen te beschermen, niets te vragen
voor zichzelf en zich ten koste van zichzelf ten dienste te stellen van anderen. Zo moet hij aan de
therapeut vragen papieren in te vullen voor de mutualiteit, dit vindt hij heel moeilijk. “Van sinds
gisteren voel ik mij daarbij al ongemakkelijk met die papieren. Omda ’k weet da’k dat dan vragen moest. Ik weet
dat je het druk hebt en dat is nu iets dat je moet doen.”(Th2). Hij lijkt zich te schamen voor wie hij echt is
en heeft zijn leven in het teken gezet om de mensen rondom hem te doen geloven dat hij iemand
anders is. Hij heeft, om toch maar graag gezien te worden, uitzonderlijke prestaties geleverd. Alsof
hij een diep gevoel heeft dat hij niet graag gezien zou kunnen worden voor wie hij echt is.
“Ik denk dat ik altijd een minderwaardigheidscomplex heb gehad, er zijn er veel die dat zeggen tegen mij:
‘Gij voelt u minder waard dat dat ge in feite zijt’.”(Th1)
“Ik heb jaren boven mijn stand geleefd. Niet wat betreft financieel, zoals mensen soms doen…Maar ik heb
boven mijn stand geleefd omdat ik.. ik wou de perfecte vader zijn, de perfecte zoon, de perfecte echtgenoot, de
perfecte werknemer… ik wil eraan voldoen, maar op een bepaald moment, ge kunt niet blijven boven uw
stand leven. Ge maakt ergens een put.”(Th3)
Om deze illusie in stand te houden, veranderde Johan van werkgever telkens hij voelde dat het
beeld van hem in de ogen van de anderen aan het veranderen was (S: sociale status in gevaar). Zo
gaat hij van werk naar werk op zoek naar een baas die hem op handen draagt en vraagt hij het
uiterste van zichzelf om te zorgen dat hij steeds zijn vorige prestaties overtreft.
“En als ik bij een werkgever was en ik voelde dat door de ene of andere omstandigheid ik niet meer op
handen gedragen werd, of dat er iets was, dan ging ik weg.”(Th1)
Van het moment dat Johan het minste teken voelde dat het mis zou gaan nam hij ontslag.
“Ik heb een talent…ik kan tamelijk vlug situaties, organisaties doorzien…voelen zonder dat het op papier
staat…Ik wist wanneer er over mij gesproken was. Beslissingen die nog niet bekend gemaakt werden, ik
28
hoefde maar een glimp of een blik of, of een half woord op te vangen…ik voel aan wanneer iemand mij niet
genegen was.”(Th3)
In plaats van de confrontatie aan te gaan en de moeilijkheden te bespreken, loopt hij weg van de
situatie. Johan geeft aan dat hij heel moeilijk voor zichzelf kan opkomen of voor zichzelf kan
onderhandelen. “Nee. Voor mij is dat een last. Ik heb nog nooit in m'n leven bij gelijk welke werkgever iets
gevraagd voor mij, nog nooit geen opslag, niks, niks. Ik vraag niks.. niks. Ik vraag.. níets.”(Th2)(IS: niet de
moeite waard). Hij is er nooit in geslaagd opslag voor zichzelf te vragen of een goede deal voor een
huis te onderhandelen terwijl hij in het dagelijkse leven op zijn werk niets anders deed dan
onderhandelen en de beste deals in de wacht slepen. “Ik heb 33 jaar gewerkt… nòòit heb ik ièts gevraagd
aan mijn werkgever, nièts, heel zelden. Voor het bedrijf en voor andere mensen wel.”(Th2). Voor anderen kan hij
dat als de beste, maar voor zichzelf kan hij het niet gedaan krijgen, want ‘hoe gaan de anderen dan
naar mij kijken, ze zullen mij niet meer graag zien’ (S: sociale status in gevaar)(IS: onaantrekkelijk).
“Maar als ik dan moet onderhandelen voor mezelf, vergeet het, 'k ga weg. Als ik moet onderhandelen voor
financiële zaken voor ons, eh, weet je wat da'k zeg? 'k Zeg tegen m'n echtgenote: "Ik ben weg". Ik kan niet,
ik kan niet!”(Th1)
“Want als ik zelf te hard opstel, allez, me te hard opstel in een onderhandeling, dan zou het kunnen dat ze
mij, dat ze mij niet meer gra-.. Ik wil graag gezien zijn. En, als ik van de baas graag gezien ben, eh, dan
zou ik door een muur lopen.”(Th1)
Hij wil dat anderen zelf opmerken wanneer het tijd is om hem iets terug te geven of hem in de
bloemetjes te zetten. Ook wanneer andere mensen hem duidelijk in diskrediet brengen zal hij dit
niet aankaarten bij zijn baas. Hij vindt dat deze zelf de juiste inschatting moet kunnen maken.
“Maar sommige mensen aanvaarden dat niet en dan beginnen ze te vrezen voor hun postje. En dan voel ik
dat zij beginnen zagen aan de poten van de stoel… dan stop ik ermee…ik voel dat…ik spreek daar niet
over. Dan klap ik toe… en dan verergert het nog allemaal…Ik ga niet naar de baas gaan om dan te
zeggen: ‘Ja, maar, ja, die is bezig met kwaad te vertellen van mij en dat klopt niet’. Ik ga dat ook niet doen.
De baas moet maar slim genoeg zijn om dat te voorzien. Helaas, helaas zijn er veel zaakvoerders die graag
meegaan in de flow van wat er hen ingefluisterd wordt.”(Th3)
Als er mensen met een zekere autoriteit tegen hem spreken, klapt hij volledig toe en zegt hij niks
meer (IS: Inferieur). Wanneer dit gebeurt, voelt hij een enorme kwaadheid opkomen, maar hij durft
deze niet toe te laten en onderdrukt ze volledig. Hij excuseert zich voor zijn kwaadheid, hij herkent
deze van zijn vader en lijkt er zich voor te schamen.
29
“Woede, ongelofelijk…Ik ben er niet trots op… En soms heb ik een ongelofelijke goesting, hé, om d’rop te
kloppen…ik wil zo niet zijn, maar…’t is een drama, kan er niet tegen…omda’k gezien heb wat dat dat
doet, bij mijn vader.”(Th1)
Johan geeft zijn woede op geen enkele manier een uitlaatklep. Het lijkt alsof er maar twee opties
zijn: ofwel zijn emoties volledig onderdrukken, ofwel slaan op de persoon die hem onrecht aandoet.
Het laatste wil hij koste wat kost vermijden (S: sociale status in gevaar), waardoor hij er niet in slaagt
om voor zichzelf op te komen en te doen wat hij juist en rechtvaardig vindt.
“Het is een gevecht en ik denk da’k het gevecht aan het verliezen ben… het gevecht om het niet te
doen.”(Th1)
Hij stak al zijn energie in het hoog houden van een imago, om ervoor te zorgen dat anderen van
hem dachten: “Ge zijt ne goeien”(Th3), zorgen dat anderen hem graag zouden zien (IS: minderwaardig,
gebrekkig). Johan was er heel trots op dat hij hard werkte, ook na de uren en in de vakanties. Als
mensen zeiden: “Dat is nog een beetje ne werker, eh"(Th9), gaf hem dat een goed gevoel. Langs de
andere kant heeft hij ook een kracht in zich, hij gelooft dat hij verstandig is en dat hij talenten heeft.
Alleen heeft het leven hem geleerd dat anderen dit niet zomaar zien en vertrouwt hij enkel de
mensen die hem voortdurende bevestiging geven.
“Bij mijn werkgevers was dat ook zo. Ik deed altijd meer en meer en meer. En iedere keer als er een een
takenpakket kwam, dan zei 'k ik ‘'k ga't ik wel doen, 'k ga't ik wel doen.’ Om gewoon die bevestigen te
krijgen van: ‘Ah, ja, ge zijt nogal een beetje ne goeien, eh’ ”(Th3)
Maar mooie prestaties neerzetten heeft ook een keerzijde: jaloezie. Hij stelde alles in het werk om te
vermijden dat anderen jaloers op hem waren, omdat ook dat kon verhinderen dat hij graag gezien
werd (S: niet meer aantrekkelijk). Anderen willen je dan mogelijks onderuit halen.
“M’n moeder en m’n broer, die waren zelfs jaloers van mij. Als ik ergens promotie maakte, dan heb ik dat
nooit wereldkundig gemaakt, altijd nederig gebleven in mijn omgeving. Nooit, integendeel, nog
afzwakken…Ik wou die jaloezie vermijden omdat ik dan weet dat dat bij mensen gedragingen teweeg
brengt waarbij ik me niet goed voel.” (Th3)
Het in c iden t .
Uiteindelijk koos hij ervoor om als consultant te werken en kwam hij bij een bedrijf terecht dat
overgenomen werd en terug op de rails moest worden gezet. Alles verliep volgens plan, tot de
directeur van het bedrijf officieel geïnstalleerd werd en deze een aantal grote inschattingsfouten
maakte, zoals bijvoorbeeld een secretaresse promoveren naar een functie ver boven haar
30
mogelijkheden. In normale omstandigheden zou hij weg gegaan zijn, maar deze keer bleef hij loyaal
aan de man.
Na enkele maanden werden de cijfers van het bedrijf steeds slechter en Johan kreeg hiervan de
schuld met zijn ontslag als gevolg. Deze gebeurtenis heeft een enorme impact op Johan gehad, hij
voelde zich compleet kapot. Een diep gevoel van schaamte over deze gebeurtenis lijkt hem volledig
te verlammen. Hij had geen zelfvertrouwen meer (S: minderwaardigheid, ondermijnd positief zelf-
concept) en durfde enkel nog buiten komen als het donker was (S: verlangen om te verdwijnen,
isolatie). Hij voelt dit aan als een schande: “Ik was mijn trots kwijt”(Int1), “mijn werk was mijn trots”(Int1).
“En ik.. ik kon gezegd hebben ‘ik verdien niet om op die manier behandeld te zijn, ik ben een mens, u
spreekt hier tegen een mens en niet tegen.. , ja, weet ik veel’. En ik heb dat niet gedaan… en dat vréét…
aan mijn trots”(Int2).
Deze faalervaring zorgde ervoor dat zijn illusie doorbroken werd: jezelf volledig geven aan anderen
resulteert niet in liefde (IS: onaantrekkelijk). De schaamte legt zijn functioneren volledig lam: “Nu
zit ik diep”. Johan geeft aan dat hij heel veel rekening houdt met wat andere mensen van hem zullen
denken (S: sociale status in gevaar, niet meer aantrekkelijk) en dat hij in het verleden steeds voor
iedereen klaar stond met hulp of advies. “Vernederd zijn…en toen hij mij op een onmenselijke manier
aanpakte heb ik nagelaten om te zeggen tegen hem: ‘Gij zijt fout’…ik zwijg altijd. Ik loop weg van het
conflict”(Th1)(S: ondermijnd positief zelfconcept, minderwaardigheid). Maar nu heeft hij niets meer
om te geven, zijn energie is op, hij is lichtgeraakt en geïrriteerd en zelfs zijn eigen kinderen ziet hij
liever niet meer (S: isolatie, verminderd gevoel van controle en kracht, verlangen om te verdwijnen).
Zes maanden “nadat ze mij buiten gepest hebben”(Th1) gaat het bedrijf failliet. Johan vindt het heel erg
dat er zoveel mensen op straat staan door het toedoen van stommiteiten van de directeur. Maar
ondanks het feit dat hij ervan overtuigd is dat hij niet diegene is die dit veroorzaakt heeft, brengt het
hem wel aan het twijfelen.
“Ik twijfel niet zozeer aan het feit ‘heb ik het wel goed gedaan?’ Ok, iedereen maakt fouten, als je iedere
dag in het beleid staat en moet beslissingen nemen. Ja, niet alle beslissingen die je neemt kunnen goed zijn…
maar dan twijfel ik ‘heb ik het wel goed naar voor gebracht?’…’heb ik het wel goed genoeg gezegd?’ ‘moest
ik het anders gezegd hebben?’. En dan het eerste dat er altijd bij mij opkomt is: ‘Ah ja, ze luisteren niet
naar mij, omdat ik geen diploma heb’… ‘moest ik ingenieur zijn, ze zouden het wel geloven.’ ”(Th3)
Hij wijt hetgeen gebeurd is aan zijn eigen tekortkomingen (IS: gebrekkig, minderwaardig). Johan
schaamt zich omdat hij geen diploma heeft en gaat ervan uit dat mensen dat sowieso interpreteren
als een gebrek en dat hij dat moet compenseren.
31
“Ik wou ook per se bewijzen dat ik, niettegenstaande mijn handicap dat ik geen diploma heb, dat ik het
wel kon maken. Dus, ik heb altijd dubbel zo hard moeten werken als een ander, maar, nu, ’t gaat niet
meer… men sprak dat niet uit, maar men ziet dat. Ik had altijd het vooroordeel tegen, van ‘Ja, maar, zou
je dat wel kunnen, want…’”(Th3)
Hij beseft dat hetgeen gebeurd is zijn schuld niet is, maar gelooft niet dat anderen dat ook zo
percipiëren (S: isolatie, sociale status in gevaar, ondermijnd positief zelfconcept, niet meer
aantrekkelijk).
“De mensen die erbij betrokken geweest zijn, bij het laatste, is 100%, ja, 't lag niet aan mij, eh. Maar, ja..
ik vertel dat ook niet overal rond, eh. Dus, vandaar dat ik me ook afsluit, eh, want als ge ergens naartoe
gaat: "Ah, ja, en wat doe je-gij?". "Ik doe nu.. ", wat moet ik zeggen? Ik heb niks meer om trots over te
zijn.(Th3)
Johan gaat ervan uit dat mensen nu ten opzichte van hem leedvermaak hebben, omdat hij iemand is
“die van zijn troon valt” (Th3) (S: sociale status in gevaar) en daar kan hij moeilijk mee om omdat het
hem terug katapulteert naar vroeger: “Ja. Daar kan ik dus niet tegen. Ik ben op school uitgelachen geweest, en
dus iemand die me uitlacht, voor ik dat is een rode lap op een stier, eh. Daar kan ik dus niet tegen, eh.”(Th3).
Sinds hij zich volledig terugtrekt, zit hij in een mist die niet meer lijkt op te trekken.“En sindsdien ben
ik bang, bang voor ‘t zelfde tegen te komen. Bang om mensen te spreken. Bang.”(Th3) Aangezien hij nog steeds
niet opnieuw aan het werk is, is hij ook werkzoekende en moest hij een gesprek hebben met een
verantwoordelijke van de mutualiteit. Dit was voor hem een herbeleving van de diepe schaamte
ontstaan door zijn ontslag, waardoor hij nog steeds niet kan functioneren (S: minderwaardig, sociale
status in gevaar, ondermijnd positief zelfconcept).
“Dus ik heb daar moeten gaan voor een gesprek en die mijnheer die daar zat die heeft dat allemaal, ja, die
moesten alles weten, eh.. 'pff'.. voor mij is dat een ondervraging. ‘Ja, wie zijde gij?’, ‘wat doede gij?’, ‘wat
doet uw echtgenoot?’, ‘wat doen uw kinderen?’, ‘hoe oud zijn ze?’, ‘waar wonen ze?’. Als ik dat hier wil
vertellen aan u dan is dat omdat ik dat wil vertellen. Maar daar.. ‘En wat hebt ge al gedaan in uw leven?’,
‘Beschrijf ne keer uw carrière’….’en waarom zijt ge dit en waarom zijt ge dat?’. En dan is dat daar
allemaal naar boven gekomen, eh. Gisteren, ik was niks, ik was niks meer waard, achteraf, niks meer
waard.”(Th2)
Therapeut i s ch proc e s .
Wat opvalt tijdens intake 1 en intake 2 is dat we meteen een goed overzicht krijgen van de
problemen waar Johan mee kampt. Hij raakt alle pijnpunten aan, maar kan er nog niet dieper op
ingaan. Hij toont wel een bereidheid om te praten en daardoor de therapeut in zijn leven binnen te
32
laten (HS: Connecteren). Het is meteen ook duidelijk dat Johan over de taalvaardigheid en
emotionele competentie beschikt om over zijn schaamte te praten en die te ontleden (HS:
taalvaardigheid), maar hij is ook nog op zijn hoede. Het vertrouwen in de therapeut moet eerst
groeien, voor hij erin slaagt meer in de diepte over de zaken te praten: “Ik.. maar we zijn nog zo ver niet,
ik ben er nog niet klaar voor om d'rover te spreken. Maar ik heb enorm veel gedaan voor m'n moeder.”(Th1). Hier
herken je de natuurlijke reflex bij Johan om zaken waarvoor hij zich schaamt, verborgen te houden
uit angst door anderen niet meer als aantrekkelijk beschouwd te worden.
“ik wil dat mensen een beeld van mij hebben als een goeien…ik wil dat de mensen van mij een ideaalbeeld
hebben. En ik ben niet ideaal, ik heb fouten. Ik heb al grote fouten gemaakt, zware fouten gemaakt. En
toch wil ik dat mensen mij zien als een soort heilige…”(Th2)
Doorheen de sessies merk je dat zijn vertrouwen in de therapeut groeit en hij steeds opener praat
over zijn moeilijkheden. In de eerste paar sessies maakt hij af en toe kleine opmerkingen die erop
wijzen dat hij zich nog inhoudt: “Dus ik ben vertrokken bij dat bedrijf, ik zal daar later misschien uitvoeriger
op terugkomen, er ìs een dode gevallen”(Th4). In therapiesessie 9 vertelt Johan iets waarvoor hij zich
schaamt en merkt hij op: “Allez.. da's vernederend voor mij als ik dat vertel, maar moest ik u niet vertrouwen,
dan zou'k het niet doen.”(Th9) (HS: connecteren, acceptatie). Dit vertrouwen bevestigt hij in
therapiesessie 10 wanneer hij zegt: “Goh, 'k ga eerlijk zijn , als ik kon saboteren, dan saboteerde ik ze. Ik
ben daar niet trots over, maar ik ben hier op een punt gekomen dat ik moet ook mijn kleine kanten durven
zeggen.”(Th10) (HS: connecteren, acceptatie).
Johan toont van bij het begin een grote motivatie om te ontdekken wat de oorzaak van zijn
problemen zijn (HS: begrip) en geeft aan dat hij hierover opzoekingswerk doet: “’k Heb een beetje in
boeken, op internet, zitten kijken. Ja…’k ben ‘k ik geen specialist, hé. Naar ’t schijnt is de jeugd belangrijk”(Int2).
Het is duidelijk dat Johan tussen de therapiesessies door, veel nadenkt over hetgeen besproken
werd en hij heeft ook vaak een voorbereiding voor de volgende sessie gemaakt. “Ik heb het hier
opgeschreven gisterenavond nog. Terwijl ik aan't denken ben, ik denk veel. Mijn leven is voor mij een
aanéénschakeling van onverwerkte feiten, voorvallen en gebeurtenissen.”(Th2). Dit leidt steeds tot een
verdieping van het begrip over zijn eigen functioneren en het functioneren van het gezin waarin hij
is grootgebracht (HS: begrip).
Na vier gesprekken merkt Johan op dat er beweging komt in zijn proces.
“’t Voorbije jaar, anderhalf jaar, had ik zo ’t gevoel da’k in een dichte mist zat. Ik wist niet wat, hoe,
waar. En ik merk nu, de laatste week dat die mist nu en dan, om het misschien figuurlijk uit te drukken,
nu en dan is die mist dunner.”(Th3)
33
“De trein van het verdriet vordert langzaam…Iedere wagon is voor mij een gebeurtenis die ’k nog niet
verwerkt heb, of die me gekwetst heeft. En de trein staat niet meer stil. Die trein vordert”(Th3)
In therapiesessie 5 begint Johan geleidelijk aan in te zien dat hij zich beter een andere attitude
aanmeet in zijn interpersoonlijke relaties (HS: begrip, resistentie).
“Ik heb er geen probleem mee om iets te geven, maar, ik mag niet meer.. mezélf weggeven. Want, da's wat
ik.. Ik heb mezelf weggeven. Ik heb er geen.. allez, 'k heb er spijt van da'k mezelf zo weggegeven heb voor
werkgevers. Ik heb er ook spijt van da'k mezelf heb veel te veel gegeven aan m'n moeder.”
Vanaf therapiesessie 6 slaagt Johan er stilaan in zijn veranderende gedachten ook om te zetten in
gedrag. Johan vertelt trots dat hij een kleine overwinning heeft behaald bij de kapper. Hij heeft al
zijn moed bijeengeraapt om aan de kapper te zeggen dat hij niet elke zes weken, maar om de acht
weken een nieuwe afspraak wil. Voor hem was dat een hele opgave, die kadert in het opkomen
voor zichzelf en doen wat hij zelf wilt, in tegenstelling tot goed doen voor de andere (HS:
Heroriëntatie).
“Ik zat op de stoel, en, het zweet parelde over mijn rug. Ik zeg: ‘ 'k zou dat hier nu willen zeggen, maar..
Nee, 'k ga zeggen '7', eh, dan sta'k in compromis’. Weet wel, het, het gebruikelijke. En toen ik afrekende..
Toen hij zei ‘opnieuw binnen zes weken?’, ik zei: ‘liever acht weken’. En ik kwam buiten.. (blaast) Ik
had een keer.. voor mij was dat.. Toen ik thuiskwam, ik had het vooraf verteld aan m'n echtgenote. Toen
ik thuiskwam zei ze: ‘en? zes weken zeker?!’. 'k Zeg: ‘nee, acht.’. Ze viel uit de lucht.”(Th6)
Het voelt als een overwinning voor Johan: “Ik voelde me groeien”(Th6) (HS: gevoel van controle en
kracht). “Allez, maar voor mij was dat.. een grote stap. Misschien vinden andere, andere mensen dat normaal,
maar, voor mij was dat niet normaal.”(Th6). Hij neemt zich voor om meer uit te komen voor zijn
mening en voelt zich daar goed bij. Zo is hij ook van plan om op zijn gesprek met de VDAB te
zeggen wat hij vindt van hetgeen ze hem aanraden. (HS: gevoel van controle en kracht,
heroriëntatie)
“En verleden week groeide bij mij: ‘Maar, nee, als ze iets zeggen 'dat of dat' en ge denkt dat het zo niet is,
dan zou, dan ga je ne keer echt..’. Daar had ik verleden week de kracht om te zeggen: ‘Ja, maar, néé, u
ziet het misschien zo, maar ik zie het op die manier’.”
Ook slaagt Johan erin om zich echt open te stellen voor zijn schaamtegebeurtenissen en ernaar te
kijken (HS: acceptatie). Hij benoemt de schaamte voor de eerste keer en praat veel opener. “Ik, ik
ga niet buiten, waarom? Omdat de mensen... ja, dat ze dat waarschijnlijk toch wel weten. Ik wil niet dat de mensen
zien/weten dat ik nu in deze situatie ben. Ik scháám me daarvoor, eh.”(Th6) (S: isolatie, sociale status in
gevaar, niet meer aantrekkelijk). Het begrip (HS) dat tijdens de eerste sessies langzaam groeide,
breidt uit en hij slaagt erin om een aantal moeilijke situaties in zijn leven te ontleden: waarom hij
34
moeite blijft doen voor mensen, waarom hij zes jaar lang bleef werken voor een crimineel, waarom
hij het belangrijk vindt dat mensen hem perfect vinden, de relatie met zijn moeder die steeds bleef
eisen om te krijgen, maar nooit tevreden was, dit in contrast met zijn broer die zonder moeite liefde
en genegenheid van haar kreeg. De combinatie met een sterk rechtvaardigheidsgevoel, dat hij van
zijn vader geërfd heeft, deed hem werken en streven naar een onhaalbaar doel. Hij ziet nu in dat hij
het anders wil aanpakken (HS: zelfzorg).
“Bijvoorbeeld, ik drink niet, behalve 's avonds da'k ne keer een glas rode wijn zou drinken, 's avonds,
omda'k.. 'k Heb dat principe aangenomen. Maar.. ik zou het mij bijvoorbeeld nooit kunnen.. of, of,
permitteren om ne keer dronken te zijn in een café of, of op een feest.. Gewoon om het feit dat andere
mensen dan gaan zeggen …, zou ik dat niet doen. Ik heb de lat voor mezelf zodánig hoog gelegd... dat
het..Allez, dat het... Dat, dat was niet leefbaar, dat is niet leefbaar.”(Th6)
Hij legt ook meteen het verband met de manier waarop hij gewerkt heeft in bedrijven en dan vooral
het bedrijf dat hij “de maffia”(Th6) noemt. Hij heeft zich tijdens de voorbije sessies herhaaldelijk
afgevraagd waarom hij is blijven werken voor een man, die op alle vlak over zijn ethische grenzen
ging. Maar nu groeit het begrip (HS):
“Maar ik kon mensen redden. Want, voor hem, als hij, als hij iemand zag die een keer een tas koffie stond
te drinken, hij kwam naar mij: "Ja, 'k heb den diene gezien, hij stond niet aan't werken, smijt 'em maar
buiten."Bon.. van 100 heb ik er 80 kunnen redden, door te zeggen: "Ja..", weet wel, eh. Als hij dan echt
zei van: "Hij moet nu buiten", ah, ja, weet wel. Maar, het feit da'k er veel heb kunnen redden.. - redden,
allez - dat gaf mij..... Ik deed iets aan het onrecht.”(Th6)
Johans wereldbeeld heeft heel erg geleden onder de samenwerking met deze malafide man. Het
onrecht dat hij daar gezien heeft, is niet voor mogelijk te houden.
Johan geeft aan dat hij moeite had om een beloning te ontvangen. Dat geeft hem het gevoel “dat ik
ze dan iets schuldig ben”(Th6). Dat hij dan nog meer en beter zou moeten presteren, terwijl hij al aan
zijn maximum zat (IS: minderwaardig).
“Ik heb liever da'k ik geef of da'k moet krijgen, of, ja... Ja ....... Het onrecht mag.. ten na-, het mag ten
nadele zijn van mij, maar niet omgekeerd. Want dan voel ik mij er niet goed bij.” (Th6)
In therapiesessie 7 geeft Johan aan dat hij het gevoel heeft een nieuwe fase ingestapt te zijn (HS:
begrip, acceptatie)
“Nu ben ik, 'k weet het niet, in een fase terecht gekomen, 'k kan beginnen kijken naar het verleden.
Vroeger: ik had een verleden, maar ik kon het niet zien. En als ik nu kijk naar't verleden dan zeg ik:
"ok, goed 'k heb m'n best gedaan; 'k heb fouten in de zin da'k niet wist in welke valkuilen ik liep, ja,
omda'k het niet wist, omda'k het niet zag". Maar d'r was, als ik nu terugkijk, een groot onevenwicht. Het
35
was werken, thuis werken, voor mijn ouders werken, voor m'n schoonouders werken, .. Er was m'n
spaarwoede.. voor, voor 'het geval dat'. Maar ik had daar niks tegenover..”(Th7)
In Therapiesessie 8 zien we dat Johan op verschillende vlakken aan het veranderen is (dit gaat
gepaard met een grote daling op de IIP-32). Johan vertelt dat hij de tijd genomen heeft om rustig
met zijn kinderen te praten over de moeilijkheden dat hij heeft in relatie met anderen (HS:
connecteren). Dit is de eerste keer dat hij aangeeft dat hij met iemand anders dan de therapeut over
zijn moeilijkheden heeft gepraat. Hij is positief verrast door het gesprek en komt tot de conclusie
dat zijn beeld van mensen wat eenzijdig negatief is.
“Ik stel nu vast dat, dat waarschijnlijk verkeerd is. Er zijn inderdaad mensen die't goed menen. Tot enkele
weken terug was iedereen slecht voor mij. Nu, nu, nu zie ik het zo, er zijn inderdaad mensen die het goed
menen, die, u wìllen helpen en zúllen helpen, als ze het kunnen. Dan zijn er een heleboel mensen dat 't hun
niet interesseert of dat het goed met, gaat met u of slecht met u gaat . Maar dan zijn er ook effectief mensen
waarvan dat je moet opletten.”(Th8) (HS: Connecteren)
Door een gesprek met zijn dochter is Johan tot het besef gekomen dat er in alle lagen van de
bevolking, intelligent of dom, arm of rijk, mensen zijn die achterbaks gedrag vertonen. Dit is voor
Johan een desillusie, hij dacht altijd dat mensen die gestudeerd hadden ook meer ethiek hadden. Op
deze manier lijkt ook zijn minderwaardigheisgevoel wat te verminderen (HS: begrip, acceptatie).
“Ik dacht: mensen die gestudeerd hebben, die hebben, ja... meer inzicht, meer niveau, allez, meer
intelligentie, die gaan zich niet verlagen tot dergelijke spelletjes. Maar toch! 'Aaargh..'”(Th8)
“Dat gesprek met mijn twee kinderen heeft me veel deugd gedaan. Weet ge waarom? Omda'k zie.. Ik zie
goeie dingen, maar ik zie ook, ze gaan zich, 'k denk niet dat ze hetzelfde gaan tegenkomen, dan ik”(Th8)
Johan begrijpt nu ook dat zijn gedrag van het ene uiterste in het andere is gegaan. Hij vergelijkt het
met het wielrennen. “Ge hebt de weg en de coureur die wint, die zorgt dat hij een beetje op de rug kan blijven
rijden, dat ie noch links, noch rechts in de kant verzeild geraakt”(Th8). Johan reed teveel links: alles van
zichzelf geven aan anderen: “Te véél, te geven, te doen, te willen doen, te hunkeren naar die erkenning”(Th8),
om dan drastisch over te steken naar rechts: zichzelf volledig afsluiten: “Mij af te sluiten van alles en
iedereen”(Th8). Hij ontdekt dat hij zal moeten oefenen om in het midden te rijden. (HS: resistentie,
acceptatie)
“Door 't feit da'k het inzie heb ik wel een deel (zucht- 'opgelucht') verlichting. Voel ik me ook iets beter.
Het is ook, allez, het is ongelooflijk vanwaar ik kom, echt waar. Nu, nu, nu bevind ik me nog rechts aan
de weg, maar denk ik al: "Ah, ja, 'k ga toch nog, 'k ga toch een keer moeten.. ‘op de rug gaan gaan staan’,
om het zo te blijven uitdrukken, ‘om te kijken, om te voelen’. Maar, ik, ik denk dat ik voor de rest van
mijn leven, die oefening, ik ga dat.. Ik ga dat moeten blijven in vraag stellen”(Th8)
36
Johan ziet nu in dat hij nooit de bevestiging zal krijgen van zijn moeder, de bevestiging waarnaar hij
al heel zijn leven verlangd. (HS: acceptatie, resistentie)
“Ik verwacht niet dat ik nu nog ooit van mijn moeder de woorden ga horen: "Ge hebt wel gedaan. Ik verw-,
ik sn-.. ja... Da's jammer, maar 'k verwacht dat niet meer. Dat ze gaat zeggen: ‘Je hebt je best gedaan, je
hebt goed gedaan, je hebt veel gedaan voor ons, merci’. Ja, dus... nu weet ik voor beiden da'k ik gezegd, ja,
ok, ik moet daarmee leren leven. Ik moet verder in het leven, euhm... met dat feit.. met dat gegeven. Ja,
gemakkelijk is dat niet, maar, ja, goed, ja.”(Th8)
Johan denkt na over wat hij eigenlijk wil doen met de rest van zijn leven (HS: heroriëntatie). Door
een opmerking van de therapeut en een gesprek met zijn dochter ziet hij in dat hij heel taalvaardig is
en merkt hij op: “Ik voelde me best van al in het praten met mensen. Maar ik besefte dat niet. Ik had veel meer,
euh.. plezier of genoegen in een gesprek dan dat ik één of ander technisch probleem moest, moest oplossen”(Th8). Er
komt perspectief bij Johan, hij begint zichzelf te kennen en zijn kwaliteiten te zien “Er heeft ooit
iemand, een collega, tegen mij gezegd: ‘Gij hebt de gave om iemand nieuws, of iemand die het niet kan, op zijn gemak
te stellen, waardoor hij het wel kan’”(Th8). Hij ziet in dat hij toch waardevol zou kunnen zijn voor
anderen:
“Nu begin ik ook te geloven dat er misschien toch nog een toekomst is voor mij. Enkele weken terug
geloofde ik dat gewoonweg niet meer. Ik dacht, ja, 't is, 't is gedaan. Ik hoop dat er nog iets in de
maatschappij is waarvoor ik mij nuttig kan maken. Maar 'k zou graag, ja... Ik, bijvoorbeeld, opleidingen
geven kan ik ook zeer goed.”(Th8)
In therapiesessie 9 bespreekt Johan dat hij steeds meer kan nadenken over zichzelf en over zijn
gedrag in relatie tot anderen. Hij wil heel graag het evenwicht vinden tussen zorg voor zichzelf en
zorg voor de anderen. Het is nog steeds moeilijk om onder de mensen te komen, omdat hij dan zou
moeten vertellen dat hij niet werkt en ziek is. (S: sociale status in gevaar, niet meer aantrekkelijk).
Connecteren (HS) met anderen buiten zijn kerngezin blijft moeilijk.
“Maar.. er is één.. ik heb nog grote moeite om, ik kom niet naar buiten en dat is.. Ik heb, euh, angst om
mij tonen. Om te tonen, ik ben nu, tussen aanhalingstekens, ziek. Ik heb nu geen werk, ik ben geen deel
van de maatschappij. Angst om: "Wat gaan de mensen zeggen van mij?". Dat is nog voor mij een grote
belemmering. Da's nog een stap die'k nog niet kan zetten.”(Th9)
Johan kan nu zijn schaamte die hij heeft naar de buitenwereld herkennen en probeert ernaar te
kijken en het te begrijpen (HS: acceptatie). Ondanks zijn inzicht blijft het wel moeilijk:
“Maar was dat ter compensatie van.. Ter compensatie van misschien een gebrek aan zelfvertrouwen.. ?
Euh.. of, of, wou ik daardoor m'n minderwaardigheidscomplex, da'k wel heb, denk ik..
compenseren? ....Als je zeker zijt van jezelf, je hebt een keer een mindere periode in je leven, denk ik dat
37
het maar ergens normaal zou zijn dat je zegt: ‘Ja, ok, 't is nu ne keer minder.’ Ik denk dat dat een
normale reactie zou zijn. Maar ik heb die niet, of, of... Ik kan die niet uiten. Ik ben eerder beschaamd
omwille van wat er me nu overkomt, of overkomen is. Ok, ik weet da'k, da'k.. aan't herpakken ben, eh.
Ik voel het. Maar, ik kan nog niet naar buiten komen en..”(Th9)
Johan vertelt in therapiesessie 10 dat hij een goed gesprek heeft gehad met zijn vrouw. Ze heeft
toegegeven dat het voor haar moeilijk is sinds Johan niet langer de leiding neemt in het huishouden.
Ze komt ook niet meer onder de mensen, omdat Johan daar niet toe in staat is. Door dit gesprek
aan te gaan en ook samen naar oplossingen te zoeken, is er iets veranderd (HS: connecteren).
“Twee dagen later na ons gesprek , en ik zie verandering, zij is anders.... Ze begint, dat heb ik ook gezegd:
‘Kijk, ik wil niet meer dat je hier gans godse dagen hier thuiszit. Ik kan niet naar buiten, 'k weet het,
maar ik ben daaraan aan't werken, maar gij moet naar buiten.’ Dus nu gaat ze opnieuw naar de fitness,
euh, en we hebben daarvoor een dag afgesproken, in de agenda gezet, en gezegd, kijk, hup, kruis erdoor,
dan is dat uw namiddag voor uw fitness, dat is uw dag dat ge naar de stad gaat, ik ga niet graag naar
winkels gaan kijken en zeker nu. Ze doet dat wel graag. "Doe dat". In feite op dat vlak is er, is er, is er
verandering. En ik zie ook aan haar uitstraling nu, dat er iets veranderd is. Maar 'k weet alleen niet of
dat 't komt door mij of dat het komt door hetgeen da'k gezegd heb.”(Th10)
Johan begint te herkennen wat hij wel en niet wil in het leven. Hij maakt ook zijn vrouw duidelijk
dat hij het leven anders wil invullen, met ruimte voor ontspanning en zelfzorg (HS: zelfzorg). Hij
merkt op dat hij vooruitgang boekt en hij voelt de hoop dat het anders kan.
“Maar nu is't, voor mij, 't leven begint opnieuw draaglijk te worden. Dat geeft, allez, ik ben daar zó
dankbaar voor, eh, écht. 'k Meen dat echt, eh. Want dat was niet meer draaglijk voor mij en nu stel ik
vast da'k soms zeg: ‘Ja, maar, nee, zíj zouden dat zo willen, maar ík wil dat zo niet.’ Maar het, ik kan
het wel denken, maar ik heb nog de grootste moeite van de wereld om het dan in uitvoer te brengen.”(Th10)
Johan werd getest bij de VDAB om de volgende stap in zijn loopbaan te bepalen. Hij werd
doorverwezen naar het activeringsbeleid, omdat ze ook daar oordeelden dat het nog te vroeg is om
aan het werk te gaan. Johan gaat hiermee akkoord en is tevreden met deze beslissing maar een paar
dagen later krijgt hij van hen een e-mail…
“…met de beleefde, maar toch.. dwingend verzoek om in te gaan op een vacature dat ze doorgemaild
hadden naar mij. Ik zeg "dat klopt niet". Men zegt 'a' en nu zegt men 'b'. Was het vroeger geweest, dan
had ik dat onmiddellijk aanvaard, had ik gezegd: "Kijk, ik ga dat doen.". Nu zei ik: "Nee, het klopt
niet. Ik mag dat niet doen, want het is niet juist". Maar het heeft me twee dagen gekost om een mail te
sturen om te zeggen: "Nee". 'k Was wel beleefd, dat ze bedankt waren voor het doorsturen van die vacature,
maar dat dat de afspraak niet was. Dat ik me wens te houden aan de eerder gemaakte afspraak van die en
38
die persoon. Maar goed, dat heeft me echt moeite gekost om dat te typen, eh.”(Th10) (HS: resistentie)
Johan kiest hier om zichzelf te beschermen en zich niet bloot te stellen aan een situatie waar hij
momenteel niet klaar voor is (HS: resistentie). Hij komt op voor zichzelf, wat nieuw is voor hem en
in het verleden niet gebeurde:“Néé, het is niet juist en ik moet opkomen, ik ga't niet doen, ik wil opkomen voor
mezelf.”(Th10) Vroeger zou hij het hebben laten gebeuren, langs de ene kant omdat hij niet durfde
opkomen voor zichzelf, maar langs de andere kant voelde het ook vertrouwd aan. Hij kreeg op die
manier ook een bevestiging van zijn slachtofferschap (IS: minderwaardig)
“Ja.. absoluut, ik ging erop in, deels uit, ja, het niet durven opkomen voor mezelf, maar ook deels da'k zei:
‘Kijk, 'k ga weer onrecht aangedaan zijn’ en soms, ja... 'k Vraag me af, gaat dat, heb ik dat gevoel dan
nodig dat ik onrecht aangedaan ben. Was ik daaraan verslaafd.. aan dat gevoel?! Ik weet het niet, eh, ik
ben, ik verdraag dus geen onrecht en, waarom doe ik dan mezelf onrecht aan?! Dat versta ik niet.”(Th10)
Voor een ander zou hij vechten om hen van onrecht te behoeden, omdat hij het niet kan verdragen.
Maar onrecht naar hem gericht liet hij steeds over zich heen komen, zoals hij het steeds als kleine
jongen stilzwijgend heeft moeten ondergaan (IS: minderwaardig). Dat verandert nu en daarmee ook
zijn houding naar en zorg voor zijn moeder. Vroeger zou hij er alles aan gedaan hebben om voor
haar te zorgen, ten koste van zichzelf (HS: zelfzorg).
“Maar het was het dilemma, we hebben die woning waarin m'n moeder woont. We zouden dat kunnen
gebruiken, mjah (zucht), maar dat is een dilemma, eh. Dus, verkoopt ge dat terwijl m'n moeder daar nog
inwoont? Ze is 83. Of probeert ge nu hier en daar wat oplossingen te vinden tot die woning vrijkomt. Ik
heb gezegd, gisteren, heb ik gezegd, "Kijk, zolang ik het kan redden ga'k het niet doen; maar als het écht
nodig is voor onszelf.. dan gaan we dat te koop zetten. Maar vroeger ging ik, dat ging ondenkbaar zijn dat
ik dat ging zeggen.”(Th10)
Fase 2.
In deze fase gaan we na of de stijgingen in de scores op de IIP-32 (zie figuur 3) gepaard gaan met
inhoudelijke veranderingen in het therapieproces. Deze lijken samen te gaan met momenten waarop
Johan een verhaal vertelt dat hij voordien nog niet durfde vertellen en de schaamte dus nog te groot
was.
In Th10 vertelt hij over een paar mindere aspecten van zichzelf (dit gaat gepaard met een stijging
op IIP-32). “Goh, 'k ga eerlijk zijn, als ik kon saboteren, dan saboteerde ik ze. Ik ben daar niet trots over, maar
ik ben hier op een punt gekomen dat ik moet ook mijn kleine kanten durven zeggen.”(Th10). Tijdens Th11 uit
hij de bezorgdheid over hoe de therapeut nu over hem denkt, hij gaat na of de relatie nog steeds in
orde is en niet verstoord is geraakt door zijn ontboezemingen (HS: connectie) (dit gaat gepaard met
39
daling op IIP-32).
“Dus verleden week was dat voor mij een hele overwinning op mezelf dat ik dat hier bij u durfde te zeggen.
Maar toch was ik achteraf, ja, (zucht) het viel, ja, het viel me zwaar, allez. Maar ergens was ik blij dat ik
het gezegd had, want ik ben niet perfect en ik denk dat ik ook niet perfect hoef te zijn. Maar om dat te
durven mededelen en dan zeggen: “Ja, hoe zou die mens of die mijnheer of die mevrouw, nu, wat zullen zij
wel niet van mij denken?" Dat heeft vroeger altijd de bovenhand gehaald op mij. Dat, voor mij was dat
essentiëler wat een ander dacht van mij dan hoe 'k in feite echt was.”(Th11)
Hij lijkt hierin gekalmeerd te zijn want hij heeft het nu vaker over moeilijke elementen, zoals het feit
dat hij een hekel heeft aan zijn broer.
In Th12 kondigt hij aan dat hij zijn therapeut iets wil vertellen dat hij nog aan niemand heeft durven
vertellen, iets wat hem enorm veel schuld, schaamte en verdriet bezorgt (dit gaat gepaard met een
stijging IIP-32).
“Vandaar ook wat er mij overkomen is nu. In zekere zin vind ik dat vernederend. Maar.. bwah.. goed.
Eigenlijk.. ik ben hier altijd zeer open geweest tot nu toe. Maar eigenlijk heb ik niet alle informatie gegeven.
Maar, de.. ik.. ik kan d'r niet over spreken. Ik ben de laatste week bezig geweest.. Er is twaalf jaar
geleden iets gebeurd. Laat ons zeggen dat ik vroeger.. Ik had ook het evenwicht niet. De wijzer was.. stond
al in het rood. Op gebied van opkomen voor mezelf. Evenwicht, werk, ontspanning, euh, geven aan mensen.
De wijzer stond al in het rood. Maar, na wat er gebeurd is, is die wijzer volledig doorgeslegen. En van dan
af... was er gewoon geen leven meer voor mij, behalve werken, eten en slapen.”(Th12)
“En ik heb er nog nooit met iemand kunnen over spreken. In feite wil ik er nu ook niet over spreken,
maar het feit dat ik het aanhaal en dat ik de laatste week zeg, betekent denk ik al da'k er in feite wel over
wil spreken. Ik weet het niet, eh. Maar, ik kan het nog niet. En nochtans denk ik dat dat een
belemmering is om euh.. het herstel.. de vooruitgang da'k al gemaakt heb om die.. (zucht) Dat is als een
molensteen die om mijn nek hangt. Ah, ja. Maar ik ben ook bang om d'rover te beginnen”
Pas in Th13 slaagt Johan erin om zijn verhaal te vertellen (HS: connectie, acceptatie). Het geheim
had enorm op hem gewogen de voorbije week (S: isolatie) “'k Ben terug enkele verdiepingen lager
gevallen.... (zucht), ja... 'k Heb me opnieuw de vraag gesteld: ‘Ja, waarom ben ekik hier nog?’”(Th13) (dit gaat
gepaard met stijging op de IIP-32). Het vraagt hem veel moeite het verhaal te vertellen en ter
voorbereiding vertelt hij eerst over anderen die fouten hebben gemaakt en daarvan zijn hersteld.
Op deze manier lijkt hij zijn sociale status veilig te stellen, door in zijn geheugen gebeurtenissen op
te roepen van anderen die de schaamte te boven zijn gekomen (HS: connecteren). “'k Zou't willen
zeggen, eh, maar.. Is dat normaal dat dat zo moeilijk is? .... (zucht) ..”(Th13)(S: sociale status in gevaar).
Uiteindelijk slaagt hij erin om te vertellen dat hij twaalf jaar geleden een affaire heeft gehad met een
40
andere vrouw.
“Ik heb dat nog nooit gevoeld, wat ik voor die vrouw voelde. Of voor die dame. Nog nooit. Da's de
gelukkigste tijd van m'n leven geweest… We waren voor elkaar gemaakt. Ik weet niet, ge kunt dat niet
uitleggen. De dag dat ik moest gaan naar dat bedrijf, om dat contract te tekenen, zij was de secretaresse van
de baas en ze deed ook de human resources, dus ik moest bij haar zijn voor te tekenen. Zij zat daar, ik
zat... en onmiddellijk, zeiden wij op't zelfde moment: "Wij kennen elkaar". Maar we kenden elkaar niet!
Later hebben we dat dan.. We zijn elkaar nooit tegengekomen.. Ik, ik, ja... Hoe moet je dat omschrijven?
Ik weet het niet.. Ik ben daar geen specialist in... Ik ken zelfs niet, ik heb het u al gezegd, op gebied van
vrouwen, ik, ik.. ik ben een dommerik. Ik heb nooit iets geleerd. Ik wist niet hoe da'k met vrouwen moest
omgaan. Ja... Dat, dat was zuurstof, dat was... ja, dat was leven. (zucht) ..... Uhuh. ....... Dat was, dat
was... Dat voelde zo goed. Ja... maar, omgekeerd ook, allez, 't was.. 't was geen.. het was geen geven of een
nemen, het was geven-nemen, ja, het was, het was gewoon goed.”
Na een aantal maanden heeft hij die affaire stopgezet. Hij was te bang om zijn kinderen te verliezen.
Hij beschrijft een enorm gevoel van gefaald te hebben (S: minderwaardigheid) en het gevoel dat zijn
ideaalbeeld aan diggelen lag (S: ondermijnd positief zelf-concept). De opmerkingen van anderen
kon hij moeilijk verwerken (S: sociale status in gevaar). Sinds dat moment heeft hij zich op zijn
werk gestort.
In Th14 vertelt Johan wat deze ontboezeming met hem heeft gedaan:
“Ik kan niet zeggen da'k me beter voel. Ik voel me anders... Ergens voel ik me, als ik het woord goed
gebruik: lichter. Lichter, maar, tezelfdertijd ook, euh... ja.. de maskers zijn afgevallen, allez, ik zit hier nu
voor u zoals ik ben, allez, er is, er is, allez. Ja... De schone schijn is weg. Dus... De ideale, zoals ik al
altijd, dus de ideale echtgenoot, vader, zoon, werknemer, die bestaat niet. En dus de maskers die ik opzette,
om dat toch maar, ja, te proberen te zijn.. die zijn nu weg.”(Th14)(S: sociale status in gevaar)(dit gaat
gepaard met een stijging op de IIP-32)
“Maar voor mij was de grote, het grote punt was de perceptie van andere mensen naar mij toe. Wat zal
daar..?! Volgens mij bleef er na die zaak niks meer over van mij. Dat was het, er bleef niks meer over. Het
enige dat ik nog dacht was: "Ja, al de mensen zien mij nu als een, als een slecht iemand.”(Th14)
Johan geeft aan dat hij spijt heeft over zijn keuze om de affaire stop te zetten. Hij voelt zich nu een
sukkelaar omdat hij nooit zijn eigen leven heeft kunnen leiden (IS: inadequaat, gebrekkig).
“En, moest ik ooit een keer kiezen voor het mijne, dan ga ik er verdekke niet van kunnen genieten,
omda'k met dat schuldgevoel zit... Dat, dat, de laatste week, dan denk ik: "Wat ben ekik toch ne
sukkelaar". 'k Zeg het, 'k ben, 'k ben ergens opgelucht da'k het een keer (zucht) ... Maar, aan de andere
kant, als ik nu dat verhaal hier opnieuw doe, dan zeg ik: "Wat ben ekik toch ne sukkelaar".”(Th14)
41
“Ik heb de verkeerde keuze gemaakt. Iedere dag ben ik me daarvan bewust. En iedere dag ben ik me daar
meer en meer van bewust. Maar, ge kunt de klok niet terugdraaien, eh.”(Th4)
“Hier zit iemand voor u die zijn eigen leven niet geleid heeft, eh. En ik noem dat.. een, een.. sorry, een loser,
een verliezer, een sukkelaar. Dat is nu momenteel, nu de laatste twee weken het zelfbeeld da'k heb van
mezelf.”(Th14)(IS: gebrekkig, inadequaat)
In Th15 geeft hij aan meer dan anders nagedacht te hebben. Het verwerkingsproces van de affaire
twaalf jaar geleden vraagt duidelijk veel van hem (HS: acceptatie). Hij stelt ook zijn zelfbeeld in
vraag:
“Wat twaalf jaar geleden gebeurd is, ik heb toen een keuze gemaakt, de verkeerde keuze, maar ik heb een
keuze gemaakt, uit.. - niet voor mezelf. Ik heb de keuze gemaakt uit medelijden, uit, euh... Uit proberen,
ja, ja, 'k weet niet, uit zwakte. Ergens ben ik nu wel opgelucht da'k dat hier verteld heb, maar, aan de
andere kant zeg ekik nu: "Maar ben ekik toch.. zwak". M'n moeder die noemde mij, en m'n vader,
beiden naïef. Naïef in't leven, en ze zei altijd dat m'n broer veel slimmer was dan ik. En nu moet ik dat
beginnen geloven, want mijn broer, die, die, die is, die is niet zo, die, die..., die gaat in eerste instantie uit
van het zijne. Die kijkt eerst voor hem, ook, ten opzichte van zijn kinderen, eh. En ik kijk, ja... Ja,
misschien is dat slimmer”(Th15)(IS: minderwaardig) (dit gaat gepaard met een stijging op de
IIP-32)
Hij legt meer in detail uit waarom hij gekozen heeft voor zijn vrouw. Het was zoals kiezen voor zijn
moeder. De relatie met zijn vrouw was een relatie gebaseerd op zorg, de affaire was een relatie
tussen twee gelijken. “'t Was een ander graag zien. Ge kunt dat niet vergelijken. Mijn echtgenote is afhankelijk.
Er is een soort van, ja... allez, 't is bijna een tweede moeder.” Johan heeft het idee dat hij nog steeds niet de
keuze zou kunnen maken die hij zou willen maken, dat vindt hij een lastige vaststelling. (S: gevoel
vast te zitten)
“En toch moest ik nu, nu voor dezelfde keuze staan, ja, dat, dat is ongelooflijk, dat is... da's, da's...
Vandaar de term da'k gebruik die onweerstaanbare drang om toch maar te zorgen. Ja... Het is of ik
verplicht ben om te zorgen. Maar dat komt waarschijnlijk vanuit mijn jeugd. Ik ben, ik ben nogal.. Men
heeft het me altijd zo ingepeperd: "En je moet zorgen voor ons later. Gij zult dat doen!". Eh, "Gij zijt een
brave jongen. Gij gaat zorgen voor ons later". Ah, ja.”(Th15)
Gaandeweg lijkt Johan hetgeen gebeurd is een plaats te geven en vanaf Th16 daalt de score op de
IIP-32 opnieuw.
Van Th21 tot Th25 herhaalt deze cyclus zich op een gelijkaardige manier. Er is opnieuw een
opbouw naar het vertellen van niet verwerkte gebeurtenissen die hij moeilijk kan toelaten (S: sociale
status in gevaar). Zo geeft Johan aan dat hij het meest negatieve nog niet verteld heeft: dat zijn
42
huwelijk volledig fout zit, dat de band met zijn zoon zo goed als onbestaande is en dat zijn dochter
vooral van hem wil profiteren. Johan lijkt zich een vreemde te voelen in zijn leven, enkel zijn hond
ziet hem graag voor wie hij is (IS: onaantrekkelijk) (dit gaat gepaard met een stijging op de IIP-32 in
Th23). In zijn hele leven is er slechts één iemand die hem graag gezien heeft voor wie hij is, en hij
heeft niet voor haar gekozen.
Daarnaast vertelt Johan tijdens deze sessies in detail welk onrecht hem allemaal aangedaan werd in
de bedrijfswereld (S: ondermijnd positief zelf-concept, gevoel van minderwaardigheid) (dit gaat
gepaard met een stijging op de IIP-23 in Th24). In Th25 bereikt de score op de IIP-32 een
hoogtepunt. Daarna werd de test nog maar om de acht sessies afgenomen, tot Th50 zien we
stelselmatig een daling op de IIP-32. Het lijkt erop dat Johan erin geslaagd is zijn schaamte over de
zaken die in zijn leven gebeurd zijn aan de kant te zetten naar de therapeut toe. Hierdoor maakt hij
echt connectie en krijgt hij een empathische respons, een voorwaarde die zowel Brown(2006) als
Van Vliet(2008) stelde om te herstellen van schaamte. We zien ook gelijktijdig een daling van de
interpersoonlijke stress op de IIP-32.
Fase 3.
Om een beeld te krijgen van het verdere verloop van de therapie analyseren we nog drie
therapiesessies op het moment van metingen op de IIP-32. Om het verhaal goed te kunnen volgen
bespreken we, tussen de therapiesessies door, de belangrijkste informatie over Johan zijn leven.
In tussentijd is Johan erin geslaagd om terug sociale activiteiten op te nemen. Hij heeft
deelgenomen aan een cursus van de VDAB (HS: connecteren, heroriëntatie) en is terug aan het
werk. Hij heeft uiteindelijk mooie jobaanbiedingen gekregen en is op één ervan ingegaan. Hij is
terug aan het werk en voelt er zich daar goed bij.
Therapie s e s s i e 34.
De begeleidster van de VDAB zei tegen Johan dat ze onder de indruk was van zijn vooruitgang in
zijn attitude ten opzichte van anderen (HS: resistentie, heroriëntatie): “En zij stond ervan versteld hoe ik
reageerde op bepaalde zaken en de progressie die ik gemaakt had”(Th34). Johan geeft aan dat hij geluk heeft
gehad bij de juiste therapeut terecht te komen, nadat de cognitieve gedragstherapie niet de juiste
aanpak bleek. Het werk dat ze samen geleverd hebben, ziet hij als de oorzaak van deze positieve
verandering.
43
Johan merkt op dat anderen positief naar hem kijken, maar hij heeft het moeilijk om dit zelf te zien
(IS: minderwaardig).
“Da heb ik wel nog een beetje.. ook op me werkvlak. Ik zie de mensen naar mij kijken.., nu als ik
daarover nadenk gisteren eh, mensen, medewerkers, collega’s die op ‘t zelfde, op ‘t zelfde niveau staan
kijken naar mij… als dat ik iemand ben.. d- die die iets te vertellen heeft die die die., terwijl ik da
helemaal zo niet zie.”(Th34)
“Ik heb nog altijd de neiging van anderen hoger te plaatsen dan mezelf… terwijl ik nu, naar aanleiding v-
van wat zij zei gisteren, da ‘k ik zei.. ergens verwachten de mensen van mij.. z- ‘k ga nie zeggen da ze naar
mij opkijken, maar toch in zekere zin da ze zeg-, ja wi. die heeft toch behoorlijk wat.. maar ik interpreteer
dat zo niet.” (Th34)
De externe schaamte lijkt geleidelijk aan verwerkt te zijn en hij slaagt erin zich beter te wapenen
tegen nieuwe schaamtevoorvallen (HS: resistentie). Maar de interne schaamte blijkt moeilijker te
doorbreken.
“Ik zie dat zo niet, ik zie dat helemaal zo niet, ik denk altijd dat ik minder ben, das het enige punt
waarop ik nu zeg, ja ja ja daar zit nog iets”(Th34)(HS: begrip, acceptatie)
Op het werk krijgt Johan positieve feedback en daar leeft hij van op (HS: connectie), maar hij blijft
worstelen met het beeld dat hij van zichzelf heeft (IS: minderwaardig).
“Ik zie mezelf helemaal niet als iemand… ik ben, ik ben een eenvoudige.. e- eenvoudige werkmens.. d- die
toevallig door omstandigheden gekomen ben euh gekomen is waar ik nu ben, maar ‘k voel ik me nie. De
mensen op de werkvloer die zijn enthousiast, die zeggen tegen mij: ‘Eindelijk hebben we nekeer iemand die
luistert en die zaken ziet d- die wij zien, maar die hier niemand anders al zag. En u bent hier enkele
weken en u zegt: ‘Ja maar dat en dat en dat’… dat doet deugd, ja, ma… ik zie dat zo niet, ja,.. ik denk
da’k nog altijd ergens da minderwaardigheidscomplex heb.”(Th34)
Na een interventie van de therapeut legt Johan de link met zijn verleden.
“Ik denk da’k nog altijd die jongen ben die die die de wereld nie mocht ontdekken… en en die
moest…ja… die zeker ook nie mocht tonen,… naar mijn broer toe, naar mijn moeder toe, dat ik. over
bepaalde zaken een idee had, dat ik groeide en zeker ook niet tonen da- dat ik het dan, toen in de tijd,
materieel goed had.. Ik mocht dat niet tonen, anders- anders had ik jaloerse reacties enne en
miserie.”(Th34)(HS: begrip, acceptatie)
Toch ziet Johan ook vooruitgang ten opzichte van vroeger (HS: begrip)
“Het is voor een stuk ook angst, en voor een stuk ook ja… gebrek aan…. zelfvertrouwen en en ook geloof
in uzelf dat ge wel degelijk capaciteiten hebt, maar vroeger zag ik dat zo niet…inwendig denk je wel, ma ik
44
heb bepaalde capaciteiten.. ma om dat te gaan, niet te gaan misbruiken, ma om dat te gaan… euh geloven
in uzelf? Da- da is iets anders.”(Th34)
In de periode die volgde op deze sessie stelde Johan zich open voor nieuwe vriendschappen (HS:
connectie) en ontmoette hij ook andere vrouwen die hij aantrekkelijk vindt. Hij geeft aan dat zijn
huwelijk niet goed loopt. Hij ziet de relatie met zijn vrouw als de relatie met zijn moeder en hij wil
zich hier van losmaken.
Therapie s e s s i e 43.
Een collega van Johan heeft aangegeven dat hij ‘te braaf’ is. Hiermee zit hij in zijn maag, want hij
heeft dat nog nooit gezien als iets slechts.
“Braaf en goed, voor mij was dat een synoniem, maar ‘k weet niet of dat da juist is… goed, als je nu
gewoon, als je nu uw best doet en ge probeert verschillende partij-, voor verschillende partijen goed te doen.. d-
daar is toch niets verkeerd mee? En als ge goed doet, dat zijt ge misschien braaf, allez zo zie ik het”(Th43)
Zoals vroeger al duidelijk werd, kan hij het onrecht bij zichzelf niet rechtzetten (IS: niet de moeite
waard), maar voor anderen des te meer.
“Het enige ja.. en dan komen we terug op- op misschien mijn- mijn. probleem, ‘k wil da gerust zo noemen..
als iemand onbeschoft of lomp doet tegen mij, of echt zich zich onfatsoenlijk gedraagt tegen mij.. dat ik dan
niet opkom voor mezelf”(Th34) (IS: machteloos, minderwaardig)
Als Johan onrecht ziet bij anderen stelt hij vaak vast hoe machteloos ze staan ten opzichte van wat
hen overkomt. Alsof hij zijn eigen machteloosheid weerspiegeld ziet in die van hen en dat wil hij
hen besparen (S: machteloosheid).
“Soms maken zij technische fouten en dan mag da gezegd worden, maar da hoeft niet gezegd worden op een
onbeschofte, lompe, denigrerende manier, allez me woord-, me woorden da ge zegt: ‘Allez we gebruiken da
nie meer’.. da’s, in feite zijn ze slachtoffer”(Th43)
Als Johan zou opkomen voor de mensen op de werkvloer, komt zijn positie binnen het bedrijf in
het gedrang. Vroeger zou hij dat zonder meer gedaan hebben, maar nu denkt hij er toch over na.
Zijn vader zou zichzelf ook opgeofferd hebben voor de goede zaak, en dan zei zijn moeder: “Ge zij
een naïve kloot”(Th43). Hij benadrukt dat zijn moeder en broer enkel opkwamen voor zichzelf en zijn
vader en hij enkel voor anderen. Zoals hij beschreef in de beeldspraak over het wielrennen, de ene
teveel naar links en de andere teveel naar rechts. Nu probeert hij een middenweg te vinden, maar
dit triggert opnieuw de relaties uit zijn jeugd.“’t Is die tussenweg da ‘k ik niet heb, denk ik, voor ’t ogenblik
heb ik die nie.”(Th43)(HS: begrip).
45
Maar hoe meer hij erover praat, hoe meer hij bij zichzelf ontdekt dat er toch een mogelijkheid
bestaat om tegen het onrecht op te komen zonder veel potten te breken (HS: acceptatie, resistentie).
“Het enige, en dat is een tussenoplossing waarvan ik zeg, de enige raad da ‘k hem misschien ne keer ga
geven is, ook naar mezelf toe, ‘k heb da ook nog niet gedaan, is: ‘Kijk (collega).., ik heb een slecht gevoel als
ik met u communiceer.’ ‘k Ga spreken vanuit mijn.., allez ‘k weet nie of da da de goei oplossing is, ‘k heb
da nekeer nagedacht en zeggen, kijk…Ik ga hem nie zeggen: ‘Gij communiceert verkeerd’ of ‘Gij zijt’ allez
wat wel zo is éh, maar ‘k ga spreken van wat ik voel.”(Th43)
Maar de nood om op te komen voor een ander en zichzelf op te offeren blijft heel sterk aanwezig.
“Maar voor mezelf, ja pfff ja” (Th43)(IS: gebrekkig, niet de moeite waard). Het is een soort
martelaarschap waartoe hij zich aangetrokken voelt.
“’k Zou er, allez ‘‘k zou er nog- nog beter bij voelen.. als het onrecht hersteld is.., ten koste van mezelf. Als
het onrecht maar hersteld is…. En dat is dan waarschijnlijk dommigheid, zou mijn moeder zeggen.”(Th43)
Want zorgen voor zichzelf, daar houdt hij weinig aan over: “Als ik dan ne keer aan mezelf denk, achteraf
heb ik daar geen goe gevoel bij…, en da, da is het eigenaardige éh.”(Th43)(IS: niet de moeite waard)
Johan heeft anonieme liefdesbrieven gekregen en hij zou met die dame contact willen opnemen,
maar hij komt er niet toe. Dit verwijt hij zichzelf: “Dan ben ik kwaad op mezelf, wa zij gij toch ne
sukkelaar, allez dat zijn eigenlijk wat ge graag zou doen en ge doet ‘et niet… (diepe zucht)”(Th43)(IS: gebrekkig).
Want mocht hij kunnen kiezen voor zichzelf, dan zou hij haar iets laten weten. Johan denkt terug
aan twaalf jaar geleden en herhaalt dat het de gelukkigste periode uit zijn leven was en dat hij toen
de verkeerde keuzes heeft gemaakt. Toch kan hij zichzelf niet toelaten zijn eigen weg te volgen.
In de periode die volgt op deze sessie begint Johan zich goed te integreren op zijn werk. Hij merkt
op dat hij voor anderen iets kan betekenen en wordt ook aanvaard door zijn collega’s. Daarnaast
heeft hij ook in zijn privéleven mensen leren kennen waar hij zich goed bij voelt en heeft nu een
buitenechtelijke relatie met Lieve.
Therapie s e s s i e 50.
Johan praat over zijn kwaliteiten op werkvlak, zijn hulp wordt gevraagd om oplossingen te
bedenken. Hij is goed in het bemiddelen tussen mensen en zou graag een functie uitoefenen die dat
tot doel heeft en zo mensen ten dienste kan zijn omdat hij voelt dat dat zijn kracht is. “Maar dit is
waar ik goed in ben…en die twee zijn te combineren, dus goed doen voor de mensen en ze samen brengen en
oplossingen en wel degelijk, duidelijk communiceren..”(Th50) (HS: resistentie, heroriëntatie). Hij praat
46
positief over zichzelf en geeft aan dat hij er nog maar sinds een paar weken op deze manier kan
over nadenken (HS: heroriëntatie)
Johan geeft aan dat hij in een relatie is gestapt met Lieve: “Ik zou het graag bespreken met u, maar toch
heb ik daarover enige…euhm…euhm…..wat schaamte”(Th50)(S: schaadt mogelijkheid tot connectie)(HS:
connectie). Hij vertelt dat deze relatie hem helpt om de zaken in zijn leven op een andere manier te
bekijken en dat het waarschijnlijk door haar komt dat hij meer perspectief krijgt, want “ik had geen
klankbord”(Th50). En nu heeft hij iemand die geïnteresseerd is in hem, die hem begrijpt en wil
helpen. Maar hij is angstig: “Toch heb ik nog, allez ‘t is een groot woord, argwaan, het kan toch niet dat er
iemand is die mij waardeert om wie ik ben?..allez, da kan toch niet?!”(Th50)(IS: onaantrekkelijk)
Johan staat voor een keuze:
“Oftewel blijf ik, euh ‘blijf ik’, oftewel ga ik verder met het leven zoals ik nu heb…waar ik zorgen moet,
waar ik moet zorgen, waar ik mezelf wegcijfer…, waar mijn eten klaarstaat, waar mijn schoenen
klaarstaan, allez alles wat ge maar denken kunt….Ofwel heb ik een leven..voor zover ge dat natuurlijk
kunt inschatten.., met iemand die zelfstandig is, die ook een mening heeft over bepaalde zaken, die u steunt
op andere manieren, die voor een stuk ook zeker- zeker en vast zorgzaam is, zeker en vast. Da ’s wel
belangrijk voor mij….maar die nie afhankelijk is, het zou voor mij een…Hoef-.allez ik wil zeker niet
verkeerd overkomen naar mijn huidige relatie éh. Het zou voor mij een rijker leven zijn waar ik persoonlijk
meer zou uithalen, denk ik. Maar dan moet ge iemand achterlaten en enne kwetsen, verdriet”(Th50)
De veranderingen die we hebben zien ontstaan en evolueren tijdens het therapieproces van Johan
zetten zich door naar het einde van de therapie. Ook de score op de IIP-32 blijft relatief stabiel (zie
figuur 4). Johan kiest er uiteindelijk voor om van zijn huidige partner te scheiden (HS: zelfzorg). Hij
geeft aan dat hij er op het werk beter in slaagt op te komen voor zijn mening en hij benoemt in een
van de laatste sessies dat ‘het graag gezien worden door iedereen’ minder belangrijk wordt.
Daarnaast beslist hij om het huis waarin zijn moeder woont te koop te zetten, omdat hij het geld
nodig heeft. Dit laatste is voor hem een enorme overwinning. Voor het eerst kan hij de afweging
maken tussen voor zichzelf zorgen en voor anderen zorgen, en beslist hij om zichzelf niet meer weg
te geven (HS: zelfzorg).
Johan heeft een mooi parcours afgelegd, hij heeft de mogelijkheden die de therapie hem geboden
heeft met beide handen gegrepen en is hierdoor dichter naar zijn ware zelf gegroeid. Hij is erin
geslaagd stilaan los te komen van de verwachtingen van de buitenwereld en staat hierdoor sterker in
zichzelf. Zoals Johan zelf aangeeft zal het altijd zoeken blijven naar het evenwicht tussen het zorgen
voor zichzelf en het zorgen voor de ander, waarbij de interne schaamte mogelijks nooit helemaal zal
verdwijnen. Maar hij is gegaan van een man die geen toekomst meer zag, omhuld door een dikke
mist, naar een man die terug zin heeft in het leven en daarin zijn eigen pad probeert te zoeken.
47
Bespreking en Conclusie
Dit onderzoek had als doel de emotie ‘schaamte’ in zijn complexiteit te beschrijven aan de hand van
een grondige studie van een therapeutisch proces. We wilden graag weten of en hoe schaamte
verschijnt binnen een casus met interpersoonlijke problemen. Naast de vraag hoe schaamte zich uit,
wilden we nagaan hoe schaamte evolueert in de loop van het therapeutisch proces. Daarom hebben
we, aan de hand van de onderzoeken die Brown (2006) en Van Vliet (2008) voerden, het herstel van
schaamte in kaart gebracht en bekeken we op welke manier deze veranderingen gepaard gaan met
de interpersoonlijke stress, gemeten door middel van de IIP-32. Op deze manier trachtten we een
bijdrage te leveren aan het verfijnen van de resultaten van de theorie van Brown (2006) en Van
Vliet (2008) aan de hand van de principes van ‘theory-building case studies’ (Stiles, 2007).
In deze casus was een schaamte-incident de directe aanleiding voor het disfunctioneren van de
cliënt. Johan werd ontslagen nadat hij valselijk beschuldigd werd van nalatigheid. Voor een man die
zijn gevoel van eigenwaarde uitsluitend ontleende aan zijn werkethiek viel dit uiterst zwaar. Hij
schaamt zich ervoor dat hij zich zomaar heeft laten vernederen, zonder zichzelf te verdedigen.
Bovendien is hij ervan overtuigd dat zijn sociale status geen waarde meer heeft, iets wat hij maar
moeilijk te boven komt. Johan probeerde al heel zijn leven een beeld van zichzelf te scheppen in
het hoofd van anderen, het beeld van de perfecte vader, de perfecte echtgenoot, de perfecte
werknemer, etc. Nu deze illusie is ingestort zien we alle aspecten van schaamte naar voor komen:
“An intensely painful feeling or experience of believing we are flawed and therefore unworthy of
acceptance and belonging” (Brown, 2006, p 45). We zien gevoelens van minderwaardigheid,
machteloosheid en een verlangen om zich te verstoppen (Tangney et al., 1996). Johan is
gealarmeerd dat zijn sociale status in gevaar is en denkt dat anderen hem niet meer als aantrekkelijk
zullen zien (Cheung et al., 2004). Hierdoor isoleert hij zich en slaagt hij er niet meer in om nog deel
te nemen aan het leven.
Deze casus illustreert duidelijk hoe interpersoonlijke problemen en schaamte hand in hand gaan.
Schaamte verschijnt bij Johan in relatie tot anderen en in relatie tot zichzelf. Schaamte uit zich
daarbij steeds als een rem op zijn interpersoonlijk functioneren. Een rem om zichzelf te kunnen zijn,
een rem om zijn ervaringen te delen met anderen, een rem om zijn moeilijkheden met hulp van
anderen op te lossen, een rem om voor zichzelf op te komen, een rem om zichzelf liefde en
aandacht te gunnen. Aan het begin van de therapie is deze rem heel sterk aanwezig, alsof het een
overlevingsmechanisme is. Al vanaf het tweede intakegesprek geeft Johan aan dat hij vermoedt dat
zijn problemen van interpersoonlijke aard zijn. Dit zien we ook weerspiegeld in een verhoogde
48
score op de IIP-32, wat wijst op interpersoonlijke stress of problemen.
Zoals de literatuur beschrijft (Brown, 2006; Van Vliet, 2008) gaat de rem van externe schaamte
gepaard met terugtrekgedrag en sociale isolatie. Doorheen de hele casus vonden we schaamte terug
aan de hand van de verschillende kenmerken die we ook in de literatuur terug vonden (Brown, 2006;
Cheung et al., 2004; Gilbert, 2003; Kaufman, 1989; Matos, Pinto-Gouveia, & Gilbert, 2013;
Tangney, 1996; Van Vliet, 2008). We zagen een gevoel van minderwaardigheid en machteloosheid,
dat zich uitte in een verminderd gevoel van controle en kracht en een gevoel vast te zitten.
Daarnaast ondermijnde de schaamte bij deze man zijn positief zelf-concept, was hij heel bezorgd
over zijn sociale status en dacht hij in de ogen van anderen niet meer aantrekkelijk te zijn. Johan is
ervan overtuigd dat zijn sociale status naar een dieptepunt is gezakt en dat dit nog moeilijk te
corrigeren valt. Hij kan zich niet inbeelden dat anderen ooit nog positief zouden kunnen denken
over hem, aangezien hij geen werk meer heeft en het huis niet meer uit kan. Hij voelt zich compleet
machteloos ten opzichte van de situatie. Hij lijkt het leven opgegeven te hebben en ziet voor
zichzelf geen plaats meer in de maatschappij. Er lijkt geen uitweg te zijn en hij beschrijft dit als een
dikke mist om zich heen. Wat betekent hij nog voor anderen als hij niet aan het werk is, het was zijn
enige trots, het was zijn houvast. Zelfs de mensen die het dichtst bij hem staan, zoals zijn kinderen,
kan hij niet vertrouwen met zijn moeilijkheden.
De schaamtegevoeligheid van Johan lijkt sterk samen te hangen met zijn interne schaamte.
Wanneer zijn externe reden om trots te zijn op zichzelf wegvalt (het verliezen van zijn job), blijft hij
alleen achter met zichzelf. Hij beschouwt zichzelf als onaantrekkelijk, gebrekkig, minderwaardig, en
inadequaat (Pinto-Gouveia & Matos, 2011). De rem van interne schaamte uit zich op een heel
andere manier dan die van externe schaamte. Zoals Matos, Pinto-Gouveia, en Costa (2013)
aangeven, heeft deze interne schaamte zich verankerd in zijn identiteit met zijn primaire relaties als
basis. Dit bepaalt de manier waarop hij in relatie treedt met anderen. Het zorgt ervoor dat hij niet
voor zichzelf kan opkomen, niets kan vragen voor zichzelf en zichzelf niet op de eerste plaats kan
zetten. Kiezen voor zichzelf vindt Johan niet de moeite waard, terwijl hij zich voor anderen zou
opofferen zodat zij niet hetzelfde hoeven mee te maken als hij. Aan de hand van deze casus zouden
we een kenmerk van interne schaamte willen toevoegen aan diegene die we in de literatuur vonden:
zichzelf niet de moeite waard vinden. Dit gevoel uit zich niet zoals de andere kenmerken ten
opzichte van anderen, maar ten opzichte van zichzelf. Hij ziet zichzelf niet als de moeite waard,
waardoor hij er niet in slaagt voor zichzelf iets te doen. Dit toont zich in de moeite die hij heeft om
te zorgen voor zichzelf en het gemak waarmee hij dit voor anderen doet.
Daarnaast gaat de interne schaamte gepaard met een drang zichzelf te bewijzen, zich van zijn
mooiste kant te laten zien, over de eigen grenzen te gaan om de ander te behagen, angst om
ontmaskerd te worden en woede wanneer inspanningen niet bevestigd worden. Dit alles voedt de
49
illusie dat de oplossing voor zijn interne schaamte ligt bij de goedkeuring van anderen, een illusie
die door een groot extern schaamtevoorval lijkt in te storten. De interne schaamte en externe
schaamtegebeurtenissen werken voortdurend op elkaar in. Steeds overkomen hem gebeurtenissen
die externe schaamte oproepen, maar zijn interne schaamte weerhoudt hem ervan om hier iets mee
te doen. Om hierover te praten met anderen, om voor zichzelf op te komen, om te geloven dat hij
de moeite waard is. Op zijn beurt roept dit opnieuw externe schaamte op, “Waarom ben ik niet
voor mezelf opgekomen?”, “Waarom heb ik mezelf niet verdedigd?”. Hierdoor wordt zijn
negatieve zelfbeeld steeds bevestigd: een neerwaartse spiraal van schaamte, een vicieuze cirkel.
Deze gevalstudie geeft ons de mogelijkheid om te kijken op welk tempo en in welke volgorde de
verschillende aspecten die Brown (2006) en Van Vliet (2008) beschrijven, naar voor komen. We
zien het herstel van schaamte op gang komen vanaf de eerste therapiesessie met connectie en de
empathische respons van de therapeut (Brown, 2006; Van Vliet, 2008). Doordat Johan kiest om in
therapie te gaan, boekt hij een eerste overwinning op het terugtrekgedrag en de isolatie die hem in
zichzelf gegijzeld houden. Op deze manier creëert hij de mogelijkheid een connectie aan te gaan die
hem de kans geeft een empathische relatie op te bouwen, een relatie die hulp vragen mogelijk maakt
(Brown, 2006). Daarnaast zien we dat Johan heel gemotiveerd is om zijn problemen te begrijpen en
dus een inzicht te krijgen in de schaamte gebeurtenissen (Van Vliet, 2008). In deze casus zien we
dat ‘begrip’ ook al aanwezig is vanaf de eerste sessie. Johan geeft aan op zoek te zijn gegaan naar
mogelijke antwoorden.
Doorheen het hele proces blijven connectie en begrip de twee steunpilaren voor herstel. Hoe meer
Johan erin slaagt zichzelf open te stellen en de gebeurtenissen te delen die hij diep in zichzelf had
begraven, des te meer zijn proces van begrip en tegelijkertijd zijn verwerking op gang komen. Dit
opent de mogelijkheid om zijn persoonlijke kwetsbaarheid te herkennen en uiteindelijk te
aanvaarden (Brown, 2006). We zien dit gepaard gaan met een daling in interpersoonlijke stress
(IIP-32). Deze evolutie toont zich in drie bewegingen. In de eerst fase zien we hoop op gang
komen, hoop dat hij deze moeilijkheden kan overwinnen. Dit, samen met de empathische respons
van de therapeut, motiveert hem om verder zijn verhaal te delen en zichzelf beter te begrijpen. Op
korte tijd daalt de score op de IIP-32. Door de externe schaamte aan de oppervlakte te doorwerken
en stilaan in te gaan op de dieper liggende problemen, lijkt Johan in fase twee te beseffen dat hij
nog steeds een paar hele moeilijke verhalen, die hij niet zonder meer over zijn lippen krijgt, te
vertellen heeft. Hij schaamt zich voor zijn buitenechtelijke relatie en vreest voor het oordeel dat zou
kunnen volgen. Hij is zo gewend geraakt om zijn negatieve kanten voor anderen te verdoezelen, dat
hij er pas tijdens deze fase in slaagt ze met mondjesmaat op te biechten. De empathische connectie
met de therapeut en het begrip dat groeit werken helend en laten toe dat Johan deze gebeurtenissen
begint te aanvaarden als onderdeel van zijn verhaal. Met deze integratie gaat een daling op de IIP-32
50
gepaard.
In fase drie verlegt de focus zich van externe schaamtegebeurtenissen naar interne schaamte. Ook
in de vorige fases werd hieraan gewerkt en kwam er al herstel op gang. Maar nu lijkt de ruimte er te
zijn om een aantal zaken echt te integreren. Zo kwam hij reeds eerder in het proces tot de conclusie
dat hij graag mensen zou willen helpen en dat daar zijn sterkte ligt, maar duidt hij dat nu als een
nieuwe ontdekking. Daaruit blijkt dat ‘een proces van begrip’ tijd nodig heeft en dat men niet alle
problemen tegelijkertijd kan aanpakken. Het proces ‘herstel van interne schaamte’ verloopt trager
en anders dan bij externe schaamte. De manier waarop interne schaamte vervlochten zit in de
perceptie van zichzelf, maakt ook dat het moeilijker op te merken is voor de persoon die het ervaart.
Het is altijd al zo geweest en het voelt heel natuurlijk aan. Johan geeft bijvoorbeeld aan dat hij geen
voldoening krijgt van kiezen voor zichzelf, terwijl er steeds voldoening komt wanneer hij anderen
helpt. Dit voorbeeld toont aan hoe interne schaamte zich nestelt in de persoonlijkheidsstructuur en
het beeld dat Johan heeft van zichzelf. Uit de casus komt zelfzorg naar voor als nieuwe categorie
naar herstel van schaamte. Interne schaamte veroorzaakt een gevoel niet de moeite waard te zijn,
wat investeren in jezelf moeilijk maakt. Herstel van interne schaamte toont zich hier met een
groeiende nood om meer tijd aan zelfzorg te besteden. Je zou kunnen argumenteren dat dit
thuishoort onder resistentie, maar Van Vliet (2008) definieert resistentie als attitudes en acties
gericht naar de andere. Het zou vollediger zijn als binnen deze categorie ook de zorg voor het zelf
zou opgenomen worden of dat er een bijkomende categorie zou toegevoegd worden. Inzicht in
deze nood aan zelfzorg komt al in therapiesessie zes aan bod en begint daar te groeien. In
therapiesessie tien geeft hij aan dat hij zowel ten opzichte van zijn vrouw als ten opzichte van zijn
moeder van plan is meer voor zichzelf te kiezen. Het duurt wel een hele tijd om op dit vlak stappen
te ondernemen en hij merkt ook op dat, wanneer hij voor zichzelf kiest, hij er geen plezier aan
beleeft. Naar het einde van het therapeutisch proces maakt hij uiteindelijk toch duidelijke keuzes
voor zichzelf. Zo slaagt hij erin te kiezen voor de vrouw die hem graag ziet omwille van wie hij is,
overweegt hij om het huis waarin zijn moeder woont te koop te zetten en begint hij los te komen
van het idee dat iedereen hem graag moet zien.
Acceptatie, heroriëntatie en resistentie (Van Vliet, 2008) als onderdelen van het herstel van
schaamte lijken op basis van deze casus een logisch gevolg van connectie en begrip. De therapeut
stuurt hier niet op aan, het is Johan die zelf stilaan kleine stapjes naar de volgende fase van herstel
neemt. In therapiesessie vijf, wanneer Johan begint in te zien dat hij zich beter andere attitudes zou
aanmeten in de omgang met anderen, zien we resistentie. Het duurt echter tot het einde van de
therapie om dit te integreren en te vertalen naar aangepast interpersoonlijk gedrag. Acceptatie komt
op gang vanaf therapiesessie zes, waar hij voor het eerst schaamte zelf benoemt. Steeds vaker slaagt
hij erin zich open te stellen om echt naar de schaamtegebeurtenis te kijken en er iets mee te doen
51
(Van Vliet, 2008). Tegelijkertijd zien we ook dat heroriëntatie (Van Vliet, 2008) op gang komt. Hij
neemt zich voor om voor zichzelf op te komen, zo neemt hij de stap om de afspraak met zijn
kapper te verplaatsen, hetgeen voor hem een enorme overwinning betekent. Hieraan merk je
duidelijk dat zijn gevoel van kracht vergroot en dat hij daardoor ook wat meer vrijheid ervaart
(Brown, 2006).
Van bij het begin beschikt Johan over de taalvaardigheid en emotionele competentie om over
schaamte te praten en het te ontleden (Brown, 2006). Dit stellen we vast aan de manier waarop hij
praat over zijn moeilijkheden en zijn verleden. Hij is bereid om naar zichzelf te kijken en maakt ook
een evolutie naar het erkennen van zijn eigen mindere kanten. Hij praat ook in metaforen over zijn
moeilijkheden, zoals de trein van verdriet die langzaam vordert, waardoor hij je meeneemt in zijn
ervaring en de evolutie die hij maakt. Hij heeft een groot analytisch vermogen, dit helpt hem de
situatie waarin hij zit een plaats te geven. Ook doet hij veel met de inzichten die hij meekrijgt van de
therapeut. Johan is heel gevoelig voor de nuances die de therapeut aanbrengt en integreert deze
tussen de sessies door. Daarnaast zien we tijdens de therapiesessies het kritische bewustzijn ten
opzichte van sociale en culturele verwachtingen groeien (Brown, 2006). In het begin is Johan heel
sterk gepreoccupeerd met zijn sociale status, hij is bang dat anderen er plezier in hebben dat hij ‘van
zijn troon’ is gevallen. Hij doet alles om te beantwoorden aan de sociale en culturele verwachtingen,
zodat anderen hem als perfect zouden percipiëren. Hij heeft een diepe overtuiging dat mensen hem
alleen graag kunnen zien als hij ook voldoet aan dit ideaalbeeld. Dit werkt bij Johan de schaamte in
de hand en bemoeilijkt het herstel ervan. Dit willen voldoen aan een ideaalbeeld lijkt ook sterk
samen te hangen met de interne schaamte en begint pas aan het einde van de therapie te veranderen.
Afgaande op de evolutie in deze casus, lijkt de belangrijke eerste stap in het therapeutisch proces: de
schaamte overwinnen en daardoor zonder rem je diepste gedachten en gevoelens kunnen vertellen
en blootleggen. Voor Johan heeft dit ervoor gezorgd dat de mist waarin hij leefde stilaan optrok en
dat zijn trein van verdriet langzaam op gang kwam en lichter gemaakt kon worden. Het is geen
eenduidig rechtlijnig proces; bij elke verdieping stijgt de interpersoonlijke stress aanvankelijk, maar
daarna volgt ook de ontlading die het overwinnen van de schaamte met zich mee lijkt te brengen.
Beperkingen en Aanbevelingen voor Verder Onderzoek
De aard van dit onderzoek laat niet toe om enig causaal verband aan te tonen tussen schaamte en
interpersoonlijk functioneren. We kunnen enkel aangeven dat we deze aspecten zien samengaan,
wat niets zegt over de verhouding ervan ten opzichte van elkaar. Verder onderzoek zou kunnen
uitklaren in welke mate het voorkomen van schaamte en het herstel van schaamte de score op de
IIP-32 beïnvloedt en of de samenhang die we hier vonden ook teruggevonden kan worden op
52
grootschaliger niveau.
Dit onderzoek is opgebouwd rond de interpretaties van een onderzoeker. Om hier enigszins aan
tegemoet te komen en de geloofwaardigheid van de interpretaties te vergroten, werd deze steeds in
overleg met andere onderzoekers besproken via het consensus proces (Hill et al., 2005). Toch blijft
de bias een mogelijke beperking die inherent is aan deze manier van onderzoek doen. Om dit
probleem op te vangen werd er in de kwalitatieve beschrijving gebruik gemaakt van uitgebreide
citaten van de cliënt. Hierdoor blijven we zo dicht mogelijk bij de beleving van de cliënt en wordt
de manier van interpreteren verduidelijkt. Zo kan de lezer de interpretatie beter begrijpen en zelf
beoordelen.
De grootste beperking van dit onderzoek is dat we aan de hand van een case studie enkel
uitspraken kunnen doen over één therapeutisch proces en we onze bevindingen niet kunnen
veralgemenen. Dit nadeel hebben we afgewogen tegen de mogelijkheid om schaamte en zijn
evolutie in de diepte te kunnen bekijken en zo resultaten te bekomen die inzichten geven die
interessant zijn voor verder onderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voor dat er een duidelijk
verschil lijkt te zijn tussen interne en externe schaamte, zowel in de manier waarop het tot uiting
komt als de manier waarop herstel op gang komt. De manier waarop interne schaamte invloed
heeft op de schaamtegevoeligheid zou een interessant piste zijn voor verder onderzoek omdat het
mogelijks kan verklaren waarom de ene persoon schaamte beter verwerkt dan de andere persoon.
Dit onderzoek doet vermoeden dat schaamtegevoeligheid een basis heeft in het al dan niet
aanwezig zijn van interne schaamte die dan weer sterk gekoppeld blijkt aan de primaire relaties,
maar verder onderzoek is nodig om deze bevinding te kunnen veralgemenen.
Ook het tempo waarop de verschillende aspecten van herstel van schaamte op gang komen, biedt
aanknopingspunten voor verder onderzoek. Vanuit deze casus lijken connectie en begrip de
belangrijkste pijlers om herstel te bewerkstelligen. Verder onderzoek zou kunnen uitwijzen of dit
steeds het geval is, of eerder individueel afhankelijk. Bij deze cliënt komen deze twee aspecten vlot
op gang, maar het zou interessant zijn om te onderzoeken welke problemen hiermee gepaard
kunnen gaan. Hoeveel hiervan wordt bepaald door bijvoorbeeld de persoonlijkheidskenmerken of
de leeftijd? Is er herstel mogelijk wanneer deze twee pijlers niet op gang komen en op welke manier
kan dit gefaciliteerd worden? Wat gebeurt er wanneer er door de therapeut wel aangestuurd wordt
op acceptatie, heroriëntatie en resistentie? Helpt dit het proces van herstel vooruit of staat het in de
weg van de empathische connectie? In deze casus zien we dat er heel wat tijd nodig is om tot
herstel van de interne schaamte te komen. Is dit een proces dat versneld kan worden, of is juist een
langdurige therapeutische interventie onontbeerlijk? Antwoorden op deze vragen kunnen een grote
impact hebben op de klinische praktijk en op het verantwoorden van langdurige therapeutische
interventies ten opzichte van kortdurende therapievormen.
53
De taalvaardigheid (Brown, 2006) van Johan is een enorm voordeel tijdens dit proces, niet iedereen
beschikt van nature over deze mogelijkheid. De vraag die hier rijst is: kan dit ontwikkeld worden
tijdens therapie? En als dit mogelijk is, vertraagt het ontwikkelen van taalvaardigheid dan het
therapeutisch proces? Ook het kritisch bewustzijn (Brown, 2006) ten opzichte van anderen en ten
opzichte van zichzelf is van bij het begin aanwezig. Ook dit reflectieve vermogen helpt het
therapeutisch proces vooruit en maakt dat het mogelijks sneller verloopt dan bij iemand die dit
kritisch bewustzijn nog moet ontwikkelen. De mate waarin deze kenmerken aanwezig zijn bij de
cliënt en of deze al dan niet ontwikkeld kunnen worden heeft mogelijks een impact op het herstel
van schaamte. Verder onderzoek zou hier meer duidelijkheid in kunnen scheppen.
De aanpak van de therapeut richt zich vooral op connectie en begrip. We zien dat acceptatie,
heroriëntatie en resistentie als vanzelf ontwikkelen op basis van deze twee pijlers. De reden waarom
connectie en begrip in deze casus naar voor komen als belangrijke aspecten, heeft mogelijks te
maken met de manier waarop de therapie gegeven wordt. De therapeut werkt volgens de principes
van de ondersteunende-expressieve psychotherapie van Luborsky (1984), die tot doel heeft via
empathische ondersteuning begrip in de eigen moeilijkheden te faciliteren. We weten uit de
geschiedenis van de patiënt dat in zijn geval cognitieve gedragstherapie, die zich waarschijnlijk meer
zal focussen op resistentie en heroriëntatie, geen goede resultaten had. Ook op dit vlak is meer
onderzoek nodig om hierover uitspraken te kunnen doen.
Conclusie
Met dit onderzoek hebben we getracht een bijdrage te leveren aan het onderzoeksdomein rond
mechanismen van verandering in therapie. We gingen hier aan de hand van de principes van
‘theory-building case studies’ (Stiles, 2007) na op welke manier schaamte tot uiting komt tijdens een
therapieproces met interpersoonlijke problemen en hoe herstel van schaamte ontplooit tijdens de
evolutie die de cliënt maakt. Aangezien het hier gaat over een gevalstudie kunnen we enkel
uitspraken doen over schaamte bij deze cliënt. Verder onderzoek is nodig om sluitende conclusies
te trekken. Bij deze man zagen we dat het interpersoonlijk functioneren en schaamte hand in hand
gingen, wat we weerspiegeld zagen in de score op de IIP-32. Ontslaan worden op het werk en de
schuld krijgen van fouten die niet de zijne waren, was de aanleiding voor een diepe schaamte met
isolatie en terugtrekgedrag tot gevolg. Doorheen de hele casus vonden we schaamte terug aan de
hand van de verschillende kenmerken die we ook in de literatuur terug vonden (Brown, 2006;
Cheung et al., 2004; Gilbert, 2003; Kaufman, 1989; Matos, Pinto-Gouveia, & Gilbert, 2013;
Tangney, 1996; Van Vliet, 2008). We zagen een gevoel van minderwaardigheid en machteloosheid,
dat zich uitte in een verminderd gevoel van controle en kracht en een gevoel vast te zitten.
Daarnaast ondermijnde de schaamte bij deze man zijn positief zelf-concept, was hij heel bezorgd
54
over zijn sociale status en dacht hij in de ogen van anderen niet meer aantrekkelijk te zijn. We keken
ook naar het verschil tussen interne schaamte en externe schaamte. Interne schaamte was al veel
langer aanwezig en had bij deze man zijn wortels in de primaire relaties. De interne schaamte
motiveerde om zichzelf niet te laten zien aan anderen en steeds een masker op te zetten. Op die
manier leidde het wel tot terugtrekgedrag, maar het weerhield hem niet om deel te nemen aan het
leven en het werk. Er was zelfs een enorme motivatie om te bewijzen aan de wereld dat hij perfect
was, in de hoop dat hij zo liefde en bevestiging zou kunnen krijgen want ‘het kan toch niet, dat
iemand mij graag ziet voor wie ik echt ben’. Het duurt ook veel langer dan bij externe schaamte,
voor er beweging komt in het herstel van interne schaamte. Interne en externe schaamte werken bij
deze man voortdurend op elkaar in. De illusie, gedreven door zijn interne schaamte, dat hij liefde
kan krijgen door uitzonderlijke prestaties te leveren, stort in bij het extern schaamtegeval.
Tegelijkertijd is het ook de interne schaamte die verhindert dat hij connectie zoekt om zijn externe
schaamte te overwinnen. Vanuit deze casus lijkt schaamtegevoeligheid dus vooral samen te hangen
met het al dan niet aanwezig zijn van interne schaamte. In de evolutie naar herstel van schaamte
vinden we de aspecten die Brown (2006) en Van Vliet (2008) als voorwaarden stelden allemaal terug.
Tijdens de evolutie van het therapeutisch proces zien we dat connectie en begrip (Van Vliet, 2008)
de pijlers zijn waarop het herstel van schaamte wordt gebouwd. Ze zijn aanwezig van bij het begin
tot het einde en maken het mogelijk om empathische relaties op te bouwen die hulp vragen
mogelijk maken (Brown, 2006). Acceptatie, heroriëntatie, resistentie (Van Vliet, 2008) die gepaard
gaan met de mogelijkheid om persoonlijke kwetsbaarheid te herkennen en te aanvaarden (Brown,
2006), komen in deze casus naar voor als een logisch gevolg ervan. Wel kwam in deze casus een
nieuwe categorie aan bod: zelfzorg. Deze uitte zich vooral als belangrijk onderdeel van herstel van
interne schaamte. De aanpak van de therapeut focust vooral op connectie en begrip, en hij
weerhoudt zich ervan aan te sturen op de concretere invulling. In het geval van Johan werkt dit heel
goed en komt het gedrag naar herstel in het dagelijkse leven vanzelf op gang. We zien ook het
belang van taalvaardigheid en emotionele competentie (Brown, 2006), een eigenschap die bij Johan
van bij het begin aanwezig was. Ook het kritisch bewustzijn ten opzichte van sociale en culturele
verwachtingen (Brown, 2006) is een belangrijk aspect dat gedurende de therapie steeds meer tot
ontwikkeling kwam. Met dit onderzoek bevestigen we de bevindingen van Brown (2006) en Van
Vliet (2008) als belangrijke aspecten tijdens een therapeutisch proces en voegen we ter verfijning
een aantal aspecten toe: het onderscheid tussen interne en externe schaamte, het belang van
zelfzorg bij herstel en connectie, empathie en begrip als belangrijkste pijlers voor het op gang
komen van herstel. Het herstel van schaamte gaat samen met een verandering in het
interpersoonlijk functioneren en een daling in de score op de IIP-32. Dit doet vermoeden dat
schaamte en interpersoonlijke problemen invloed hebben op elkaar. Om hierover uitspraken te
doen is verder onderzoek nodig. Aan de hand van deze casus laten we wel het belang zien van
55
schaamte tijdens een therapeutisch proces bij interpersoonlijke problemen. Dit is een waardevol
inzicht voor de klinische praktijk in de behandeling van psychopathologie.
56
Referenties
Barkham, M., Hardy, G. E., & Startup, M. (1996). The IIP-32: a short version of the Inventory of
Interpersonal Problems. Britisch Journal of Clinical Psychology, 35, 21-35.
Baumeister, R. F. (2012). Need-to-belong theory. In P. A. M. V. Lange, A. W. Kruglanski, & E. T. Higgins (Eds.), Handbook of Theories of Social Psychology: Volume Two (pp. 121-140). London: SAGE Publications Ltd.
Baumeister, R. F., & Leary, M. R. (1995). The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation. Psychological Bulletin, 117(3), 497-529.
Beck, A. T., Steer, R. A., & Brown, G. K. (1996). Manual for the Beck Depression Inventory-II. San Antonio: The Psychological Corporation.
Blagys, M. D., & Hilsenroth, M. J. (2000). Distinctive features of short-term psychodynamic-interpersonal psychotherapy: a review of the comparative psychotherapy process literature. CLinical Psychology: Science and Practice, 7(2), 167-188.
Breggin, P. R. (2015). The biological evolution of guilt, shame and anxiety: A new theory of negative legacy emotions. Medical Hypotheses, 85(1), 17-24. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.mehy.2015.03.015
Brown, B. (2006). Shame resilience theory: A grounded theory study on women and shame. Families in Society: The Journal of Contemporary Social Services, 87(1).
Buunk, B. P., & Schaufeli, W. (2001). Het belang van wederkerigheid in interpersoonlijke relaties voor gezondheid en welbevinden: een evolutionair perspectief. Nederlands Tijdschrift voor de Psychologie, 56, 41-56.
Carmassi, C., Bertelloni, C. A., Gesi, C., Conversano, C., Stratta, P., Massimetti, G., . . . Dell’Osso, L. (2016). New DSM-5 PTSD guilt and shame symptoms among Italian earthquake survivors: impact on maladaptive behaviors. Psychiatric Research. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.psychres.2016.11.026
Cavalera, C., & Pepe, A. (2014). Social emotions and cognition: Shame, guilt and working memory. Procedia - Social and Behavioral Sciences, 112, 457-464. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.sbspro.2014.01.1189
Cheung, M. S.-P., Gilbert, P., & Irons, C. (2004). An exploration of shame, social rank and rumination in relation to depression. Personality and Individual Differences, 36(5), 1143-1153.
Covert, M. V., Tangney, J. P., Maddux, J. E., & Heleno, N. M. (2003). Shame-proneness, guilt-proneness, and interpersonal problem solving: A social cognitive analysis. Journal of Social and Clinical Psychology, 22(1), 1-12.
Dearing, R. L., Stuewig, J., & Tangney, J. P. (2005). On the importance of distinguishing shame from guilt: Relations to problematic alcohol and drug use. Addictive Behaviors, 30(7).
Derogatis, L. R. (1992). SCL-90-R: Administration, Scoring and Procedures Manual (2nd ed.). Towson, MD: Clinical Psychometric Research Inc.
Dorahy, M. J., Corry, M., Shannon, M., Webb, K., McDermott, B., Ryan, M., & Dyer, K. F. W. (2013). Complex trauma and intimate relationships: The impact of shame, guilt and dissociation. Journal of Affective Disorders, 147(1), 72-79. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.jad.2012.10.010
57
Dunbar, R. I. M. (1998). The social brain hypothesis. Evolutionary Anthropology: Issues, News, and Reviews, 6(5), 178-190.
Gilbert, P. (1997). The evolution of social attractiveness and its role in shame, humiliation, guilt and therapy. Psychology and Psychotherapy: Theory, Research and Practice, 70(2), 113-147.
Gilbert, P. (2003). Evolution, Social Roles, and the Differences in Shame and Guilt. Social Research, 70(4), 1205-1230.
Giner-Sorolla, R., Piazza, J., & Espinosa, P. (2011). What do the TOSCA guilt and shame scales really measure: Affect or action? Personality and Individual Differences, 51(4), 445-450.
Goldberg, D. P. (1978). Manual of the General Health Questionnaire. Windsor: National Foundation for Educational Research.
Goldfried, M. R., Raue, P. J., & Castonguay, L. G. (1998). The therapeutic focus in significant sessions of master therapists: a comarison of cognitive-behavioral and psychodynamic-interpersonal interventions. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 66, 803-810.
Goss, K., & Allan, S. (2009). Shame, pride and eating disorders. Clinical Psychology & Psychotherapy, 16(4), 303-316.
Grabhorn, R., Stenner, H., Stangier, U., & Kaufhold, J. (2006). Social anxiety in anorexia and bulimia nervosa: The mediating role of shame. Clinical Psychology and Psychotherapy, 13, 12-19.
Harman, R., & Lee, D. (2009). The role of shame and self-critical thinking in the development and maintenance of current threat in post-traumatic stress disorder. Clinical Psychology & Psychotherapy, 17, 13-24.
Harvey, O. J., Gore, E. J., Frank, H., & Batres, A. R. (1997). Relationship of shame and guilt to gender and parenting practices. Personality and Individual Differences, 23(1), 135-146.
Hill, C. E., Knox, S., Thompson, B. J., Williams, E. N., Hess, S. A., & Ladany, N. (2005). Consensual Qualitative Research: An Update. Journal of Counseling Psychology, 52(2), 196-205.
Horowitz, L. M. (1979). On the cognitive structure of interpersonal problems treated in psychotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 47(1), 5-15.
Horowitz, L. M. (2004). Interpersonal foundations of psychopathology. Washington, DC, US: American Psychological Association.
Horowitz, L. M., Alden, L. E., Wiggins, J. S., & Pincus, A. L. (2000). Inventory of Interpersonal Problems. London: The Psychological Corporation.
Horowitz, L. M., Rosenberg, S. E., & Bartholomew, K. (1993). Interpersonal Problems, attachment styles, and outcome in brief dynamic psychotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 61(4), 549-560.
Irwin, H. J. (1998). Affective predictors of dissociation II: Shame and guilt. Journal of Clinical Psychology, 54(2), 237-245.
Iwakabe, S. (2011). Extending systematic case study method: Generating and testing hypotheses about therapeutic factors through comparisons of successful and unsuccessful cases. Pragmatic Case Studies in Psychotherapy, 7(2), 339-350.
Kalafat, J., & Lester, D. (2000). Shame and suicide: A case study. Death studies, 24(2), 157-162.
Kaufman, G. (1989). The psychology of shame: Theory and treatments of shame-based syndromes. New York: Springer Publishing Company.
Kim, J., Talbot, N. L., & Cicchetti, D. (2009). Childhood abuse and current interpersonal conflict: The role of shame. Child Abuse & Neglect, 33(6), 362-371. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.chiabu.2008.10.003
58
Kim, S., Thibodeau, R., & Jorgensen, R. (2011). Shame, Guilt, and Depressive Symptoms: A Meta-Analytic Review. Psychological Bulletin, 137(1), 68-96. doi: 10.1037/a0021466
Klinger, E. (1977). Meaning and void: Inner experience and the incentives in people's lives. Minnesota: University of Minnesota Press.
Lester, D. (1997). The role of shame in suicide. Suicide & Life - Threatening Behavior, 27(4), 352-361.
Levinson, C. A., Byrne, M., & Rodebaugh, T. L. (2016). Shame and guilt as shared vulnerability factors: Shame, but not guilt, prospectively predicts both social anxiety and bulimic symptoms. Eating Behaviors, 22, 188-193.
Luborsky, L. (1984). Principles of psychoanalytic psychotherapy: A manual for supportive-expressive treatment. New York: Basic Books.
Luyten, P., Fontaine, J. R. J., & Corveleyn, J. (2002). Does the Test of Self-Conscious Affect (TOSCA) measure maladaptive aspects of guilt and adaptive aspects of shame? An empirical investigation. Personality and Individual Differences, 33(8), 1373–1387.
Matos, M., & Pinto-Gouveia, J. (2010). Shame as a traumatic memory. Clinical Psychology & Psychotherapy, 17(4), 299-312.
Matos, M., Pinto-Gouveia, J., & Costa, V. (2013). Understanding the importance of attachment in shame traumatic memory relation to depression: The impact of emotion regultaion process. Clinical Psychology & Psychotherapy, 20, 149-165.
Matos, M., Pinto-Gouveia, J., & Gilbert, P. (2013). The effect of shame and shame memories on paranoid ideation and social anxiety. Clinical Psychology and Psychotherapy, 20, 334–349.
Morrow, S. L. (2005). Quality and Trustworthiness in Qualitative Research in Counseling Psychology. Journal of Counseling Psychology, 52(2), 250-260. doi: DOI: 10.1037/0022-0167.52.2.250
O'Connor, L. E., Berry, J. W., Inaba, D., Weiss, J., & Morrison, A. (1994). Shame, guilt, and depression in men and women in recovery from addiction. Journal of Substance Abuse Treatment, 11(6), 503-510.
O'Connor, L. E., Berry, J. W., & Weiss, J. (1999). Interpersonal guilt, shame, and psychological problems. Journal of Social and Clinical Psychology, 18(2), 181-203.
Pinto-Gouveia, J., & Matos, M. (2011). Can shame memories become a key to identity? The centrality of shame memories predicts psychopathology. Applied Cognitive Psychology, 25, 281-290.
Rijnders, P. B. M., & Nicolai, N. J. (1992). Systeemtheorie en systeemtherapie: een paar apart. Tijdschrift voor psychotherapie, 18(2), 46-56.
Rubeis, S. D., & Hollenstein, T. (2009). Individual differences in shame and depressive symptoms during early adolescence. Personality and Individual Differences, 46(4), 477-482. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.paid.2008.11.019
Rüsch, N., Lieb, K., Göttler, I., Hermann, C., Schramm, E., Richter, H., . . . Bohus, M. (2007). Shame and Implicit Self-Concept in Women With Borderline Personality Disorder. The American Journal of Psychiatry, 164(3), 500-508.
Scheff, T. J. (2003). Shame in Self and Society. Symbolic Interaction, 26(2), 239-262.
Stangier, U., & Fydrich, T. (2002). Soziale phobie und soziale angststörung: psychologische grundlagen, diagnostik und therapie. Göttingen: Hogrefe.
Stiles, W. B. (1993). Quality-Control in Qualitative Research. Clinical Psychology Review, 13(6), 593-618. doi: DOI: 10.1016/0272-7358(93)90048-Q
59
Stiles, W. B. (2007). Theory-building case studies of counselling and psychotherapy. Counselling and Psychotherapy Research, 7(2), 122-127.
Talbot, J. A., Talbot, N. L., & Tu, X. (2004). Shame-proneness as a diathesis for dissociation in women with histories of childhood sexual abuse. Journal of Traumatic Stress, 17(5), 445-448.
Tangney, J. P. (1996). Conceptual and methodological issues in the assessment of shame and guilt. Behav Res Ther, 34(9), 741-754.
Tangney, J. P., Miller, R., Flicker, L., & Barlow, D. H. (1996). Are shame, guilt, and embarrassment distinct emotions? Journal of Personality and Social Psychology, 70(6), 1256–1269.
Tangney, J. P., Stuewig, J., & Mashek, D. J. (2007). Moral emotions and moral behavior. Annual Review of Psychology, 58, 345-372.
Tangney, J. P., Wagner, P., Fletcher, C., & Gramzow, R. (1992). Shamed Into Anger? The Relation of Shame and Guilt to Anger and Self-Reported Aggression. Journal of Personality and Social Psychology, 62(4), 669–675.
Teroni, F., & Deonna, J. A. (2008). Differentiating shame from guilt. Consciousness and Cognition, 17(3), 725-740. doi: http://dx.doi.org/10.1016/j.concog.2008.02.002
Tilghman-Osborne, C., Cole, D. A., & Felton, J. W. (2010). Definition and measurement of guilt: Implications for clinical research and practice. Clinical Psychology Review, 30(5), 536–546.
van Paassen, F. (2012). Over schuld en schuldgevoel: een psychodynamisch perspectief. Tijdschrift voor psychotherapie, 38(6).
Van Vliet, J. (2008). Shame and resilience in adulthood: A grounded theory study. Journal of Counseling Psychology, 55(2), 233-245.
Zimbardo, P. G., Weber, A. L., & Johnson, R. L. (2005). Psychologie: een inleiding. Amsterdam: Pearson Education Benelux.