Inleiding Sociologie Deel 3Over socialisatie en sociale verandering, macht en mobiliteit, organisaties en sociale klassen
H9. Kiezen tussen Durkheim, Weber en Marx?
Verschillende benaderingen van de sociale stratificatie
3
Beoogde leercompetenties
• Het sociologische concept sociale stratificatie met eigen woorden kunnen omschrijven.
• Met voorbeelden kunnen illustreren waarom sociale ongelijkheid ‘eigen’ is een specifieke sociale ruimte en een specifieke sociale tijd.
• Met voorbeelden kunnen illustreren wat sociale ongelijkheid als verklarende variabele kan verklaren met betrekking tot het sociale handelen.
• De grote schema’s in de sociologische literatuur i.v.m. sociale ongelijkheid kunnen omschrijven met eigen voorbeelden.
• Een verband kunnen formuleren tussen de paradigma’s en de invulling van sociale stratificatie / sociale ongelijkheid.
4
Twee typerende sociale relaties (Vranken, 2001)
Relaties van nevenschikking
Sociale ongelijkheid
Relaties van boven- en onderschikking
Sociale differentiatie of sociale verscheidenheid
Dus ‘verschillende soorten van verschillen’
5
9.1 Verscheidenheid en ongelijkheid: een raamwerk
Soortverschillen Rangverschillen
Natuurlijke verschillen
Natuurlijke soortverschillen
Natuurlijke rangverschillen
Sociale verschillen
Sociale differentiatie (Zonder dat daaraan een
positieve of negatieve evaluatie)
Sociale stratificatie (Sociale posities in termen
van rang; evaluatie in termen van reputatie,
status of rijkdom)
Ralf Dahrendorf (1929 - ….), ‘On the social origin of inequality among men’ (1968)
http://www.youtube.com/watch?v=Yj5pVe6hOZo
6
Sociologen
• Focus op sociale ongelijkheid- Los van een of ander verband met natuurlijke soort- of
rangverschillen.
- Wel mogelijkheid dat natuurlijke verschillen zo maatschappelijk worden gewaardeerd dat ze aanleiding geven tot het anders behandelen van groepen en van de leden ervan.
• Bv. Etnische verschillen, ‘gender’, leeftijd … bij sollicitaties (discriminatie …)
7
Sociologen
• Wel verscheidenheid tussen posities in de samenleving
- Die een hiërarchiserend mechanisme zijn- Waardoor de ene positie hoger wordt geplaatst dan
de andere, die lager scoort
Zodra deze verschillen worden 'geverticaliseerd', hiërarchisch gewaardeerd, waargenomen en gedefinieerd
• bieden zij aanknopingspunten en criteria,• op grond waarvan sociale relaties en levenskansen gesloten
kunnen worden(Rader & Benschop, 1988: 53)
8
Sociale ongelijkheid
`Uiteenlopende sociale waardering'
• Hoog
• Laag
`Organisatie van het economisch leven‘
• Kapitalisten
• Proletariaat
Hoe naar sociale ongelijkheid?
Ver
klar
inge
n V
erkl
arin
gen
9
9.2 Nog een stap verder? (Vranken, 1995, 1997, 2001)
Breuklijnen
Onderschikking (hiërarchie)
Ja Neen
Ja Sociale uitsluiting (9.2.4)
Sociale fragmentering (9.2.2)
Neen Sociale ongelijkheid (9.2.3)
Sociale differentiatie (9.2.1)
Jan Vranken, UA (° 1944)
10
9.2.1 Sociale differentiatie
• Een samenleving is niet denkbaar zonder verscheidenheid- Modernisering (‘structurele differentiatie’)
• Naast: rationalisering, individualisering en domesticering
• Sociologische onderzoek- Beklemtoont de zoektocht naar specifieke combinaties in
samenlevingsverbanden, naar variabelen • gelijkaardigheden
• verschillen tussen vertaald naar typologieën
11
9.2.2 Sociale fragmentering
• Sociaal-ruimtelijk- Een verzameling van verschillende ‘ruimten’, die van
elkaar gescheiden zijn, maar niet noodzakelijk aan elkaar zijn ondergeschikt.
• Een polycentrische ruimte - Zoals bv. een stedelijke ruimte
- Een perfecte multiculturele samenleving
12
9.2.3 Sociale ongelijkheid (focus sociologie)
• Onderscheid naar- Individuen- Groepen (gezinnen, klassen …)
• Waarom?- Uiteenlopende waardering voor posities (functionalisme)
• Best gedocumenteerd, - zoals: ongelijke inkomensverdeling, ongelijke participatie onderwijs,
ongelijke participatie gezondheidszorg of het ongelijk wonen (wie waar en hoe?)
• Collectieve vormen van ongelijkheid zijn cruciaal
- De economische organisatie (de economische logica, conflict)
• “Arbeid” versus “kapitaal”
Illustratie van sociale ongelijkheid
http://www.etuc.org/r/18http://www.ilo.org/global/lang--en/index.htm
Om enig idee te krijgen omtrent het ‘ontstaan’ van een “georganiseerde arbeidersbeweging” binnen het kapitalisme, bekijk de fragmenten van de Vlaamse film Daens. Zij geven de sfeer en wantoestanden uit die periode weer!
Klik:• http://nl.youtube.com/watch?v=n2RoqkokxS4• http://nl.youtube.com/watch?v=KcZu9_ChcX0&feature=related
15
9.2.4 Sociale uitsluiting
• Individuen, posities of groepen• Staan in een hiërarchische verhouding tot elkaar• Er zijn duidelijke breuklijnen tussen deze ‘eenheden’
- ‘In’ en ‘out’ - Voorwaarden
• Dominantie (kapitaal, elite …)• ‘Buitenstaanders’
- Beschikken niet over middelen » Sociale goederen: economisch, sociaal en cultureel
kapitaal» om kloof met de samenleving op eigen kracht te
overbruggen• Voorbeeld:
- Armoede, fysische ontoegankelijkheid van gebouwen (voor gehandicapten), (etnische) discriminatie (arbeidsmarkt bv.) …
16
Sociologische realiteit
• Samenleving gekenmerkt door - Sociale stratificatie / sociale gelaagdheid
- Impact? • Bewustzijn nodig om tot ‘een’ klasse te behoren of niet
- Sociale categorieën• Sociale klasse
= verzameling (aggregaat) van individuen
- met ervaren gemeenschappelijke omstandigheden- en alleen gemeenschappelijke mogelijkheden / uitdagingen
om te emanciperen
17
Even in termen van ‘orde’ of ‘conflict’.
Focus Stratificatie
Ordevraagstuk
(consensus)
Hoe konden mensen zich verenigen zodat een
maatschappij zou ontstaan waarin zij redelijk onbedreigd
konden samenleven?
• Relaties zijn ‘consensueel’ • Klassen zijn geen zelfstandige maatschappelijke eenheden (collectiviteiten in sociologie)• Er zijn geen verschillende, noch tegengestelde belangen
Conflictvraagstuk
(Marx, Weber)
Hoe konden mensen, op straffe van revolutie en
geweld, een antwoord vinden ‘hoe’ het toch mogelijk was
dat geweld, dominantie, conflict en revolutie zich
steeds maar bleven voordoen in vooral moderne
samenlevingen?
• Relaties zijn ‘conflictueel’
• Klassen zijn zelfstandige maatschappelijke eenheden (collectiviteiten in sociologie)• Verschillende én tegengestelde belangen
• Klassenconflicten houden onze maatschappij (mee) in beweging
18
9.3 ‘Georganiseerde’ vormen van ongelijkheid
Maatschappelijk relevante kenmerken van sociale actoren
• Collectiviteit (bewust positie)
• Sociale categorie (niet bewust positie)
Positie binnen één van de hiërarchisch geordende lagen
• StrataStrata (functionalisme)• KlassenKlassen (conflictsociologie)
19
Slaven
Zie je ‘vandaag dit fenomeen nog?
20
9.4 Standen, kasten en klassen
• Alle samenlevingen van enige omvang vertonen één of andere vorm van sociale gelaagdheid. - De oudste bekende vorm is de slavernij: de extreemste
vorm van ongelijkheid.
21
9.4.1 Is een ongelaagde samenleving mogelijk?
• Strikte definitie egalitaire samenleving- Alle posities nevengeschikt- Alle ermee verbonden statussen gelijkwaardig- Onderlinge verschillen tussen leden enkel gebaseerd op
gezag• Criteria: leeftijd, geslacht of persoonlijke kenmerken
- Bv. Australische aboriginals
- Accumulatie van bezit en macht in de handen van enkelen ontbreekt in zo’n georganiseerd samenlevingsverband.
22
Gestratificeerde samenlevingen
• Samenlevingen - Waarin posities en statussen aan de hand van
particuliere criteria (bv. bezit productiemiddelen)
- Verschil naar type sociale gelaagdheid: • Standen (middeleeuwse standenmaatschappij Europa) • Kasten (kastensysteem India) • Klassen (moderne maatschappij)
23
9.4.2 De standensamenleving
• Erfelijke ordening (toegewezen, ‘ascribed’)• Endogaam
- Enkel huwelijkspartners uit dezelfde stand
• Rechten en plichten van de leden van elke stand - Nauwkeurig omschreven
- Juridisch gesanctioneerd
24
9.4.2 De standensamenleving
Adel • Rechtspraak, bestuur en oorlogsvoering • Geen belastingen • Onderdak geven bij oorlog aan de armen
Clerus • Erediensten en zielenheil • Geen belastingen betalen • Geen krijgsdienst verrichten
Volk • Belastingen betalen • Krijgsdienst verrichten • Onderhoudswerken verrichten
25
9.4.2 De standensamenleving - 2
• Ideologische verantwoording- `Hier op aarde zijn er sommigen die bidden, anderen die
strijden en weer anderen die werken ...‘- `Vanaf het allereerste begin was het menselijke geslacht
verdeeld in drieën, (1) de mensen van gebed, (2) de landbouwers en (3) de krijgslieden'.
= een “organische” ordening (toen) - Religieus verantwoord
• Verbergt een fundamenteel politiek discours (van machtsongelijkheid)
• Voorbeeld- Europese feodale orde (middeleeuwen)
26
“De door God gegeven orde”
27
9.4.3 De kastensamenleving
• Een traditionele, religieus voorgeschreven en gesanctioneerde sociale ordening.
• Endogaam en lidmaatschap kasten geërfd (toegewezen). - De kaste bepaalt het leven van haar leden in de hoogste
mate: • Welk voedsel gegeten kan (moet) worden, met wie men contact
heeft, hoe men gekleed gaat, in welke beroepen men terecht kan.
28
9.4.3 De kastensamenleving(Hindoesamenleving)
• Ideologie- De hogere kasten verantwoorden hun positie door zeer
uitvoerige religieuze, psychologische en genetische argumenten, uitgedrukt in rituele voorschriften en ondersteund door vérgaande sancties.
• Claude Lèvi-Strauss (binaire opposities in kastensamenleving) - Rein/ onrein en rituele status/ seculiere macht - Brahmanen/ onaanraakbaren en Priesters/ krijgsheren.
• De kolonisator (Britten) hanteerde bij de grootscheepse volkstellingen vanaf 1872 de ‘kastenidentiteit’ als classificatiecriterium- Waardoor de maatschappelijke relevantie ervan groter werd.- Of ‘hoe’ het denken in termen van ‘sociale categorieën’ tot
‘sociale collectiviteiten’ kan leiden.
29
9.4.4 De klassensamenleving: een klasse
Elke bevolkingsgroep • die een gemeenschappelijke positie inneemt ten aanzien van
cruciale maatschappelijke variabelen- Inkomen, vermogen, beroep, onderwijs en levensstijl
• waarbinnen aantal gelijkaardige interactiepatronen bestaan• gemeenschappelijke opvattingen deelt (cultuur)• te onderscheiden is van andere bevolkingsgroepen op (een
aantal van) genoemde kenmerken (zoals levensstijl)
Niet gevormd of ondersteund door specifieke juridische of religieuze regelingen; evenmin verleent lidmaatschap van een klasse bijzondere burgerlijke of politieke (voor)rechten.
Er zijn ontsnappingsmogelijkheden (sociale mobiliteit).
De georganiseerde ongelijkheid onder de vorm aan van sociale klassen
31
Het verschillend belang van ‘klasse’ in de verschillende modellen: Marx (1818-1883)
• Definitie sociale klasse- Een gemeenschappelijke positie ten aanzien van de
productiemiddelen (binnen kapitalisme) • De leden van een klasse
- Ontwikkelen een eigen klassenbewustzijn• De klassen
- Antagonistische relaties- Conflictuele relaties
• Basis voor het tweeklassenmodel:- Burgerij/proletariaat
32
Het verschillend belang van ‘klasse’ in de verschillende modellen: Max Weber (1864-1920)
• De vier economische klassen niet noodzakelijk tegenover elkaar- ze kunnen relaties van afhankelijkheid en samenwerking
hebben. • Naast de economische klassentoestand andere dimensies
- Status (wél een gemeenschappelijk bewustzijn nodig)- Macht
• Dan kan - De economische klassenpositie als afhankelijke variabele
gehanteerd, ten aanzien van status of macht • Verhoogt toepassing
- voor niet-kapitalistische en laatkapitalistische samenlevingen
33
Het verschillend belang van ‘klasse’ in de verschillende modellen: Davis en Moore
• Definitie - Strata in termen van ‘meer’ of ‘minder’ ten aanzien van een of
andere maatschappelijke karakteristiek ( beroepsstatus)• Afwezigheid tegenstellingen tussen verschillende strata• Vage grenzen tussen de verschillende strata zijn
- Een continuüm, waarbij strata enkel gradueel van elkaar verschillen
• Stratificatie is universeel en noodzakelijk (‘functional’)- Een mechanisme, dat de meest getalenteerde en bekwame
leden van een samenleving op die posities lokt, hetgeen ook functioneel noodzakelijk zal zijn voor de samenleving.
34
Davis en Moore
Kingsley Davis (1908-1997)
Wilbert Moore (1914-1987)
35
Het verschillend belang van ‘klasse’ in de verschillende modellen (synthese)
• ‘Les classes sociales sont tout’ - voor Marx
• ‘Les classes sociales sont quelque chose’ - voor Weber
• ‘Les classes sociales ne sont rien’ - voor de functionalisten
(Bihr & Pfefferkorn, Déchiffrer les inégalités, 2005: 39-52)
36
Roland Pfefferkorn
Alain Bihr (1950 - …)
Een overzicht
38
Standen Kasten Klassen
Legitimatie Theologisch (verbergt ‘politiek discours’)
Religieuze, psychologische en genetische argumenten
De economische organisatie van de samenleving.
Economie Agrarisch Industrieel / kenniseconomie, (globalisering)
Machtsbasis Land / grond Godsdienst Kapitaal (en vandaag kennis)
Bekleding Vererving (toegewezen) Verwerving
Mobiliteit Geen• Lidmaatschap levensbepalend, rigide / gesloten
Mogelijk via welvaartsstijging. Onderwijs is dominante variabele.
Huwen Endogaam (enkel binnen sociale groepering) Exogaam mogelijk (sociale afkomst)
Ordening Clerus, adel, volk (organisch)
5 strikt gescheiden groepen = hiërarchie in prestige, macht, rijkdom en politieke macht
Tweeklassenmodel ( burgerij en proletariaat) (Marx) of meerdimensioneel: economisch, status en macht (Weber), beroepsstatus (Davis & Moore)
Samenleving Feodaal Hindoe (Post-)industrieel
39
9.5.1 Theoretisch kader: Durkheim
• Vragen - Welke vormen van sociale ongelijkheid zijn maatschappelijk
aanvaardbaar zijn?- Welke soorten van ongelijkheid zullen in de loop van de
maatschappelijke ontwikkeling verdwijnen?• Stelling
- Alleen die ongelijkheid die gebaseerd is op de verschillende bijdragen van individuen aan het maatschappelijke geheel is relevant voor positionering binnen de samenleving.
- Dit moet dan wel gelegitimeerd worden door een consensus onder de leden van de samenleving.
9.5 Sociale strata, een kwestie van sociaal prestige?
40
Morele normen (aanvaardbaarheid) veranderen met de samenleving, c.q. arbeidsverdeling
Mechanische Mechanische solidariteit
Basis ongelijkheid
• Sociale afkomst
• Religie
• Ethnische kenmerken
• Erfrecht
• …
OrganischeOrganische solidariteit
Basis ongelijkheid
Alleen die criteria die
• Sociaal functioneel zijn
• Moreel gedragen
• …
41
Theoretisch kader: Davis en Moore (1945: 242-249)
• “(…) an unconsciously evolved device by which societies ensure that the most important positions are conscientiously filled by the most qualified persons.”- Teleologische karakter
- Organicistisch maatschappijbeeld
42
Ultieme focus:
Voortbestaan van de samenleving
Functionele belangrijkheid
posities
Schaarste aan personeel
BehoeftemechanismeBehoeftemechanisme
• Dat de bekwaamste leden gemeenschap ertoe aanzet
om de ‘belangrijke’ en ‘veeleisende’ posities te
bekleden
• Alle positiebekleders zover te brengen dat ze hun rollen
opnemen
• Beloningen
• Ongelijkheid
• Stratificatie
Juiste man of vrouw wordt naar de juiste plaats geleid of gelokt
Ongelijke posities(Inkomen, vermogen,
macht, invloed, prestige)
43
Stratificatie bij functionalisten
• De aggregatie van de verschillend gewaardeerde posities tot sociale categorieën.
• Sociale ongelijkheid- Een opeenstapeling van ‘lagen' of ‘strata' van laag naar
hoog (samenleving = een ladder met treden/sporten)• Sociale mobiliteit: vrij gemakkelijk om van de ene sport
naar de andere te klimmen.
44
9.5.2 Yankee City (Warner en Lunt)
Onderzoek van de verschillende ‘klassen’ in Newburyport, onder de schuilnaam ‘Yankee City‘ gepubliceerd.
Hogere of lagere status op basis van: • Onderwijs• Beroep• Inkomen• Levensstijl• Sociale herkomst
‘Individuals were placed by the evaluations of Yankee City itself’.
45
“Yankee City”: gelaagde samenleving
Lower-Lower
Lower-Upper 1.56 %
Upper-Upper 1.44 %
Upper-Middle
Lower-Middle
Upper-Lower
25.22 %
32.60 %
28.12 %
10.22 %
Warner & Lunt (1941, 1942)
46
9.5.3 Beroepsprestigestratificaties
Geneesheer-specialist 80
Manager (kaderlid) 60
Leraar LSO (regent) 57
Industrieel ingenieur 50
Zelfstandig elektricien 48
Bediende-typiste 42
Eigenaar kleine winkel 42
Vrachtwagenbestuurder 33
Ongeschoolde fabrieksarbeider 18 Elchardus (1979)
47
9.5.4 Sociaal-economische status (SES)
• De meest gangbare indeling in het internationaal vergelijkend onderzoek over mobiliteit en in studies over de relatie tussen de klassenpositie en attitudes van respondenten is de EGP-indeling (1970).
• EGP: - Erikson
- Goldthorpe
- Portocarero
48
Het EGP-model uit 1979 (Bron: Erikson, Goldthorpe, Portocarero, 1979)
1 De hogere leidinggevende en professionele beroepen (incl. grotere ondernemers)
2 Middelbare leidinggevende en professionele beroepen
3 Routine hoofdarbeid
4 Kleine zelfstandigen
5 Leidinggevende handarbeid
6 Geschoolde handarbeid
7a Halfgeschoolde, geoefende en ongeschoolde handarbeid
7b Landarbeiders
Service class
‘Intermediaire’ klasse
Arbeiders- klasse
49
9.5.5 Bedenkingen bij het functionalistische model
1. Negatie nefaste gevolgen van ongelijkheid - Ook disfunctioneel
2. Geen verklaring waarom ‘knelpuntberoepen’ niet hoger worden gewaardeerd
3. Bevraging ‘opinie over status’- Voorgevormd door media, ‘als vanzelfsprekend’
4. Aanwezigheid van drempels en schotten in het sociale gebeuren is ook een feitelijkheid
50
9.5.5 Bedenkingen bij het functionalistische model (1)
1. Negatie nefaste gevolgen van ongelijkheid (ook disfunctioneel)• Relatie extreme ongelijkheid – zichtbaar via ‘ostentatieve consumptie’ –
en vormen van criminaliteit.• Het niet-optimaal aanwenden van het aanwezige menselijke kapitaal
versus de moeizame doorstroming uit de onderliggende sociale klassen via onderwijs.
2. Geen verklaring waarom een aantal posities laag gerangschikt zijn, ondanks hun belang voor voortbestaan samenlevingsverband.
• Vuilnisophalers zijn cruciaal voor volksgezondheid• Relatieve schaarste: niet alle ‘knelpuntberoepen’ krijgen een
vergelijkbaar loon, zeker niet een stelselmatig een hoger loon. • De vraag rijst: welke factoren worden hier buitenspel gehouden?
51
9.5.5 Bedenkingen bij het functionalistische model (2)
3. Bevraging opinie over status in de samenleving- Voorgevormd door media, donderwijs (gesocialiseerd)
• Sociaal verwachte antwoorden• Als evident ‘geïnternaliseerd’
- Niemand heeft even grondige kennis van alle lagen
4. Aanwezigheid van drempels en schotten in het sociale gebeuren- Bv.
• De arbeidsmarkt (gesegmenteerd)• Elites maken grenzen om hun bevoorrechte positie te vrijwaren (artsen
en numerus clausus)
52
Toepassing van Merton (zie H3) Mogelijke functies van stratificatie als sociale orde
Manifeste (dis)functie
Latente (dis)functie
Functie Verplicht tot werken om inkomen te verdienen
Werkgelegenheid in de sociale sector
Disfunctie Verspilling van menselijk kapitaal (schaarse
arbeidsmarkt)
Bedreiging van sociale cohesie en solidariteit
53
9.6.1 Theoretisch kader
• Sociale klassen- Antagonistische sociale groepen
• Door de specifieke plaats die ze in een bepaalde productiewijze innemen.
• Is bepaald door hun relatie tot de productiemiddelen. In de kapitalistische productiewijze (KPW)
• Twee hoofdklassen- Burgerij
» de bezitters van de productiemiddelen
- Proletariaat» Degene die bezitloos zijn inzake productiemiddelen » Proles = zij, die enkel hun kinderen hebben
9.6 Sociale klassen, een kwestie van productieverhoudingen?
Marx
54
9.6.1 Theoretisch kader (2)
• ‘Uitbuiting’?
- Arbeidswaardeleer (ook economen: Smith en Ricardo) • Enkel arbeid produceert waarde = de meerwaarde• Meerwaarde
- Waardevermeerdering die de grondstof ondergaat door het uitoefenen van de arbeid
- Stelling • Meerwaarde (door arbeiders geproduceerd) wordt toegeëigend door de
kapitaalbezitters (‘burgerij’)• Uitbetaalde loon lager dan de meerwaarde die ze produceren
(economische uitbuiting)- = ‘zero sum game’
• Fundamenteel antagonisme: ‘arbeid’ versus ‘kapitaal’ (bourgeoisie)
55
9.6.2 Van Klasse-an-sich naar Klasse-für-sich: wording van klassen? (zie H3)
De strijd tussen de Klassen-für-sich
De strijd tussen de individuele kapitalist en de
individuele arbeider
De Klassen-an-sich
Begin industrialisatie en kapitalistische klassenstructuur (vandaag globalisering)
= afhankelijkheid ten aanzien van de ondernemer
Gemeenschappelijke toestand
• Bezit van de productiemiddelen
• Gemeenschappelijke sociaal-economische omstandigheden
• Neiging tot gemeenschappelijke gedragspatronen die zijn bepaald door objectieve belangen
Bewustzijn = verbindend • Gemeenschappelijke belangen (deprivatie / belangen)• Psychologische band door het gemeenschappelijk beleven van de klassentegenstellingen (eerst bij burgerij)
Rela
tie t
ot
de p
roduct
iefa
ctore
n,
maats
chappelij
ke f
unct
ies
en s
tatu
s
56
9.6.3 Meervoudige klassenschema’s en sociale lagen
57
9.6.4 Waarom domineert in Marx’ werk de dichotome klassenstructuur?
• Dicht bij de industrieel-kapitalistische samenleving- Klassenpositie en sociale positie vielen samen
• Binaire beeld sociale structuur is sprekender of dient beter de belangen van een klasse
• Identificatie ontwikkelingswetten - = identificeren krachten die bij deze ontwikkeling
betrokken zijn• Hypothese
- Alle andere klassen, zoals de kleine burgerij en de boeren, zullen opgaan in de twee historisch noodzakelijke klassen, de burgerij en het proletariaat.
58
9.7 Weber: klasse, stand en partij
Domein Criterium Maatschappelijke vorm
Economisch Positie op de markt Klasse
Sociaal Status Stand
Politiek Macht Partij
59
9.7.1 Sociale sluiting: het archimedisch punt van Webers benadering?
• Sociale sluiting- “Het proces waardoor sociale groeperingen of collectiviteiten
proberen beloningen te verwerven, vergroten of behouden door het beperken van de toegang tot bronnen of kansen tot een beperkte kring van uitverkorenen” (Benschop, 1987: 16).
= Strijd om de macht over, ook door anderen begeerde, levenskansen
• Via het monopoliseren van deze levenskansen of het afsluiten van de toegang voor buitenstaanders.
- Resultaat• Een ongelijke verdeling van deze levenskansen• Gesloten sociale verhoudingen en gemeenschappen
60
Klassenschema Weber
Bezitsklassen
Verwervingsklassen
Positief geprivilegieerd: renteniers
Positief geprivilegieerd: ondernemers
Negatief geprivilegieerd: de ‘onvrijen’
Negatief geprivilegieerd: arbeiders
61
9.7.2 Klasse (Weber)
• Het aggregaat van personen die zich in dezelfde ‘klassentoestand’ bevinden. - Verwijst naar de typische kans op een positief of negatief monopolie
met betrekking tot • De voorziening van goederen
• De uitwendige levenspositie (‘Lebensstellung’)
• Het innerlijk levenslot (‘inneres Lebensschicksal’).
- Situatie • De dominante klassen hebben een monopolie op lucratieve markten.
• De minder dominante klassen bezitten slechts gedeeltelijke monopolies of monopolies op minder gewenste markten.
• Klassen die geen monopolie kunnen verwezenlijken, moeten op de open markt met elkaar concurreren en zijn daarbij onderworpen aan de egaliserende krachten van de markt.
- Onderscheid tussen • Bezitsklassen (‘Besitzklasse’)
• Verwervingsklassen (‘Erwerbsklasse’).
62
9.7.3 Stand
• ‘Status’ of ‘prestige’ - ‘Een specifieke, positieve of negatieve sociale waardering van de eer,
die aanknoopt bij een of andere eigenschap die velen gemeenschappelijk hebben’
- Cf. moderne definitie van ‘sociale status’• Waardering op basis van de kenmerken van de positie die mensen bekleden.
• Gebaseerd op:
(1) De levensstijl, dat is een geheel van gedragsvoorkeuren inzake consumptie, kleding, taalgebruik en dergelijke.
(2) De formele opleiding, die zowel op empirische als op rationele elementen kan slaan en de ermee overeenstemmende levenswijzen.
(3) Het prestige dat uit geboorte of uit de uitoefening van een beroep voortvloeit.
• Leidt tot bepaalde structureringen van de bevolking.- Sociale standen.
= Is een veelheid van individuen die een gelijkaardig soort prestige genieten uit hoofde van hun positie.
63
9.7.4 Partij
• ‘Gemeenschapshandelen van partijen (...) altijd effect voor groepsvorming.
• Raamwerk ‘politiek’ gemeenschapshandelen.• Ruimer dan de ‘enge’ betekenis van politieke partij.
- ‘Het handelen van partijen is gericht op het beïnvloeden van een gemeenschappelijk handelen, ongeacht de inhoud ervan’.
- Elke vrijwillige vereniging die tot doel heeft om de controle over de beslissingscentra van een gemeenschap te verwerven
• Teneinde daarbinnen bepaalde doelstellingen planmatig na te streven.
- Nationale staat (gerecht, de politie, de belastingontvangers, de hele overheidsadministratie)
Samenvattend
65
Naar de paradigma’s (1)
Paradigma Focus Inzichten
Symbolisch interactionisme
Hoe beïnvloedt stratificatie
interacties?
• In hun interacties, hogerestatusmensen tonen hun macht, terwijl lagerestatusmensen respectvol blijven.
• Mensen hanteren symbolen om zich te differentiëren van andere sociale groepen (lagen).
• ‘Lifestyle’ illusteert ‘het’ verschil.
• Veblen: welvaart wordt daarom prestigieus via een bepaald consumptiepatroon en een vrijetijdsbesteding.
66
Naar de paradigma’s (2)
Paradigma Focus Inzichten
Functio-nalisme
Hoe kan stratificatie de samenleving een voordeel
geven?
• Ongelijkheid is ontstaan door de noodzaak, fundamentele behoeften in termen van vereiste competenties van de samenleving te realiseren; sommige zijn belangrijker dan andere. Laat een maatschappij functioneren, indien gedeeld.
• Mensen moeten een motivatie hebben, om daarvoor inspanningen te geven. Is voordeel voor samenleving. Matching van competenties; noodzakelijkheid (stabiliteit op langere termijn).
• De ene positie is dan belangrijker dan de andere (gelet op de duurzaamheid van een maatschappij. Daarom extra beloning / waardering. En dus een noodzakelijke ongelijkheid.
67
Naar de paradigma’s (3)
Paradigma Focus Inzichten
Conflict-sociologie
Hoe beschadigt stratificatie de samenleving?
• De geschiedenis is getypeerd door een klassenstrijd, waar elites zich het ‘profijt’ wisten toe te eigenen. Resultaat van het sociaal conflict. • Talent wordt niet optimaal gebruikt voor de samenleving. •= uitdrukking belang machthebbers• De ‘waarden’ zijn maar relevant voor de machthebbers.• Bourgeoisie / kapitalisten en het Proletariaat (werkende klasse). Verschil in toegang ‘bronnen’ geeft verschil in toegang, geeft dat de ‘ene’ wel kan, de andere ‘niet’ (uitsluiting) welvaart heeft, dus schade voor de andere; = realiteit, maar niet evident bewust.• Stratificatie beperkt de mogelijkheden voor de zwakkeren in de samenleving (zorgt wel voor onrust). • Media zijn vaak een instrument voor ‘ruling class’ (elite).
Top Related