UNIVERSITEIT GENT
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen
Academiejaar 2009-2010
Eerste Examenperiode
Information and communication technology @ work:
de invloed van technostress en roloverbelasting op jobtevredenheid.
Masterproef neergelegd tot het behalen van de graad van master in de psychologie,
afstudeerrichting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
door Lies Durnez
Promotor: Prof. Dr. Peter Vlerick
Begeleiding: Lic. Bart Van de Ven
Ondergetekende, Lies Durnez, geeft toelating tot het raadplegen van de scriptie door derden.
Lies Durnez
I
ABSTRACT
Het gebruik van ICT in de werkcontext wordt meestal geassocieerd met heel wat voordelen
voor het bedrijf. De continue vernieuwingen op het vlak van ICT in organisaties hebben
echter ook negatieve gevolgen, zoals technostress. Technostress wordt veroorzaakt door de
onmogelijkheid om zich aan te passen of op een gezonde manier om te gaan met nieuwe ICT.
Door de snelle evolutie in technologie is er nood aan onderzoek omtrent technostress. Deze
scriptie speelt hierop in, meer specifiek door het verband tussen technostress, rolstress en
jobtevredenheid na te gaan. Technostress wordt hier gemeten door een vertaalde en
gevalideerde vragenlijst die uit vijf subschalen bestaat: techno-overbelasting, techno-
indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid. De mate
van ervaren technostress, roloverbelasting en jobtevredenheid wordt bevraagd in een
steekproef van 201 werknemers uit een openbaar bestuur. De eerste onderzoeksvraag gaat na
of roloverbelasting opereert als mediator tussen de vijf subschalen van technostress en
jobtevredenheid. Een tweede onderzoeksvraag gaat na of roloverbelasting als moderator
effect heeft op de relatie tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid. Uit
de resultaten komen een aantal duidelijke effecten naar voor. De mediatie en moderatie
hypothesen worden echter niet bevestigd. Wel blijkt er een significant positief verband te
bestaan tussen de vijf dimensies van technostress en roloverbelasting. Een significant negatief
verband wordt gevonden tussen de technostress-dimensies (behalve techno-onzekerheid) en
jobtevredenheid. Uit het moderatiemodel blijkt de sterke significante bijdrage van techno-
indringing. Deze resultaten zijn van belang in de praktijk, waar een beredeneerde
implementatie van nieuwe ICT vereist is.
II
Inhoudstafel
ABSTRACT I
Inhoudstafel II
Lijst met Figuren IV
Lijst met Tabellen IV
Woord vooraf V
INLEIDING 1
Technostress 2
Antecedenten van Technostress 3
Vanuit het individu 4
Vanuit de organisatie 4
Gevolgen van Technostress 5
Voor het individu 5
Voor de organisatie 6
Toenemend Belang van Technologie 7
Conceptualisatie van Technostress 8
Roloverbelasting 9
Hypothesen 10
Technostress en Roloverbelasting 10
Roloverbelasting en Jobtevredenheid 12
Technostress en Jobtevredenheid 13
Onderzoeksmodel 16
ONDERZOEKSMETHODE 17
Procedure en Steekproef 17
Meetinstrumenten 17
Technostress 17
Jobtevredenheid 18
Roloverbelasting 18
Controlevariabelen en Demografische Variabelen 19
Data-analyse 20
III
RESULTATEN 22
Beschrijvende Statistiek 22
De Steekproef 22
Interne Consistentie 24
Factoranalyse 25
Schaalscores 27
Correlatietabel 27
Onderzoeksvragen 28
Mediatie volgens Baron & Kenny (1986) 28
Technostress en Jobtevredenheid 28
Technostress en Roloverbelasting 30
Roloverbelasting en Jobtevredenheid 31
Mediatie volgens de Sobeltest (1982) 32
Moderatie 32
DISCUSSIE 36
Overzicht van de Resultaten 37
Roloverbelasting als Mediator 37
Roloverbelasting als Moderator 38
Interpretatie van de Resultaten 38
Technostress & Jobtevredenheid (c en c’) 38
Technostress & Roloverbelasting (a) 39
Roloverbelasting & Jobtevredenheid (b) 40
Hoofdeffecten uit het moderatiemodel (d) 40
Interactie-effecten uit het moderatiemodel (e) 41
Implicaties van de Resultaten 41
Implicaties voor de Theorie 41
Implicaties voor de Praktijk 42
Sterktes, Zwaktes en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 43
Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek 43
Sterktes 44
Conclusie 44
REFERENTIES 46
APPENDIX 51
IV
Lijst met Figuren
Figuur 1. Technostress en roloverbelasting. 12
Figuur 2. Roloverbelasting en jobtevredenheid. 13
Figuur 3. Technostress en jobtevredenheid. 15
Figuur 4. Roloverbelasting als mediator. 16
Figuur 5. Scree plot met de eigenvalues van de vijf factoren van technostress. 25
Figuur 6. Roloverbelasting als moderator. 33
Figuur 7. Interactie-effect techno-indringing en roloverbelasting op jobtevredenheid. 35
Figuur 8. Resultaten mediatie. 37
Figuur 9. Resultaten moderatie. 38
Lijst met Tabellen
Tabel 1. Frequenties en percentages van de demografische en controlevariabelen. 23
Tabel 2. Frequenties en percentages controlevariabele vertrouwdheid met de computer. 24
Tabel 3. Geroteerde factormatrix van de technostress-schaal. 26
Tabel 4. Kenmerken van de gebruikte schalen. 27
Tabel 5. De bivariate Pearson correlaties. 27
Tabel 6. Regressie-analyse: stap 1 mediatie volgens Baron & Kenny. 29
Tabel 7. Regressie-analyse: stap 2 mediatie volgens Baron & Kenny. 30
Tabel 8. Regressie-analyse: stap 3 en 4 mediatie volgens Baron & Kenny. 31
Tabel 9. Mediatie volgens de Sobeltest. 32
Tabel 10. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie. 34
Tabel 11. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie techno-indringing. 35
V
Woord vooraf
Aan het eind van de derde bachelor Psychologie werd het onderwerp van onze masterproef
vastgelegd. Ik koos toen voor het onderwerp met als titel ‘ICT @ work: hulpbron of bron van
stress?’. Twee jaar later en meer dan 16.000 woorden verder, kan ik steevast zeggen dat ik dit
nog steeds een interessant en relevant onderwerp vind. Het uitpluizen van boeiend onderzoek
en zeker het testen van de eigen onderzoeksvragen zorgde ervoor dat ik in deze twee jaar heel
wat kennis rond het onderwerp opdeed.
Het schrijven van de masterproef vormde dan ook een grote uitdaging en een aantal mensen,
van wie ik hun hulp ten zeerste geapprecieerd heb, wil ik hierbij graag vermelden.
Allereerst zou ik Prof. Dr. Peter Vlerick, promotor, willen bedanken voor het aanreiken van
dit boeiende onderwerp. Zeer veel dank gaat ook uit naar Bart Van de Ven, de begeleider, die
telkens weer antwoord kon bieden op vragen en ervaren problemen en die de scriptie
verschillende malen doorlas.
Verder wil ik ook graag alle participanten bedanken die mijn vragenlijst invulden, zonder hen
was de masterproef zeker niet mogelijk geweest. In het bijzonder ook dank aan Julien en Ann
voor de kansen die ik kreeg om participanten te contacteren voor het onderzoek.
Ten derde, wil ik graag de mensen vermelden die de Engelstalige vragenlijsten heel
nauwkeurig vertaalden naar het Nederlands of terug naar het Engels. Dit zijn James Foynes,
Nicholas Foynes, Chris Geldof en Saar Deroo.
Tevens wil ik Nicholas bedanken voor het maken van de online applicatie van de vragenlijst
en collega-student An Dehem voor het kritische doornemen van de masterproef.
Tenslotte wil ik ook mijn ouders bedanken, in de eerste plaats om deze studie mogelijk te
maken en zeker ook voor de praktische hulp bij het nalezen van de masterproef. Daarnaast
wil ik hen en mijn vriend Nicholas ook uitdrukkelijk danken voor hun nooit aflatende steun
en interesse.
1
INLEIDING
Het gebruik van informatie en communicatietechnologie (ICT) op het werk heeft
tegengestelde gevolgen. Enerzijds biedt het zeker voordelen voor het bedrijf
(verwerkingssnelheid, verwerkingshoeveelheid,…). Anderzijds blijkt het vaak een oorzaak te
zijn van stress op het werk. Deze stress, die ontstaat als gevolg van het veelvuldig gebruik
van ICT, wordt voor het eerst technostress genoemd door Craig Brod in zijn boek
‘Technostress: the Human Cost of the Computer Revolution (1984)’.
Uit een studie van de Federale Overheidsdienst Economie die de statistieken over de ICT bij
de Belgische bevolking bijhoudt, blijkt dat in 2007, 67% van de Belgische huishoudens één
of meerdere PC's bezit. In 2006 was dit slechts 57%. Ook wat de beschikbaarheid van
internet betreft, was er in 2007 een stijging. In 2007 hebben 60% van de Belgische
huishoudens een internetverbinding, terwijl deze indicator in 2006 en 2005 respectievelijk
nog 54% en 50% bedroeg. Mannen zouden de computer nog net iets vaker gebruiken dan
vrouwen met 67% tegenover 59% en in de leeftijdscategorie van 16 – 24 jaar wordt de
computer het vaakst gebruikt, met 88%. Het percentage computergebruik neemt af met de
stijgende leeftijd. Ook het opleidingsniveau blijkt een rol te spelen: hoe hoger de opleiding,
hoe hoger het percentage computergebruik. Uit deze Belgische enquête blijkt eveneens dat in
2007 bijna negen op de tien Belgen een mobiele telefoon gebruikte.
Er is een duidelijke toename in het gebruik van computers en andere ICT zowel thuis als op
school en op de werkvloer (Carayon, 2007). ICT zal blijven bestaan als een integraal deel van
de moderne organisatie en dit terwijl het fenomeen van technostress nog maar weinig
bestudeerd werd. Het is dus essentieel dit probleem en de gevolgen ervan te onderzoeken
(Ragu-Nathan, Tarafdar, Ragu-Nathan, & Tu, 2008).
Deze studie spitst zich toe op het gebruik van ICT op de werkvloer en de gevolgen die
technostress voor de werkcontext met zich meebrengt. Eerst wordt op zoek gegaan naar een
gepaste definiëring en conceptualisatie voor technostress. De link wordt gelegd met
jobtevredenheid en rolstress, meer specifiek met roloverbelasting en zo wordt een
conceptueel kader gevormd waaruit de hypothesen afgeleid worden. Daarna volgt de
voorstelling van de onderzoeksmethode, de resultaten en de discussie.
2
Technostress
Craig Brod definieerde technostress als een moderne aanpassingsziekte veroorzaakt door de
onmogelijkheid op een gezonde manier met nieuwe computertechnologieën om te gaan
(Brod, 1984). Deze definitie werd later door Weil & Rosen genuanceerd: zij definiëren
technostress niet als een ziekte, maar als een negatieve impact op attitudes, gedachten,
gedragingen of lichamelijke fysiologie die direct (door rechtstreeks gebruik van ICT) of
indirect (door impact op privacy, angst voor toekomst,…) veroorzaakt is door technologie
(Weil & Rosen, 1997).
Wang, Shu, & Tu (2008) definiëren technostress als de reflectie van iemands ongemak, angst
en spanning wanneer die persoon op een directe of indirecte manier computertechnologie
aanleert of gebruikt, wat uiteindelijk leidt tot psychische en emotionele gevolgen en die
persoon ervan weerhoudt om verder over computertechnologie te leren of het te gebruiken.
Tarafdar et al. omschreven technostress als: veroorzaakt door de onmogelijkheid om zich aan
te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier (Tarafdar, Tu, Ragu-Nathan,
& Ragu-Nathan, 2007).
Hierbij kan nog opgemerkt worden dat ICT tegenwoordig veel meer inhoudt dan
‘computertechnologieën’, zoals Craig Brod dit formuleerde in 1984. Sinds het nieuwe
millennium, is er een enorme toename geweest in de variëteit aan technologisch ondersteunde
communicatiehulpmiddelen die het individu de mogelijkheid bieden thuis in verbinding te
blijven met het werk: draadloze e-mail en telefoon, bluetooth en WAP-toepassingen
(Richardson, 2008). Desondanks deze snelle evolutie in de ICT, blijven huidige
formuleringen van technostress nog zeer gelijkend aan de oorspronkelijke definitie van Brod
(1984).
Andere benamingen die in de literatuur gebruikt worden voor technostress, zijn:
computerfobie, technofobie, cyberfobie, computerangst, computerstress, negatieve
computerattitudes of erop gelijkende termen (Wang et al., 2008). In de literatuur is er geen
consensus over het gebruik van de termen. Zo wordt technofobie vaak als een bredere attitude
gezien, die bruikbaar is tegenover technologie in verschillende vormen en die verwijst naar
het hebben van negatieve reacties tegenover technologie (Rosen & Weil, 1995).
Computerfobie is dan weer een vorm van technofobie, specifiek tegenover
computertechnologie gericht. Deze intuïtieve interpretatie is echter niet consistent met het
gebruik van de termen in de literatuur (Korukonda, 2004). Computerfobie wordt
3
geformuleerd als negatieve attitudes hebben tegenover computers; meer specifiek als (1) een
afweer vertonen bij het praten over of het denken aan computers, (2) angstig of bevreesd zijn
tegenover computers, (3) vijandige of agressieve gedachten hebben tegenover computers
(Rosen, Sears, & Weil, 1987). Terwijl computerangst refereert naar stress ten gevolge van
cognitieve en psychologische factoren, veroorzaakt door het gebruik van computers. Er is dus
heel wat overlap in de termen computerangst, computerfobie en technofobie (Korukonda,
2004).
In deze studie wordt geopteerd voor het gebruik van de benaming technostress, analoog met
het artikel van Tarafdar et al. (2007). Technostress wordt er beschreven als: veroorzaakt door
de onmogelijkheid om zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde
manier.
Een slechte aanpassing wordt in voorgaande omschrijving dus gezien als een oorzaak van
technostress. Om dit beter te begrijpen, worden de antecedenten van technostress nagegaan,
zoals die in de literatuur beschreven staan. Zowel de mogelijke oorzaken vanuit het individu
alsook vanuit de organisatie worden beschreven. Huidig onderzoek zal zich echter focussen
op technostress als oorzaak van fysische en psychische problemen. Er wordt hier dieper op
ingegaan door te kijken naar welke gevolgen technostress met zich mee kan brengen, zowel
voor het individu als voor de organisatie.
Antecedenten van Technostress
Het veelvuldig gebruik van ICT creëert dus technostress, veroorzaakt door de onmogelijkheid
zich aan te passen of om te gaan met nieuwe ICT op een gezonde manier. Moderne
technologie geeft ons het gevoel van constante connectiviteit: we zijn altijd bereikbaar op
onze mobiele telefoon, per e-mail,… We hebben zelf de controle over tijd en ruimte verloren
en dit geeft ons een stresserend gevoel. Door de nieuwe technologieën ontvangen we ook
veel meer informatie dan we kunnen verwerken en van heel veel verschillende bronnen, ook
dit zorgt voor spanningen. De steeds vernieuwende ICT wordt ook steeds complexer, om bij
te blijven moeten we dus constant bijleren. Dit is niet voor iedereen even gemakkelijk
haalbaar en geeft velen het gevoel niet om te kunnen gaan met technologie. Deze effecten
worden de laatste jaren steeds duidelijker door de snelle en grote opkomst van ICT op de
werkvloer, maar ook in de thuissituatie (Tarafdar et al., 2007). In wat volgt, worden eerst de
antecedenten van technostress die ontstaan vanuit de karakteristieken van het individu
besproken en vervolgens de antecedenten vanuit de organisatie.
4
Vanuit het individu. Antecedenten van technostress, toe te schrijven aan individuele
verschillen, zijn onder meer ervaring en kennis van de computer (Bloom, 1985). Wat betreft
de demografische variabelen geslacht en leeftijd is weinig consensus te vinden in de
literatuur. Volgens Weil en Rosen hebben zowel jong als oud en zowel man als vrouw
evenveel kans om computerfobisch te zijn (Weil & Rosen, 1997). Thomée et al. verwijzen
echter wel naar geslachtsverschillen in de impact die ICT heeft op de psychische gezondheid
met hogere scores voor vrouwen (Thomée, Eklöf, Gustafsson, Nilsson, & Hagberg, 2007).
Morris en Venkatesh (2000) geven dan weer aan dat ook leeftijd een impact heeft op
technologiegebruik.
Heel wat individuele verschilvariabelen zijn dus onderzocht in de empirische literatuur,
waaronder de reeds vermelde variabelen: leeftijd, geslacht en ervaring met computers.
Eveneens opleiding, beroep, locus of control en cognitieve stijl zijn al vaak bestudeerd. De
meeste van deze studies hebben correlaties aangetoond tussen de individuele karakteristieken
en attitudes ten aanzien van computers. Andere belangrijke individuele verschilvariabelen die
ook kunnen meespelen zijn: negatief affect en intellectuele flexibiliteit, (Nelson, 1990) alsook
persoonlijke innovatie, gepercipieerd gebruiksgemak en gepercipieerde bruikbaarheid (Yi,
Wu, & Tung, 2005).
Vanuit de organisatie. De impact van technologie is zeer sterk gerelateerd aan het
design van deze technologie zelf (bruikbaarheid, functionele karakteristieken en
betrouwbaarheid), maar ook aan andere elementen van het werksysteem zoals de
organisatiecontext waarin de technologie gebruikt wordt (Carayon, 2007).
Onderzoek naar de invloed van verschillende organisatieomgevingen en -structuren op de
mate van technostress die de werknemers ondervinden, toonde aan dat centralisatie en
innovatie belangrijke variabelen zijn. Werknemers van meer gecentraliseerde bedrijven
ondervinden meer technostress. Bedrijven die daarenboven ook nog eens zeer innovatief zijn,
kennen de hoogste mate van technostress. Waar innovatie en centralisatie laag zijn, is ook de
mate van technostress laag (Wang, Shu, & Tu, 2008).
Yaverbaum (1988) stelt dat de gegeven trainingsprogramma’s alsook de ondersteuning en
activiteit van het management van invloed zijn op de tevredenheid en productiviteit van de
computergebruikers in organisaties. Ook de aard, de omgeving en de complexiteit van de taak
spelen hierin een rol.
5
Gevolgen van Technostress
In dit onderzoek wordt gefocust op de gevolgen van technostress. Ook hier worden eerst de
gevolgen voor het individu en daarna die voor de organisatie nagegaan.
Voor het individu. De klein lijkende frustraties die mensen dagelijks ervaren hebben
een cumulatief negatieve impact op hun psychische en fysische gezondheid (Weil & Rosen,
1997). Technostress manifesteert zich op verschillende manieren. Het individu kan fysische
symptomen vertonen zoals het carpale-tunnelsyndroom, lichamelijke klachten als gevolg van
repeterende bewegingen of rugproblemen te wijten aan ergonomie. Daarnaast kan het
individu ten gevolge van computergebruik angst ervaren die zich uit op verschillende
manieren: tijdelijke verwarring over hoe de technologie te gebruiken of angst om opgejaagd
te worden door de computer of de technologie (Burke, 2009). De interactie die het individu
heeft met computers kan dus gepaard gaan met nervositeit en angst. Dit kan leiden tot allerlei
psychologische effecten zoals onzekerheid tegenover ICT en verminderd vertrouwen en
comfort bij het gebruik ervan. Dit alles zorgt voor gevoelens van hulpeloosheid en resulteert
in afkeer of fobie ten aanzien van computergebruik (Tarafdar et al., 2007).
Rapportage van een hoog aantal uren ICT gebruik (computer, mobiele telefoon, SMS) per
week werd geassocieerd met een verhoogd risico op langdurige stress en
depressiesymptomen na een eenjarige follow-up studie (Thomée et al., 2007). Technologie
biedt je de mogelijkheid om na te denken over verschillende taken en meerdere taken
tegelijkertijd te ondernemen (multitasking). Dit, gekoppeld aan de enorme blootstelling aan
technologische stimulatie, kan leiden tot burnout (Weil & Rosen, 1997).
Het toegenomen gebruik van computers en andere ICT zorgt voor een vervaging van de
grenzen tussen de werksfeer en de persoonlijke sfeer (Carayon, 2007). Empirisch onderzoek
toont aan dat het gebruik van mobiele communicatietechnologie (draadloze e-mail, mobiele
telefoons, laptops) om werkgerelateerde taken uit te voeren gedurende de vrije tijd afbreuk
kan doen aan de mogelijkheid van de werknemer om zich psychologisch te distantiëren van
het werk. Dit kan uiteindelijk het psychologisch welzijn van de organisatieleden beïnvloeden
(Richardson, 2008).
Het is duidelijk dat technologische verandering bijdraagt tot intensiever werk en daarom
negatieve uitkomsten met zich meebrengt zoals spanning, burnout, alsook fysieke
gezondheidsproblemen (Carayon, 2007).
6
Voor de organisatie. Wanneer bedrijven nieuwe (computer)technologieën
implementeren, gaan ze ervan uit dat dit een verhoogde productiviteit met zich zal
meebrengen. Uit heel wat onderzoek blijkt echter dat deze vernieuwingen bij bepaalde
werknemers gepaard gaan met stress, minder werktevredenheid en psychosomatische
klachten (Nelson, 1990), die uiteindelijk de verwachte productiviteitsstijgingen tenietdoen.
Bedrijven moeten om twee redenen bezorgd zijn over de impact van het introduceren van
nieuwe technologie op processen en op productiviteit.
Ten eerste, technologie die slecht geïntroduceerd is, kan leiden tot een langer dan voorziene
(of betaalbare) payback time of zelfs tot een verlies van investering te wijten aan het niet-
gebruiken of ineffectief gebruik. Dit wordt de producitiviteitsparadox genoemd. Vele studies
beschreven reeds dit probleem van de productivity paradox. Zo blijkt uit een studie van 1999,
dat sinds 1980 meer dan 1 biljoen Amerikaanse dollars geïnvesteerd werden in nieuwe
technologie door Amerikaanse bedrijven. De impliciete verwachting was dat dit de
productiviteit van de bedrijven ten goede zou komen. Maar gedurende dezelfde tijdsperiode
is de productiviteit echter teruggevallen met 1 % (Weil & Rosen, 1999).
Ten tweede, als de technologie niet tijdig geïntroduceerd wordt, loopt de organisatie het
gevaar om in productiviteit achter te blijven tegenover de concurrentie door minder effectief
en/of efficiënt te zijn.
Deze twee scenario’s kunnen uiteindelijk zelfs leiden tot het ultieme falen van het bedrijf
(Fisher & Wesolkowski, 1999).
In de literatuur werd reeds de link gemaakt tussen technostress en de rol van het individu in
de organisatie. Veranderingen in ICT hebben enerzijds een direct effect op de organisatie
door de veranderingen in het technische systeem zoals de taken en processen. Anderzijds
zorgen deze veranderingen ook voor een indirect effect door veranderingen in het sociale
systeem, dit zijn de rollen, beloningssystemen en autoriteitsstructuur binnen een organisatie.
Beide effecten kunnen stress veroorzaken bij de individuen uit de organisatie en kunnen
negatieve effecten hebben op productiviteit en prestatie van de individuen. Het probleem van
de technostress kennen en weten hoe ermee om te gaan, kan voor bedrijven dus grote
positieve gevolgen met zich meedragen (Tarafdar et al., 2007).
Hierbij kan wel opgemerkt worden dat in de literatuur tegengestelde rapporteringen over de
effecten van technologische innovatie te vinden zijn voor de gebruiker binnen de organisatie
7
(Yaverbaum, 1988). Studies die de invloed van technologische innovaties op jobtevredenheid
hebben onderzocht vertonen uiteenlopende resultaten waarbij sommige studies een toename
in tevredenheid beschreven (McMurtrey, Grover, Teng, & Lightner, 2002) en anderen een
afname (Kraut, Dumais, & Koch, 1989). Nog andere bevindingen vonden geen invloed op
jobtevredenheid (Nelson, 1990).
Toenemend Belang van Technologie
Technostress is een onderwerp dat vooral in recente jaren veel aandacht heeft gekregen.
Redenen voor deze groeiende interesse zijn direct toe te schrijven aan de snelle evolutie in de
ICT wereld en het steeds toenemende gebruik van het internet alsook aan de snelle opkomst
van computers in opleiding en in (werk)organisaties (Korukonda, 2004).
Heel wat onderzoek dat verricht werd in de jaren ’80 en het begin van de jaren ’90 wees reeds
op de gevaren van de snel veranderende IT processen en de spanningen ten gevolge van
breakdowns in het computersysteem (Johansson & Aronsson, 1984).
Tegenwoordig hangt het gebruik van de computer onlosmakelijk vast aan het gebruik van
‘het internet’. Internet blijkt steeds meer een noodzakelijkheid te worden in ons leven, dit
zowel op het werk als thuis. Onderzoek toont aan dat internet onmisbaar wordt voor vele
dagelijkse activiteiten (financiële handelingen, contact met vrienden en familie,…). Steeds
meer mensen hebben toegang tot het internet en de informatie en mogelijkheden van het
internet breiden steeds uit. Dit zorgt voor veranderende percepties van tijd en ruimte, van
menselijke communicatie en interactie, een vervaging van de grenzen tussen het echte en het
virtuele, en brengt positieve en negatieve psychische gevolgen met zich mee (Hoffman,
Novak, & Venkatesh, 2004).
Technologie zal niet verdwijnen, maar zal enkel toenemen (Weil & Rosen, 1997). Er is geen
terugkeer mogelijk wat betreft het gebruik van technologie. Het is nu onontkenbaar een deel
van onze bedrijfswereld en elke dag zullen nieuwere en meer vooruitstrevende technologieën
verschijnen op de werkvloer. De vraag is dus, hoe kunnen bedrijven nieuwe technologieën
introduceren, terwijl ze technostress trachten te minimaliseren (Weil & Rosen, 1999).
Het introduceren van technologie op een efficiënte manier is dus belangrijk omdat
productiviteitsverbeteringen die gelokaliseerd zijn in specifieke departementen of individuen
niet overal voor dezelfde verbeteringen zullen zorgen wanneer dit gemeten wordt op
organisatieniveau (Fisher & Wesolkowski, 1999).
8
Conceptualisatie van Technostress
In deze studie wordt technostress gedefinieerd volgens het artikel van Tarafdar et al. uit 2007,
waarin de auteurs het concept technostress theoretisch en empirisch onderzochten. Ze
definiëren technostress als de onmogelijkheid zich aan te passen of om te gaan met nieuwe
ICT op een gezonde manier. De auteurs kwamen in hun onderzoek uit op een vijffactoren-
structuur door een exploratieve factoranalyse uit te voeren op een initiële lijst van items die
condities beschrijven die technostress creëren. Deze vijf subfactoren vormen de vijf
verschillende dimensies van technostress: techno-overload, techno-invasion, techno-
complexity, techno-insecurity, techno-uncertainty en beschrijven typische situaties waar het
gebruik van computertechnologie mogelijk technostress kan creëren (Wang, Shu, & Tu,
2008). Via translation-backtranslation werden deze Engelstalige termen vertaald in het
Nederlands, de Nederlandse vertalingen worden in het vervolg van deze paper gebruikt.
Techno-overbelasting (techno-overload) beschrijft situaties waarin ICT de gebruikers
dwingt om sneller en meer te werken of om werkgewoontes aan te passen aan nieuwe
technologie (Tu, Wang, & Shu, 2005).
Techno-indringing (techno-invasion) verwijst naar het indringende effect van de ICT
op het persoonlijke leven (Wang et al., 2008). De ICT creëert situaties waarbij de gebruiker
elk moment van de dag bereikbaar is. Dit gevoel van constante connectiviteit zorgt voor een
vervaging van de grenzen tussen werk- en persoonlijke context (Tarafdar et al., 2007).
Techno-complexiteit (techno-complexity) beschrijft situaties waarin de complexiteit
van ICT de gebruikers het gevoel geeft dat hun vaardigheden inadequaat zijn om met deze
moderne ICT te werken en hun dwingt om meer tijd en moeite te steken in het leren en
verstaan van deze nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008).
Techno-werkonzekerheid (Techno-insecurity) verwijst naar die situaties waarin de
gebruikers zich bedreigd voelen over het verliezen van hun jobs als rechtstreeks gevolg van
het invoeren van nieuwe ICT die hen zal vervangen, of door andere mensen die de moderne
ICT beter onder de knie hebben. De werkzekerheid van de werknemers is bedreigd door de
snel veranderende ICT (Tu et al., 2005).
Techno-onzekerheid (Techno-uncertainty) refereert naar contexten waarin continue
veranderingen en updates in ICT zorgen voor een onzeker gevoel bij de gebruikers, zodat die
steeds moeten bijleren over de nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008).
9
Roloverbelasting
Eerst wordt de inhoud van het concept roloverbelasting beschreven door dit te kaderen
binnen het bredere concept rolstress. Vervolgens wordt, bij het voorstellen van de
onderzoeksvraag, de relatie met technostress en jobtevredenheid nagegaan.
Organisatieleden voeren hun werk uit aan de hand van rollen, deze zijn een set van
gedragingen die verwacht worden bij het bekleden van een bepaalde positie. De rol bepaalt
dus het individuele gedrag (Graen, 1976). De rol die iemand aanneemt in de organisatie kan
echter een bron worden van stressvolle situaties, dit soort stress wordt rolstress genoemd
(McGrath, 1976). Deze rolstress wordt grotendeels bepaald door factoren als rolconflict,
rolambiguïteit en roloverbelasting (Ho, Chang, Shih, & Liang, 2009). Rolstress wordt vaak
beleefd door mensen die een grensrol bekleden, een rol die departementale- en
organisatiegrenzen overschrijdt (Stamper & Johlke, 2003).
Rolconflict wordt ervaren wanneer iemand te maken heeft met tegengestelde, incompatibele
of incongruente rolvereisten. Wanneer de verwachte gedragingen van een individu
inconsistent zijn, kan het individu stress ervaren, minder tevreden zijn of slechter presteren
(Rizzo, House, & Lirtzman, 1970).
Elk lid van een organisatie moet bepaalde informatie tot zijn beschikking hebben als hij zijn
job adequaat wil uitvoeren (Kahn, Wolfe, Quinn, Snoek, & Rosenthal, 1964). Rolambiguïteit
verschijnt ten gevolge van het missen van informatie die noodzakelijk is voor het uitvoeren
van een bepaalde organisatiepositie (Nygaard & Dahlstrom, 2002). Wanneer de werknemer
niet weet waarover hijzelf beslissingsautoriteit heeft en wat precies van hem verwacht wordt,
zorgt dit voor ontevredenheid met zijn rol, kan hij angst ervaren en minder effectief presteren
(Rizzo et al., 1970).
Als de vereisten van iemands rol zijn/haar individuele capaciteiten overschrijden, dan spreekt
men van roloverbelasting. Hiervan kent men twee vormen: kwantitatieve roloverbelasting
beschrijft situaties waarin de hoeveelheid werk te groot is en kwalitatieve roloverbelasting
verwijst naar situaties waarbij de inhoud van de job te moeilijk is voor de desbetreffende
uitvoerder ervan. Roloverbelasting kan ook voorkomen wanneer iemand teveel verschillende
rollen moet vervullen (Tarafdar et al., 2007).
10
Hypothesen
Aan de hand van de hypothesen wordt een mediatie-model getest. Een mediator is een derde
variabele die een mechanisme representeert waardoor de onafhankelijke variabele de
afhankelijke variabele kan beïnvloeden (Baron & Kenny, 1986). Hier wordt roloverbelasting
voorgesteld als mediator in de relaties tussen enerzijds de verschillende dimensies van
technostress en anderzijds jobtevredenheid. Concreet wordt een partiële mediatie verwacht,
waarbij de dimensies van technostress direct invloed hebben op jobtevredenheid alsook
indirect, via de mediator roloverbelasting (zie Figuur 4).
Technostress en Roloverbelasting
We bevinden ons in het netwerktijdperk, dat gekenmerkt wordt door draadloze
netwerkinteractie. Zoals reeds vermeld brengt de implementatie van nieuwe ICT vaak
technostress met zich mee en zorgt tevens voor continue verandering van structuur en rollen
in de organisatie (Bradley, 2000). Een aantal redenen kunnen gegeven worden hoe condities
die leiden tot technostress ook de mate van roloverbelasting doen toenemen.
Het gebruik van de vernieuwende en steeds complexere ICT zorgt ervoor dat de gebruiker
zijn technische vaardigheden steeds moet vernieuwen om bij te blijven met deze nieuwe
technologieën (Wang et al., 2008). Al deze tijd gespendeerd aan het leren werken met nieuwe
ICT is tijd die niet gebruikt wordt voor het eigenlijke werk, zo wordt roloverbelasting
gecreëerd.
Moderne ICT zorgt ervoor dat we elk moment van de dag bereikbaar zijn, de professionele
bezigheden dringen zo ons privé leven binnen. Roloverbelasting is hiervan een gevolg en dit
kan psychische stress met zich meebrengen (Thomée et al., 2007).
Het gebruik van ICT biedt je meer informatie dan je effectief kan verwerken, dit wordt
informatieoverbelasting genoemd. Vooral het internet speelt hierbij een rol, sinds 1990 zou
de omvang van het internet naar schatting ieder jaar verdubbeld zijn. Mensen spenderen
hierdoor meer tijd aan het sorteren en doornemen van al deze informatie, zodat minder tijd
beschikbaar is voor het eigenlijke werk. Ook dit leidt tot roloverbelasting (Biocca, 2000).
ICT voorziet de mogelijkheid om verschillende dingen terzelfder tijd te doen, hoewel onze
capaciteit het ons slechts toelaat zich op één taak tegelijk te concentreren. Hoe meer aan
multitasking gedaan wordt, hoe langer de tijd nodig om een taak effectief af te werken. Ook
11
dit leidt tot roloverbelasting, doordat we het gevoel hebben dat we teveel dingen moeten doen
in te weinig tijd (Brillhart, 2004; Clark & Kalin, 1996).
Tot slot ervaart de werknemer heel wat druk doordat er wordt verwacht dat hij/zij sneller kan
werken en meer zal doen in minder tijd door het gebruik van ICT. De invoer van nieuwe ICT
brengt dus verwachtingen voor grotere productiviteit met zich mee. Tezelfdertijd brengt de
introductie van nieuwe technologieën ook vaak het inkrimpen van het aantal werknemers met
zich mee. Dit betekent dat minder mensen dezelfde hoeveelheid werk moeten doen. Ook dit
kan roloverbelasting tot gevolg hebben (Wang et al., 2008).
Onderzoek toonde reeds aan dat er een directe relatie bestaat tussen technostress en rolstress,
door de invloed die technostress uitoefent op roloverbelasting en rolconflict (Tarafdar et al.,
2007). In de eerste subhypothese (a) wordt nagegaan of we dit direct verband tussen de vijf
subschalen van technostress en roloverbelasting in de steekproef kunnen terugvinden.
Techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en
techno-onzekerheid zouden alle vijf direct en positief gerelateerd zijn met roloverbelasting.
Een positieve relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting wordt verwacht
(zie Figuur 1, a1). Techno-overbelasting zorgt ervoor dat gebruikers sneller en meer gaan
werken of hun werkgewoontes gaan aanpassen aan nieuwe technologie. Roloverbelasting
verwijst naar het feit dat de rolvereisten de capaciteiten van het individu overschrijden, om
dit tegen te gaan, kan men sneller of meer gaan werken.
Techno-invasie en roloverbelasting zouden ook positief gerelateerd zijn (zie Figuur 1,
a2). Roloverbelasting kan voorkomen wanneer men teveel verschillende rollen moet
vervullen. Techno-invasie zorgt ervoor dat de grenzen tussen het werk- en het privéleven
vervagen, deze verschillende rollen moeten dus gelijktijdig uitgevoerd worden.
Ook de relatie tussen techno-complexiteit en roloverbelasting wordt verwacht positief
te zijn (zie Figuur 1, a3). De complexiteit van nieuwe ICT zorgt ervoor dat men steeds moet
bijleren en maakt de inhoud van de job moeilijker, de rolvereisten overschrijden de
mogelijkheden van de persoon en zorgen zo voor roloverbelasting.
Techno-werkonzekerheid verwijst naar situaties waarin werknemers bang zijn hun job
te verliezen als rechtstreeks gevolg van het invoeren van nieuwe ICT die hen zal vervangen,
of door andere mensen die de moderne ICT beter onder de knie hebben. Deze bedreiging
12
waar men mee geconfronteerd wordt, bemoeilijkt het uitvoeren van de job en kan ook
roloverbelasting met zich meebrengen (zie Figuur 1, a4).
Techno-onzekerheid zou eveneens een positief verband vertonen met roloverbelasting
(zie Figuur 1, a5), doordat men steeds moet bijblijven met de nieuwe technologie om de
eigen ervaren onzekerheden tegen te gaan. Het aanleren van die nieuwe vaardigheden kost
tijd en overlapt met de andere bezigheden op het werk.
Figuur 1. Technostress en roloverbelasting.
Roloverbelasting en Jobtevredenheid
Bij het ervaren van rolstress kan het individu ongewenst gedrag voor de organisatie vertonen
zoals verminderde prestatie, burnout, jobontevredenheid en het verlaten van de werkvloer. In
dit onderzoek wordt gekeken naar het effect op jobtevredenheid, dat beschreven wordt als een
positieve of een negatieve attitude die een werknemer heeft tegenover zijn job, afgeleid uit de
evaluatie van alle aspecten van de job (Ho et al., 2009). Jobtevredenheid is een belangrijke en
frequent bestudeerde uitkomstvariabele in stressonderzoek door zijn impact op het
functioneren van de werknemer en de mogelijke kosten hiervan voor de organisatie.
Jobtevredenheid bij ICT gebruikers is ook een van de gewenste resultaten bij de
implementatie en het gebruik van nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008).
Gezien hier enkel de dimensie roloverbelasting van het bredere concept rolstress onderzocht
wordt, gaat de tweede subhypothese (b) na of er in de steekproef een verband terug te vinden
is tussen roloverbelasting en jobtevredenheid. Gebaseerd op de literatuur omtrent rolstress en
jobtevredenheid, wordt hier meer specifiek een negatieve relatie met jobtevredenheid
13
verwacht (zie Figuur 2, b). Dus hoe meer roloverbelasting ervaren wordt, hoe minder
tevredenheid met de job.
Figuur 1. Roloverbelasting en jobtevredenheid.
Technostress en Jobtevredenheid
Technostress is een probleem van aanpassing die het individu ervaart, wanneer hij/zij er niet
in slaagt om op een goede manier om te gaan met ICT. Zoals reeds vermeld, kan dit
verschillende gevolgen met zich meebrengen zowel voor het individu als voor de organisatie.
Jobtevredenheid is hierbij een veel onderzocht gevolg maar de literatuur geeft echter
tegengestelde resultaten aan (Nelson, 1990). Niettemin kunnen een aantal redenen gegeven
worden van hoe condities die technostress creëren, ook jobtevredenheid kunnen beïnvloeden.
We zijn door de mobiele en draadloze technologie altijd bereikbaar en krijgen hierdoor een
gevoel van constante connectiviteit, een gevoel dat we de controle over tijd en ruimte
verloren zijn. Zo dringt ons werkleven binnen in alle andere gebieden van ons leven. Dit
creëert stress en leidt zo tot een verminderde jobtevredenheid (Ragu-Nathan et al., 2008).
Door het veelvuldige gebruik van e-mails, voicemails, faxmachines, etc., zijn we veel meer
bezig met het proberen te communiceren dan het effectieve communiceren zelf, dit leidt de
werknemer af van zijn/haar andere werkactiviteiten (Weil & Rosen, 1999). Werknemers
worden dus geconfronteerd met veel meer informatie dan ze effectief en efficiënt kunnen
verwerken, dit wordt informatieoverbelasting genoemd. Hierdoor voelt die zich geforceerd
om sneller te werken om aan de vereisten te voldoen. Een studie van Reuters Business
Information uit 1996 over verschillende organisatieniveaus en verschillende landen heen,
noemt dit fenomeen informatievermoeidheid syndroom: het volume van data neemt toe, maar
de waarheid en de waarde ervan is niet altijd even duidelijk. Die informatieoverbelasting kan
stress creëren en gebruikers ontevreden achterlaten (Weil & Rosen, 1997).
ICT zorgt ervoor dat we aan multitasking gaan doen: we checken onze e-mails terwijl we
onze voicemail op de gsm beluisteren, daarbij lezen we de online krant en zoeken we een
vakantiebestemming via het internet. Zo hebben we het gevoel de controle over onze
14
handelingen verloren te hebben. Langdurige multitasking kan uiteindelijk leiden tot het
verhogen van stress en uitputting, verminderde gepercipieerde controle en fysische klachten
zoals hoofd- of maagpijn (Brillhart, 2004) en vertoont eveneens een negatief verband met
productiviteit en jobtevredenheid (Weil & Rosen, 1997).
Nieuwe technologieën worden constant geïntroduceerd en worden ook steeds complexer.
Deze veranderingen komen ook steeds frequenter voor. In veel bedrijven is het zo dat de
software pakketten (e.g. e-mailapplicaties, tekenprogramma’s) meerdere malen per jaar
geüpgraded worden (Fisher & Wesolkowski, 1999). Werknemers moeten dus regelmatig
leren hoe te werken met nieuwe applicaties, wanneer hun bestaande kennis ontoereikend
blijkt. Ook onzekerheid is een factor, we weten nooit wanneer de volgende nieuwe innovatie
zal tevoorschijn komen. De nieuwe technologie zou de meerderheid van ons verloren,
onaangepast, verward, gefrustreerd, angstig, kwaad en ongelukkig maken. Volgens een in
1995 Associated Press poll zouden ongeveer 50% van de meer dan 1000 bevraagde
Amerikaanse volwassenen het gevoel hebben dat de snelle vooruitgang van technologie hen
‘achterlaat’ (Weil & Rosen, 1997). De snelle verandering in technologie zorgt ervoor dat er
niet genoeg tijd is om elk detail van elk nieuw product te leren kennen, zo slaagt niet iedereen
erin om hetzelfde niveau van expertise te vertonen (Clark & Kalin, 1996). Door de snelheid
waarmee de technologie evolueert, is de werkvloer steeds aan het bijleren, dit kan uiteindelijk
leiden tot productiviteitsverlies (Seilheimer, 2000) alsook tot stress en frustratie (Johansson &
Aronsson, 1984; Nelson, 1990) en jobontevredenheid (Ragu-Nathan et al., 2008).
Naast steeds vernieuwende toepassingen, neemt ook de complexiteit hiervan toe. De meeste
mensen vinden deze variëteit van applicaties, functies en technisch jargon intimiderend (Weil
& Rosen, 1997). Deze complexiteit in taken kan uiteindelijk leiden tot angst, fysieke
problemen en ontevredenheid bij de gebruiker en brengt tevens een lagere motivatie en een
afgenomen productiviteit met zich mee (Yaverbaum, 1988).
We zien dus dat de aanwezigheid van technostress een verminderde jobtevredenheid met zich
mee zou kunnen brengen. De derde subhypothese (c) wil nagaan of er in de steekproef een
verband te vinden is tussen technostress en jobtevredenheid. Daar technostress bestaat uit vijf
subschalen, kunnen we dit verband formuleren voor elk van deze subschalen. Techno-
overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-
onzekerheid zouden alle vijf invers gerelateerd zijn met jobtevredenheid, zie Figuur 3.
15
Techno-overbelasting zou zorgen voor een lagere jobtevredenheid (zie Figuur 3, c1),
doordat dit situaties betreft waarin de werknemer gedwongen wordt om zijn werkgewoontes
aan te passen en sneller/meer te werken door de invoer van nieuwe ICT.
Techno-indringing en jobtevredenheid zouden negatief gerelateerd zijn (zie Figuur 3,
c2) door het indringende effect van de ICT op het persoonlijk leven, zodat vervaging van de
grenzen tussen werk- en persoonlijke context optreedt.
Techno-complexiteit beschrijft situaties waarin de complexiteit van ICT de gebruikers
het gevoel geeft dat hun vaardigheden inadequaat zijn en hun dwingt om meer tijd en moeite
te steken in het leren van deze nieuwe ICT. Ook dit zou leiden tot een verminderde
jobtevredenheid (zie Figuur 3, c3).
Bij techno-werkonzekerheid voelen de werknemers zich bedreigd over het verliezen
van hun job door de invoer van nieuwe ICT die hen zal vervangen of door anderen die deze
nieuwe ICT beter onder de knie hebben. Een gevolg hiervan zou afgenomen jobtevredenheid
kunnen zijn (zie Figuur 3, c4).
Ook techno-onzekerheid zou een negatief verband vertonen met jobtevredenheid (zie
Figuur 3, c5) door het onzeker gevoel dat de gebruikers van ICT ervaren wanneer ze door de
continue veranderingen en updates in ICT steeds moeten bijleren.
Figuur 3. Technostress en jobtevredenheid.
16
Onderzoeksmodel
Het conceptueel model stelt dus dat er een direct (c) en een indirect (c’, via de mediator)
verband is tussen de vijf dimensies van technostress en jobtevredenheid. Hier wordt meer
specifiek een partiële mediatie verwacht door roloverbelasting op te nemen als mediator.
Deze onderzoekshypothesen kunnen worden afgebeeld als een model, zie Figuur 4.
De onafhankelijke variabelen zijn de vijf verschillende dimensies van technostress. De
afhankelijke variabele is jobtevredenheid. De mediator is roloverbelasting. Als
controlevariabelen worden leeftijd, geslacht, opleiding, huidig beroep en de ervaring in
computergebruik bevraagd, daar onderzoek aantoont dat deze variabelen een deel van de
variantie kunnen verklaren (Ragu-Nathan et al., 2008).
Figuur 2. Roloverbelasting als mediator.
Naar aanleiding van dit model worden volgende vijf hypothesen gevormd:
Hypothese 1: De relatie tussen techno-overbelasting en jobtevredenheid wordt
(partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c1’).
Hypothese 2: De relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid wordt (partieel)
gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c2’).
17
Hypothese 3: De relatie tussen techno-complexiteit en jobtevredenheid wordt
(partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c3’).
Hypothese 4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en jobtevredenheid wordt
(partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c4’).
Hypothese 5: De relatie tussen techno-onzekerheid en jobtevredenheid wordt
(partieel) gemedieerd door roloverbelasting (zie Figuur 4, c5’).
ONDERZOEKSMETHODE
Procedure en Steekproef
De vragenlijst werd online beschikbaar gesteld voor het personeel van een
overheidsinstelling, waar 889 mensen tewerkgesteld zijn in diverse functies die gebruik
maken van computers en andere vormen van ICT.
De online vragenlijst stond op een externe server die tijdelijk toegestaan werd door de
firewall van de organisatie en werd bekendgemaakt door de organisatie zelf via hun
elektronische nieuwsbrief en hun online forum. De vragenlijst werd ingeleid door een
begeleidende brief (zie Bijlage 1) en de bevraging liep van halfweg oktober tot begin
december 2009.
Meetinstrumenten
Technostress
De operationalisering van het concept Technostress is gebaseerd op de vragenlijst van
Tarafdar et al. (2007). Deze Engelstalige vragenlijst werd via de methode van translation-
backtranslation vertaald in het Nederlands. Dit onderzoek zal dus eveneens de validiteit
nagaan van deze vertaalde vragenlijst in het Nederlands. De vragenlijst bevat 23 items, die
onderverdeeld worden in de vijf dimensies van technostress. De vertaalde dimensies zijn:
techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en
techno-onzekerheid. De interne consistentie (Cronbach’s α) voor de subschalen van
technostress en roloverbelasting wordt hieronder weergegeven. De items worden gemeten op
een Likertschaal met vijf antwoordmogelijkheden: helemaal niet akkoord, niet akkoord,
neutraal, akkoord en helemaal akkoord. Zie Bijlage 2.
Techno-overbelasting (α = .82) wordt gemeten door vijf items. Een voorbeelditem is:
‘Ik word gedwongen door deze technologie om veel sneller te werken’. Om de score op
18
techno-overbelasting te bekomen, wordt het gemiddelde genomen van deze vijf items. Hoe
hoger de scores op de items afzonderlijk, hoe hoger de mate van techno-overbelasting.
Techno-indringing (α = .76) wordt aan de hand van vier items berekend. Een
voorbeelditem is: ‘Ik spendeer minder tijd met mijn familie door deze technologie’. Het
gemiddelde van deze vier items geeft de score op techno-indringing weer. Ook hier geldt: hoe
hoger de score op de vier items, hoe hoger de ervaren hoeveelheid techno-indringing.
Techno-complexiteit (α = .86) wordt door vijf items gemeten. Een voorbeelditem is:
‘Ik heb veel tijd nodig om nieuwe technologieën te begrijpen en te gebruiken’. Ook hier moet
geen enkel item omgekeerd gescoord worden, wat dus betekent dat hoe hoger men scoort op
de afzonderlijke items, hoe hoger de techno-complexiteit. Het gemiddelde van de vijf items
wordt genomen om de algemene score van techno-complexiteit te berekenen.
Techno-werkonzekerheid (α = .88) wordt gemeten door vijf items. Een voorbeelditem
is: ‘Ik moet mijn vaardigheden voortdurend aanpassen om te voorkomen dat ik vervangen
word’. Om de algemene score op techno-werkonzekerheid te bekomen, wordt het gemiddelde
van deze vijf items genomen. Hoe hoger men scoort op de items afzonderlijk, hoe hoger de
mate van techno-werkonzekerheid.
Techno-onzekerheid (α = .81) wordt aan de hand van vier items gemeten. Een
voorbeelditem is: ‘Er zijn voortdurend veranderingen in de computersoftware in onze
organisatie’. Het gemiddelde van deze vier items geeft de score op techno-onzekerheid weer.
Hoe hoger de score op deze vier items, hoe hoger je mate van ervaren techno-onzekerheid.
Jobtevredenheid
De afhankelijke variabele wordt gemeten via een single-item die vraagt naar de algemene
jobtevredenheid: ‘Alles bij elkaar beschouwd, hoe tevreden ben je met je job?’ De
antwoordschaal is een Likertschaal met zeven opties die loopt van 1 (helemaal niet tevreden)
tot 7 (helemaal tevreden) (Wanous & Lawler, 1972). Onderzoek toont aan dat een single-item
meting een bruikbare weergave van algemene jobtevredenheid vormt (Wanous, Reichers, &
Hudy, 1997).
Roloverbelasting
Roloverbelasting (α = .77) wordt gemeten aan de hand van een korte vragenlijst, bestaande
uit vijf items, ontwikkeld en gevalideerd door Imoisili in 1985 (Tarafdar et al., 2007). Een
19
voorbeelditem is: ‘Ik ben vaak met vele problemen of opdrachten tegelijkertijd bezig’. De
items omvatten zowel kwantitatieve als kwalitatieve roloverbelasting. De antwoordschaal is
een Likertschaal die bestaat uit vijf opties en loopt van 1 (helemaal niet akkoord) tot 5
(helemaal akkoord). Het gemiddelde van deze vijf items geeft de algemene mate van
roloverbelasting weer. Geen enkele van deze items is omgekeerd gescoord, dus hoe hoger de
score op elk item afzonderlijk, hoe hoger de ervaren roloverbelasting.
Controlevariabelen en Demografische Variabelen
Naast bovenstaande variabelen worden ook leeftijd, geslacht, opleiding, ervaring in
computergebruik, hiërarchisch niveau, beroeps- en bedrijfsanciënniteit bevraagd. Hierna
wordt kort besproken hoe deze gemeten worden. Voor het volledige codeboek, zie Bijlage 3.
Leeftijd wordt continu gemeten door de vraag ‘Wat is uw huidige leeftijd?’. Enkel in
Tabel 1 (cf. infra) wordt leeftijd, voor de leesbaarheid, categorisch weergegeven..
Geslacht wordt gecodeerd door vrouw = 1 en man = 0. De respondenten moeten via
een keuzevak aanduiden wat voor hen van toepassing is.
Opleiding wordt gemeten door de vraag: ‘Wat is uw hoogst behaalde diploma?’ Er
zijn vier antwoordmogelijkheden waarbij de respondenten moeten aankruisen wat voor hen
van toepassing is. De categorieën zijn: secundair diploma, hogeschoolopleiding korte
type/professionele bachelor, hogeschoolopleiding lange type en universiteit/academische
master. Er was ook een vijfde mogelijkheid om de optie ‘andere’ in te vullen. Dit werd
slechts door twee mensen ingevuld en kon uiteindelijk toch herleid worden naar een van de
andere vier opties.
Vertrouwdheid met de computer wordt gemeten aan de hand van een Likertschaal met
tien opties die loopt van helemaal niet vertrouwd tot helemaal vertrouwd (Ragu-Nathan et al.,
2008). De score wordt bekomen door de vraag: ‘Hoe vertrouwd bent u met de computer?’
Hiërarchisch niveau wordt bevraagd door vier antwoordmogelijkheden aan te bieden:
leidinggevende aan leidinggevenden, leidinggevende aan uitvoerders, uitvoerders en
specialisten. Op die manier kunnen leidinggevenden gesplitst worden van uitvoerders en
specialisten die geen leidinggevende functie hebben.
Beroepsanciënniteit peilt naar het aantal jaar ervaring in het huidige beroep en werd
oorspronkelijk bevraagd door categorieën te maken per vijf jaar. Zo werden elf categorieën
20
gevormd van ‘minder dan 1 jaar’, ‘tussen 1 – 5 jaar’, … tot ‘tussen 46 – 50 jaar’. Gezien de
spreiding (zo was er niemand met een beroepsanciënniteit tussen 46 – 50 jaar), werden deze
uiteindelijk herleid naar vijf categorieën: minder dan 1 jaar, tussen 1 – 10 jaar, tussen 11 – 20
jaar, tussen 21 – 30 jaar en tussen 31 – 40 jaar.
Bedrijfsanciënniteit gaat het aantal jaren ervaring binnen het huidige bedrijf na en
werd op dezelfde manier als beroepsanciënniteit herleid naar vijf categorieën: minder dan 1
jaar, tussen 1 – 10 jaar, tussen 11 – 20 jaar, tussen 21 – 30 jaar en tussen 31- 40 jaar.
Data-analyse
De meest gebruikte methode om mediatie te toetsen werd voorgesteld door Baron & Kenny
in 1986. Hierbij wordt nagegaan of alle verbanden tussen de variabelen significant zijn door
de 4-stappen methode te overlopen:
1. Regresseer de afhankelijke variabele op de onafhankelijke variabele. Is er een verband
tussen de dimensies van technostress en jobtevredenheid: c = 0?
2. Regresseer mediator op de onafhankelijke variabele. Is er een verband tussen
roloverbelasting en technostress: a = 0?
3. Regresseer de afhankelijke variabele op de mediator. Is er een effect van
roloverbelasting op jobtevredenheid na controle voor technostress: b = 0?
4. Regresseer de afhankelijke variabele op de onafhankelijke variabele. Is er een effect
van de dimensies van technostress op jobtevredenheid na controle voor
roloverbelasting: c’ = 0?
De mediatie wordt dus getest door na te gaan of c’, dat is het verband tussen de
onafhankelijke variabelen (dimensies van technostress) en de afhankelijke variabele
(jobtevredenheid), nog significant is nadat gecontroleerd wordt voor het effect van de
mediator (roloverbelasting) op de afhankelijke variabele (jobtevredenheid). Het verband c is
het effect van de onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele zonder controle voor
de mediator.
Indien c’ = 0 na controle voor de mediator, dan is er sprake van een volledige mediatie. Hier
wordt echter een partiële mediatie verwacht, dit betekent dat het verband c’ < c door controle
voor de mediator, maar dat c’ niet helemaal zal verdwijnen. Dit is meestal zo bij
psychosociale variabelen, omdat het gaat over fenomenen die doorgaans meerdere oorzaken
hebben (Baron & Kenny, 1986). We gaan er dus vanuit dat naast roloverbelasting nog andere
21
mogelijke variabelen de relatie tussen technostress en jobtevredenheid mediëren. Bij een
gedeeltelijke mediatie is het totaal effect dan c’ + a x b en het direct effect is c’.
Er zijn echter enkele problemen met deze methode van Baron en Kenny (1986). Zo is het
eigenlijk een indirecte wijze om mediatie na te gaan: er wordt gefocust op de verschillen
tussen c en c’, terwijl men eigenlijk meer geïnteresseerd is in het effect van a en b. Ook op
statistisch vlak kunnen er enkele bemerkingen gemaakt worden: meerdere toetsen na elkaar
zorgen voor een inflatie van type I fout en de test heeft vaak ook weinig power. Daarnaast
kunnen inconsistente resultaten over de regressies heen gevonden worden: a en b kunnen
beide significant zijn, maar c’ is toch niet kleiner dan c of c’ is veel kleiner dan c, maar a en b
zijn niet significant. Als aan alle stappen voldaan is, biedt dit nog geen zekerheid voor
mediatie. Het is mogelijk dat andere modellen beter passen en dat variabelen van plaats
moeten wisselen, dit geldt echter voor alle statistische methodes, maar zou bij Baron en
Kenny (1986) wel vaak voorkomen. Ten slotte is de eerste stap eigenlijk overbodig. Het kan
namelijk zijn dat de mediator de relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele
onderdrukt. Dan zal er geen verband c gevonden worden, hoewel er toch sprake is van
mediatie.
Sobel (1982) formuleerde een meer directe test om mediatie te testen, namelijk: a x b = 0?
Om dit te testen is de standaardfout voor a x b nodig. Deze formuleert Sobel als volgt:
SEab=√b²σ²a+a²σ²b, de Sobeltest resulteert in een z-score. Ook hier zijn echter vaak
problemen: de steekproevenverdeling van a x b is doorgaans niet normaalverdeeld, zeker niet
bij kleinere steekproeven (N < 200), hierdoor heeft de test een lage power en zijn de
confidentie intervallen inaccuraat.
Doordat de Sobeltest vaak niet accuraat is bij kleine steekproeven, wordt hier toch geopteerd
voor de methode van Baron en Kenny (1986) om mediatie te testen, rekening houdend met de
beperkingen die deze methode met zich meebrengt.
De gebruikte vragenlijst om technostress te meten, is vertaald naar het Nederlands. Daarom is
het ook zeer belangrijk na te gaan of deze vragenlijst valide is. Naast het testen van het
conceptueel model wordt hiervoor een exploratieve factoranalyse gedaan om na te gaan of de
vijf dimensies van technostress ook in de Nederlandse vragenlijst terug te vinden zijn.
De data-analyse gebeurt met behulp van PASW (Predictive Analytics SoftWare) Statistics 18.
22
RESULTATEN
Beschrijvende Statistiek
De Steekproef
De steekproef bestaat uit 201 werknemers van een openbaar bestuur. De data werd
ingezameld tussen 13 oktober en 4 december 2009. De vragenlijst werd twee maal
rondgestuurd via een elektronische nieuwsbrief die binnen het intranet van dit openbaar
bestuur verzonden werd naar de 889 werknemers. De vragenlijst werd ook via een online
forum verspreid, waar medewerkers berichten voor elkaar kunnen achterlaten. De responsrate
is 22.61%. Deze eerder lage responsrate is een onderschatting, toe te schrijven aan het niet
deelnemen van langdurig afwezigen (ziektes, ouderschapsverlof, etc.) en aan mensen die de
elektronische nieuwsbrief niet openen.
In Tabel 1 worden de frequenties en percentages gegeven van de bevraagde demografische en
controlevariabelen, deze zijn: leeftijd, geslacht, hoogst behaalde diploma, hiërarchisch
niveau, bedrijfsanciënniteit en beroepsanciënniteit. De sample bestaat uit 135 vrouwen (67.2
%) en 66 mannen (32.8%). De gemiddelde leeftijd van de sample is 39.54 (SD = 10.25). Wat
betreft het hoogst behaalde diploma, blijkt dat de meeste respondenten verder gestudeerd
hebben na het secundair onderwijs (78.2 %). Net iets meer dan de helft van de bevraagden
geven aan een uitvoerder te zijn (51.7 %). De andere helft bestaat vooral uit leidinggevenden
aan uitvoerders, specialisten en een klein aantal leidinggevenden aan leidinggevenden.
Bedrijfsanciënniteit gaat na hoe lang de werknemer binnen het bedrijf actief is. De grootste
groep (85.1 %) heeft een anciënniteit van minder dan 1 jaar tot 20 jaar. Tot slot werd ook
gevraagd naar hoelang men reeds hetzelfde beroep uitoefent (beroepsanciënniteit). Van de
bevraagden heeft 81.6 % een beroepsanciënniteit van minder dan 1 tot 20 jaar.
Desondanks de lage responsrate zijn de gegevens toch karakteristiek voor de gehele populatie
en is er dus geen sprake van selectiebias. Als we kijken naar de personeelsgegevens van die
periode binnen deze organisatie, dan zien we dat er bijna evenveel mannen (413) als vrouwen
(476) werkten op het moment van de bevraging. Er werken meer vrouwen in de lagere
hiërarchische niveaus, die het meest respons gaven op de vragenlijst. De personeelsgegevens
van het bedrijf tonen een zeer gelijkaardige leeftijdsspreiding als van de vragenlijst. Ook de
opleidingsniveaus en de hiërarchische niveaus van de organisatie worden op een evenredige
manier gerepresenteerd in de steekproef.
23
Tabel 1. Frequenties en percentages van de demografische en controlevariabelen.
n %
Geslacht
Vrouw
Man
135
66
67.2 %
32.8 %
Leeftijd
21-30
31-40
41-50
51-60
61-64
47
62
55
36
1
23.4%
30.9 %
27.4 %
17.9 %
0.5 %
Diploma
Secundair diploma
Hogeschool Korte Type
Hogeschool Lange Type
Universiteit
44
58
16
83
21.9 %
28.9 %
8.0 %
41.3 %
Hiërarchisch Niveau
Leidinggevende aan leidinggevenden
Leidinggevende aan uitvoerders
Uitvoerder
Specialist
10
51
104
36
5.0 %
25.4 %
51.7 %
17.9 %
Bedrijfsanciënniteit
Minder dan 1 jaar
Tussen 1 – 10 jaar
Tussen 11 – 20 jaar
Tussen 21 – 30 jaar
Tussen 31 – 40 jaar
24
92
55
18
12
11.9 %
45.8 %
27.4 %
9.0 %
6.0 %
Beroepsanciënniteit
Minder dan 1 jaar
Tussen 1 – 10 jaar
Tussen 11 – 20 jaar
Tussen 21– 30 jaar
Tussen 31 – 40 jaar
20
88
59
23
15
9.8 %
43.0 %
28.8 %
11.2 %
7.3 %
24
Naast deze demografische en controlevariabelen werd ook de vertrouwdheid met de
computer nagegaan. De gemiddelde score over de steekproef heen is 8.11. Hoewel er ook
lage scores zijn (de hele range is bedekt), is het opmerkelijk dat 63 deelnemers de maximale
score 10 aan vertrouwdheid met de computer weergeven, dit is meteen ook de hoogste
frequentie (31.3 %).
Tabel 2. Frequenties en percentages controlevariabele vertrouwdheid met de computer.
Vertrouwdheid met computer n %
1 Helemaal niet vertrouwd 1 0.5 %
2 1 0.5 %
3 3 1.5 %
4 Niet vertrouwd 2 1.0 %
5 13 6.5 %
6 14 7.0 %
7 Vertrouwd 30 14.9 %
8 45 22.4 %
9 29 14.4 %
10 Helemaal vertrouwd 63 31.3 %
Interne Consistentie
De interne consistentie of interne betrouwbaarheid wordt weergegeven a.d.h.v. Cronbach’s α.
De vijf schalen die gebruikt werden om technostress te meten, werden reeds in de literatuur
gebruikt en hebben hun betrouwbaarheid bewezen (Tarafdar et al., 2007). De interne
betrouwbaarheid is zeer goed wanneer Cronbach’s α een waarde heeft van .80 of hoger. Een
score hoger dan .70 verwijst naar een goede betrouwbaarheid en een score boven .65 is nog
aanvaardbaar. Onder methode (cf. supra) alsook in Tabel 4 (cf. infra) zijn de interne
consistenties weergegeven voor de gebruikte vragenlijst rond technostress. Vier van de vijf
subschalen hebben een interne consistentie die hoger is dan .80 en kunnen dus beschouwd
worden als schalen met zeer goede interne consistenties. Techno-indringing heeft de laagste
betrouwbaarheid, maar die is nog steeds hoger dan .75 en kan dus tevens als een goede
interne consistentie beschouwd worden. De interne consistentie van roloverbelasting is .77,
ook dit is dus een goede betrouwbaarheid. De afhankelijke variabele jobtevredenheid werd
gemeten met één item, waardoor geen interne consistentie kan berekend worden.
25
Factoranalyse
De gebruikte vragenlijst van technostress werd reeds gevalideerd in onderzoek van Tarafdar
et al. (2007). Deze Engelstalige vragenlijst werd zorgvuldig vertaald via translation-
backtranslation en is dus een gevalideerde vragenlijst die gebruikt kan worden. Toch wordt
hier een exploratieve factoranalyse uitgevoerd aan de hand van de verkregen scores. Met een
Principal Axis Analysis en een Varimax-rotatie worden uit alle items vijf factoren
geëxtraheerd die een eigenvalue van > 1 hebben (zie Figuur 5). De totale verklaarde variantie
van de vijf factoren is 56.67 %. Op basis van de factorladingen worden de verschillende
factoren geïnterpreteerd door na te gaan welke items hoge correlaties vertonen met bepaalde
factoren (zie Tabel 3 voor de geroteerde factormatrix). Deze vijf factoren komen dus overeen
met de vijf subschalen van de technostress-schaal. Slechts drie items vertonen kruisladingen
op twee verschillende factoren. De items die een kruislading vertonen laden allen ook op de
factor techno-overbelasting. Item 2 (Ik word gedwongen door deze technologie om meer werk
te doen dan ik aankan), laadt hoog op techno-overbelasting en slechts in veel mindere mate
op techno-indringing. Item 4 (Ik word gedwongen om mijn werkgewoonten aan te passen aan
nieuwe technologieën) laadt naast techno-overbelasting ook in mindere mate op techno-
onzekerheid. Ten slotte laadt item 5 (Ik ondervind een hogere werklast door de toegenomen
complexiteit van technologie) ook in mindere mate op techno-complexiteit. Gezien de hoge
betrouwbaarheid van deze schalen (cf. supra) en het feit dat de kruisladingen zeer klein zijn
(< .35), worden deze items toch niet achterwege gelaten.
Figuur 5. Scree plot met de eigenvalues van de vijf factoren van technostress.
26
Tabel 3. Geroteerde factormatrix van de technostress-schaal1.
Factor 1
Techno-
werkonzekerheid
Factor 2
Techno-
complexiteit
Factor 3
Techno-
overbelasting
Factor 4
Techno-
onzekerheid
Factor 5
Techno-
indringing
Item 1 .78
Item 2 .70 .32
Item 3 .74
Item 4 .48 .34
Item 5 .32 .56
Item 6 .53
Item 7 .78
Item 8 .66
Item 9 .60
Item 10 .61
Item 11 .85
Item 12 .67
Item 13 .72
Item 14 .82
Item 15 .73
Item 16 .83
Item 17 .80
Item 18 .74
Item 19 .72
Item 20 .67
Item 21 .88
Item 22 .78
Item 23 .50
Wanneer de vijf subschalen van technostress samen aan een factoranalyse worden
toegevoegd, wordt een factor geëxtraheerd met een eigenvalue > 1. Deze kan beschouwd
worden als de factor ‘technostress’ en bevat 24.60 % van de verklaarde variantie, wat minder
is dan de verklaarde variantie door alle vijf de subschalen van technostress (56.67%).
1 Alle ladingen <.30 zijn verwijderd. Kruisladingen zijn item 2: .32, item 4: .34 en item 5: .32.
27
Schaalscores
In Tabel 4 wordt een overzicht gegeven van de kenmerken (gemiddelden, standaarddeviaties,
Cronbach’s α, minimum, maximum en range) van de gebruikte schalen in dit onderzoek.
Schaalscores werden berekend door het gemiddelde te nemen van de desbetreffende items.
Tabel 4. Kenmerken van de gebruikte schalen
M SD α Min. Max. Range
Techno-overbelasting 2.93 0.81 0.82 1.00 4.80 3.80
Techno-indringing 2.07 0.78 0.76 1.00 4.25 3.25
Techno-complexiteit 2.54 0.86 0.86 1.00 4.80 3.80
Techno-werkonzekerheid 1.73 0.66 0.88 1.00 5.00 4.00
Techno-onzekerheid 3.22 0.73 0.81 1.25 5.00 3.75
Roloverbelasting 3.25 0.71 0.77 1.00 5.00 4.00
Jobtevredenheid 5.49 1.14 - 2.00 7.00 5.00
Correlatietabel
In Tabel 5 worden de bivariate Pearson correlaties voor elke variabele weergegeven.
Tabel 5. De bivariate Pearson correlaties2.
2 * De correlatie is significant op het .05 niveau;
** De correlatie is significant op het .01 niveau
1 2 3 4 5 6
(1) Techno-overbelasting
(2) Techno-indringing .34**
(3) Techno-complexiteit .28**
.22**
(4) Techno-werkonzekerheid .28**
.28**
.28**
(5) Techno-onzekerheid .28**
.02 .16* .19
**
(6) Roloverbelasting .55**
.43**
.18**
.13 .15*
(7) Jobtevredenheid -.21**
-.22**
-.21**
-.18* -.10 -.06
28
Uit de correlatietabel blijkt dat de subschalen van technostress (op één na) allemaal
correleren. Enkel de correlatie tussen techno-onzekerheid en techno-indringing is niet
significant. De hoogste significante correlatie tussen de subschalen is deze tussen techno-
overbelasting en techno-indringing (r = .34, p < .01). Deze sterke correlaties tonen aan dat de
subschalen van technostress samen een geheel vormen en verschillende onderdelen van
hetzelfde concept (technostress) meten.
De vijf subschalen van technostress vertonen veel significante correlaties met
roloverbelasting en jobtevredenheid. Roloverbelasting vertoont een significante positieve
samenhang met techno-overbelasting (r = .55, p < .01), techno-indringing (r = .43, p < .01),
techno-complexiteit (r = .18, p < .01) en techno-onzekerheid (r = .15, p < .05), er is enkel
geen correlatie met techno-werkonzekerheid (r = .13). Dus hoe hoger de roloverbelasting,
hoe hoger de mate van techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit en
techno-onzekerheid die men ervaart. Jobtevredenheid vertoont een significante negatieve
correlatie met techno-overbelasting (r = -.21, p < .01), techno-indringing (r = -.22, p < .01),
techno-complexiteit (r = -.21, p < .01) en techno-werkonzekerheid (r = -.18, p < .05). Tussen
jobtevredenheid en techno-onzekerheid is er geen samenhang (r = -.10). Hoe hoger de
jobtevredenheid, hoe lager de techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit
en techno-werkonzekerheid die men ervaart. Tussen roloverbelasting en jobtevredenheid is er
geen significante correlatie gevonden in deze steekproef (r = -.06).
Onderzoeksvragen
Mediatie volgens Baron & Kenny (1986)
De rol van de verwachte mediator (roloverbelasting) wordt onderzocht door de methode van
Baron & Kenny (1986) te gebruiken. Hiervoor moeten vier stappen gevolgd worden, deze
worden hieronder getoetst.
Technostress en Jobtevredenheid. Regresseer de afhankelijke variabele
jobtevredenheid op de onafhankelijke variabele technostress. Is er een verband tussen de
dimensies van technostress en jobtevredenheid: c = 0?
De verschillende verbanden worden voor elke subschaal van technostress nagegaan door
enkelvoudige lineaire regressieanalyses, de F-toetsen en bijhorende p-waarden worden
29
vermeld. De controlevariabelen leeftijd, geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau worden
toegevoegd aan de regressie-analyse na dummy-codering voor geslacht (Man = 0, Vrouw =
1), opleiding (secundair diploma = 0, hogeschool korte type, lange type en universitair
diploma = 1) en hiërarchisch niveau (leidinggevenden aan leidinggevenden en aan
uitvoerders = 1, uitvoerders en specialisten = 0).
Hypothese c1: De relatie tussen techno-overbelasting en jobtevredenheid is significant
met F (5, 195) = 3.26 met p = .008 (met α = .01).
Hypothese c2: De relatie tussen techno-indringing en jobtevredenheid is significant
met F (5, 195) = 3.53 met p = .004 (met α = .005).
Hypothese c3: De relatie tussen techno-complexiteit en jobtevredenheid is significant
met F (5, 195) = 3.52 met p = .005 (met α = .01).
Hypothese c4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en jobtevredenheid is
significant met F (5, 195) = 3.83 met p = .002 (met α = .005).
Hypothese c5: De relatie tussen techno-onzekerheid en jobtevredenheid is significant
met F (5, 195) = 2.48 met p = .034 (met α = .05). Het regressiegewicht B is echter niet
significant (zie Tabel 6).
Tabel 6 bevat de ongestandaardiseerde regressiegewichten (B), de t-testen en p-waarden van
de technostress-predictoren in de vijf enkelvoudige regressies met jobtevredenheid als
afhankelijke variabele en na controle voor leeftijd, geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau.
Alle technostress-subschalen, behalve techno-onzekerheid, vertonen een significant negatief
regressiegewicht B. Dit wil zeggen: hoe meer techno-overbelasting, techno-indringing,
techno-complexiteit of techno-werkonzekerheid, hoe minder jobtevredenheid.
Tabel 6. Regressie-analyse: stap 1 mediatie volgens Baron & Kenny.
Predictor Regressiegewicht (B) t p
Techno-overbelasting -.25 -2.51 .013
Techno-indringing -.28 -2.76 .006
Techno-complexiteit -.28 -2.75 .006
Techno-werkonzekerheid -.37 -3.01 .003
Techno-onzekerheid -.18 -1.61 .109
30
Technostress en Roloverbelasting. Regresseer de mediator op de onafhankelijke
variabele. Is er een verband tussen roloverbelasting en technostress: a = 0?
De relaties met roloverbelasting worden voor elke subschaal van technostress apart nagegaan
door middel van enkelvoudige lineaire regressie-analyses. De controlevariabelen leeftijd,
geslacht, opleiding en hiërarchisch niveau werden toegevoegd aan de regressie-analyse na
dummy-codering (cf. supra).
Hypothese a1: De relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting is
significant met F (5, 195) = 18.78 met p = .000 (met α = .001).
Hypothese a2: De relatie tussen techno-indringing en roloverbelasting is significant
met F (5, 195) = 10.63 met p = .000 (met α = .001).
Hypothese a3: De relatie tussen techno-complexiteit en roloverbelasting is significant
met F (5, 195) = 3.10 met p = .010 (met α = .05).
Hypothese a4: De relatie tussen techno-werkonzekerheid en roloverbelasting is
significant met F (5, 195) = 3.39 met p = .006 (met α = .01).
Hypothese a5: De relatie tussen techno-onzekerheid en roloverbelasting is significant
met F (5, 195) = 3.22 met p = .008 (met α = .01).
Tabel 7 bevat de ruwe regressiegewichten (B), de t-testen en p-waarden van de technostress-
predictoren in de vijf enkelvoudige regressies met roloverbelasting als afhankelijke variabele.
Alle technostress-subschalen vertonen een significant positief regressiegewicht B. Dit wil
zeggen: hoe meer techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-
werkonzekerheid of techno-onzekerheid, hoe meer roloverbelasting.
Tabel 7. Regressie-analyse: stap 2 mediatie volgens Baron & Kenny.
Predictor Regressiegewicht (B) t p
Techno-overbelasting .47 8.90 .000
Techno-indringing .37 6.37 .000
Techno-complexiteit .14 2.19 .030
Techno-werkonzekerheid .19 2.48 .014
Techno-onzekerheid .16 2.31 .022
31
Roloverbelasting en Jobtevredenheid. Regresseer de afhankelijke variabele op de
mediator. Is er een effect van roloverbelasting op jobtevredenheid na controle voor
technostress: b = 0?
Jobtevredenheid wordt als afhankelijke variabele gezien en de schalen van technostress,
roloverbelasting en de controlevariabelen als predictoren. Enkel de relatie tussen de
verwachte mediator (roloverbelasting) en de uitkomstvariabele (jobtevredenheid) nagaan, is
niet genoeg aangezien roloverbelasting en jobtevredenheid zouden kunnen correleren doordat
ze beide door technostress zouden kunnen veroorzaakt zijn. Er wordt dus gecontroleerd voor
de invloed van de technostress-subschalen. Tegelijk wordt ook het effect van de dimensies
van technostress op jobtevredenheid getest (c’), terwijl er gecontroleerd wordt voor
roloverbelasting.
Om dit te testen worden vijf hiërarchische regressie-analyses gedaan (zie Tabel 8). De
afhankelijke variabele is jobtevredenheid en als onafhankelijke variabelen worden eerst de
controlevariabelen, vervolgens roloverbelasting en daarna telkens een van de vijf subschalen
van technostress toegevoegd. Het eerste model dat enkel de controlevariabelen als predictor
opneemt, is significant beter dan het nulmodel met F(4,196) = 2.43 met p = .049. Het tweede
model dat ook roloverbelasting als predictor opneemt, is echter niet significant beter dan het
nulmodel met F(1,195) = 0.07 met p = .797. De ruwe B-coëfficient voor roloverbelasting is -
.03 met een t-toets = -0.26 en een p-waarde = .797. De coëfficiënt is dus niet significant. Dit
betekent dat in de steekproef de verwachte mediator roloverbelasting geen effect heeft op de
afhankelijke variabele jobtevredenheid.
Tabel 8. Regressie-analyse: stap 3 en 4 mediatie volgens Baron & Kenny.
Predictoren Regressiegewicht (B) t p
Roloverbelasting -.03 -0.26 .797
Techno-overbelasting -.33 -2.82 .005
Techno-indringing -.33 -2.92 .004
Techno-complexiteit -.28 -2.74 .007
Techno-werkonzekerheid -.37 -3.00 .003
Techno-onzekerheid -.18 -1.59 .114
32
Aangezien er dus geen significant verband gevonden wordt tussen de verwachte mediator
roloverbelasting en de afhankelijke variabele jobtevredenheid, is er hier geen sprake van
mediatie. Geen enkele van de vijf mediatie-hypothesen werd dus bevestigd.
Mediatie volgens de Sobeltest (1982)
De Sobeltest (Sobel, 1982) is een meer directe test die gebruikt kan worden om mediatie te
testen en een goed alternatief voor de methode van Baron & Kenny (1986). De Sobeltest gaat
na of a x b verschillend is van nul. Hiervoor is de standaardfout voor a x b nodig. De
Sobeltest resulteert in een z-score. Aan de hand van een online applicatie voor de berekening
van de Sobeltest (Preacher & Leonardelli, sd.), waarbij de ruwe scores voor a, b, sa en sb
ingevuld moeten worden, wordt de z-score berekend. Het programma berekent of het
indirecte effect van technostress op jobtevredenheid via de mediator significant verschillend
is van nul, na toevoeging van de controlevariabelen. De uitkomsten van deze verschillende
Sobeltesten voor de vijf subschalen van technostress zijn terug te vinden in Tabel 9.
Tabel 9. Mediatie volgens de Sobeltest.
Onafhankelijke variabele z-waarde sd p
Techno-overbelasting 1.29 .06 .199
Techno-indringing 0.97 .05 .335
Techno-complexiteit 0.17 .02 .869
Techno-werkonzekerheid 0.27 .02 .789
Techno-onzekerheid 0.01 .02 .993
Geen enkele p-waarde is kleiner dan .05. Ook uit de Sobeltest blijkt dus dat er geen mediatie
terug te vinden is.
Moderatie
Uit de voorgaande regressieanalyses blijkt dat de relaties tussen vier van de vijf technostress-
dimensies en jobtevredenheid significant zijn. Roloverbelasting blijkt niet de verwachte
mediator te zijn. Vervolgens wordt er nagegaan of roloverbelasting een moderator zou
kunnen zijn. Een moderator is een kwalitatieve of kwantitatieve variabele die de richting of
de grootte van de relatie tussen een onafhankelijke variabele en een afhankelijke variabele,
beïnvloedt (Baron & Kenny, 1986). Hierbij worden de vijf subschalen van technostress
33
gezien als onafhankelijke variabelen, jobtevredenheid als afhankelijke variabele en
roloverbelasting als moderator. Daarnet werd reeds aangetoond dat de relaties tussen de
subschalen van technostress en jobtevredenheid significant negatief zijn, tenzij voor techno-
onzekerheid waarbij er geen significant verband gevonden werd. Er wordt verwacht dat deze
negatieve relaties tussen de subschalen van technostress en jobtevredenheid versterkt worden
door roloverbelasting. Het onderzoeksmodel voor deze tweede onderzoeksvraag m.b.t.
moderatie is afgebeeld in Figuur 6.
Figuur 6. Roloverbelasting als moderator.
De moderatie wordt getest door een hiërarchische regressieanalyse uit te voeren met
jobtevredenheid als afhankelijke variabele en met de controlevariabelen (stap 1), de
gestandaardiseerde hoofdeffecten van elk van de vijf subschalen en roloverbelasting (stap 2)
en de interactie-effecten tussen de subschalen van technostress en roloverbelasting (stap 3)
als predictoren. Dezelfde dummy-codering wordt gebruikt voor de controlevariabelen als bij
de mediatie: geslacht (Man = 0, Vrouw =1), opleiding (secundair diploma = 0, hogeschool
korte type, lange type en universitair diploma = 1) en hiërarchisch niveau (leidinggevenden
aan leidinggevenden en aan uitvoerders = 1, uitvoerders en specialisten = 0). Zie Tabel 10;
de waarden in de tabel zijn de niet-gestandaardiseerde regressiecoëfficiënten (B).
34
Tabel 10. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie3.
Jobtevredenheid
Stap 1 Stap 2 Stap 3
Controlevariabelen
Leeftijd -.00 .01 .00
Geslacht .41* .41* .37*
Diploma -.19 -.21 -.18
Hiërarchisch niveau -.15 -.14 -.15
Hoofdeffecten
Techno-onzekerheid - -.15 -.14
Techno-indringing - -.18* -.26**
Techno-complexiteit - -.14 -.13
Techno-werkonzekerheid - -.12 -.10
Techno-onzekerheid - -.08 -.08
Roloverbelasting - .19 .23*
Interactie-effecten
Techno-onzekerheid x
Roloverbelasting
- - -.08
Techno-indringing x
Roloverbelasting
- - .18*
Techno-complexiteit x
Roloverbelasting
- - .01
Techno-werkonzekerheid
x Roloverbelasting
- - -.02
Techno-onzekerheid x
Roloverbelasting
- - .10
R² .05 .15 .17
Adjusted R² .03 .10 .11
ΔR² .05* .10 *** .03
3 * ΔR² is significant op het .05 niveau;
** ΔR² is significant op het .01 niveau;
*** ΔR² is significant op het .005 niveau
35
Om het effect van elke stap na te gaan, wordt de statistische significantie van de verandering
in verklaarde variantie (ΔR²) getest. Om het effect van elke voorspellende variabele apart na
te gaan, wordt de statistische significantie van de regressiegewichten (B) getest (Claes & van
de Ven, 2008). Uit stap 1 blijkt dat de controlevariabelen significant bijdragen tot de
verklaarde variantie van het model (ΔR² = .05, p < .05). Meer bepaald is de variabele geslacht
significant (B = .41, p < .05). Ook stap 2 verklaart een significant deel variantie van het
model (ΔR² = .10, p < .005). Dit is te wijten aan de significante bijdrage van techno-
indringing (B = -.18, p < .05). Het toevoegen van de vijf interacties (stap 3) blijkt echter niet
significant meer te verklaren (ΔR² = .03). De interactie tussen techno-indringing en
roloverbelasting is wel significant (B = .18, p < .05). Tabel 11 geeft de regressiegewichten
weer van deze interactie afzonderlijk met jobtevredenheid als afhankelijke variabele. Figuur 7
visualiseert dit interactie-effect.
Tabel 11. Hiërarchische regressie-analyse: moderatie techno-indringing.
regressiegewicht (B) t p
Techno-indringing -.32 -3.50 .001
Roloverbelasting .15 1.65 .101
Techno-indringing x roloverbelasting .18 2.33 .021
Figuur 7. Interactie effect techno-indringing en roloverbelasting op jobtevredenheid.
4,8
5
5,2
5,4
5,6
5,8
6
lage techno-indringing hoge techno-indringing
Jobtevredenheid (0 - 7)
lage roloverbelasting
hoge roloverbelasting
36
DISCUSSIE
Het toegenomen gebruik van technologie in alle jobsectoren heeft een zeer groot effect op de
efficiëntie van de organisatie en kent veel voordelen voor de flexibiliteit en de
werkomgeving. Dit is vaak een positief effect, maar het kan echter ook een negatief effect
met zich meebrengen. De ontwikkeling in technologiegebruik op het werk zorgt namelijk ook
voor ongewenste effecten die gezondheidsrisico’s en stress veroorzaken (Sandblad et al.,
2003). Deze scriptie beschrijft de impact die het toegenomen gebruik van technologie in de
werkcontext op ons heeft. Het concept technostress werd voorgesteld als het ervaren van
ongemak, angst en spanning wanneer een persoon op een directe of indirecte manier
computertechnologie aanleert of gebruikt, wat uiteindelijk leidt tot psychische en emotionele
gevolgen en die de persoon ervan weerhoudt om verder over computertechnologie te leren of
het te gebruiken (Wang et al., 2008). De antecedenten en de gevolgen van technostress voor
zowel het individu als de organisatie werden besproken, waarbij ook de belangrijke variabele
jobtevredenheid aangehaald werd. Het verband werd aangetoond met roloverbelasting, dat
deel uitmaakt van het bredere concept rolstress.
Technostress werd in dit onderzoek gemeten door de technostress-schaal die bestaat uit vijf
subschalen: techno-overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit, techno-
werkonzekerheid en techno-onzekerheid (Tarafdar et al., 2007). Via translation-
backtranslation werd deze Engelstalige vragenlijst vertaald naar het Nederlands. Ook
roloverbelasting en jobtevredenheid werden bevraagd, naast de controlevariabelen en de
demografische variabelen: leeftijd, geslacht, diploma, hiërarchisch niveau, bedrijfs- en
beroepsanciënniteit en vertrouwdheid met de computer. De vragenlijst werd online
afgenomen bij 201 werknemers uit de overheidssector.
De eerste onderzoeksvraag bevatte vijf mediatie-hypothesen waarbij roloverbelasting
gesuggereerd werd als mediator in de relaties tussen de vijf subschalen van technostress en
jobtevredenheid (zie Figuur 4). Dit werd getest door gebruik te maken van de vier-
stappenmethode van Baron & Kenny (1986) en de Sobeltest (Preacher & Leonardelli, sd.;
Sobel, 1982).
De tweede onderzoeksvraag ging na of roloverbelasting als moderator opereert in de relatie
tussen de vijf subschalen van technostress en jobtevredenheid (zie Figuur 6). Hiervoor werd
een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd.
37
Overzicht van de Resultaten
De exploratieve factoranalyse van de items gaf aan dat ook in de Nederlandstalige vragenlijst
vijf verschillende factoren gevonden werden, de factorladingen toonden aan dat deze
overeenkwamen met de vijf technostress-subschalen (techno-overbelasting, techno-
indringing, techno-complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid). De
Nederlandstalige vragenlijst kan dus als valide beschouwd worden.
Roloverbelasting als Mediator
Wat betreft de mediatie werden significante negatieve relaties gevonden tussen techno-
overbelasting, techno-indringing, techno-complexiteit en techno-werkonzekerheid met de
afhankelijke variabele jobtevredenheid. Enkel voor wat betreft de subschaal techno-
onzekerheid werd hier geen significante B-coëfficient gevonden. Er werden significante
positieve relaties gevonden tussen techno-overbelasting, techno-indringing, techno-
complexiteit, techno-werkonzekerheid en techno-onzekerheid met de veronderstelde mediator
roloverbelasting. Tussen de verwachte mediator roloverbelasting en jobtevredenheid werd er,
na controle voor de subschalen van technostress, geen significante relatie gevonden. Er is dus
geen sprake van mediatie. Ook de Sobeltest gaf aan dat roloverbelasting hier geen mediator
is. Figuur 8 beeldt de significante relaties uit. De relaties in stippellijn werden getoetst, maar
bleken niet significant te zijn.
Figuur 8. Resultaten mediatie.
38
Roloverbelasting als Moderator
De hiërarchische regressieanalyse toonde aan dat de controlevariabelen en de hoofdeffecten
van de technostress-subschalen en roloverbelasting een significant deel van de variantie van
het model verklaren. De interactietermen tussen deze subschalen van technostress en
roloverbelasting dragen niet bij tot de verklaarde variantie, behalve de interactieterm van
roloverbelasting en techno-indringing. Roloverbelasting is dus enkel moderator in de relatie
tussen techno-indringing en jobtevredenheid, zie Figuur 9 (de volle lijnen). Ook hier zijn de
relaties in stippellijn niet significant.
Figuur 9. Resultaten moderatie.
Interpretatie van de Resultaten
Technostress & Jobtevredenheid (c en c’)
In de steekproef werd een positief significant verband teruggevonden tussen jobtevredenheid
en techno-overbelasting (c1), techno-indringing (c2), techno-complexiteit (c3) en techno-
werkonzekerheid (c4). Deze verbanden bleven bestaan, ook nadat er gecontroleerd werd voor
de invloed van roloverbelasting (c1’, c2’, c3' en c4’). De resultaten bevestigen voorgaand
onderzoek dat de negatieve impact van technostress op jobtevredenheid beschrijft (Kraut et
al., 1989; Ragu-Nathan et al., 2008). Het gevoel van angst en onmacht dat sommige
39
werknemers ervaren bij het gebruik van computertechnologie tijdens het uitvoeren van hun
job, brengt technostress met zich mee en heeft nefaste gevolgen voor de tevredenheid.
Tegen de verwachtingen in, werd er geen significant verband teruggevonden tussen techno-
onzekerheid en jobtevredenheid. Techno-onzekerheid refereert naar contexten waarin
continue veranderingen en updates in ICT zorgen voor een onzeker gevoel bij de gebruikers,
zodat die steeds moeten bijleren over de nieuwe ICT (Ragu-Nathan et al., 2008). Er werd een
negatief verband met jobtevredenheid verwacht door dit onzekere gevoel dat de gebruikers
van ICT ervaren doordat ze steeds moeten bijleren om mee te kunnen met de continue
veranderingen en updates in ICT.
Het is mogelijk dat net dit lerende aspect ervoor zorgt dat de jobtevredenheid niet afneemt.
Heel wat studies hebben reeds het verband aangetoond tussen leren in de organisatie en een
stijgende jobtevredenheid (e.g. Chiva & Alegre, 2009; Rowden, 2002). Geen enkele van de
andere vier technostress dimensies bevat zo expliciet dit lerende aspect als techno-
onzekerheid. Ook in dit onderzoek blijkt dat techno-onzekerheid wel degelijk een dimensie
van technostress is en dus stress met zich meebrengt, maar die stress wordt gecompenseerd
door het leren, zonder dat de jobtevredenheid hieronder leidt.
Daarnaast zien we dat techno-onzekerheid ook in vorig onderzoek een buitenbeentje is tussen
de vijf technostress dimensies. In onderzoeksartikels van Ragu-Nathan et al. (2008) en
Tarafdar et al. (2007) vertoont techno-onzekerheid de laagste B-coëfficiënt in relatie met
technostress.
Technostress & Roloverbelasting (a)
Verder werd ook een positieve relatie tussen alle technostress-subschalen en roloverbelasting
in de steekproef teruggevonden zoals verwacht. Dit betekent hoe meer techno-overbelasting
(a1), techno-indringing (a2), techno-complexiteit (a3), techno-werkonzekerheid (a4) of
techno-onzekerheid (a5) men ervaart, hoe groter de ervaren roloverbelasting in de steekproef.
Een aantal redenen werden gegeven die beschrijven hoe condities die leiden tot technostress
ook de mate van roloverbelasting doen toenemen. Deze redenen zijn onder meer de gevolgen
van multitasking, informatie-overbelasting, toegenomen productiviteitsverwachtingen,
tijdsgebrek en het altijd en overal bereikbaar moeten zijn.
40
Roloverbelasting & Jobtevredenheid (b)
Tegengesteld aan de verwachting werd er geen significant verband gevonden tussen
roloverbelasting en jobtevredenheid (b). Vroeger onderzoek deed nochtans vermoeden dat er
hier wel een significant negatief verband zou gevonden worden, daar in de wetenschappelijke
literatuur al vaak een negatief verband gevonden werd tussen roloverbelasting en
jobtevredenheid (Chou & Robert, 2008; Pearson, 2008; Jones, Chonko, Rangarajan, &
Roberts, 2007). Het ervaren van rolstress en dus ook roloverbelasting werd dan ook in
verband gebracht met het vertonen van ongewenst gedrag voor de organisatie zoals
verminderde prestatie, burnout, verloop en jobontevredenheid (Ho et al., 2009).
Het feit dat dit hier niet werd teruggevonden, kan mogelijk te wijten zijn aan
methodologische keuzes. Zo werd een 1-itemschaal gebruikt voor het meten van
jobtevredenheid en werd ook met een kleine steekproef gewerkt.
Hoofdeffecten uit het moderatiemodel (d)
Wat betreft de controlevariabelen zagen we dat deze in stap 1 bijdroegen tot de verklaarde
variantie van het moderatiemodel (Tabel 10). Dit was toe te schrijven aan de variabele
geslacht: in de steekproef ervaren vrouwen (M = 5.64) een hogere jobtevredenheid dan
mannen (M = 5.18).
In de tweede stap werden de hoofdeffecten van de vijf subschalen van technostress en
roloverbelasting toegevoegd, deze stap zorgde voor een significante verandering in de
verklaarde variantie van het model. Dit was te wijten aan de significante bijdrage van techno-
indringing. In de conceptualisatie van technostress werd reeds uitgelegd dat techno-
indringing verwijst naar het indringende effect van de ICT op het persoonlijke leven (Wang
et al., 2008). De ICT creëert situaties waarbij de gebruiker elk moment van de dag bereikbaar
is. Dit gevoel van constante connectiviteit zorgt voor een vervaging van de grenzen tussen
werk- en persoonlijke context (Tarafdar et al., 2007).
Techno-indringing verschilt met de andere vier subschalen van technostress doordat ze
eigenlijk het effect van technostress op het persoonlijke leven beschrijft en dus niet in de
werksituatie zelf. Het kan net deze component zijn die zorgt voor het grote effect van
techno-indringing. Onderzoek toont aan dat het niet kunnen loslaten van het werk tijdens het
privéleven een negatieve impact heeft op de jobtevredenheid (e.g. Bruck, Allen, & Spector,
2002; Lourel, Ford, Gamassou, Guéguen, & Hartmann, 2009).
41
Interactie-effecten uit het moderatiemodel (e)
Wat betreft de interactietermen bleek enkel de interactie tussen techno-indringing en
roloverbelasting significant te zijn. Tegengesteld aan de verwachting, was de B-coëfficiënt
van deze interactie echter positief. Er werd voorspeld dat roloverbelasting de negatieve relatie
tussen techno-indringing en jobtevredenheid zou versterken en dat de interactieterm dus een
negatieve B-coëfficiënt zou hebben. Uit Tabel 10 blijkt dat het toevoegen van de
interactietermen (stap 3) eigenlijk niet bijdraagt tot de verklaarde variantie van het model, het
belang van deze ene significante relatie moet dus gerelativeerd worden. Deze kan het gevolg
zijn van het grote effect van techno-indringing.
Tegen de verwachting in, zorgde het toevoegen van de interactietermen niet voor extra
verklaarde variantie in het moderatiemodel. Dit kan zijn omdat het concept roloverbelasting
deels al in de subschalen van technostress bevat zit, vooral dan in het concept techno-
overbelasting. Uit de correlatietabel (zie Tabel 5) blijkt dat tussen deze twee concepten de
hoogste correlatie terug te vinden is (r = .55, p < .01) en ook uit de tweede stap van de
mediatie (Tabel 7) blijkt dat de relatie tussen techno-overbelasting en roloverbelasting
significant is met de hoogste regressiecoëfficiënt namelijk B= .47 (p < .001).
Implicaties van de Resultaten
Implicaties voor de Theorie
Onderzoek naar de negatieve gevolgen van technologiegebruik op het werk wordt steeds
belangrijker, gezien de snelle evolutie in technologie. Steeds meer mensen maken bij het
uitvoeren van hun werk gebruik van ICT (Carayon, 2007). De term technostress en variaties
hierop zoals technofobie en computerfobie zijn sinds enkele jaren onderwerp van studies
(Wang, Shu, & Tu, 2008). In het licht hiervan, onderzocht deze scriptie het negatieve gevolg
van technostress op jobtevredenheid. Hierbij werden sterke negatieve relaties tussen vier van
de vijf dimensies van technostress en jobtevredenheid teruggevonden. Daarnaast werden ook
de positieve relaties tussen de vijf technostress-dimensies en de organisatierollen (door het
concept roloverbelasting te onderzoeken) aangetoond in het onderzoek. Eventuele
mediërende en modererende variabelen die deze relaties beïnvloeden, kunnen verder
onderzocht worden, zoals reeds gedaan werd in onderzoek van Ragu-Nathan et al. (2008)
voor het modererende effect van technostress-inhibitoren in de relatie tussen technostress en
42
jobtevredenheid. Tegen de verwachtingen in was de relatie tussen roloverbelasting en
jobtevredenheid niet significant. Verdere verdieping in dit onderwerp kan uitsluitsel geven
over deze discrepantie tussen de theoretische verwachting en het onderzoeksresultaat. Het
onderzoek toont ook het belang aan van de demografische variabelen (onder meer de
significante bijdrage van geslacht).
Deze scriptie valideerde de Nederlandse vertaling van de technostress-vragenlijst door aan te
tonen dat ook deze uit vijf dimensies bestaat. Een factoranalyse vond dezelfde vijf dimensies
terug als bij de Engelstalige technostress-vragenlijst.
Op die manier draagt deze scriptie dus bij tot het onderzoeksgebied rond technostress,
jobtevredenheid en roloverbelasting en stuurt tevens aan op verder onderzoek.
Implicaties voor de Praktijk
Wat betreft de praktische implicaties moeten we voorzichtig zijn, gezien dit slechts de
resultaten zijn van één studie. De praktische gevolgen zijn er vooral omtrent de sterke
positieve relatie tussen technostress en jobtevredenheid. Gezien het grote effect van
jobtevredenheid op de outcome van het bedrijf, is deze bevinding zeer belangrijk (Rowden,
2002). Verder blijkt ook de invloed van technostress op roloverbelasting uit deze studie.
Gezien roloverbelasting ook tal van negatieve effecten met zich meebrengt (Ho et al., 2009),
is dit voor bedrijven nogmaals een reden om nieuwe technologie zeer zorgvuldig in te
plannen, om zo technostress te voorkomen.
Huidige methodes die door organisaties gebruikt worden om nieuwe technologie te
introduceren zijn onder meer technische ondersteuning en training, projectmanagement en
veranderingsmanagement. Maar de problemen die geassocieerd zijn met het introduceren van
nieuwe technologieën blijven bestaan. Het falen van het effectief introduceren van nieuwe
technologieën in organisaties kan toe te schrijven zijn aan diverse tekortkomingen. Zo bestaat
er geen achterliggend kader dat deze methodes aan elkaar linkt tot een samenhangend geheel.
Noch wordt er stilgestaan bij de impact van een nieuwe technologie op elk van de
verschillende deelnemers in de organisatie. Er bestaat dus geen gestructureerde en
gedisciplineerde benadering voor het plannen en managen van de dagelijkse introductie van
nieuwe technologie. Terwijl nieuwe technologieën voortdurend geïntroduceerd worden, is er
geen specifieke discipline ontstaan die voor deze implementatie verantwoordelijkheid
opneemt. De bestaande methoden moeten dus verder uitgebouwd en uitgebreid worden om zo
43
twee basisvragen te beantwoorden: ‘Wie wordt beïnvloed?’ en ‘Hoe worden zij beïnvloed?’
(Fisher & Wesolkowski, 1999).
Het meten van technostress bij de werknemers en hierop inspelen is belangrijk voor
organisaties, gezien de nefaste gevolgen die technostress met zich meebrengt. Organisaties
moeten zich dus voorlopig behelpen met het aanbieden van opleidingen, technische
ondersteuning, training, etc. Verder onderzoek is vereist om de effectiviteit van deze
oplossingen na te gaan en op zoek te gaan naar een achterliggend kader voor een efficiënte
implementatie van nieuwe technologie.
Sterktes, Zwaktes en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
Beperkingen en Suggesties voor Toekomstig Onderzoek
In huidig onderzoek werd gewerkt met een relatief kleine steekproef (N = 201). Daarbij is
het zo dat de deelnemers zelf bewust ervoor kozen om de vragenlijst in te vullen. Het kan dus
zijn dat de participanten net al de werknemers waren die meer technostress ervaarden en
daarom geïnteresseerd waren in het deelnemen aan dit onderzoek. Daarnaast is de steekproef
beperkt tot één organisatie in de publieke sector. Het zou zeker interessant zijn toekomstig
onderzoek aan te gaan met een grotere steekproef waarin verschillende organisaties
betrokken worden, zowel uit de publieke als de private sector. Op die manier kunnen
eventuele verschillen vanuit de sector en organisatiestructuur ontdekt worden (Wang, Shu, &
Tu, 2008).
Daarnaast zijn er enkele methodologische beperkingen die kunnen vernoemd worden. Zo is
de vier stappen methode van Baron & Kenny niet de gepaste test om op zoek te gaan naar
mediatie. De Sobeltest is een meer directe test, maar is niet gepast voor kleine steekproeven
(N < 200). Gezien deze kleine steekproef zou het gebruik van de bootstrapping-methode een
goede optie geweest zijn en is dit dus aan te raden in toekomstig onderzoek.
Het gebruik van een single-item vragenlijst voor jobtevredenheid kan mogelijks een invloed
op de resultaten gehad hebben. In de toekomst zou het onderzoek herhaald kunnen worden,
waarbij gebruik wordt gemaakt van een jobtevredenheidsvragenlijst die bestaat uit meerdere
items, zoals bijvoorbeeld de Job Descriptive Index van Smith, Kendall, & Hulin, (1969) die
aan de hand van 72 items jobtevredenheid meet op vijf vlakken: werk, loon, promotie,
leidinggevenden en medewerkers (Pearson, 2008).
44
Sterktes
Ondanks de kleine steekproef werden in dit onderzoek toch een aantal significante effecten
gevonden. Dit wijst op de sterkte van deze relaties, onder meer tussen technostress en
jobtevredenheid of tussen technostress en roloverbelasting alsook de bijdrage van de
controlevariabelen en techno-indringing in het moderatie-model.
Het onderzoek maakte gebruik van een reeds gevalideerde Engelstalige vragenlijst (Tarafdar
et al., 2007). Via translation-backtranslation werd op een zorgvuldige manier een correcte
vertaling van de oorspronkelijke Engelstalige vragenlijst gemaakt. De resultaten tonen aan
dat deze vijf factoren ook teruggevonden worden in de vertaalde vragenlijst, de
Nederlandstalige vragenlijst werd in dit onderzoek dus gevalideerd. Technostress werd in dit
onderzoek geïntroduceerd en onderzocht in de Vlaamse context, wat van belang is voor de
generaliseerbaarheid van dit concept.
Deze scriptie speelde zelf in op de aanbeveling van Tarafdar et al. (2007) om onderzoek te
doen naar de relatie tussen technostress en jobtevredenheid. In de discussie (cf. supra) werden
de implicaties voor de theorie beschreven en werden er aanbevelingen gedaan voor
toekomstig onderzoek, onder meer wat betreft het verder exploreren van de sterke effecten
van technostress op jobtevredenheid en roloverbelasting.
Conclusie
In deze scriptie werd technostress gemeten aan de hand van een vertaling van de Engelstalige
Technostress vragenlijst van Tarafdar et al. (2007), die bestaat uit vijf factoren. Door middel
van factoranalyse werden in deze Nederlandse vertaling dezelfde vijf factoren gevonden. De
vertaalde vragenlijst is dus gevalideerd.
In de eerste onderzoeksvraag werd roloverbelasting als mediator tussen de verschillende
dimensies van technostress en jobtevredenheid voorgesteld. Aan de hand van de vier stappen
methode van Baron & Kenny (1986) werd dit mediatiemodel getest. De richting van de
significante relaties technostress-jobtevredenheid en technostress-roloverbelasting waren
volgens verwachting en in de lijn van vorig onderzoek. Enkel de relatie tussen techno-
onzekerheid en jobtevredenheid werd niet teruggevonden. De derde stap die het verband
tussen roloverbelasting en jobtevredenheid testte, was echter niet significant. Dat
roloverbelasting een mediator is in de relatie tussen technostress en jobtevredenheid werd
hier dus niet bevestigd.
45
Als gevolg hiervan werd een tweede onderzoeksvraag gevormd, die naging of
roloverbelasting een moderator is in de relaties tussen de subschalen van technostress en
jobtevredenheid. Uit dit moderatiemodel bleek de bijdrage van de controlevariabelen (vooral
geslacht) en een sterk effect van de subschaal techno-indringing bij het voorspellen van de
jobtevredenheid. Roloverbelasting bleek enkel moderator te zijn in de relatie tussen techno-
indringing en jobtevredenheid, deze relatie was echter niet in de verwachte richting.
Technostress is aanwezig in vele organisaties en door de nieuwe vormen van technologie zal
dit steeds toenemen. In de studie werd aangetoond dat er een belangrijk verband is met
jobtevredenheid en roloverbelasting. Organisaties doen er dus best aan de impact van
technostress, zowel voor de werknemer zelf als voor de organisatie, niet te onderschatten en
hier zo goed als mogelijk op in te spelen.
46
REFERENTIES
Baron, R., & Kenny, D. (1986). The Moderator-Mediator variable distinction in social
psychological research: conceptual, strategic, and statistical considerations. Journal of
Personality and Social Psychology , 51 (6), 1173-1182.
Biocca, F. (2000). New media technology and youth: trends in the evolution of new media.
Journal of Adolescent Health , 27, 22-29.
Bloom, A. (1985). An anxiety management approach to computer-phobia. Training and
Development Journal , 39 (1), 90-94.
Bradley, G. (2000). The information and communication society: how people will live and
work in the new millennium. Ergonomics , 43 (7), 844-857.
Brillhart, P. (2004). Technostress in the workplace: managing stress in the electronic
workplace. The Journal of American Academy of Business , 5, 302-307.
Brod, C. (1984). Technostress: The Human Cost of the Computer Revolution. Reading, MA:
Addison-Wesley.
Bruck, C., Allen, T., & Spector, P. (2002). The relation between work-family conflict and job
satisfaction: a finer-grained analysis. Journal of Vocational Behavior (60), 336 - 353.
Burke, M. (2009). The incidence of technological stress among baccalaureate nurse educators
using technology during course preparation and delivery. Nurse Education Today , 29,
57-64.
Carayon, P. (2007). Healthy and efficient work with computers and information and
communications technology - are there limits? Scandinavian Journal of Work
Environment & Health , 3, 10-16.
Chiva, R., & Alegre, J. (2009). Organizational learning capability and job satisfaction: an
emperical assessment in the ceramic tile industry. British Journal of Management ,
20, 323 - 340.
Chou, R., & Robert, S. (2008). Workplace support, role overload and job satisfaction of
direct care workers in assisted living. Journal of Health and Social Behavior , 49 (2),
208 - 222.
47
Claes, R., & van de Ven, B. (2008). Determinants of older and younger workers' job
satisfaction and organisational commitment in the contrasting labour markets of
Belgium and Sweden. Ageing & Society (28), 1093 - 1112.
Clark, K., & Kalin, S. (1996). Technostressed out? How to cope in the digital age. Library
Journal , 121 (13), 30-32.
Fisher, W., & Wesolkowski, S. (1999). Tempering Technostress. IEEE Technology and
Society Magazine , 12 (1), 28-33.
Graen, G. (1976). Role making processes within complex organizations. In M. Dunnette,
Handbook of Industrial and Organizational Psychology (pp. 1201-1246). Chicago:
Rand McNally.
Ho, W., Chang, C., Shih, Y., & Liang, R. (2009). Effects of job rotation and role stress
among nurses on job satisfaction and organizational commitment. BMC Health
Services Research , 9.
Hoffman, D., Novak, T., & Venkatesh, A. (2004). Has the internet become indispensable?
Communications of the ACM , 47 (7), 37-42.
Johansson, G., & Aronsson, G. (1984). Stress reactions in computerized administrative work.
Journal of Occupational Behaviour , 5 (3), 159-181.
Jones, E., Chonko, L., Rangarajan, D., & Roberts, J. (2007). The role of overload on job
attitudes, turnover intentions, and salesperson performance. Journal of Business
Research (60), 663 - 671.
Kahn, R., Wolfe, D., Quinn, R., Snoek, J., & Rosenthal, R. (1964). Organizational stress:
Studies in role conflict and ambiguity. New York: Wiley.
Korukonda, A. (2004). Personality, individual characteristics, and predisposition to
technophobia: some answers, questions, and points to ponder about. Information
Sciences , 170 (2-4), 309-328.
Kraut, R., Dumais, S., & Koch, S. (1989). Computerization, productivity, and quality of work
life. Communications of the ACM , 32 (2), 220-238.
48
Lourel, M., Ford, M., Gamassou, C., Guéguen, N., & Hartmann, A. (2009). Negative and
positive spillover between work and home: relationship to perceived stress and job
satisfaction. Journal of Managerial Psychology , 24 (5), 438 - 449.
McGrath, J. (1976). Stress and behavior in organizations. In M. Dunnette, Handbook of
Industrial and Organizational Psychology (pp. 1351-3195). Chicago: Rand McNally.
McMurtrey, M., Grover, V., Teng, J., & Lightner, N. (2002). Job Satisfaction of Information
Technology Workers: The Impact of Career Orientation and Task Automation in a
CASE Environment. Journal of Management Information Systems , 19 (2), 273-302.
Morris, M., & Venkatesh, V. (2000). Age differences in technology adoption decisions:
Implications for a changing work force. Personnel Psychology , 53 (2), 375-403.
Nelson, D. (1990). Individual adjustment to information-driven technologies: A critical
Review. MIS Quarterly , 14 (1), 79-98.
NIS. (sd). Statistics Belgium: ICT Enquête. Opgeroepen op 30 maart 2010, van Nationaal
Instituut voor de Statistiek: http://statbel.fgov.be/nl/binaries/p760y2007_nl%5B1%
5D_tcm325-33421.pdf
Nygaard, A., & Dahlstrom, R. (2002). Role stress and effectiveness in horizontal alliances.
Journal of Marketing , 66, 61-82.
Pearson, Q. (2008). Role overload, job satisfaction, leisure satisfaction, and psychological
health among employed women . Journal of Counseling & Development (86), 57 - 63.
Preacher, K., & Leonardelli, G. (sd). Calculation for the Sobel Test: An interactive
calculation tool for mediation tests. Opgeroepen op 11 februari 2010, van The
University of Kansas: http://www.people.ku.edu/~preacher/sobel/sobel.htm
Ragu-Nathan, T., Tarafdar, M., Ragu-Nathan, B., & Tu, Q. (2008). The consequences of
technostress for end users in organizations: Conceptual development and empirical
validation. Information Systems Research , 19 (4), 417-433.
Richardson, K. M. (2008). The effect of mobile communications technology on well-being: A
conservation of resources approach. Paper Presented at the 2008 Work, Stress and
Health Conference. Washington, DC.
49
Rizzo, J., House, R., & Lirtzman, S. (1970). Role conflict and ambiguity in complex
organizations. Administrative Science Quarterly , 15 (2), 150-163.
Rosen, L., & Weil, M. (1995). Adult and teenage use of consumer, business, and
entertainment technology: potholes on the information super highway? Journal of
Consumer Affairs , 29 (1), 55-84.
Rosen, L., Sears, D., & Weil, M. (1987). Session VII Computerphobia. Behavior Research
Methods, Instruments, & Computers , 19 (2), 167-179.
Rowden, W. (2002). The relation between workplace learning and job satisfaction in U.S.
small to midsize businesses. Human Resource Development Quarterly , 13 (4), 407 -
425.
Sandblad, B., Gulliksen, J., Aborg, C., Boivie, I., Persson, J., Goransson, B., et al. (2003).
Work environment and computer systems development. Behaviour & Information
Technology , 22 (6), 375 - 387.
Seilheimer, S. (2000). Information management during systems development: A model for
improvement in productivity. International Journal of Information Management , 20
(4), 287-295.
Sobel, M. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural equation
models. In S. Leinhardt, Sociological Methodology (13 ed., pp. 290-312).
Washington, DC: American Sociological Association.
Stamper, C., & Johlke, M. (2003). The impact of perceived organizational support on the
relationship between boundary spanner role stress and work outcomes. Journal of
Management , 29 (4), 569-588.
Tarafdar, M., Tu, Q., Ragu-Nathan, B., & Ragu-Nathan, T. (2007). The impact of
technostress on role stress and productivity. Journal of Management Information
Systems , 24 (1), 301-328.
Thomée, S., Eklöf, M., Gustafsson, E., Nilsson, R., & Hagberg, M. (2007). Prevalence of
perceived stress, symptoms of depression and sleep disturbances in relation to
information and communiciation technology (ICT) use among young adults - an
explorative prospective study. Computers in Human Behavior , 23, 1300-1321.
50
Tu, Q., Wang, K., & Shu, Q. (2005). Computer-related technostress in China.
Communications of the ACM , 48 (4), 77-81.
Wang, K., Shu, Q., & Tu, Q. (2008). Technostress under different organizational
environments: an empirical investigation. Computers in Human Behavior , 24 (6),
3002-3013.
Wanous, J., & Lawler, E. (1972). Measurement and meaning of job satisfaction. Journal of
Applied Psychology , 56 (2), 95-105.
Wanous, J., Reichers, A., & Hudy, M. (1997). Overall job satisfaction: How good are single-
item measures? Journal of Applied Psychology , 82 (2), 247-252.
Weil, M., & Rosen, L. (1999). Don't let technology enslave you: Learn how technostress can
affect the work habits of your employees and yourself. Workforce , 2, 56-59.
Weil, M., & Rosen, L. (1997). Technostress: Coping with Technology @work @home
@play. New York: John Wiley.
Yaverbaum, G. J. (1988). Critical factors in the user environment: An experimental study of
users, organizations and tasks. MIS Quarterly , 12 (1), 75-88.
Yi, Y., Wu, Z., & Tung, L. (2005). How individual differences influence technology usage
behavior? Toward an integrated framework. Journal of Computer Information
Systems , 46 (2), 52-63.
51
APPENDIX
Bijlage 1. Begeleidende brief 52
Bijlage 2. Vragenlijsten 53
Bijlage 3. Codeboek 55
52
Bijlage 1. Begeleidende brief
Gent, (datum)
Geachte Heer,
Geachte Mevrouw,
In het kader van mijn thesis voor mijn studie Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid aan de
Universiteit Gent doe ik momenteel onderzoek naar ‘technostress’, dit is stress die ontstaat
door veelvuldig ICT gebruik. Om dit tot een goed eind te brengen, moet ik voldoende
gegevens kunnen inzamelen.
U kunt hieraan een bijdrage leveren door de vragenlijst in te vullen die u vindt via volgende
link (URL). Het invullen van deze vragenlijst neemt ongeveer vijf minuten in beslag. Er zijn
geen juiste of foute antwoorden. Ik zou het ten zeerste appreciëren indien u mij de ingevulde
vragenlijst via de link zou doorsturen voor (datum).
Uiteraard worden alle bekomen gegevens strikt vertrouwelijk verwerkt en wordt elke vorm
van anonimiteit gewaarborgd. Indien u geïnteresseerd bent in eventuele resultaten van dit
onderzoek kan u mij bereiken via onderstaand e-mailadres.
Bij deze wil ik u alvast danken voor uw medewerking aan dit onderzoek.
Hoogachtend,
Lies Durnez
53
Bijlage 2. Vragenlijsten
Technostress
Techno-overbelasting
1.1 Ik word gedwongen door deze technologie om veel sneller te werken.
1.2 Ik word gedwongen door deze technologie om meer werk te doen dan ik aankan.
1.3 Ik word gedwongen door deze technologie om volgens zeer strakke tijdschema’s te
werken.
1.4 Ik word gedwongen om mijn werkgewoonten aan te passen aan nieuwe
technologieën.
1.5 Ik ondervind een hogere werklast door de toegenomen complexiteit van technologie.
Techno-indringing
2.1 Ik spendeer minder tijd met mijn familie door deze technologie.
2.2.Ik moet zelfs tijdens de vakantie contact houden met mijn werk door deze
technologie.
2.3 Ik moet mijn vakantie en weekend opofferen om op de hoogte te blijven van nieuwe
technologieën.
2.4 Ik heb het gevoel dat mijn persoonlijk leven wordt geschonden door deze technologie.
Techno-complexiteit
3.1 Ik weet niet genoeg over deze technologie om mijn beroep naar genoegen uit te
voeren.
3.2 Ik heb veel tijd nodig om nieuwe technologieën te begrijpen en te gebruiken.
3.3 Ik heb niet voldoende tijd om mijn technologische vaardigheden te ontwikkelen en te
verbeteren.
3.4 Ik vind dat nieuw aangeworven werknemers van deze organisatie meer weten over
computertechnologie dan ik.
3.5 Ik vind het vaak te ingewikkeld om nieuwe technologieën te begrijpen en te
gebruiken.
Techno-werkonzekerheid
4.1 Ik voel een constante dreiging voor mijn werkzekerheid te wijten aan deze nieuwe
technologieën.
4.2 Ik moet mijn vaardigheden voortdurend aanpassen om te voorkomen dat ik vervangen
word.
4.3 Ik word bedreigd door medewerkers met nieuwere technologische vaardigheden.
4.4 Ik deel mijn kennis niet met mijn medewerkers uit angst om vervangen te worden.
4.5 Ik heb het gevoel dat er minder kennis wordt uitgewisseld onder medewerkers uit
angst om vervangen te worden.
54
Techno-onzekerheid
5.1 Er zijn voortdurend nieuwe ontwikkelingen in de technologieën die we in onze
organisatie gebruiken.
5.2 Er zijn voortdurend veranderingen in de computersoftware in onze organisatie.
5.3 Er zijn voortdurend veranderingen in de computer hardware in onze organisatie.
5.4 Er zijn regelmatige aanpassingen aan de computernetwerken in onze organisatie.
Roloverbelasting
6.1 Ik moet vaak meer werk doen dan ik aankan.
6.2 Ik word vaak geacht moeilijke taken uit te voeren.
6.3 Ik werk vaak langer dan de eigenlijke of officiële werkuren.
6.4 Ik ben vaak met vele problemen of opdrachten tegelijkertijd bezig.
6.5 Ik lijk nooit voldoende tijd te hebben om mijn eigenlijke werk te doen.
55
Vragenlijst Technostress: 1 = Helemaal niet akkoord, 5 = Helemaal akkoord, Missing value = 99
Nr.
Vraag
Naam Construct/variabele Afkorting Aantal
items
Inhoudelijke betekenis Kwantificering
1.1
1.2
1.3
1.4
1.5
Techno-overbelasting
- Sneller werken
- Meer werk
- Strakke tijdschema’s
- Werkgewoonten aanpassen
- Hogere werklast
TOV
TOV1
TOV2
TOV3
TOV4
TOV5
5
1
1
1
1
1
Min TOV = 5
Max TOV = 25
Hoge score TOV = meer
Techno-overbelasting
Compute TOV = (TOV1 +
TOV2 + TOV3 + TOV4 +
TOV5) / 5
2.1
2.2
2.3
2.4
Techno-indringing
- Minder tijd familie
- In vakantie contact houden werk
- Vakantie en weekend opofferen
- Persoonlijk leven geschonden
TIN
TIN1
TIN2
TIN3
TIN4
4
1
1
1
1
Min TIN = 4
Max TIN = 20
Hoge score TIN = meer
Techno-indringing
Compute TIN = (TIN1 + TIN2
+ TIN3 + TIN4) / 4
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
Techno-complexiteit
- Weet niet genoeg
- Veel tijd nodig
- Niet voldoende tijd
- Aangeworven werknemers
- Te ingewikkeld
TCO
TCO1
TCO2
TCO3
TCO4
TCO5
5
1
1
1
1
1
Min TCO = 5
Max TCO = 25
Hoge score TCO = meer
Techno-complexiteit
Compute TCO = (TCO1 +
TCO2 + TCO3 + TCO4 +
TCO5) / 5
Bijla
ge 3
. Cod
eboek
56
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
Techno-werkonzekerheid
- Constante dreiging
- Vaardigheden aanpassen
- Bedreigd door medewerkers
- Deel mijn kennis niet
- Minder kennis uitgewisseld
TWE
TWE1
TWE2
TWE3
TWE4
TWE5
5
1
1
1
1
1
Min TWE = 5
Max TWE = 25
Hoge score TWE = meer
Techno-werkonzekerheid
Compute TWE = (TWE1 +
TWE2 + TWE3 + TWE4 +
TWE5) / 5
5.1
5.2
5.3
5.4
Techno-onzekerheid
- Ontwikkelingen technologie
- Veranderingen computersoftware
- Veranderingen computerhardware
- Aanpassingen computernetwerken
TON
TON1
TON2
TON3
TON4
4
1
1
1
1
Min TON = 4
Max TON = 20
Hoge score TON = meer
Techno-onzekerheid
Compute TON = (TON1 +
TON2 + TON3 + TON4) / 4
Vragenlijst Roloverbelasting: 1 = Helemaal niet akkoord, 5 = Helemaal akkoord, Missing value = 99
Nr.
Vraag
Naam Construct/variabele Afkorting Aantal
items
Inhoudelijke betekenis Kwantificering
6.1
6.2
6.3
6.4
6.5
Roloverbelasting
- Meer werk doen dan ik aankan
- Moeilijke taken uitvoeren
- Langer dan officiële werkuren
- Vele problemen tegelijkertijd
- Nooit tijd eigenlijke werk
ROB
ROB1
ROB2
ROB3
ROB4
ROB5
5
1
1
1
1
1
Min ROB = 5
Max ROB = 25
Hoge score ROB = meer
Roloverbelasting
Compute ROB = (ROB1 +
ROB2 + ROB3 + ROB4 +
ROB5) / 5
57
Vragenlijst Jobtevredenheid: 1 = Helemaal niet tevreden, 7 = Helemaal tevreden, Missing value = 99
Nr.
Vraag
Naam Construct/variabele Afkorting Aantal
items
Inhoudelijke betekenis Kwantificering
7.1 - Jobtevredenheid JOTE
1
Min JOTE = 1
Max JOTE = 7
Hoge score JOTE = meer
Jobtevredenheid
Compute JOTE = JOTE
Controlevariabelen: Leeftijd, geslacht, opleiding, vertrouwdheid met de computer en huidig beroep. Missing value = 99
Nr.
Vraag
Naam Construct/variabele Afkorting Aantal
items
Inhoudelijke betekenis Kwantificering
8.1 - Leeftijd LFTD 1 Hoge score LFTD = hoe ouder Compute LFTD = LFTD
8.2 - Geslacht GESL 1 0 = Man; 1 = Vrouw Compute GESL = GESL
8.3 - Hoogst behaalde diploma DIPL 1 Zie (a) Compute DIPL = DIPL
8.4 - Vertrouwdheid met computer VERT 1 Zie (b) Min VERT = 1
Max VERT = 10
Hoge score VERT = meer
vertrouwd met computers
Compute VERT = VERT
8.5 - Hiërarchisch niveau HNIV 1 Zie (c) Compute HNIV = HNIV
8.6 - Beroepsanciënniteit ABER 1 Zie (d) Compute ABER = ABER
8.7. - Bedrijfsanciënniteit ABED 1 Zie (e) Compute ABER = ABER
58
(a) DIPL: 1 = secundair diploma, 2 = hogeschool korte type, 3 = hogeschool lange type, 4 = universiteit
(b) VERT: 1 = Helemaal niet vertrouwd, 10 = Helemaal vertrouwd
(c) HNIV: 1 = Leidinggevende aan Leidinggevenden, 2 = Leidinggevende aan Uitvoerders, 3 = Uitvoerder, 4= Specialist
(d) ABER: 1 = Minder dan 1 jaar, 2 = Tussen 1 – 10 jaar, 3 = Tussen 11 – 20 jaar, 4 = Tussen 21 – 30 jaar, 5 = Tussen 31 – 40 jaar
(e) ABED: 1 = Minder dan 1 jaar, 2 = Tussen 1 – 10 jaar, 3 = Tussen 11 – 20 jaar, 4 = Tussen 21 – 30 jaar, 5 = Tussen 31 – 40 jaar
Top Related