Gezondheid, recht en afwijkend gedrag
Herman Meulemans
Dat de sociologie van het recht en de sociologie van ziekte en gezondheid in het universeel decimaal classificatiestelsel juist na elkaar komen, is zeker geen toeval. Wie zich in een bibliotheek een weg baant doorheen de collectie van de rechtssociologie, merkt nauwelijks de overgang naar de collectie van de sociologie van ziekte en gezondheid. Beide bijzondere sociologieën gaan vaak ongemerkt in elkaar over. Wat daartoe het meest bijdraagt, is ongetwijfeld de gemeenschappelijke aandacht van beide disciplines voor het fenomeen afwijkend gedrag.
Ziek zijn: een vorm van afwijkend gedrag
Volgens Parsons is ziek zijn een vorm van afwijkend gedrag (Parsons, 1968: 436437). Wie ziek is, krijgt een specifieke sociale rol toegewezen, waaraan gedragsverwachtingen kleven die bij andere types van afwijkend gedrag niet gelden. Concreet gezien komen in de zieke rol vier geïnstitutionaliseerde verwachtingen t.a. v. het gedrag van de zieke tot uiting. Ten eerste wordt de zieke vrijgesteld van zijn normale rolverplichtingen, weliswaar in verhouding tot de aard en de ernst van de aandoening. Deze vrijstelling dient te worden gelegitimeerd door de omgeving van de zieke zelf, maar belangrijker nog is haar legitimering door de arts. Ten tweede wordt de zieke niet verantwoordelijk geacht voor zijn toestand, die slechts kan veranderen door het actieve optreden van hulpverleners. Het voornemen van de zieke om te genezen mag niet op zichzelf tot genezing leiden. Ten derde moet de zieke zijn toestand als ongewenst ervaren en bereid zijn om weer beter te worden. Indien de zieke deze bereidheid niet betoont, vervallen zijn rechten op vrijstelling van normale rolverplichtingen en op gewaarborgde hulpverlening. Ten vierde heeft de zieke de plicht om de hulp van een arts aan te wenden en om met deze professionele instantie samen te werken teneinde de genezing te bevorderen. De rol van de zieke en van de arts komen zodoende met elkaar in contact en doen de sociale structuur ontstaan waarbinnen de moderne medische praktijk functioneert.
Eén van de voornaamste kritieken (Wolinsky, 1988: 105-108) die t.a. v. Parsons'
concept van de zieke rol zijn geformuleerd, is dat het uitsluitend kan worden toegepast bij acute aandoeningen. Door hun duidelijk herkenbare fysiologische indicaties kunnen deze aandoeningen gemakkelijk worden geobserveerd door het individu en behandeld door de arts. Bij chronische aandoeningen daarentegen wordt de zieke rol slechts geleidelijk aangenomen. Zeker in het begin wordt de zieke nog niet echt als zieke gedefinieerd. Zodra de zieke rol noodgedwongen wordt aanvaard, is het voor de arts overigens niet weggelegd om de zieke volledig gezond te maken. Het ziekteproces moet in goede banen worden geleid. Ook bij psychische aandoeningen is Parsons' concept van de zieke rol niet geheel toepasselijk gebleken. Psychische aandoeningen geven in meerdere of mindere mate aanleiding tot stigmatisering van de zieke. De zieke wordt tot op zekere hoogte zelf verantwoordelijk geacht voor zijn afwijkend gedrag, wat in Parsons' ideaaltypische benadering van de zieke rol juist wordt weerlegd.
Parsons' concept van de zieke rol houdt verder geen rekening met het feit dat verschillende individuen en sociale groeperingen zeer uiteenlopend reageren op de ervaring van ziekte. Ziek zijn heeft voor hen dikwijls een totaal andere betekenis. Aan hun zieke rol geven zij een andere invulling en de snelheid waarmee zij deze rol aannemen varieert in hoge mate. Zola onderzocht de samenhang tussen de socioculturele achtergrond en de symptoomervaring van gehospitaliseerde patiënten (Zola, 1983: 86-108). De bereidheid om voor bepaalde symptomen actie-initiatieven te nemen, bleek in de V.S .A. sterk te verschillen naargelang het ging om patiënten met Iers of Italiaans etnische kenmerken. De 'Ierse' patiënten boden het hoofd aan hun problemen door de ernst van veel symptomen te ontkennen, terwijl de 'Italiaanse' patiënten hun toestand veel meer dramatiseerden. De Ieren aanvaardden de zieke rol pas in uiterste nood, wanneer zij niet meer om de pijn heen konden en zeer specifieke klachten aanwijsbaar waren. De Italianen daarentegen draalden veel minder bij het aanvaarden van de zieke rol. Doorgaans volstonden vage klachten om de zieke rol te legitimeren.
Verder steunt Parsons' concept van de zieke rol op een arts-patiënt relatie die inmiddels door de feiten is achterhaald. De relatie waarop Parsons ingaat, situeert zich in een traditionele privé-praktijk. Van de arts wordt verwacht dat hij begrip heeft voor de situatie van zijn patiënt en dat hij bekwaam is om de juiste diagnose te stellen en doeltreffend op te treden. Van de patiënt wordt verwacht dat hij te kampen heeft met objectiveerbare medische problemen en dat hij de voorschriften van zijn arts nauwgezet opvolgt. Zulke ideale therapeutische relatie komt echter maar weinig voor. De interactiepatronen in de gezondheidszorg zijn veel complexer geworden. De patiënt wordt systematisch doorverwezen naar meer gespecialiseerde artsen en organisaties, zodat van de traditionele artspatiënt relatie nog weinig overeind blijft. Dit geldt vanuit structureel, maar evenzeer vanuit cultureel oogpunt. De al1s-patiënt relatie heeft immers ook een andere inhoud gekregen. Tal van onzekerheden maken er thans deel van uit. Deze onzekerheden vinden hun oorsprong zowel in de begrensde mogelijkheden van de geneeskunde als in het gedrag van de patiënt, die bv. niet trouw is aan de voorgeschreven therapie (Conrad, 1997: 147-158).
Tenslotte is Parsons' concept van de zieke rol bekritiseerd omdat het uitsluitend inspeelt op het waardesysteem van de middenklasse, die de eigen verantwoordelijkheid van het individu en de actieve bestrijding van ziekte met het oog op wedertewerkstelling een voorname plaats toebedeelt. In omstandigheden waar de zieke weinig interesse betoont voor zijn gezondheidstoestand, is niet voldaan aan de essentiële vereisten van de zieke rol. Algemene gevoelens van machteloosheid, die doorgaans meer voorkomen bij ouderen, lager geschoolden en in lagere socio-economische milieus, gaan dikwijls gepaard met een geringere bereidheid tot handelen in het kader van de gezondheidszorg (Cohen & Lazarus, 1983). Zulke gevoelens kunnen leiden tot langdurig uitstel van doktersbezoek, zelfs bij ernstige symptomen. De zieke rol kan ook moeilijk worden aangenomen wanneer ziekte niet actief bestreden, maar voorkomen wordt door bv. een gezonde leefstijl. Preventieve gezondheidszorgen worden doorgaans meer gebruikt in hogere socio-economische milieus. Gebruikers van deze zorgen nemen de zieke rol niet aan. Zij ervaren hun toestand niet als ongewenst en worden niet behan
deld in de strikte zin van het woord.
Of ziek zijn als afwijkend gedrag dient te worden geconceptualiseerd, is de meest algemene kritiek die t.a.v. Parsons' concept van de zieke rol kan worden geformuleerd. Zulke conceptualisering kan volgens Gallagher geen licht werpen op de situatie van patiënten met een chronische aandoening of handicap, noch op de mogelijkheden van preventie of op de talrijke nuanceringen in de sociale structuur van de gezondheidszorg (Gallagher, 1976). Hij stelt een alternatieve conceptualisering voor die een beroep doet op elementen buiten de sfeer van het afwijkend gedrag. Volgens hem kan ziek zijn ook gezien worden als het onvermogen van het menselijk organisme om zich in alle omstandigheden uit de slag te trekken. De zieke streeft naar aanpassing ('to cope with'), wat wederzijdse afstemming veronderstelt van het geteisterd biologisch organisme en zijn omgeving. Het organisme ondervindt belemmeringen in zijn normale werking en moet hiermee leren omgaan. De omgeving kan ook een bijdrage leveren en de bijzondere behoeften en beperkingen van de patiënt tot op zekere hoogte zelf opvangen. Essentieel in dit verband is de opheffing van de functionele belemmeringen, hoewel dit niet hoeft te leiden tot het herstel van alle hulpbronnen die nodig zijn voor het bereiken van externe doelen. Aanpassing is gericht op het bereiken van een modus vivendi met de ziekte of handicap, niet op het algeheel herstel van de capaciteiten waarover de gezonde beschikt. Indien aanpassing het streefdoel is, vertoont de relatie tussen de arts en de patiënt bijzondere kenmerken. De patiënt geeft zijn lot niet in handen van de arts, wat wel gebeurt bij de meeste acute aandoeningen. Bij de meeste chronische aandoeningen daarentegen leert de patiënt onder begeleiding van zijn arts de beperkingen van zijn conditie aanvaarden. De chronische patiënt leert leven met zijn ziekte. Hij wordt de 'manager' van zijn eigen behandeling en benut daarbij alle mogelijkheden die de arts aan leken kan toevertrouwen . Hij doorloopt een leerproces met geleidelijke overdracht van zowel cognitieve als praktische vaardigheden, o.m. op het terrein van de zelfmedicatie, de opvolging van het dieet, het gebruik van prothesen, het testen van
lichaamsfuncties, het onderhoud van materiaal, ...
Parsons is niet overtuigd van de voordelen van Gallaghers zienswijze (Parsons, 1975; Parsons, 1978: 19). Afwijkend gedrag en sociale controle hebben bij Parsons alles te maken met de integratieve vermogens van sociale systemen. Bij ziekte worden deze integratieve vermogens aan banden gelegd, terwijl een therapie zich juist manifesteert als een reïntegratief proces. Om dit proces doelmatig te doen verlopen, dient rekening te worden gehouden met het aanpassingsvermogen van de zieke en zijn omgeving. Dit is voor Parsons vrij evident. Veel fundamenteler voor hem zijn beschouwingen over de aantasting en het herstel van de integratieve vermogens van sociale systemen. Het sociaal systeem wordt dan als uitgangspunt genomen en van daaruit wordt de brug geslagen naar de drie andere subsystemen van het handelingssysteem, nl. het biologisch organisme, de persoonlijkheid en de cultuur. Het heeft volgens Parsons geen enkele zin om aanpassing in de plaats te stellen van afwijkend gedrag, tenzij de sterke verwevenheid van integratie en aanpassing van meet af aan wordt erkend. Parsons geeft . een voorbeeld. Bij diabetes veroorzaakt een tekort aan insuline een te hoog bloedsuikergehalte, met alle nare gevolgen vandien. Meestal kan de diabeticus zich perfect handhaven in zijn omgeving. Toch wordt een tol geëist, bv. onder de vorm van het veranderen van levensstijl of het nakomen van een dieet, medicatie of andere voorschriften. Deze tol reikt verder dan het aanpassen van de relatie tussen het biologisch organisme en zijn omgeving. Alle elementen van het handelingssysteem dienen opnieuw bij elkaar te worden gebracht. Dit is geen kwestie van aanpassing, maar van integratie in het kader van de handelingstheorie. Er moet worden gesleuteld aan de biochemische evenwichten. De motivatie van de patiënt om er het beste van te maken moet op peil blijven. Op haar beurt moet de therapie vanuit het cultureel systeem gelegitimeerd blijven. En al deze functionele vereisten moeten dan nog eens ordelijk op elkaar worden afgestemd.
. Of ziekte nu wordt geconceptualiseerd als afwijkend gedrag of als gebrek aan aanpassingsvermogen, belangrijk is vooral dat het proces van aanvaarding van de zieke rol voldoende wordt genuanceerd. Levine en Kozloff geven de voornaamste fasen aan waarlangs dit proces verloopt (Levine & Kozloff, 1978). Men vertrekt vanuit een toestand van welbevinden: men functioneert fysiologisch goed en vervult sociale rollen naar behoren . Bij de beoordeling van deze vermogens dient rekening te worden gehouden met wat, cultureel gezien, wordt verstaan onder fysiek, geestelijk en sociaal welzijn en onder nonnaai gedrag. Culturele opvattingen over welzijn leunen niet alleen aan bij de def1l1ities van gezondheid in strikte zin, maar ook bij de verwachtingen die mensen in het algemeen van hun leven hebben . Ten tweede doet er zich een overgang voor naar een toestand van ziekte, verzwakking en ongeschiktheid. De overgang gaat gepaard met wijzigingen in het functioneren van het organisme en in het rolgedrag van de actor. De sociale constructie van de ziekte of afwijking is volop aan de gang. Ten derde bepaalt de zieke zijn strategie om met symptomen en hun gevolgen om te gaan. Deze omgang kan zeer verscheidene vormen aannemen. De conditie waarin men zich bevindt kan worden genegeerd of integendeel opgeschroefd. De hulp van een arts kan worden ingeroepen. Het hele spectrum van formele en infonnele, van reguliere en alternatieve hulpverlening kan worden doorlopen. Ten vierde
wordt een sociale rol aangenomen die anders is dan de sociale rollen van voordien . De nieuwe rol kan worden aangenomen op vrijwillige basis, maar kan ook worden opgelegd. Deze fase van het ziekteproces laat zich het best karakteriseren door Parsons' zieke rol. Naargelang van de omstandigheden (bv. de ernst en het chronisch karakter van de aandoening, de relaties met significante anderen, ... ) kan de nieuwe rol doorwerken op de gehele rol-set van de zieke of slechts een beperkte geldigheid in tijd en ruimte hebben. Tenslotte leidt het ziekteproces tot het herstel van de oorspronkelijke toestand van welbevinden, met beëindiging van de zieke rol, of mogelijk ook tot voortzetting van de toestand van onwelbevinden. In dit laatste geval blijft de zieke rol doorgaans gehandhaafd, zij het dat dan dikwijls bijkomende nuanceringen vereist zijn. Bij langdurige invaliditeit of terminale aandoeningen kleven er immers weer andere verwachtingen aan de zieke rol. Maatregelen om het comfort te optimaliseren of de pijn te bestrijden
worden dan heel belangrijk.
GezondheidssysteemIRechtssysteem: waar ligt de grens?
Freidson trekt het spoor van het afwijkend gedrag verder door. Hij brengt talrijke verfijningen aan en besteedt veel aandacht aan de wijze waarop de samenleving reageert op ziekte (Freidson, 1973). Wat de ene persoon of sociale groepering bestempelt als afwijkend gedrag, hoeft dat niet te zijn voor de andere. De plurifonniteit van opinies en houdingen t.a.v. normen en regels is sociologisch normaal, want men evalueelt deze normen en regels verschillend naargelang men er volgens zijn positie verschillend bij betrokken is (Van Houtte e.a., 1973; Hoekema & Van Houtte, 1982; Van Houtte e.a., 1988). Wat als ziekte wordt bestempeld, is afhankelijk van allerlei zingevingsprocessen en niet van louter biologische of fysieke verschijnselen. Freidsons typologie van afwijkend gedrag is gebaseerd op twee sleulelvariabelen, die in feite ook aan bod komen in Parsons' analyse van de zieke rol. De eerste variabele geeft aan of iemand zelf verantwoordelijk wordt geacht voor het feit dat hij afwijkend gedrag vertoont. De tweede variabele of dit afwijkend gedrag als ernstig wordt omschreven. Beide variabelen verwijzen expliciet naar de maatschappelijke reactie op afwijkend gedrag, of - zoals Freidson het uitdrukt - naar 'het geheel van sociale imputaties en verwachtingen' dat bij afwijkend gedrag tot stand komt.
In onderstaande tabel maakt de kolom variabele het onderscheid tussen afwijkend gedrag waarvoor het individu verantwoordelijk of juist niet verantwoordelijk wordt geacht. Indien aan het individu verantwoordelijkheid wordt toegemeten door de samenleving, valt het afwijkend gedrag binnen het domein van het rechl en treden karakteristieke mechanismen van sociale controle in werking. Indien de samenleving geen verantwoordelijkheid toeschrijft aan het individu, valt het afwijkend gedrag binnen het domein van de geneeskunde en worden andere mechanismen van sociale controle uitgewerkt.
De rijvariabele drukt de sterktegraad uit van de maatschappelijke reactie op
afwijkend gedrag. Indien de reactie beperkt is , behoudt de overtreder zijn gebruikelijke sociale rol, waaraan weliswaar attributen die op deviantie wijzen, kunnen worden gehecht. Indien de reactie ernstig is, wordt de overtreder in een volledig nieuwe, specifieke sociale rol gedrongen. Voortaan gelden nieuwe verplichtingen en nieuwe voorrechten . De sterktegraad van de maatschappelijke reactie is doorslaggevend voor deze ralhandhaving of -vervanging. Om als misdadiger te worden bestempeld, volstaat immers geen klein vergrijp, zoals ook een verkoudheid niet volstaat om in het ziekenhuis te worden opgenomen. De zware misdadiger kan zich niet aan vervolging onttrekken, zoals ook de ernstig zieke niet zonder behandeling kan blijven.
Types van afwijking volgens kwaliteit en kwantiteit van de maatschappelijke reactie
Ernst toegemeten door de samenleving:
Verantwoordelijkheid toegemeten door de samenleving
Individu wordt verantwoordelijk geacht
Individu wordt niet verantwoordelijk geacht
Geringe afwijking
Parkeerovertreding Bijkomende verplichtingen en opschorting van enkele voorrechten mogelijk.
Verkoudheid . Gedeeltelijke opschorting van enkele gewone verplichtingen; benadrukking van gewone voorrechten. Verplichting om weer beter teworden.
Ernstige afwijking
Moord Vervanging van gewone verplichtingen door nieuwe; verlies van gewone voorrechten.
Hartaanval Vrijstelling van de meeste gewone verplichtingen; uitbreiding van de gewone voorrechten. Verplichting om hulp aan te wenden en mee te werken met de behandeling.
Bron: Freidson, 1973, 231.
Deze indeling volgens sterktegraad vertoont veel gelijkenis met het onderscheid dat Lemert maakte tussen primaire en secundaire deviantie (Lemert, 1969). Wanneer de ene persoon van de andere wordt onderscheiden op grond van typische kenmerken die blijven deel uitmaken van een sociaal aanvaarde 'normale' rol, is er sprake van primaire deviantie. Zij komt voor binnen een brede waaier van sociale, culturele en psychologische contexten en heeft doorgaans slechts een marginale invloed op de psychische structuur van het individu. Zij leidt niet tot 'een symbolische reorganisatie van de houdingen van het individu tegenover zichzelf of van zijn sociale rollen' (Lemert, 1969: 82). Een bedrijfsleider kan voortdurend overhoop liggen met zijn ondergeschikten, maar zijn onaangenaam gedrag tast zijn sociale rol in het bedrijf niet aan. Een verkoudheid kan het prestatievermogen van de bedrijfsleider doen afnemen, maar de attributen die deze verkoudheid vergezellen worden niet samengevoegd tot een nieuwe rol. Wanneer afwijkend gedrag daarentegen bedoeld is om de problemen op te vangen die wor
den veroorzaakt door de maatschappelijke reactie op primaire deviantie, is er volgens Lemert sprake van secundaire deviantie. De werkelijke oorzaken van het afwijkend gedrag ruimen dan de plaats voor een maatschappelijke reactie van afkeuring en veroordeling. Het afwijkend gedrag wordt omgevormd tot een specifieke rol die ervoor zorgt dat het individu niet ten onder gaat aan deze maatschappelijke reactie. De nieuwe rol stelt de bekleder in staat om op te tornen tegen de afkeuring van zijn gedrag door de samenleving. Door zulke rol aan te nemen herdefinieert het individu zijn houding t.O.v. zichzelf, de anderen en zijn relatie tot de anderen . Een specifieke subcultuur of sociale organisatie neutraliseert over het algemeen de weerstand die zulke herdefiniëring onvermijdelijk oproept. In de westerse wereld wordt het gebruik van alcohol pas als een ernstig probleem gezien, als onbetrouwbaarheid in het arbeidsproces er het geregelde gevolg van is . De gelegenheidsdrinker staat meestal buiten verdenking en vertoont hooguit primaire deviantie. Als alcoholgebruik echter geregeld leidt tot arbeidsverzuim, wordt er maatschappelijke afkeuring opgewekt. De gelegenheidsdrinker vervalt van kwaad tot erger. Hij wordt alcoholist en vertoont voortaan secundaire deviantie (Wolfinger, 1998). Tegen dit laatste is op straffe van een situatie waarin het probleem van de verslaving zich steeds scherper stelt, maar één handelwijze opgewassen, nl. de aanvaarding van de sociale rol van verslaafde die aan ontwenning toe is (Ryan, 1998). In principe kan secundaire deviantie zelfs tot stand komen wanneer het individu niet gemotiveerd is om zulk gedrag tentoon te spreiden. Het enige wat volgens Freidson telt, is de maatschappelijke reactie op het afwijkend gedrag, d.w.z. de toemeting van deviantie aan een individu door significante anderen en het overeenkomstige proces van uitbouw van een deviante rol voor dit individu (Freidson, 1973: 219) .
Maatschappelijk toegeschreven verantwoordelijkheid en ernst vormen het uitgangspunt in Freidsons typologie van afwijkend gedrag. Er speelt echter nog een derde factor mee. Freidson neemt ook de legitimiteit van het afwijkend gedrag in beschouwing. Hij nuanceert Parsons, die het tijdelijke karakter van de zieke rol sterk beklemtoont. Volgens Parsons kunnen normale sociale rollen slechts legitiem worden verlaten op voorwaarde dat ze nadien terug kunnen worden opgenomen. Dat de zieke uitzicht heeft op herstel en bereid is om dit herstel met alle beschikbare middelen na te streven, geldt als conditie voor de legitimiteit van het afwijkend gedrag. Volgens Freidson daarentegen is deze legitimiteit onconditioneel, d.W.Z. niet afhankelijk van de mogelijkheid of de bereidheid te herstellen, bij de meeste chronische ziekten en handicaps. Een chronische zieke of gehandicapte die roeit met de riemen die hij heeft, vertoont legitiemer afwijkend gedrag dan wie te hoge eisen stelt aan zichzelf of zijn omgeving. Dit afwijkend gedrag is legitiemer omdat de zieke maar beperkte aanspraken laat gelden op de voorrechten die de samenleving hem toebedeelt op grond van zijn ziekte of handicap. Ook wanneer er sprake is van stigmatisering van de zieke, vindt Freidson het gebruik van het concept van legitimiteit van het afwijkend gedrag zeer verhelderend. Het vasthechten van stigma's aan het rolgedrag van zieken brengt de legitimiteit van sommige tot dusver genoten voorrechten in gevaar en legt tevens nieuwe, specifieke verplichtingen op. Wanneer er bij ziekte stigmatisering
oplreedt, wordt de identiteit van de zieke als het ware 'bedorven' volgens Goffman (Goffman, 1990). Het stigma zet zich vast op de identiteit van de zieke; het beklijft er, zelfs als alle zichtbare of institutionele tekens al lang zijn uitgewist. Zelfs als de oorzaak van de stigmatisering is weggevallen en de maatschappelijke reactie op de afwijking niet meer van zich laat horen, blijft de identiteit van de zieke aangetast. De genezen psychiatrische patiënt gooit de zieke rol niet helemaal van zich af. Sommige rolattributen die de herinnering levendig houden aan de tijd toen hij in behandeling was, blijven hem achtervolgen. De veroordeelde blijft ook na rehabilitatie de ex-delinquent. Zijn identiteit is blijvend geschonden. Het concept van het stigma is volgens Goffman uitermate geschikt om de sociale dynamiek en constructie van afwijkend gedrag beter te doorgronden. Het vraagt aandacht voor het feit dat bij bepaalde ziekten sociale rollen worden gevormd die het leven van de zieke op permanente wijze gaan overheersen. Deze sociale rollen creëren verwachtingen die in niets meer gelijken op de tijdelijke verwachtingen van Parsons' zieke rol. In zijn analyse van stigma's geeft Goffman aan hoe met de sociale en materiële omgeving kan worden genegotieerd om negatieve stereotypering en stigmatisering ongedaan te maken, hoe m.a.w. in het dagelijkse leven het management van stigma's het best kan worden uitgebouwd. Het spreekt voor zich dat zulke inzichten van het grootste belang zijn bij de behandeling van chronische ziekten (Williams, 1987). Theoretisch gezien maken deze inzichten duidelijk waarom de ene ziekte tot stigmatisering leidt (bv. onvoorspelbare, hinderlijke epilepsie-aanvallen), de andere niet (bv. het voorspelbare verloop van de meeste infectieziekten). Praktisch gezien reiken zij methodes aan (bv. de beheersing van informatie) om met dergelijke ziekten en hun stigmatiserende gevolgen zo comfortabel mogelijk te leren omgaan.
Zowel de rechtssociologie als de sociologie van ziekte en gezondheid hechten veel belang aan de problematische verhouding tussen normen en sociale werkelijkheid en aan het ontstaan van afwijkend gedrag (Weber, 1967). Onderzoek naar de relatieve aanvaarding (of verwerping) van rechts- en gezondheidsregels vergroot het inzicht in de pluriformiteit van opinies en houdingen van een bevolking. Dit inzicht bewijst het rechtssysteem en het gezondheidssysteem goede diensten. Stereotiepe opvattingen over o.a. normovertreding, deviantie en subculturen kunnen dan immers op systematische wijze worden bestreden.
Bibliografie
COHEN, F & LAZARUS, R.S. (1983), 'Coping and Adaptation in Health and Illness', pp. 608635, in: MECHANlC, D., ed., Halldbook ofHealth, Health Care, alld the Health Professiol1s. New York, The Free Press.
CONRAD, P. (1997), The Sociology of Health alld Illiless: Critica I Perspectives. New York: St. Martin's Press.
FREIDSON, E. (1973), Professiol1 of Medicine. New York, Dodd, Mead & Company. GALLAGHER, E.B. (1976), 'Lines of reconstruction and extension in the Parsonian sociology of
illness', Social Science & Medicine 10: pp. 207-218.
GOFFMAN, E. (1990), Stigma. Notes Oll the Management ofSpoiled Identity. London: Penguin
Books. HOEKEMA, A.I. & VAN HOIjTfE, J. (1982), De rechtssociologische werkkamer. Deventer: Van
Loghum Slaterus. LEMERT, E.M. (1969), 'Social Structure, Social Control, and Deviation' , pp. 57-97 in Clinard ,
M.B. , ed., Anomie and Deviant Behavior. New York: The Free Press. LEVlNE, S. & KOZLOFF, M.A. (1978), 'The sick role: assessment and overview' ,Annual Review
of Sociology 4: 317-343. PARSONS, T. (1968), The Social System. New York: The Free Press. PARSONS, T. (1975), 'The sick role and the role of the physician reconsidered', Mi/bank
Memorial Fund Quarterly: Health & Society 53: pp. 257-278. PARSONS, T. (1978) , Action Theory and Ihe Human Condilion. New York: The Free Press . RYAN, K.F (1998), 'Clinging to failure: the rise and continued life of U.S. drug policy', Law
& Society Review 32(1): pp. 221-242. VAN HOUTfE, J. e.a. (1973), Aanvaarding van de rechtsnorm. Antwelpen: De Nederlandsche
Boekhandel. VAN HOUTfE, J. e.a. (1988), Gezin en (ge)recht. Kapellen: DNB/UitgeverU Pelckmans. WEBER, Max (1967), Rechtssoziologie. Neuwied am Rhein: Luchterhand (2. überarbeitete
Auflage) . WlLLIAMS, S. (1987), 'Goffman, interactionism, and the management of stigma in everyday
life', pp. 134-164 in Scambler, G., ed., Sociological Theory and Medical Sociology.
London: Tavistock Publications. WOLFlNGER, N. (1998), 'The effects of parental divorce on adult tobacco and alcohol con
sumption', Joumal of Health and Social Behavior 39(3): pp. 254-269. WOLINSKY, FD. (1988), The Socïology of Health. Belmont: Wadsworth Publishing Company. ZOLA, l.K. (1983) , Socio-Medica I Inquiries. Recollectiolls, Rejlections, and Recollsideralions.
Philadelphia: Temple University Press.
60 maal recht en 1 maal wijn Rechtssociologie, Sociale Problemen
en Justitieel Beleid
Sociology of Law, Social Problems and Legal Policy
Mundanre Iuftici<r Effigies.
SAP. J. 1.>;li,;rt llAf'itiml , f,u iJtC.,u rtTrAtfl.
. . " . I '1\' I, .
LIber AmlCo.r.llm prof. dr. Jean yan Houtte
Editors: F. Van Lopn"and K. Van 'Aeken . ~ , ~
. I I .
'/ (
, ,. UFSIA.BIBLIOTHEEK ·
, 1111111" 1111111111111111111111111111 1111111111111111111 03 02 0426330 2
Acco Leuven / Amersfoort
Top Related