Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2013-2014
Het principe van verantwoorde kredietverlening: een
privaatrechtelijke regel die kan bijdragen tot het
vermijden van een kredietcrisis?
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Celestine Van Reybroeck
00803382
Promotor: prof. dr. Reinhard Steennot
Co-promotor: Tom Cooreman
1
Voorwoord
Deze Masterproef draagt mijn naam, maar heeft pas het daglicht kunnen aanschouwen dankzij
meerdere personen. Graag wil ik gebruik maken van dit voorwoord om hen te bedanken voor
hun steun en toeverlaat bij een proces van vallen en opstaan.
In de eerste plaats wil ik graag mijn promotor professor Steennot bedanken, die mijn interesse
in het onderwerp heeft opgewekt door zijn markante doceerstijl. Mijn appreciatie is groot
voor zijn geschonken vertrouwen, en dit zowel voor zijn steun bij de keuze van het onderwerp
als bij het creatief proces tijdens het schrijven van deze Masterproef. Dankzij hem kon ik dus
een jaar wijden aan een onderwerp dat mij nauw aan het hart ligt.
Een grote ode aan mijn mama (niet moeder): een sterke, openhartige, creatieve, liefdevolle
vrouw, die zeker niet mag vergeten worden. Ze heeft mij de mogelijkheid geboden om een
opleiding in de Rechtsgeleerdheid te vervolmaken. Ik spreek hier niet uitsluitend over de
financiële steun, maar tevens over de normen en waarden die zij mij meegaf tijdens mijn
opvoeding. Zonder haar kon ik niet de persoon worden wie ik ben, en zij gaf mij dan ook de
noodzakelijke kracht om deze thesis succesvol af te ronden.
Graag wil ik mijn vrienden bedanken, waarmee ik samen de weg van de opleiding
Rechtsgeleerdheid heb afgelegd. We hebben samen bloed, zweet en tranen gedeeld, maar ook
voornamelijk geluk. Een grote dankbetuiging aan Lien Leuridan, Astrid Lescouhier, Pieter
Pappens en alle anderen.
Ten slotte, maar daarom zeker niet minder belangrijk, wil ik mijn vriend Jelle Versieren
bedanken voor de ontelbare uren van geduld en niet te vergeten steun. Tevens moet ik hem
bedanken voor het gebruik van zijn massale boekencollectie en bijzonder rationele geest,
waarop ik te allen tijde beroep mocht doen. Hierdoor kon ik mijn economische basisprincipes
terug opfrissen of bijschaven. Zonder zijn goedbedoelde commentaren en liefdevolle ‘schrijf
verder en lees meer’- slagzin was het resultaat niet hetzelfde geweest. Voornamelijk de talloze
weekends, waarin wij tot een stuk in de nacht aan het werk waren aan onze respectievelijke
uitdagingen, vermeden het gevoel van eenzaamheid of wanhoop te ervaren, waardoor deze
thesis een positieve connotatie bezit. Oprecht bedankt.
2
Inhoud
Voorwoord ................................................................................................................................. 1
Inhoud ......................................................................................................................................... 2
Inleiding ..................................................................................................................................... 8
Hoofdstuk 1: Algemeen theoretische en praktijkgerichte omschrijvingen van de gehanteerde
begrippen .................................................................................................................................. 11
Afdeling 1. De kredietcrisis.................................................................................................. 11
1.1. Begrip ........................................................................................................................ 11
1.2. Oorzaken volgens een (neoklassieke) economische benadering ............................... 12
1.2.1. De start van de crisis in de Verenigde Staten ..................................................... 12
A. Een regulerend beleid na de Grote Depressie en deregulering sinds de jaren 1970
.................................................................................................................................. 12
B. De positieve evolutie in huizeigenarenschap als gevolg van het nieuwe beleid . 14
C. De verlaging van de officiële rente na 9/11 ......................................................... 16
D. De opkomst van het ‘originate to distribute’ model ........................................... 16
E. Barsten in de huizenmarktbubbel......................................................................... 20
1.2.2. De storm op het Europese continent .................................................................. 21
Afdeling 2. De problematiek van overregulering op een fragiel bankensysteem met
algemene macro-economische consequenties ...................................................................... 27
2.1. Huidige situatie: liquiditeitstekort ............................................................................. 27
2.2. Het inherente risico verbonden aan kredietverlening en de rol van macro-
economische schokken ..................................................................................................... 28
2.3. Economische noodzaak aan kredietverlening ........................................................... 29
2.4. De balans tussen deregulering en overregulering, en de rol van het micro-
economisch principe ......................................................................................................... 32
Afdeling 3. Verschillende internationale reglementerende reacties ..................................... 34
3.1. Verenigde Staten ....................................................................................................... 35
3
3.2. Europese Unie ........................................................................................................... 37
3.2.1. Een proces van vallen en opstaan ....................................................................... 37
3.2.2. Remediërende strategieën op korte termijn ........................................................ 38
3.2.3. Lange termijnregulering door middel van de creatie van nieuwe toezichthouders
...................................................................................................................................... 39
3.3. België ........................................................................................................................ 44
3.3.1. Ruimte voor Belgische reglementering binnen het Europese kader .................. 44
3.3.2. Het belang van Belgische toezichthouders en hun desbetreffende taken ........... 45
Afdeling 4. De impact van micro-prudentieel beleid op macro-economisch vlak ............... 48
4.1. Situering van het principe van verantwoorde kredietverlening ................................ 48
4.2. Optimale impact van het principe van verantwoorde kredietverlening in combinatie
met macro-prudentiële beleidsregelen ............................................................................. 49
4.3. Valkuilen bij de ontwikkeling van een gecoördineerd beleid ................................... 51
Hoofdstuk 2. Het privaatrechtelijk principe van ‘verantwoord lenen’ ..................................... 53
Afdeling 1. De ontstaansgeschiedenis .................................................................................. 53
Afdeling 2. Juridische basis.................................................................................................. 53
2.1. Europees .................................................................................................................... 53
2.1.1. Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008
inzake kredietovereenkomsten voor consumenten ....................................................... 53
2.1.2. Europese gedragscode ........................................................................................ 56
2.1.3. Richtlijn hypothecair krediet 2013 ..................................................................... 57
A. De ontstaansgeschiedenis en de voorkomende moeilijkheden ............................ 57
B. De keuze voor minimale harmonisatie ................................................................ 58
C. Het personele toepassingsgebied ......................................................................... 60
D. Het materiële toepassingsgebied ......................................................................... 60
E. Kernpunten van de nieuwe richtlijn ..................................................................... 61
2.2. België ........................................................................................................................ 62
4
2.2.1. Wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet ......................................... 62
A. Materieel en personeel toepassingsgebied van de WHK .................................... 63
B. Informatieplichten in de WHK ............................................................................ 63
2.2.2. Aanvullingen bij het Belgisch recht op de Wet Hypothecair krediet ................. 64
2.2.3. Wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet ............................................. 66
A. Materieel en personeel toepassingsgebied ........................................................... 67
B. Verplichtingen van de kredietgever- of bemiddelaar .......................................... 68
Vereisten bij reclame en publiciteit ...................................................................... 68
De verplichte verstrekking van het SECCI-formulier .......................................... 69
De overhandiging van de ontwerpkredietovereenkomst ...................................... 70
Informatie- en inwinningsverplichting ................................................................. 70
Het vormen van een geschiktheidsbeoordeling .................................................... 71
C. Sancties betreffende miskenning van wettelijke verplichtingen ......................... 72
2.2.4. Wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de
financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen ............................................ 72
2.3. Wat valt er tussen de mazen van het regulerende net? .............................................. 75
2.3.1. De nieuwe richtlijn inzake hypothecaire kredieten: een lacune opgevuld ......... 75
2.3.2. Beperkt personeel toepassingsgebied van wetgeving inzake kredieten ............. 76
2.3.3. Lacunes in het materieel toepassingsgebied van kredietwetgeving ................... 76
2.3.4. Het belang van een ruim materieel en personeel toepassingsgebied.................. 77
Hoofdstuk 3. Componenten van het concept ‘verantwoord lenen’ .......................................... 79
Afdeling 1. Bieden informatieverplichtingen voldoende bescherming? .............................. 80
1.1. De oorsprong van het geloof in informatie als redmiddel bij
consumentenbescherming ................................................................................................ 81
1.2. Gedragseconomie als verklaring waarom informatieverplichtingen als redmiddel niet
voldoende zijn .................................................................................................................. 82
1.2.1. Informatie ‘overload’ ......................................................................................... 82
5
1.2.2. Informatieasymmetrie tussen kredietgever- en nemer ....................................... 83
1.2.3. Consumentenwaarheid: teveel optimisme en overmoedigheid .......................... 85
1.2.4. Tijd en onzekerheid als psychologische factoren bij kredietleners .................... 87
1.2.5. Het gebrek aan motivatie voor een ‘zoektocht’ naar het beste krediet .............. 88
1.3. Een determinerende factor: informatieasymmetrie tussen wetgever en economen .. 90
1.4. Een complementaire aanpak: de oplossing? .............................................................. 92
1.5. De pro’s en contra’s van de bestaande wettelijke informatievereisten ..................... 94
1.5.1. Ruimte voor verbetering ..................................................................................... 94
A. Het jaarlijks kostenpercentage ............................................................................. 96
B. Het Europees standaardformulier: SECCI ........................................................... 99
Afdeling 2. De zorgplicht of het ‘suitability’ principe ....................................................... 102
2.1 Origine en aanvullende rol van ‘suitability of assistance’ (SofA) ........................... 102
2.2 Het gebrek aan een Europese gegevensbank ............................................................ 105
2.3. De componenten van het ‘suitability of assistance’ principe .................................. 107
2.3.1. Is de raadpleging van het CKP voldoende om een correcte
kredietwaardigheidsbeoordeling te bekomen? ........................................................... 107
A. Een mogelijke verhoging van transparantie door bijkomende informatieopname
in de CKP ?............................................................................................................. 109
De opname van betalingsachterstanden inzake telefonie ................................... 110
De opname van inkomensgegevens van de consumenten .................................. 110
B. De inspiratie uit andere Europese lidstaten betreffende de opname van relevante
data. ........................................................................................................................ 111
2.3.2. De vragenlijst van de kredietverstrekker: een gestandaardiseerde praktijk voor
een vereenvoudigde kredietwaardigheidsbeoordeling. .............................................. 112
2.3.3. De kredietscore: een nuttig instrument voor de kredietlener? .......................... 113
Hoofdstuk 4. De noodzakelijkheid van governance regels voor de implementatie van het
privaatrechtelijk principe van verantwoorde kredietverlening ............................................... 115
Afdeling 1. Begrip ( ‘corporate’) governance .................................................................... 115
6
Afdeling 2. Corporate governance en het principe van verantwoorde kredietverlening .... 117
2.1. Link tussen beide principes: macro- en micro-prudentiële coördinatie .................. 117
2.1.1. Het belang van governance op de dagdagelijkse micro-prudentieel gereguleerde
praktijken .................................................................................................................... 117
2.1.2. De wisselwerking tussen de Basel-reglementering, European Banking Authority
en nationale wetgevers. De zoektocht naar beleidseenvormigheid. ........................... 119
2.2 De grote knelpunten bij governance en remedies bij kredietinstellingen ................ 121
2.2.1. Onafhankelijkheid, kennis en ervaring: een buitenstaanderperspectief als
controlemiddel ............................................................................................................ 122
2.2.2 Het gevaar van (korte termijn) incentives: is een volledige afschaffing vereist?
.................................................................................................................................... 123
Hoofdstuk 6: De algemene afdwingbaarheid in rechte van het principe van verantwoorde
kredietverlening ...................................................................................................................... 125
Afdeling 1: Het huidige wettelijk kader voor het principe van verantwoorde
kredietverlening .................................................................................................................. 126
1.1. Het Europees normatief kader ................................................................................. 126
1.1.1. De Europese grondverdragen als basismotor van wetgevende acties .............. 126
1.1.2 Het spanningsveld vrijwaren tussen interne markt en consumentenbeschermend
beleid? ........................................................................................................................ 127
A. Het Europese droombeleid in werkelijkheid: een intern contrast tussen twee
doelstellingen.......................................................................................................... 127
B. De recente kredietcrisis: motor voor nieuwe wetgeving en eventuele gevaren
voor de interne markt ............................................................................................. 130
C. De zichtbare invloed van het normatieve kader op het Europese privaatrecht.. 130
1.2 Toezicht op financiële instellingen .......................................................................... 131
1.2.1. De Europese centrale bank (met inbegrepen de FSB en FSM) ........................ 131
1.2.2.De controle op financiële instellingen met de FSMA en de NBB (ev. FOD
economie) als waakhonden ........................................................................................ 133
1.2.3. Besluit: een complex gecoördineerd financieel toezicht .................................. 133
7
1.3 Toezicht op het privaatrechtelijk aspect van verantwoorde kredietverlening .......... 135
1.3.1 Europese wetgevende bouwstenen voor verantwoorde kredietverlening ......... 135
1.3.2 Het Hof van Justitie: belangenbeschermer of stoorzender? .............................. 136
A. De bescherming van consumenten bij krediettransacties buiten het kader van de
klassieke kredietrichtlijnen (CCD – MCD) ............................................................ 137
B. Het beperkt toepassingsgebied van de CCD, het achterpoortje van het Hof en de
aanmoediging tot grotere consumentenbescherming bij lidstaten ......................... 138
1.3.3. De vrederechter als a posteriori consumentenbeschermengel .......................... 140
1.3.4. Concluderend: is er voldoende toezicht op het privaatrechtelijk principe? ..... 142
Conclusie ................................................................................................................................ 145
Lijst met gebruikte afkortingen .............................................................................................. 150
Bibliografie ............................................................................................................................. 151
1. Wetgeving ...................................................................................................................... 151
1. 1. Europese wetgeving ............................................................................................... 151
1.2. Amerikaans wetgeving ............................................................................................ 152
1.3. Belgische wetgeving ............................................................................................... 153
2. Rechtspraak .................................................................................................................... 155
3. Rechtsleer ....................................................................................................................... 155
4. Websites ......................................................................................................................... 173
8
Inleiding
Sinds de jaren 1930 zijn financiële crisissen terugkerende fenomenen geworden. Hoewel de
oorzaken uiteenlopend kunnen zijn, bestaat er toch een constante: de algemene economische
en sociale schade voor de samenleving. Wetgevende actie door middel van afdoende principes
moet deze dramatische situaties zien te voorkomen, waarbij een privaatrechtelijk principe van
verantwoorde kredietverlening binnen dit kader past als potentiële remedie.
De vorming van een duidelijk beeld over de recente kredietcrisis is vereist om de oorzaken
van deze macro-economische ramp naar de oppervlakte te brengen. Enkel door kennis te
verkrijgen over de systemische fouten, kan er gekomen worden tot de ontwikkeling van een
passend wetgevend arsenaal aan maatregelen. In concreto is het belangrijk om te begrijpen
hoe een financiële crisis ontstaat en evolueert, om vervolgens te kunnen besluiten of een
algemeen principe het fenomeen zou kunnen helpen voorkomen. Ik bespreek dit uitvoerig in
hoofdstuk 1, afdeling 1.
Bij elke totstandkoming van wetgevende principes, zeker betreffende deze voor de
kredietmarkt, moet rekening worden gehouden met de concrete marktgevolgen.
Kredietverlening vervult een essentiële economische functie, waardoor inadequate
wetgevende actie(s) mogelijks negatieve gevolgen op macro-economisch vlak kunnen
teweegbrengen. Er zal rekening moeten worden gehouden met de consequenties van een te
strikte toepassing van het principe van ‘verantwoord lenen’. De vraagzijde moet voordelig en
relatief gemakkelijk kunnen blijven ontlenen en investeren om economische stabiliteit te
waarborgen en eventuele economische groei te verwezenlijken. Een te rigoureuze toepassing
kan dus aversieve gevolgen hebben. Het principe dient dus als performant redmiddel en niet
als marktbelemmering. Het woord ‘verantwoord’ in het privaatrechtelijk principe moet
bijgevolg nauwkeurig onder de loep worden genomen om pro’s en contra’s af te wegen. Dit
gebeurt in hoofdstuk 1, afdeling 2.
Een correlatie aantonen tussen een welbepaald privaatrechtelijk principe van verantwoorde
kredietverlening en de gevolgen hiervan op macro-economisch vlak is geen eenvoudige zaak.
Het is van cruciaal belang om dit verband en de wederzijdse determinaties te bewijzen. Ik
poog dit te doen in hoofdstuk 1, afdeling 3. De centrale vraag van dit onderzoek betreft nu
9
eenmaal de mogelijke positieve beïnvloeding van het privaatrechtelijk principe op het
voorkomen van een nieuwe kredietcrisis.
Een principe zoals ‘verantwoord lenen’ zou kunnen bijdragen tot een beter beschermde
kredietlener door deze als zwakkere contractspartij van een tastbaar privaatrechtelijk concept
te voorzien. Het machtsverschil op de markt wordt gecreëerd, doordat ondernemingen en
modale individuen van krediet afhankelijk zijn om enige welvaart te creëren. Misbruik moet
daarom ook worden vermeden. Overmatige schuldenlast bij consumenten en andere
kredietleners is een significant probleem geworden, waarbij het duidelijk is dat het huidig
wetgevend kader niet voldoende uitgerust is om een veilig kredietklimaat te scheppen.
Een oplossing zou kunnen gevonden worden in een algemeen afdwingbaar en preventief
principe van ‘verantwoord lenen’. Deze oplossing is nochtans niet vreemd aan de activiteiten
van wetgevende instanties: het concept bestond reeds en de kredietcrisis heeft in toenemende
mate de noodzaak tot verdere beschermende maatregelen aangetoond. Aan de ene kant moet
het principe zorgen voor een geïnformeerde en dus ook analytisch onderlegde consument, dat
kan worden bewerkstelligd door meer transparantie op de financiële markten. Aan de andere
kant legt het een hoge mate van goede trouw op bij kredietinstellingen. De volle betekenis van
het principe drukt zodoende een copieuze invulling, veelzijdige boodschap en veelomvattende
draagwijdte uit. Hoofdstuk 2 biedt inzichten over het concept van verantwoorde
kredietverlening an sich en over het reeds bestaande gros aan regulering die erop werd
gebouwd. Hierdoor kan een analyse worden ontwikkeld inzake eventuele wettelijke lacunes.
De terugkerende componenten van de divers besproken wetgeving worden in hoofdstuk 3
gebruikt om op hun beurt de gewenste verbeteringen of aanvullingen aan te duiden ter
verwezenlijking van een efficiënte standaard van verantwoorde kredietverlening.
Doeltreffendheid van het principe is namelijk het sleutelelement tot micro- en macro-
economische werkzaamheid, vermits zich zonder volwaardig ontwikkeld juridisch en
normatief kader geen positief gevolg zal voltrekken betreffende het voorkomen van een
nieuwe kredietcrisis.
Gezien de machtspositie van financiële instellingen bij kredietverlening, zal het in hun hoofde
vooral beduidend zijn om het principe van ‘verantwoord lenen’ te kunnen opleggen en ook te
10
sanctioneren bij niet-nakoming. Het principe legt aan de kredietverschaffende zijde de
zwaarste verplichtingen op, aangezien deze ook de grootste contractuele machtspositie en
kennis bezit. In dit opzicht wordt in hoofdstuk 4 het belang van goede governance praktijken
benadrukt om degelijke naleving van het principe te realiseren. Hoofdstuk 5 benadrukt
daarentegen dan weer het belang van een goed micro- en macro prudentieel toezicht op de
instellingen, waarbij tevens de huidige tendensen in de rechtspraak worden geaccentueerd,
zowel van het Hof van Justitie als de Belgische vrederechter.
11
Hoofdstuk 1: Algemeen theoretische en praktijkgerichte
omschrijvingen van de gehanteerde begrippen
Afdeling 1. De kredietcrisis
1.1. Begrip
1. Kredietinstellingen vervullen een essentiële economische functie, omdat ze zich in concreto
bezighouden met het betalingsverkeer tussen hun cliënten en het verstrekken van kredieten.
Dit gebeurt op basis van interbancaire korte termijnleningen en de verstrekking van lange
termijnleningen aan particuliere klanten. In de middeleeuwen en de vroege renaissance
ontstond deze institutionele praktijk, en de ontwikkeling van financiële dienstverlening
evolueerde sterk na deze periode met een hoge frequentie in de rijke handelssteden. Er was
een niet te ontkennen reële economische groei door de creatie van krediet, vermits men nu de
mogelijkheden had om te vernieuwen, uit te breiden, te investeren, op te starten, etc.
De basis van het bankieren, namelijk het verlenen van krediet of het creëren ervan, houd een
inherent risico in van het bankensysteem. Het lenen op korte termijn en het verstrekken van
krediet op lange termijn houdt in dat een bank nooit op één welbepaald moment voldoende
liquide activa zal bezitten om al haar depositohouders, indien zij dit wensen, uit te betalen.1
Hypothetisch gesteld dat deze situatie zich zou voordoen, gekend als een ‘run on the bank’, is
er sprake van een liquiditeitscrisis. Verlies van vertrouwen van depositohouders, die collectief
hun gelden onttrekken, is fataal voor zelfs de meest behoudensgezinde banken.
Vertrouwensverlies kan menig oorzaak hebben: een sterke waardedaling van de gemiddelde
aandelenkoers, nieuwe bankregulering, extra-economische fenomenen zoals terrorisme of
oorlog, of veranderingen in fiscaal of monetair beleid.
Het inherente risico aan kredietcreatie impliceert een uiterst voorzichtige aanpak. Indien op
onverantwoorde wijze krediet wordt verstrekt tijdens een langdurige periode, dan is het risico
op structurele problemen betreffende liquiditeit zeer reëel. Voornamelijk als
1 P. DE GRAUWE, “The banking crisis: causes, consequences and remedies” in De Kredietcrisis, N. FABER,
Den Haag, Kluwer, 2010, pp. 1-5.
12
kredietverschaffers massaal in gebreke blijven. Krediet die als ‘inkomende activa’ werd
beschouwd, wordt ‘schuld’.
De combinatie van mogelijke financiële turbulentie bij banken, vertrouwenverlies bij hun
cliënten, en slechte of onverantwoorde kredietverlening, veroorzaakt een kredietcrisis. Een
situatie waarbij er een kleine hoeveelheid aan kredietcreatie mogelijk is door een gebrek aan
liquide middelen, geeft aanleiding tot een crisis in het verschaffen van krediet door bancaire
instellingen. Op te merken valt dat de beperkte kredietcreatie die nog mogelijk is, meestal
gepaard gaat met hoge interestvoeten die het negatieve effect nog versterken. Gezien de
essentiële financiële en economische noodzaak aan krediet, is een dergelijke crisis nefast voor
de wereldeconomie, vermits kredietinstellingen internationaal verweven zijn. De globale
integratie van de financiële wereld en de enorme omvang van de financiële sector
veroorzaakten een desastreuze situatie, namelijk een crisis in de globale economie en dus niet
enkel een kredietcrisis.2
1.2. Oorzaken volgens een (neoklassieke) economische benadering
1.2.1. De start van de crisis in de Verenigde Staten
A. Een regulerend beleid na de Grote Depressie en deregulering sinds de jaren 1970
2. De recente kredietcrisis van 2007 is ontstaan in de Verenigde Staten, maar de problematiek
rond de instabiliteit van de financiële markten stamt uit het woelige interbellum en de Grote
Depressie. Toen waren Amerikaanse beleidsmakers bezorgd om het feit dat er een te klein
percentage van de bevolking bezitters waren van onroerende goed. Ontoereikend
huiseigenarenschap heeft een negatieve invloed op de algemene welvaartsontwikkeling van
de samenleving; deze factor kan bijdragen tot stagnerende groei of zelfs een ‘stationary state
economy’.3
2 A. KLIMAN, The Failure of Capitalist Production: Underlying Causes of the Great Recession, London, Pluto
Press, 2012, pp. 29–42.
3 Voor een theoretische analyse betreffende de onderlinge afhankelijkheid tussen economische sectoren zie: D.
LAIBMAN, Cyclical Growth and Intersectoral Dynamics, in D. LAIBMAN, J. HALEVI, E.J. NELL, Beyond the
Steady State: a Revival of Growth Theory, London, Macmillan Press, 1991, pp. 323-348. Laibman stelt dat een
succesvolle stimulering van het vraagaggregaat sectoriële omstandigheden in acht moet nemen.
http://www.plutobooks.com/display.asp?K=9780745332390
13
De beleidsmakers en marktexperten zagen duidelijke verschillen in huizenbezit tussen
verschillende etnische rassen; het was opmerkelijk dat Afro-Amerikanen en Zuid-Amerikanen
weinig huizen bezaten. Voornoemde etnische groepen vielen gemiddeld ook in de lagere
inkomenscategorieën. Er was dus een correlatie tussen een gering inkomensniveau en
huiseigenarenschap. Met een humanistische insteek, honger naar economische groei en
gesterkt door een dosis optimisme wilden beleidsmakers het deel van de bevolking met een
laag of gemiddeld inkomen stimuleren om gemakkelijker huizen aan te kopen.4
Een vernieuwing in het beleid kon niet uitblijven, waarbij verschillende wetgevende acties op
poten werden gezet. Twee van de meest significante legislatieve ingrepen waren: ‘The
Community Reinvestment Act’ van 19775 en 15 jaar nadien volgde ‘The Federal Housing
Enterprises Financial Safety and Soundness Act’ (1992)6. De eerste wet stimuleerde banken
en kredietorganisaties om gemakkelijker krediet te verlenen aan mensen met een laag of
gemiddeld inkomen, waarbij krediet moest aangepast zijn aan hun specifieke omstandigheden
en tevens veilig was voor hun financiële situatie. De tweede wetgeving had dezelfde focus,
met name het verlenen van kredieten aan consumenten met laag of gemiddelde inkomens,
maar met een gespecificeerde actieradius. De regio’s die ondervertegenwoordigd waren in
huiseigenarenschap kregen een grotere kredietstimulatie. Financiële barrières werden kleiner,
waardoor een merkbare stijging waarneembaar is in het huiseigenarenschap vanaf 1992.
Opgemerkt moet worden dat beleidsmakers bij het opstellen van bovenvermelde initiatieven
niet het doel voor ogen hadden de leenstandaarden te versoepelen; ze wilden alleen bepaalde
barrières verlagen voor de gemiddelde consument. De facto waren verlaagde
kredietstandaarden onvermijdbaar, aangezien krediet vaak aan ongeschikte partijen werd
verstrekt om een stijging in het huizenbezit te blijven realiseren.
Naast kredietstimulerende wetgeving ontstond simultaan een grote golf van deregulatie vanaf
de jaren ’90, zoals het afschaffen van maxima-grenzen op rentes (anti-usury laws). Groot
geloof in marktwerking zorgde van overheidswege voor de privatisering van Fannie Mae en
4 P. CALUM, S. COURCHANE, S.M. WACHTER, “Sustainable Homeownership”, Pennsylvania, Charles
River Associates, 2009, 29p.
5 Community Reinvestment Act of 1977, Pub.L. 95-128, titel VIII of the Housing and Community
Development Act of 1977, 12 oktober 1977, 91 Stat. 1147, 12 U.S.C. § 2901 et seq.
6 Federal Housing Enterprises Financial Safety and Soundness Act of 2012, Pub.L. 102–550, Titel XIII of the
Housing and Community Development Act of 1992, H.R. 5334, 28 oktober 1992, 106 Stat. 3941, 12
U.S.C. § 4501 et seq.
http://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://www.law.cornell.edu/uscode/12/2901.htmlhttp://www.law.cornell.edu/jureeka/index.php?doc=USPubLaws&cong=102&no=550http://en.wikipedia.org/w/index.php?title=Housing_and_Community_Development_Act_of_1992&action=edit&redlink=1http://hdl.loc.gov/loc.uscongress/legislation.102hr5334http://en.wikipedia.org/wiki/United_States_Statutes_at_Largehttp://www.gpo.gov/fdsys/granule/STATUTE-106/STATUTE-106-Pg3941/content-detail.htmlhttp://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://en.wikipedia.org/wiki/Title_12_of_the_United_States_Codehttp://www.law.cornell.edu/uscode/12/4501.html
14
Freddie Mac. Deze privatisering had een grote boost van de private markt tot gevolg, waar de
focus van financiële stabiliteit werd verlegd naar een korte termijn winstoogmerkdoelstelling,
die beter de interesses diende van de aandeelhouders. Dit ondersteunde ‘de kapitaalmarkt’. De
Amerikaanse overheid bleef na deze commercialisering een niet te ontkennen significante
aandeelhouder. Desalniettemin namen deze twee financiële instellingen de meeste risico’s ten
laste van de Amerikaanse staatskas. Andere kredietinstellingen waren verplicht om mee te
evolueren, indien niet zou dit hun concurrentiepositie in het gedrang brengen. De overheid gaf
overmatige steun aan het nieuwe risicovolle (krediet)beleid in naam van algemene welvaart.7
In de daaropvolgende jaren werden nieuwe pogingen tot regulatie sterk afgekeurd, vermits de
economie floreerde. Het kredietklimaat werd anderzijds ook bevorderd door de toelating van
interestaftrek op hypothecaire leningen, en de verlenging van deze kredieten tot 30-jarige
termijnen die zorgde voor een optimalisatie van deze interestaftrek.
B. De positieve evolutie in huizeigenarenschap als gevolg van het nieuwe beleid
3. Onderstaande tabel toont aan dat het huizeneigenaarschap in 2007 bijna driemaal zoveel
bedroeg in vergelijking met 2003. Er valt een sterke ontwikkeling op te merken tussen 1997
en 2007, met andere woorden de huizenbubbel was in volle ontwikkeling. Deze bubbel was
grotendeels het gevolg van de dubbele beweging tussen regulering en deregulering door de
actieve rol van de Amerikaanse regering in het huizenbeleid.
7 W. KIEKENS, “Addressing the Weaknesses of the International Financial System”, Bank Fin. 2010/1, 6p.
63,0
64,0
65,0
66,0
67,0
68,0
69,0
70,0
1969 1979 1989 1999 2009 2019
Procentueel aandeel huiseigenarenschap in de VS
Procentueel aandeel huiseigenarenschap in de VS
15
Bron U.S. census bureau’s current population survey, annual social and economic (ASEC): tabel 5:
Homeownership Rates for the united States 1969 ot 2013 (geraadpleegd op 5/11/2013)
http://www.census.gov/housing/hvs/data/q413ind.html 23/12/2013
Het nieuwe beleid had enerzijds een positieve invloed op het huizenbezit, maar anderzijds een
pervers effect op de ontwikkeling van verantwoorde leenstandaarden omwille van de
geïmplementeerde gebrekkige beleidsbeslissingen door kredietinstellingen. De opeenvolgende
Amerikaanse regeringen versterkten de ontwikkeling van slechte leenstandaarden door
Freddie Mac en Fannie Mae quota op te leggen, waarbij 30% van hun kredieten moesten
verstrekt worden aan lage en middelgrote inkomens. Onder de Bush-administratie werd het
quota zelfs verhoogd tot 56% van alle verstrekte kredieten. In de gegeven situatie en binnen
de gecreëerde structuren was het totaal onmogelijk voor de kredietverlenende instellingen de
opgelegde objectieven te verwezenlijken zonder hun kwalitatieve leenstandaarden in het
gedrang te brengen. Het risicomanagement van kredietportefeuilles werd compleet naast zich
neergelegd. Een positieve stijging van het huizenbezit bracht daarom enkele negatieve
gevolgen met zich mee. Het Amerikaanse overheidsbeleid had als onrechtstreeks effect dat
banken meer soepele leenstandaarden hanteerden, wat concreet voor de modale consument of
onderneming een zeer eenvoudige kredietverstrekking inhield. Op het eerste zicht een positief
feit voor de modale mens, maar een doos van Pandora voor ongeschikte kredietpartijen die
onder adequate leenstandaarden geen krediet hadden kunnen bekomen.
Een nieuw principe van “fair lending” werd naar voren geschoven om eventuele meltdown
van de huizenmarkt te voorkomen. Een vroeg signaal van een mogelijke huizenmarktcrisis
werd reeds opgepikt, omwille van de aanwezige correlatie tussen volgende indicatoren: een te
sterke stijging van huizenbezit functioneert als waarschuwende indicator voor een
ontwikkelende crisis, vermits het de cyclus van huizenprijzen destabiliseert. Een daling van
de huizenprijzen en een dalende rente zijn latere waarschuwende factoren, wat uiteindelijk
kan resulteren in een economische schok.8
8 J. BABECKY, T. HAVRANEK, “Leading indicators of crisis incidence: evidence from developed countries”,
Frankfurt, ECB Working Paper No.1486, 2012, 30p.
http://www.census.gov/housing/hvs/data/q413ind.html%2023/12/2013
16
C. De verlaging van de officiële rente na 9/11
4. Kredietinstellingen bloeiden door het nieuwe beleid, mede gesteund door de sterke
interestverlaging in 2001. Deze interestverlaging kwam als reactie op de gebeurtenissen van
9/11, waarbij gevreesd werd dat de aanslagen ook een grote economische impact konden
teweegbrengen. De Federal Reserve, het Amerikaanse stelsel van centrale banken, verlaagde
stelselmatig de officiële rentevoet.
De interestverlaging creëerde een nog meer gunstige markt voor kredietverstrekking,
waardoor consumenten niet enkel gemakkelijk konden lenen door flexibele leenstandaarden,
maar zij deden dit nu ook aan een zeer lage intrestvoet. Voornamelijk variabele rentes bij
hypotheekverleningen waren zeer voordelig. Bovendien waren speculanten zeer gelukkig met
de lage debetrentevoet, omdat zij hun financiële operaties op een veel gemakkelijkere en meer
goedkope manier konden uitvoeren. Het was ook veel interessanter geworden voor de modale
consument om een huis te kopen in plaats van te huren, want de huurprijzen stonden hoog
door de grote aankoopvraag op de huizenmarkt.9 Kopen was de voordeligere optie. Het deel
van de bevolking die in normale omstandigheden huurden, bijvoorbeeld gedreven door gebrek
aan startkapitaal, kochten nu wel onroerend goed.10
De hoge huisprijzen waren een gevolg
van de opwaartse vraagcurve op de huizenmarkt en deze vraag werd gestuwd door
‘vereenvoudigde’ leenstandaarden. De attractiviteit van de lage rentevoet valt niet te
ontkennen, maar uiteindelijk zorgt dit er wel voor dat de consument bedrogen uitkomt - zeker
bij variabele interesten. De verleiding van massale publiciteit en goedkope tarieven werken
zowel financiering als herfinanciering in de hand, vermits de terugbetalingsverplichtingen niet
altijd merkbaar zijn op het eerste moment.
D. De opkomst van het ‘originate to distribute’ model
5. Het negatieve gevolg van de historische lage rente hield in dat kapitaal nu ook minder
opbracht. Grote investeerders en kapitaalkrachtige personen zochten nieuwe manieren om hun
9 D.PELLETIERE, “The rental housing affordability gap: comparison of 2001 an 2003 American housing
surveys”, Virginia, George Mason University – School of Public Policy, 2006, pp.5-6.
10 US accountability office: problematisch programma voor activaondersteuning,
http://www.gao.gov/assets/290/283879.pdf.
http://www.gao.gov/assets/290/283879.pdf
17
geld te laten renderen. Banken speelden hier ook graag op in door de creatie van nieuwe
financiële producten. Hierdoor ontstond een steeds groter wordende markt voor complexe
financiële producten. De grote hoeveelheid aan gevaarlijke minderwaardige of ‘subprime’
kredieten, dit zijn kredieten die voornamelijk gebaseerd zijn op de onderliggende
activawaarde (de hypotheek) in plaats van gezonde kredietgeschiedenis bij ‘prime’ kredieten,
leende zich perfect tot het ontwikkelen van deze financiële producten.11
De geavanceerde IT-
technologie faciliteerde hierbij de steeds meer ingewikkelde transacties.12
De combinatie
tussen ‘subprime’ kredieten die werden herverpakt en herverkocht, en de grote vraag naar
financiële producten, gaven als gevolg een reeks aan zeer ongezonde en giftige financiële
instrumenten.
Deze producten waren op verschillende manieren ongezond. Eerst en vooral wisten zowel de
instellingen en personen aan de vraag- en aanbodszijde niet precies wat werd gekocht en
verkocht. De kopers namen genoegen met het hogere rendement, terwijl de verkopers een
gebrek aan technische kennis en ervaring hadden over wat zij aanboden. De bankiers die
kredieten verstrekten kregen te maken met een steeds groter wordende vraag van
investeringsbanken, omdat deze kredieten noodzakelijk waren voor de creatie van de
financiële producten. Dit had als gevolg dat kredietverlenende banken op hun beurt
gestimuleerd werden om nog meer ‘subprime’ kredieten te verkopen. Dit model van
herverpakken en doorverkopen veroorzaakte overmatige marktgedreven liquiditeit, waarbij de
‘leverage’ onvoldoende werd gedekt door gezonde ‘collateral assets’. Het kredietrisico werd
letterlijk ‘gedistribueerd’ buiten zijn ‘oorsprong’, dit wil zeggen dat niet de
kredietverstrekkende bank maar de investeringsbanken ‘de verantwoordelijkheid’ droegen.
Positieve resultaten van bancaire instellingen komen in realiteit neer op opgeklopte cijfers van
schuldfinanciering door een simpele cashflow van de hypothecaire markt naar de
obligatiemarkt met behulp van een ‘special purpose vehicle’. Deze juridische entiteit zorgt
11
S. AGARWAL, Y. CHANG, “Adverse selection in mortgage securization”, Wisconsin, Paolo Baffi Centre
Research Paper No.2010-67, 2010, pp. 8-10.
12 Voor een historisch economische analyse van de wisselwerking tussen technologische evoluties en de
ontwikkeling van moderne markten kan de actor-network theory een uitkomst bieden. Onderzoekers zoals
Michel Callon onderstrepen het belang van technische instrumenten zoals IT-programma’s die met ongeziene
ingewikkelde algoritmen de markt aan financiële producten hebben gecreëerd. Zie: M. CALLON, Y. MILLO, F.
MUNIESA, Market Devices, Chichester, Blackwell Publishing, 2007, 326p.
18
voor een quasi-immuniteit tegen aansprakelijkheid door een scheiding te maken tussen het
risico van de activa en de oorspronkelijke kredietverstrekkende instelling.13
Een tweede gevolg van de lage officiële rente was de stimulatie van interbancaire leningen.
Banken konden niet alleen voordelig krediet verstreken, maar ook verkrijgen. Kredieten
werden steeds frequenter verleend door banken onderling, waardoor deze een financiële
wederzijdse afhankelijkheid met elkaar kregen. Deze interbancaire afhankelijkheid had zowel
positieve als negatieve consequenties. Bij het optreden van liquiditeitsproblemen van één
bank, kon deze gemakkelijk krediet ontlenen bij een andere bank. Maar als er meerdere
banken met liquiditeitstekorten kampten, kon dit dreigen het hele systeem te ontregelen. Wat
in 2007 de facto ook is gebeurd; er was niet enkel een tekort aan liquiditeit maar ook
vertrouwen ontbrak. We kunnen spreken over zowel een krediet- als vertrouwenscrisis.
Banken die aan elkaar hadden ontleend, kregen hun geld niet meer terug, waardoor iedereen
in financiële moeilijkheden kwam. Deze precaire bancaire situatie maakte dat niemand nog
krediet meer kon en/of wilde verstrekken.
Een beleid dat aanvankelijk als doel had de modale consument in staat te stellen een huis te
bezitten, bracht de waarde van de huizenmarkt in vrije val. Stimulatie door Amerikaanse
beleidsmakers van kredietverstrekking in combinatie met een reeks gebeurtenissen zoals een
sterke daling van de officiële rente, zorgde ervoor dat onverantwoord krediet werd verstrekt.
Ontwikkeling van opportunistisch en irrationeel gedrag bij kredietinstellingen werd een feit.
Banken werden steeds groter door toenemende internationalisering. Ze werden beschouwd als
‘too big to fail’, en begonnen zich roekeloos te gedragen met enkel korte termijnwinst voor
ogen. Banken, die oorspronkelijk ontwikkeld waren om spaardeposito’s in ontvangst te nemen
met een commercieel oogmerk, evolueerden naar diverse entiteiten met verschillende
pakketen aan activiteiten. Hun functies zijn vergelijkbaar met deze van investeringsbanken.
Menig van deze nieuwe activiteiten maakten de bancaire instellingen minder stabiel dan hun
oorspronkelijke meer eenduidige versie. De uitbreiding van deze activiteiten kwam tot stand
door de toenemende privatisering van banken, waarbij toenemende concurrentie
risicomanagement stimuleerde als competitief voordeel. Men had een handige techniek
ontwikkeld om het inherent risico van kredietverlening te verplaatsen naar een aparte entiteit
13
C. KETTERING, “Securitization and Its Discontents: The Dynamics of Financial Product Development”,
New York Law School Public Law and Legal Theory Research Paper Series, n. 7, 2008, 10p.
19
(SPV), waarbij winst werd gemaakt door de verkoop van risico-obligaties. Dit betekent
daadwerkelijk het externaliseren van risico’s. De grensvervaging van het onderscheid tussen
de klassieke spaarbanken en investeringsbanken maakte de techniek van risicoverschuiving
door securitisatie steeds meer populair. Dit hield in dat ‘subprime’ kredieten werden
herverpakt en herverkocht, beter gekend als de ‘originate to distribute’ ideologie. Banken
hadden leningen verstrekt aan mensen die onvoldoende kredietwaardig waren, maar door de
risicoverschuiving achtten ze de situatie toch als veilig.14
Het vals zekerheidsgevoel dat door
securitisatie werd gecreëerd en de redenering dat een hypotheek diende als voldoende
‘collateral’, zorgde voor een tikkende tijdbom.15
Een verdere verantwoording voor het feit dat de ‘subprime’ kredieten rechtsgeldig en veilig
waren verleend, haalden kredietverschaffers uit de voldoende kredietscore die zij hadden
verkregen aan de hand van het bestaande risicomodel. Het risicomodel, namelijk FICO16
(Fair Isaac Corporation), was ontwikkeld in de jaren 1980 en gaf een geautomatiseerde score
grotendeels gebaseerd op kredietgeschiedenis van de individuele ontlener.17
Dit model blijft
tot nu toe van kracht ondanks gemakkelijke manipulatie door kredietjagers. Ongeacht de
gebreken kan niet worden ontkend dat het model ook positieve eigenschappen bezit;
bijvoorbeeld bezit het een niet-discriminatoir karakter met betrekking tot etnische oorsprong
van kredietleners.
Er ontstond een enorme bubbel door een variëteit aan negatieve factoren en een groot gebrek
aan transparantie betreffende de activa op de markt die op elk moment kon springen, en dit
gebeurde dan ook. Steeds meer consumenten konden hun krediet niet terugbetalen, alhoewel
dit voor velen onder hen perfect voorspelbaar was. De huizenbubbel bereikte zijn piek in
2006. Consumenten hadden krediet verkregen ten beloop van 100% of meer van de waarde
van hun onroerend goed en maandelijkse afbetalingen van meer dan 50% van hun inkomen.
Het is nochtans een algemene regulier aanvaarde praktijk dat de maandelijkse afbetaling niet
14
De Larosière rapport 2009, http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf,
pp. 1-12.
15 D. VALIENTE, “The Market for Subprime Lending: A Law and Economics Analysis of Market Failures and
Policy Responses”, Centre for European Policy Studies (CEPS), 2008, pp. 6-10.
16 Bereken uw FICO kredietscore, http://publications.usa.gov/USAPubs.php?PubID=3379.
17 D.S. EVANS, J.D. WRIGHT, “The effect of the consumer Financial protection agency act of 2009 on
consumer credit”, Virginia, George Mason Law & Economics Research Paper No. 09-50, 2010, pp. 11-13.
http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdfhttp://publications.usa.gov/USAPubs.php?PubID=3379http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1483906##
20
meer mag bedragen dan 30% van het gezinsinkomen om draagbaar te zijn. Daarom was de
aflossing van krediet voor velen onmogelijk geworden door de onrealistische inschatting van
hun financiële draagkracht.
E. Barsten in de huizenmarktbubbel
6. De ontstane financiële problemen, zowel op micro- als macrovlak, waren nefast voor de
modale consument, die op een onverantwoorde manier krediet had bekomen. De
daaropvolgende reactie hield in dat banken de huizen van de in gebreke zijnde consumenten
in beslag namen. Vervolgens plaatsten ze dit onroerend goed terug op de huizenmarkt. Maar
omwille van het plotse grote aantal kredietleners die in gebreke bleven, ontstond een
structurele afwezigheid van een ontmoeting tussen de vraag- en aanbodcurve; de aanbodcurve
steeg bij een ongewijzigde vraagcurve. Na verloop van tijd was het gevolg dat de gemiddelde
marktwaarde van onroerend goed kelderde door de verschuiving van het prijssnijpunt van
vraag en aanbod, waardoor ook niet in gebreke zijnde consumenten in een benarde positie
kwamen. A fortiori begon het renteniveau te stijgen. Herfinanciering, vermits te duur, noch
vroegtijdige verkoop om een inbeslagname te vermijden, omwille van lage huiswaarde, boden
een uitweg. In realiteit betaalden kredietleners met hypothecaire leningen gefinancierde
bedragen af die hoger lagen dan de reële waarde van hun onroerend goed. Een uitvergroot
voorbeeld: in 1998 kocht een koppel een huis met een waarde van 200.000 euro, en gingen
hiervoor een hypothecaire lening aan van 150.000 euro. Maar door het overaanbod op de
huizenmarkt daalde hun huis in waarde tot 100.000 euro. Het koppel loste dus meer schuld af
aan de bank (minimaal 50.000 euro) dan de reële waarde van hun huis, waardoor het totale
verlies minimaal 100.000 euro bedroeg.18
Frustratie liep bij dergelijke consumenten hoog op,
en een minderheid onder hen was zelfs niet meer bereid om de aangegane leningen af te
betalen. De achterliggende gedachte bij deze weigering hield in dat de financiële instellingen
de eindverantwoordelijkheid droegen over de aangegane leningen en dus over het opgelopen
verlies. Kredietleners stelden zichzelf massaal in gebreke, wat voor hen beduidend goedkoper
was dan de verdere aflossing van hun hypothecaire lening. Op deze manier konden ze ook
meegenieten van de lage prijzen op de huizenmarkt. Met als algemeen resultaat dat de bubbel
18
L. HASSOUNI, “The nuts, bolts, carrots and sticks of the mortgage and foreclosure crisis and a suggested
solution”, Norton Annual Survey of Bankruptcy Law: Part 2 Consumer Bankruptcy, Volume 2010, Issue 2010,
pp. 2-4.
21
van de huizenmarkt was gebarsten: het gebrek aan onderliggende waarde van activa op de
huizenmarkt werd zichtbaar. In 2007 betekende het faillissement van Lehman Brothers het
officiële startschot van de kredietcrisis: de eerste financiële instelling die niet ‘too big to fail’
was.
1.2.2. De storm op het Europese continent
7. Tot nu toe focuste deze verhandeling zich op de Amerikaanse casus. Maar het is ook van
cruciaal belang om de gevolgen van de financiële crisis in andere kernregio’s – bijvoorbeeld
Azië en Europa - te analyseren. De wereldeconomie, en specifiek de financiële sector, vormt
immers een hecht en interdependent netwerk.19
Het subcontinent Europa als geïntegreerde
economische unit – zowel betreffende productie-, handels- als financiële netwerken – kende
na enkele jaren van stagnatie door de eenmaking van Duitsland en het uiteenvallen van het
Oostblok een duidelijke groei. Aan de grenzen van dit economisch blok vond de laatste
werkelijke crisis plaats in Turkije. In 2001 moest Turkije haar internationale
muntoverwaardering bekampen met doorgezette devaluatie na een periode van aantrekken
van speculatief privaat kapitaal. Maar de Turkse crisis werd door experts beschouwd als een
anomalie. De Europese aandelenmarkt bleef ongestoord floreren, en er bestond onder de
Europese bevolking een duidelijk consumentenvertrouwen. Regelgevende acties voor de
financiële markten werden beschouwd als contraproductief en onnodig; het kapitalisme op
zijn best. Inflatie en rente bleven op een laag niveau. Desalniettemin konden aan de
vooravond van de mondiale crisis kritische geluiden worden ontwaard. Experts beaamden de
gedragen consensus dat de Europese centrale bank en de nationale overheden gezond en
stabiel bleken te zijn, maar dat tegelijkertijd de financiële sectoren weinig transparantie aan de
dag legden in hun risicovolle acties. Geconcludeerd kan worden dat een te optimistisch beeld
werd opgehangen over de toekomst van de Europese economieën. Er bestond weinig angst dat
een financiële crisis op handen was.20
Maar ook Europa geraakte verwikkeld in de mondiale
financiële storm. Deze situatie kan het best worden uitgelegd aan de hand van de metafoor
van de dominoblokjes.
19
F.FIORDELISI, D.M.MARQUES-ILBANEZ, P.MOLYNEUX, “Efficiency and Risk taking in European
Banking”, Bangor, Bangor University and Business School, 2009, pp. 2-3.
20 W. KIEKENS,” Addressing the Weaknesses of the International Financial System”, Bank Fin. 2010/1, 4 p.
22
Het ontstaan van de kredietcrisis in Europa is op een vergelijkbare, maar niet op een identieke
manier ontstaan als in de Verenigde Staten. De verschillen tussen beide financiële markten
zijn groot. Krediet aan consumenten was een pak hoger in de VS, 92% van het BNP, in
vergelijking met de EU, die in 2009 een waarde van 65% van het BNP liet optekenen.
Onverantwoorde kredietverlening toonde zich op een verschillende wijze en via andere
concepten. In de VS kreeg de consument met lage kredietscore toch krediet. In het vakjargon
sprak men namelijk over het ‘subprime’ lenen. In de EU daarentegen hield het ‘subprime’
lenen eerder in dat verstrekte kredieten te grote bedragen waren ten opzichte van de waarde
van het onroerend goed of inkomen. Kredietleners hadden voorheen een goede
kredietgeschiedenis, maar ontvingen te grote kredietbedragen in verhouding tot hun financiële
capaciteit; bij een mogelijke in gebreke stelling was dit af te lossen bedrag vaak groter dan de
waarde van het onroerend goed.
8. Niet enkel waren de trans-Atlantische verschillen significant. Maar ook de diversiteit
binnen de EU valt op. Bijvoorbeeld was de ratio tussen krediet per huishouden en beschikbaar
huishoudelijk inkomen voor Frankrijk 49%, terwijl dit in Nederland 108% bedroeg. Dit zijn
dus gigantische relatieve verschillen.21
De creatie van de Europese eenheidsmarkt zorgde voor
meer competitie in de bankensector en grensoverschrijdende dienstverlening. Voorheen
zorgden de grenzen van de natiestaten voor vele institutionele belemmeringen om te komen
tot interregionale transacties van financiële diensten. Vanuit deze optiek was de eenmaking
een grote vooruitgang. De verhoogde competitie zorgde voor lagere intrestvoeten, een groter
aanbod aan dienstverleners en eenvoudigere kredietverlening voor zowel ondernemingen als
particulieren.22
Deze europeanisering was een drijvende motor voor optimisme over de
groeiperspectieven. Nochtans werden en worden de nationale markten van de Europese
lidstaten gekenmerkt door divergerende tendensen; sommige cijfers verbergen divergenties
tussen lidstaten, andere cijfers relativeren de europeanisering van de nationale markten. Met
andere woorden, data moeten nog steeds worden geïnterpreteerd en niet worden beschouwd
als een directe weerspiegeling van een bepaalde tendens.
21
ECRI: statistisch pakket van sleutelbevindingen, 2010,
http://www.ecri.eu/new/system/files/2010StatisticalPackage_KeyFindings.pdf, 4p.
22 F. ZUNZUNEGUI, “Over-Indebtedness and Mortgage Lending”, Madrid, Universidad Carlos III de Madrid,
2013, pp. 7-10.
http://www.ecri.eu/new/system/files/2010StatisticalPackage_KeyFindings.pdf
23
Lagere interestvoeten gingen op de markt gepaard met variabele interestvoeten, die meer
flexibel bleken te zijn voor de consument en eventueel ook voor grotere winsten zorgden voor
de kredietverlenende instellingen. Het marktaandeel in de EU van deze variabele
interestvoeten tussen 2003-2008 bedroeg maar liefst 59,8%, terwijl dit in de VS voor
eenzelfde periode maar 25,9% was. Bijgevolg is op macro-economisch vlak de EU zeer
stressgevoelig aan interestwisselingen. Daarom poogt de ECB om met alle mogelijke
middelen de debetrentevoet zo laag mogelijk te houden.23
Een bijwerking die af en toe de kop
opstak bij de variabele interestvoeten was de verlengde duur van kredieten. Deze langlopende
kredieten creëerden onrealistische verwachtingen betreffende de haalbaarheid om de schuld af
te lossen, waardoor de consumenten leningen aangingen van onrealistische duur met een
onstabiele interest. Een ondernemer die onder normale omstandigheden niet kredietwaardig
werd geacht, kon deze lening nu wel verkrijgen, maar dan met de condities van een variabele
interestvoet. Nochtans houdt deze interestvoet grote gevaren in: de interestvoet kan
aanzienlijk stijgen, waardoor de schuldgraad zal verhogen. Dit scenario kan als mogelijk
gevolg inhouden dat een gebrek aan financiële capaciteit voor aflossing optreedt. Het is vrij
onwaarschijnlijk dat de financiële wereld niet besefte dat deze historische lage interestvoet
van tijdelijke duur was. Maar banken konden enorm veel winst maken met deze variabele
intrestvoeten. Veel gewone kredietleners zagen de gevaren niet in en/of hadden onvoldoende
kennis om deze te onderkennen. De interestvoet kan ook de tegengestelde richting opgaan en
dus dalen, wat op het eerste zicht minder positief lijkt te zijn voor kredietverlenende
instellingen. Maar in principe is een lage interestvoet niet altijd een negatief gegeven, want
het zorgt voor een grotere marktvraag en stimuleert individuele instellingen om interbancair
kredieten te ontlenen. Het interbancair lenen is op zich een gecompliceerd verhaal. Een
belangrijke episode was het Libor (London Interbank Offered Rate) schandaal, waarbij Britse
banken gezamenlijk de gemiddelde interestvoet hoog of laag hielden naargelang hun
collectieve voordeel. Interestschommelingen konden dus beïnvloed worden. Vermits
schandalen en manipulaties van alle tijden en werelden zijn, vallen nieuwe misbruiken niet uit
te sluiten.24
Of de debetrentevoet nu laag of hoog staat, financiële instellingen kunnen uit
beide situaties voordeel halen, al dan niet op rechtmatige wijze.
23
DUBEL H.J., ROTHEMUND M., “A new mortgage credit regime for Europe: setting the right priorites”,
CEPS Special Reports, 2011, pp. 20-30.
24 P.J. MCCONNEL, “The Libor Scandal – It’s not over yet”, Sydney, Macquarie University: Applied Finance
Centre for the Finance Professionals Seminar, 2013, 20p.
24
9. Banken hadden ogenschijnlijk ‘geen besef’ van het groeiende gevaar dat zich achter de
overdadige kredietverstrekking schuilhield. Gedreven door een grote marktvraag en
winstbejag begonnen ze deze kredieten te herverpakken en herverkopen, namelijk het
‘originate to distribute’ model.25
Ook zeer mooi verwoord als ‘factoring on steroids’26
. Dit
gebruik hadden ze geleerd van hun Amerikaanse concurrenten27
. Dankzij een grotere risico-
aversie van Europese bankiers ontwikkelde de aanbodzijde van de markt op financiële
producten trager. Europese financiële instituties hebben zich historisch altijd laten kenmerken
door een meer voorzichtige houding vergeleken met hun Amerikaanse collega’s. De circulatie
van kredietrisico’s werd ontwikkeld binnen het kader van de verkoop van kredieten door
kredietverlenende spaarbanken aan investeringsbanken, waarbij deze laatsten grote vragers
waren naar de verstrekte kredieten. Geen spreekwoordelijke kat vroeg naar het risico op falen
van deze kredieten, omdat het van geen belang was voor de banken die deze verkochten. De
institutionele vraagzijde op de markt was daarentegen geblindeerd door winstbejag. Na
verloop van tijd viel de circulatie van deze herverpakte kredieten stil, omdat de uiteindelijke
kredietleners niet meer hun aangegane verplichtingen konden naleven. Het onderliggende
gevaar, het risico op deficiëntie van de kredieten die waren herverpakt, kwam naar de
oppervlakte.28
Het onderliggend actief (de hypotheken) bleek waardeloos te zijn door de
sterke waardedaling van vastgoed en de desbetreffende kredietonwaardige huisbezitters.
Zodoende was een gelijkaardig maar vertraagd Amerikaans verhaal gaande in Europa.
Kredietinstellingen moesten hun winstverwachtingen verlagen en leden als consequentie
liquiditeitstekorten, waardoor ze het zich niet meer konden veroorloven kredieten te
verstrekken. De daadwerkelijke problemen ontstonden bij de Britse bank Northern Rock,
gekenmerkt door een ‘bank run’ die het liquiditeitstekort nog intenser maakte. Hetzelfde
scenario ontplooide zich bij Duitse Landesbanken. Zoals uit bovenvermelde redenering blijkt,
is het niet de in gebreke zijnde kredietleners die de oorzaak waren voor de crisis. Maar zij
waren wel een van de factoren die zorgde voor het domino-effect. De instorting van de
huizenmarkt was de ‘trigger’, een andere gelijkaardige economische schok zou resulteren in
25
W. SUN, L. BELLAMY, Who Is Responsible for the Financial Crisis? Lessons from a Separation Thesis,
Leeds, Bingley-Emerald, 2010, 17p.
26 B. MARKELL, “What if Bankruptcy Reform is not Dead? Securitization Exclusions Could Pose Problems”,
Bankr. Ct 38 No. 11. ,LRP, 3, 2001, 8p.
27M. TISON, Cursus kapitaalmarktenrecht, Universiteit Gent, 2013-2014, losbl.
28 P. QUIRK, ‘Subrime (Ir)Responsibility’, 2009, http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1468987,
pp. 8-9.
http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1468987
25
eenzelfde situatie. De grote hoeveelheid aan ‘leverage’ zorgde ervoor dat de bubbel hoe dan
ook zou zijn gebarsten.
10. Er ontstond een crisis waarbij niet alleen de Amerikaanse banken in slechte papieren
zaten, maar ook de Europese en Aziatische tegenvoeters. Het gevaar voor Japan ontstond door
zijn grote mate van interdependentie met de Verenigde Staten; sinds de jaren 1980 exporteert
het land grote hoeveelheden kapitaal naar de VS. Financiële instellingen die hun liquide
middelen zagen opdrogen, konden elkaar niet meer helpen door interbancaire leningen te
verstrekken. Het onderlinge vertrouwen, de basis van een vlotte circulatie van
kredietproducten, verdween. Hierbij werd het gebrek aan transparantie van deze instellingen
publiekelijk aan de kaak gesteld, wat een verder verlies aan vertrouwen in de hand werkte.
Kredietinstellingen konden de waarde van de herverpakte kredieten niet op een
geloofwaardige manier valideren. Het totale maatschappelijke verlies van vertrouwen in de
bancaire wereld zorgde voor de doodsteek. Banken hadden onvoldoende financiële activa om
op dezelfde wijze als voorheen kredieten te verstrekken. Dit gold zowel voor onderlinge
transacties als consumenten. Het fundamentele gebrek aan liquiditeit liet sommige van deze
instellingen overkop gaan. Vermits enkele van deze faillissementen een onverwachte klap
waren voor andere belanghebbende instituties, bevestigde dit op zijn beurt het opgelopen
vertrouwensverlies. De moeilijkheden die banken ondervonden inzake de verdere uitoefening
van kredietverstrekking, verstoorden ook grondig de vraagcurve. Door een algemeen
liquiditeitstekort konden vragende kredietleners geen geld meer verkrijgen. Na in gebreke
blijvende partijen hun leningen niet konden terugbetalen, omdat een herfinanciering uit de
boze was, werden steeds meer huizen op de markt geplaatst. Met als resultaat dat de
aanbodcurve voor vastgoed een scherpe shift naar rechts maakte – een groter aanbod. Een
aanbod dat geen onmiddellijke vraag vond. Het verschil tussen Europa en de Verenigde
Staten was dat op het oude continent de vraagcurve voor krediet ongewijzigd bleef. In de
Verenigde Staten onderging de vraagzijde net zoals het aanbod een contractie, terwijl de
Europese vraag op zijn honger bleef zitten door een gebrek aan verdere kredietverstrekking.
Een ondermaats doordacht institutioneel beleidsplan, een opstapeling van risico’s,
grensoverschrijdende marktmanipulatie, creatieve financiële innovaties met toenemende
complexiteit, onvoldoende transparantie, en een te late opmerkzaamheid zorgden voor een
macro-economische ramp. De kredietcrisis was een feit geworden. Het kredietrisico van
verstrekte hypothecaire en andere huishoudelijke leningen werd over het hoofd gezien.
26
Verantwoordelijken op het macro-prudentieel niveau hadden geen rekening gehouden met de
condities van de kredietverlening op het micro-niveau. Enerzijds ontbrak het aan adequate
regulering van de kredietverstrekking, anderzijds werden de pogingen tot ontwikkeling van
maatstaven en standaarden afgewezen.
11. Overmatige schuldenlast in Europa is een groot probleem geworden. Spanje is een
tragisch voorbeeld: de schuldenlast in verhouding tot het beschikbare inkomen is nog steeds
aan het groeien. Deze stijgende schuldentrend begon in 2008. Halverwege de jaren 2000
schommelde deze ratio rond de 50%, terwijl in 2013 de kaap van 100% is overschreden.
Hypothecaire leningen en andere investeringen in onroerend goed maken zelfs 90% van deze
schuldenlast uit. Hierbij moet het groot belang van de evolutie van het prijzenpeil van de
huizenmarkt voor de kredietverschaffers worden benadrukt, en dit geldt nog meer indien zij
reeds een hoge schuldenlast met zich meetorsen.29 Ook het laag houden van de debetrentevoet
is van cruciaal belang voor de EU. De Spaanse casus, hoewel in mindere mate representatief
voor de huidige situatie van de kernlanden van de EU, toont desalniettemin aan dat de
financiële crisis moet getemd worden met nieuwe beleidsmaatregelen. Het falen van de oude
ideeën over kredietverlening bleek catastrofaal te zijn voor de gehele samenleving.
29
F. ZUNZUNEGUI, “Over-Indebtedness and Mortgage Lending”, Madrid, Universidad Carlos III de Madrid,
2013, pp. 12-15.
27
Afdeling 2. De problematiek van overregulering op een fragiel
bankensysteem met algemene macro-economische consequenties
2.1. Huidige situatie: liquiditeitstekort
12. De stijging van het aantal in gebreke blijvende kredietverschaffers zorgde in 2007 voor de
start van de kredietcrisis, waarbij ook kredietverstrekking door verschillende instellingen
werd bevroren. Het aangehaalde verlies van wederzijds vertrouwen was maar het tipje van de
ijsberg. Investeringsbanken en andere instellingen die financiële producten aanboden, zaten in
slechte papieren door de blijvende waardedaling van verpakte kredietobligaties. Ook degenen
die aanzienlijk hadden geïnvesteerd ondervonden de nadelige gevolgen.30
In de periode van
2008 tot 2011 zorgden de nationale overheden van de EU-lidstaten voor massale ‘bail-outs’
en garantieverstrekkingen aan banken door middel van nieuwe bankleningen, wat resulteerde
in een exponentiële stijging van de staatsschuld bij elk van deze natie-staten.31
Schulden in de
private banksector kunnen enkel worden verkleind door het actief ingrijpen van de overheden,
indien deze bereid zijn om hun eigen schulden te laten toenemen. Louter een passief monetair
beleid voeren – toegenomen geldcreatie om het aanbod te ondersteunen op de kapitaalmarkten
– volstaat in dit geval niet. Desalniettemin kan de kredietverlening niet uit een neerwaartse
spiraal ontsnappen. Indien wordt gekeken naar de prestaties van individuele landen, dan kan
worden besloten dat de Belgische kredietmarkt in relatieve termen – vergelijkend met andere
EU-landen - geen slechte beurt maakt. Maar bekeken vanuit een temporeel perspectief moet
worden beaamd dat ook de Belgische markt onderhevig is aan een contractie van het
kredietvolume. De marktparticipanten interpreteren de verkregen en blijvende staatssteun als
een negatief signaal, waardoor het privaat verschaffen van liquiditeit aan de noodlijdende
banken afwezig blijft. Zoals reeds gesteld zorgt dit wantrouwen voor een belemmering van
een economische heropleving, omdat de structurele problemen op de kapitaalmarkten ook
nefaste gevolgen met zich meebrengt in de productieve sectoren. In Griekenland en Spanje is
de staat als externe speler uitgeschakeld, vermits de financiële markten deze overheden als
fundamenteel kredietonwaardig hebben gebrandmerkt. De Spaanse en Griekse staat kan
30
N. JENTZCH, “The future of retail banking in Europe: Competition and Regulatory Challenges”, Düsseldorf,
Düsseldorf Institute for Competition Economics (DICE) ECRI Research Report No. 12, 2010, 27p.
31 O.N. ARAS, M. ÖZTÜRK, “Determinant of debt crisis in EU and the Recovery efforts”, International
Journal of Social Sciences and Humanity Studies, Vol.4, No.2, 2012, pp. 343-354.
28
hierdoor niet meer interveniëren om ondernemingen en werknemers te ondersteunen,
waardoor de effectieve vraag in het nationaal inkomen – investeringen en consumptiepeil –
zich op een historisch dieptepunt bevindt.32
Niet enkel de afhankelijkheid van staatsteun zorgt
voor een liquiditeitstekort, maar ook kapitaalrestricties zorgden voor een inkrimping in het
aanbod aan krediet.33
2.2. Het inherente risico verbonden aan kredietverlening en de rol van macro-
economische schokken
13. De grootste bron van risico-gerelateerde activiteiten is de facto de uitoefening van het
kredietrisico; kredietinstellingen hebben veel aandacht voor hun risicomanagement en
besluiten bij zwaar macro-economisch onweer om hun kredietrisico’s meer te beperken.
Banken hebben de complete vrijheid om controle uit te oefenen over de inschatting van
risico’s bij eventuele activiteiten, en elk van hen maken interne ‘ratings’ die worden gegeven
aan onder meer de kredietrisico’s.34
Het risicomanagement, dat een herbeoordeling en
bijsturing van de situatie na een economische schok inhoudt, behoort tot het eigen
takenpakket.35
Macro-economische schokken ontstaan door onder andere een verandering van
de structuur en beweging van de aanbod- en vraagcurve, de schommelingen in de
huizenprijzen, de fiscale interventie en het algemene monetaire beleid. De natuurlijke reflex
om bij een economische crisis aversie tegenover grote risico’s te vertonen, kan een zekere
logica bevatten, maar is tegelijkertijd nefast voor de dynamiek van een economisch systeem.
Om een volledig beeld te verkrijgen over het algemene risico-potentieel van een
kredietinstelling, moet de beoordeling gebaseerd zijn op een doorlichting van de
32
A. VAN POECK, M. WIJFFELAARS, Financial Sector Weakness and Public Debt Build-up in the Euro
Area, Brussel, Larcier, 2012/8, pp. 508-516.
33 P. DEL GIOVANE, A. NOBILI , F.M. SIGNORETTI, “Supply tightening or lack of demand? An analysis of
credit developments during the Lehman brothers and the Sovereign Debt Crisis”, Bank of Italy Temi di
Discussione No. 942, 2013, 44p.
34 Art. 77 Richtlijn 26 juni 2013 betreffende access to the activity of credit institutions and the prudential
supervision of credit institutions and investment firms, amending Directive 2002/87/EC and repealing Directives
2006/48/EC and 2006/49/EC, L 176/338
35 E. WYMEERSCH, “Risk in financial institutions – is it Managed?”, Working Paper Instituut Economisch- en
Financieel recht Universiteit Gent 2012-04, 8p.
29
kredietportfolio. Immers, deze portfolio bevat bij de meeste banken de grootste risico’s.36
De
reële en gepercipieerde stabiliteit van een instelling is gefundeerd op de kwaliteiten van de
portfolio.37
Een wederzijdse link tussen de dynamiek en structurele eigenschappen van een
macro-economisch kader – de aggregaten - en het verlenen van kredieten op micro-
economisch niveau valt niet te ontkennen.38
Daarom zal een situatie waarin veel
minderwaardige kredieten worden verstrekt ook als gevolg hebben dat een kredietportfolio
onvermijdelijk veel risico’s bevat. En deze portfolio, een indicatie van de gevoerde
winststrategie binnen de sector, zal minder bestand zijn tegen mogelijke negatieve feedback
op macro-economisch vlak – bijvoorbeeld een algemene shock. Tevens kan een bank met een
slecht risicomanagement van zijn kredietportfolio, veroorzaakt door minderwaardige
kredietverlening, direct bijdragen tot deze negatieve macro-dynamiek. Vermits de financiële
wereld een zeer verdicht netwerk is via institutionele en marktgebonden factoren, heeft slecht
risicomanagement, door de toepassing van gebrekkige leenstandaarden en falende controle,
als gevolg dat het globale internationale financiële systeem onder druk zal te komen staan.39
2.3. Economische noodzaak aan kredietverlening
14. Bij het invoeren van een principe van verantwoorde kredietverlening moet dus rekening
worden gehouden met de essentiële economische functie van banken en de kredieten die zij
onder deze functie verstrekken. Het principe mag niet dermate strikt ontwikkeld en
geïmplementeerd worden dat het een hinderende factor wordt op macro-economisch vlak. Dit
principe moet goede kredietverschaffing faciliteren en niet een onmogelijke standaard
opleggen. Een duidelijke balans tussen proactieve en restrictieve maatregelen is nodig bij het
opmaken van dergelijk principe van verantwoorde kredietverlening. Uiteindelijk moet dit
principe het mogelijk maken dat consumenten op een verantwoordelijke en bewuste manier
36
O.CASTREN, T. FITZPATRICK, M. SYDOW, “Assessing portfolio credit risk changes in a sample of EU
large and complex banking groups in reaction to macroeconomic shocks”, Frankfurt, ECB Working Paper No.
1002, 2008, pp. 5-6.
37 M. KÖHLER, “Which banks are more risky? The impact of loan growth and business model on bank risk-
taking”, Frankfurt, Deutsche Bundesbank Working Paper No. 33/2012, 2013, 64p.
38 De Larosière rapport 2009, http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf,
46p.
39 F.FIORDELISI, D.M.MARQUES-ILBANEZ, P.MOLYNEUX, “Efficiency and Risk taking in European
Banking”, Bangor, Bangor University and Business School, 2009, pp. 17-19.
http://ec.europa.eu/internal_market/company/docs/modern/sec2010_669_en.pdf
30
de huizenmarkt kunnen betreden.40
Ook moet het principe flexibel genoeg zijn om in te spelen
op specifieke condities; het moet toegestaan zijn dat consumenten en investeerders tijdelijke
moeilijkheden kunnen overbruggen en dat dus eventuele herfinanciering als optie kan blijven
bestaan. Een recente economische studie van het Febelfin onderstreept nogmaals het belang
van een expansie in het volume van kredietcreatie. Volgens deze federatie is het kwalitatieve
belang van vlotte kredietverschaffing even belangrijk als de groei van het beschikbare
inkomen. ‘Zonder kredietverlening zou de groei van het BBP in 2010 bijna 0,5% lager
gelegen hebben, ofwel slechts 2,00% bedragen hebben - indien de kredietverlening geen
stijging zou gekend hebben (d.w.z. een groei in consumenten- en hypothecaire kredieten in
2010 gelijk aan 0%). Het consumentenkrediet leverde op die manier een bijdrage van 0,34%
tot het BBP, het hypothecair krediet een bijdrage van 0,12%.’41
Anno 2014 kan nog steeds gesproken worden over een ‘steady state economy’ zonder
noemenswaardige economische groei. De productieve sectoren slagen er niet in om een
opwaartse knik in de toegevoegde waarde te veroorzaken. Er kan dus gesproken worden van
een stagnatie van de effectieve vraag in onze economie. Onder dit ongelukkig macro-
economisch gesternte besluiten banken de vaste rentevoet te verlagen, gesteund door het
monetaire beleid van de ECB, in de hoop van hun eigen winstvoet te herstellen. Bijvoorbeeld
op 4 maart 2014 verlaagden zowel Belfius en KBC hun vaste rente in België. Toch kan
gesteld worden dat medio 2013 een stabilisatie van de kredietmarkt merkbaar is, de eerste
maal sinds het uitbreken van de crisis in 2008, met een volume van ongeveer 20 miljard euro
kan gesproken worden over een terugkeer naar een normaal niveau.42
Het niveau van
kredieten aan ondernemingen steeg in 2013 met 1,5 miljard euro, mede te danken aan de
historisch lage debetrentevoet en een daling van het aantal weigeringen bij de
kredietverstrekkers.43
Om te vermijden dat deze langdurige recessie onnodig wordt gerekt, is
40
R. FELICI, R. PICO, “Crisis and Italian Households: A Microeconomic analysis of mortgage contracts”, Italy,
Bank of Italy Occasional Paper No. 125, 2012, pp. 24-25.
41 N. HUYGHEBAERT, “studie naar het belang van kredietverlening aan particulieren, d.w.z. zowel
consumentenkrediet als hypothecair krediet, voor de Belgische economie”, http://www.febelfin.be/nl/studie-ku-
leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economie.
42 Febelfin: Hypothecaire kredietverlening in 2013 op normaal niveau van vóór de crisis,
http://www.febelfin.be/nl/hypothecaire-kredietverlening-2013-op-normaal-niveau-van-voor-de-crisis.
43Febelfin: Kredietverlening aan ondernemingen nam toe in 2013, http://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-
aan-ondernemingen-nam-toe-2013.
http://www.febelfin.be/nl/studie-ku-leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economiehttp://www.febelfin.be/nl/studie-ku-leuven-onderlijnt-belang-van-kredietverlening-voor-belgische-economiehttp://www.febelfin.be/nl/hypothecaire-kredietverlening-2013-op-normaal-niveau-van-voor-de-crisishttp://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-aan-ondernemingen-nam-toe-2013http://www.febelfin.be/nl/kredietverlening-aan-ondernemingen-nam-toe-2013
31
het noodzakelijk om voor ogen te houden dat te strikte financiële reglementering geen
verstandig idee is. Althans binnen het huidig monetair kader, vermits mogelijke fiscale stimuli
worden beperkt. Aversieve gevolgen kunnen ontstaan, wetende dat de financiële wereld
uiterst fragiel en dus ook zeer gevoelig voor vernieuwend legislatieve acties is. Aan de ene
kant blijft een inherent risico in de kredietverstrekking bestaan, maar aan de andere kant
wordt de bancaire wereld gedreven door de uitoefening van activiteiten met een risico-aspect.
Het zijn voornamelijk kleinere banken die als reactie op een negatieve economische spiraal
hun kredietportefeuilles zullen herzien en dus minder krediet verlenen, en dit specifiek bij een
daling van de huizenprijzen. Grotere banken, met een vertraagde respons, zullen zich
herpositioneren tegenover dit collectief aan kleinere banken door een kleinere stijging van
hun kredietportefeuille toe te laten.44
Betreffende kredietverstrekking scoort België op
verschillende punten goed in vergelijking met andere Europese lidstaten: onder andere ligt de
groei van kredieten aan ondernemingen en de waarde van consumenten- en woningkredieten
een stuk hoger ten opzichte van het Europese gemiddelde. De Belgische consument
presenteert zich als een voorzichtige speler bij de kredietverlening, en ondernemingen kunnen
dus daadwerkelijk voldoen aan de kredietvereisten.45
Ook al is het Belgische
schuldengemiddelde vrij laag en zijn de huizenprijzen weinig beïnvloed geweest door de
recessie, de prijsrigiditeit van de huizenmarkt blijft een groot knelpunt. Indien een
vergelijking wordt gemaakt met de prijsevolutie in de buurlanden, dan kan worden de vraag
gesteld of de Belgische huizenmarkt niet onvermijdelijk een depreciatie van de huidige
prijswaarden moet ondergaan. De ratio tussen huizenprijzen en het gemiddelde
inkomensniveau is opvallend groot in vergelijking met onze buurlanden.46
Het concept
‘verantwoord’ in het privaatrechtelijk principe van ‘verantwoorde kredietverlening’ houdt dus
een ruime interpretatie in, waarbij beter rekening wordt gehouden met alle variabelen.
44
C.M. BUCH, S. EICKMEIER, E. PRIETO, “Macroeconomic factors and Micro-level bank risk”, CESifo
Working Paper Series No. 3194, 2010, pp. 19-20.
45 BNK: Met een goed economisch verhaal lukt het nog altijd, 2013, http://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-
goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpuf.
46 Standard and Poors: Belgium; Prices Are Cooling, But A Slump Is Unlikely, 2013,
http://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-
17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdf.
http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1688262##http://papers.ssrn.com/sol3/papers.cfm?abstract_id=1688262##http://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpufhttp://bnk.tijd.be/bedrijfskredieten/met-een-goed-economisch-verhaal-lukt-het-nog-altijd/#sthash.FWdGM8Bl.dpufhttp://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdfhttp://www.standardandpoors.com/spf/upload/Ratings_EMEA/2013-01-17_EuropesRecessionIsStillDraggingDownHousePrices.pdf
32
2.4. De balans tussen deregulering en overregulering, en de rol van het micro-
economisch principe
15. De ontwikkeling van de financiële sector en schuldtoename gaan als economische
variabelen hand in hand. Het is van het hoogste belang om het effect van regulering op de
competitiviteit van de financiële markt in kaart te brengen. Het moet worden gesteld dat in
oorsprong de fouten in het politiek regulerende beleid de huizenmarkt heeft doen falen, maar
dat ook een gebrek aan proactieve maatregelen bij de waarschuwingssignalen van een
nakende crisis fataal bleek te zijn. De afwezigheid van een doordacht macro-prudentieel
beleid springt hierbij in het oog, en enkel supervisie op micro-prudentieel (nationaal) niveau
volstond niet. En ook de prominente rol van het nationaal beleid bleek niet optimaal te zijn
ontwikkeld. De globalisering en financiële deregulering bepaalden de afgelopen dertig jaar
het ritme en de patronen van de wereldmarkt, waarbij nationale overheden tekortschoten om
de negatieve
Top Related