Een gemeentebrede kijk op GIS
Kwantitatieve analyse van het gebruik van geo-informatie in de Vlaamse gemeenten
Rapport
Glenn Vancauwenberghe Joep Crompvoets Geert Bouckaert Heidi Kestens Herman Callens
׀ i ׀
Inhoudsopgave
Inleiding 3
1. GIS in lokale besturen 5
DEEL 1 13
2. Methodologie 15
3. GIS-activiteiten en GIS-coördinatie 21
4. Obstakels en ondersteuning 41
DEEL 2 57
5. Methodologie 59
6. Evolutie van GIS-activiteiten 65
7. Evolutie van GIS-coördinatie 75
8. Conclusie en aanbevelingen 85
׀ 3 ׀
Inleiding
In het najaar van 2010 organiseerde de Vereniging van Vlaamse Steden en
Gemeenten (VVSG) een elektronische bevraging over het gebruik van GIS en geo-
informatie in de Vlaamse gemeenten. Het doel van deze bevraging was zicht te krijgen
op de verspreiding van GIS in de Vlaamse gemeenten en de daaraan verbonden
problemen en uitdagingen.
In dit rapport worden de resultaten van de bevraging uitgebreid besproken, en dit
vanuit twee verschillende invalshoeken. Om te beginnen bespreken we de resultaten
van de enquête van 2010 op zich, en geven we aan de hand van eenvoudige
frequentieverdelingen en groepsvergelijkingen een stand van zaken van het gebruik
van GIS in de Vlaamse gemeentebesturen anno 2010. Daarnaast bekijken we de
resultaten van deze enquête ook vanuit longitudinaal perspectief, door de koppeling te
maken met een eerdere GIS-bevraging van de VVSG uit 2008. Op die manier krijgen
we inzicht in hoe de gemeentelijke GIS-werking de voorbije twee jaar geëvolueerd is.
Dit rapport is daarom ingedeeld in twee afzonderlijke delen. In het eerste deel worden
de resultaten van de enquête van 2010 besproken. Het tweede deel omvat de
longitudinale analyse. Elk van deze delen is opgebouwd uit verschillende
hoofdstukken, waarvan het eerste telkens een methodologisch hoofdstuk is. De
overige hoofdstukken bespreken de resultaten in verband met een specifiek aspect.
Voorafgaand aan het eerste deel kijken we eerst naar enkele reeds bestaande
inzichten over het gebruik van geografische gegevens en GIS in lokale besturen.
Helemaal aan het eind van het rapport zetten we de belangrijkste resultaten en
bevindingen nog eens op een rijtje.
Dit rapport is het resultaat van een vruchtbare samenwerking tussen de VVSG en het
SPATIALIST-onderzoeksproject. Met dit rapport willen beide partijen inzicht bieden in
de specifieke mogelijkheden en de moeilijkheden van het gebruik van GIS bij lokale
besturen.
׀ 5 ׀
1. GIS in lokale besturen
1. Inleiding
Dit rapport omvat de resultaten van een kwantitatieve bevraging van
gemeentebesturen in Vlaanderen over het gebruik van Geografische
Informatiesystemen (GIS) en geografische informatie. Deze bevraging werd
georganiseerd door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), met
als doel zicht te krijgen op de verspreiding van GIS in de Vlaamse gemeenten, op de
problemen en knelpunten bij het gebruik van GIS op lokaal niveau en op de vraag naar
ondersteuning. Behalve de eerder praktijkgerichte doelstellingen hebben de resultaten
van deze bevraging potentieel ook een wetenschappelijke waarde. De resultaten
kunnen namelijk inzicht bieden in het gebruik van geografische informatie op
gemeentelijk niveau. Over de manier waarop geografische informatie in lokale
besturen wordt ingezet en benut, is vooralsnog weinig informatie beschikbaar. De
hoeveelheid onderzoek naar het gebruik van GIS op lokaal niveau is immers relatief
beperkt. Ook binnen Vlaanderen is er tot op heden weinig (wetenschappelijk)
onderzoek verricht naar het gebruik van GIS bij gemeenten. Er zijn weliswaar enkele
(buitenlandse) auteurs en studies die het gebruik van GIS op lokaal niveau van
naderbij hebben bekeken. Alvorens we de resultaten van onze bevraging bespreken,
bekijken we daarom eerst de belangrijkste inzichten en resultaten uit de bestaande
literatuur.
2. GIS in lokale besturen
Zowel het gebruik van als de kennis over GIS en geografische informatie is de voorbije
jaren in sterke mate toegenomen binnen de lokale besturen (Annoni e.a., 2003).
Gemeenten worden vaak zelfs beschouwd als de grootste gebruikers van digitale
geografische informatie. Dat is vooral te wijten aan de vele domeinen waarin zij actief
zijn, en de ruimtelijke dimensie die in heel wat van die domeinen aanwezig is. Zowel
de bevolking van een lokaal bestuur, de omgeving, de infrastructuur als de indeling
van de ruimte kan immers geografisch gelokaliseerd worden (Sussman, 1996). Het
overgrote deel van de door een lokale overheid geleverde producten en diensten
bevat daardoor een ruimtelijke dimensie. Dat kan bijvoorbeeld een adres zijn, een
perceel of een deel van het grondgebied.
׀ 6 ׀
Algemeen wordt aangenomen dat 70 tot 80% van de activiteiten van lokale overheden
een geografisch karakter heeft, en dus ondersteund kan worden via GIS. Gemeenten
nemen, anders gesteld, talloze beslissingen die betrekking hebben op locaties
(Ventura, 1995). Geografische informatie en geografische informatiesystemen kunnen
daardoor niet alleen ingezet worden in typische domeinen zoals ruimtelijke ordening
en leefmilieu, maar ook in domeinen zoals mobiliteit, economie en welzijn. In elk van
deze domeinen kan het gebruik van GIS verschillende vormen aannemen, gaande van
het puur inventariseren van ruimtelijke fenomenen, over het analyseren, tot het
modelleren ervan (Longley e.a., 2001).
Dé grote meerwaarde van GIS in lokale besturen bestaat evenwel uit de mogelijkheid
om gegevens uit verschillende domeinen en gebieden samen te brengen (Lips e.a.,
2000). Geografische informatiesystemen maken het mogelijk om aspecten die vroeger
niet of zeer moeizaam met elkaar in verband konden worden gebracht, samen te
brengen op basis van een gezamenlijke locatie (Sussman, 1996). In een optimaal
functionerende gemeente is het immers noodzakelijk dat men zicht heeft op de
activiteiten en informatie die binnen de verschillende diensten aanwezig zijn.
Individuele beslissingen van lokale overheden hebben vaak slechts een beperkte
reikwijdte en impact, maar al deze beslissingen samen zijn bepalend voor de
vormgeving van het lokale beleid. Door alle informatie die binnen een
gemeentebestuur (en daarbuiten) aanwezig is samen te brengen en te integreren,
dragen GIS bij tot het nemen van objectieve beslissingen en het inschatten van de
cumulatieve effecten van deze beslissingen (Ventura, 1995).
Het potentieel van geografische informatie(systemen) voor lokale besturen mag dan
zeer groot zijn, minstens even groot is de kloof tussen het (theoretische) potentieel van
GIS enerzijds, en het feitelijke gebruik ervan, of met andere woorden de mate waarin
dit potentieel in de werkelijkheid gerealiseerd wordt, anderzijds (Lips e.a., 2000). De
realiteit toont immers dat het gebruik van GIS verhinderd of beperkt wordt door een
aantal factoren. Die factoren kunnen technologisch van aard zijn, zoals een tekort aan
data of standaardisatie, maar ook niet-technologisch, zoals bijvoorbeeld een tekort aan
personeel of kennis, of het ontbreken van de nodige steun op beleidsniveau (Lips e.a.,
2000; Ventura, 1995; Harvey, 2003). Niet alle gemeenten slagen erin een antwoord te
vinden op deze hinderende factoren. Een belangrijk kenmerk van het gebruik van GIS
op lokaal niveau is daardoor de grote verscheidenheid in ervaringen en successen
(Ventura, 1995). De ontwikkeling van het GIS-gebruik op lokaal niveau is zeer
inconsistent en vaak afhankelijk van politieke steun, financiële steun en steun van
medewerkers. In het algemeen stelt men vast dat gemeenten hun GIS-activiteiten
׀ 7 ׀
uitbreiden en dat ook het besef van de meerwaarde van geografische informatie op
lokaal niveau toeneemt (McDougall e.a., 2002).
Een interessante kwestie is de relatie tussen de ontwikkeling van GIS en de
ontwikkeling van e-government. Want hoewel beide fenomenen betrekking hebben op
het gebruik en de uitwisseling van digitale informatie binnen de overheid, worden ze
nog al te vaak als afzonderlijke werelden beschouwd. Dat blijkt ook op vlak van
implementatie, waar de automatisering en informatisering van geografische gegevens
vaak los staat van de automatisering en informatisering van administratieve gegevens.
De introductie van GIS in lokale besturen vindt in veel gevallen pas plaats
verscheidene jaren na de algemene introductie van ICT (Graafland, 1993). De
belangrijkste redenen hiervoor zijn het gebrek aan kwaliteitsvolle topografische data,
die als basis kunnen dienen voor andere geodatasets, en de grotere complexiteit en
hogere kosten van GIS-hardware en -software.
Toch wordt steeds vaker de link gemaakt tussen de inzet van geografische informatie
binnen lokale besturen en e-government. Turner en Higgs (2003) wijzen bijvoorbeeld
op de tweezijdige relatie tussen GIS en e-government: ontwikkelingen op vlak van e-
government kunnen een stimulans betekenen voor de inzet van GIS, terwijl het
gebruik van GIS en geografische informatie ook een bijdrage kan leveren aan de
verdere ontwikkeling van e-government. Het kaderen van GIS-activiteiten binnen de
(bredere) context van e-government bevordert immers de zichtbaarheid en de
toegankelijkheid van GIS. De bijdrage van GIS aan e-government kan daarentegen
grotendeels toegeschreven worden aan de mogelijkheid om informatie bijeen te
brengen. GIS draagt zo bij tot een geïntegreerd gebruik van (digitale) informatie
binnen een lokaal bestuur, over verschillende domeinen en diensten heen. Alsmaar
vaker worden geografische informatiesystemen daarom geïntegreerd met andere
informatiesystemen binnen de organisatie. Opvallend daarbij is dat het GIS vaak als
portaal of toegangsluik tot andere informatiesystemen wordt gebruikt (McDougall e.a.,
2002). In het merendeel van de informatie binnen een gemeente is immers een
geografische dimensie aanwezig, die toelaat om informatie te koppelen.
Het potentieel van geo-informatie op lokaal niveau wordt ook steeds meer erkend door
partijen op hogere bestuursniveaus. De vaak zeer gedetailleerde informatie die door
lokale besturen wordt aangemaakt en/of bijgehouden, is ook voor andere partijen –
binnen en buiten de overheid – van grote waarde. Om uitwisseling tussen
verschillende gebruikers en producenten van geografische gegevens te faciliteren en
te coördineren, worden Geografische Data-Infrastructuren (GDI‟s) ontwikkeld.
Gemeenten zijn een relevante partij binnen die GDI‟s doordat zij beschikken over een
׀ 8 ׀
ruim aanbod aan zeer gedetailleerde geografische gegevens, die ook voor andere
partijen uitermate waardevol kunnen zijn. Doordat heel wat geografische data
verbonden zijn aan de activiteiten en producten van gemeenten, kunnen gemeenten
ook een meerwaarde bieden wat betreft het bijhouden van geografische data.
Wijzigingen in adressen, straten en ruimtelijke bestemmingen worden bijvoorbeeld
vaak geïnitieerd op lokaal niveau. Gemeenten zijn daardoor de uitverkoren partij om
die wijzigingen ook op vlak van geodata te registeren en bij te houden.
De participatie van lokale besturen wordt daarbij steeds nadrukkelijker beschouwd als
een sleutelvoorwaarde om een succesvolle GDI uit te bouwen (Harvey, 2003). Dat is
een vrij recente evolutie. Aanvankelijk werden de rijkdom aan geografische informatie
en gegevens op lokaal niveau en de inspanningen die gemeenten verrichten om die
informatie aan te maken en te beheren, niet waargenomen of erkend door hogere
overheden. Heel wat GDI‟s werden in eerste instantie ontwikkeld op centraal niveau,
en waren gericht op het aanbieden en verspreiden van de door hogere overheden
aangemaakte data. De uitwisseling van geografische data vanuit lokale overheden
naar centrale overheden bleef daardoor lange tijd zeer beperkt (McDougall e.a., 2005).
Doorheen de jaren begonnen ook centrale overheden de nood en meerwaarde te zien
van het bijwerken en bijhouden van centrale datasets op basis van lokale informatie
(McDougall e.a., 2005).
Een belangrijke vraag blijft evenwel waarom lokale besturen zouden deelnemen aan
de ontwikkeling van een GDI. Anders gesteld: waarom zouden gemeenten de
gegevens waarover zij beschikken aanbieden aan anderen, of waarom zouden zij
bijdragen aan de aanmaak en bijhouding van (gemeentegrensoverschrijdende)
datasets? Voor gemeenten zijn de meerwaarde en het belang van een GDI vaak niet
zichtbaar (Harvey & Tulloch, 2004). Vooral de gemeenten die zelf (nog) geen (digitale)
geografische gegevens gebruiken, weten niet op welke manier een GDI een bijdrage
kan leveren aan hun activiteiten. Bijgevolg zien ze ook niet in waarom zij zelf zouden
bijdragen aan de ontwikkeling van een GDI. Voor gemeenten die wel al gebruikmaken
van geografische data, is het gebruik van de binnen de GDI aangeboden data nog al
te vaak een te complexe aangelegenheid. Zo is de schaal van die data vaak te grof, en
zijn de gegevens dus weinig zinvol voor de haast per definitie grootschalige
werkzaamheden van gemeenten. Of vereist het integreren en gebruik van die data een
aantal voorbewerkingen en aanpassingen, die ontmoedigend werken. De
inspanningen die nodig zijn om data van anderen toegankelijk en bruikbaar te maken,
worden met andere woorden als te groot ervaren. Sommige gemeenten kiezen er
daarom voor om zelf geografische gegevens aan te maken, die voldoen aan hun eisen
op vlak van detailniveau, actualiteit en bruikbaarheid (Harvey, 2003). Die eigen
׀ 9 ׀
gegevens worden bovendien slechts zelden ter beschikking gesteld van anderen. Als
er al gegevens gedeeld worden met anderen, gebeurt dat vaak op zeer informele wijze
(Harvey & Tulloch, 2004).
Gemeenten laten deelnemen aan een bredere geografische data-infrastructuur vereist
dus heel wat inspanningen. In eerste instantie moet een bewustzijn gecreëerd worden
over de inhoud en de meerwaarde van een dergelijke data-infrastructuur voor de
gemeenten zelf. Daarom is het nodig dat de inhoud en de doelstellingen van een GDI
worden afgestemd op de concrete noden en eisen van lokale overheden. Gemeenten
moeten met andere woorden weten op welke manier een GDI kan bijdragen aan hun
dagelijkse activiteiten (Harvey & Tulloch, 2004). Pas wanneer gemeenten zich bewust
zijn van de meerwaarde van een GDI, kunnen zij betrokken worden bij de ontwikkeling
ervan. Daarvoor moeten weliswaar duidelijke afspraken gemaakt worden omtrent de
taken en verantwoordelijkheden van alle betrokken partijen (McDougall e.a., 2005). De
rollen van verschillende overheden binnen de ontwikkeling van een GDI zijn immers
zeer uiteenlopend. Voor lagere (lokale) overheden zullen de taken overwegend van
operationele aard zijn, zoals het bijhouden van datasets of het signaleren van fouten.
Van hogere overheden wordt vooral verwacht dat zij de activiteiten van lagere
overheden ondersteunen, coördineren en sturen.
Tussen de verschillende bestuursniveaus bestaat evenwel een wederzijdse relatie.
Hogere overheden zijn sterk afhankelijk van lagere overheden in het streven naar
correcte, actuele en gedetailleerde informatie. Helaas zullen heel wat gemeenten er
zonder ondersteuning niet in slagen om die informatie te verzamelen, te beheren en/of
uit te wisselen (Harvey, 2003). Het uitbouwen van capaciteit op lokaal niveau om met
geografische informatie om te gaan blijft daarom een kernissue bij GDI-ontwikkeling
(Masser, 2005). Als hogere overheden het gebruik van GIS op lokaal niveau willen
promoten, zullen ze dus meer moeten doen dan tools en data voorzien, en zullen ze
ook moeten investeren in kennis, capaciteit en opleiding (Ventura, 1995). Naast het
bewustzijn, de bereidheid en de capaciteit zijn er evenwel nog tal van andere factoren
die de uitwisseling van geografische gegevens van en naar gemeenten kunnen
beperken of verhinderen (McDougall e.a., 2002). Behalve hindernissen van zuiver
technologische aard zijn er verscheidene economische, juridische, organisatorische en
interorganisatorische aspecten die de uitwisseling van informatie kunnen bemoeilijken.
In het streven naar een performante GDI moet ook voor die hindernissen een
oplossing gevonden worden.
׀ 10 ׀
3. Empirisch onderzoek
De implementatie en adoptie van GIS in lokale besturen is de voorbije jaren reeds het
onderwerp geweest van verscheidene empirische studies. Al in 1996 maakten Masser,
Campbell en Craglia (1996) een vergelijkende analyse van de verspreiding van GIS
binnen lokale besturen in negen verschillende landen. Hun studie omvat in eerste
instantie de resultaten van empirisch onderzoek naar het lokale gebruik van GIS in
Groot-Brittannië, Duitsland, Italië, Portugal, Denemarken, Griekenland, Frankrijk,
Polen en Nederland. Nog interessanter is de vergelijkende analyse van de
verspreiding van GIS binnen gemeenten in elk van deze landen. Die analyse toont aan
dat er duidelijke verschillen zijn tussen de negen landen voor wat betreft de mate van
GIS-verspreiding op lokaal niveau. Andere relevante verschillen tussen de negen
landen hebben betrekking op de beschikbaarheid van (grootschalige) data en het
bestuursniveau waarop die data werden aangemaakt en bijgehouden.
Naast deze verschillen werden ook een aantal opvallende gelijkenissen
teruggevonden. In de meeste landen werden GIS-systemen bijvoorbeeld op hetzelfde
moment geïntroduceerd, namelijk vanaf 1990. Wat de gebruikte software betreft, valt
dan weer de dominantie van de Noord-Amerikaanse softwareleveranciers op, al dan
niet in combinatie met zeer specifieke lokale softwareproducten. Ook de
gepercipieerde voordelen en problemen van GIS zijn in sterke mate gelijkaardig. Bij de
voordelen gaat het dan vooral over een verbeterde informatieprocessing, waarbij
gewezen wordt op de integratie van data, de versnelde toegang tot data, en de
toegenomen mogelijkheden op vlak van analyse en visualisatie. De belangrijkste
problemen met GIS zijn dan weer de gebrekkige managementstructuren,
bureaucratische inertie, een gebrek aan bewustzijn en een tekort aan (gekwalificeerd)
personeel (Masser e.a., 1996).
Specifiek onderzoek naar de rol van lokale besturen binnen geografische data-
infrastructuren werd onder meer uitgevoerd door Harvey (2000) en McDougall e.a.
(2009). Het onderzoek van Harvey leert ons dat er in de Verenigde Staten op lokaal
niveau weinig bewustzijn is omtrent de betekenis van een GDI. Om lokale besturen te
betrekken bij de ontwikkeling van deze GDI‟s, moeten in eerste instantie inspanningen
gedaan worden om hen bewust te maken over de inhoud en de meerwaarde van een
GDI. Bij gebrek aan dat bewustzijn zullen andere initiatieven en inspanningen vaak
weinig effect hebben. De grootste zorg voor lokale besturen met betrekking tot de inzet
van GIS blijkt het financiële aspect te zijn, gevolgd door de beleidsmatige en
technologische aspecten van een GIS-werking. Gemeenten hierbij ondersteuning
׀ 11 ׀
bieden kan deze zorgen helpen wegwerken, zodat gemeenten hun rol kunnen
opnemen binnen de GDI.
Het onderzoek van McDougall, Rajabifard en Williamson (2009) biedt ons inzicht in de
capaciteiten van lokale overheden om data te delen met andere (hogere) overheden
en zo een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van een GDI. Zij hebben
aangetoond dat lokale overheden in Australië nood hebben aan een duidelijk
beleidskader en dat centrale overheden hen daarbij kunnen helpen. Doordat lokale
besturen een zeer sterke focus hebben op hun eigen processen, is het bovendien
nuttig om de ontwikkeling van een GDI te koppelen aan die processen. Een laatste
raad die McDougall e.a. geven, is de noodzaak om lokale besturen te beschouwen als
gelijkwaardige partners binnen de ontwikkeling van een GDI. Alleen op die manier
kunnen lokale besturen succesvol worden ingeschakeld in de uitbouw van een GDI.
Specifiek voor Vlaanderen is er het voorgaande onderzoek in het kader van het
SPATIALIST-project en de eerdere bevraging van de lokale besturen vanuit de VVSG.
In de context van het SPATIALIST-project werd in 2008 een bevraging georganiseerd
over het gebruik en de uitwisseling van geografische gegevens binnen de overheid
(Crompvoets e.a., 2009). Daarbij werden antwoorden verzameld van 232 overheden
op verschillende bestuursniveaus, waaronder 162 gemeentebesturen. De bevraging
toonde aan dat gemiddeld twee op drie personeelsleden binnen een gemeentebestuur
helemaal geen gebruik maakt van GIS. Dat percentage is trouwens gelijkaardig voor
overheidsorganisaties op andere bestuursniveaus. Wat het gebruik van geodata
betreft, zien we dat dit overwegend gebeurt in functie van ruimtelijke planning. De
meeste gemeentebesturen beschouwen zichzelf trouwens hoofdzakelijk als gebruikers
van geodata, slechts een minderheid noemt zichzelf ook een producent van geodata.
Wat de data betreft, zijn het vooral perceelsdata die binnen de gemeentelijke
administratie worden ingezet, en zijn het vooral adresgegevens die door gemeenten
zelf worden geproduceerd. Het uitwisselen en ter beschikking stellen van die data is in
het algemeen nog zeer beperkt binnen de lokale besturen. De gemeentebesturen
gaven ook aan dat het gebruik van GIS heel wat mogelijkheden biedt, maar dat dit
gebruik beperkt wordt door een gebrek aan actuele data en een gebrek aan interne
capaciteit. De opzet of uitbouw van een interne GIS-werking wordt dan ook
beschouwd als de belangrijkste prioriteit wat betreft het gebruik en de uitwisseling van
geodata in Vlaanderen.
Eveneens in 2008 organiseerde de VVSG een eerste GIS-bevraging bij de
gemeentebesturen in Vlaanderen (Callens, 2008). Met een deelname van 249 van de
308 gemeentebesturen kende deze bevraging een uitermate hoge respons.
׀ 12 ׀
Opvallende resultaten uit deze bevraging waren onder meer dat slechts een ruime
helft van de gemeenten in Vlaanderen een GIS-coördinator had. Slechts in 85 van de
249 gemeenten was er overleg tussen meerdere diensten en gebruikers, en
nauwelijks 14% van de gemeenten had een GIS-beleidsplan. Het gebruik van GIS was
overwegend gesitueerd in domeinen en toepassingen met een duidelijke geografische
dimensie, zoals de opmaak van het plannen- en vergunningenregister, de afhandeling
van stedenbouwkundige en milieuvergunningen en de inventarisatie van onbebouwde
percelen. Wat de software betreft, werd vooral gebruikgemaakt van kant-en-klare
toepassingen van de ICT-leverancier en van specifieke GIS-pakketten.
4. Conclusie
Onze studie naar het gebruik van GIS in de Vlaamse gemeenten sluit aan bij het reeds
uitgevoerde (buitenlands) onderzoek naar de implementatie, het gebruik en de impact
van GIS in lokale besturen. Hoewel dat onderzoek vooralsnog eerder beperkt is, biedt
het ons enkele interessante inzichten met betrekking tot de inzet van GIS op lokaal
niveau en de daaraan verbonden problemen, kansen en uitdagingen. Een van de
ambities van dit rapport is om na te gaan in welke mate deze inzichten ook gelden
voor de gemeenten in Vlaanderen. De focus ligt daarbij op de activiteiten waarvoor
(Vlaamse) gemeenten gebruikmaken van GIS, de coördinatie-instrumenten die zij
daarbij inzetten, de knelpunten waarmee zij geconfronteerd worden en de vraag naar
ondersteuning. Bijzonder aan deze studie is de longitudinale aanpak. Doordat bij
eenzelfde groep van gemeenten op twee verschillende momenten informatie werd
verzameld omtrent het gebruik van GIS binnen de organisatie, is het mogelijk om de
evolutie tussen beide momenten in kaart te brengen en te analyseren. Zowel in
algemene termen als per gemeente kunnen we met andere woorden nagaan hoe de
inzet van GIS de voorbije twee jaar is geëvolueerd.
Om het onderscheid tussen beide analyses – de analyse voor 2010 op zich en de
longitudinale analyse voor 2008 tot 2010 – duidelijk naar voren te brengen, is dit
rapport opgedeeld in twee afzonderlijke delen. In het eerste deel dat het tweede tot en
met vierde hoofdstuk omvat, worden de resultaten voor 2010 toegelicht. Het tweede
deel omvat de hoofdstukken vijf tot en met zeven, en bekijkt de evolutie tussen 2008
en 2010. Elk van beide delen begint met een methodologisch hoofdstuk, waarin
telkens een responsanalyse is opgenomen. Het achtste en laatste hoofdstuk van dit
rapport omvat de conclusie, waarin de belangrijkste bevindingen uit beide delen
worden samengevat.
׀ 15 ׀
2. Methodologie
1. Inleiding
In het najaar van 2010 werden de 308 gemeentebesturen in Vlaanderen uitgenodigd
door de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) om deel te nemen
aan een elektronische bevraging omtrent het gebruik van geografische informatie
binnen hun organisatie. De uitnodiging tot deelname aan de bevraging werd
verzonden naar de GIS-verantwoordelijke binnen het gemeentebestuur. In de meeste
gevallen is dat de GIS-coördinator, in sommige gevallen (wanneer deze functie niet
voorzien is in de gemeentelijke organisatie) kan het gaan om de ICT-verantwoordelijke
of de gemeentesecretaris. Alvorens we de resultaten van de bevraging bespreken,
staan we eerst nog even stil bij de respons op en de opbouw van de survey.
2. Respons op de survey
De online vragenlijst werd verzonden naar alle 308 gemeenten in Vlaanderen. De
vragenlijst werd volledig en correct ingevuld door 184 gemeenten. De responsgraad
van de bevraging is dus 59,7%. In de onderstaande tabellen bekijken we de respons
van naderbij. Achtereenvolgens worden de gemeenten die hebben deelgenomen aan
de enquête opgedeeld per aantal inwoners (2.1), aantal personeelsleden (2.2) en per
provincie (2.3). Telkens wordt de verdeling van de deelnemende gemeenten ook
vergeleken met de verdeling binnen Vlaanderen. Op die manier krijgen we inzicht in de
representativiteit van de bevraging.
Tabel 2.1 toont aan dat gemeenten van verschillende grootte in de bevraging zijn
opgenomen. Wanneer we de gemeenten op basis van het aantal inwoners opdelen in
vijf groepen, dan zien we dat elke categorie voldoende vertegenwoordigd is in het
onderzoek. De vergelijking met de verdeling binnen Vlaanderen toont evenwel aan dat
de gemeenten met een zeer groot aantal inwoners enigszins oververtegenwoordigd
zijn in de bevraging. Bijna 20% van de deelnemende gemeentebesturen zijn immers
gemeenten met meer dan 30 000 inwoners, terwijl in Vlaanderen slechts 13,6% van de
gemeenten meer dan 30 000 inwoners heeft. Die oververtegenwoordiging gaat vooral
ten koste van de allerkleinste gemeenten. Terwijl in Vlaanderen bijna 29% van de
gemeenten minder dan 10 000 inwoners heeft, maakt die categorie van gemeenten
slechts 23,4% uit van onze respondenten. Wat de tussenliggende categorieën betreft,
׀ 16 ׀
komt de verdeling van de gemeenten in onze enquête in grote mate overeen met de
verdeling binnen Vlaanderen.
Tabel 2.1. Respons per aantal inwoners
Respons Vlaanderen
Minder dan 10 000 43 (23,4%) 89 (28,9%)
10 000 – 15 000 47 (25,5%) 83 (26,9%)
15 000 – 20 000 31 (16,8%) 51 (16.6%)
20 000 – 30 000 27 (14,7%) 43 (14,0%)
Meer dan 30 000 36 (19,6%) 42 (13,6%)
Totaal 184 (100%) 308 (100%)
Ook wanneer we de gemeenten opdelen in vijf groepen naargelang het aantal
gemeentelijke personeelsleden, zien we dat elk van de categorieën aanwezig is in de
bevraging. Tabel 2.2 toont evenwel aan dat er opnieuw een zekere vertekening is
tussen de verdeling binnen de bevraagde gemeenten en de verdeling binnen de
Vlaamse gemeenten in het algemeen. Gemeenten met minder dan 100
personeelsleden zijn ondervertegenwoordigd, en gemeenten met meer dan 100
personeelsleden zijn dan weer oververtegenwoordigd, zij het licht.
Tabel 2.2. Respons per aantal personeelsleden
Respons Vlaanderen
0 – 50 personeelsleden 28 (15,2%) 58 (18,8%)
50 – 100 personeelsleden 51 (27,7%) 100 (32,5%)
100 – 150 personeelsleden 37 (20,1%) 57 (18,5%)
150 – 200 personeelsleden 23 (12,5%) 33 (10,7%)
Meer dan 200 personeelsleden 45 (24,5%) 60 (19,5%)
Totaal 184 (100%) 308 (100%)
De verdeling per provincie is weergegeven in tabel 2.3. De tabel geeft aan dat van
elke provincie meer dan 20 gemeenten zijn opgenomen in de bevraging. Limburg
scoort in absolute cijfers het laagst met 22 gemeenten, en West-Vlaanderen het
hoogst met 48 gemeenten. De vergelijking met de verdeling binnen Vlaanderen toont
alvast dat de West-Vlaamse gemeenten oververtegenwoordigd zijn in de bevraging. In
׀ 17 ׀
Vlaanderen bevindt 20,8% van de gemeenten zich in West-Vlaanderen, maar in onze
bevraging maken de West-Vlaamse gemeenten meer dan 26% van de respondenten
uit. De provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant zijn dan weer lichtjes
ondervertegenwoordigd in de bevraging.
Tabel 2.3. Respons per provincie
Respons Vlaanderen
Antwerpen 40 (21,7%) 70 (22,7%)
Limburg 22 (12,0%) 44 (14,3%)
Oost-Vlaanderen 39 (21,2%) 65 (21,1%)
Vlaams-Brabant 35 (19,0%) 65 (21,1%)
West-Vlaanderen 48 (26,1%) 64 (20,8%)
Totaal 184 (100%) 308 (100%)
3. Opbouw van de survey
Het merendeel van de vragen uit de enquête werd overgenomen uit een voorgaande
bevraging van de lokale besturen in 2008. Om longitudinale analyses mogelijk te
maken, werd getracht om de continuïteit tussen beide vragenlijsten zoveel mogelijk te
behouden. De bestaande vragenlijst werd slechts in beperkte mate aangevuld met
nieuwe vragen en enkele bestaande vragen werden verbeterd of uitgebreid. De
voorgelegde vragenlijst bestond uiteindelijk uit vijf grote groepen van vragen.
De eerste groep vragen had betrekking op verschillende processen of activiteiten
waarvoor GIS binnen het gemeentebestuur wordt ingezet. Voor twintig verschillende
toepassingen waarvoor GIS mogelijk kan worden gebruikt, werd nagegaan of het
daarvoor ook daadwerkelijk werd ingezet. Voorbeelden van zulke activiteiten zijn de
aanmaak van themakaarten, het beheer van begraafplaatsen, de opmaak van
mobiliteitsplannen en het afhandelen van (milieu- of stedenbouwkundige)
vergunningen.
Een tweede groep vragen had betrekking op de wijze waarop het gemeentebestuur de
interne GIS-werking organiseert en coördineert. Zo werd gepeild naar de
aanwezigheid van verschillende instrumenten die ingezet kunnen worden om de GIS-
activiteiten binnen de gemeenten te coördineren. Meer concreet werd gepeild naar de
׀ 18 ׀
aanwezigheid van een GIS- coördinator of GIS-cel en plannings- en
overlegmechanismen op het vlak van GIS.
In de vragenlijst werd daarnaast ook gepeild naar de belangrijkste knelpunten bij de
uitbouw van een gemeentelijke GIS-werking. Voor een lijst van knelpunten konden de
respondenten aangeven welke van deze knelpunten zij ervaren (of hebben ervaren) bij
de uitbouw van de GIS-werking in hun gemeente. De respondenten konden hierbij drie
mogelijke knelpunten selecteren, en deze ook rangschikken in volgorde van
belangrijkheid.
Het vierde deel van de vragenlijst ging dieper in op de nood aan en de vraag naar
ondersteuning. Hier werd gepeild naar de (GIS-gerelateerde) taken waarvoor
gemeentebesturen nood hebben aan ondersteuning én naar de partij waarvan zij deze
ondersteuning verwachten. Wat de mogelijke activiteiten betreft waarvoor men
ondersteuning wenst, werd een lijst weergegeven van elf mogelijke activiteiten. Voor
elk van deze taken moesten de respondenten vervolgens aangeven van wie zij
mogelijk ondersteuning verwachtten: het AGIV, de provincie, de VVSG of een andere
organisatie of partner. De respondent kon voor elke taak ook aangeven geen nood te
hebben aan ondersteuning.
Doorheen de vragenlijst werd tot slot ook gepeild naar de kennis van bepaalde GIS-
gerelateerde initiatieven, zoals INSPIRE, het samenwerkingsverband GDI-Vlaanderen
en de VVSG GIS-werkgroep. Ook werd gepeild naar de kennis van het Centraal
Referentieadressenbestand (CRAB) en het Grootschalig Referentiebestand (GRB).
Daarbij werd eveneens gevraagd in welke mate deze databanken gebruikt worden
binnen de gemeente.
4. Conclusie
Voorafgaand aan de bespreking van de eigenlijke resultaten van onze bevraging,
gingen we in dit hoofdstuk dieper in op de vragen die aan de respondenten werden
voorgelegd. Om na te gaan in welke mate onze bevraging representatief is, werden
bovendien enkele basiskenmerken van de deelnemende gemeenten van naderbij
geanalyseerd. De uitgevoerde responsanalyse toonde aan dat de respons van onze
bevraging niet alleen voldoende hoog was, maar bovendien ook representatief wat
betreft het aantal inwoners, het aantal personeelsleden en per provincie.
׀ 19 ׀
Verder in dit eerste deel van het rapport worden de resultaten van onze bevraging uit
2010 uitvoerig besproken. We doen dit in twee aparte hoofdstukken. In het
eerstvolgende hoofdstuk analyseren we de activiteiten waarvoor de Vlaamse
gemeenten gebruikmaken van GIS, de coördinatie-instrumenten die zij daarbij inzetten
en het verband tussen beide. De obstakels waarmee de Vlaamse gemeenten worden
geconfronteerd bij de uitbouw van hun GIS-werking, hun vraag naar ondersteuning en
hun kennis van verschillende GDI-initiatieven worden geanalyseerd en besproken in
het andere hoofdstuk.
׀ 21 ׀
3. GIS-activiteiten en GIS-coördinatie
1. Inleiding
In de inleiding van dit rapport werd reeds uitgebreid stilgestaan bij het potentieel van
GIS en geo-informatie voor lokale besturen. De ruime waaier aan activiteiten en
diensten binnen een gemeentebestuur en de geografische dimensie die in de meeste
van die activiteiten en diensten aanwezig is, maken dat het potentieel van GIS voor
gemeenten zeer groot is. Een van de doelstellingen van de bevraging is na te gaan in
welke mate de Vlaamse gemeenten erin slagen om dat potentieel te benutten. We
maken daarvoor gebruik van een lijst van twintig activiteiten waarbij GIS ingezet kan
worden, en gaan na in welke mate de gemeenten dat ook daadwerkelijk doen.
De mogelijkheid om GIS in te zetten in meerdere toepassingen, en dus in meerdere
beleidsvelden en meerdere diensten of departementen, brengt ook een nood aan
coördinatie met zich mee. Het ontbreken van een gecoördineerde GIS-werking kan
immers tal van problemen veroorzaken: denk maar aan data die niet beschikbaar zijn,
data die niet worden bijgehouden of data die juist door verschillende diensten worden
aangemaakt en bijgehouden, en daardoor in verschillende versies en formaten
aanwezig zijn. Een van de belangrijkste doelstellingen van het GIS-beleid en -
management binnen het lokale bestuur zal daarom de coördinatie zijn van de GIS-
activiteiten van verschillende diensten en gebruikers. Coördinatie kan beschouwd
worden als het op elkaar afstemmen van de taken en activiteiten van de verschillende
gebruikers.
Om te komen tot een gecoördineerde GIS-werking binnen de organisatie, kunnen
gemeenten gebruik maken van verschillende coördinatie-instrumenten. Het creëren
van een specifieke functie („de GIS-coördinator‟) of dienst („de GIS-cel‟) die zich
bezighoudt met het sturen, ondersteunen en coördineren van de verschillende GIS-
activiteiten binnen de organisatie is slechts één mogelijkheid. Andere coördinatie-
instrumenten zijn bijvoorbeeld opleiding, overleg, communicatie, informatie-
uitwisseling en (strategische) planning. Elk van deze instrumenten kan ertoe bijdragen
dat de verschillende GIS-activiteiten binnen het gemeentebestuur op één lijn gebracht
worden. Naast de GIS-activiteiten van de Vlaamse gemeenten brengen we met deze
bevraging ook de aanwezigheid van GIS-coördinatie-instrumenten in kaart.
׀ 22 ׀
2. GIS-activiteiten
De lijst van twintig mogelijke activiteiten of processen binnen de gemeentelijke
administratie die ondersteund kunnen worden met GIS vinden we terug in tabel 3.1.
De lijst op zich toont alvast aan dat het potentieel van GIS binnen een gemeente zich
uitstrijkt over verschillende beleidsvelden: naast de typische territoriale activiteiten,
zoals ruimtelijke planning en milieubeleid, kunnen gemeenten ook GIS gebruiken bij
de vormgeving van hun vrijetijdsbeleid, bij het beheer van bevolkingsgegevens of bij
de opmaak van een mobiliteitsplan. De vraag is evenwel in welke mate de realiteit
aansluit bij dit potentieel. Tabel 3.1 biedt in zekere zin een antwoord op die vraag, door
per activiteit aan te geven hoeveel gemeenten in Vlaanderen die activiteit
ondersteunen met GIS. De activiteiten zijn daarbij reeds gerangschikt op basis van het
totale aantal gemeenten. Activiteiten of processen waarvoor de meeste gemeenten in
Vlaanderen GIS gebruiken, staan daarbij bovenaan.
De resultaten van de bevraging tonen duidelijk aan dat GIS in eerste instantie gebruikt
wordt in de typisch „geografische‟ beleidsvelden. Slechts vijf van de twintig
weergegeven activiteiten worden door meer dan de helft van de bevraagde
gemeenten ondersteund met GIS. Het gaat daarbij uitsluitend om activiteiten
gekoppeld aan ruimtelijke ordening of aan milieubeleid. De opmaak van het plannen-
en vergunningenregister scoort het hoogst, met bijna 85% van de gemeenten die
hiervoor GIS gebruiken. Ook de afhandeling van stedenbouwkundige vergunningen
gebeurt in vier van de vijf gemeenten met ondersteuning van GIS. Andere activiteiten
waarvoor minstens de helft van de gemeenten in Vlaanderen GIS gebruikt, zijn de
opmaak van het register onbebouwde percelen, de opmaak van bestemmingsplannen
zoals RUP‟s en BPA‟s, en de afhandeling van milieuvergunningen. Het gaat hier
telkens om activiteiten waarbij de inzet van geografische informatie nagenoeg
onvermijdelijk is, al blijft natuurlijk de mogelijkheid bestaan om die informatie in
papieren vorm te gebruiken.
De eerste activiteit buiten de top vijf wijst alvast op de inzet van GIS buiten de context
van ruimtelijke planning en milieubeleid. Iets minder dan de helft van de bevraagde
gemeenten maakt immers gebruik van GIS voor de aanmaak van thematische kaarten
ter ondersteuning van de diverse beleidsplannen. Typische voorbeelden van zulke
thematische kaarten zijn de verspreiding van de ouderen op het grondgebied van de
gemeente, het aantal bibliotheekbezoekers in verschillende buurten van de gemeente
of het aantal verkeersongevallen per straat. Deze vorm van GIS-gebruik sluit nauw
aan bij de vaak voorkomende (foutieve) perceptie van GIS als digitale
kaartenmachine. Hoewel het visualiseren of in kaart brengen van verschillende
׀ 23 ׀
thematische gegevens zeker een toegevoegde waarde kan bieden in verscheidene
beleidsvelden, is informatie visualiseren of voorstellen slechts één toepassing van
GIS. Geografische informatiesystemen laten de gebruiker ook toe om informatie te
beheren, te bewerken en te analyseren. Die informatie en analyses kunnen dan
gebruikt worden als input om beslissingen te nemen. Op korte termijn moeten er
bijvoorbeeld dagelijks beslissingen genomen worden over het beheer van de
gemeentelijke infrastructuur, en op lange termijn zijn er de meer strategische
beleidskeuzes van de gemeente.
Tabel 3.1. GIS-activiteiten
Aantal Percentage
1. Opmaak plannen- en vergunningenregister 155 84,2%
2. Afhandeling stedenbouwkundige vergunningen 148 80,4%
3. Opmaak register onbebouwde percelen 128 69,6%
4. Opmaak bestemmingsplannen 109 59,2%
5. Afhandeling milieuvergunningen 100 54,3%
6. Aanmaak themakaarten voor diverse beleidsplannen 87 47,3%
7. Vrije tijd 70 38,0%
8. Begraafplaatsenbeheer 65 35,3%
9. Beheer adres- en/of bevolkingsgegevens 59 32,1%
10. Beheer rioleringen 51 27,7%
11. Beheer gemeentelijk patrimonium 47 25,5%
12. Werken openbaar domein 41 22,3%
13. Groenbeheer 41 22,3%
14. Veiligheid politie 37 20,1%
15. Veiligheid brandweer 34 18,5%
16. Opmaak mobiliteitsplan 29 15,8%
17. Inventarisatie risico-inrichtingen 25 13,6%
18. Leidingenregistraties 23 12,5%
19. Geoloketten voor de burger 23 12,5%
20. Opmaak overstromingsgebieden 23 12,5%
׀ 24 ׀
Het beheer van begraafplaatsen is een typisch voorbeeld van het gebruik van GIS in
functie van het beheer van de gemeentelijke infrastructuur. Doordat het bovendien
gaat om een afgebakend en zeer beperkt onderdeel van het grondgebied is de
complexiteit van deze GIS-toepassing eerder beperkt, vergeleken met andere
toepassingen. Meer dan één derde van de bevraagde gemeenten maakt dan ook
gebruik van GIS voor het beheer van hun begraafplaatsen. GIS laat hen toe op een
snelle manier na te gaan waar een bepaalde persoon begraven ligt, welke graven nog
vrij zijn en hoe lang de concessies nog geldig zijn. De inzet van GIS voor het beheer
van rioleringen (27%), gemeentelijk patrimonium (25%) en het groen binnen de
gemeente (22%) ligt iets lager.
Een ietwat bijzondere activiteit is het beheer van adres- en bevolkingsgegevens. GIS
kan daarbij op verschillende manieren worden ingezet. Enerzijds kan men GIS
gebruiken bij het aanmaken, toekennen en registreren van adressen. Anderzijds laat
de beschikbaarheid van adresgegevens in het geografisch informatiesysteem toe om
bevolkingsgegevens te visualiseren op een kaart en ze te analyseren in combinatie
met andere gegevens. Hetzelfde kan gedaan worden met de adressen van bedrijven
en de gemeentelijke diensten. Op basis van gegeorefereerde adresgegevens kunnen
met andere woorden heel wat thematische gegevens in het GIS ingebracht worden.
Op die manier wordt het trouwens mogelijk om fouten of incorrecte gegevens in de
gemeentelijke adresbestanden te achterhalen. Het beheer en het gebruik van adres-
en bevolkingsgegevens zijn daardoor nauw met elkaar verbonden.
Helemaal onderaan tabel 3.1 vinden we de activiteiten terug waarvoor vooralsnog zeer
weinig gemeenten gebruikmaken van GIS. Het gaat hierbij om de opmaak van
overstromingsgebieden, de registratie van leidingen binnen gemeenten en het
opzetten van geoloketten voor de burger. Nauwelijks 12,5% van de gemeenten maakt
met andere woorden gebruik van GIS-technologie om online informatie aan te bieden
aan de burgers. En slechts één op de acht gemeenten beschikt over een digitaal
overzicht van de leidingen op haar grondgebied. Bij de interpretatie van de resultaten
moeten we er evenwel rekening mee houden dat het niet gebruiken van GIS voor de
meeste activiteiten verschillende betekenissen kan hebben. Het is immers mogelijk dat
de activiteit in kwestie niet wordt uitgevoerd binnen de gemeente, dat de gemeente
bijvoorbeeld niet bezig is met de opmaak van overstromingsgebieden, of dat er in de
gemeente geen mobiliteitsplan wordt opgemaakt.
Een andere mogelijkheid is dat de activiteit in kwestie wel wordt uitgevoerd, maar
zonder het gebruik van GIS. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn voor de verschillende
beheersactiviteiten. Elke gemeente zal het groen binnen haar grenzen wel op de één
׀ 25 ׀
of andere manier beheren, maar dat beheer hoeft niet noodzakelijk op basis van GIS
te gebeuren. Het niet gebruiken van GIS kan dan weer verscheidene oorzaken
hebben. Het ontbreken van de noodzakelijke capaciteit en kennis kan één oorzaak
zijn, maar ook de weerstand bij beleidsmensen en medewerkers om bepaalde
activiteiten voortaan op een GIS-gestuurde manier uit te voeren, vormt vaak een
knelpunt voor het gebruik van GIS. Daarnaast is het meestal vereist dat bepaalde data
voorhanden zijn, en dat die data in combinatie met elkaar gebruikt kunnen worden.
Ook dat is niet altijd het geval. Verder in dit rapport gaan we na in welke mate een
aantal van deze obstakels in de Vlaamse gemeenten aanwezig zijn. We doen dat
weliswaar in algemene termen, en dus niet voor één of meerdere specifieke
activiteiten.
Naast de types van activiteiten die ondersteund worden met GIS, is het ook
interessant om per gemeente te kijken naar het aantal activiteiten waarvoor GIS
gebruikt wordt. Het gemiddelde aantal activiteiten waarvoor GIS wordt ingezet is
zeven, met een standaardafwijking van 4,3. Het aantal activiteiten verschilt evenwel
sterk tussen de verschillende gemeenten. In tabel 3.2 delen we de gemeenten daarom
in in vier groepen, naargelang het aantal activiteiten waarvoor GIS wordt ingezet. De
tabel toont aan dat in bijna 30% van de gemeenten minder dan vijf van de opgesomde
activiteiten met GIS worden ondersteund. 37% van de bevraagde gemeenten gebruikt
GIS voor vijf tot acht activiteiten. De overige 33% van de gemeenten doet dat voor
meer dan acht activiteiten. Daarvan zijn er 24, ofwel 13% van het totale percentage,
die voor meer dan twaalf activiteiten gebruikmaken van GIS.
Tabel 3.2. Aantal activiteiten per gemeente
Aantal Percentage
0 – 4 activiteiten 54 29,3%
5 – 8 activiteiten 68 37,0%
9 – 12 activiteiten 38 20,7%
Meer dan 12 activiteiten 24 13,0%
Totaal 184 100,0%
Opvallend is ook dat er een verband bestaat tussen het aantal activiteiten enerzijds,
en het aantal inwoners en het aantal personeelsleden van de gemeente anderzijds.
Dat blijkt duidelijk uit tabel 3.3, waar telkens het gemiddelde aantal inwoners en het
gemiddelde aantal personeelsleden is weergegeven voor elk van de vier groepen. Het
׀ 26 ׀
gemiddelde aantal inwoners is hoger bij gemeenten waar meer activiteiten met GIS
worden ondersteund. Datzelfde geldt voor het gemiddelde aantal personeelsleden. We
kunnen dus stellen dat in grotere gemeenten GIS wordt ingezet voor meer activiteiten.
Wanneer we nagaan of er ook een significant verschil is in het aantal GIS-
ondersteunde activiteiten tussen de provincies, dan blijkt dat niet het geval te zijn.
Tabel 3.3. Gemiddeld aantal inwoners en personeelsleden per aantal activiteiten
Gemiddeld aantal inwoners
Gemiddeld aantal personeelsleden
0 – 4 activiteiten 12 833 93
5 – 8 activiteiten 19 495 160
9 – 12 activiteiten 22 951 212
Meer dan 12 activiteiten 61 913 832
In tabel 3.4 maken we tot slot de link tussen het type van activiteiten waarvoor GIS
wordt ingezet en het aantal activiteiten. We gebruiken hiervoor onze indeling in vier
groepen van gemeenten op basis van het aantal activiteiten. Voor elk van deze
groepen zien we per activiteit het percentage van gemeenten dat voor de activiteit in
kwestie gebruikmaakt van GIS. Percentages hoger dan 50% zijn daarbij in het vet
aangeduid. Logischerwijs neemt het aantal in het vet aangeduide percentages toe
naargelang meer activiteiten met GIS worden ondersteund. Het is echter vooral
interessant om te kijken om welke activiteiten het precies gaat in elke groep.
Slechts één van de twintig activiteiten wordt in elk van de vier groepen door minstens
de helft van de gemeenten uitgevoerd met behulp van GIS. Het betreft hier de opmaak
van het plannen- en vergunningenregister. In de groep met nul tot en met vier GIS-
activiteiten gaat het om iets meer dan de helft van de bevraagde gemeenten. In de
overige groepen gaat het telkens om (bijna) alle gemeenten. Een grotendeels
gelijkaardig beeld zien we voor wat betreft de afhandeling van aanvragen voor
stedenbouwkundige vergunningen, al liggen de percentages daar iets lager. In de
groep met meer dan twaalf GIS-activiteiten zijn het opnieuw alle gemeenten die voor
deze activiteit gebruikmaken van GIS. Een percentage van 100% bij deze groep zien
we daarnaast ook terug bij de aanmaak van themakaarten voor beleidsplannen. Alle
gemeenten met een zeer uitgebreide GIS-werking (dat wil zeggen met meer dan
twaalf van de opgesomde activiteiten) maken dus gebruik van GIS om thematische
kaarten aan te maken.
׀ 27 ׀
Tabel 3.4. Type activiteiten per aantal activiteiten
0 - 4 5 - 8 9 - 12 + 12 Totaal
Opmaak plannen- en vergunningenregister 52% 96% 100% 100% 84%
Afhandelen stedenbouwkundige vergunningen 48% 91% 95% 100% 80%
Opmaak register onbebouwde percelen 30% 87% 82% 92% 70%
Opmaak bestemmingsplannen 11% 65% 95% 96% 59%
Afhandelen milieuvergunningen 20% 57% 79% 83% 54%
Aanmaak themakaarten voor beleidsplannen 15% 31% 89% 100% 47%
Vrije tijd 09% 24% 71% 92% 38%
Begraafplaatsenbeheer 06% 41% 45% 71% 35%
Beheer adres- en/of bevolkingsgegevens 00% 25% 53% 92% 32%
Beheer rioleringen 06% 19% 47% 71% 28%
Beheer gemeentelijk patrimonium 02% 13% 50% 75% 26%
Werken openbaar domein 04% 15% 34% 67% 22%
Groenbeheer 04% 13% 34% 71% 22%
Veiligheid politie 00% 07% 37% 75% 20%
Veiligheid brandweer 02% 06% 24% 83% 18%
Opmaak mobiliteitsplan 04% 09% 29% 42% 16%
Inventarisatie risico-inrichtingen 02% 04% 24% 50% 14%
Leidingenregistraties 02% 06% 13% 54% 13%
Geoloketten voor de burger 04% 12% 11% 38% 13%
Opmaak overstromingsgebieden 00% 04% 29% 38% 13%
Wat de gemeenten met een zeer beperkte GIS-werking betreft, zien we dat er twee
activiteiten zijn die toch door een groot deel van deze gemeenten worden uitgevoerd
met GIS-ondersteuning: de opmaak van het plannen- en vergunningenregister en de
afhandeling van stedenbouwkundige vergunningsaanvragen. Daaruit kan afgeleid
worden dat dit vaak de twee eerste activiteiten zijn waarvoor gemeenten GIS
gebruiken. De introductie van GIS binnen lokale besturen gebeurt met andere
woorden vaak in functie van deze activiteiten. Net iets minder dan een derde van de
gemeenten uit deze eerste groep gebruikt GIS voor de opmaak van het register
onbebouwde percelen. Ook opvallend is dat GIS bij deze gemeenten met een
beperkte GIS-werking vaker wordt ingezet voor de afhandeling van
׀ 28 ׀
milieuvergunningen dan voor de opmaak van bestemmingsplannen. Bij de overige
gemeenten is dat immers niet het geval.
De afhandeling van aanvragen voor milieuvergunningen en de opmaak van
bestemmingsplannen zijn twee activiteiten waarmee de gemeenten met iets meer GIS-
activiteiten (vijf tot en met acht) zich onderscheiden van de voorgaande groep. Samen
met de opmaak van het plannen- en vergunningenregister, de afhandeling van
stedenbouwkundige dossiers en de opmaak van het register voor onbebouwde
percelen zijn dit de activiteiten die door meer dan de helft van de gemeenten in deze
groep worden ondersteund met GIS. Opvallend bij deze groep is het aantal
gemeenten dat GIS gebruikt voor het beheer van begraafplaatsen. Enkel binnen deze
groep is dat immers een activiteit die vaker met behulp van GIS gebeurt (41%) dan de
aanmaak van thematische kaarten (31%) en de invulling en vormgeving van het
vrijetijdsbeleid (24%), wat bij de overige drie groepen niet zo is.
Bij de 38 gemeenten die GIS inzetten voor negen tot en met twaalf van de
voorgelegde activiteiten zijn er elf activiteiten die door bijna de helft van de gemeenten
met behulp van GIS worden uitgevoerd. In vergelijking met de voorgaande groep zijn
er dus zes „bijkomende‟ GIS-activiteiten. Vooral de inzet van GIS in functie van het
vrijetijdsbeleid en voor de aanmaak van themakaarten komt vaker voor binnen deze
groep. Als we voor beide activiteiten een vergelijking maken met het percentage uit de
vorige groep, dan zien we een toename met ongeveer 50%. Ook voor wat betreft het
beheer van adres- en/of bevolkingsgegevens, het gemeentelijk patrimonium en de
rioleringen is er een duidelijk verschil met de gemeenten met een beperktere GIS-
werking. Op vlak van het beheer van begraafplaatsen is dat verschil beperkter.
Wat de groep met meer dan twaalf GIS-activiteiten betreft, gaven we eerder al aan dat
er drie activiteiten waren die door alle 24 gemeenten in deze groep werden
ondersteund met GIS: het opmaken van het plannen- en vergunningenregister, het
afhandelen van stedenbouwkundige dossiers, en het aanmaken van thematische
kaarten. Voor nog eens vier andere activiteiten gaat het nog steeds om meer dan 20
van de 24 gemeenten: de opmaak van bestemmingsplannen, de aanmaak van het
register onbebouwde percelen, het beheer van adres- en bevolkingsgegevens en het
vrijetijdsbeleid. Daarnaast zijn er nog eens acht activiteiten die door meer dan twee
derde van de gemeenten in deze groep worden uitgevoerd met GIS-ondersteuning.
„Nieuwe‟ activiteiten daarbij zijn de werken op het openbaar domein, het groenbeheer,
en de activiteiten van brandweer en politie. Vooral voor wat betreft het gebruik van GIS
binnen de brandweer is het onderscheid met de voorgaande groepen enorm. Nog
twee andere GIS-activiteiten waarmee de gemeenten in de groep zich duidelijk
׀ 29 ׀
onderscheiden van de voorgaande groep(en) zijn de inventarisatie van risico-
inrichtingen en het registeren van leidingen. Het zeer beperkte gebruik van GIS voor
leidingenregistratie binnen de Vlaamse gemeenten is dus vooral op het conto te
schrijven van de gemeenten met een beperkte GIS-werking. Slechts drie activiteiten
worden door minder dan de helft van de gemeenten in deze groep ondersteund met
GIS: de opmaak van mobiliteitsplannen, het opzetten van geoloketten, en de opmaak
van overstromingsgebieden.
3. GIS-coördinatie
De inzet van digitale geografische informatie kan een toegevoegde waarde bieden in
verschillende beleidsvelden. In de vorige paragraaf van dit hoofdstuk werd duidelijk dat
het gebruik van GIS in de Vlaamse gemeenten vooral gesitueerd kan worden in het
domein van ruimtelijke ordening en milieu. Toch zijn er verscheidene gemeenten die
ook in andere beleidsvelden een beroep doen op GIS. Het inzetten van GIS in
meerdere beleidsvelden en dus binnen meerdere diensten of departementen brengt
evenwel een zekere nood aan coördinatie met zich mee. Om te komen tot een
gecoördineerde GIS-werking binnen de organisatie kunnen gemeenten gebruikmaken
van verschillende coördinatie-instrumenten. Met onze bevraging wilden we nagaan
welke coördinatie-instrumenten in de Vlaamse gemeenten worden ingezet, oftewel in
welke mate de GIS-werking van de Vlaamse gemeenten op een gecoördineerde
manier verloopt. We richten ons daarbij op vier specifieke instrumenten: de GIS-
functie, het GIS-overleg, het GIS-plan en het opnemen van de GIS-werking in het
gemeentelijke beleidsplan.
De resultaten van onze bevraging tonen aan dat gemeenten hoofdzakelijk
gebruikmaken van een specifieke functie om de GIS-activiteiten binnen de organisatie
te coördineren (zie tabel 3.5). In 63,6% van de bevraagde gemeenten is zo‟n functie
aanwezig. Een specifieke GIS-functie is daarbij het enige coördinatie-instrument dat
we in meer dan de helft van de bevraagde gemeenten terugvinden. Het organiseren
van overleg tussen de verschillende diensten en gebruikers gebeurt in slechts 40%
van de gemeenten in onze analyse. Een gelijkaardig percentage zien we terug voor
wat betreft de opname van GIS in het gemeentelijk beleidsplan. Het aantal gemeenten
in Vlaanderen dat een afzonderlijk GIS-plan opstelt is dan weer miniem, met slechts
13,5% van de bevraagde gemeenten.
׀ 30 ׀
Tabel 3.5. GIS–coördinatie-instrumenten
Ja Nee Weet niet
GIS-functie 117 (63,6%) 66 (35,9%) 1 (0,5%)
GIS-overleg 73 (39,7%) 110 (59,8%) 1 (0,5%)
GIS-plan 25 (13,6%) 147 (79,9%) 12 (6,5%)
GIS in beleidsplan 69 (37,5%) 78 (42,4%) 37 (20,1%)
Wat het voorzien van een specifieke functie voor de GIS-coördinatie betreft, gingen we
ook na of het hierbij al dan niet gaat om een voltijdse functie en waar deze functie
gesitueerd is binnen de gemeentelijke organisatie. Tabel 3.6 toont aan dat er in de
meeste gemeenten één persoon is die instaat voor de coördinatie en ondersteuning
van de gemeentelijke GIS-werking. In 65 van de respondentgemeenten (35,3%) gaat
het om een voltijdse functie, en in 21 gemeenten (11,4%) is de GIS-werking slechts
een onderdeel van het takenpakket van de persoon in kwestie. In 12,5% van de
bevraagde gemeenten bestaat de GIS-cel dan weer uit meerdere personen. Wat de
situering van deze coördinator of cel betreft, zijn er verschillende mogelijkheden.
Binnen de Vlaamse gemeenten vinden we deze het vaakst terug binnen de technische
dienst (30%). Een GIS-cel binnen de ICT-dienst (15,2%) of een volledig onafhankelijke
GIS-cel (10,3%) komen net iets minder vaak voor.
Tabel 3.6. Invulling GIS-functie
Aantal Percentage
Geen GIS-functie 75 40,8%
GIS-functie kleiner dan 1VTE 21 11,4%
GIS-functie van 1VTE 65 35,3%
GIS-functie meer dan 1VTE 23 12,5%
Totaal 184 100
Ook voor wat betreft de inzet van instrumenten ter coördinatie van de GIS-werking,
kunnen we een optelsom maken van het totale aantal instrumenten per gemeente.
Tabel 3.7 toont dat de meeste gemeenten zich beperken tot slechts één coördinatie-
instrument. In 69 van de bevraagde gemeenten (37,5%) wordt één instrument ingezet
om de GIS-werking te coördineren. In 26% van de bevraagde gemeenten zijn er twee
verschillende instrumenten aanwezig. 9,2% van de gemeenten maakt gebruik van drie
׀ 31 ׀
instrumenten, en in nog eens 9,2% van de gemeenten zijn alle vier de opgesomde
instrumenten voorzien. De optelsom leert ons dat de overgebleven 18% van de
gemeenten geen inspanningen doen om hun GIS-werking te coördineren, of toch niet
aan de hand van één van de vier voorgelegde instrumenten.
Tabel 3.7. Aantal coördinatie-instrumenten per gemeente
Aantal Percentage
Geen coördinatie-instrument 33 17,9%
Eén instrument 69 37,5%
Twee instrumenten 48 26,1%
Drie instrumenten 17 9,2%
Vier instrumenten 17 9,2%
Totaal 184 100,0%
Tabel 3.8 toont het verband tussen het totale aantal instrumenten en het type van
instrument(en) dat wordt ingezet. We zien dat het bij gemeenten die gebruikmaken
van slechts één coördinatie-instrument in de meeste gevallen gaat om een GIS-functie
(62,3%). Een kleinere groep van gemeenten beperkt de coördinatie van hun GIS-
werking tot de opname van een GIS-luik in het gemeentelijk beleidsplan (23,2%) of tot
de organisatie van overleg tussen de verschillende gebruikers (14,5%). Het gebruik
van een specifiek GIS-plan als enige coördinatie-instrument blijkt niet voor te komen.
Tabel 3.8. Type instrumenten per aantal instrumenten
Functie Overleg Beleids-
plan GIS-
plan
Totaal
Eén instrument 43
62,3%
10
14,5%
16
23,2%
0
0%
69
Twee instrumenten 40
83,3%
31
64,6%
22
45,8%
3
6,3%
48
Drie instrumenten 17
100,0%
15
88,2%
14
82,4%
5
29,4%
17
Vier instrumenten 17
100,0%
17
100,0%
17
100,0%
17
100,0%
17
׀ 32 ׀
Wanneer organisaties twee instrumenten inzetten om de GIS-werking te coördineren,
gaat het meestal om de combinatie van een GIS-functie met ofwel GIS-overleg ofwel
de opname van GIS in het beleidsplan. Deze drie instrumenten (functie, overleg en
beleidsplanning) vormen ook de meest voorkomende combinatie bij organisaties die
gebruikmaken van drie instrumenten. Het gebruik van een specifiek GIS-plan als
coördinatie-instrument zien we trouwens vooral terug bij organisaties die ook de drie
andere instrumenten voorzien.
Eerder in dit rapport zagen we dat er een significant verband bleek te zijn tussen het
aantal activiteiten waarvoor gemeenten gebruikmaken van GIS enerzijds, en zowel het
aantal inwoners als het aantal personeelsleden anderzijds. Tabel 3.9 toont dat ook het
aantal coördinatie-instrumenten blijkt samen te hangen met het aantal inwoners en
personeelsleden. Het zijn opnieuw vooral de grotere gemeenten die meerdere
instrumenten inzetten ter coördinatie van hun GIS-werking. Tussen de provincies blijkt
er geen verschil te zijn wat betreft het aantal ingezette coördinatie-instrumenten.
Tabel 3.9. Aantal inwoners en personeelsleden per aantal instrumenten
Gemiddeld aantal inwoners
Gemiddeld aantal personeelsleden
Geen coördinatie-instrument 11 955 90
Eén instrument 15 880 120
Twee instrumenten 28 836 318
Drie instrumenten 33 890 331
Vier instrumenten 54 480 695
4. Activiteiten en coördinatie
Ter afronding van dit hoofdstuk gaan we na in welke mate het aantal GIS-activiteiten
en instrumenten met elkaar verbonden zijn. Men kan verwachten dat de nood aan
coördinatie evenredig toeneemt met het aantal gebruikers en diensten dat een beroep
doet op GIS. In de context van onze bevraging zou dat betekenen dat er een verband
is tussen het aantal activiteiten dat ondersteund wordt met GIS en het aantal
coördinatie-instrumenten dat wordt ingezet. Tabel 3.10 toont aan dat er inderdaad een
duidelijk verband is tussen beide elementen. Het aantal ingezette coördinatie-
instrumenten neemt algemeen beschouwd evenredig toe met het aantal activiteiten
dat ondersteund wordt door GIS. Bij gemeenten die GIS gebruiken voor maximum vier
׀ 33 ׀
activiteiten, wordt overwegend geen of slechts één coördinatie-instrument ingezet. Bij
gemeenten met vijf tot en met acht GIS-activiteiten zien we dat er vooral één of twee
instrumenten worden ingezet. Ook bij gemeenten waar negen tot en met twaalf
activiteiten ondersteund worden met GIS, ligt het aantal ingezette coördinatie-
instrumenten op één of twee. Het verschil met de voorgaande groep is echter het
aandeel van gemeenten met drie of vier ingezette instrumenten. Bij de gemeenten met
negen tot en met twaalf GIS-ondersteunde activiteiten ligt dat aandeel op 28,9%, en bij
gemeenten met vijf tot en met acht activiteiten slechts op 11,8%. In de groep van
gemeenten met meer dan twaalf activiteiten die met GIS ondersteund worden, maakt
de meerderheid gebruik van drie (16,7%) of zelfs vier (37,5%) instrumenten.
Tabel 3.10. Aantal activiteiten versus aantal coördinatie-instrumenten
Geen Eén Twee Drie Vier Totaal
0 – 4 activiteiten 20
37,0%
22
40,7%
10
18,5%
1
1,9%
1
1,9%
54
5 – 8 activiteiten 11
16,2%
27
39,7%
22
32,4%
5
7,4%
3
4,4%
68
9 – 12 activiteiten 0
0%
17
44,7%
10
26,3%
7
18,4%
4
10,5%
38
Meer dan 12 activiteiten 2
8,3%
3
12,5%
6
25,0%
4
16,7%
9
37,5%
24
Totaal 33
17,9%
69
37,5%
48
26,1%
17
9,2%
17
9,2%
184
Ook in tabel 3.11 maken we de kruising van het aantal GIS-activiteiten en het aantal
coördinatie-instrumenten. Binnen elk van deze twee dimensies wordt echter een
onderscheid gemaakt tussen slechts twee groepen. Voor wat betreft het aantal
activiteiten maken we een onderscheid tussen gemeenten die voor maximum vier
activiteiten gebruikmaken van GIS en gemeenten die GIS inzetten voor meer dan vier
activiteiten. We doen dit enigszins vanuit de redenering dat het gebruik van GIS in
meer dan vier activiteiten verspreid is over meerdere diensten, en zich dus niet
beperkt tot ruimtelijke ordening. Wat het aantal coördinatie-instrumenten betreft,
onderscheiden we de gemeenten die gebruikmaken van meer dan twee instrumenten.
Op die manier vormt tabel 3.11 een gereduceerde versie van de voorgaande tabel.
Deze geeft ons echter een interessant beeld van de verschillende types van GIS-
gemeenten binnen Vlaanderen.
׀ 34 ׀
Tabel 3.11. Typologie van GIS-gemeenten
0-2 instrumenten +2 instrumenten
0 – 4 activiteiten Gelimiteerd GIS
52 (28,3%)
/
2 (1,1%)
Meer dan 4 activiteiten Gefragmenteerd GIS
98 (53,3%)
Gecoördineerd GIS
32 (17,4%)
Wanneer we de twee gemeenten in het kwadrant rechtsboven buiten beschouwing
laten, zien we drie types van GIS-gemeenten terug:
gemeenten met een „gelimiteerd GIS’ (52 gemeenten), waar zowel het
gebruik van GIS als de coördinatie ervan zeer beperkt zijn;
gemeenten met een „gefragmenteerd GIS’ (98 gemeenten), waar GIS wordt
ingezet binnen meerdere diensten, maar de mate van coördinatie beperkt is;
gemeenten met een „gecoördineerd GIS’ (32 gemeenten), waar GIS op een
gecoördineerde manier wordt ingezet binnen verscheidene diensten.
Deze drie groepen van gemeenten verschillen in eerste instantie van elkaar voor wat
betreft het aantal activiteiten waarvoor zij GIS gebruiken en het aantal instrumenten
dat zij inzetten om de interne GIS-werking te coördineren. Kijken we evenwel naar de
achtergrondkenmerken van de gemeenten in elk van deze groepen, dan zien we ook
hier enkele significante verschillen. Zowel het aantal inwoners als het aantal
personeelsleden blijkt immers significant te verschillen tussen de drie groepen. Het
gemiddelde aantal inwoners bij de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ ligt
bijvoorbeeld op 46 151. Bij de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ is dat 22 158,
en bij de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ 12 837. We zien geen verschil tussen
de provincies met betrekking tot de aanwezigheid van deze drie types.
Een laatste vraag die we in dit hoofdstuk willen beantwoorden, is of er ook verschillen
zijn in het type van activiteiten en het type van instrumenten. Kijken we eerst naar het
type van activiteiten, dan zien we dat er slechts één activiteit is waarvoor geen
significant verschil terug te vinden is tussen de drie types van GIS-gemeenten: het
opzetten van geoloketten voor de burger. Voor alle andere activiteiten zijn er wel
significante verschillen tussen de drie types. Die verschillen zijn weergegeven in tabel
3.12. Uit deze tabel blijkt dat de gemeenten met een gelimiteerd GIS zich grotendeels
beperken tot twee GIS-activiteiten: de opmaak van het plannen- en
vergunningenregister (51,9%) en de afhandeling van stedenbouwkundige
׀ 35 ׀
vergunningsdossiers (50,0%). Beide activiteiten worden door de helft van de
gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ ondersteund met GIS. Iets minder dan een
derde van die gemeenten gebruikt GIS bij de opmaak van het register van
onbebouwde percelen. De afhandeling van milieuvergunningen gebeurt door een
vijfde van de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ met ondersteuning van GIS. Voor
alle andere activiteiten ligt het gebruik van GIS bij deze groep gemeenten op minder
dan 20%. Drie activiteiten worden zelfs door geen enkele gemeente onder hen
uitgevoerd met ondersteuning van GIS: het beheer van adres- en/of
bevolkingsgegevens, de activiteiten van de politie en de opmaak van
overstromingsgebieden.
Tabel 3.12. GIS-activiteiten per type GIS-gemeente
Gelimi-teerd
Gefrag-menteerd
Gecoör-dineerd
Totaal
Opmaak plannen- en vergunningenregister 51,9% 96,9% 100,0% 84%
Afhandelen stedenbouwkundige vergunningen 50,0% 93,9% 93,8% 80%
Opmaak register onbebouwde percelen 30,8% 84,7% 90,6% 70%
Opmaak bestemmingsplannen 11,5% 76,5% 87,5% 59%
Afhandelen milieuvergunningen 21,2% 67,3% 71,9% 54%
Aanmaak themakaarten voor beleidsplannen 15,4% 53,1% 84,4% 47%
Vrije tijd 9,6% 46,9% 59,4% 38%
Begraafplaatsenbeheer 5,8% 48,0% 46,9% 35%
Beheer adres- en/of bevolkingsgegevens 0,0% 41,8% 56,3% 32%
Beheer rioleringen 5,8% 28,6% 62,5% 28%
Beheer gemeentelijk patrimonium 1,9% 28,6% 56,3% 26%
Werken openbaar domein 3,8% 27,6% 37,5% 22%
Groenbeheer 3,8% 17,3% 68,8% 22%
Veiligheid politie 0,0% 25,5% 37,5% 20%
Veiligheid brandweer 1,9% 15,3% 56,3% 18%
Opmaak mobiliteitsplan 3,8% 17,3% 31,3% 16%
Inventarisatie risico-inrichtingen 1,9% 14,3% 31,3% 14%
Leidingenregistraties 1,9% 10,2% 37,5% 13%
Geoloketten voor de burger 3,8% 15,3% 18,8% 13%
Opmaak overstromingsgebieden 0,0% 15,3% 25,0% 13%
׀ 36 ׀
Bij de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ gebeuren de opmaak van het
plannen- en vergunningenregister, de afhandeling van stedenbouwkundige
vergunningen, de opmaak van het register van onbebouwde percelen en de
afhandeling van milieuvergunningen bij de meerderheid van de gemeenten met
ondersteuning van GIS. Dat geldt ook voor de opmaak van bestemmingsplannen
(76,5%) en de aanmaak van themakaarten voor beleidsplannen (67,3%). Alle overige
activiteiten worden door minder dan de helft van de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ uitgevoerd met ondersteuning van GIS. De activiteit die het
minst vaak met GIS wordt ondersteund door deze gemeenten is de registratie van
leidingen (10,2%). Alle activiteiten worden met andere woorden door minstens één op
tien gemeenten uit deze categorie uitgevoerd met behulp van GIS.
Aan de zes GIS-activiteiten die we terugvinden bij de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ voegen de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ nog eens
zeven nieuwe activiteiten toe die door minstens de helft van de gemeenten van dit
type worden uitgevoerd met behulp van GIS: de vormgeving van het vrijetijdsbeleid,
het beheer van adres- en/of bevolkingsgegevens, het beheer van rioleringen, het
beheer van het gemeentelijk patrimonium, het beheer van groen en de activiteiten van
de brandweer. Het opzetten van geoloketten scoort het minst goed: slechts 18,8% van
de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ maakt hiervoor gebruik van GIS.
Wat de ingezette coördinatie-instrumenten betreft, zien we dat de drie types van
gemeenten van elkaar verschillen voor elk van de vier voorgelegde instrumenten. Dat
komt ook tot uiting in de percentages in tabel 3.13. Daaruit blijkt onder meer dat de
opmaak van een specifiek GIS-plan in elk van de drie types het minst vaak gebeurt. In
gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ of „gefragmenteerd GIS‟ wordt zo‟n plan echt
zeer zelden opgemaakt. Wanneer gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ hun GIS-
activiteiten coördineren, maken zij ofwel gebruik van een specifieke GIS-functie
(36,5%) ofwel nemen zij de uitbouw van GIS op in hun beleidsplan (30,8%). Het is
opvallend dat dit laatste vaker gebeurt in gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ dan in
gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟. De opname van de GIS-werking in het
gemeentelijk beleidsplan is vaak een eerste stap in de coördinatie van de GIS-
activiteiten. De impact van die stap is echter relatief beperkt, vergeleken met de
andere coördinatie-instrumenten. We moeten er ons met andere woorden van bewust
zijn dat bijvoorbeeld de ontwikkeling van een GIS-functie een veel groter effect zal
hebben op de coördinatie van de GIS-werking.
׀ 37 ׀
Tabel 3.13. Coördinatie-instrumenten per type GIS-gemeente
Gelimi-teerd
Gefrag-menteerd
Gecoör-dineerd
Totaal
GIS-functie 36,5% 65,3% 100,0% 63,6%
GIS–overleg 11,5% 35,7% 93,8% 39,7%
GIS in beleidsplan 30,8% 22,4% 90,6% 37,5%
GIS-plan 1,9% 2,0% 65,6% 13,6%
In de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ zien we een duidelijke voorkeur voor
de voorziening van een specifieke functie om het GIS te coördineren. Dat gebeurt
immers in bijna twee derde van deze gemeenten. Ook overleg tussen de verschillende
diensten en gebruikers van het GIS gebeurt vaker in de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ dan in de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟. De coördinatie-
instrumenten die gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ inzetten, zijn dan weer vrij
duidelijk. In het merendeel van de gevallen gaat het om de creatie van een GIS-
functie, de organisatie van GIS-overleg en de opname van GIS in het gemeentelijk
beleidsplan. Een specifieke GIS-functie is zelfs in alle gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟ aanwezig. De opmaak van een specifiek GIS-plan gebeurt
weliswaar iets minder vaak, maar toch nog steeds bij twee op de drie gemeenten met
een „gecoördineerd GIS‟.
5. Conclusie
In dit hoofdstuk stonden we uitgebreid stil bij zowel de activiteiten waarvoor
gemeenten in Vlaanderen gebruikmaken van GIS als bij de instrumenten die zij
inzetten om hun GIS-werking op een gecoördineerde manier te laten verlopen. De
resultaten van onze bevraging bieden ons hieromtrent enkele interessante inzichten,
die we ter afronding graag nog even overlopen.
Wat de GIS-activiteiten van een gemeente betreft, zien we dat er inderdaad nog
steeds een kloof is tussen het algemeen aanvaarde potentieel van GIS en het
werkelijke gebruik ervan. Ondanks het bestaan van vele domeinen en velden waar
GIS en digitale geografische informatie een meerwaarde kunnen bieden, zien we dat
de inzet van GIS in de realiteit vaak nog beperkt blijft. Gemiddeld ligt het aantal
activiteiten waarvoor de Vlaamse gemeenten GIS gebruiken bijvoorbeeld op zeven
׀ 38 ׀
van de twintig onderzochte activiteiten. Heel wat gemeenten slagen er met andere
woorden (nog) niet in om GIS ook buiten typische velden als ruimtelijke planning en
milieu in te zetten. Doen ze dat wel, dan blijft het gebruik van GIS vaak nog beperkt tot
de aanmaak van thematische kaarten, al is dat op zich natuurlijk al positief. Deze
vormen van GIS-gebruik bieden een duidelijke meerwaarde voor de prestaties van de
gemeentelijke GIS-werking. Specifieke thematische informatie geografisch lokaliseren
en visualiseren kan leiden tot nieuwe inzichten. Ook de inzet van GIS in de context
van ruimtelijke planning en milieubeleid biedt de gemeentelijke administratie heel wat
voordelen. Het gebruik van digitale geografische informatie (in plaats van informatie op
papier) maakt bijvoorbeeld dat men die informatie sneller kan raadplegen en
bewerken, dat men informatie uit verschillende bronnen makkelijker kan combineren
en dat men informatie ook vlotter kan uitwisselen met andere diensten en organisaties.
Dit alles draagt bij tot een efficiënter en effectiever beleid.
Zelfs een beperkt gebruik van GIS kan een gemeente dus al heel wat voordelen
bieden. Die voordelen zullen toenemen wanneer men erin slaagt dat gebruik uit te
breiden naar andere beleidsvelden. De resultaten tonen dat er grote verschillen zijn in
de mate waarin gemeenten in Vlaanderen daarin slagen. In twee derde van de
Vlaamse gemeenten is het gebruik van GIS beperkt tot maximum acht van de
voorgelegde activiteiten. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om activiteiten in het domein
van ruimtelijke planning en milieu, eventueel aangevuld met de aanmaak van
thematische kaarten en het beheer van begraafplaatsen. Het overige derde van de
gemeenten kunnen we nog eens opsplitsen in twee groepen: een groep van
gemeenten die deze „basis-GIS-activiteiten‟ aanvullen met het gebruik van GIS voor
beheersactiviteiten, zoals het beheer van het gemeentelijk patrimonium en rioleringen;
en een groep van gemeenten waar het GIS-gebruik nog meer verspreid is, en
bijvoorbeeld ook een invloed heeft op de activiteiten van de politie en de brandweer.
Uiteindelijk kunnen we stellen dat de verspreiding van GIS binnen de Vlaamse
gemeenten zeer uiteenlopend is. Een niet onbelangrijke factor daarbij is de grootte van
de gemeente: het zijn vooral de grotere gemeenten die erin slagen hun GIS-werking
uit te breiden.
Daarnaast stonden we in dit hoofdstuk ook stil bij de instrumenten die gemeenten
inzetten om de GIS-werking in hun organisatie te coördineren. Hieruit bleek dat de
meeste Vlaamse gemeenten zich beperken tot ofwel één coördinatie-instrument, ofwel
geen. Het coördinatie-instrument bij uitstek is de voorziening van een specifieke
functie, gericht op de coördinatie en ondersteuning van de gemeentelijke GIS-werking.
In een aantal gemeenten wordt dit ene instrument aangevuld met één of meerdere
andere instrumenten. Daarbij gaat de voorkeur meestal uit naar het organiseren van
׀ 39 ׀
overleg tussen verschillende gebruikers, of naar de opname van het GIS in het
gemeentelijk beleidsplan. Het opstellen van een specifiek GIS-plan blijkt minder vaak
te gebeuren: slechts in één op acht gemeenten in Vlaanderen is zo‟n plan aanwezig.
Ook wat betreft de inzet van coördinatie-instrumenten blijkt er een verband te zijn met
de grootte van de gemeenten. Een combinatie van meerdere instrumenten is vooral
terug te vinden bij grotere gemeenten.
Door het aantal activiteiten en het aantal ingezette instrumenten vervolgens in
combinatie met elkaar te bekijken, slagen we erin om verschillende types van GIS-
gemeenten te onderscheiden. In eerste instantie zijn er de gemeenten met een
„gelimiteerd GIS‟, waar de inzet van GIS beperkt blijft tot enkele gemeentelijke
activiteiten, hoofdzakelijk op vlak van ruimtelijke planning. De gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ slagen erin de inzet van GIS uit te breiden naar enkele andere
activiteiten zoals de behandeling van milieuvergunningen, het beheer van
begraafplaatsen of de aanmaak van thematische kaarten. De mate van coördinatie
van de GIS-werking is evenwel nog steeds beperkt, met hoogstens twee coördinatie-
instrumenten. De meeste van deze gemeenten beschikken weliswaar over een GIS-
coördinator, al dan niet aangevuld met overleg of een GIS-luik in het beleidsplan. Bij
de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ zijn deze drie instrumenten bijna altijd
aanwezig, en is er vaak ook een specifiek GIS-plan voorhanden. GIS wordt in deze
groep van gemeenten ook ingezet voor enkele bijkomende activiteiten, zoals het
beheer van het gemeentelijk patrimonium, groen en rioleringen en het beheer van
adres- en bevolkingsgegevens.
Kijken we naar de gemeenten die in de bevraging zijn opgenomen, dan zien we dat
vooralsnog de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ in de meerderheid zijn. Deze
gemeenten slagen er weliswaar in om de inzet van GIS uit te breiden naar andere
beleidsvelden, maar vaak gebeurt dat op een weinig gecoördineerde wijze. De
oververtegenwoordiging van grotere gemeenten in de enquête betekent echter dat er
in Vlaanderen nog heel wat gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ zijn, waar de inzet
van GIS beperkt blijft tot activiteiten in verband met ruimtelijke planning. De
gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ zijn voorlopig nog in de minderheid. De
ontwikkeling van deze typologie van GIS-gemeenten geeft ons alvast een beeld van
de diversiteit binnen het gebruik van GIS op lokaal niveau. Dé grote uitdaging voor
beleidsmakers zal zijn om op de juiste manier met deze diversiteit om te gaan.
׀ 41 ׀
4. Obstakels en ondersteuning
1. Inleiding
De mate waarin gemeenten erin slagen om te komen tot een uitgebreide en
gecoördineerde GIS-werking zal afhangen van de mate waarin zij erin slagen om
bepaalde knelpunten en obstakels te omzeilen of uit te schakelen. De uitbouw van een
GIS-werking is immers niet evident, en brengt in elke organisatie steevast een aantal
uitdagingen en vereisten met zich mee. Er is nood aan personeel, kennis, geld, steun
en data. Een gebrek of tekort aan één of meerdere van deze factoren maakt de
uitbouw van een goed functionerend GIS moeilijk en kan dus beschouwd worden als
een obstakel voor de uitbouw van een gemeentelijke GIS-werking. In dit hoofdstuk
gaan we in eerste instantie na in welke mate deze obstakels aanwezig zijn binnen de
Vlaamse gemeenten.
Gemeenten kunnen zelf inspanningen leveren om deze obstakels weg te werken of
alleszins te minimaliseren. Maar ook andere partijen, binnen en buiten de overheid,
kunnen hieraan een bijdrage leveren. Zo kunnen hogere overheden de gemeenten
ondersteunen bij de uitbouw van een gemeentelijke GIS-werking. Van buiten de
overheid kan die ondersteuning geleverd worden door leveranciers van GIS-
oplossingen, adviesverleners of andere dienstverleners. In dit hoofdstuk gaan we
daarom ook dieper in op de vraag naar ondersteuning bij de Vlaamse gemeenten.
Daarbij splitsen we die vraag op in twee deelvragen: welke ondersteuning hebben ze
nodig, en wie moet die ondersteuning leveren?
Tot slot bekijken we het gemeentelijk gebruik van GIS binnen de context van de
ruimere Geografische Data-Infrastructuur (GDI). Het doel van deze GDI is de
uitwisseling van geografische gegevens tussen alle betrokkenen te faciliteren en te
coördineren. Gemeenten spelen binnen een GDI een belangrijke rol, en die rol zal de
komende jaren alleen maar groter worden. De vraag is evenwel in welke mate de
Vlaamse gemeenten zich bewust zijn van die rol en van de GDI in het algemeen. Ook
die vraag trachten we in dit hoofdstuk te beantwoorden.
׀ 42 ׀
2. Obstakels voor een GIS-werking
Een van de belangrijkste bevindingen uit het voorgaande hoofdstuk is de kloof die er is
tussen het potentieel van GIS enerzijds en de realiteit van GIS anderzijds. Ondanks de
vele mogelijkheden blijft het gebruik van GIS vaak nog beperkt tot zeer typische
toepassingen. En zelfs in gemeenten met een relatief uitgebreide GIS-werking blijven
er nog altijd activiteiten die potentieel een meerwaarde zouden kunnen ondervinden
van de inzet van GIS, maar die in werkelijkheid nog zonder ondersteuning van GIS
gebeuren. Die afstand tussen potentieel en realiteit kan voor een deel verklaard
worden door de aanwezigheid van bepaalde obstakels, die een toegenomen inzet van
GIS verhinderen.
In de bevraging werd nagegaan welke de grootste obstakels zijn voor de verdere
uitbouw van GIS-activiteiten binnen de Vlaamse gemeenten. Daarvoor werd
gebruikgemaakt van een lijst van negen obstakels die werd voorgelegd aan de
respondenten. Op basis van deze lijst moesten de respondenten aangeven welke drie
knelpunten binnen hun organisatie de uitbouw van een GIS-werking verhinderen of
belemmeren. Daarbij moesten zij ook een rangorde aangeven voor deze drie
knelpunten. De resultaten van die oefening zijn weergegeven in tabel 4.1. Voor elk van
de weergegeven knelpunten wordt telkens aangegeven hoeveel procent van de
bevraagden dit als het grootste, tweede grootste en derde grootste knelpunt zagen. In
de laatste kolom is de som van deze drie percentages weergegeven, ofwel het totale
percentage bevraagde gemeenten dat het knelpunt in kwestie als een belangrijk
knelpunt voor de uitbouw van een GIS-werking binnen de eigen organisatie
beschouwde. De lijst van knelpunten is trouwens gerangschikt op basis van dit
totaalpercentage.
Uit de tabel blijkt duidelijk dat een tekort aan personeel hét grote knelpunt is bij de
uitbouw van een gemeentelijke GIS-werking. Bijna 70% van de bevraagde gemeenten
zien een tekort aan personeel immers als een knelpunt voor de uitbouw van GIS in
hun organisatie. Meer dan 45% van de bevraagden beschouwt een tekort aan
personeel zelfs als het grootste knelpunt. Het verschil met de andere (mogelijke)
knelpunten is groot. Geen enkel ander mogelijk knelpunt wordt immers door
(minstens) de helft van de respondenten als één van de drie grootste knelpunten
beschouwd. Met 41,8% van de respondenten die het als een knelpunt ervaren, komt
een tekort aan kennis en opleiding op een tweede plek. Het derde grootste knelpunt is
een gebrek aan budgetten die worden voorzien voor de uitbouw van GIS-activiteiten.
Opvallend daarbij is dat beiden (te weinig kennis/opleiding en te weinig budgetten)
nauwelijks worden genoemd als het grootste knelpunt. Een tekort aan kennis en
׀ 43 ׀
opleiding wordt het vaakst naar voren geschoven als het tweede grootste knelpunt.
Onvoldoende budgetten worden net iets vaker als derde grootste knelpunt beschouwd.
Tabel 4.1. Obstakels voor de uitbouw van lokale GIS-activiteiten
1e 2e 3e Totaal
Te weinig personeel 45,7% 14,7% 9,2% 69,6%
Onvoldoende kennis/opleiding 10,3% 20,1% 11,4% 41,8%
Onvoldoende budgetten 9,2% 13,0% 13,6% 35,9%
Onvoldoende interesse vanuit beleid/bestuur 7,1% 9,8% 13,6% 30,4%
Onvoldoende interesse bij andere medewerkers 2,7% 9,2% 10,9% 22,8%
Onvoldoende ondersteuning 3,3% 8,7% 10,3% 22,3%
Gebrek aan standaardisatie 6,0% 6,5% 6,0% 18,5%
Gebrek aan data 6,0% 4,3% 4,3% 14,7%
Andere 2,2% 2,2% 1,1% 5,4%
Andere mogelijke knelpunten die in (nog) mindere mate door onze respondenten
werden ervaren, zijn het gebrek aan interesse, een tekort aan ondersteuning, en een
gebrek aan standaardisatie en aan data. Wat het gebrek aan interesse betreft, wordt
het gebrek aan interesse bij de beleidsverantwoordelijken als een groter knelpunt
ervaren dan een gebrek aan interesse bij de medewerkers. Ook opvallend is het
percentage respondenten dat een gebrek aan standaardisatie of een gebrek aan data
als het grootste knelpunt ervaart. Dat percentage is immers hoger dan het percentage
respondenten dat in een tekort aan interesse bij andere medewerkers of in een gebrek
aan ondersteuning het grootste knelpunt ziet. Het totale percentage voor deze twee
laatstgenoemde knelpunten is echter groter, vandaar ook hun hogere positie in de
rangschikking.
Een interessante vraag is dan in welke mate de aanwezige knelpunten verschillend
zijn tussen de drie types van GIS-gemeenten. Algemeen gezien zijn de verschillen
eerder beperkt. Voor elk van de drie onderscheiden types van GIS-gemeenten is een
tekort aan personeel het grootste knelpunt. Bij de gemeenten met een „gelimiteerd
GIS‟ is dat evenwel vaker het geval dan bij de overige types. Van de gemeenten met
een „gelimiteerd GIS‟ beschouwt 82,7% een tekort aan personeel als een knelpunt. Bij
de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ is dat slechts 65,3%, en bij de
gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ slechts 62,5%. Bij deze laatste types van
׀ 44 ׀
GIS-gemeenten worden een gebrek aan data en aan standaardisatie dan weer
(relatief) vaker als een knelpunt ervaren. Zo beschouwt meer dan 40% van de
gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ een gebrek aan standaardisatie als een
knelpunt bij de verdere uitbouw van hun GIS-werking. Bij de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ of een „gelimiteerd GIS‟ is dat respectievelijk slechts 14,3% en
11,5%. Ook een gebrek aan data wordt niet even sterk als een knelpunt ervaren:
28,1% bij de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟, 15,3% bij de gemeenten met
een „gefragmenteerd GIS‟ en slechts 5,8% bij de gemeenten met een „gelimiteerd
GIS‟.
De obstakels en problemen waarmee de Vlaamse gemeenten geconfronteerd worden,
zijn dus deels dezelfde maar ook deels verschillend voor de drie types van
gemeenten. Een tekort aan personeel is het grootste knelpunt voor elk van de drie
types. Voor de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ is dat echter iets meer het geval
dan voor de andere twee types. De gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ of een
„gefragmenteerd GIS‟ onderscheiden zich door hun vraag naar gestandaardiseerde
data. Hieruit kunnen we afleiden dat het aanwezige aanbod aan data voorlopig
volstaat voor de GIS-activiteiten van de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟. Het is
alleszins niet het grote knelpunt.
Wat de achtergrondvariabelen van onze gemeenten betreft, zijn er slechts een viertal
significante verschillen terug te vinden. Over het algemeen zijn de ervaren knelpunten
dus grotendeels gelijk voor kleine en grote gemeenten, voor gemeenten met weinig of
veel personeelsleden en voor gemeenten uit verschillende provincies. Een tekort aan
opleiding wordt evenwel vaker als een knelpunt ervaren door gemeenten uit de
provincies Antwerpen, Limburg en West-Vlaanderen dan door gemeenten uit de
overige twee provincies. Ook gemeenten met weinig personeelsleden zien een tekort
aan opleiding vaker als een knelpunt dan gemeenten met veel personeelsleden. Twee
andere significante verschillen zijn gerelateerd aan het aantal inwoners binnen de
gemeenten: zowel een gebrek aan standaardisatie als een gebrek aan data worden
vaker als een knelpunt ervaren door gemeenten met een groter inwonersaantal. Maar
los van deze enkele verschilpunten is er dus een grote overeenstemming wat betreft
de aanwezige obstakels voor de uitbouw van een gemeentelijke GIS-werking.
׀ 45 ׀
3. De vraag naar ondersteuning
De grootste knelpunten die de gemeenten in Vlaanderen ervaren bij de verdere
uitbouw van hun GIS-werking zijn dus het tekort aan personeel, aan kennis en aan
financiële middelen. Een gebrek of tekort aan ondersteuning vinden we pas op de
zesde plaats in de lijst van knelpunten, met slechts 22,3% van de gemeenten die dit
als een groot knelpunt ervaren. Het ondersteunen van gemeenten is daarom nog geen
overbodige zaak. Het kan de gemeenten immers helpen bij het aanpakken en
wegwerken van andere knelpunten. Andere partijen beschikken vaak wel over de
kennis en expertise die nodig is om (bepaalde onderdelen van) een GIS-werking uit te
bouwen. Zij kunnen gemeenten op verschillende manieren helpen.
Een aantal van die manieren of vormen van ondersteuning staan weergegeven in
tabel 4.2. Voor elk van deze elf vormen werd aan de gemeenten gevraagd om aan te
geven van welke partij zij deze steun verwachten. Ze konden daarvoor kiezen uit vijf
verschillende mogelijkheden: naast het Agentschap voor Geografische Informatie
Vlaanderen (AGIV), de provincie, de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten
(VVSG) en een andere partij, was er nog de optie „geen ondersteuning nodig‟. Tabel
4.2 geeft in plaats van deze laatste optie echter het totale percentage weer in de
laatste kolom, zijnde de som van de percentages van de vier mogelijke partijen. Dat
percentage wordt gebruikt om de mogelijke vormen van ondersteuning te
rangschikken, te beginnen bij de „meest gevraagde‟ vorm van ondersteuning. Uit deze
totale percentages blijkt dat de optie „geen ondersteuning‟ relatief weinig werd
aangeduid. Voor het merendeel van de activiteiten koos minstens 90% van de
bevraagde gemeenten voor één van de vier mogelijke aanbieders van ondersteuning.
Voor het leveren van rapporteringtoepassingen was de vraag naar ondersteuning het
kleinst, met slechts 80,9% van de gemeenten.
Ondanks de relatief kleine verschillen, bieden de totale percentages ons wel inzicht in
de prioriteit van elk van deze vormen van ondersteuning. Zo blijken gemeenten in
eerste instantie ondersteuning te verwachten onder de vorm van het aanleveren van
recente datalagen. Alle bevraagde gemeenten hebben hiervoor immers één van de
vier mogelijke partijen aangeduid. Ook rekenen nagenoeg alle gemeenten op externe
opleiding en technische ondersteuning. Slechts enkele procenten lager vinden we het
informeren over het beleid, het aanbieden van kant-en-klare geotoepassingen en het
ondersteunen van projecten terug, gevolgd door netwerking en de uitbouw van een
GIS-werking. Voor slechts drie activiteiten ligt het totale percentage van gemeenten
dat ondersteuning verwacht onder de 90%: de opmaak van een GIS-plan, het
bijhouden van data en het leveren van rapporteringtoepassingen.
׀ 46 ׀
Tabel 4.2. Vraag naar ondersteuning van externe partijen
AGIV Provincie VVSG Andere Totaal
Recente datalagen aanleveren 85,0% 13,3% 0,0% 1,7% 100,0%
Opleidingen 26,5% 31,3% 9,0% 31,3% 98,2%
Technische ondersteuning 33,9% 18,2% 3,0% 41,8% 97,0%
Informatie over beleid 19,9% 20,5% 47,2% 6,8% 94,4%
Kant-en-klare geotoepassingen 47,2% 20,9% 2,5% 23,3% 93,9%
Ondersteuning van projecten 22,6% 44,0% 11,3% 13,7% 91,7%
Netwerking 22,2% 29,4% 22,2% 16,3% 90,2%
Uitbouw GIS-werking 17,2% 31,3% 22,7% 19,0% 90,2%
Opmaken van een GIS-plan 14,0% 29,3% 24,8% 19,7% 87,9%
Datalagen bijhouden 59,5% 16,1% 1,8% 8,3% 85,7%
Rapporteringstoepassingen leveren 27,4% 21,0% 11,5% 21,0% 80,9%
Duidelijkere verschillen tussen de opgelijste vormen van ondersteuning zien we echter
voor wat betreft de partij die deze ondersteuning moet leveren. In de meeste gevallen
is het één partij die erbovenuit steekt. Wat het aanleveren van actuele data betreft, is
dat bijvoorbeeld het AGIV, met 85% van de „stemmen‟. Ook voor wat betreft het
bijhouden van data (59,5%) en de voorziening van kant-en-klare geotoepassingen
(47,2%) wordt het AGIV het vaakst naar voren geschoven als verlener van
ondersteuning. Het AGIV wordt ook het vaakst aangeduid voor het leveren van
rapporteringtoepassingen, maar daar is het onderscheid met de andere partijen relatief
beperkt.
Twee andere activiteiten waarvoor het onderscheid beperkt is, zijn het voorzien van
opleidingen en het opmaken van een GIS-plan. Telkens worden de provincies het
vaakst uitgekozen als aanbieder van ondersteuning. Voor wat betreft ondersteuning op
vlak van het opmaken van een GIS-plan is er slechts een klein verschil met de VVSG.
Voor wat betreft het voorzien van opleidingen is er zelfs sprake van een ex aequo met
de zogenaamde andere partijen. Die verwijzen vooral naar softwareleveranciers,
adviesverleners en/of intercommunale organisaties. Die partijen kunnen een rol spelen
bij het organiseren van GIS-opleidingen. Nog een aspect waarin deze andere partijen
een ondersteunende functie kunnen opnemen, is de technische ondersteuning. Meer
dan vier op tien gemeenten verwachten immers technische ondersteuning van één
van deze andere partijen.
׀ 47 ׀
Keren we terug naar de ondersteunende rol van de provincie, dan zien we dat er drie
vormen van ondersteuning zijn waar zij duidelijk naar voren komen: het ondersteunen
van projecten, netwerking en de uitbouw van de gemeentelijke GIS-werking. De taak
van de VVSG ten slotte wordt duidelijk gesitueerd op vlak van het leveren van
informatie aangaande het GIS-beleid in Vlaanderen. Bijna de helft van de bevraagde
gemeenten rekent daarvoor op ondersteuning van de VVSG.
Opvallend is dus de grote mate van eensgezindheid bij de bevraagde gemeenten.
Voor de meeste van de voorgelegde vormen van ondersteuning is er één partij die
duidelijk naar voren wordt geschoven als meest geschikte aanbieder. Die
eensgezindheid komt ook tot uiting in het gebrek aan significante verschillen tussen de
verschillende groepen binnen onze enquête. Vergelijken we bijvoorbeeld de nood aan
ondersteuning voor de drie types van GIS-gemeenten, dan zien we dat er geen
significante verschillen zijn. Ook als we enkel een onderscheid maken op basis van
het aantal activiteiten waarvoor GIS wordt ingezet of het aantal coördinatie-
instrumenten (en dus niet de combinatie van beide), zijn er geen verschillen terug te
vinden.
Wat de achtergrondkenmerken van de gemeenten betreft, zoals het aantal inwoners,
het aantal personeelsleden of de provincie waarin de gemeente gelegen is, vinden we
slechts enkele significante verschillen terug. Zo houden de gemeenten uit de
verschillende provincies er een andere mening op na omtrent wie ondersteuning moet
bieden op vlak van rapporteringtoepassingen, projectontwikkeling en het bijhouden
van data. Wat betreft dat laatste wordt in alle provincies het AGIV als ondersteunende
partij bij uitstek beschouwd. Dat is ook zo in de provincie West-Vlaanderen, maar
weliswaar in mindere mate dan in de overige provincies. Een aanzienlijk deel van de
West-Vlaamse gemeenten ziet hier immers een rol weggelegd voor het
provinciebestuur.
Wat betreft de ondersteuning van projecten, gaat in alle provincies de voorkeur uit
naar de provincie. In de provincies West-Vlaanderen en Limburg is dat iets
nadrukkelijker het geval, voor gemeenten uit de provincies Oost-Vlaanderen en
Antwerpen dan weer iets minder. De Antwerpse gemeenten verwachten inzake
projecten vooral ondersteuning van het AGIV, en voor Oost-Vlaamse gemeenten is de
nood aan ondersteuning in het algemeen kleiner. Aangaande de voorziening van
toepassingen voor rapportering, zijn het de gemeenten uit de provincies Limburg en
Vlaams-Brabant die opvallen doordat ze ondersteuning verwachten van het provinciale
niveau. Oost-Vlaamse gemeenten rekenen op dat vlak vooral op de ondersteuning van
andere partijen, zoals private of intercommunale partners.
׀ 48 ׀
Ook als we rekening houden met de twee andere achtergrondkenmerken van de
gemeenten (aantal inwoners en aantal personeelsleden) zien we enkele significante
verschillen. Wat betreft het bijhouden van data bijvoorbeeld, is de nood aan
ondersteuning op zich het grootst bij gemeenten met een klein aantal inwoners.
Bovendien verwachten kleine gemeenten die steun ook vaker dan grotere gemeenten
van de provincie of van andere partijen. Gemeenten met een groter aantal inwoners
rekenen hiervoor in eerste instantie op het AGIV. Het verschil in aantal
personeelsleden blijkt dan weer te resulteren in een verschillende mening aangaande
ondersteuning op vlak van netwerking en de voorziening van kant-en-klare
geotoepassingen. Wat dat laatste betreft, verwachten de kleine gemeenten
ondersteuning van andere overheden, zoals het AGIV of de provincie, terwijl grotere
gemeenten eerder rekenen op andere partijen. Kleine gemeenten hebben daarnaast
ook meer steun nodig op vlak van netwerking, zonder duidelijke voorkeur voor een
bepaalde partij die dergelijke steun moet bieden. Bij de grotere gemeenten is die
voorkeur er wel, zij zien hier immers een rol weggelegd voor de VVSG.
4. Geografische Data-Infrastructuren (GDI)
Het potentieel van geografische gegevens op lokaal niveau wordt ook steeds vaker
erkend door partijen op hogere bestuursniveaus. De zeer gedetailleerde gegevens die
door lokale besturen wordt aangemaakt en/of bijgehouden, is ook voor andere partijen
– binnen en buiten de overheid – van grote waarde. Om uitwisseling tussen de
verschillende gebruikers en producenten van geografische gegevens te faciliteren en
te coördineren, wordt op verscheidene bestuursniveaus werk gemaakt van de
ontwikkeling van een Geografische Data-Infrastructuur (GDI). Die GDI kan beschouwd
worden als het geheel van technologische en organisatorische afspraken gericht op
een vlotte uitwisseling van geografische gegevens.
Initiatieven om tot zo‟n GDI te komen, vinden we terug op verschillende niveaus. Op
Europees niveau is er bijvoorbeeld de INSPIRE-richtlijn om geharmoniseerde
geografische informatie verplicht ter beschikking te stellen van belanghebbenden op
verschillende niveaus. Binnen Vlaanderen is er dan weer het samenwerkingsverband
GDI-Vlaanderen, dat instaat voor de uitbouw en exploitatie van de Vlaamse GDI. Dat
samenwerkingsverband zorgt reeds sinds 1995 (toen nog onder de naam GIS-
Vlaanderen) voor een groot aanbod aan geografische data en diensten binnen
Vlaanderen. Binnen het samenwerkingsverband worden verscheidene initiatieven
opgezet om het aanbod aan geografische gegevens binnen Vlaanderen verder uit te
׀ 49 ׀
bouwen. Het Centraal Referentieadressenbestand (CRAB) en het Grootschalig
Referentiebestand (GRB) zijn twee sleutelinitiatieven binnen de Vlaamse GDI.
Het CRAB is het adressenproject binnen de Vlaamse GDI, en richt zich in eerste
instantie op de uitwisseling en kwaliteit van adresgegevens binnen Vlaanderen. Het
doel van CRAB is om één generiek bruikbare standaard voor het definiëren en
coderen van adressen tot stand te brengen, om één correct en actueel bestand met
alle adressen in Vlaanderen aan te maken, en informatie over de geografische locatie
van adressen te integreren (AGIV, 2011a). Gemeenten zullen hierbij optreden als
initiator van de adrescomponenten straatnaam, huisnummer en subadres. In die rol
zullen zij meewerken aan zowel de aanmaak als de bijhouding van het CRAB. Wat de
aanmaak van het CRAB betreft, moeten gemeenten alle straatnamen, huisnummers
en subadressen binnen hun grondgebied en de geografische koppeling van deze
gegevens eenmalig valideren. Het CRAB bijhouden is een permanente opdracht, en
omvat het doorvoeren van alle noodzakelijke adresmutaties en het corrigeren van
vastgestelde fouten.
Het GRB staat voor het Grootschalig Referentiebestand en is een geografische
databank waarin gegevens van gebouwen, de inrichting van wegen, spoorwegen,
watergebieden en kavels zijn opgenomen. Het GRB wordt daarbij beschouwd als een
referentiebestand, wat betekent dat alle bestuursinstanties een aanvaardingsplicht
hebben ten aanzien van deze gegevens. Van zodra het GRB gebiedsdekkend is voor
Vlaanderen, zal er ook een algemene gebruiksplicht gelden. Het GRB is daardoor een
belangrijke authentieke gegevensbron in wording waarin verschillende gegevens zijn
geïntegreerd. De bijhouding van het GRB zorgt ervoor dat de GRB-databank
voortdurend geactualiseerd wordt. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de
gemeenten: op korte termijn gaat het hoofdzakelijk om het melden van afwijkingen, op
lange termijn zullen gemeenten die een bepaalde terreinmutatie teweegbrengen zelf
instaan voor de inventarisatie en registratie van de nieuwe situatie (AGIV, 2011b).
Zoals eerder in dit rapport al werd aangegeven, vereist het laten deelnemen van
gemeenten aan een bredere GDI wel wat inspanningen. Een absolute vereiste is de
aanwezigheid van een zeker bewustzijn omtrent zowel de inhoud als de meerwaarde
van die GDI voor de gemeenten zelf. In onze bevraging peilden we daarom ook naar
de kennis bij de gemeenten van enkele van de hierboven aangehaalde GDI-
initiatieven. Gebruikmakend van een vijfpuntenschaal, gaande van „zeer weinig‟ tot
„zeer goed‟, moesten de gemeenten aangeven in welke mate zij op de hoogte waren
van deze initiatieven. In tabel 4.3 zien we de resultaten voor wat betreft de kennis van
de gemeenten aangaande INSPIRE en de GDI-Vlaanderen. Ook de VVSG GIS-
׀ 50 ׀
werkgroep is in deze tabel opgenomen. De VVSG GIS-werkgroep bestaat uit GIS-
coördinatoren van verschillende steden en gemeenten en komt maandelijks bij elkaar.
Tijdens deze bijeenkomsten worden ervaringen over het gebruik van GIS uitgewisseld,
dossiers met een link naar de gemeentelijke GIS-werking besproken en een
gezamenlijk standpunt aangaande deze dossiers ingenomen.
Tabel 4.3. Kennis van GDI-initiatieven
Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed Zeer goed
INSPIRE 36,9% 27,3% 25,0% 10,9% 0,0%
GDI-Vlaanderen 18,5% 31,5% 27,0% 20,8% 2,2%
VVSG GIS-werkgroep 18,8% 27,3% 26,7% 18,2% 9,1%
Tabel 4.3 toont alvast dat het bewustzijn over deze drie initiatieven bij de Vlaamse
gemeenten eerder beperkt is. Telkens is het aandeel van de gemeenten die helemaal
niet of zeer weinig op de hoogte zijn groter dan het aandeel van de gemeenten die
goed tot zeer goed op de hoogte zijn. Het Europese INSPIRE-initiatief scoort het minst
goed, met slechts 10,9% van de bevraagde gemeenten die aangeven dit initiatief goed
te kennen. De grootste groep gemeenten geeft aan INSPIRE helemaal niet te kennen.
Opvallend is dat geen enkele gemeente aangeeft het initiatief zeer goed te kennen.
Ook wat de GDI-Vlaanderen betreft, is de kennis bij de Vlaamse gemeenten nog
eerder beperkt: 20,8% van de bevraagde gemeenten zegt de GDI-Vlaanderen goed te
kennen, nauwelijks 2,2% stelt over een zeer goede kennis te beschikken. Het
percentage gemeenten dat aangeeft de GDI-Vlaanderen helemaal niet te kennen, is
met 18,5% lager dan bij de INSPIRE-richtlijn. Hier stelt de grootste groep gemeenten
over weinig kennis te beschikken. De VVSG GIS-werkgroep ten slotte is door 27,3%
van de gemeenten goed tot zeer goed gekend. Daarvan zijn er 18,2% die aangeven
goed op de hoogte te zijn, en 9,1% die aangeven zeer goed op de hoogte te zijn. Het
merendeel van de gemeenten kent de VVSG-groep ofwel weinig, ofwel niet weinig
maar ook niet goed.
De kennis en het gebruik van CRAB bij de Vlaamse gemeenten is uitgedrukt in tabel
4.4. Wat kennis betreft, wordt een onderscheid gemaakt tussen de kennis van CRAB
op zich, en de kennis van het CRAB-decreet en de daarin vastgelegde taken voor de
gemeenten. Het CRAB-project zelf is goed gekend bij de gemeenten, met bijna 70%
van de gemeenten die aangeven CRAB goed tot zeer goed te kennen. Toch is slechts
één derde van de gemeenten op de hoogte van de inhoud van het CRAB-decreet en
׀ 51 ׀
de taken die daaruit voortvloeien voor gemeenten. De grote groep van gemeenten
zegt het decreet en de taken voor gemeenten niet slecht maar ook niet goed te
kennen. Het bestand wordt momenteel door 35% van de bevraagde gemeenten veel
tot zeer veel gebruikt.
Tabel 4.4. Kennis en gebruik van CRAB
Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Kennis CRAB 1,6% 2,7% 28,0% 57,1% 10,4%
Kennis CRAB-decreet 11,7% 16,8% 38,5% 27,9% 5,0%
Gebruik CRAB 17,0% 15,2% 32,2% 29,8% 5,8%
Het gebruik van het GRB ligt iets lager, zo blijkt uit tabel 4.5. Bijna 20% van de
gemeenten geven aan het GRB veel tot zeer veel te gebruiken voor hun interne
werkzaamheden. Het extern uitwisselen van het GRB met derden die werken in
opdracht van de gemeente gebeurt minder vaak. Slechts 8,6% van de gemeenten zegt
dat veel tot zeer veel te doen. In meer dan 60% van de bevraagde gemeenten was het
GRB-bestand echter nog in aanmaak en dus nog niet beschikbaar.
Tabel 4.5. Gebruik van GRB
Helemaal
niet Weinig Niet veel,
niet weinig
Veel Zeer veel Geen GRB
Intern gebruik 4,6% 6,3% 8,6% 9,2% 10,3% 60,9%
Externe uitwisseling 8,6% 10,3% 11,5% 6,3% 2,3% 60,9%
In de tabellen 4.6 tot 4.10 wordt de kennis van de verschillende initiatieven vergeleken
voor de drie types van GIS-gemeenten. Op die manier gaan we na of er een verschil
bestaat in de mate waarin elk van deze types op de hoogte is van de GDI-initiatieven.
Voor elk van de initiatieven blijkt er wel degelijk een significant verschil te zijn tussen
de drie types van GIS-gemeenten. Telkens zijn het de gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟ die het best op de hoogte zijn van de verschillende initiatieven, en
de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ die het minst goed op de hoogte zijn. Het
bewustzijn en de kennis van de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ ligt
bovendien in de meeste gevallen dichter bij die laatste groep. De verschillen tussen de
drie groepen zijn vaak uitermate groot. Wat de kennis van INSPIRE betreft (tabel 4.6)
׀ 52 ׀
is geen enkele van de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ goed of zeer goed op de
hoogte van de inhoud en betekenis van de richtlijn. Bij de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ is dat nauwelijks 7,5%, en bij de gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟ heeft 37,5% een goede kennis van INSPIRE.
Tabel 4.6. Kennis van INSPIRE bij de drie types GIS-gemeenten
INSPIRE Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Gelimiteerd GIS 59,6% 25,5% 14,9% 0,0% 0,0%
Gefragmenteerd GIS 36,8% 30,5% 25,3% 7,4% 0,0%
Gecoördineerd GIS 3,1% 18,8% 40,6% 37,5% 0,0%
De GDI-Vlaanderen is door elk van de drie types van GIS-gemeenten al wat beter
gekend. Bij de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ zijn er echter slechts 6,3% goed
tot zeer goed op de hoogte van de GDI-Vlaanderen. Bij de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ is dat 15,6%, met uitsluitend gemeenten die aangeven goed op
de hoogte te zijn. Bij de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ is de kennis van de
Vlaamse GDI al heel wat groter, met twee op drie gemeenten die de GDI-Vlaanderen
goed tot zeer goed kennen.
Tabel 4.7. Kennis van GDI-Vlaanderen bij de drie types GIS-gemeenten
GDI-Vlaanderen Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Gelimiteerd GIS 35,4% 39,6% 18,8% 4,2% 2,1%
Gefragmenteerd GIS 15,6% 35,4% 33,3% 15,6% 0,0%
Gecoördineerd GIS 3,1% 6,3% 21,9% 59,4% 9,4%
De mate waarin de verschillende types van GIS-gemeenten in Vlaanderen op de
hoogte zijn van het bestaan en de werking van de VVSG GIS-werkgroep is
weergegeven in tabel 4.8. Daaruit blijkt dat vooral de gemeenten met een
„gefragmenteerd GIS‟ hiervan beter op de hoogte zijn dan van de GDI-Vlaanderen, al
is het uiteindelijk slechts één op de vier gemeenten van dit type dat goed tot zeer goed
op de hoogte is. Bij de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ zien we een relatief
grote groep gemeenten (28,1%) die aangeven zeer goed op de hoogte te zijn van de
VVSG GIS-werkgroep. Anderzijds zijn er wel meer gemeenten van dit type die weinig
׀ 53 ׀
op de hoogte zijn van dit VVSG-initiatief (15,6%), vergeleken met het aantal
gemeenten die weinig op de hoogte zijn van de GDI-Vlaanderen.
Tabel 4.8. Kennis van VVSG GIS-werkgroep bij de drie types GIS-gemeenten
VVSG GIS Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Gelimiteerd GIS 30,4% 39,1% 21,7% 8,7% 0,0%
Gefragmenteerd GIS 18,8% 25,0% 30,2% 18,8% 7,3%
Gecoördineerd GIS 3,1% 15,6% 21,9% 31,3% 28,1%
Tot slot kijken we ook nog eens naar het verschil in kennis over het CRAB en het
CRAB-decreet voor de drie types van GIS-gemeenten. In overeenstemming met de
bovenstaande bevindingen is ook de kennis van het CRAB het grootst bij de
gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟. Opvallend is echter dat in elk van de drie
types een grote groep gemeenten minstens een goede kennis heeft van het CRAB. Bij
de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ gaat het om 42,3% van de gemeenten, bij de
gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ om 72,9%, en bij de gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟ om 93,7%. Bovendien zijn er van elk type nauwelijks of zelfs geen
gemeenten die helemaal geen of weinig kennis hebben van het CRAB.
Tabel 4.9. Kennis van CRAB bij de drie types GIS-gemeenten
CRAB Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Gelimiteerd GIS 5,8% 5,8% 46,2% 40,4% 1,9%
Gefragmenteerd GIS 0,0% 1,0% 26,0% 63,5% 9,4%
Gecoördineerd GIS 0,0% 0,0% 6,3% 65,6% 28,1%
Minder goed gekend zijn het CRAB-decreet en de taken voor de gemeenten die
daaruit voortvloeien. Zeker bij de gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ is die kennis
weer eerder beperkt, met 58% van de gemeenten die het decreet helemaal niet of
weinig kennen. Bij de groep met een „gefragmenteerd GIS‟ zien we vooral gemeenten
terug die aangeven het decreet niet weinig maar ook niet goed te kennen. Bijna twee
op de drie gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ kent het CRAB-decreet en de
daarin vastgelegde taken voor gemeenten dan weer goed, één op acht zelfs zeer
goed.
׀ 54 ׀
Tabel 4.10. Kennis van CRAB-decreet bij de drie types GIS-gemeenten
CRAB-decreet Helemaal
niet Weinig Niet goed,
niet weinig Goed/Veel Zeer goed/
zeer veel
Gelimiteerd GIS 30,0% 28,0% 30,0% 12,0% 0%
Gefragmenteerd GIS 6,3% 15,8% 48,4% 24,2% 5,3%
Gecoördineerd GIS 0% 0% 21,9% 65,6% 12,5%
5. Conclusie
In dit vierde hoofdstuk van ons rapport bekeken we het gebruik van geo-informatie in
de Vlaamse gemeenten vanuit de knelpunten waarmee zij worden geconfronteerd,
hun vraag naar externe ondersteuning en hun kennis van verschillende initiatieven op
vlak van de ontwikkeling van een GDI. Voor elk van deze aspecten kunnen we uit de
bevraging enkele belangrijke lessen trekken.
Wat de knelpunten betreft waarmee gemeenten worden geconfronteerd bij de
(verdere) uitbouw van een GIS-werking, zagen we dat een tekort aan personeel als
het belangrijkste knelpunt wordt beschouwd. Bijna de helft van de gemeenten ziet een
tekort aan personeel als het belangrijkste knelpunt, meer dan twee derde van de
gemeenten als één van de drie belangrijkste. Andere knelpunten die door de
bevraagde gemeenten worden erkend zijn een tekort aan kennis en opleiding en de
beperkte budgetten voor GIS. Een gebrek aan standaardisatie en aan data worden
over het algemeen minder vaak als een knelpunt beschouwd, of toch niet als het
belangrijkste knelpunt.
Niet alleen over de obstakels voor de verdere uitbouw van een GIS is er een grote
eensgezindheid onder de bevraagde gemeenten. Ook over de vraag naar
ondersteuning zijn de gemeenten het in grote lijnen eens. Externe partijen worden als
onmisbaar beschouwd voor wat betreft het aanleveren van actuele data, het voorzien
van opleiding en het aanbieden van technische ondersteuning. Ook voor tal van
andere activiteiten wordt gesteld dat externe partijen een bijdrage kunnen leveren aan
de gemeentelijke GIS-werking. Bovendien zijn de bevraagde gemeenten het ook
grotendeels eens over wie nu juist welke ondersteuning zou moeten leveren. De
gemeenten komen als het ware tot een verdeling van de taken als het gaat over wie
nu het best welke ondersteuning kan leveren.
De primaire taak van het AGIV is daarbij het aanleveren van actuele data. Andere
taken die voor het AGIV zijn weggelegd, zijn het bijhouden van bepaalde datasets en
׀ 55 ׀
het aanbieden van kant-en-klare geotoepassingen die meteen ingezet kunnen worden.
Andere taken van eerder technische aard worden toegewezen aan externe partijen,
zoals softwareleveranciers of private adviesverleners. Van hen wordt in eerste
instantie technische ondersteuning verwacht. Daarnaast kunnen zij ook op vlak van
opleiding een bijdrage leveren aan de gemeentelijke GIS-werking. Wat de
ondersteuning van eerder organisatorische aard betreft, rekenen de gemeenten in
sterke mate op de provincies. Zij kunnen ondersteuning bieden bij specifieke projecten
of bij de uitbouw van een gemeentelijk GIS. Ook op vlak van opleidingen en de
opmaak van een GIS-plan kunnen zij een zinvolle rol vervullen. Dat laatste kan
eventueel ook door de VVSG gebeuren, maar daarvan verwachten de gemeenten in
eerste instantie informatie over het GIS-beleid in Vlaanderen.
Binnen dat GIS-beleid zullen gemeenten een steeds belangrijkere rol gaan spelen als
producent, beheerder en/of „bijhouder‟ van grootschalige gegevens. Zowel op
Europees als op Vlaams niveau zijn er reeds verscheidene initiatieven ontwikkeld en
geïmplementeerd die een vlottere uitwisseling van geografische gegevens beogen. In
de bevraging peilden we naar de kennis bij de Vlaamse gemeenten van die
initiatieven. Het Europese INSPIRE-initiatief scoorde daarbij het slechtst, maar ook de
kennis van de GDI-Vlaanderen was relatief beperkt. Het CRAB-bestand was heel wat
beter gekend bij de gemeenten, al was het met de kennis van het CRAB-decreet en de
daarin vastgelegde taken voor de gemeenten iets minder goed gesteld.
In dit hoofdstuk gingen we ook na in welke mate de gepercipieerde obstakels, de
vraag naar ondersteuning en de kennis van de GDI verschillen tussen de drie types
van GIS-gemeenten. Wat de obstakels en vraag naar ondersteuning betreft, waren de
verschillen tussen de drie types van GIS-gemeenten eerder klein. Dat geldt dan weer
niet voor de verschillen op vlak van de kennis van de GDI en de initiatieven die tot de
verdere ontwikkeling van deze GDI bijdragen. Uit onze resultaten bleek dat het vooral
de gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ zijn die goed op de hoogte zijn van
INSPIRE, de GDI-Vlaanderen, de VVSG GIS-werkgroep en het CRAB. Bij de
gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ en vooral de gemeenten met een
„gelimiteerd GIS‟ was de kennis van en het bewustzijn omtrent de GDI vaak minder
aanwezig. Beschouwen we dit bewustzijn als een sleutelvoorwaarde voor de
succesvolle ontwikkeling van een GDI, dan betekent dit dat er nog heel wat
inspanningen geleverd moeten worden opdat gemeenten overtuigd raken van de
meerwaarde van een GDI. Zo niet bestaat het gevaar dat andere inspanningen tot
weinig succes zullen leiden.
׀ 59 ׀
5. Methodologie
1. Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken van dit rapport werden de resultaten van de VVSG-
bevraging van 2010 uitgebreid besproken. Zoals eerder al werd aangegeven,
organiseerde de VVSG in 2008 een gelijkaardige bevraging over het gebruik van GIS
in lokale besturen in Vlaanderen. Interessant daarbij is dat een groot deel van de
vragen uit de eerste bevraging ook in 2010 werd overgenomen en dat een groot deel
van de respondenten uit 2010 ook aan de eerdere enquête heeft deelgenomen. De
combinatie van beide bevragingen biedt daardoor een aantal interessante
mogelijkheden voor longitudinaal onderzoek.
2. Longitudinaal onderzoek
Het meervoudig observeren van dezelfde onderzoekseenheden doorheen de tijd wordt
omschreven als longitudinaal onderzoek. Longitudinaal onderzoek onderscheidt zich
van cross-sectioneel onderzoek, waarbij data worden verzameld over één of meerdere
fenomenen op één bepaald moment of binnen één bepaalde periode. Bij cross-
sectioneel onderzoek wordt dus voor elk individu, elke eenheid of elke case een
meting gedaan van bepaalde concepten, items of variabelen binnen één periode. Bij
longitudinaal onderzoek worden gegevens verzameld omtrent één of meerdere
variabelen voor twee of meerdere perioden. Dat maakt het mogelijk om veranderingen
te meten en eventueel te verklaren.
Longitudinaal onderzoek kan bijgevolg gedefinieerd worden als onderzoek waarbij 1)
voor elk item of elke variabele data worden verzameld op twee of meerdere momenten
in de tijd; 2) de geanalyseerde individuen en cases dezelfde of minstens gelijkaardig
zijn over de verschillende perioden heen; en 3) de analyse een vergelijking omvat van
de data over de verschillende perioden heen (Menard, 2002). Dat onderzoek kan
evenwel verschillende vormen aannemen. Data kunnen verzameld worden tijdens
verschillende perioden, waarbij deze data betrekking hebben op elk van die perioden,
en waarbij de cases en variabelen ook dezelfde zijn in elke periode (een zogenaamd
„prospective panel design‟). Men kan echter ook op één moment of tijdens één periode
data verzamelen aangaande meerdere perioden („retrospectief paneldesign‟). Een
andere mogelijkheid is dat men data verzamelt aangaande (en eventueel ook tijdens)
׀ 60 ׀
meerdere perioden over dezelfde variabelen maar bij verschillende (gelijkaardige)
cases. De exacte definiëring van longitudinaal onderzoek is evenwel sterk afhankelijk
van de discipline waarbinnen dit onderzoek plaatsvindt. Zo wordt een retrospectief
onderzoekdesign in sommige disciplines niet als longitudinaal beschouwd (Menard,
2002).
Longitudinaal onderzoek heeft over het algemeen twee mogelijke doelstellingen:
patronen van verandering beschrijven, en de richting en de sterkte van causale
relaties vaststellen (Menard, 2002). Baltes & Nettlesroad (1979) onderscheidden
daarbinnen vijf specifieke doelstellingen van longitudinaal onderzoek, of vijf motivaties
om longitudinaal onderzoek uit te voeren: 1) het identificeren van veranderingen per
individu; 2) het identificeren van verschillen in veranderingen tussen individuen; 3) het
analyseren van samenhang tussen bepaalde veranderingen; 4) het analyseren van de
oorzaken of determinanten van veranderingen en 5) het analyseren van de oorzaken
of determinanten van verschillen in veranderingen tussen individuen.
De eisen die gesteld worden aan (traditioneel) cross-sectioneel onderzoek gelden ook
voor longitudinaal onderzoek. Daarnaast zijn er nog enkele bijkomende
aandachtspunten bij longitudinaal onderzoek. Of, zoals Menard (2002) het stelt,
“longitudinaal onderzoek heeft alle problemen van cross-sectioneel onderzoek, plus
nog enkele bijkomende”. Een van de kernproblemen is het maken van een
onderscheid tussen onbetrouwbaarheden in het onderzoek en feitelijke veranderingen.
In het geval van prospectief longitudinaal onderzoek bestaat ook het gevaar dat
respondenten bij een latere meting hun gedrag of hun antwoorden aanpassen als
reactie op de eerdere metingen. Een andere (mogelijke) hindernis bij prospectief
design is dat er respondenten afhaken tussen de verschillende metingen in. Hoewel
men inspanningen kan doen om te vermijden dat respondenten afhaken, is het niet uit
te sluiten dat er respondenten afvallen. In dat geval moet men behoedzaam omgaan
met de ontbrekende data.
3. Respons
Een van de problemen bij prospectief longitudinaal onderzoek is het afvallen van
respondenten tussen de verschillende metingen in. Wanneer we de VVSG-
bevragingen beschouwen als een longitudinaal onderzoek worden we eveneens met
dat probleem geconfronteerd. Het aantal afgehaakte respondenten tussen beide
metingen is immers relatief groot: van de 249 gemeenten die in 2008 aan de
׀ 61 ׀
bevraging hebben deelgenomen, hebben er slechts 156 nogmaals meegedaan in
2010. Maken we echter de vergelijking met de bevraging uit 2010, dan zien we dat er
in dat jaar 28 nieuwe gemeenten zijn ten opzichte van de bevraging uit 2008.
In onze longitudinale analyse worden enkel de 156 gemeenten opgenomen die aan
beide bevragingen hebben deelgenomen. Op die manier heeft onze analyse
betrekking op exact dezelfde cases. Vergeleken met de voorgaande hoofdstukken en
analyses in dit rapport, gaat het echter om een gewijzigde respondentengroep. Dat
betekent dat ook de percentages en frequenties voor de gemeten variabelen zullen
afwijken van de percentages en frequenties uit de vorige hoofdstukken. In dit deel van
het onderzoek ligt de focus hoofdzakelijk op de veranderingen en evoluties tussen
2008 en 2010.
Vanwege de gewijzigde respondentengroep staan we eerst nog even stil bij de
representativiteit van het onderzoek. Net als in het eerste deel van dit rapport
vergelijken we de bevraagde gemeenten met de totale populatie van gemeenten in
Vlaanderen. Zoals hierboven aangegeven, zijn er van de 308 gemeenten in
Vlaanderen 156 opgenomen in de longitudinale analyse. 50,6% van de Vlaamse
gemeenten heeft met andere woorden deelgenomen aan beide VVSG-bevragingen.
In tabel 5.1 worden de bevraagde Vlaamse gemeenten vergeleken met de totale
populatie van de Vlaamse gemeenten voor wat betreft het aantal inwoners per
gemeente. Hieruit blijkt dat alle inwonerscategorieën weliswaar vertegenwoordigd zijn
in onze analyse, maar dat er een oververtegenwoordiging is van gemeenten met meer
dan 30 000 inwoners. Ook gemeenten met een inwonersaantal tussen 15 000 en
20 000 zijn lichtjes oververtegenwoordigd. Omgekeerd zijn het vooral de gemeenten
met minder dan 10 000 inwoners die in mindere mate zijn opgenomen in de analyse.
Tabel 5.1. Respons per aantal inwoners
Respons Vlaanderen
Minder dan 10 000 36 (23,1%) 89 (28,9%)
10 000 – 15 000 36 (23,1%) 83 (26,9%)
15 000 – 20 000 29 (18,6%) 51 (16.6%)
20 000 – 30 000 23 (14,7%) 43 (14,0%)
Meer dan 30 000 32 (20,5%) 42 (13,6%)
Totaal 156 (100%) 308 (100%)
׀ 62 ׀
Wanneer we kijken naar het totale aantal personeelsleden binnen de gemeentelijke
organisatie (tabel 5.2), zien we eens enigszins gelijkaardig beeld. Wederom zijn de
gemeenten met veel personeelsleden oververtegenwoordigd in de analyse, terwijl
gemeenten met minder dan 100 personeelsleden ondervertegenwoordigd zijn. We
kunnen evenwel stellen dat voor elk van de onderscheiden groepen voldoende
gemeenten zijn opgenomen in het onderzoek.
Tabel 5.2. Respons per aantal personeelsleden
Respons Vlaanderen
0 – 50 personeelsleden 22 (14,1%) 58 (18,8%)
50 – 100 personeelsleden 41 (26,3%) 100 (32,5%)
100 – 150 personeelsleden 34 (21,8%) 57 (18,5%)
150 – 200 personeelsleden 21 (13,4%) 33 (10,7%)
Meer dan 200 personeelsleden 38 (24,4%) 60 (19,5%)
Totaal 156 (100%) 308 (100%)
Tabel 5.3 geeft de provincies weer waaruit de gemeenten in onze analyse afkomstig
zijn. Met 19 gemeenten scoort de provincie Limburg het laagst, wanneer we enkel
naar de absolute aantallen kijken. Maken we evenwel de vergelijking met de verdeling
in Vlaanderen, dan valt vooral de ondervertegenwoordiging van gemeenten uit
Vlaams-Brabant op. Ook gemeenten uit de provincies Antwerpen, Limburg en Oost-
Vlaanderen zijn ondervertegenwoordigd in de analyse, zij het in mindere mate dan de
Vlaams-Brabantse gemeenten. Gemeenten uit de provincie West-Vlaanderen zijn dan
weer sterk oververtegenwoordigd: in Vlaanderen maken zij iets meer dan 20% uit van
de populatie, en in onze analyse omvatten zij 27,6% van de gemeenten.
Tabel 5.3. Respons per provincie
Respons Vlaanderen
Antwerpen 34 (21,8%) 70 (22,7%)
Limburg 19 (12,2%) 44 (14,3%)
Oost-Vlaanderen 32 (20,5%) 65 (21,1%)
Vlaams-Brabant 28 (17,9%) 65 (21,1%)
West-Vlaanderen 43 (27,6%) 64 (20,8%)
Totaal 156 (100%) 308 (100%)
׀ 63 ׀
4. Conclusie
In onze longitudinale analyses staan twee aspecten van de GIS-werking van
gemeenten centraal: de activiteiten waarvoor zij GIS gebruiken en de instrumenten die
zij inzetten om hun GIS-werking te coördineren. Voor elk van deze aspecten zal een
vergelijking gemaakt worden tussen de situatie in 2010 en de situatie in 2008. Daarbij
zal zowel gekeken worden naar het totale aantal activiteiten en het totale aantal
instrumenten als naar de activiteiten en instrumenten waarover het juist gaat. Beide
aspecten zullen besproken worden in twee aparte hoofdstukken. Het achtste en
laatste hoofdstuk van dit rapport omvat een conclusie, waarin wordt teruggeblikt op de
belangrijkste resultaten van zowel de longitudinale als de cross-sectionele analyse.
׀ 65 ׀
6. Evolutie van GIS-activiteiten
1. Inleiding
In het eerste deel van dit rapport werden de activiteiten waarvoor gemeenten
gebruikmaken van GIS geanalyseerd voor wat betreft 2010. Deze analyse toonde
onder meer aan dat de inzet van GIS in heel wat gemeenten beperkt blijft tot typische
beleidsvelden zoals ruimtelijke planning en milieu of typische toepassingen zoals het
aanmaken van thematische kaarten. Slechts een minderheid van de Vlaamse
gemeenten slaagt erin om zijn GIS-activiteiten uit te breiden naar andere
beleidsvelden. In dit deel van het rapport maken we de vergelijking met de resultaten
uit 2008, en gaan we na in welke mate en op welke wijze de GIS-activiteiten van de
Vlaamse gemeenten de voorbije twee jaren geëvolueerd zijn. Daarbij kijken we zowel
naar de evolutie van het totale aantal activiteiten voor elke gemeente als naar de
evolutie van deze activiteiten op zich.
Alvorens we ingaan op de resultaten van de analyse, moeten we nog een belangrijke
methodologische kanttekening maken. Deze heeft betrekking op de lijst van
activiteiten die aan de respondenten werd voorgelegd. De lijst van 2010 kende immers
twee bijkomende activiteiten ten opzichte van de lijst van 2008. Zowel de aanmaak
van themakaarten voor beleidsplannen als de inventarisatie van risico-inrichtingen
waren in 2008 niet opgenomen in de vragenlijst. In onze longitudinale analyse laten we
beide activiteiten dan ook buiten beschouwing en analyseren we enkel de vooruitgang
van de overige achttien activiteiten.
2. Aantal activiteiten
Wanneer we in eerste instantie kijken naar het totale aantal activiteiten waarvoor
gemeenten GIS gebruiken, dan zien we dat het gemiddelde aantal gestegen is van 5,5
in 2008 tot 6,3 in 2010. Gemiddeld kunnen we dus spreken van een stijging van 0,8 of
net niet één activiteit. Let wel, zoals zonet werd aangegeven gaat het hier om een
totaal van achttien activiteiten. Eerder in dit rapport was er immers sprake van een
gemiddeld aantal van zeven activiteiten, op een totaal van twintig. Het relatief grote
verschil tussen beide gemiddelden is vooral te wijten aan het ontbreken van „de
aanmaak van themakaarten‟ als mogelijke activiteit. Die activiteit werd immers door
bijna de helft van de bevraagde gemeenten uitgevoerd met ondersteuning van GIS.
׀ 66 ׀
In tabel 6.1 gaan we na waar deze gemiddelde stijging precies vandaan komt en
onderscheiden we vier groepen van gemeenten: 1) gemeenten waarvan de GIS-
activiteiten de voorbije twee jaren zijn afgenomen; 2) gemeenten waarvan de GIS-
activiteiten constant zijn gebleven; 3) gemeenten waarvan de GIS-activiteiten lichtjes
zijn toegenomen en 4) gemeenten waarvan de GIS-activiteiten een grote toename
hebben gekend. Voor elk van deze groepen zijn het aantal gemeenten en het
percentage weergegeven.
Tabel 6.1. Evolutie in aantal GIS-activiteiten
Aantal Percentage
GIS-activiteiten zijn afgenomen 39 25,0%
GIS-activiteiten zijn constant gebleven 33 21,2%
GIS-activiteiten zijn licht toegenomen (met 1 of 2 activiteiten) 49 31,4%
GIS-activiteiten zijn sterk toegenomen (meer dan 2 activiteiten) 35 22,4%
Totaal 156 100%
Tabel 6.1 toont zo aan dat in een kwart van de gemeenten de GIS-activiteiten de
voorbije twee jaren zijn afgenomen. In de meeste gevallen gaat het daarbij trouwens
om een daling van één (11% van de organisaties), twee (5,0%) of drie (5,0%)
activiteiten. Een grotere daling in het aantal GIS-activiteiten komt slechts bij enkele
gemeenten voor. Het aantal organisaties waarbij de GIS-activiteiten de voorbije jaren
constant zijn gebleven is 33, oftewel 21% van het totaal.
Dat betekent dus dat in meer dan de helft (bijna 54%) van de bevraagde gemeenten
het totale aantal GIS-activiteiten over de voorbije twee jaren is toegenomen. Tabel 6.1
maakt daarbij een onderscheid tussen een lichte toename (met slechts één of twee
activiteiten) en een grotere toename (met meer dan drie activiteiten). 31,4% van de
bevraagde gemeenten behoort tot de eerste categorie en kent dus een toename met
maximaal twee activiteiten. Voor 19% van de gemeenten betreft het één extra
activiteit, voor 12% twee bijkomende activiteiten. Gemeenten waar het totale aantal
activiteiten waarvoor GIS gebruikt wordt in grotere mate is toegenomen, maken 22,4%
uit van de respondenten. In meer dan de helft daarvan (12%) gaat het om een
uitbreiding met drie activiteiten, voor de overige gemeenten gaat het om een toename
van vier tot elf activiteiten.
׀ 67 ׀
Een interessante vraag is of de evolutie van het aantal GIS-activiteiten verschillend is
naargelang de grootte van de gemeente of naargelang de provincie waarin de
gemeente ligt. Tussen de vijf provincies blijkt er geen significant verschil te zijn, maar
de grootte van de gemeente blijkt wel een bepalende factor te zijn. De toename van
het aantal GIS-activiteiten is immers groter bij gemeenten met meer inwoners of een
groter aantal personeelsleden. Of anders gesteld: grotere gemeenten kennen een
grotere toename van het aantal GIS-activiteiten dan kleinere. Eerder in dit rapport
zagen we al dat er voor wat betreft 2010 een verband was tussen het aantal GIS-
activiteiten enerzijds en het aantal inwoners en personeelsleden anderzijds. Ook in
2008 was dat verband er al, maar minder sterk. Grote gemeenten maken dus niet
alleen meer gebruik van GIS, zij kennen ook een grotere uitbreiding van het aantal
GIS-activiteiten.
Vervolgens kijken we nog even naar de relatie tussen het totale aantal activiteiten en
de evolutie in het aantal activiteiten. In tabel 6.2 worden de organisaties opgedeeld in
drie categorieën op basis van het totale aantal activiteiten waarvoor zij GIS gebruiken.
Dit doen we zowel voor 2008 (kolommen) als voor 2010 (rijen). Er wordt een
onderscheid gemaakt tussen organisaties die dat doen voor nul tot drie activiteiten,
voor vier tot zeven activiteiten en voor meer dan zeven activiteiten. Door de informatie
uit beide jaren te kruisen, krijgen we bijkomend inzicht in de evolutie die de
organisaties doorgemaakt hebben.
Vertrekkende vanuit deze drie categorieën van gemeenten, kan gesteld worden dat
het merendeel van de gemeenten zich nog steeds bevindt in dezelfde categorie als
twee jaar terug. Exact 100 van de 156 bevraagde gemeenten, ofwel 64%, bevinden
zich nog steeds in dezelfde categorie. 40 gemeenten (25,5%) zijn erin geslaagd in een
hogere categorie te belanden, en 16 gemeenten (10,5%) kennen een neerwaartse
trend. Bekijken we tabel 6.2 per categorie van gemeenten (voor 2010), dan zien we
dat van de gemeenten die GIS in 2010 voor minder dan vier activiteiten gebruikten,
bijna 80% dat ook twee jaar voordien al deed. Acht gemeenten zijn „nieuw‟ in deze
categorie, en kenden dus een afname van hun GIS-activiteiten.
De categorie van gemeenten met vier tot zeven activiteiten kent daarentegen 36
„blijvers‟, oftewel 58,1% van alle organisaties in deze categorie. Deze worden
aangevuld met organisaties die hun GIS-werking hebben uitgebreid naar meer dan
drie activiteiten (29,0%), en organisaties die hun GIS-werking hebben afgebouwd naar
minder dan zeven activiteiten (12,9%). Wat betreft de gemeenten met meer dan zeven
door GIS ondersteunde activiteiten, bevond iets meer dan 60% zich ook twee jaar
׀ 68 ׀
geleden al in deze categorie. De overige 38,6% is nieuw: 10,5% daarvan kent een
forse toename van de GIS-activiteiten, voor 28,1% is de toename iets kleiner.
Tabel 6.2. Aantal activiteiten in 2010 en in 2008
0 - 4
in 2008
4 – 7
in 2008
+ 7
in 2008
Totaal
0 – 4 activiteiten in 2010 29
(78,4%)
8
(21,6%)
0
(0%)
37
4 – 7 activiteiten in 2010 18
(29,0%)
36
(58,1%)
8
(12,9%)
62
+ 7 activiteiten in 2010 6
(10,5%)
16
(28,1%)
35
(61,4%)
57
Totaal 53
(34,0%)
60
(38,5%)
43
(27,6%)
156
3. Type activiteiten
Naast evoluties in het totale aantal activiteiten, staan we ook stil bij evoluties in het
type activiteiten. Tabel 6.3 biedt een overzicht van de achttien activiteiten, met daarbij
telkens het percentage uit 2008, het percentage uit 2010 en het verschil tussen beide.
De activiteiten zijn daarbij gerangschikt op basis van dat verschil. Activiteiten waarvoor
de toename de voorbije jaren het grootst was, staan bovenaan; activiteiten met de
grootste afname staan helemaal onderaan.
Voor dertien van de achttien activiteiten is er een toename merkbaar van het aantal
gemeenten dat voor deze activiteit GIS gebruikt. Dit betekent dat er vijf activiteiten zijn
waarvoor het gebruik van GIS binnen de gemeenten de voorbije twee jaren is
afgenomen. Het gaat om het gebruik van GIS voor de activiteiten van de brandweer,
voor de afhandeling van milieudossiers, voor de opmaak van overstromingsgebieden,
voor het groenbeheer en voor de aanmaak van geoloketten voor de burger. Voor de
twee laatste activiteiten is de afname het grootst, met een verschil van 2,6%. Let wel,
er zijn belangrijke verschillen in de totale percentages: voor milieuvergunningen is dat
nog 57,5%, maar voor het opzetten van geoloketten slechts 12,2%. Het kleine aantal
gemeenten dat werk maakt van een eigen geoloket is beperkt gebleven en kent
bovendien een neerwaartse trend.
׀ 69 ׀
Tabel 6.3. Evolutie van elke GIS-activiteit (in percentage)
2008 2010 Evolutie
Opmaak bestemmingsplannen 35,9% 59,6% 23,7%
Vrije tijd 23,7% 37,8% 14,1%
Begraafplaatsenbeheer 25,6% 35,3% 9,6%
Beheer gemeentelijk patrimonium 17,9% 25,6% 7,7%
Opmaak mobiliteitsplan 7,7% 15,4% 7,7%
Opmaak register onbebouwde percelen 62,8% 69,9% 7,1%
Veiligheid politie 13,5% 17,9% 4,5%
Beheer adres- en/of bevolkingsgegevens 26,9% 30,8% 3,8%
Werken openbaar domein 17,3% 21,2% 3,8%
Afhandeling stedenbouwkundige vergunningen 78,2% 80,8% 2,6%
Beheer rioleringen 24,4% 26,9% 2,6%
Leidingenregistraties 10,3% 12,2% 1,9%
Opmaak plannen- en vergunningenregister 84,0% 84,6% 0,6%
Veiligheid brandweer 17,3% 16,7% -0,6%
Afhandeling milieuvergunningen 59,0% 57,7% -1,3%
Opmaak overstromingsgebieden 14,1% 12,2% -1,9%
Groenbeheer 22,4% 19,9% -2,6%
Geoloketten voor de burger 14,7% 12,2% -2,6%
Kijken we naar de lijst van activiteiten waarvoor het gebruik van GIS de afgelopen
twee jaar is toegenomen, dan zijn er twee activiteiten met een nogal grote toename:
de opmaak van bestemmingsplannen (23,7%) en activiteiten op vlak van vrije tijd
(14,1%). Ook het beheer van begraafplaatsen, van het gemeentelijke patrimonium en
de opmaak van mobiliteitsplannen kennen een relatief grote toename. Voor activiteiten
als de opmaak van het plannen- en vergunningenregister, de registratie van leidingen
en het beheer van rioleringen is de toename iets kleiner.
Ook hier is het belangrijk om oog te hebben voor het totale percentage bij de
interpretatie van de verschillen. Zowel de opmaak van het mobiliteitsplan als de
inventaris onbebouwde percelen kennen bijvoorbeeld een toename van iets meer dan
7%. Voor wat betreft de opmaak van een mobiliteitsplan gaat het evenwel om een
verdubbeling van het aantal gemeenten dat hiervoor gebruikmaakt van GIS,
׀ 70 ׀
vergeleken met 2008. Voor wat betreft de inventaris onbebouwde percelen wijst die
7% op een toename van 62,8% naar 69,9%.
Het eindpercentage in tabel 6.3 geeft ons echter geen volledig inzicht in de evoluties
binnen de gemeenten. Dit percentage wordt immers bepaald door zowel de
gemeenten die hun GIS-werking hebben uitgebreid tot deze activiteit als door de
gemeenten die gestopt zijn met het ondersteunen van deze activiteit via GIS. Het kan
echter interessant zijn om die aantallen afzonderlijk te bekijken om extra inzicht te
krijgen in de evolutie van GIS binnen de Vlaamse gemeenten. In tabel 6.4 wordt
daarom per activiteit weergegeven hoeveel gemeenten gestopt zijn met het door GIS
ondersteunen of uitvoeren van de activiteit, hoeveel gemeenten dat zijn blijven doen,
en hoeveel gemeenten ermee begonnen zijn.
Tabel 6.4. Afname en toename van elke activiteit (in percentage)
Afname 0 Toename
Opmaak bestemmingsplannen 5,8% 64,7% 29,5%
Vrije tijd 3,8% 78,2% 17,9%
Begraafplaatsenbeheer 5,1% 80,1% 14,7%
Beheer gemeentelijk patrimonium 7,1% 78,2% 14,7%
Opmaak mobiliteitsplan 3,2% 85,9% 10,9%
Opmaak register onbebouwde percelen 8,3% 76,3% 15,4%
Veiligheid politie 4,5% 86,5% 9,0%
Beheer adres- en/of bevolkingsgegevens 9,0% 78,2% 12,8%
Werken openbaar domein 11,5% 73,1% 15,4%
Afhandeling stedenbouwkundige vergunningen 7,1% 83,3% 9,6%
Beheer rioleringen 7,1% 83,3% 9,6%
Leidingenregistraties 3,2% 91,7% 5,1%
Opmaak plannen- en vergunningenregister 7,7% 84,0% 8,3%
Veiligheid brandweer 7,1% 86,5% 6,4%
Afhandeling milieuvergunningen 16,0% 69,2% 14,7%
Opmaak overstromingsgebieden 7,7% 86,5% 5,8%
Groenbeheer 9,0% 84,6% 6,4%
Geoloketten voor de burger 10,3% 82,1% 7,7%
׀ 71 ׀
Tabel 6.4 geeft zo uitdrukking aan de grote mate van continuïteit in het al dan niet
uitvoeren van bepaalde activiteiten met ondersteuning van GIS. Per activiteit is het zo
dat het overgrote deel van de gemeenten op dezelfde manier te werk gaat als twee
jaar terug. De minste verandering is er voor wat betreft de registratie van leidingen, de
opmaak van overstromingsgebieden en de activiteiten van de brandweer en de politie.
Minstens 85% van de bevraagde gemeenten voert deze activiteit op dezelfde manier
uit als twee jaar geleden. In elk van deze gevallen wijst die continuïteit erop dat het
merendeel van de gemeenten deze activiteit nog niet ondersteunt met GIS. Activiteiten
waarbij de verandering het grootst is, zijn de opmaak van bestemmingsplannen en de
afhandeling van milieuvergunningen. De aard of richting van die veranderingen is
evenwel enigszins verschillend. Bij de opmaak van bestemmingsplannen gaat het
hoofdzakelijk om gemeenten die begonnen zijn met het gebruik van GIS hiervoor
(29,5%). Bij de afhandeling van milieuvergunningen daarentegen zijn de gemeenten
die gestopt zijn met het uitvoeren van deze activiteit met behulp van GIS (16,0%) in de
meerderheid. Toch zijn er relatief gezien ook heel wat gemeenten die gestart zijn met
de inzet van GIS voor deze activiteit, als we vergelijken met de andere activiteiten.
Andere activiteiten waarbij een groot aantal gemeenten gestart is met GIS-
ondersteuning zijn – behalve de opmaak van bestemmingsplannen en de afhandeling
van milieuvergunningen – het vrijetijdsbeleid (17,9%), de opmaak van het register
onbebouwde percelen (15,4%), de voorbereiding en uitvoering van werken aan het
openbaar domein (15,4%), het begraafplaatsenbeheer (14,7%) en het beheer van het
gemeentelijk patrimonium (14,7%). Wat de werken aan het openbaar domein betreft,
zien we net als bij de afhandeling van milieuvergunningen ook een grote groep
gemeenten die gestopt zijn met het gebruik van GIS voor deze activiteit (11,5%), al
zijn de „beginnende‟ gemeenten hier in de meerderheid. Andere activiteiten waarvoor
een groot aantal gemeenten gestopt is met GIS-ondersteuning zijn de opmaak van
geoloketten voor de burger (10,3%) en het beheer van adres- en bevolkingsgegevens
(9,0%). Activiteiten waarbij het minst vaak gestopt wordt met GIS-ondersteuning zijn
de registratie van leidingen, de opmaak van mobiliteitsplannen en de vormgeving van
het vrijetijdsbeleid.
Ter afronding bekijken we het type activiteiten nog eens in combinatie met het aantal
activiteiten. We beperken ons daarbij tot de gemeenten waarin het aantal activiteiten is
toegenomen. Naargelang het aantal bijkomende activiteiten, bekijken we welke vijf
activiteiten het vaakst tot die bijkomende activiteiten behoren. In de eerste kolom van
tabel 6.5 bekijken we zelfs de gemeenten waarbij het totale aantal activiteiten de
voorbije twee jaar constant is gebleven. Ook die gemeenten kunnen nieuwe GIS-
activiteiten ontwikkelen, alleen hebben zij tegelijk andere GIS-activiteiten stopgezet in
׀ 72 ׀
die periode. In tabel 6.1 zagen we dat in 33 gemeenten het totale aantal GIS-
activiteiten in 2010 hetzelfde was als in 2008. Tabel 6.5 toont aan dat een aantal van
die gemeenten toch nieuwe GIS-activiteiten heeft opgezet. Zo zijn vijf van die 33
gemeenten (15,2%) in de voorbije twee jaar gestart met de inzet van GIS voor de
opmaak van bestemmingsplannen. Ook zijn vijf van die 33 gemeenten in die periode
gestart met het beheren van hun begraafplaats(en) via GIS.
Tabel 6.5. Ingevoerde GIS-activiteiten tussen 2008 en 2010
0 +1 +2 +3 Meer
1 Bestemmings-plannen
15,2%
Bestemmings-plannen
30,0%
Bestemmings-plannen
47,4%
Bestemmings-plannen
36,8%
Bestemmings-plannen
68,8%
2 Beheer begraafplaatsen
15,2%
Openbaar domein
23,3%
Vrije tijd
36,8%
Milieu-vergunningen
31,6%
Vrije tijd
50,0%
3 Vrije tijd
12,1%
Onbebouwde percelen
16,7%
Gemeentelijk patrimonium
26,3%
Openbaar domein
31,6%
Onbebouwde percelen
50,0%
4 Onbebouwde percelen
9,1%
Beheer begraafplaatsen
13,3%
Openbaar domein
26,3%
Mobiliteits- plan
31,6%
Milieu-vergunningen
50,0%
5 Adres- en bevolking
9,1%
Vrije tijd
13,3%
Milieu-vergunningen
26,3%
Rioolbeheer e.a.
26,3%
Gemeentelijk patrimonium
43,8%
Tabel 6.5 bevestigt dat de opmaak van bestemmingsplannen de meest ingevoerde
GIS-activiteit is tussen 2008 en 2010. Dat geldt zowel voor gemeenten die slechts één
bijkomende GIS-activiteit hebben ontwikkeld als voor gemeenten waarvan de GIS-
werking is uitgebreid met meerdere activiteiten. Voor andere activiteiten is er echter
wel een verschil naargelang het totale aantal GIS-activiteiten dat werd ontwikkeld. Bij
gemeenten die slechts één bijkomende activiteit ontwikkeld hebben, zien we dat het
vaak gaat om het beheer van het openbaar domein en de opmaak van het register
onbebouwde percelen. Bij gemeenten met twee bijkomende GIS-activiteiten is het
vrijetijdsbeleid in meer dan één op drie gevallen één van die twee activiteiten. Andere
activiteiten die in heel wat gemeenten tot één van die twee activiteiten behoren, zijn
het beheer van het gemeentelijk patrimonium, het beheer van het openbaar domein en
de afhandeling van milieuvergunningen. Die laatste twee activiteiten zijn ook vaak
nieuwe GIS-activiteiten wanneer gemeenten drie bijkomende activiteiten ontwikkelen.
׀ 73 ׀
Datzelfde geldt trouwens voor de opmaak van een mobiliteitsplan. Bij gemeenten die
een toename of uitbreiding kennen van meer dan drie activiteiten met GIS-
ondersteuning, zijn er ten slotte, naast de opmaak van bestemmingsplannen, drie
activiteiten die bij de helft van deze gemeenten behoren tot de nieuwe GIS-activiteiten:
het vrijetijdsbeleid, het register onbebouwde percelen en de afhandeling van
milieuvergunningen.
4. Conclusie
In het eerste deel van dit rapport hebben we een analyse gemaakt van het gebruik van
GIS in de Vlaamse gemeenten anno 2010. Daarbij keken we onder meer naar het
aantal en het type activiteiten waarvoor gemeenten in Vlaanderen gebruikmaken van
GIS. We konden vaststellen dat de Vlaamse gemeenten GIS in verschillende mate en
op verschillende wijzen gebruiken, waarbij de focus in sterke mate ligt op de inzet van
GIS in het domein van ruimtelijke planning. In dit hoofdstuk hebben we deze analyse
uitgebreid, en gingen we na in welke mate het aantal en het type van de gemeentelijke
GIS-activiteiten de voorbije twee jaar zijn geëvolueerd. Kunnen we in Vlaanderen
spreken van een toename in het gebruik van GIS op lokaal niveau? Is de ontwikkeling
van de GIS-werking in alle gemeenten gelijkaardig, of worden verschillende trajecten
gevolgd? En wat zijn nu de nieuwe „domeinen‟ waarin gemeenten GIS zijn beginnen te
gebruiken? Het zijn die vragen die we in dit hoofdstuk hebben willen beantwoorden.
Wat de eerste vraag uit dat rijtje betreft, kunnen we algemeen beschouwd spreken van
een toename in het gebruik van GIS in de Vlaamse gemeenten. Gemiddeld is het
aantal activiteiten waarvoor GIS wordt ingezet immers toegenomen van 5,5 in 2008 tot
6,3 in 2010. Dat is net geen volledige activiteit, over een periode van ongeveer twee
jaar. In een kwart van de bevraagde gemeenten is het aantal GIS-activiteiten echter
afgenomen. En in 21% van de bevraagde gemeenten is het aantal activiteiten de
voorbije jaren constant gebleven. In bijna de helft van de Vlaamse gemeenten kunnen
we dus niet van een uitbreiding of toename spreken. In de gemeenten waar die
uitbreiding er wel is, gaat het bovendien vaak om een uitbreiding van slechts één of
twee activiteiten. Er is weliswaar sprake van een gemiddelde toename van het aantal
GIS-activiteiten, maar die toename mag niet te rooskleurig worden voorgesteld.
Natuurlijk hebben wel 35 van de 154 respondentgemeenten een forse uitbreiding
gekend van hun GIS-werking, en waren er in 2008 al verscheidene gemeenten met
een groot aantal activiteiten die ondersteund werden door GIS. Er zijn dus zowel
positieve als minder positieve vaststellingen te maken als we kijken naar de evolutie in
׀ 74 ׀
het aantal GIS-activiteiten. Dat die evolutie nauw verbonden is met het aantal
personeelsleden en het aantal inwoners, behoort tot de minder positieve
vaststellingen. Want dat betekent dat haast uitsluitend grote gemeenten erin slagen
om hun GIS-werking uit te breiden.
We keken in dit hoofdstuk niet alleen naar de evolutie wat betreft het aantal
activiteiten, ook de evolutie van elke activiteit op zich werd uitgebreid geanalyseerd en
besproken. Hieruit bleek dat heel wat gemeenten de voorbije jaren begonnen zijn met
de inzet van GIS bij de opmaak van hun bestemmingsplannen. Ook bij het
vrijetijdsbeleid, het beheer van begraafplaatsen en het beheer van het gemeentelijk
patrimonium werd GIS vaker ingezet. We zagen bovendien dat heel wat gemeenten
gestart zijn met het gebruik van GIS bij de afhandeling van milieuvergunningen en bij
de voorbereiding en uitvoering van openbare werken. Voor beide activiteiten is er
echter ook telkens een groep gemeenten die niet langer gebruikmaken van GIS. Voor
de afhandeling van milieuvergunningen is die groep van „gestopte‟ gemeenten zelfs
groter dan de groep van „gestarte‟ gemeenten, wat er uiteindelijk toe leidt dat in 2010
minder gemeenten GIS gebruikten voor de afhandeling van hun milieuvergunningen
dan in 2008. Hetzelfde geldt voor de activiteiten van de brandweer, voor de opmaak
van overstromingsgebieden, het beheer van groen en de opzet van geoloketten voor
de burger. Voor die activiteiten was de inzet van GIS slechts eenmalig of van korte
duur.
׀ 75 ׀
7. Evolutie van GIS-coördinatie
1. Inleiding
Ook de instrumenten die gemeenten inzetten om de GIS-activiteiten binnen hun
organisatie te coördineren, kwamen eerder in dit rapport al uitgebreid aan bod. Net
zoals we dat in het vorige deel voor de activiteiten zelf gedaan hebben, maken we ook
voor de coördinatie-instrumenten een longitudinale analyse tussen de antwoorden en
resultaten uit 2008 en die uit 2010. Uit de analyse van 2010 bleek onder meer dat de
meeste gemeenten in Vlaanderen zich beperken tot één of geen coördinatie-
instrument. Het instrument dat het vaakst werd ingezet, is een specifieke GIS-functie.
Het opstellen van een GIS-plan blijkt het minst vaak voor te komen. De vraag is nu in
welke mate de inzet van deze coördinatie-instrumenten de afgelopen jaren is
geëvolueerd.
2. Aantal instrumenten
Zowel in 2008 als in 2010 werd bij de gemeenten gepeild naar de inzet van
verschillende instrumenten die kunnen bijdragen tot de coördinatie van de interne GIS-
activiteiten. Daarbij werden vier mogelijke instrumenten onderscheiden: een GIS-
functie, GIS-overleg, een GIS-plan en het opnemen van de GIS-werking in het
gemeentelijk beleidsplan. Wanneer we ook hier eerst kijken naar de evolutie van het
totale aantal instrumenten binnen elke gemeente, dan zien we dat er verschillende
bewegingen waarneembaar zijn.
Het meest opvallend in tabel 7.1 is het aantal gemeenten waarin het aantal ingezette
coördinatie-instrumenten constant is gebleven. In bijna de helft van de bevraagde
gemeenten is het aantal coördinatie-instrumenten immers gelijk in 2008 en 2010.
Aangezien de tabel enkel een beeld geeft van het totale aantal instrumenten, is het
echter niet uitgesloten dat één bepaald instrument werd vervangen door een ander
instrument. In 27% van de gemeenten is er een afname van het aantal ingezette
instrumenten, hoofdzakelijk met één instrument (18,6%), maar in sommige gevallen
ook met twee of zelfs drie instrumenten.
In de overblijvende 23,5% van de bevraagde gemeenten is er een toename van het
aantal coördinatie-instrumenten waarvan gebruik wordt gemaakt. Voor slechts één
׀ 76 ׀
gemeente gaat het om een toename met drie instrumenten. Een toename met twee
instrumenten (5,8%) en vooral met één instrument (17,3%) komt vaker voor. Wat de
evolutie van het aantal instrumenten betreft, is er trouwens geen verband met het
aantal inwoners, het aantal personeelsleden of de provincie waarin de gemeente
gesitueerd is. Er zijn dus geen verschillen terug te vinden tussen grote en kleine
gemeenten of tussen gemeenten uit verschillende provincies.
Tabel 7.1. Evolutie van het aantal coördinatie-instrumenten
Aantal Percentage
Afname met drie instrumenten 2 1,3%
Afname met twee instrumenten 11 7,1%
Afname met één instrument 29 18,6%
Constant 77 49,4%
Toename met één instrument 27 17,3%
Toename met twee instrumenten 9 5,8%
Toename met drie instrumenten 1 0,6%
Totaal 156 100,0%
Vervolgens kijken we ook hier naar het aantal ingezette coördinatie-instrumenten in
2010, en de evolutie vanaf 2008. Tabel 7.2 omvat een kruistabel op basis van het
aantal instrumenten in 2010 en in 2008. Per categorie van gemeenten voor 2010 zien
we zo wat het aantal ingezette coördinatie-instrumenten was in 2008. De tabel toont
opnieuw de continuïteit in het aantal ingezette instrumenten. Enkel voor gemeenten
die in 2010 drie instrumenten inzetten om hun GIS-werking te coördineren, is het beeld
enigszins afwijkend. Slechts 26,7% van die gemeenten maakten ook in 2008 gebruik
van drie instrumenten. 40% van de gemeenten deden in 2008 een beroep op twee
instrumenten, en introduceerden de afgelopen jaren dus één bijkomend instrument. In
13% van de gemeenten uit deze categorie werden zelfs twee bijkomende
instrumenten ingevoerd.
Bekijken we ook de andere rijen in deze tabel eens van naderbij, dan zien we dat van
de gemeentebesturen waar in 2010 geen coördinatie-instrument aanwezig was, 65%
ook in 2008 nog geen instrument geïmplementeerd had. Voor de overige 35% is er
dus sprake van een afbouw van de GIS-coördinatie, met één (26,9%) of twee
instrumenten (7,7%). Van de gemeenten met één coördinatie-instrument in 2010, had
׀ 77 ׀
bijna de helft ook in 2008 één instrument voorhanden. 12,3% van de gemeenten met
één instrument heeft dat instrument geïmplementeerd tussen 2008 en 2010. De
overige 38,4% van de gemeenten in deze categorie kent dan weer een daling van het
aantal coördinatie-instrumenten.
Tabel 7.2. Aantal instrumenten in 2010 en 2008
Geen in 2008
Eén in 2008
Twee in 2008
Drie in 2008
Vier in 2008
Totaal
Geen in 2010 17
(65,4%)
7
(26,9%)
2
(7,7%)
0
(0,0%)
0
(0,0%)
26
Eén in 2010 7
(12,3%)
28
(49,1%)
14
(24,6%)
6
(10,5%)
2
(3,5%)
57
Twee in 2010 5
(11,4%)
11
(25,0%)
19
(43,2%)
6
(13,6%)
3
(6,8%)
44
Drie in 2010 1
(6,7%)
2
(13,3%)
6
(40,0%)
4
(26,7%)
2
(13,3%)
15
Vier in 2010 0
(0,0%)
0
(0,0%)
2
(14,3%)
3
(21,4%)
9
(64,3%)
14
Totaal 30
(19,2%)
48
(30,8%)
43
(27,6%)
19
(12,2%)
16
(10,3%)
156
Ook bij gemeenten met twee coördinatie-instrumenten in 2010 vormen diegene waar
dit aantal constant is gebleven de grootste groep, met 43,2%. Voor 20,4% van de
gemeenten met twee aanwezige coördinatie-instrumenten is dat aantal het gevolg van
een afname van het aantal instrumenten. Het aantal gemeenten dat een uitbreiding
van het aantal ingezette coördinatie-instrumenten kent, is hier met 36,4% relatief hoog.
Tot slot is er nog de groep gemeenten met vier aanwezige coördinatie-instrumenten,
waarbij dat voor 64,3% ook in 2008 al het geval was. Voor de overige 35,7% is er dus
een toename merkbaar, met ofwel één (21,4%) ofwel twee (14,3%) instrumenten.
Gemeenten die in 2010 beschikten over vier coördinatie-instrumenten, hadden er in
2008 dus al minstens twee geïmplementeerd.
׀ 78 ׀
3. Type instrumenten
Tabel 7.3 toont ons de evolutie van elk coördinatie-instrument op zich. We zien hier
dat het aantal gemeenten met een GIS-coördinator of een GIS-cel is toegenomen, met
5,1%. In 2008 waren dat nog 94 gemeenten, in 2010 al 102. Ook het overleg tussen
verschillen diensten en gebruikers van GIS is de voorbije jaren toegenomen. In 2008
was er in 37,2% van de bevraagde gemeenten overleg tussen gebruikers, in 2010 was
dat 40,4%. De stijging is dus iets kleiner dan die van het aantal gemeenten met een
GIS-coördinator of GIS-cel.
Tabel 7.3. Evolutie van elk coördinatie-instrument
2008 2010 Evolutie
GIS–functie 60,3% 65,4% 5,1%
GIS–overleg 37,2% 40,4% 3,2%
GIS–plan 16,0% 14,1% -1,9%
GIS in beleidsplan 50,0% 37,8% -12,2%
Wat betreft het (strategisch) plannen van de GIS-activiteiten in de Vlaamse
gemeenten, is er evenwel een neerwaartse trend zichtbaar. Was er in 2008 nog in
16% van de gemeenten een specifiek GIS-plan aanwezig, dan is dat in 2010 nog
slechts 14,1%. Wat betreft de opname van GIS in het gemeentelijk beleidsplan is de
daling nog groter. In 2008 gaf de helft van de gemeenten aan dat de uitbouw van een
GIS-werking was opgenomen in het gemeentelijk beleidsplan, en in 2010 was dat nog
37,8%, ofwel een daling van 12,2%. Dat verschil is enigszins misleidend, en
waarschijnlijk zelfs foutief. Het gemeentelijk beleidsplan is normaliter immers een
meerjarenplan, voor de hele periode waarvoor de gemeenteraad verkozen is. In
sommige gemeenten wordt dat plan weliswaar jaarlijks geconcretiseerd in een
actieplan. Eén mogelijke verklaring is dan dat GIS niet opgenomen is in het meest
recente actieplan. Een andere verklaring is een gewijzigde kennis of bewustzijn van
het beleidsplan. Men is er zich met andere woorden niet langer bewust van dat GIS
deel uitmaakte van het gemeentelijk beleidsplan, dat ondertussen al meer dan drie
jaar terug werd opgesteld. Dit kan evenwel geïnterpreteerd worden als een resultaat
van de verminderde impact van het beleidsplan als coördinatie-instrument voor de
GIS-werking.
׀ 79 ׀
Ook voor de coördinatie-instrumenten biedt het verschil tussen het totaalpercentage
van 2008 en dat van 2010 geen inzicht in de concrete evoluties per gemeente. In tabel
7.4 geven we daarom per instrument weer in hoeveel gemeenten men gestopt is met
het voorzien of gebruiken van een bepaald instrument, in hoeveel gemeenten er geen
verandering is, en in hoeveel gemeenten dat instrument de voorbije twee jaar is
ingevoerd. Op die manier komen we tot enkele nieuwe bevindingen. Ook hier zien we
in eerste instantie een grote mate van continuïteit. In het merendeel van de
gemeenten is er geen verandering merkbaar in het al dan niet aanwezig zijn van een
bepaald coördinatie-instrument. Voor wat betreft het voorhanden zijn van een specifiek
GIS-plan was de continuïteit het grootst (85,3%). In dit geval wijst die continuïteit erop
dat er in de meeste gemeenten zowel in 2008 als in 2010 geen GIS-plan aanwezig
was. De hoge mate van continuïteit voor wat betreft de aanwezigheid van een GIS-
functie betekent dan weer dat heel wat gemeenten die in 2008 al een GIS-coördinator
of GIS-cel hadden, deze functie ook in 2010 nog hebben.
Tabel 7.4. Afname en toename van elk coördinatie-instrument
Afname 0 Toename
GIS-functie 7,7% 79,5% 12,8%
GIS–overleg 13,5% 69,9% 16,7%
GIS–plan 8,3% 85,3% 6,4%
GIS in beleidsplan 23,1% 66,0% 10,9%
Tabel 7.4 toont ons ook dat een grote groep gemeenten de voorbije jaren een vorm
van GIS-overleg heeft ingevoerd in hun organisatie (16,7%). Anderzijds zien we dat er
ook heel wat gemeenten zijn waar het overleg tussen de verschillende GIS-gebruikers
de voorbije jaren is weggevallen (13,5%). Dat er ook heel wat gemeenten zijn waar
GIS niet langer opgenomen is in het beleidsplan is niet zo makkelijk te verklaren, zoals
we hierboven al hebben aangegeven.
Ter afronding bekijken we de evolutie per type instrument nog eens in combinatie met
de evolutie van het aantal instrumenten. We doen dat in twee afzonderlijke tabellen. In
tabel 7.5 kijken we naar de stopgezette of afgevoerde instrumenten, in tabel 7.6 naar
de ingevoerde instrumenten. In beide tabellen staan de types instrumenten
weergegeven in de kolommen. In de rijen van deze tabellen staat de evolutie in het
aantal instrumenten. In tabel 7.5 kijken we hoofdzakelijk naar organisaties waar het
׀ 80 ׀
aantal instrumenten is afgenomen, in tabel 7.6 naar organisaties waar het aantal
instrumenten is toegenomen.
Toch kijken we ook telkens naar organisaties waar het totale aantal instrumenten
constant is gebleven. Meer zelfs, de stopzetting van bepaalde types van instrumenten
wordt ook bekeken voor organisaties waar het totale aantal instrumenten is
toegenomen. Omgekeerd wordt ook de invoering van bepaalde instrumenten bekeken
voor organisaties waar het totale aantal instrumenten is afgenomen. Het kan immers
zijn dat in organisaties één bepaald instrument werd afgevoerd, maar dat één of
meerdere andere instrumenten werden geïntroduceerd. Maar het kan evenzeer
gebeuren dat organisaties één bepaald instrument invoeren, en tegelijkertijd één of
meerdere andere instrumenten stopzetten. Dit alles zal duidelijk worden bij de
bespreking van de tabellen.
Kijken we bijvoorbeeld naar de eerste rij in tabel 7.5, dan zien we dat er twee
gemeenten zijn waar de voorbije jaren drie coördinatie-instrumenten zijn stopgezet.
Het gaat in beide gevallen om dezelfde drie instrumenten: het GIS-overleg, een GIS-
plan en de opname van GIS in het beleidsplan. Zoals ook in tabel 7.1 al werd
aangegeven, zijn er elf gemeenten waar het aantal ingezette coördinatie-instrumenten
is afgenomen met twee. Tabel 7.6 geeft aan om welke instrumenten het gaat. GIS-
overleg en de opname van GIS in het beleidsplan zijn het vaakst één van die twee
stopgezette instrumenten, de GIS-functie het minst vaak.
Bij de gemeenten die de voorbije jaren één coördinatie-instrument hebben stopgezet,
gaat het in bijna de helft van de gevallen om de opname van GIS in het beleidsplan.
GIS-overleg komt op de tweede plaats. Van de 29 gemeenten die in 2010 één
instrument minder hebben dan in 2008, gaat het in bijna een derde van de gevallen
om het GIS-overleg dat werd stopgezet. Als enige stopgezette instrument zien we
vaker de GIS-functie terug dan het GIS-plan. Tabel 7.5 toont daarenboven ook aan dat
er verscheidene gemeenten zijn waar het totale aantal coördinatie-instrumenten niet is
afgenomen, en die toch een coördinatie-instrument hebben stopgezet. Bij de 77
gemeenten waar het totale aantal instrumenten constant gebleven is, zien we dat er
tien gemeenten zijn waar de opname van GIS in het beleidsplan als het ware
vervangen is door de inzet van een ander instrument. En zelfs bij gemeenten die
vergeleken met twee jaar terug één bijkomend coördinatie-instrument hebben, zien we
dat er een viertal zijn waar GIS niet langer deel uitmaakt van het beleidsplan. In die
gevallen is de aanwezigheid van GIS in het beleidsplan vervangen door twee andere
instrumenten.
׀ 81 ׀
Tabel 7.5. Stopgezette coördinatie-instrumenten
GIS-functie
GIS- overleg
GIS- plan
Beleids-plan
Totaal
Afname met drie instrumenten 0
(0%)
2
(100%)
2
(100%)
2
(100%)
2
(100%)
Afname met twee instrumenten 2
(18,2%)
7
(63,6%)
6
(54,5%)
7
(63,6%)
11
(100%)
Afname met één instrument 5
(17,2%)
9
(31,0%)
4
(13,8%)
13
(44,8%)
29
(100%)
Constant 4
(5,2%)
3
(3,9%)
1
(1,3%)
10
(13,0%)
77
(100%)
Toename met één instrument 1
(3,7%)
0
(0%)
0
(0%)
4
(14,8%)
27
(100%)
Keken we in tabel 7.5 naar de stopgezette coördinatie-instrumenten, dan geeft tabel
7.6 ons bijkomend inzicht in de instrumenten die de voorbije twee jaren werden
ingevoerd. Hier toont de eerste rij van de tabel ons dat er ook enkele organisaties zijn
die weliswaar nieuwe instrumenten hebben ingevoerd, maar waar het totale aantal
instrumenten toch is afgenomen. Het gaat hier evenwel maar om twee gemeenten,
waarbij het ingevoerde instrument in het ene geval de GIS-functie is en in het andere
geval GIS-overleg. In tabel 7.5 zagen we al dat er verscheidene gemeenten waren met
een constant gebleven aantal instrumenten, die één instrument hebben ingeruild voor
een ander. Daarbij was het vooral de opname van GIS in het beleidsplan die het
vaakst werd stopgezet. In tabel 7.6 zien we echter dat de opname van GIS in het
beleidsplan ook het meest ingevoerde instrument is bij deze gemeenten, samen met
GIS-overleg. Terwijl er enerzijds dus een aantal gemeenten zijn die de aanwezigheid
van een GIS-luik in het beleidsplan vervangen door een ander instrument, zijn er
anderzijds ook gemeenten waar andere instrumenten net worden vervangen door de
opname van GIS in het beleidsplan.
Bij gemeenten waar het totale aantal ingezette instrumenten is toegenomen met één
bijkomend instrument, is dat ene instrument meestal het GIS-overleg. Van de 27
gemeenten met één extra coördinatie-instrument, heeft bijna de helft een vorm van
intern GIS-overleg geïntroduceerd. Een GIS-functie komt op de tweede plaats. Ook bij
gemeenten waar de voorbije jaren twee nieuwe instrumenten werden ingevoerd, is
GIS-overleg het vaakst één van die twee instrumenten. In de ene gemeente die tussen
2008 en 2010 drie nieuwe coördinatie-instrumenten heeft ingevoerd, gaat het om de
׀ 82 ׀
combinatie van een GIS-functie, een GIS-plan en de opname van GIS in het
beleidsplan.
7.6. Ingevoerde coördinatie-instrumenten
GIS- functie
GIS- overleg
GIS- plan
Beleids-plan
Totaal
Afname met één instrument 1
(3,4%)
1
(3,4%)
0
(0%)
0
(0%)
29
(100%)
Constant 5
(6,5%)
6
(7,8%)
1
(1,3%)
6
(7,8%)
77
(100%)
Toename met één instrument 9
(33,3%)
13
(48,1%)
5
(18,5%)
5
(18,5%)
27
(100%)
Toename met twee instrumenten 4
(44,4%)
6
(66,7%)
3
(33,3%)
5
(55,6%)
9
(100%)
Toename met drie instrumenten 1
(100%)
0
(0%)
1
(100%)
1
(100%)
1
(100%)
4. Conclusie
In 2010 deden de gemeenten in Vlaanderen in eerste instantie een beroep op een
GIS-coördinator of GIS-cel om de GIS-activiteiten in hun organisatie te coördineren. In
heel wat gemeenten was dat het enige instrument ter coördinatie van de GIS-werking,
in andere gemeenten was zelfs geen enkel instrument voorzien. Gemeenten waar wel
meerdere coördinatie-instrumenten aanwezig waren, kozen ter aanvulling van de
specifieke GIS-functie vooral voor overleg tussen de verschillende GIS-gebruikers of
de opname van GIS in het gemeentelijk beleidsplan. Een specifiek GIS-plan werd
nauwelijks opgesteld.
De vraag is nu of dat alles ook al in 2008 het geval was. Het antwoord op die vraag is
eerder ja dan nee. Nog meer dan de GIS-activiteiten wordt de coördinatie van de GIS-
werking in de Vlaamse gemeenten immers gekenmerkt door een grote mate van
continuïteit. In gemeenten waar de GIS-werking in 2008 al op een gecoördineerde
manier verliep, was dit vaak ook in 2010 nog zo. Helaas is ook het omgekeerde waar:
in heel wat gemeenten met een ongecoördineerde GIS-werking in 2008 is er twee jaar
later geen vooruitgang merkbaar. In gemeenten waar er wel veranderingen werden
doorgevoerd in de coördinatie van de GIS-werking, zijn die veranderingen vaak
beperkt. Er komt één instrument bij, of er wordt er één stopgezet.
׀ 83 ׀
Wat de ingezette instrumenten betreft, kent vooral de opmaak van een specifiek GIS-
plan een grote standvastigheid. Die standvastigheid is helaas eerder negatief: zowel in
2008 als in 2010 waren er nauwelijks Vlaamse gemeenten met een GIS-plan. Wat de
wel aanwezige instrumenten betreft, is de GIS-functie het coördinatie-instrument bij
uitstek. Twee derde van de bevraagde gemeenten beschikt over een GIS-coördinator
of GIS-cel. De meeste gemeenten hadden die specifieke GIS-functie reeds in 2008,
andere gemeenten hebben de functie pas recentelijk ingevoerd. Het meest ingevoerde
instrument is evenwel het GIS-overleg tussen verschillende diensten en gebruikers. In
16,7% van de bevraagde gemeenten werd de voorbije jaren GIS-overleg
geïntroduceerd. Van een grote toename in het totale aantal gemeenten met GIS-
overleg is evenwel geen sprake, doordat er ook verscheidene gemeenten zijn waar het
GIS-overleg werd stopgezet.
׀ 85 ׀
8. Conclusie en aanbevelingen
1. Inleiding
Dit rapport omvat een analyse van het gebruik van GIS bij de Vlaamse gemeenten, en
de daaraan verbonden moeilijkheden, mogelijkheden en uitdagingen. Deze analyse
maakt gebruik van de resultaten van een kwantitatieve bevraging van de Vlaamse
gemeenten naar het gebruik van GIS en geo-informatie binnen hun gemeente, waarbij
de focus vooral lag op de organisatorische aspecten van GIS. Daarbij werd onder
meer gekeken naar de activiteiten waarvoor gemeenten GIS (kunnen) gebruiken, de
coördinatie-instrumenten die zij daarvoor (kunnen) inzetten, de problemen en
obstakels waarmee zij geconfronteerd worden, de vraag naar ondersteuning en het
bewustzijn omtrent initiatieven ter ontwikkeling van een GDI.
Ter afronding van dit rapport blikken we nog even terug op de belangrijkste resultaten
en bevindingen. We kijken daarbij naar de bijdrage van dit rapport op zowel
wetenschappelijk als praktijkgericht vlak. Vanuit wetenschappelijk perspectief gaan we
na op welke wijze en in welke mate de bevindingen uit dit rapport aansluiten bij het
bestaande onderzoek over het gebruik van GIS in lokale overheden. Vanuit
praktijkgericht perspectief gaan we na hoe de bevindingen uit dit rapport kunnen
bijdragen tot een efficiënter en effectiever gebruik van geografische informatie binnen
de (lokale) overheid.
2. Wetenschappelijke bijdrage
Op wetenschappelijk vlak biedt dit rapport in eerste instantie inzicht in het gebruik en
de implementatie van GIS in Vlaamse gemeenten. De inhoud van dit rapport sluit zo
aan bij de eerder gevoerde studies naar het gebruik van GIS op lokaal niveau. Het
rapport bevestigt een aantal van de eerder gedane bevindingen, maar biedt daarnaast
ook enkele nieuwe inzichten. In de literatuur wordt vaak gewezen op het enorme
potentieel van GIS op lokaal niveau, omwille van de vele activiteiten binnen lokale
besturen met een duidelijke geografische dimensie. De inzet van geografische
informatie kan er voor zorgen dat die geografische dimensie optimaal wordt benut en
dat informatie en activiteiten uit verschillende domeinen op elkaar worden afgestemd.
In dit rapport worden de verschillende activiteiten van (Vlaamse) gemeenten gebruikt
om na te gaan in welke mate de inzet van GIS verspreid is over verschillende diensten
׀ 86 ׀
en gebruikers. Op die manier wordt aangetoond dat de gemeenten in Vlaanderen wel
degelijk gebruikmaken van GIS, maar dat dit gebruik in veel gevallen beperkt blijft tot
typische toepassingen, zoals het ruimtelijke-ordeningsbeleid of de aanmaak van
thematische kaarten. Er is dus nog steeds een erg grote kloof tussen het (uitgebreide)
potentieel van GIS en de (beperkte) realisatie ervan.
Naast de activiteiten waarvoor gemeenten gebruik (kunnen) maken van GIS, wordt in
dit rapport ook gekeken naar de manier waarop gemeenten hun GIS-werking trachten
te coördineren. We doen dit door te peilen naar de verschillende instrumenten die
gemeenten kunnen inzetten om hun gemeentelijke GIS-werking te coördineren.
Daaruit blijkt dat gemeenten in eerste instantie een beroep doen op een specifieke
GIS-functie om hun GIS-activiteiten te coördineren. In bijna twee op de drie bevraagde
gemeenten is zo‟n functie aanwezig. Andere instrumenten, zoals GIS-overleg of GIS-
planning, blijken slechts in mindere mate te worden ingezet. Enigszins problematisch
is dat er ook verscheidene gemeenten zijn waar de GIS-werking (vooralsnog) op een
ongecoördineerde manier verloopt.
Verschillende auteurs wezen eerder al op de grote verscheidenheid tussen gemeenten
inzake de implementatie en het gebruik van GIS. Die verscheidenheid komt ook in
onze analyses tot uiting. Zowel in de activiteiten waarvoor gebruikgemaakt wordt van
GIS als in de instrumenten die ingezet worden ter coördinatie van de GIS-werking, zijn
er grote verschillen terug te vinden tussen de Vlaamse gemeenten. Om die verschillen
uit te drukken, wordt een typologie van GIS-gemeenten opgesteld, waarbij drie grote
types van GIS-gemeenten worden onderscheiden: gemeenten met een „gelimiteerd
GIS‟, gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟, en gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟. Die types verschillen van elkaar in de mate waarin zij GIS
gebruiken en hun GIS-werking coördineren. Het rapport toont evenwel aan dat de
knelpunten waarmee zij bij de uitbreiding van hun GIS-werking geconfronteerd
worden, in zekere zin gelijkaardig zijn: in alle gemeenten wordt de (verdere) inzet van
GIS in eerste instantie beperkt door een gebrek aan personeel. Toch zijn er ook
bepaalde verschillen in de knelpunten die door de verschillende types van GIS-
gemeenten worden ervaren. Zo beschouwen gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟
een tekort aan data en standaarden vaker als een obstakel dan andere gemeenten.
Bijzonder aan dit rapport is dat zowel het gebruik van GIS als de coördinatie ervan ook
op een longitudinale wijze worden geanalyseerd. Op die manier krijgen we inzicht in
de evolutie van GIS in de gemeenten. Wat het aantal GIS-activiteiten betreft, zien we
dat er weliswaar een toename is, maar dat die toename eerder beperkt is. Bovendien
komt ook hier de grote verscheidenheid tussen gemeenten tot uiting: naast gemeenten
׀ 87 ׀
die er wel in slagen om hun GIS-werking (fors) uit te breiden, zijn er immers ook
gemeenten waar het aantal GIS-activiteiten constant is gebleven, en zelfs gemeenten
waar de GIS-werking de voorbije jaren is afgebouwd. Een enigszins gelijkaardig beeld
zien we terug voor wat betreft de coördinatie van de GIS-werking. In bijna de helft van
de gemeenten is het aantal ingezette instrumenten de voorbije twee jaar constant
gebleven. Daarnaast zijn er gemeenten waar er minder coördinatie-instrumenten
worden ingezet dan twee jaar geleden, maar evenzeer gemeenten waar er meer
instrumenten worden ingezet.
Algemeen beschouwd is het gebruik van GIS in lokale besturen nog steeds beperkt,
en verloopt ook de verdere implementatie van GIS aan een eerder traag tempo. Dat
heeft in eerste instantie een impact op de werkzaamheden van lokale besturen zelf.
De implementatie en het gebruik van GIS mag dan tijd, geld en inspanningen vereisen,
daartegenover staan de voordelen die een GIS-matige aanpak van bepaalde
gemeentelijke activiteiten met zich mee kan brengen. Het implementeren en gebruiken
van GIS is immers geen doel op zich, maar draagt bij tot een efficiënte en effectieve
werking van de lokale overheid. De impact van het al dan niet gebruiken van GIS door
gemeenten beperkt zich echter niet tot de gemeenten zelf. In het licht van de
ontwikkeling van Geografische Data-Infrastructuren worden ook andere overheden en
partijen buiten de overheid beïnvloed door de manier waarop gemeenten omgaan met
geografische informatie. Binnen GDI‟s is immers een sleutelrol weggelegd voor lokale
besturen, vanwege de zeer gedetailleerde en actuele gegevens die zij (kunnen)
aanbieden en de bijdrage die zij kunnen leveren aan het bijhouden en controleren van
bestaande datasets.
Ook binnen de wetenschap wordt steeds vaker stilgestaan bij de mogelijke rol van
lokale besturen bij de ontwikkeling van GDI‟s, en de uitdagingen die daaraan
verbonden zijn. De centrale vraag daarbij is hoe gemeenten ingeschakeld kunnen
worden bij de ontwikkeling van een GDI. Een zeker bewustzijn omtrent het bestaan en
de betekenis van een GDI wordt daarbij beschouwd als een minimale voorwaarde.
Daarom wordt in dit rapport ook stilgestaan bij de kennis van de Vlaamse gemeenten
omtrent verschillende GDI-gerelateerde initiatieven. Daaruit blijkt dat de kennis van
initiatieven zoals INSPIRE en GDI-Vlaanderen nog eerder gering is. Niet onbelangrijk
daarbij is dat de mate waarin gemeenten op de hoogte zijn van deze initiatieven
verschillend is voor de verschillende types van GIS-gemeenten. Gemeenten met een
„gecoördineerd GIS‟ blijken immers heel wat beter op de hoogte te zijn van de GDI-
initiatieven dan gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ of een „gelimiteerd GIS‟.
׀ 88 ׀
De in dit rapport opgenomen analyses zijn overwegend van beschrijvende aard. Het
rapport biedt een globaal beeld van het gebruik van GIS in Vlaamse gemeenten, en dit
hoofdzakelijk op basis van frequentieverdelingen. Daarbij wordt telkens naar slechts
één aspect of één variabele gekeken. Ter aanvulling worden een beperkt aantal
bivariate analyses uitgevoerd, waarbij het verband tussen twee variabelen wordt
geanalyseerd. Deze bivariate analyses leveren ons een aantal waardevolle inzichten.
Zo is er bijvoorbeeld een verband terug te vinden tussen het aantal activiteiten
waarvoor GIS wordt gebruikt en het aantal coördinatie-instrumenten dat wordt ingezet:
in gemeenten met een uitgebreide GIS-werking, is dus ook de mate van coördinatie
van het GIS hoger. De grootte van de gemeente, zowel wat betreft het aantal inwoners
als het aantal personeelsleden, blijkt dan weer samen te hangen met beide aspecten:
hoe groter de gemeente, hoe uitgebreider de GIS-werking en hoe hoger de mate van
coördinatie. Eerder gaven we al aan dat de drie types van GIS-gemeenten significant
van elkaar verschillen op vlak van hun kennis van de GDI.
Dit rapport geeft een diepgaande beschrijving van het gebruik van GIS in lokale
besturen in Vlaanderen. Verder onderzoek is evenwel noodzakelijk, zowel wat betreft
de verklaring voor de bevindingen uit dit rapport als de gevolgen ervan. Wat zijn
bijvoorbeeld de factoren die bepalen voor hoeveel en voor welke activiteiten
gemeenten gebruikmaken van GIS? Waarom kennen bepaalde gemeenten een daling
in het aantal ingezette coördinatie-instrumenten? Of in welke mate draagt een
uitgebreide en gecoördineerde GIS-werking nu bij tot betere prestaties van het
gemeentebestuur? En draagt een betere kennis van de GDI ook daadwerkelijk bij tot
een actievere deelname aan de ontwikkeling van de GDI? Die vragen worden in dit
rapport niet beantwoord, maar de antwoorden zullen bijdragen tot een toegenomen
inzicht in het gebruik van GIS bij lokale besturen. We pleiten daarom voor verder –
kwalitatief en kwantitatief – onderzoek naar de verschillende aspecten van het
gemeentelijk gebruik van GIS.
3. Praktijkgerichte bijdrage
De bevindingen in dit rapport hebben niet alleen een puur wetenschappelijke waarde.
Doordat zij inzicht bieden in het gebruik van GIS bij gemeenten en de problemen en
hindernissen die daaraan gekoppeld zijn, vormen zij de basis voor enkele
aanbevelingen over de implementatie van GIS in lokale besturen. Die aanbevelingen
zijn gericht op zowel de gemeenten zelf als op andere overheden die betrokken zijn bij
het gebruik van GIS op lokaal niveau.
׀ 89 ׀
Wat de gemeenten zelf betreft, willen we in eerste instantie wijzen op het enorme
potentieel dat geografische informatie kan bieden voor een lokale overheid. De lijst
van activiteiten waarvoor gemeenten gebruik kunnen maken van GIS toont alvast aan
dat de mogelijkheden van GIS voor gemeenten uitgebreid zijn, en bovendien ook
verspreid zijn over verschillende diensten heen. De in dit rapport opgenomen lijst
omvat slechts een selectie van activiteiten, maar ook andere activiteiten en domeinen
kunnen de meerwaarde ondervinden van een GIS-matige aanpak. Denken we maar
het sociaaleconomische beleid van een gemeente, en de verschillende activiteiten die
daarmee samenhangen. De meerwaarde van GIS blijft echter niet beperkt tot elk van
deze domeinen op zich. De inzet van GIS biedt gemeenten de mogelijkheid om in elk
van deze domeinen te werken met dezelfde informatie, en informatie uit te wisselen
tussen de verschillende diensten en departementen. Op die manier kan GIS bijdragen
tot een dienstoverkoepelend beheer van de gemeentelijke informatie, en tot een
gecoördineerde beleidsvoering en dienstverlening.
De implementatie van GIS mag dus niet beschouwd worden als een bijkomende last of
verplichting. Dat geldt zowel voor de beleidsmakers als voor de medewerkers binnen
de gemeenten. Het is belangrijk dat beiden zich bewust worden van de meerwaarde
die GIS kan bieden voor de activiteiten van een gemeente. Het onderzoek heeft
aangetoond dat een gebrek aan personeel het grootste knelpunt vormt bij de uitbouw
van een gemeentelijke GIS-werking. Ook te kleine budgetten en een tekort aan
interesse bij het beleid blijken belangrijke obstakels te zijn. Heel wat gemeenten zijn
met andere woorden niet in staat of niet bereid om (bijkomend) personeel of financiële
middelen te voorzien voor de uitbouw van de gemeentelijke GIS-werking. Dit wijst erop
dat beleidsmakers GIS in eerste instantie beschouwen als een bijkomende kostenpost,
en dus niet als een middel om tijd en kosten te besparen en een betere
dienstverlening en beleidsvoering te realiseren.
Een gelijkaardige redenering gaat op voor de medewerkers die GIS daadwerkelijk
moeten gebruiken. Ook zij kunnen de inzet van GIS in eerste instantie beschouwen als
een bijkomende last. Daarom is het noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het
gebruiken en bijhouden van informatie in het GIS geen bijkomende taak vormt naast
de reeds bestaande (papieren) procedures en processen. Het gebruik van GIS moet
met andere woorden geïntegreerd worden in de activiteiten van de verschillende
medewerkers. Niet onbelangrijk daarbij is dat er verschillende vormen van GIS-gebruik
mogelijk zijn, en dus ook verschillende types van gebruikers binnen dezelfde
organisatie. Waar het voor sommige activiteiten (en gebruikers) noodzakelijk is om de
beschikbare informatie te wijzigen of te bewerken, kan het voor andere activiteiten (en
gebruikers) volstaan om de beschikbare informatie te raadplegen. De manier waarop
׀ 90 ׀
medewerkers GIS en geo-informatie moeten gebruiken, moet bijgevolg afgestemd
worden op hun feitelijke noden en eisen.
Een toegenomen gebruik van GIS binnen de gemeente brengt ongetwijfeld een aantal
bijkomende uitdagingen met zich mee. Daarbij zijn er tal van uitdagingen op vlak van
coördinatie tussen de verschillende gebruikers en diensten. Want wat als die diensten
elk hun eigen data blijven gebruiken? Of bepaalde data wijzigen zonder dat anderen
daarvan op de hoogte zijn? Dit rapport heeft alvast aangetoond dat een uitgebreide
GIS-werking een zekere mate van coördinatie vereist, opdat de GIS-activiteiten van
verschillende diensten en gebruikers met elkaar in afstemming worden gebracht.
Gebeurt dat niet, dan bestaat het gevaar dat de inzet van GIS zal leiden tot extra
problemen en kosten, eerder dan tot de gewenste verbetering van de prestaties.
Om tot een gecoördineerde GIS-werking te komen, kunnen gemeenten gebruikmaken
van verschillende instrumenten. In eerste instantie is er natuurlijk de GIS-coördinator
of de GIS-cel, oftewel één of meerdere personen die de taak en verantwoordelijkheid
krijgen om de GIS-werking van de organisatie te coördineren en te ondersteunen.
Vaak is het die persoon (of personen) die een aantal bijkomende instrumenten
ontwikkelt om de uitwisseling van kennis en informatie van en naar de feitelijke
gebruikers te organiseren. Er is bijvoorbeeld het GIS-overleg tussen de verschillende
gebruikers of het planmatig aanpakken van de GIS-werking. Al deze instrumenten
hebben als doel bij te dragen aan een gecoördineerde GIS-werking. Hoewel deze
instrumenten afzonderlijk van elkaar gebruikt kunnen worden, vullen zij elkaar ook aan
en kunnen zij elkaar versterken.
Elk van deze instrumenten kan daarbij trouwens op verschillende manieren worden
ingevuld en ingezet. Zo kan de GIS-coördinator zich beperken tot het zuiver
coördineren en ondersteunen van de feitelijke gebruikers, of een actieve rol spelen in
het bijwerken, bijhouden en gebruiken van geografische informatie. De inhoud van een
GIS-plan kan dan weer gaan van het uitstippelen van de verschillende acties en
investeringen naar een volwaardige GIS-werking, tot het vastleggen van de taken en
verantwoordelijkheden van de verschillende gebruikers en „bijhouders‟ van informatie,
inclusief de termijnen waarbinnen die bijhouding moet gebeuren. De juiste invulling en
inzet van deze instrumenten kan bovendien variëren door de tijd heen, naargelang de
fase waarin de ontwikkeling van de gemeentelijke GIS-werking zich bevindt.
Veel kennis en expertise omtrent de meerwaarde van elk van deze instrumenten en de
manier waarop deze het best ingezet kunnen worden, is aanwezig bij de Vlaamse
gemeenten zelf. Dat geldt trouwens ook voor de verschillende activiteiten en domeinen
׀ 91 ׀
waarvoor gemeenten gebruik kunnen maken van GIS. Ook daar beschikken de
gemeenten over heel wat kennis omtrent de mogelijke bijdrage van GIS aan elk van
deze activiteiten, en hoe die bijdrage het best kan worden gerealiseerd. Dat het
gebruik van GIS binnen de Vlaamse gemeenten getypeerd wordt door een grote mate
van verscheidenheid, maakt dat er heel wat kennis aanwezig is over de uitbouw van
een gemeentelijke GIS-werking in het algemeen, en over de problemen, oplossingen
en uitdagingen in het bijzonder. Als laatste aanbeveling voor de gemeenten willen we
dan ook pleiten voor een uitwisseling van deze kennis en expertise. Het Vlaamse GIS-
landschap kent tal van verhalen, zowel succesvolle als mindere succesvolle. Het
uitwisselen van die verhalen kan alleen maar bijdragen tot het vermijden van eerder
begane fouten en het leren uit eerder succesvol gebleken strategieën.
De resultaten en bevindingen uit dit rapport laten ook toe om een aantal
aanbevelingen te doen naar andere overheden in Vlaanderen, die gebaat zijn bij een
succesvolle inzet van geografische informatie op lokaal niveau. Die overheden moeten
zich in eerste instantie bewust zijn van de grote mate van diversiteit in het
gemeentelijke GIS-gebruik. Er is diversiteit in de mate waarin gemeenten
gebruikmaken van geografische informatie voor hun activiteiten en processen, in de
problemen en hindernissen waarmee zij geconfronteerd worden, en in de specifieke
ondersteuning die zij nodig hebben. Het sturen en ondersteunen van gemeenten
vraagt daarom om een gediversifieerde aanpak. Specifieke aandacht dient daarbij uit
te gaan naar de vele kleinere gemeenten in Vlaanderen, waar in vele gevallen sprake
is van een „gelimiteerde GIS-werking‟.
In deze gemeenten met een „gelimiteerd GIS‟ dient in eerste instantie geïnvesteerd te
worden in het creëren van een bewustzijn omtrent de meerwaarde die GIS kan leveren
voor een gemeentebestuur. Het beschikbaar stellen van kant-en-klare en onmiddellijk
bruikbare toepassingen en systemen kan ervoor zorgen dat deze gemeenten
vertrouwd raken met GIS. Bij de gemeenten met een „gefragmenteerd GIS‟ is dat
bewustzijn al in sterke mate aanwezig. Deze gemeenten hebben in eerste instantie
nood aan ondersteuning bij de organisatorische uitbouw van hun GIS-werking. Een
stappenplan voor de uitbouw van een organisatiebrede GIS-werking kan hen daarbij
helpen. Gemeenten met een „gecoördineerd GIS‟ zijn vooral gebaat bij flexibele en
open oplossingen, die zij zelf kunnen afstemmen op hun eigen processen en
systemen.
De voorbije jaren is er op verschillende beleidsniveaus sterk geïnvesteerd in de
begeleiding en ondersteuning van gemeenten bij de uitbouw van hun GIS-werking. De
noden en eisen van de gemeenten zelf zijn steeds nadrukkelijker centraal komen te
׀ 92 ׀
staan, ook bij de vormgeving en implementatie van het G(D)I-beleid in Vlaanderen.
Het ondersteunen van de gemeenten gebeurt daardoor vanuit verschillende hoeken
en op verschillende manieren. Voor sommige aspecten worden gemeenten
geconfronteerd met een veelheid aan ondersteuning, terwijl voor andere aspecten dan
weer geen ondersteuning beschikbaar is. En terwijl sommige gemeenten kunnen
kiezen uit een uitgebreid aanbod aan ondersteuning, zijn andere gemeenten volledig
op zichzelf aangewezen. Het voorzien van GIS-ondersteuning aan de Vlaamse
gemeenten is dus zeker nog voor verbetering vatbaar. Uit dit rapport bleek alvast dat
er tussen de gemeenten een zekere eensgezindheid bestaat omtrent wie nu het best
welke vorm van ondersteuning kan leveren. Deze eensgezindheid kan dan ook de
basis vormen voor een duidelijke verdeling van de taken op vlak van ondersteuning.
Die taakverdeling tussen het AGIV, de provincies, de VVSG en andere partijen kan
ervoor zorgen dat zowel de overlap als het tekort in het huidige ondersteuningsaanbod
worden weggewerkt, en kan dus leiden tot een efficiëntere en effectieve inzet van de
geleverde inspanningen. Ook naar de verschillende spelers op federaal niveau en hun
activiteiten en bevoegdheden toe dringt de nood aan afstemming (of afbakening) zich
steeds nadrukkelijker op, maar dan aangaande de verplichtingen die worden opgelegd
naar de gemeenten toe.
Tot slot werd in dit rapport ook gekeken naar de kennis bij de gemeentebesturen van
verschillende GDI-initiatieven. Hieruit bleek dat het merendeel van de gemeenten
nauwelijks op de hoogte is van initiatieven als INSPIRE, GDI-Vlaanderen en de VVSG
GIS-werkgroep. Het CRAB-initiatief is weliswaar iets beter gekend, al zien we daar
een zekere onwetendheid omtrent de taak van de gemeenten bij het bijhouden van dat
bestand. De resultaten lijken alleszins te wijzen op een eerder beperkt bewustzijn bij
gemeenten omtrent de inhoud en de betekenis van een GDI. Dat bewustzijn wordt
echter vaak gezien als een minimumvoorwaarde om gemeenten te kunnen engageren
en betrekken bij de ontwikkeling van een GDI. Het informeren en sensibiliseren van
gemeenten over de betekenis van een GDI en de rol die gemeenten binnen die GDI
kunnen vervullen, is dus een absolute prioriteit. Het concept GDI mag dan eerder
abstract lijken, het biedt wel een handig kader waarin verschillende initiatieven en
maatregelen kunnen worden samengebracht. Initiatieven zoals INSPIRE, GDI-
Vlaanderen, CRAB en GRB staan immers niet los van elkaar, maar zijn allemaal
gericht op een optimale inzet en uitwisseling van geografische informatie.
Het GDI-concept kan daarbij uitdrukking geven aan het potentieel van geografische
informatie voor overheden en de noodzaak om die informatie uit te wisselen tussen
alle betrokken partijen. Zowel het gebruik als de uitwisseling van geografische
informatie mogen echter geen doel op zich vormen, maar moeten bijdragen tot een
׀ 93 ׀
beter presterende overheid. Daarom is het belangrijk om de activiteiten en de
doelstellingen van de GDI te koppelen aan de activiteiten en doelstellingen van de
partijen binnen die GDI. Die partijen zijn in eerste instantie geïnteresseerd in een
betere interne werking, een verbeterde dienstverlening naar hun burgers en een
betere beleidsvoering. Gemeenten motiveren en engageren om mee te stappen in het
GDI-verhaal kan enkel door dat verhaal te vertalen naar de concrete noden en eisen
van gemeenten.
׀ 95 ׀
Referenties
AGIV (2011a). Handreiking CRAB Adresbeheer.
[http://www.agiv.be/gis/getDownload.ashx?id=1122].
AGIV (2011b). GRB - algemeen. [http://www.agiv.be/gis/projecten/?catid=120].
Annoni, A., Di Donato, P., Salvemini, M., en Gentili, D. (2003). Towards an observatory on GI and
GIS use and development in European local authorites. VI Agile Conference, 24 - 26 april 2003,
Lyon, Frankrijk.
Baltes, P.B. en Nesselroade, J.R. (1979). History and rationale of longitudinal research. In J.R.
Nesselroade, J.R. en Baltes, P.B. (Eds.). Longitudinal research in the study of behaviour and
development (pp. 1-39). New York: Academic Press.
Callens, H. (2008). GIS in het lokale bestuur - enkele cijfers. AGIV Trefdag, 20 november 2008,
Gent, België.
Crompvoets, J., Dessers, E., Geudens, T., Janssen, K., Vancauwenberghe, G., Vandenbroucke
D., en Van Hoogenbemt, M. (2009). Het Vlaamse GDI – netwerk. Een kwantitatieve verkenning
van het gebruik en de uitwisseling van geodata in Vlaanderen.
Graafland, A. (1993). Geo-informatievoorziening in Nederlandse gemeenten. Delft: Delftse
Universitaire Pers.
Harvey, F. (2000). Potentials and pitfalls for vertical integration for the NSDI.
[http://www.tc.umn.edu/~fharvey/research/fw-comp.pdf].
Harvey, F. (2003). Developing geographic information infrastructure for local government: the role
of trust. Canadian Geographer 47(1): 28-36.
Harvey, F. en Tulloch, D. (2004). How Do Local Governments Share and Coordinate Geographic
Information? Issues in the United States. 10th EC-GI & GIS Workshop- ESDI: The State of the
Art. 23-25 juni 2004, Warschau, Polen.
Lips, A.M.B., Boogers, M., en Weterings, R. (2000). Reinventing Territory in Dutch Local
Government: Experiences with the Development and Implementation of GIS in the Amsterdam
Region. Information Infrastructure and Policy 6: 171-183.
׀ 96 ׀
Longley, P.A., Goodchild, M.F., Maguire, D.J., en Rhind, D.W. (2001). Geographic Information
Systems and Science. New York: John Wiley & Sons.
Masser, I. (2005). GIS Worlds – Creating Spatial Data Infrastructures. California: ESRI Press.
Masser, I., Campbell, H., en Craglia, M. (1996). The Adoption and Use of Geographical
Information Systems in Local Government in Europe. Bristol, PA and London: Taylor & Francis.
McDougall, K., Rajabifard, A., en Williamson, I.P. (2002). From Little Things Big Things Grow:
Building the SDI from Local Government up. Joint AURISA and Institution of Surveyors
Conference, 25-30 November 2002, Adelaide, South Australia.
McDougall, K., Rajabifard, A., en Williamson, I.P. (2005). Understanding the motivations and
capacity for SDI development from the local level. 8th International Conference on Global Spatial
Data Infrastructures (GSDI 8), 16-21 april, Caïro, Egypte.
McDougall, K. Rajabifard, A., en Williamson, I.P. (2009). Local Government and SDI –
Understanding their Capacity to Share Data. In: B. Van Loenen, J. Besemer, en J. Zevenvergen
(Eds.) SDI Convergence. Research, Emerging Trends, and Critical Assessment (pp. 205 – 218).
Delft: NCG Nederlandse Commissie voor Geodesie.
Menard, S. (2002). Longitudinal Research. Second Edition. London: SAGE Publications.
Sussman, R. (1996). Implementing Municipal GIS: Human Behavior and the Decision-Making
Process. Computers, Environment, and Urban Systems 20(3), 213-223.
Turner, P. en Higgs, G. (2003). The use and management of geographic information in local e-
government in the UK. Information Polity 8: 151–165.
Ventura, S.J. (1995). The Use of Geographic Information Systems in Local Government. Public
Administration Review 55: 461-467.
׀ 97 ׀
Over de auteurs
Glenn Vancauwenberghe ([email protected]) is
wetenschappelijk medewerker bij het Instituut voor de Overheid.
Joep Crompvoets ([email protected]) is als onderzoekscoördinator
van het SPATIALIST-project verbonden aan het Instituut voor de Overheid.
Geert Bouckaert ([email protected]) is gewoon hoogleraar aan de
Faculteit Sociale Wetenschappen van de K.U. Leuven en directeur van het Instituut
voor de Overheid.
Heidi Kestens ([email protected]) is stafmedewerker Kennisplatform lokale
overheden bij de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).
Herman Callens ([email protected]) is stafmedewerker ICT & e-government bij
de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG).
Over SPATIALIST
SPATIALIST is een multidisciplinair onderzoeksproject van de Katholieke Universiteit
Leuven en de Vrije Universiteit Brussel. Het project wil nagaan wat de vereisten zijn
voor de verdere ontwikkeling van een succesvolle Geografische Data-Infrastructuur in
Vlaanderen. Het multidisciplinaire karakter van het project kan gezien worden als een
erkenning van de complexiteit en veelzijdigheid van een GDI. Het project wordt
uitgevoerd door onderzoekers van het Instituut voor de Overheid, de Divisie voor
Ruimtelijke Informatieverwerking (SADL), het Centrum voor Recht en Informatica
(ICRI) en het Centrum voor Sociologisch Onderzoek (Ceso) van de K.U. Leuven en de
vakgroep MOSI van de Vrije Universiteit Brussel.
Het SPATIALIST-project wordt mogelijk gemaakt door de steun van het Agentschap
voor Innovatie door Wetenschap en Technologie (IWT).
Top Related