2006• Briefadvies onderwijsspecifieke medezeggenschap • Naar meer evidence
based onderwijs • Doortastend onderwijstoezicht • Internationale leerwe-
gen en het internationale baccalaureaat • Een vlechtwerk van opvang en
onderwijs • Dienstverband, godsdienst en de openbare school • Onderwijs
in cultuur • Doelgericht investeren in onderwijs • Waardering voor het le-
raarschap • Duurzame onderwijsrelaties • Bekostigingsbesluit WHW 2008
• Hoe kan governance in het onderwijs verder vorm krijgen? • Examinering:
draagvlak en toegankelijkheid • Briefadvies wetsvoorstel planningsvrijheid
vo • Versteviging van kennis in het onderwijs • Presteren naar vermogen
Opni
euw
in st
ellin
g geb
rach
t
Jaarb
oekje
20
06
Jaarboekje 2006 Opnieuw in stelling gebracht
Inhoudsopgave
Woord vooraf
Stelling 1 Voor- en naschoolse kinderopvang biedt scholen pedagogische kansenWat moet er gebeuren volgens de raad?
Wat vinden anderen ervan?
Meer informatie
Stelling 2 Extra geld is niet voldoende voor het bereiken van een hoger onderwijspeilWat moet er gebeuren volgens de raad?
Wat vinden anderen ervan?
Meer informatie
Stelling 3De school daagt jongeren uit zichzelf te overtreffenWat moet er gebeuren volgens de raad?
Wat vinden anderen ervan?
Meer informatie
1
2
4
6
9
11
12
16
21
22
24
28
33
Woord vooraf
Met welke onderwerpen hield de Onderwijsraad zich bezig in 2006?
Dit jaarboekje beantwoordt deze vraag aan de hand van drie actuele stellingen over onderwijs.
Onder elke stelling vindt u relevante raadsadviezen uit 2006, mét de reacties van de minister en
andere betrokkenen. Zo krijgt u een overzicht van de belangrijkste adviesonderwerpen van het
afgelopen jaar, hier en daar aangevuld met aanbevelingen uit andere jaren als die voor de stelling
van belang zijn.
Dit jaaroverzicht van de Onderwijsraad bevat veel informatie. Voor wie (nog) meer wil weten is er
ook het gebruikelijke, administratieve jaarverslag. Dat is, samen met alle andere publicaties van de
raad, te vinden op www.onderwijsraad.nl.
Prof.dr. A.M.L. van Wieringen Drs. A. van der Rest
Voorzitter Secretaris
1
06• Briefadvies onderwijsspecifieke medezeggenschap • Naar meer evidence based onderwijs • Doortastend onderwijstoezicht • Interna-tionale leerwegen en het internationale baccalaureaat • Een vlecht-werk van opvang en onderwijs • Dienstverband, godsdienst en de openbare school • Onderwijs in cultuur • Doelgericht investeren in onderwijs • Waardering voor het leraarschap • Duurzame onder-wijsrelaties • Bekostigingsbesluit WHW 2008 • Hoe kan governance in het onderwijs verder vorm krijgen? • Examinering: draagvlak en toegankelijkheid • Briefadvies wetsvoorstel planningsvrijheid vo • Versteviging van kennis in het onderwijs • Presteren naar vermogen
Inderdaad. Basisscholen moeten vanaf het schooljaar
2007/2008 voor- en naschoolse opvang organiseren
voor hun leerlingen als de ouders daarom vragen.
Scholen krijgen er dus een taak bij. Als ze daarvoor
voldoende worden toegerust, dan kan de opvang méér
zijn dan een middel om ouders deel te laten nemen
aan de arbeidsmarkt. De raad vindt al langer dat een
sluitend arrangement van zorg, opvang en onderwijs
kinderen betere ontwikkelingskansen biedt.
Voor- en naschoolse kinderopvang biedt scholen pedagogische kansen
Kinderen brengen, ook op zeer jonge leef-
tijd, een deel van hun tijd door buiten
het gezin waarin ze opgroeien. Ongeveer
20% van alle kinderen onder de vier jaar
bezoekt een kinderdagverblijf. Daarnaast
gaat meer dan de helft van alle twee- en
driejarigen naar een peuterspeelzaal. Op
bijna elke Nederlandse basisschool blijven
leerlingen over, en 9% van alle leerlingen
gaat naar de voor- of naschoolse opvang.
De verwachting is dat dit laatste cijfer zal
toenemen als scholen verantwoordelijk
zijn voor de organisatie van deze vorm van
opvang. Een deel van de opvoeding van
kinderen vindt dus buitenshuis plaats. Dat
heeft gevolgen voor het onderwijs. Scholen
moeten niet alleen inspelen op de thuis-
situatie, maar ook op die in de opvang. Een
2
JAARbOek Stelling 1
3
7:30
uur
18:3
0 u
ur
Voorbeeld van een mogelijke dagindeling van een basisschoolkind
Tijd Aantal uren Soort activiteit
07.30 – 08.30 1 Voorschoolse opvang
08.30 – 11.45 2,75 Onderwijs
11.45 – 13.00 1,25 Tussenschoolse opvang, overblijven
13.00 – 14.45 1,75 Onderwijs
14.45 – 18.30 3,75 Naschoolse opvang
goed vlechtwerk van gezin, zorg, opvang
en onderwijs geeft kinderen de kans zich
optimaal te ontwikkelen. Te denken valt
aan voorschoolse programma’s die helpen
achterstanden bij kleuters te voorkomen,
of aan huiswerkbegeleiding en sportfacili-
teiten in de naschoolse opvang.
�
De raad schetste vier mogelijke scenario’s voor
het organiseren van de opvang, met als uitgangs-
punt voor de kwaliteit de Wet kinderopvang. De
eenvoudigste manier is dat scholen een overeen-
komst sluiten met aanbieders van buitenschoolse
opvang, zoals dat nu al regelmatig gebeurt. In de
praktijk blijken veel scholen voor dit ‘makelaars-
model’ te kiezen. een tweede mogelijkheid is dat
scholen zélf een stichting voor kinderopvang
oprichten. In het derde scenario verzorgen basis-
scholen onderwijsgebonden opvang die bijdraagt
aan de kerndoelen van het onderwijs. In de laatste
variant ziet de raad een instelling voor zich die
opvoeding, opvang én educatie aanbiedt. er is een
afdeling voor de basisschool, een kindercentrum
voor de opvang van nul- tot vierjarigen en een
afdeling voor zorg en educatie in buitenschoolse
tijd voor vier- tot en met twaalfjarigen. Dit laatste
scenario bouwt voort op het advies Spelenderwijs,
dat de raad uitbracht in 2002 (zie ‘Meer informa-
tie’ op pagina 9).
Koppel de opvang aan het basisonderwijs, maar geef scholen de tijd voor de organisatie
Geef scholen de tijd om de voor- en naschoolse
opvang te regelen én laat ze zelf een passende
vorm kiezen. Het vervlechten van opvangvoorzie-
ningen en onderwijs is goed voor de doorlopende
ontwikkelingslijn van kinderen. Dit advies gaf
de raad de minister in reactie op de motie-Van
Aartsen-bos (september 2005), die scholen wilde
verplichten om vanaf 1 januari 2007 voor- en
naschoolse opvang aan te bieden. De raad wilde
dat scholen vanaf deze datum aantoonbaar hun
best zouden doen om de opvang te regelen, maar
dat de verplichting pas in 2010 in de onderwijswet
zou worden opgenomen.
Wat moet er gebeuren volgens de raad? �
6 �
Reactie ministerEind april namen de minister en het kabinet het advies van de raad over om scholen per 1 januari 200� een inspanningsverplich-ting te geven. Scholen moeten sinds deze datum inventariseren wat ouders willen, en overleggen met kinderopvangorganisaties in hun omgeving. Scholen die dat willen, kunnen al starten met de voor- en naschoolse opvang, of de voorzieningen die ze al hebben uitbreiden. De resultaatverplichting komt echter vroeger dan de raad wilde: scholen zijn vanaf het schooljaar 200�/2008 verplicht om de organisatie van de opvang op zich te nemen als ouders daarom vragen. De kwaliteit moet voldoen aan de Wet kinder-opvang en de school kiest samen met de ouders het organisatiemodel.
Reacties op het advies over de buitenschoolse opvang
Het advies over de voor- en naschoolse opvang
was getiteld Een vlechtwerk van opvang en onder-
wijs. Het kreeg direct na verschijning in februari
2006 veel aandacht in kranten, op televisie, inter-
net en radio, en later ook in (vak)tijdschriften.
De reacties uit het onderwijsveld waren overwe-
gend positief. De Onderwijsbond CNV noemde
het een ‘wijs en realistisch’ advies. Ook de
besturenraad (organisatie voor het christelijk
onderwijs) kon zich er in grote lijnen in vinden.
De AVS (Algemene Vereniging van Schoolleiders)
was blij met de ‘gebalanceerde’ visie van de raad
en de voorgestelde gefaseerde invoering van de
opvang. De AVS vond wel dat de raad duidelijker
had moeten zijn over de verantwoordelijkheids-
verdeling tussen de school en de gemeente, en
Wat vinden anderen ervan?
ook had de raad duidelijker moeten formuleren
hoe de extra inzet van het management en de
taakverbreding gewaardeerd moesten worden.
De AOb (Algemene Onderwijsbond) vond dat het
advies een aantal stappen in de goede richting
zette, maar miste het adviesrecht van onderwijs-
personeel voor de voor- en naschoolse opvang.
bovendien vond de AOb het niet juist om buiten-
schoolse activiteiten als muziek en sport te laten
voldoen aan de eisen voor de kinderopvang.
De bond pleitte voor een duidelijke scheiding in
financieringsstromen om te voorkomen dat het
“We kunnen kinderen stimuleren vanuit hetzelfde pedagogische klimaat”
Peter Notten, directeur kinderopvangorganisatie Korein en voorzitter van het Branchebestuur Kinderopvang (Maatschappelijk Ondernemers groep): “Opvang koppelen aan de basisschool vind ik een goed uitgangspunt. We kunnen het vanaf augustus 200� goed organiseren, want er is al veel gedaan. Met de koppeling kun je de ontwikkeling van een kind stimuleren vanuit hetzelfde pedagogische klimaat en vanuit dezelfde visie. Tijden sluiten beter aan en er is een goede aansluiting tussen wat er op school, in de naschoolse opvang en in de vrije tijd gebeurt. Dat is goed voor de sociale, cognitieve en motorische ontwikkeling van kinderen. In Nederland denken wij dat je niets hoeft
te kunnen om kinderen op te voeden, maar in de ons omringende landen is het heel gebruikelijk dat er professionals aan te pas komen. De in te zetten professionals moeten wel een aantrekkelijk takenpakket krijgen. Wij zien het liefst combinatiefuncties waar dagopvang, peuterwerk, voor-, tussen- en naschoolse opvang onderdeel van uitmaken, en eventueel ook de functie van klassenassistent. De school krijgt hiermee een belangrijker aandeel in de begeleiding van opgroeiende kinderen. Maar wij gaan veel meer uit van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de school, de ouders en de kinderopvangorganisatie. En wij nemen het kind als uitgangspunt.”
8 �
“Kinderen moeten niet de hele dag buitenshuis werken”
Rita Dijkstra, directeur van basisschool de Utrechtse Schoolvereniging: “In mijn opvatting zijn kinderen in eerste instantie gezinskinderen en geen schoolkinderen: de school houdt op, het gezin blijft. Het lijkt me van wezenlijk belang voor de rest van je leven om een goed thuisgevoel te ontwikkelen. Kinderen moeten niet de hele dag buitenshuis ‘werken’. Volwassenen overzien een week, verheugen zich erop dat ze maar één avond weg hoeven. Kinderen niet, het overkomt hen. Daarbij is het goed om kinderen niet aan stress bloot te stellen. Hun lichaam en hun hersentjes hebben op tijd rust nodig, die mogelijkheid hebben zij, als het goed is, thuis veel meer. Op de buitenschoolse opvang is er toch weer de druk van de groep, de leidsters, en het late thuiskomen. Ik zou liever zien dat de
onderwijs mee gaat betalen aan de kinderopvang.
De bond kbO (besturenorganisatie voor het katho-
lieke primaire onderwijs) steunde het door de
raad voorgestelde tijdpad, maar was van mening
dat de vier modellen voor de opvang niet de enige
modaliteiten moeten zijn: schoolbesturen moeten
vrij zijn in hun aanpak.
politiek en de werkgevers jonge gezinnen in staat stellen om dagelijks vroeg te stoppen met werken om meer ongedwongen tijd voor thuis te hebben. Ouders kunnen de twee uur die zij ‘s middags eerder stoppen ’s avonds inhalen. Zo krijgen we op de scholen weer kinderen die van huis uit gewend zijn in een (gezins)groep te leven. Ik heb niet de indruk dat kinderen socialer worden van de buitenschoolse opvang. Omdat ze op veel te jonge leeftijd voor zichzelf moeten opkomen, kweken we juist meer egocentrische mensen. Natuurlijk zijn er situaties waarin kinderen beter af zijn op de opvang dan thuis. Voor de kinderen die het betreft moeten we alles doen om ze een zo goed mogelijke jeugd te geven en dan zou de opvang onderdeel kunnen uitmaken van gezinsbegeleiding.”
Meer informatie
De aanbevelingen over de opvang komen uit het
advies Een vlechtwerk van opvang en onderwijs
(februari 2006). Het bouwt voort op eerdere
adviezen van de raad. In Spelenderwijs (2002)
pleitte de raad al voor het creëren van één voor-
schoolse voorziening voor opvang en educatie.
Deze zogenoemde kindercentra voor nul- tot vier-
jarigen zouden in de plaats moeten komen van de
kinderdagverblijven (opvangvoorzieningen) en de
peuterspeelzalen (meer gericht op voorschoolse
educatie).
Alle publicaties zijn te vinden en te bestellen via
de website: www.onderwijsraad.nl
Woordvoerders van de VVD en de PvdA, de initia-
tiefnemers van de motie-Van Aartsen-bos, rea-
geerden afwijzend op het advies om scholen meer
tijd te geven. VVD-voorman Van Aartsen sprak
van een ‘modderig middenveld’ dat probeerde het
beleid ‘te traineren’. PvdA en VVD hielden beide
vast aan een wettelijke verplichting voor scholen
in 2007.
06• Briefadvies onderwijsspecifieke medezeggenschap • Naar meer evidence based onderwijs • Doortastend onderwijstoezicht • Interna-tionale leerwegen en het internationale baccalaureaat • Een vlecht-werk van opvang en onderwijs • Dienstverband, godsdienst en de openbare school • Onderwijs in cultuur • Doelgericht investeren in onderwijs • Waardering voor het leraarschap • Duurzame onder-wijsrelaties • Bekostigingsbesluit WHW 2008 • Hoe kan governance in het onderwijs verder vorm krijgen? • Examinering: draagvlak en toegankelijkheid • Briefadvies wetsvoorstel planningsvrijheid vo • Versteviging van kennis in het onderwijs • Presteren naar vermogen
Alleen extra geld is inderdaad niet voldoende. Neder-
land wil als kennisnatie tot de Europese top behoren.
Daar is geld voor nodig, zowel uit de publieke als uit
de private sector. Maar met meer investeringen al-
léén zijn we er niet. Het geld moet ook op een slimme
manier worden ingezet. We moeten het besteden
aan maatregelen die veel opleveren en waarvan de
effectiviteit bewezen is. Doelgericht investeren dus.
Daarnaast is het zaak de betrokkenheid van de sa-
menleving bij en waardering voor het onderwijs te
vergroten.
Extra geld is niet voldoende voor het bereiken van een hoger onderwijspeil
Goed opgeleide burgers stellen onze toe-
komstige welvaart veilig. In de wereld-
economie draait het immers om kennis.
Onderwijs vervult een sleutelrol in onze
samenleving. Op dit moment bedraagt de
onderwijsbegroting 29 miljard euro. De
raad denkt dat er in de komende tien jaar
enkele miljarden euro’s extra nodig zijn
voor doelgerichte investeringen. Met dat
geld kunnen meer Nederlanders een hoger
opleidingsniveau bereiken en is ook de
kwaliteit van het onderwijs in alle sectoren
te verbeteren. Er is vooral meer geld nodig
voor het leraarschap. Investeren in onder-
wijs, zowel met publieke als met private
middelen, betaalt zich op termijn terug.
De maatschappelijke opbrengsten bestaan
niet alleen uit het veilig stellen van onze
10
JAARbOek Stelling 2
11
Ver
enig
de
Stat
enV
laan
der
en (
Bel
gië
)Zw
eden
Duit
slan
dEn
gel
and (
VK
)N
eder
land
Aust
ralië
Fran
kri
jkN
ieuw
Zee
land
8000
8000
6000
4000
Totale uitgaven (in dollars) die onderwijsinstellingen doen voor kernactiviteiten per leerling/studentGebASeeRD OP GeGeVeNS uIT 2003, uIT: ORGANISATION fOR eCONOMIC COORDINATION AND DeVeLOPMeNT, 2006: EDucATION AT A glANcE.
welvaart, maar ook uit besparingen in de
sociale zekerheid, criminaliteitsbestrijding
en gezondheidszorg. Het onderwijs ver-
dient daarom behalve meer financiële, ook
meer maatschappelijke waardering.
13
Versterk de functie van leraar eén van de ambities uit de investeringsagenda is:
versterk de functie van leraar. De raad bracht een
apart advies uit over dit onderwerp. De komende
jaren worden forse lerarentekorten verwacht,
vooral in het voortgezet onderwijs. Naast de
tekorten speelt downgrading een rol: eerstegraads
leraren worden steeds meer vervangen door
tweedegraads collega’s, voor wie weer onderwijs-
assistenten in de plaats komen.
Om het vak aantrekkelijker te maken is niet alleen
meer geld nodig, maar ook een kwaliteitsimpuls:
een beter loopbaanperspectief (met name voor
academisch opgeleide leraren), betere betaling en
een verhoging van het opleidingsniveau.
Zorg voor meer publieke en private investeringen in onderwijs
Investeer meer in het onderwijs, maar besteed het
geld aan maatregelen die het hoogste rendement
opleveren en waarvan de effecten bewezen zijn.
De raad hecht aan evidence based onderwijsbe-
leid: beleid dat is gestoeld op onderzoek, kennis
en ervaringen (zie ‘Meer informatie’ op pagina 21).
De raad heeft een investeringsagenda gepresen-
teerd voor het onderwijs voor de komende tien
jaar. Daarin staan acht ambities: kinderopvang-
voorzieningen stimuleren, achterstanden voor-
komen, de functie van de leraar versterken, alle
talenten benutten, internationalisering integreren
in het onderwijs, de cultuurpedagogische taak
van het onderwijs verstevigen, een leven lang
leren bevorderen en de onderwijsinfrastructuur
opwaarderen.
extra publieke middelen moeten ten goede komen
aan het leerplichtige onderwijs, en dan vooral aan
de eerste drie punten: opvangvoorzieningen (zie
ook stelling 1), het voorkomen van leerachterstan-
den en het leraarschap. extra private middelen
zijn – in combinatie met publieke – beter in te
zetten in het niet-leerplichtige onderwijs, met
name in het hoger onderwijs. Hier gaat het vooral
om maatwerk en differentiatie. De raad wil top-
studies realiseren: intensiever en kleinschaliger
onderwijs voor 20% van de studenten. Als in het
hoger onderwijs de kwaliteit verbetert en de over-
heid een ruimhartiger beurzenbeleid voert, dan
kunnen particulieren meer bijdragen via gelei-
delijk oplopende collegegelden. Tot slot zou de
aftrekbaarheid van studiekosten voor werknemers
moeten worden verruimd, om werkende mensen
de kans te geven door te leren.
12 Wat moet er gebeuren volgens de raad?
1� 1�
De raad wil de arbeidsvoorwaarden verbeteren,
maar pleit ook voor de mogelijkheid om bonus-
sen te geven aan leraren die werken in regio’s of
vakgebieden met de grootste tekorten. Daarnaast
moet het opleidingsniveau van ten minste 10%
van de leraren omhoog. Docenten die een speciale
masteropleiding volgen of hun werk combineren
met promotieonderzoek komen in aanmerking
voor een diplomaopslag. De raad vindt in zijn
algemeenheid dat uitblinkende docenten beter
beloond moeten worden. Tot slot is een parle-
mentair onderzoek nodig naar de positie van
de leraar. De Tweede kamer kan hiermee tevens
een signaal afgeven de problematiek serieus te
nemen.
een andere ambitie uit de investeringsagenda is:
verstevig de cultuurpedagogische taak van het
onderwijs. Ook deze aanbeveling is uitgewerkt in
een apart advies, uitgebracht door de Onderwijsraad
en de Raad voor Cultuur gezamenlijk. De belang-
rijkste boodschap is dat alle basisscholen gebruik
moeten kunnen maken van een specifieke regeling
voor cultuureducatie. Scholen krijgen via deze rege-
ling een geoormerkt budget dat hun de kans geeft
een visie uit te werken én een samenwerking op te
bouwen met culturele organisaties. Nog niet alle
scholen hebben aanspraak gemaakt op het geoor-
merkte budget. De raden vinden dat dit eerst moet
gebeuren, voordat het geld voor cultuureducatie kan
opgaan in de lumpsum. De raden vinden verder dat
de versterking van cultuureducatie nadrukkelijk een
gezamenlijke verantwoordelijkheid is van het onder-
wijs, de cultuursector en de overheid. educatie is dus
een kerntaak van culturele instellingen. Die moeten
daarvoor voldoende tijd en geld reserveren en niet
als eerste hierop bezuinigen. Ook pleiten de raden
voor voldoende deskundige leraren. Pabostudenten
moeten in ten minste één kunstvak afstuderen en er
zou een opleiding Culturele en kunstzinnige Vorming
(CkV) op hbo- en universitair niveau moeten komen.
Gemeentelijke en provinciale overheden kunnen een
brug slaan tussen onderwijs en cultuur door net-
werken te bevorderen, intermediaire organisaties te
steunen en prestatieafspraken te maken met cultu-
rele instellingen.
Verstevig de cultuurpedagogische taak van scholen
16 1�
De investeringsagenda verscheen in juni 2006
onder de titel Doelgericht investeren in onderwijs.
korte krantenberichten over het advies zoomden
vooral in op ‘het bijspijkeren van leerlingen in
de weekeinden en de vakanties’ (de aanbeveling
om dreigende leerachterstanden tegen te gaan
door extra onderwijstijd in te bouwen). Ook de
verhoging van het collegegeld, het invoeren van
taaltoetsen voor het opsporen van achterstanden,
en het advies om zittenblijven op de basisschool
te vergemakkelijken kregen aandacht.
De Onderwijsraad was niet de enige organisa-
tie die een investeringsplan uitbracht voor het
onderwijs. In de zomer verschenen meerdere
‘kennisinvesteringsagenda’s’: onder andere van
het Innovatieplatform van premier balkenende,
van de Adviesraad voor het Wetenschaps- en
Technologiebeleid (AWT) en van de Raad van
economisch Adviseurs (ReA). Allemaal pleitten ze
voor extra publieke én private investeringen in
het onderwijs om het gemiddelde kennisniveau
van de basisschool tot en met het bedrijfsleven te
verhogen. en ook al moet het onderwijs voor de
verdeling van overheidsgeld flink concurreren met
de zorg, het openbaar bestuur en de veiligheid,
alle grote politieke partijen namen het pleidooi
voor meer investeringen in het onderwijs over.
Wat vinden anderen ervan?
Dit advies, getiteld Waardering voor het leraar-
schap, was niet gericht aan de minister maar
aan de Tweede kamer. Het kreeg van alle uitge-
bracht adviezen in 2006 de meeste aandacht in
de media. NOS Teletekst meldde direct na ver-
schijning op 31 augustus dat de Onderwijsraad
bonussen voor docenten met een academische
opleiding, werkzaam in tekortvakken en in lastige
regio’s wilde invoeren. Dat was ook de belangrijk-
ste boodschap in de stroom nieuwsberichten die
loskwam in andere media. kranten en tijdschriften
lieten schoolleiders en leraren aan het woord
die onderling verdeeld waren over de door de
raad bepleitte loondifferentiatie. Tegenstanders
waren bang voor ‘scheve ogen’, voorstanders
juichten het toe om leraren die extra hun best
doen of meer vakkennis hebben, beter te belo-
nen. Allemaal waren ze het erover eens dat er een
behoorlijke cultuuromslag nodig zou zijn om de
aanbevelingen in praktijk te brengen.
De meeste onderwijsbonden waren blij met de
analyse van de Onderwijsraad en schaarden zich
achter het pleidooi om leraren beter te belonen,
hoger op te leiden en meer carrièreperspectief te
geven. een aantal vakorganisaties verwachtte ech-
ter meer heil van een algehele salarisverhoging
en van een verlaging van de werkdruk dan van
Reactie ministerMinister Van der Hoeven reageerde samen met staatssecretaris Van Gennip (Economische Zaken) in december op de investerings-agenda’s van de Onderwijsraad, het Innovatieplatform, de AWT en de REA. De bewindslieden waren positief over de adviezen. Ze onderschreven de noodzaak om al het in ons land aanwezige talent volledig te benutten en daarin gericht te investeren. Ze gaven aan dat het kabinet al fors geïnvesteerd heeft in de kenniseconomie en dat veel van de aanbevelingen liggen in het verlengde van wat al in gang is gezet. Expliciet vermeldden de bewindslieden dat het kabinet bij de voorgestelde maatregelen steeds goed heeft gekeken naar het rendement ervan. Tot slot stelden ze dat het aan een volgend kabinet is “om te bepalen of, in hoeverre en op wat voor manier, hieraan een vervolg zal worden gegeven”.
Reacties op het advies over meer investeringen in onderwijs Reacties op het advies over de leraar
“Ik zie niets in bonussen voor regio’s of vakken met tekorten”
Gerard ter Bogt, adjunctdirecteur OSG Erasmus in Almelo: “Het vak van leraar staat in een negatief daglicht en daar moeten we iets aan doen. Dat kan via de salarissen: als een leraar goed is mag hij wat mij betreft sneller méér verdienen dan zijn collega’s. Als de variatie in belonen maar gebeurt op basis van competenties en kwaliteiten. Dat betekent ook dat er een goed beoordelingstraject moet komen. Ik zie niets in bonussen voor regio’s of vakken met tekorten. Je moet niet van meet af aan bepaalde groepen meer betalen. Docenten moeten eerst iets neerzetten. De opleidingsgraad vind ik ook geen goed criterium voor variatie: een tweedegraads docent kan zich met hart en ziel inzetten en moet net zoveel kunnen verdienen als zijn eerstegraads collega. Wat voor het vak misschien wel belangrijker is dan het salaris, zijn de overige arbeidsvoorwaarden. Het leraarschap wordt een stuk aantrekkelijker als er meer ruimte is voor scholing en overleg én als de faciliteiten verbeteren: een behoorlijke werkruimte voor docenten, goede apparatuur en andere middelen. Docenten moeten eenvoudigweg meer tijd en middelen krijgen om hun vak goed uit te oefenen. Die kwaliteitsverhoging kost wel meer geld.”
18 1�
docentenbonussen. De schaarstetoeslagen kre-
gen de minste steun. Marleen barth van het CNV
verwoordde het zo: “Waarom zou je een slechte
leraar economie een opslag geven terwijl een
betere leraar Nederlands die niet krijgt?” Ook de
VOO (Vereniging voor Openbaar Onderwijs) vond
de schaarstetoeslag lastig. De vereniging vond
wel, net als de bond kbO en de bond kbVO, het
idee van belonen naar prestatie de moeite waard
om verder uit te werken. De AOb kwam een week
na verschijning van het raadsadvies met een
manifest dat opriep om 4,5 miljard euro te inves-
teren in onder andere een betere beloning van
leraren, meer scholing (zoals het recht om een
vervolgopleiding te doen), meer ondersteunend
personeel, bestrijding van uitval én onderwijs
voor peuters en kleuters voordat ze naar de
basisschool gaan.
Het advies aan de Tweede kamer om een parle-
mentair onderzoek te starten naar de positie van
de leraar werd niet door iedereen goed ontvan-
gen. De AOb reageerde welwillend op het voor-
stel, en de profielcommissies (door de minister
geïnstalleerd om te adviseren over de toekomst
van de tweede fase) hebben zich inmiddels uit-
gesproken voor een onderzoek door een staats-
commissie. PvdA-kamerlid Mariëtte Hamer was
bij de presentatie van het advies positief over het
voorstel. Haar CDA-collega Jan de Vries vond een
onderzoek overbodig.
Reactie ministerMinister Van der Hoeven zag het advies als een steun in de rug om “het gevoel van urgentie bij alle betrokkenen nog eens op te roepen”. In een reactie schreef ze dat er op landelijk niveau al veel afspraken waren gemaakt en dat de scholen nu aan zet zijn. Er is al veel gedaan aan het verbeteren van loopbaanperspectief, aan professionalisering van onderwijspersoneel en het openen van de arbeidsmarkt, aan het verhogen van de aanvangssalarissen, aan decentrale schoolbudgetten die ruimte geven voor functie- en beloningsdifferentiatie en aan de salarissen van schoolleiders. Scholen hebben al de mogelijkheid om met een gestructureerd personeelsbeleid differentiatie toe te passen. Een hogere beloning voor specifieke vakken en regio’s vond Van der Hoeven het overwegen waard. Bij de behandeling van de onderwijsbegroting in oktober maakte ze vijf miljoen euro vrij om 200 leraren uit het basisonderwijs en afgestudeerde pabostudenten in te zetten als zij-instromers in het voortgezet onderwijs.
“Ik ben toevallig verliefd op mijn baan”
Caroline van der Voort, lerares Scheikunde scholengemeenschap Northgo in Noordwijk: “Ik heb zelf een universitaire opleiding en ik vind het frustrerend dat tweedegraads docenten net zoveel verdienen als ik. Want ik ben breder inzetbaar en ik heb meer geïnvesteerd in mijn opleiding. Op dit moment hebben schooldirecties al de mogelijkheid om loondifferentiatie toe te passen. Helaas komen de hogere salarissen vaak niet terecht bij de onderwijsgevenden, maar worden ze opgehangen aan nevenfuncties zoals coördinator of voorzitter van de medezeggenschapsraad. Die vorm van loondifferentiatie heeft dus niets met onderwijskundige kwaliteiten te maken.
Ik zou zeggen: kijk bij de waardering in de eerste plaats naar het opleidingsniveau van leraren, in combinatie met hun didactische kwaliteiten. Ga maar in de klassen kijken en beoordeel mensen. Laat het salaris van de goede leraren doorgroeien naar een beloning op academisch niveau, in plaats van ze hun leven lang in dezelfde schaal te houden. Dat is de enige manier om meer academici voor de klas te krijgen én te houden. Ik ben toevallig verliefd op mijn baan: leuke collega’s, werken met jongeren, en vakinhoudelijk heb ik heel veel vrijheid om leuke projecten te doen. Maar ik mis wel heel erg de financiële prikkel.”
20 21Meer informatie
De investeringsagenda verscheen onder de titel
Doelgericht investeren in onderwijs (juni 2006). De
aanbevelingen voor evidence based onderwijsbeleid
bouwen voort op het advies Naar meer evidence
based onderwijs, dat in januari 2006 is verschenen en
al is behandeld in het Jaarboekje 2005.
De aanbevelingen over de versterking van de positie
van de leraar komen uit het advies Waardering voor
het leraarschap (augustus 2006). In Opleiden in de
school (2005) heeft de raad al gepleit voor het verster-
ken van de functie van een specifieke groep leraren:
de zij-instromers.
De aanbeveling over cultuureducatie komt uit het
advies dat de Onderwijsraad uitbracht samen met de
Raad voor Cultuur en dat is getiteld Onderwijs in cul-
tuur (april 2006).
Alle publicaties zijn te vinden en te bestellen via de
website: www.onderwijsraad.nl
Reactie ministerMinister Van der Hoeven nam de aanbeveling over om de stimuleringsregeling voor cultuureducatie te verlengen, maar ze koos voor een verlenging met één jaar in plaats van de geadviseerde drie jaar. Daarnaast kondigde ze aan afspraken te maken met het Platform Kwaliteit en Innovatie in het primair onderwijs over de besteding van gelden voor cultuureducatie. Voor het voortgezet onderwijs stelde de minister voor een helpdesk op te zetten voor de oprichting van Cultuurprofielscholen en speciaal voor hen een keurmerk te ontwikkelen. Ze gaf ook aan de pilots cultuureducatie in de lerarenopleiding voortgezet onderwijs verder uit te breiden en de al lopende stimuleringsprogramma voor de pabo’s voort te zetten. De culturele instellingen ondersteunde ze door 1,2 miljoen euro extra ter beschikking te stellen voor vernieuwende cultuureducatieve projecten.
Het advies over de versteviging van cultuuredu-
catie is uitgebracht door de Onderwijsraad én de
Raad voor Cultuur. De meeste reacties kwamen
uit de cultuursector. Organisaties als de Stichting
erfgoed Actueel, Cultuurnetwerk Nederland, de
Stichting CJP, de Stichting kunstconnectie VkV, de
Stichting Lezen en de Vereniging van Openbare
bibliotheken waren positief. Ze schaarden zich
achter de aanbevelingen om het geoormerkte
Reacties op het advies over cultuureducatie budget voorlopig in stand te houden, de deskun-
digheid van leraren te bevorderen en de samen-
werking tussen culturele instellingen en scholen
te intensiveren. Ze vroegen aandacht voor het
gebrek aan mensen en middelen bij vooral de
kleinere culturele instellingen, die vaak afhanke-
lijk zijn van vrijwilligers en daarom moeite heb-
ben hun educatieve taak uit te voeren.
06• Briefadvies onderwijsspecifieke medezeggenschap • Naar meer evidence based onderwijs • Doortastend onderwijstoezicht • Interna-tionale leerwegen en het internationale baccalaureaat • Een vlecht-werk van opvang en onderwijs • Dienstverband, godsdienst en de openbare school • Onderwijs in cultuur • Doelgericht investeren in onderwijs • Waardering voor het leraarschap • Duurzame onder-wijsrelaties • Bekostigingsbesluit WHW 2008 • Hoe kan governance in het onderwijs verder vorm krijgen? • Examinering: draagvlak en toegankelijkheid • Briefadvies wetsvoorstel planningsvrijheid vo • Versteviging van kennis in het onderwijs • Presteren naar vermogen
Dat is zeker de opdracht van de school. Het onder-
wijs moet jongeren stimuleren om de top van hun
kunnen te bereiken. Zo kunnen we alle talenten
benutten en onderpresteren tegengaan. Want ook al
presteren de meeste leerlingen naar vermogen, er
zijn er die dat niet doen. Onderpresteren komt voor
bij (hoog)begaafde leerlingen, maar ook bij jongeren
die een gemiddeld cognitief vermogen hebben of daar-
onder zitten. Daar moeten we iets aan doen.
De school daagt jongeren uit zichzelf te overtreffenElke inwoner van Nederland verdient de
kans zich maximaal te ontplooien en daar-
mee persoonlijke welvaart te verwerven.
Maar ook als kennissamenleving zijn wij
gebaat bij het streven om ieders capaci-
teiten te benutten. Kennis is ons kapitaal.
Er is nog te veel capaciteit onbenut. In het
basis- en voortgezet onderwijs varieert het
percentage leerlingen van een groep dat
onderpresteert, maar meestal ligt het tus-
sen de 10% en 18%. En ook voor degenen
die wél presteren naar vermogen kunnen
we de lat wat hoger leggen. Met onze cultu-
rele achtergrond, welvaart, technologische
ontwikkeling en ambities mogen we best
iets harder lopen.
22
JAARbOek Stelling 3
23
Percentage leerlingen dat onderpresteert t.o.v. eigen IQ-score (in %)
Type onderbenutting
Groep 4 Groep 6 Groep 8
Taal achter t.o.v. IQ
Rekenen achter t.o.v. IQ
Om alle talenten te benutten moeten we
meer aandacht besteden aan de inhoud
van het onderwijs. Maar er is ook aandacht
nodig voor de vorm: meer maatwerk en
differentiatie. Het is niet langer voldoende
om grote groepen leerlingen hetzelfde pro-
gramma aan te bieden. We moeten niet al-
leen uitgaan van het aanbod, maar ook van
de capaciteiten van de leerling. We willen er
immers uithalen wat erin zit.
0
5
10
15
20
2� 2�
Lever maatwerk in het basisonderwijs en het
voortgezet onderwijs. Daarmee bereiken meer
jongeren de top van hun kunnen. Zet daarvoor de
meest effectieve maatregelen in. Te denken valt
aan extra leertijd (na school, in de weekeinden
en in de vakanties), een goede registratie van de
prestaties van leerlingen (via eigen waarnemingen
van leraren, toetsen en testen, leerstandaarden en
leerlingvolgsystemen), deskundigheidsbevorde-
ring van leraren en het aanbieden van extra leer-
stof in de klas. Hiermee kan een groot aantal leer-
lingen beter presteren dan het nu doet. kinderen
die relatief vaker onderpresteren zijn bijvoorbeeld
Nederlandse leerlingen van laagopgeleide ouders,
leerlingen van Turkse afkomst en hoogbegaaf-
den. Meer in het algemeen is de taalontwikkeling
van jongens op de basisschool niet optimaal, en
meisjes doen het niet goed genoeg in de exacte
vakken.
De overheid moet de scholen ondersteunen bij het
leveren van maatwerk. Dat kan bijvoorbeeld met
subsidies, het maken van afspraken, het geven
van voorlichting of het laten verrichten van onder-
zoek. Ook zou een format moeten worden ontwik-
keld voor een eindrapport van de basisschool om
dat veel meer status te geven.
In eerdere jaren deed de raad aanbevelingen om
de prestaties van het Nederlandse onderwijs te
verhogen en talenten beter te benutten. Deze
adviezen zijn ook bruikbaar voor het verminderen
van onderpresteren. Ze zijn te vinden onder het
kopje ‘Meer informatie’ op pagina 33.
Internationaal doet ons onderwijs voor jongeren
tot vijftien jaar goed mee. Toch zijn er indicaties
dat we niet tevreden mogen zijn met het bereikte
kennisniveau. De raad roept alle instellingen in
vooral het hoger onderwijs op om deze leemten
op te sporen en te repareren. De minister van
Onderwijs moet die reparatieprogramma’s ruim-
hartig ondersteunen. er zijn sterke signalen dat er
een niveauverlies is voor de vakken Nederlands
en wiskunde. Dat blijkt uit onderzoek maar ook
uit het feit dat hogescholen, universiteiten en
regionale opleidingscentra programma’s hebben
om tekorten te repareren. er is nauwelijks infor-
matie over het kennisniveau in andere vakken.
Landelijke, structurele peilingen in alle onderwijs-
sectoren zijn daarom nodig.
Verder is het belangrijk per vak of leergebied te
bepalen wat het basisniveau voor kennis is. De
raad wil dat graag vastleggen en het kennisniveau
van leerlingen en studenten (extern) laten toetsen,
juist omdat de instellingen zelf verantwoordelijk
zijn voor de inrichting van hun onderwijs. bij vrij-
heid in het ‘hoe’ hoort ook duidelijkheid over het
‘wat’. eens in de vijf jaar zou voor elk vak een
kern moeten worden bepaald. bovendien mogen
we een hoger niveau verwachten van leerlingen,
studenten en docenten. We kunnen de lat in alle
onderwijssectoren hoger leggen dan hij nu (inter-
nationaal) ligt. Tot slot waarschuwt de raad dat
bij onderwijsvernieuwingen de inhoud extra aan-
dacht nodig heeft, en dat de kwaliteit van leraren
en hun opleidingen omhoog moet.
De raad verspreidde de verkenning in het
voortgezet onderwijs, het middelbaar en hoger
beroepsonderwijs, en onder universiteiten en
andere betrokken organisaties, en vroeg ze erop
te reageren.
Wat moet er gebeuren volgens de raad?
Verstevig de kennis in alle onderwijssectoren Ga onderpresteren tegen door maatwerk te leveren
26 2�
beveling ook in het middelaar beroepsonderwijs
en in het hoger onderwijs externe deskundigen bij
de examinering te betrekken. In het hoger onder-
wijs kunnen enkele vergelijkbare opleidingen
gezamenlijk een examen ontwikkelen. Studenten
leggen zo dezelfde toetsen af en stappen mak-
kelijker over van een bachelor- naar een master-
opleiding binnen de samenwerkende opleidingen.
Zorg voor toegankelijke enbetrouwbare examens
Geef iedereen die dat wil de kans examen te doen
en een diploma te behalen. Stel de examens open
voor mensen die het bijbehorende onderwijs niet
hebben gevolgd. In het voortgezet onderwijs
bestaat die mogelijkheid al in de vorm van het
staatsexamen. Daaraan zou wel meer bekendheid
moeten worden gegeven. De raad wil dezelfde
mogelijkheid creëren in het middelbaar beroeps-
onderwijs en in het hoger onderwijs. Voor een
vrij toegankelijk examen in de laatste sector is
een speciale exameninstelling nodig. Verder kan
aan het diploma in het voortgezet onderwijs een
diplomasupplement worden toegevoegd met aan-
vullende informatie, zoals extra gevolgde vakken
en elders gehaalde en erkende certificaten.
Daarnaast moeten de examens een grotere
betrouwbaarheid krijgen, vooral in het voortge-
zet onderwijs. Verschillende maatregelen zijn
daarvoor nodig. Het omdraaien van de correctie-
volgorde bij examens is er een van: eerst kijkt een
leraar van een andere school het examen na en
dan pas de leraar van de eigen school. Dat is goed
voor de objectiviteit. Daarom verdient het aan-
28 2�Wat vinden anderen ervan?
Reacties op de verkenning over versteviging van kennis
De verkenning Versteviging van kennis in het
onderwijs verscheen in december 2006 en maakte
een stroom nieuwsberichten los in kranten, op
televisie, internet en radio. De raad verzamelt de
reacties en consulteert daarnaast onderwijsinstel-
lingen om de aanbevelingen in het rapport verder
aan te kunnen scherpen.
De eerste reacties waren instemmend. Voorzitter
frank Rokebrand van het Landelijk Overleg
Lerarenopleidingen basisonderwijs zag in het
rapport van de raad een bevestiging dat niet
alleen de lerarenopleidingen te kampen hebben
met problemen. Op de website ScienceGuide.nl
(nieuwsmagazine voor de kennissector) zei hij dat
het gebrek aan kennis niet alleen in zijn sector
aan de orde is, maar in het hele onderwijs.
In een commentaar schreef de hoofdredactie
van het Dagblad van het Noorden dat de ernst
van de gebreken die de raad constateert, ver-
der reikt dan het economische belang van goed
opgeleide burgers. Goed kunnen spellen en reke-
in levensechte situaties. Dat motiveert enorm. Maar die nieuwe leeromgeving is in het voortgezet onderwijs nog niet voldoende uitgewerkt. Docenten moeten hun leerlingen begeleiden bij het oplossen van problemen, maar óók de mogelijkheid krijgen om door te verwijzen naar ondersteunende materialen als ze merken dat leerlingen basisvaardigheden missen. Leraren krijgen dus meer de rol van informatiemanager, en daar zijn ze nog niet helemaal klaar voor. De ondersteunende materialen zijn bovendien nog niet beschikbaar op scholen. En de efficiency is een probleem: je kunt geen dertig leerlingen individueel begeleiden én basisvaardigheden bijbrengen.”
“De basisgedachte van de tweede fase vind ik goed” Koos Winnips, adviseur ICT en Onderwijs en projectleider MathMatch, Universiteit Twente: “Wij merkten dat onze docenten gefrustreerd raakten en zelfs afhaakten, omdat hun studenten de basisvaardigheden wiskunde niet beheersten. Het volstond niet meer om bijlessen te geven in het eerste studiejaar. MathMatch is een elektronisch hulpmiddel voor zelfstudie dat gebruikt wordt in reparatieprogramma’s wiskunde. Het is een goede methode om de basisvaardigheden alsnog bij te brengen, maar eigenlijk is het een pragmatische oplossing. Je zou het liefst zien dat het probleem uiteindelijk in het voortgezet onderwijs wordt opgelost. De basisgedachte van de tweede fase vind ik goed. Ik ben een voorstander van zelfstandig en samenwerkend leren en van leren
nen zijn vaardigheden die iedere burger nodig
heeft om zich staande te houden in de samen-
leving. De overheid is daarom verplicht ondub-
belzinnig te eisen dat scholieren dit goed leren.
Op de site van het Friesch Dagblad betreurde
voorzitter Heerschop van de Christelijke koepel
basisonderwijs fryslân de negatieve berichtgeving
over het onderwijs. Hij was bang dat leerkrachten
die dagelijks voor de klas staan en hard werken
aan de kwaliteit van het aanbod “moedeloos wor-
den van dit soort rapporten”. Heerschop herkende
de problemen met taal en rekenen niet in zijn
regio. Het limburgs Dagblad vond dat de minister
‘sommige doorgeschoten onderwijsvernieuwin-
gen’ terug moest draaien en de aanbevelingen van
de Onderwijsraad onverkort moest opvolgen. er
waren overigens meer opiniemakers die onder-
wijsvernieuwingen aanwezen als de hoofdoorzaak
30 31
Reacties op het advies over onderpresteren
Dit advies, getiteld Presteren naar vermogen
is februari 2007 verschenen. bij het ter perse
gaan van dit jaarboekje zijn er nog geen reacties
beschikbaar.
van de door de raad gesignaleerde problemen.
De verkenning gaf aanleiding voor nieuwe discus-
siestukken over het ‘nieuwe leren’ in kranten en
vakbladen. In januari 2007 uitten de scholieren-
en studentenorganisaties LAkS, JOb en LSVb via
een brandbrief aan staatssecretaris bruins hun
zorgen over het verminderde aantal (inhoude-
lijke) lesuren en het feit dat er minder kennisover-
dracht plaatsvindt in het onderwijs. Onder het
motto “Wij willen leren, geef ons ook de kans!”
riepen zij de staatssecretaris op om samen een
oplossing te vinden voor de ontstane problemen.
er waren ook kritische geluiden. Het Onderwijs-
blad (een uitgave van de AOb) vond dat de raad
het rapport met ‘veel bombarie’ had gepresen-
teerd, maar dat de bewijsvoering erin te selectief
was. Het gebruikte PPON-onderzoek naar het
rekenniveau van het CITO zou de raad verkeerd
hebben geïnterpreteerd en er zouden andere
onderzoeken ontbreken. De VO-raad vond dat de
Onderwijsraad zich terughoudender had moeten
opstellen, omdat het immers om een verkenning
gaat.
uitdagender en aantrekkelijker. Verder denk ik dat mbo-scholen al goed moeten kijken naar de leerlingen als ze binnenkomen. Neem maar een toelatingstoets af om te zien welke kwaliteiten iemand heeft en hoe het onderwijs daarop kan aansluiten. Iemand die slecht Nederlands spreekt kan misschien uitstekend een Engelstalige opleiding volgen. Daar moet hij dan wel goed over worden geadviseerd. En als hij toch een opleiding wil doen waarin Nederlands belangrijk is, moet het advies zijn: dan maar een jaartje bijspijkeren. Ook het voortgezet onderwijs zou een goed advies moeten opstellen voor schoolverlaters.”
“De menselijke maat moet weer terugkomen in het mbo” Achmed Sadat, mbo-leerling en voorzitter van de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB): “Nu ik stage loop merk ik dat sommige dingen, waarvan ik dacht dat ik ze goed kon, beter kunnen. Ik hoor van mijn stagebegeleider bijvoorbeeld dat het nog schort aan mijn schrijfvaardigheid. Hij gaat er echt even voor zitten, om uit te leggen wat er niet in orde is. Op school mis ik die persoonlijke begeleiding, omdat we met 30 leerlingen in een klas zitten. Ik denk dat het niveau van mbo-leerlingen omhoog kan als we de klassen kleiner maken. Daarmee verbeter je de persoonlijke begeleiding en kun je beter inspelen op individuele interesses en kwaliteiten. De menselijke maat moet weer terugkomen in het mbo. Dat lijkt mij ook goed voor de docenten: het maakt hun vak
Reactie ministerBij het in ontvangst nemen van de verkenning zei minister Van der Hoeven blij te zijn dat de raad de witte vlekken bloot-legde. Ze zei al aandacht te hebben voor de gebreken bij wiskunde en Nederlands. De minister heeft de Inspectie opdracht gegeven het onderwijs in rekenen en taal te onderzoeken, en ze werkt aan een taal- en rekentoets voor studenten van de lerarenopleidingen. Verder vond ze dat het onderwijsveld zelf met de conclusies aan de slag moest.
32 33
Reacties op het advies over examinering Het advies Examinering: draagvlak en toeganke-
lijkheid verscheen in november 2006. Zoals te ver-
wachten was, waren de instellingen niet enthou-
siast over een exameninstelling die buiten hen om
functioneert. In dagblad Trouw reageerden verte-
genwoordigers van het hoger onderwijs sceptisch
op dit voorstel. een woordvoerder van de koepel
van universiteiten VSNu stelde dat examens te
zeer een onderdeel zijn van de opleiding om ze
los aan te bieden via een zelfstandig instituut. De
HbO-raad waarschuwde in hetzelfde artikel dat
het met zo’n instituut lastig wordt om snel in te
spelen op veranderingen.
De heer Van Lonkhuizen, secretaris van de koepel
van christelijke scholen voor voortgezet onder-
wijs fricolore en rector van het bornego College
in Heerenveen, zei in het Friesch Dagblad dat een
examen “niet een probeertoets moet worden”. Hij
vond dat jongeren die een examen willen doen,
wel moet worden gewezen op de manieren die
bestaan om zo’n toets te kunnen halen: “Zakken
betekent nogal wat voor iemand”.
Meer informatie
De aanbevelingen over de versteviging van kennis
komen uit de verkenning Versteviging van kennis in
het onderwijs (december 2006). Dit onderwerp behan-
delde de raad al eerder in het advies leraren opleiden
in de school (2005), en het komt ook aan de orde in
het advies Waardering voor het leraarschap (zie pagi-
na 13 van dit boekje).
De aanbevelingen over het tegengaan van onderpres-
teren komen uit Presteren naar vermogen (februari
2007). Het bouwt voort op eerdere adviezen van de
raad, die ook bruikbaar zijn voor het verminderen
van onderpresteren. Zo is er de aanbeveling om leer-
standaarden in te voeren in het basisonderwijs, die in
verschillende adviezen voorkomt: Zeker weten (1999),
De kern van het doel (2002) en Koers primair onder-
wijs (2004). De raad adviseerde onder andere in Tot
hier en nu verder (2004) en Hoe kan onderwijs meer
betekenen voor jongeren? (2004) om de school meer
aandacht te laten besteden aan buitenschoolse acti-
viteiten die leerlingen aanspreken. en in de advie-
zen De helft van Nederland hoogopgeleid en Betere
overgangen in het onderwijs (beide december 2005)
komen de volgende aanbevelingen voor: ondersteun
de overgang van basis- naar voortgezet onderwijs
beter, bouw de aansluitprogramma’s tussen voort-
gezet onderwijs/mbo enerzijds en hoger onderwijs
anderzijds verder uit, zorg voor meer differentiatie in
het aanbod van hoger onderwijs, zorg voor betere en
doorlopende loopbaanbegeleiding, en zorg voor meer
flexibiliteit in overgangen tussen werk en het volgen
van onderwijs.
De aanbevelingen om de examinering toegankelijker
en betrouwbaarder te maken komen uit Examinering:
draagvlak en toegankelijkheid (november 2006). Het
bouwt voort op de adviezen Examinering in ontwik-
keling (november 2002) en Examinering in het hoger
onderwijs (2004).
Alle publicaties zijn te vinden en te bestellen via de
website: www.onderwijsraad.nl
3� 3�Uitgebrachte adviezen
2006
• briefadvies onderwijsspecifieke medezeggenschap
[11 januari 2006]
• Naar meer evidence based onderwijs
[19 januari 2006]
• Doortastend onderwijstoezicht
[1 februari 2006]
• Internationale leerwegen en het internationale
baccalaureaat
[9 februari 2006]
• Een vlechtwerk van opvang en onderwijs
[27 februari 2006]
• Dienstverband, godsdienst en de openbare school
[31 maart 2006]
• Onderwijs in cultuur
[20 april 2006]
• Doelgericht investeren in onderwijs
[29 juni 2006]
• Waardering voor het leraarschap
[31 augustus 2006]
• Duurzame onderwijsrelaties
[19 oktober 2006]
• Bekostigingsbesluit WHW 2008
[23 oktober 2006]
• Hoe kan governance in het onderwijs verder vorm
krijgen?
[30 oktober 2006]
• Examinering: draagvlak en toegankelijkheid
[13 november 2006]
• briefadvies wetsvoorstel planningsvrijheid vo
[30 november 2006]
• Versteviging van kennis in het onderwijs
[verkenning: 7 december 2006]
200� (al in dit boekje behandeld)
• Presteren naar vermogen
[1 februari 2007]
Voor informatie over deze en andere publicaties:
www.onderwijsraad.nl
De Onderwijsraad is een onafhankelijk adviescollege, opge-
richt in 1919. De raad adviseert, gevraagd en ongevraagd,
over hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het
gebied van het onderwijs. Hij adviseert de ministers van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. De eerste en Tweede kamer der Staten-
Generaal kunnen de raad ook om advies vragen. Gemeenten
kunnen in speciale gevallen van lokaal onderwijsbeleid een
beroep doen op de Onderwijsraad.
De raad gebruikt in zijn advisering verschillende wetenschap-
pelijke disciplines en verbindt deze met de praktijk van het
onderwijs. er is ook aandacht voor de internationale dimensie
van educatie in Nederland. De raad adviseert over een breed
terrein: van voorschoolse educatie tot aan postuniversitair
onderwijs en bedrijfsopleidingen. De producten van de raad
worden gepubliceerd in de vorm van adviezen, studies en
verkenningen. Daarnaast initieert de raad seminars en web-
sitediscussies over onderwerpen die van belang zijn voor het
onderwijsbeleid.
De raad bestaat uit veertien leden die op persoonlijke titel
zijn benoemd.
uitgave van de Onderwijsraad, Den Haag, 2007.
ISbN-13: 978-90-77293-64-5
Concept en tekstfrancissen Communicatie, Amsterdam
Ontwerp en opmaak Maarten balyon grafische vormgeving
DrukwerkTDS printmaildata
© Onderwijsraad, Den Haag
Alle rechten voorbehouden. All rights reserved.
Colofon
36
Top Related