zum Integrierten Kurs- und Arbeitsbuch Sprachniveau B1...
Transcript of zum Integrierten Kurs- und Arbeitsbuch Sprachniveau B1...
Ingrid Grigull s Susanne Raven
Geschäftliche Begegnungen
Deutsch als Fremdsprache
WortschatzübersichtDEUTSCH – NIEDERLÄNDISCH
zum Integrierten Kurs- und ArbeitsbuchSprachniveau B1+
Übersetzt von Ingrid Grigull
Sprachniveau
B1+
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
das Abiturdas Abschlusszeugnis, -sedie Akte, -ndas Alter
het vwo-examenalgemeen voor einddiploma‘sde akte, het dossierde leeftijd
der Angestellte, -n, ein Angestellterdie Angestellte, eine Angestellteder Arbeitgeber, - der Arbeitsbereich, -e
de werknemer (m), de employé, een werknemer (m)de werknemer (v), de employé, een werknemer (v)de werkgeverhet werkterrein, het takenpakket
die Ausbildung, -ender Ausbildungsvertrag, -"edie Auskunft, -"edie Ausnahme, -n
de opleidinghet leercontractde informatie, inlichtingende uitzondering
der/die Azubi, -sdie Baustelle, -nder Baustellenleiter, -die Behörde, -n
de Mbo-leerling (leerweg BBL, werkend leren)de bouwplaatsde ploegbaasde overheid, de instantie
das Beispiel, -eder Beruf, -edie Berufsaussicht, -endie Berufsausbildung, -en
het voorbeeldhet beroepde beroepskansen, de carrieèremogelijkhedende beroepsopleiding
der Betrag, -"eder Blockunterrichtder Brief, -edie Brieftasche, -n
het bedraghet blokonderwijsde briefde portefeuille
die Bürokauffrau, -ender Bürokaufmann, -leuteder Einzelhandeldie E-Mail, -s
commercieel (administratief ), medewerker (v)commercieel (administratief ), medewerker (m)de detailhandelde email
das Ergebnis, -sedie Erlaubnisdie Erklärung, -endas Ersatzteil, -e
het resultaatde toestemmingde verklaring, de toelichtinghet onderdeel (voor vervanging)
das Fachgeschäft, -eder Feierabend, -eder Finanzdienstleister, -die Freizeit
de speciaalzaakde tijd na het werk, het einde van de werktijdde financiële dienstverlenerde vrije tijd
die Fremdsprache, -nder Führerschein, -edie Gesamtschule, -ndas Gastgewerbe, -
de vreemde taalhet rijbewijsde scholengemeenschapde horeca
das Gesetz, -edie Gewerkschaft, -endie Grundschule, -ndas Gymnasium, die Gymnasien
de wetde vakbondde basisschoolhet gymnasium, het VWO
das Handwerkder Handwerker, -die Handwerkerin, -nendie Hansestadt, -"e
het ambacht, het handwerkde ambachtsman, (m)de ambachtsman, (v)de hanzestad
die Hauptschule, -nder Hauptbahnhof, -"edas Heimatland, -"er
basisonderwijs (en mbo-onderwijs)het centraal stationhet thuisland, het land van herkomst
die Herkunftder/die Jugendliche, -ndie Kenntnisse (Pl.)
de komaf, de originede jongere (tussen 14 en 18), de jeugdde kennis
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 2
1
der Kundenberater, -das Lebensjahr, -edie Lehre, -ndie Lehrstelle
de account executive, de klantenadviseurhet levensjaarde leerde opleidingsplaats in een BBL-leerbedrijf (werkend leren)
die Marke, -ndie Maßnahme, -ndas Missverständnis, -seder Mittagsimbiss, -e
het merkde maatregelhet misverstand, de misvattingde lunch
die Nachhaltigkeit, -ender Nachname, -nder Plan, -"eder Praktikant, -en
de duurzaamheidde achternaamhet plande stagiair
die Praktikantin, -nender Preis, -edie Produktionsanlage, -nder Raum, -"e
de stagiairede prijsde machine, de fabrieksinstallatiede ruimte, (kamer)
die Realschule, -ndie Rente, -ndas Schreiben, -der Schulabschluss, -"e
(zoals) de havoschoolhet pensioenhet schrijvenhet einddiploma
die Schulpflichtdie Sparkasse, -ndie Statistik, -endas Studium, -en
de leerplicht (wettelijk)de spaarbankde statistiekde studie
die Tafel, -nder Tätigkeitsbereich, -edie Terminplanung, -ender Traumberuf, -e
het (school)bordde taakomschrijving, het werkterreinde planning voor afspraken, de termijnplanninghet droomberoep
die Unterlagen (Pl.)das Unternehmen, -der Unterschied, -edie Unterschrift, -en
de stukken, de gegevensde onderneminghet onderscheid, het verschilde handtekening
der Urlaubdie Verbesserung, -ender Verbrauchdie Verhandlung, -en
de vakantie, het verlofde correctie, de verbeteringhet verbruik, de consumptiede onderhandeling
der Verlag, -eder Vertrag, -"eder Vertrieb, -e (der Verkauf)die Verwaltung, -en
de uitgeverijhet contractde verkoop, de distributiede administratie
der Vorname, -endie Weiterbildung, -ender Wohnort, -edie Werkstatt, -"en
de voornaamde nascholing, de bijscholingde woonplaatsde werkplaats, de garage
die Zahl, -ender Zeitpunkt, -edas Zeugnis, -sedas Zimmer, -
het getalhet tijdstiphet diploma, het getuigschrift, het eindrapportde kamer
die Zukunftdie Zukunftsperspektive, -endie Zusammenarbeit
de toekomsthet toekomstperspectiefde samenwerking
Verben
abheben (A)abnehmen, er nimmt ababschließen (A)
(geld) opnemenafnemen, (bv.: kopen, voorraden slinken)afsluiten
sich ärgern über (A)aufwachsen, er wächst auf
zich ergeren aanopgroeien
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 3
1
ausschalten (A)ausüben (A)bedienen (A)beenden (A)
uitzetten (licht uitdoen, computer)uitoefenen, beoefenenbedieneneindigen, voltooien
begrüßen (A)berücksichtigen (A)besitzen (A)sich beschäftigen mit (D)
begroetenrekening houden metbezittenzich bezighouden met
betreuen (A)bitten (A)dauerndurchfallen, er fällt durch
klantenservice verlenen, verzorgenverzoeken, vragenduren(hier) zakken voor een examen
empfehlen, er empfiehlt (D, A)(sich) entscheiden für (A)erledigen (A)erlernen (A)
aanbevelen, adviserenbeslissen, kiezen voordoen, afmakenleren
frühstückengründen (A)herstellen (A)prüfen (A)
ontbijtenoprichtenproducerentesten, keuren, toetsen
heiraten (A)speichern (A)stattfindentreffen, er trifft (A)
huwen, trouwenopslaan (gegevens)plaatsvindenontmoeten
übersetzen (A)verabschieden (A)sich verabschieden von (D)verbringen (A)
vertalenafdanken, rechtsgeldig verklarenvan iemand afscheid nemendoorbrengen (vakantie)
vereinbaren (A)verschwindenvorschlagen (D, A), er schlägt vorzerstören (A)zunehmen, er nimmt zu
afspreken, overeenkomenverdwijnenvoorstellen (plan, idee)vernielen, vernietigentoenemen
Adjektive, Adverbien
auffälligbaldberuflichdeutlich
opvallend, opzichtigstraks, spoedigberoepshalve, beroepsmatig, als beroepduidelijk
eigen (das eigene Geschäft)erforderlichfachkundigfließend (sprechen)
de eigen zaakvereist, noodzakelijkdeskundig, vakbekwaamvloeiend
gernhäufighochnämlich
graagdikwijls, veelal, vaakhoognamelijk, te weten
niedrigtäglichjetztselbstständig
laagdagelijksnu, thanszelfstandig
ständigwenigwichtigwirklich
alsmaar, aan één stuk doorweinig, geringbelangrijkwerkelijk, echt, zondermeer
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 4
1
Wörter im Kontext
Guten Morgen/Tag/Abend!Gute Nacht!Was bedeutet …?Was ist der Unterschied zwischen den beiden
Formulierungen?
Goedemorgen/goedendag/goedenavond!Welterusten!Wat betekent …?Wat is het verschil tussen de twee formuleringen?
zum Beispielzum Glückin ZukunftWo sind Sie geboren?
bijvoorbeeld (bv)gelukkigin de toekomstWaar bent u geboren?
Ich wurde in … geboren.Woher kommen Sie?Ich komme/stamme aus …Ich habe Jura/Betriebswirtschaft (BWL) studiert.
Ik ben in … geboren.Waar komt u vandaan?Ik kom uit …Ik heb rechten/bedrijfseconomie gestudeerd.
Was machen Sie beruflich?Ich habe eine Ausbildung zur Bürokauffrau gemacht.Ich bin als Rechtsanwalt tätig.Ich bin noch nicht berufstätig.
Wat bent u van beroep?Mijn opleiding is commerciëel medewerker. (v)Ik ben advocaat.Ik ben nog niet in een beroep werkzaam./ Ik ben nog niet werkend.
Ich studiere an der Technischen Hochschule.Leben Sie als Single?Sind Sie verheiratet?Nein, aber ich heirate nächstes Jahr.
Ik studeer aan de Technische Hogeschool.Leeft u alleen?Bent u getrouwd?Nee, maar ik ga volgend jaar trouwen.
ein Recht auf etwas habenzur Schule geheneinen Kurs besucheneine Universität besuchen
recht hebben opnaar school gaaneen cursus volgenop de universiteit studeren
eine Lehre macheneinen Abschluss machenIch muss mich jetzt leider verabschieden.Auf Wiedersehen!Tschüss! (informell)
bij een bedrijf in de leer gaan (leerlingstelsel)een diploma halenHelaas, ik moet nu gaan.Tot ziens!Dag!/Tot kijk!
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 5
1
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
der Abzug, -"edie Abrechnung, -endie Aktie, -nder Aktienmarkt, -"e
de aftrekde declaratiehet aandeelde aandelenmarkt
der/die Alleinstehende, -ndie Anleihe, -ndie Anzeige, -nder/die Arbeitslose, -n
de alleenstaandede leningde advertentiede werkzoekende, de werkloze
das Arbeitslosengelddas BAföGdie Bankleitzahl, -endas Bargeld, -er
de WW-uitkeringde studiebeurshet banknummerhet contant geld, de cash
der Bausparvertrag, -"edie Bedingung, -ender Besitzdie Betriebsbesichtigung, -en
(D) alleen voor belegger als spaarpot om huis te bouwende voorwaardehet bezit, het eigendomhet bedrijfsbezoek
die Bewerbung, -endas Bewerbungsformular, -eder Billiglohnjob, -sder Binnenschiffer, -
de sollicitatiehet sollicitatieformulierarbeid voor een zeer laag loonde binnenschipper
die Börse, -ndas Darlehen, -der Dauerauftrag, -"e
der Durchschnitt
de beursde leningde periodieke overschrijving (de machtiging tot automa-tische afschrijfing)het gemiddelde
der Eignungstest, -sdas Einkommen, -der Einkommenssatz, -"edie Einkommensschere, -n
het toelatingsexamen, het geschiktheidsonderzoekhet inkomenhet basisinkomen (zonder toeslagen)de kloof tussen hoge en lage inkomens
die Erfahrung, -ender Erfinder, -die Ersparnis, -seder/die Erwerbstätige, -n
de ervaring, de ondervindingde uitvinderhet spaargeld, de besparingde werkende, (de beroepsbevolking)
die Fernsehgebühr, -endas Finanzamt, -"erdie Führungskraft, -"edie Führungsposition, -en
het kijk- en luistergeldhet belastingkantoorde manager, de leidinggevendede toppositie/de leidende positie
das Friseurhandwerkdas Gehalt, -"erdie Gelegenheit, -endie Geldbuße, -n
het kappersambachthet salarisde kans, de gelegenheidde geldboete
der Geldmangeldie Geldkarte, -n (EC-Karte)die Geldstrafe, -nder Geschäftsführer, -
het geldgebrekde pinpas, de chipknipde boetede bedrijfsleider, de directeur
das Guthaben, -der Hausratder Jahreslohn, -"die Kfz-Steuer, -n
het tegoed (geld)de inboedel, de huisraadhet jaarloonde wegenbelasting
die Kleidungder Kontoauszug, -"edie Körperpflegedie Krankenkasse, -ndie Kreditvergabe, -n
de kledinghet bankafschriftde lichaamsverzorgingde zorgverzekeraarde kredietverlening
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 6
2
die Landwirtschaft, -endie Lebensmittel, -die Leistung, -ender Lohn, -"e
de landbouwde levensmiddelen, de voedingde prestatie, het prestatievermogenhet loon
die Lohnsteuer, -ndie Miete, -nder Mindestlohn, -"edie Mittelschicht, -en
de loonbelastingde huurhet minimumloonde middenklasse
das Monatsgehalt, -"erder (öffentliche) Nahverkehrdie Nebenkosten (Pl.)die Pflegeversicherung, -en
het maandsalarishet openbare streekvervoerbijkomende kosten, servicekostende zorgverzekering
der Regelsatz, -"eder Ratschlag, -"eder Reichtum, -"erder Sachbearbeiter, -
het reguliere bedrag, het tariefhet advies, de raadgevingde rijkdomde administratief medewerker (m), de bevoegde ambtenaar (m/v)
die Sachbearbeiterin, -nendie Sitzung, -endie Sonderzahlung, -endie Sozialabgabe, -n
de administratief medewerkster (v)de vergadering, de sessiede extra betalingde sociale lasten
die Sparanlage, -ndas Sparbuch, -"erder Spielraum, -"eder Staat, -en
het spaardepositohet spaarbankboekjede marge, de spelingde staat
der Stellenwechsel, -der Stellenwert, -eder Stellvertreter, -die Stellvertreterin, -nen
de wisseling van baande betekenis, de functiede plaatsvervanger (m)de plaatsvervangster (v)
der Steuerabzug, -"eder Tarifvertrag, -"edas Trinkgeld, -erder Überschuss, -"e
de belastingaftrekde CAOde fooi, het fooitjehet positief saldo, het overschot
die Unterhaltszahlung, -endie Unterstützung, -endas Urlaubsgeld, -erder Verdienst, -e
de alimentatiede steun, de uitkeringhet vakantiegeldhet inkomen, de verdienste
das Vermögen, -die Verschwendungdie Versicherung, -endie Versteuerung, -en
het vermogen, het fortuinde verspillingde verzekeringhet betalen van belasting
das Wachstumdas Wirtschaftslebendie Zahlung, -ender Zeitraum, -"edie Zinsen (Pl.)
de groeide economiede betaling, de stortinghet tijdvak, het tijdsbestekde rente
Verben
abheben (A)sich absichern gegen (A)abziehen (A)ändern (A)
geld opnemenzich indekken tegen (voorzorgsmaatregelen nemen)korten, aftrekkenveranderen, wijzigen
anlegen (A)aufbewahren (A)aufnehmen, er nimmt auf (A)auf lösen (A)
(hier) beleggenbewaren, opbergen(hier) een lening sluitenopheffen, ontbinden
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 7
2
ausgeben, er gibt aus (A)sich äußern zu (D)sich auswirken auf (A)beiseitelegen (A)
uitgeven (geld)uiten, uitlaten overten gevolge hebbenreserveren, opzijleggen (geld)
berechnen (A)sich bewerben, er bewirbt sich um (A)erfassen (A)erhalten, er erhält (A)
berekenen, becijferensolliciteren naarregistrerenkrijgen
sich erhöhen auf (A)sich erkundigen nach (D)eröffnen (A)fordern (A)
duurder, hoger worden (prijs)informeren naaropenen (rekening, nieuwe zaak)(op)eisen, vorderen (geld)
sich interessieren für (A)lösen (A)nennen (A)sparen (A)
zich interesseren vooroplossennoemensparen
spenden (A)stehlen, er stiehlt (D, A)steigenüberweisen (D, A)
doneren, offeren, schenkenstelenstijgenovermaken, gireren
überziehen (A) (ein Konto)umfassen (A)unterbreiten (D, A)verbinden (A)
(hier) in het rood staanomvatten, bevattenvoorleggendoorverbinden (telefoon)
verdienen (A)verfügen über (A)vergeuden (A)verleihen (A)
verdienenbeschikken oververspillen, verkwistenverhuren, detacheren (arbeidskrachten)
verschwenden (A)verzichten auf (A)zählen zu (A)
verspillen, (te veel geld uitgeven)afstand doen vanbehoren tot, rangschikken onder
Adjektive, Adverbien
ähnlichausschließlichausgiebigbundesweit
lijkend op, net alsniet inbegrepen, exclusiefuitvoerig, rijkelijki. d. gehele bondsrepubliek
durchschnittlichehrlichfertigfleißig
gemiddeldeerlijk, oprechtklaar, gereed, voltooidvlijtig
freiberuflichheutigheutzutagegeschäftlich
zelfstandig, freelancetegenwoordig, hedentegenwoordig, heden ten dagezakelijk
gesetzlichmanchmalmonatlichniemals
wettelijksoms, wel eensmaandelijksnooit
normalerweiseoft (oftmals)plötzlichsowieso
doorgaans, normalitervaak, dikwijlsineens, plotselingin elk geval, toch al
sparsamspürbarstreng
zuinigvoelbaar, tastbaarstreng, strikt
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 8
2
Wörter im Kontext
im Augenblick …auf Platz zwei liegen Es geht um Folgendes …sich um eine Stelle bewerben
op het momentop de tweede plaatshet gaat om het volgendenaar een baan solliciteren
sich einfach etwas gönnen Es handelt sich um …ab heutealles auf eine Karte setzen
het ervan nemen, zich iets permitterenhet gaat omvanaf hedenalles op één kaart zetten (risico nemen, een gok nemen)
meiner Meinung nachdie Qual der Wahl habeneine Rolle spielenetwas zur Verfügung haben
naar mijn meningde moeilijkheid der keuzeeen rol spelenter beschikking hebben
im Vergleich zuauf diese WeiseDer Apparat ist besetzt.Möchten Sie warten?
in vergelijking metop deze manierHet nummer is in gesprek.Wilt u wachten?
Einen Moment, bitte, ich verbinde Sie.Gern geschehen.Danke schön, auf Wiederhören!
Een momentje, ik verbind u door.Graag gedaan.Dank u wel! Tot horens! Dank je wel! Dag!
strikt (sehr bestimmt)unterhaltspflichtigunterwegsvielfältig
precies, exactonderhoudsplichtigop weg, op reis zijndivers
vorsichtigwahrscheinlichwirtschaftlich
voorzichtignaar alle waarschijnlijkheideconomisch, efficiënt
weit auseinander wenigzusätzlich
ver van elkaar, ver uit elkaarweinigaanvullend, erbij, extra
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 9
2
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Abkürzung, -endie Abteilung, -ender Anfangsbuchstabe, -ndie Anforderung, -en
de afkortingde afdelingde beginletterhet/de vereiste/de aanvraag
die Anrede, -ndie Ansprache, -nder Anzug, -"eder Aufzug, -"e
de aanhef/de aanspreekvormde toespraak, de redevoeringhet pak (voor heren)de lift
die Bedeutung, -endie Bekleidungsfirma, -ender Berufseinsteiger, -die Betriebsfeier, -n
de betekenisde textielonderneming (b. v. beroepskledij)de jonge arbeidskrachthet bedrijfsfeestje
das Bundesland, -"erder Dresscodedas Duzendas Siezen
de deelstaathet kledingsvoorschrift, de dresscodeiemand met jij aanspreken, tutoyereniemand met U aanspreken
die Ebene, -ndas EDV-Unternehmen, -der Eindruck, -"eder Einfluss, -"e
het niveau, de vlaktede IT-ondernemingde indrukde invloed
die Empfehlung, -endie Erfahrung, -endie Erlaubnisdie Expertentagung, -en
de aanbevelingde ervaringde toestemming, de vergunninghet congres voor experts
die Fähigkeit, -endie Farbe, -ndie Gebühr, -ender Gebrauch
de bekwaamheid, de vaardigheidde kleurde leges/rechten, de kosten, verschuldigde bedragenhet gebruik
die Gelegenheit, -ender Gewerbepark, -sdie Größe, -ndie Großschreibung
de gelegenheid/de kanshet businessparkde maat, de groottehet schrijven met hoofdletters
der Geschäftsverkehrdie Geschichte, -nder Grund, -"edie Justizbehörde, -n
het handelsverkeerhet verhaal, de historiede redende rechterlijke overheid
die Kanzlei, -endie Karriere, -ndie Kleinschreibungdie Krawatte, -n
het advocatenkantoorde loopbaan/de carrièrehet schrijven met kleine lettersde stropdas
die Kleidervorschrift, -endas Kleidungstück, -eder Leiter, -die Leiterin, -nen
de dresscode/het kledingvoorschriftde kledingde leidinggevende (m), de chefde chef, de leidinggevende (v)
die Liste, -ndas Miteinanderdie Mode, -ndas Muster, -
de lijsthet samenzijn, het met elkaar (zijn)de modehet monster, het voorbeeld
die Nachricht, -endie Notwendigkeit, -ender Österreicher, -die Österreicherin, -nendas Ordnungsamt, -"er
het berichtje, mailtje, (het nieuws)de noodzaakde Oostenrijker (m)de Oostenrijkse (v)gemeentelijke afdeling Openbare orde en veiligheid
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 10
3
Verben
abbummeln (A)absagen (A)antworten (D)anwenden (A)
naar eigen goeddunken overuren opnemenafzeggenantwoordengebruiken, toepassen
aufnehmen (A), er nimmt aufausbreiten (A)ausfüllen (A)auslagern (A)
oppakken, (telefoon) aannemenuitbreideninvullen (formulier)(hier) verplaatsen
ausrichten (D, A)äußern (A)befragen (A)berücksichtigen (A)
(hier telefoon) doorgeven, een boodschap overbrengenuiten/opperenondervragenrekening houden met/respecteren
betonen (A)bevorzugen (A)danken (D)einhalten, er hält ein (A)
benadrukkende voorkeur geven aan/prefererendanken/bedankennakomen (afspraak)
einkleiden (A)einstecken (A)sich einsetzen für (A)enteignen (A)
(in)kledeninsteken, incasserenvoor iemand/iets opkomenonteigenen
entscheiden (A)sich entscheiden für (A)entwickeln (A)erläutern (A)
beslissenkiezen voorontwikkelenverklaren, toelichten
die Pflicht, -ender Rabatt, -eder Ratdie Regel, -n
de plichtde kortinghet adviesde regel
die Reihenfolge, -nder Respektder Schweizer, -die Schweizerin, -nen
de volgordehet respectde Zwitser (m)de Zwitserse (v)
die Schwierigkeit, -endie Sichtweise, -nder Standort, -edas Startjahr, -e
de moeilijkheidde visiede vestigingsplaats, de locatiehet beginjaar
das Stichwort, -"erder Stoff, -edie Theke, -ndie Übersichtlichkeit, -en
het steekwoord/het trefwoordde stofde toonbank, de bar, de tapkastde overzichtelijkheid
der Umfang, -"edie Umgangsform, -ender Umweltbereich, -edas Verbot, -e
de omvang, de omtrekde omgangsvorm, de etiquette, de manierhet milieugebiedhet verbod
der Verein, -eder Verkehrsbetrieb, -edas Versprechen, -der Vertriebsleiter, -
de verenigingde vervoersmaatschappijde belofte, de toezeggingde verkoopleider (m), chef van de afdeling verkoop (m)
die Vertriebsleiterin, -nendas Verzeichnis, -seder/die Verwandte, -nder/die Vorgesetzte, -n
de verkoopleider (v), chef van de afdeling verkoophet register, de directory, de map (IT), de indexhet familielidde chef, de superieur (m of v)
die Werbebranche, -ndie Zahl, -ender Zeitaufwand
de reclamesectorhet getalde tijdsbesteding, de benodigde tijd
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 11
3
erschweren (D, A)fertigen (A)führen (A)gefallen (D), er gefällt
bemoeilijken, belemmerenvervaardigen, producerenleiding geven, (gesprekken) voerenbevallen, (behagen)
gelingen (D)gelten, er giltgratulieren (D)helfen, er hilft (D)
lukken, slagengelden, betreffenfeliciterenhelpen
sich kümmern um (A)löschen (A)melden (A)sich melden bei (D)
zich bekommeren om/over, zorgen voorgegevens wissen, lading lossentelefoon aannemen, melden, berichtenzich melden (bij receptie)
schaden (D)schaffen (A)schenken (D, A)schmecken (D)
schaden, derenvolbrengen, werken, creëren, scheppenschenken, cadeau geven, donerensmaken, proeven
schneidern (D) (nach Maß)sperren (A)übergeben, er übergibt (D, A)übernehmen, er übernimmt (A)
(hier) kleren op maat maken/naaien(een rekening) blokkerenoverhandigen, opleverenovernemen, op zich nemen
überweisen (D, A)unternehmen (A)unterstützen (A)verbergen, er verbirgt (A)
overmaken (geld)ondernemenondersteunenverbergen
verbinden (A)vereinbaren (A)sich verhalten, er verhältverlegen (A)
(hier) doorverbindenovereenkomenzich gedragenverleggen, uitgeven (boek), zoek maken
vermeiden (A)versäumen (A)verstehen (A)vertrauen (D)
vermijden, voorkomenverzuimen, verzakenverstaanvertrouwen
vertreten, er vertritt (A)wählen (A)sich wenden an (A)weiterleiten (A)
vertegenwoordigenkiezenzich richten totdoorgeven, verzenden
Adjektive, Adverbien
ab und zuab und anabhängig vonallerdings
af en toeaf en toeafhankelijk vanzeer zeker, echter
anfangsangemessen seinausführlichbefreundet sein
in het beginpassend, adequaatuitvoerig, uitgebreidbevriend
besonderseigentlicheindeutigeinheitlich
vooral, speciaalin feite, eigenlijkduidelijk, ondubbelzinnigidentiek, uniform
einzelnfeierlichformellförmlich
één voor éénfeestelijk, plechtigformeelvormelijk, formeel
gebührenpflichtiggemeinsamgenau
tegen betaling, aan rechten/leges onderworpensamen, gezamenlijkprecies, exact
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 12
3
grundlegendgrundsätzlichherkömmlichherzlich
bepalend, fundamenteelprincipieel, in principetraditioneelhartelijk
heutigimmerleichtklar
tegenwoordigaltijd, steedslichtklaar, helder
kumpelhaftmaßgeschneidertmeistensmöglich
amicaal, familiairop maat gesnedenmeestalmogelijk
ordnungsgemäßplötzlichpünktlichsogenannt
naar behoren, op correcte wijzeineens, plotseling(precies) op tijd, punctueel, stiptzogenaamd, zgn.
steifstörendüblichunbedingt
stijf, stugstorendgebruikelijk, gewoonper se, beslist
unterschiedlichverwandt seinwichtig
verschillend, gedifferentiëerdfamilie zijn (met), verwant zijn (aan)belangrijk
Wörter im Kontext
auf (gar) keinen Fallauf alle Fälleauf dem Laufenden bleibenjemanden auf dem Laufenden halten
in geen gevalin ieder gevalop de hoogte blijveniemand op de hoogte houden
Etwas anderes bleibt dir nicht übrig.Etwas ist fehl am Platz.etwas nach eigenem Gutdünken tunin Bezug auf die Karriere
Er rest jou geen andere keus.Iets is hier misplaatst.Naar eigen goeddunken/goedvinden handelen.de carrière betreffend
Das kommt nicht so gut an.
Im Vergleich zu Briefen sind E-Mails schneller beim Empfänger.
Dat valt niet goed, dat valt uit de toon. Dat komt niet goed over.
In vergelijking met brieven zijn e-mails sneller bij de ontvanger.
im Trend liegenetwas von der Stange kaufensich an die Regeln haltenDas gilt nicht für alle.
de trend volgen, trendy zijn, trendmatig plaatsvindenconfectiekleding kopende regels naleven, zich aan de regels houdenDat is niet op iedereen van toepassing.
zum guten Ton gehören Passt es Ihnen nächste Woche?Wäre es Ihnen morgen recht?sich kurz und knapp ausdrücken
Dat is bon ton.Schikt het u volgende week?Komt het u morgen gelegen?iets op een beknopte manier zeggen
etwas klipp und klar sagenim Laufe der ZeitDas ist ganz und gar tabu.Worum handelt es sich denn?
klaar en duidelijk zeggenin de loop van de tijdDat bevindt zich in de taboesfeer.Waar gaat het over?
Worum geht es, bitte?Danke für Ihre Auskunft.Gern geschehen.
Waar gaat het over?Ik dank u voor de informatie.Graag gedaan!
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 13
3
Anreden für Brief/E-Mail
formell: Sehr geehrte Damen und HerrenSehr geehrte Frau SimonSehr geehrter Herr Simon
Geachte heer, mevrouw, (Mijne) Dames en heren(Zeer) Geachte mevrouw Simon(Zeer) Geachte heer Simon
halbformell: Liebe Frau SimonLieber Herr Simon
Beste mevrouw SimonBeste heer Simon
persönlich: Liebe KerstinLieber Mark
Beste/Lieve KerstinBeste/Lieve Mark
Anreden für Brief/E-Mail
formell: Mit freundlichen GrüßenMit freundlichem Gruß
met vriendelijke groetenmet vriendelijke groet
halbformell: Freundliche GrüßeBeste Grüße
(vriendelijke) groet(vriendelijke) groet
persönlich: Herzliche GrüßeLiebe Grüße
hartelijke groetenhartelijke groeten, groetjes, liefs
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 14
3
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Anfrage, -nder Anspitzer, -der Anwendungsbereich, -edie Ausstattung, -en (von Räumen)
de aanvraagde puntenslijperhet toepassingsgebiedde inrichting, de faciliteiten
die Barzahlung, -ender Befallder Behälter, -die Beilage, -n
de contante betalingde aantastingde bak, de container, de tank enz.(hier) bijgerecht
der Bestand, -"edie Bezeichnung, -endie Bitte, -nder Bleistift, -e
(hier) de bestendigheid, van bossen/bomende benaming, aanduidinghet verzoekhet potlood
die Breite, -nder Bürobedarfdie Büroklammer, -nder Durchmesser, -
de breedtede kantoorartikelende paperclipde diameter, de middellijn
der Durchbruch, -"eder Drucker, -die Edelkastanie, -n (die Esskastanie, -n)die Eigenschaft, -en
de doorbraak, de doorvoeringde printerde tamme kastanjede eigenschap, de kwaliteit
der Entdecker, -der Erfinder, -die Erfindung, -endas Ergebnis, -se
de ontdekkerde uitvinderde uitvindinghet resultaat, de som
der Experte, -ndie Expertin, -nendie Faser, -ndie Fläche, -n
de deskundige (m)de deskundige (v)de vezelhet vlak, het grondoppervlak
die Form, -ender Forscher, -das Garn, -edie Gattung, -en
de mal, de vormde onderzoekerhet garenhet geslacht (kastanjesoorten)
das Gebiet, -edie Gebrauchsanweisung, -endas Gefäß, -edas Gehäuse, -
het gebiedde gebruiksaanwijzingde pot, de bak enz.de kast, het omhulsel (van hout, staal enz.)
das Gemüsedas Gerät, -edas Gewürz, -edas Gutachten, -
de groentehet apparaat, het toestel(hier) de kruiden, de specerijhet rapport, het deskundig advies
der Handelder Hauptsitzdie Höhe, -nder Holzabfall, -"e
de handelhet hoofdkantoorde hoogtehet houtafval
die Hülle, -nder Industriezweig, -eder Inhalt, -eder Karton, -s
(hier) het omhulsel/schil (kastanje)de industrietakde inhoudde (kartonnen) doos
der Kopierer, -die Küche, -ndie Kugel, -n
de kopieerapparaatde keukende kogel
die Länge, -ndas Lebensmittel, -die Liste, -n
de lengtehet levensmiddelde lijst
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 15
4
der Locher, -die Lösung, -endie Marone, -ndie Maroni, -
de perforatorde oplossingde eetbare kastanjede eetbare kastanje
die Marroni, - (schweiz.)die Meringue, -s (schweiz. Schaumbebäck)das Messer, - (zum Schneiden)der Messer, - (zum Messen)
de eetbare kastanjede meringue (het schuimpje)het mesde meter (apparaat)
die Missernte, -nder Nachteil, -edas Obstdie Pappe
de misoogsthet nadeelhet fruithet karton
das Papier, -edie Pflanze, -ndie Priseder Privathaushalt, -e
het papierde plant, het gewashet snufje (het snufje zout)het privé-huishouden
das Produkt, -edas Protokoll, -eder Punkt, -eder Rabatt, -e
het productde notulenhet puntde korting
der Rechner, -die Reparatur, -endas Rezept, -eder Sack, -"e
de computerde reparatiehet receptde zak
der Samen, -die Schachtel, -ndie Schale, -ndie Schraube, -n
het zaadde doosde schilde schroef, de bout
die Schrift, -endie Sorte, -ndie Spätzli (schweiz. Mehlspeise)das Spielzeug, -e
het schrift(hier) het ras (planteneen soort platte, (zachte) noedelshet speelgoed
der Stand, -"die Stiege, -ndie Tiefe, -ndie Tüte, -n
het kraampje, het stalletje(hier) de krat(hier) de dieptehet zakje, plastic tas
die Umfrage, -ndas Unterscheidungsmerkmal, -edie Vergiftungserscheinung, -ender Verwendungszweck, -e
de enquête, de rondvraaghet onderscheidingstekenhet vergiftigingsverschijnselhet gebruiksdoeleinde
der Vorfall, -"eder Vorteil, -edas Werkzeug, -eder Zeitraum, -"edas Zubehör, -e
het voorval, de gebeurtenishet voordeelhet gereedschap, het werktuigde periodehet onderdeel, de accessoires
Verben
abändern (A)abziehen (A)achten auf (A)anbauen (A)
wijzigen(hier) pellenletten op, attent zijn opaanbouwen, verbouwen, telen
anbringen (A)anpflanzen (A)antreiben (A)aufbewahren (A)aufstellen (A)
vastmaken, vastzettenaanplantenaandrijven (machine)bewaren(hier) plaatsen
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 16
4
Adjektive, Adverbien und Konjunktionen
anspruchsvollauffälligausführlichausgedehntausschließlich
veeleisend, kieskeurigopvallend, opzichtiguitvoeriguitgebreid, uitgestrektzonder, exclusief
aussortieren (A)ausstatten (A)auswerten (A)beinhalten
uitsorteren, opschonenvoorzien van, inrichtenevalueren, analyserenbevatten
benötigen (A)bestehen aus (D)betragen, er beträgt (A)bevorzugen (A)
nodig hebbenbestaan uit(hier) de inhoud is 50 toner de voorkeur geven aan
bohren (A)braten, er brät (A)einbringen (D, A)eingeben, er gibt ein (D, A)
borenbakkenopleveren, binnenhaleninvoeren (gegevens)
eingehen auf (A)einkaufen, (A)einritzen (A)einstellen (A)
ingaan opinkopen, winkelenkerven, insnijdenaannemen (personeel), stopzetten (verkoop)
entstehenentwickeln (A)erfinden (A)erhalten, er erhält (A)
ontstaanontwikkelen, ontwerpenuitvindenontvangen, krijgen
sich erholen von (D)erinnern an (A)sich erkundigen nach (D)erlauben (D, A)
herstellen van iets, bijkomenzich iets herinnereninformeren naartoestaan, goedvinden
erraten, er errät (A)erstellen, (A)erzeugen (A)festschrauben (A)
radenopstellen (lijst), rooster makenproduceren, opwekkenvastschroeven, vastzetten
garnieren (A)gelingen (D)gründen (A)sich halten, er hält sich an (A)
garnerenlukken, slagenoprichten (firma)zich aan iets houden
messen, er misst (A)rösten (A)schmecken (D)schmelzen, er schmilzt
meten(hier) poffen (kastanjes)smakensmelten
schweißen (A)tippen (A)überprüfen (A)überstehen (A)
lassentypencontroleren, nagaan, onderzoekendoorstaan, te boven komen
umladen, er lädt um (A)unterscheiden (A)veräußern (A)verfassen (A)
overladen, verladenonderscheidenverkopenschrijven, opstellen
(sich) verstecken (A)vertreiben (A)würzen (A)
verstoppen/verschuilen(hier) distribueren, afzetten (product)kruiden
zaubern (A)ziehen (A)zusenden (D, A)
toverentrekkenopsturen, toesturen
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 17
4
bar (bezahlen)beschädigt (sein)besondersbevor
contantbeschadigd zijnvooral, speciaalvoor, voordat
beweglichbitterdünnderzeit
beweeglijk, beweegbaarbitterdun(hier) tegenwoordig
engagiertentsprechenderneuerbarerfolgreich
geëngageerd (z. voor iets inzetten)passend, conform, betreffendduurzaam, hernieuwbaar, regeneratiefsuccesvol, geslaagd
feinfleckiggeeignet (sein)gehaltvoll
fijn, leukvlekkig, morsigbekwaam, geschiktvoedzaam
genausogeräuschlosgesamtglatt
even als, net alsgeruisloos, geluidloosgeheelglad
glänzendgroßzügigjedochjeweilig
glanzendroyaal, grootscheeps, ruimhartigechter, evenwelrespectievelijk, desbetreffend
freibleibendgleichzeitigglitschiggriffbereit
vrijblijvendtevens, tegelijkslibberig, gladvoor het grijpen, bij de hand
haltbarhandlichherzhafthingegen
houdbaareenvoudig te hanteren, handzaampittig, hartigdaarentegen
hochkegelförmigknusprigkörbeweise
hoogkegelvormig, tapsknapperigmanden vol
köstlichkreuzweisekünstlichkurzfristig
heerlijk, delicieuskruiselingskunstmatigop korte termijn, kortlopend
langweiligleichtmittelständischnachhaltig
saai, vervelendlichttot de middenstand behorendduurzaam
nahrhaftnaturbelassen
niedrig
voedzaam(hier) mbt. voedsel zondertoevoegingen (bioproduct, ongedenatureed)laag
obwohlpflegeleichtpreisgünstigquer
hoewel, ofschoonmakkelijk te onderhoudenvoordelig, goedkoopdwars, schuin
raurechteckigscharfschrumpelig
oneffen, ruwrechthoekigscherprimpelig
saubersogenanntstachelig
schoonzgn./zogenaamdstekelig
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 18
4
steifstrapazierfähigsüßlichüblich
(hier) stijfslijtvast, oersterkzoetiggewoon, gebruikelijk
ungenießbarurkundlichverantwortungsvollvielfältig
(hier) niet eetbaarbij geschrifteverantwoorddivers, veelvoudig
viereckigweder … nochwichtigwirklich
vierkantnoch … nochbelangrijkwerkelijk
wiederverwertbarzunächstzwar … aber
recyclebaareerst, om te beginnenweliswaar … maar
Wörter im Kontext
etwas auf den Markt bringenDas ist (eine) Geschmackssache.viel Freiraum schaffenIm Gegensatz zu Kunststoff ist …
iets op de markt brengenDat is een kwestie van smaak.ruimte voor ontplooiing creërenIn tegenstelling tot kunststof/plastic is …
Etwas ist aus Metall/Kunststoff.anhand der Listedie richtige Auswahl treffenDas ist nicht gerade mein Fall.
iets is van metaal/plasticaan de hand van de lijstDe juiste keuze maken. Een selectie maken.Dat bevalt me niet.
nach wie vor/noch immerzum Vorschein kommenEs ist eindeutig belegt, dass …sich zum Verwechseln ähnlich sehen
nog steedstevoorschijn komenhet is onomstotelijk bewezensprekend op iemand lijken
geschweige denn (,) dass sie verwandt sindeinen Schaufensterbummel machenich finde es schade, dass …rund um die Uhr arbeiten
laat staan, dat ze familie zijngaan winkelenik vind het jammer, dat …dag en nacht werken
Wendungen für die Geschäftkorrespondenz
auf Empfehlung von Herrn XYauf Ihr Schreiben vom (Datum)Ihrer Anzeige im Internet entnehmen wir, dass …Bitte teilen Sie uns mit, ob …
op aanbeveling van de heer XYnaar aanleiding van uw schrijven van (datum)naar aanleiding van uw advertentie op het internet …Graag hoor ik van u, of …
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 19
4
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Anrede, -ndie Abfertigung, -endie Abluftder Arbeitsmangel, -"
de aanspreekvorm, de aanhef (brief )het afhandelen, de in- of uitklaringde afvoerluchthet gebrek aan werk
der Aufschwung, -"edie Ausfahrt, -ender Ausflug, -"edie Autobahnanbindung, -en
de opleving, de bloeide afrit, de afslag, de uitritde excursiede verbindingssnelweg
der Begriff, -edie Behörde, -n
die Bevölkerung, -en
het begrip, het besefde overheidsinstantie, de (lokale) overheidde instantie (b. v. woningbouw)de bevolking, de populatie
der Binnenhafen, -"das Bundesland, -"erdie Dachorganisation, -ender Dienstleister, -
de binnenhavende deelstaatde koepelorganisatiede dienstverlener (IT, post, bank)
der Einfluss, -"eder Eingang, -"eder Erholungssuchende, -ndas Ersatzteil, -e
de invloedde ingangde (natuur)recreanthet onderdeel
das Erzeugnis, -sedie Fähre, -nder/das Filter, -die Fläche, -n
het productde veerboot, de pontde/het filter(hier) de oppervlakte
der Fußweg, -edie Gesellschaft, -endie Gestaltung, -endas Gewerbegelände, -
het voet-/wandelpad, het trottoirde maatschappij, het maatschap(hier) de inrichting, vormgevinghet bedrijven- en industrieterrein
das Gleis, -eder Gradmesser, -die Grundlage, -nder Güterverkehr
het spoor de graadmeterde basishet goederenverkeer
die Haltestelle, -nder Imbissstand, -"edie Inbetriebnahme, -nder Industriezweig, -e
de haltede snackbar, de patatkraamde inbedrijfstelling, de opstarttijdde industrietak
die Kläranlage, -nder Kreisverkehr, -edie Kommanditgesellschaft, -en (KG)die Kompostierung, -en
de rioolwater- of waterzuiveringsinstallatie de rotonde de commanditaire vennootschapde compostering
die Kreuzung, -ender Marktführer, -die Lagerfläche, -ndie Logistik, -en
het kruispuntde marktleiderhet opslagterreinde logistiek
die Lösung, -endas Neubauviertel, -die Öffentlichkeitdas öffentliche Verkehrsmittel, -
de oplossingde nieuwbouwwijkde openbaarheid, het publiekhet openbaar vervoer
die Öffentlichkeitsarbeitder Pendler, -der Pförtner, -
de (publieks)voorlichtingde forensde portier
die Radiosendung, -endie Schienenanbindung, -endie Schlussformel, -n
de radio-uitzendingde spoorverbindingde afsluitende zin (e-mail/brief )
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 20
5
die Sehenswürdigkeit, -ender Serviceder Spitzenstandort, -eder Stadtkern, -e
de bezienswaardigheidde service, het onderhoudde toplocatie, de A-locatiehet stadscentrum, het stadshart
das Stadtquartier, -eder Stadtrand, -"erder Strukturwandelder Treffpunkt, -e
de stadswijkde rand van de stadde structuurveranderingde ontmoetingsplaats
der Tunnel, -die Umgebung, -endie Umleitung, -ender Umschlagplatz, -"e
de tunnelde omgeving, de buurtde omleidingde overslagplaats
der Umtrunkder Umweltschutzdie Verfahrenstechnik, -endas Verhältnis, -se
de borrelde milieubescherming/het milieubeheerde procestechniekde omstandigheid (econ.), verhouding (pers.)
die Verladebrücke, -ndie Verspätung, -endie Wartung, -ender Werkstoff, -e
het laadperron, het laadplatformde vertraginghet onderhoudhet (constructie)materiaal
die Wichtigkeit, -endie Wirtschaftsförderung, -ender Wirtschaftsstandort, -eder Zukunftsmarkt, -"e
het belang, de belangrijkheidde subsidie (econ.)de economische vestigingsplaats de op de toekomst gerichte markt
Verben
ähneln (D)besichtigen (A)bestehen aus (D)betreuen (A)
lijken, gelijkenbezichtigenbestaan uitbegeleiden, verzorgen
befördern (A)sich beziehen auf (A)einlaufen, er läuft einerläutern (D, A)
vervoeren, transporterenverwijzen naar, betrekking hebben opbinnenlopen/-komen (schip, trein)verklaren, toelichten
erstellen (D, A)erzielen (A)führen zu (D)gefallen, er gefällt (D)
opstellen (plan)behalen, bereiken (omzet)leiden totleuk vinden, plezier hebben in
gelangen in (A)knüpfen (A)kündigen (D, A)prägen (A)
belandenaanknopenopzeggen, ontslaanstempelen, een stempel drukken op
reinigen (A)sammeln (A)stapeln (A)stehen für (A)
zuiveren, reinigenverzamelen, inzamelenstapelenstaan voor (zichzelf, iets)
übernachtenumschlagen, er schlägt um (A)umwandeln (A)unterstützen (A)
overnachten, logerenoverladen (goederen)veranderen, transformerenondersteunen
vermitteln (A)verraten, er verrät (A)werben um, er wirbt um (A)
bemiddelenverradenvoor zich trachten te winnen
Adjektive, Adverbien und Konjunktionen
abwechslungsreichallerdingsansässig
vol afwisseling, gevarieerdweliswaar, echterwoonachtig, inheems
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 21
5
außerdembereitsbesondersbuchstäblich
bovendienreeds, alvooral, bijzonderletterlijk
damitdeshalbdoppeltdurchaus
opdat, daarmeedaaromdubbelterdege, beslist
einmaligeinstigeintönigerheblich
eenmalig, uniekvoormalig, vroegereentonigaanzienlijk, aanmerkelijk
ersteuropaweitfallsfest angestellt
pas, het eerstin heel Europavoor het geval, indienin vaste dienst
ganztägiggebürtiggenügendhartnäckig
fulltimeafkomstiggenoeg, voldoendehardnekkig
hauptamtlichhaushochinert (techn: träge/untätig)insgesamt
als hoofdbetrekking/-beroephuizenhooginerttotaal, allemaal
jährlichjetziglockermaßgeschneidert
jaarlijkshuidiglosjes, luchtigop maat
mittelmäßigmittelständischmöglicherweisenämlich
middelmatigmiddenstands- (MKB)wellicht, mogelijkte weten (t. w.), namelijk (nl.)
namhaftnirgendwonicht nur … sondern auchobwohl
bekend, beroemdnergensniet alleen, maar ookofschoon, hoewel
regeriesigsachlichschlicht
druk (verkeer)enorm, ontzaglijk zakelijk, objectiefeenvoudig
seltensonstsowohl … als auchstündlich
zeldenanderszowel … als ook, én … énelk uur, om het uur
täglichtagsübertermingerechtunverbindlich
dagelijks, per dagoverdagop tijd, (de tijdige levering)vrijblijvend
unverwechselbarverkehrsreichvorhervor allem
eigen, onmiskenbaardrukvan tevoren, voordienvooral
währendwahrscheinlichweltweitweil
tijdens, terwijlwaarschijnlijkwereldwijd, mondiaalomdat
wöchentlichzuständigzunächstzweckmäßig
wekelijksbevoegd, verantwoordelijkallereerst, eerstdoelmatig
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 22
5
Wörter im Kontext
Es ist mir ein besonderes/großes Vergnügen, …Der gute Ruf liegt mir besonders am Herzen.Meiner Meinung nach …In diesem Zusammenhang möchte ich darauf hinweisen,
dass die heutige Besprechung …
Het is me een genoegen, …Ik hecht aan een goede reputatie.Naar mijn mening …In dit verband wil ik u erop attent maken dat de huidige
bespreking …mit Herz und Seele etwas verteidigenWir gehen zu Fuß.in den Urlaub fahren alle Hände voll zu tun haben
met hart en ziel voor iets vechtenWe gaan lopen./We gaan te voet.op vakantie gaanhet zeer druk hebben/er is veel werk aan de winkel
sich in der Praxis bewährenDer Betrag ist ohne Abzug am … fällig.mit etwas punkten könnenEs macht mir (viel) Spaß.
zich bewijzen in de praktijkHet bedrag is zonder aftrek per … opeisbaar.met iets … kunnen scorenIk geniet ervan./Ik vind het leuk.
Wir machen heute einen Schaufensterbummel.Etwas wächst von Jahr zu Jahr.jemanden zum geselligen Umtrunk einladen
We gaan vandaag winkelen/shoppen.Iets groeit van jaar tot jaar. iemand op de borrel vragen/uitnodigen voor een gezel-
lige borrelHeute herrscht hier ein reger Betrieb.aufgrund der hohen Kosten sich zum Verwechseln ähnlich sehenunter Vorgabe der Kosten eine Berechnung erstellenIch wünsche Ihnen viel Erfolg.
Het is hier erg druk vandaag.vanwege de hoge kostensprekend op iemand lijkeneen raming van de kosten makenIk wens u veel succes.
Wendungen für die Geschäftskorrespondenz
Wir würden uns freuen, Ihren Auftrag zu erhalten.Über eine Bestellung von Ihnen würden wir uns freuen.Wir freuen uns auf eine effektive Zusammenarbeit.
We zouden graag een opdracht van u ontvangen.Uw bestelling zien we graag tegemoet.We verheugen ons op een vruchtbare samenwerking.
In der Anlage erhalten Sie …Falls Sie noch Fragen haben, rufen Sie uns einfach an.Vielen Dank im Voraus.
In de bijlage ontvangt u …Hebt u vragen, bel ons dan.Bij voorbaat dank (voor …)
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 23
5
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
der Abschnitt, -edie Abwicklung, -endie Anerkennung, -endie Auslagerung, -en
een deel van een hoofdstuk, de paragraafde afhandeling, de uitvoering van …(hier) het schriftelijk bewijs voor …, de waarderingde verplaatsing (van bedrijfsactiviteiten)
die Aussage, -ndie Auswirkung, -endie Beglaubigung, -endie Beschädigung, -en
(hier) de verklaringde impact, het effectde legalisatiede beschadiging, de schade
die Beschwerde, -nder Beschwerdeführer, -der Betriebsarzt, -"edie Betriebsärztin, -nen
de klacht, de reclamatiede klager, de reclamantde bedrijfsarts (m)de bedrijfsarts (v)
das Betriebsratsmitglied, -erdie Betreuungdie Bezeichnung, -endas Billigprodukt, -e
het OR-lid(hier) de klantendienst, de klantenservice de omschrijving, (de naam van een project)zeer goedkoop product
die Empfangsbestätigung, -endie Entwicklungskosten (Pl.)die Ernsthaftigkeitdas Firmenlogo, -s
de ontvangstbevestigingde ontwikkelingskostende ernsthet logo, het merklogo
die Fortsetzung, -endie Fürsorgedie Führungskraft, -"edie Genehmigung, -en
het vervolg, de follow-upde zorg, de bijstand, de hulpverleninghet kaderlid, de leidinggevende krachtde vergunning, de toestemming
der Geschäftsabschluss, -"edie Grundlage, -nder Hinweis, -eder Hubschrauber, -
de transactiede basis, het draagvlak, het fundamentde indicatie, de aanwijzingde helicopter
das Konto, die Kontendie Kundeneinbeziehungdie Lieferfrist, -endie Lieferstörung, -en
de (bank)rekeningde klanten in iets betrekkende levertijd, het levertermijn(hier) het leverprobleem
der Liefertermin, -eder Lieferverzugdie Liste, -nder Mangel, -"
de afleveringstermijnde vertraagde leveringde lijsthet gebrek, het tekort
die Mängelrüge, -nder Mahnbescheid, -edie Mahnfrist, -endie Mahngebühr, -en
de klacht, (de reclamatie)de aanmaning, het betalingsbevelde aanmaningstermijnde aanmaningskosten
das Mahnschreiben, -der Manipulationsverdachtdie Marktforschungdie Marktlücke, -n
de schriftelijke aanmaningde verdenking van manipulatiehet marktonderzoekhet gat in de markt
die Masse, -ndie Minderung, -endas Muster, -die Nachfrist, -en
de massa, het talde verminderinghet monster, de proef, het modelde uiterste termijn
der Produktionsprozess, -edas Rückgrat, -eder Rückhalt
het productieprocesde ruggengraatde ruggensteun
der Sachverhalt, -eder Schadenersatzdie Selbstbedienung
het feit, de toedrachtde schadevergoedingde zelfbediening
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 24
6
die Sorgfaltder Stolperstein, -edie Sorte, -nder Trumpf, -"e
de zorgvuldigheid, de nauwlettendheidhet struikelblokhet assortimentde troef
der Umfang, -"eder Umtausch, -edie Unannehmlichkeit, -endie Ungereimtheit, -en
de omvangde ruiling, de omruilinghet ongerief, de moeilijkheidde onzinnigheid, ongerijmdheid
das Versehen, -der Versandweg, -edas Verständnis, -sedas Vertrauen
de fout, de vergissinghet traject van verzendinghet begrip, het besefhet vertrouwen
der Vorfall, -"eder Vorgang, -"eder Vokal, -eder/die Vorstandsvorsitzende, -n
het incident, het voorval, het gevalde verrichting, de toedrachtde vocaal, de klinkerde voorzitter van bestuur
die Wandlung, -endie Warenprobe, -ndie Wartung, -ender Wettbewerb, -e
de koopvernietiginghet monsterhet onderhoudde concurrentie
der Werbespruch, -"edie Zahlungsanweisung, -ender Zorn
de reclameslogande betaalopdracht, het orderbriefjede boosheid, de toorn, de kwaadheid
Verben
ablehnen (A)abweichen von (D)abwimmeln (A)ankündigen (D, A)
weigeren, afwijzen, afkeurenafwijken, verschillenafschepenaankondigen, adverteren
sich ärgern über (A)sich ausdenken (D, A)sich aussprechen, er spricht sich aus für (A)sich äußern über (A)
zich ergeren overuitdenken, bedenken(hier) pleiten voorzich uitlaten over
beanstanden (A)beifügen (A)beitragen, er trägt bei zu (D)betreuen (A)
reclameren, afkeurentoevoegen, insluiten (prijslijst)bijdragen aanbegeleiden
beobachten (A)sich beschweren über (A)bezeichnen (A)denken an (A)
observeren, bekijkenreclameren, bezwaar maken tegenduiden op, kenmerkendenken aan
einbeziehen in (A)entsprechen, er entspricht (D)entwerfen, er entwirft (A)entwickeln (A)
betrekken inovereenstemmen met, voldoen aanontwerpen, beramen (plan)ontwerpen, ontwikkelen
erforschen (A)erhaschen (A)sich erkundigen nach (D)erstatten (A)
onderzoekente pakken krijgeninformeren naarvergoeden, (verslag uitbrengen)
erstellen (A)gehören zu (D)geraten, er gerät in (A)gestalten (A)
(aanvraag, plan) opstellenbehoren tot, horen bij(hier) achter raken (met betaling)realiseren, vormen
gewähren (D, A)gratulieren zu (D)sich handeln um (A)hinterfragen (A)
verlenen, toestaanfeliciteren metgaan om, gaan overnaar het waarom vragen van, naar de achtergrond vragen
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 25
6
hoffen auf (A)sich irrenkreieren (A)mahnen (A)
hopen opzich vergissen, in de fout gaan scheppen, creërenaanmanen, sommeren
plädieren für (A)rechnen mit (D)rügen (A)steuern (A)
pleiten voorrekening houden metberispen, afkeuren, laken(hier) sturen, leiden
übereinstimmen mit (D)unterstützen (A)(sich) verstecken hinter (D)sich verlassen, er verlässt sich auf (A)
vereenzelvigen, overeenkomen metsteunen, iemand tot steun zijnzich verschuilen achterrekenen op, steunen op, zich verlaten op
vermuten (A)veröffentlichen (A)vertrösten (A)
gissen, vermoedenpubliceren, openbaar makenaan het lijntje houden
warten auf (A)zusagen (D)zurücktreten, er tritt zurück von (D)
wachten op(hier) bevallen (het bevalt mij)afstand doen, het contract verbreken
Adjektive, Adverbien und Konjunktionen
absichtlichausbleibendausdrücklichbargeldlos
expres, met opzet, opzettelijkwegblijvendmet nadruk, explicietzonder contant geld, giraal
bereitsbeschädigtbewährtbedarfsorientiert
reeds, albeschadigdbeproefdop de vraag afgestemd
beleidigtbisweilenbrenzligeigentlich
gepikeerdsoms, bijwijlennetelig, linkeigenlijk, in feite, zoal
entweder … odererfolgloserforderlichernsthaft
of … ofzonder succesvereist, noodzakelijkernstig, serieus
ernstfehlgeliefertfristgerechtgelegentlich
serieus nemenslechte/verkeerde leveringop tijd, binnen de gestelde termijnsoms, af en toe, incidenteel
gängiggestrighervorragendheutzutage
gangbaar, gebruikelijkvan gisterenuitstekend, heel goedtegenwoordig
höflichhöherwertigimmerhinkaum
beleefd, hoffelijkvan betere kwaliteittoch, immers, tenslottenauwelijks, amper
kritikfähiglängstmangelhaftmerkwürdig
geen angst voor kritiek hebbenallanggebrekkig, onvoldoenderaar, vreemd, typisch
mitunternahezuneuwertigohnehinpünktlich
soms, nu en dan, af en toehaast, vrijwel, nagenoeg(hier) in nieuwe staat, nieuwtoch al(precies) op tijd, stipt, punctueel
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 26
6
Wörter im Kontext
im Aufwind seineine lange Tradition habenDer Kunde ist König.Die Kunden stimmen mit den Füßen ab.
in de lift zitteneen lange traditie hebben, volgens traditieDe klant is koning.De klanten stemmen met hun voeten.
Die Käufer bissen reihenweise an.etwas liegt auf der Handwie Pilze aus dem Boden schießenDas ist Schnee von gestern.
De kopers lieten zich in scharen verlokken.iets ligt voor de handals paddestoelen uit de grond schieten/verrijzenDat is verleden tijd.
einen Fehler begehenaus Scham schweigenim Verzug sein
een fout makenvan schaamte zwijgenin gebreke zijn
in Verzug geratensein Recht geltend machenzu unserem Bedauern …
achterraken met betalingzijn recht voor zich doen geldentot onze spijt …
rechtzeitigriesigrückgängigsämtlich
tijdig, op tijdenorm, reusachtig(hier) iets ongedaan maken, de koop breken alle, de verzamelde producten
schließlichsogartermingemäßüblich
uiteindelijk, tot slotzelfstijdiggewoon, gebruikelijk
umgehendunbedingtunentgeltlichunliebsam
o. p., per omgaandebeslist, in elk geval, per se, absoluutkosteloos(hier) ongewenst, ongelegen
unverbindlichunvorhersehbarvorrätigwahrscheinlich
vrijblijvendonvoorspelbaar, niet te voorzienvoorradig, voorhandenwaarschijnlijk
wasserdichtwertvollzukünftigzwar
waterdicht, waterproofkostbaar, waardevolvoortaan, aanstaand, toekomstigweliswaar, te weten/t. w.
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 27
6
Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch
Nomen Die meisten Nomen haben Singular- und Pluralformen. die Abteilung, -en = Pl.: die Abteilungen • der Markt, -"e = Pl.: die Märkte • das Produkt, -e = Pl.: die Produkte • der Artikel, - = Pl.: die Artikel
die Absicht, -ender Abschlussbericht, -eder Abstand, -"edie Ansicht, -en
het voornemen, het opzet, het planhet eindverslag, de eindrapportagede afstand, de tussenruimtede mening, de opvatting
die Anweisung, -endie Ampel, -nder Ausdruck, -"eder Ausdruck, -e
de aanwijzing, de instructie, de orderhet stoplichtde uitdrukking, de termde uitdraai, de uitprint
die Außenweltdie Aussage, -ndie Begebenheit, -endie Belastungskurve, -n
de buitenwereldde uitspraak, de verklaringhet gebeuren, het voorvalde belastingskromme (elek.)
der Betreiber, -der Dienstleistungsbereich, -edie Erdbeere, -ndas Fach, -"er
de exploitantde dienstensectorde aardbeihet vak
die Feige, -nder Fluglotse, -ndie Freigabe, -nder Gabelstapler, -
de vijgde luchtverkeersleiderde openstelling, de vrijgavede vorkheftruck
die Gefahrenzone, -ndie Gemüsekiste, -ndie Glotze, -n (ugs.)die Großstadt, -"e
de gevarenzone, de risicozonede krat voor groentende kijkbuis, de buisde grote stad
der Großmarkt, -"edie Hauptstadt, -"edas Kabelgeflecht, -edie Kirsche, -n
hier: de markt voor de groothandelde hoofdstadhet vlechtwerk van kabelsde kers
das Kontrollpult, -eder Körper, -das Kraftwerk, -edas Kühlhaus, -"er
het schakelpaneelhet lichaam, het voorwerpde electriciteitscentrale, de krachtcentralehet koelpakhuis
die Kundenbetreuungdie Kurve, -nder Laie, -ndie Landebahn, -en
de klantenservice, het klantenbeheer(hier) de curve (kromme lijn)de leekde landingsbaan
der Lastwagen, -; der Lkw, -sder Luftraum, -"edas Missverständnis, -seder Monitor, -en
de vrachtauto, de truckhet luchtruimhet misverstand, de misvattingde monitor, het/de display
die Nachtschicht, -endie Nutzungder Pendler, -die Pendlerpauschale, -nder Pfifferling, -e
de nachtploeg, de nachtdiensthet gebruik, de gebruikmakingde pendelaarhet reiskostenforfaitde cantharel
der Pilot, -endie Pilotin, -nendie Pflegekraft, -"edas Quartal, -e
de piloot (m)de pilote (v)de verpleeghulphet kwartaal
die Reisekostenvergütung, -endas Rollfeld, -erder Satzteil, -e
de reiskostenvergoedingde rolbaanhet zinsdeel, de zinsnede
die Sehenswürdigkeit, -endie Schichtarbeit, -ender Schichtwechsel, -
de bezienswaardigheidde ploegendienstde ploegenwisseling
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 28
7
der Sprechfunkdie Sendereihe, -nder Sendeschlussdie Steigung, -en
de radiotelefonie(hier) de reeks (radio-uitzending)het einde van de uitzendinghet stijgen
der Stellplatz, -"eder Stromerzeuger, -das Stromnetz, -eder Stromverbrauch
de parkeerplaatshet productiebedrijf voor energiehet stroomnethet stroomverbruik
die Stromwarte, -ndie Tagesschicht, -endie Tatsache, -nder Tresen, -
de regelkamer (in de energiecentrale)de dagploeghet feitde balie, de toonbank
der Umsatz, -"edie Urgewalt, -endie Verantwortungdas Verhalten
de omzetde oerkrachtde verantwoordelijkheidhet gedrag, de handelswijze
die Verladerampe, -ndie Verspätung, -ender/die Verwaltungsangestellte, -ndie Weiterbildung, -en
het laadperron, het laadplatformhet oponthoud, de vertragingde administratief medewerker (m/v)de nascholing, de bijscholing
der Zollbeamte, -ndie Zollbeamtin, -nender Zuschlag, -"e
de douanebeambte/de douanierde douanebeambte/de douanièrede toeslag, de gunning
Verben
abstellen (A)achten auf (A)(auf)klären (A)ausfallen, er fällt aus
afzetten, stoppen, wegzettenletten opophelderen, voorlichten, inlichtenwegfallen
ausrichten (D, A)ausschalten (A)beeinflussen (A)behaupten (A)
overbrengen (groeten)uitzetten, uitdoenbeïnvloedenbeweren, stellen
beladen, er belädt (A)berichten über (A)betonen (A)danken für (A)
laden, bevrachtenmelden, berichten, rapporterenbenadrukkendanken voor
fließensich fürchten vor (D)sich gewöhnen an (A)herrschen
vloeien, stromenbang zijn voor, bevreesd zijn voorwennen aanheersen, domineren
bevorzugen (A)sich einigen über (A)einschätzen (A)einschalten (A)
preferen, de voorkeur geven aaneens wordeninschatten, een situatie goed beoordelenstarten, aanzetten, inschakelen
entsprechen, es entspricht (D)erleben (A)errichten (A)sich erstrecken über (A)
overeenkomen met, stroken metbeleven, ondervinden, ervarenoprichten, vestigenzich uitstrekken over
fehlen bei (D)gefährden (A)landenpendeln
ontbreken, schelenin gevaar brengen, bedreigenlandenforensen, pendelen
schleppen (A)tauschen (A)schaffen (A)sinkensorgen für (A)
slepen, sjouwenruilen(hier) halen (van afspraak), volbrengendalen (temperatuur, prijs)zorg dragen voor
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 29
7
überbringen (D, A)umgehen mit (D)umschlagen, er schlägt um (A)vergleichen mit (D)
overbrengenomgaan metomslaan, overladen (goederen)vergelijken met
vergüten (A)verlängern (A)verstehen unter (D)sich vorstellen (D, A)
betalen, vergoeden, compenseren (schade)verlengenverstaan onder …zich iets voorstellen
witzelnwünschen (D, A)zuwinken (D)
spotten, grapjes makenwensentoezwaaien
Adjektive, Adverbien und Konjunktionen
abgelegenabruptallerdingsausnahmsweise
afgelegenabruptzeer zeker, echter, evenwelbij uitzondering
anstattbefristetbenachbartbislang
in plaats vantijdelijk, (voor een termijn van)nabij, naburigtot nu toe, tot dusver
bloßdorthindraußendrinnen
alleen maar, toch, enkeldaar naartoe, daarheenbuiten, daarbuitenbinnen, daarbinnen
entsprechenderneuerbarfastfristgemäß
passend, conform, adequaatherwinbaar, duurzaambijna, haastop tijd, binnen de gestelde termijn
ganztagsgegenseitiggleichgleitend
voor hele dagen, fulltimeonderling, wederzijdsmeteen, straksglijdend, variabel
gesundheitsschädigendhagerhinterherhalbtags
schadelijk voor de gezondheidlang en mager, knokigachteraf, achternaparttime, voor halve dagen
kräftigobwohlräumlichunberührt
fors, ferm, robuust, stevig(al)hoewel, ofschoonruimtelijkongerept, onaangetast
unweitursprünglichvorhervorne
niet ver van, in de buurt vanvan origine, oorspronkelijkervoor, voordien, eerstvoor, voorop, vooraan
wechselndzeitlichzunächstzuständig
beurtelings, wisselendtijdelijkvooreerst, om te beginnen, voorlopigaangewezen, verantwoordelijk, bevoegd
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 30
7
Wörter im Kontext
alle Überstunden abbummelnrund um die Uhr arbeitenWas ist los?Vollzeit oder Teilzeit arbeiten
alle overuren gespreid opnemendag en nacht werkenWat is er aan de hand?fulltime/voltijd of parttime/deeltijd werken
eine Entscheidung treffenkurz vor der Nachtschichtetwas auf Kommission nehmenKönntest du dir vorstellen, meine Schicht zu übernehmen?
een beslissing nemenvlak voor de nachtdienstiets in commissie nemenZou je je kunnen vorstellen mijn dienst over te nemen?
der Gewalt Einhalt gebietenDas Produkt entspricht nicht unseren Erwartungen.Das Telefon klingelt ohne Unterlass.seine „Brötchen“ woanders verdienennach der Wende
het geweld kerenHet product voldoet niet aan onze eisen.De telefoon gaat aan een stuk door.ergens anders voor de kost gaan werkenna de val van de muur
Geschäftliche Begegnungen B1+ Kapitel
© SCHUBERT-Verlag Leipzig Wortschatzübersicht Deutsch – Niederländisch 31
7