Woordenlijst / глоссарий TaalCompleet A1 · open открыть snel(le) быстро tot...
Transcript of Woordenlijst / глоссарий TaalCompleet A1 · open открыть snel(le) быстро tot...
Woordenlijst Nederlands - Russisch
Nederlands
Russisch русский
1.1 Woorden de baby, de baby’s младенец
hij он
ik я
ja да
jij вы
jullie вы все
het kind, de kinderen ребенок
de naam, de namen имя
nee нет
wij мы
zij (één) она
zij (meer) они
1.2 Woorden
acht восемь
drie три
één один
negen девять
nul ноль
het nummer, de nummers число
tien десять
twee два
vier четыре
vijf пять
zes шесть
zeven семь
1.3 Woorden
de arm, de armen рука
de auto, de auto’s автомобиль
het been, de benen нога
Woordenlijst / глоссарий TaalCompleet A1
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de boot, de boten лодка
de buik, de buiken живот
de bus, de bussen автобус
de fiets, de fietsen велосипед
de hand, de handen рука
het lichaam, de lichamen тело
de rug, de ruggen спина
de trein, de treinen поезд
de voet, de voeten нога
1.4 Woorden
groot / grote большой
het haar волосы
het hoofd, de hoofden голова
kaal / kale лысый
klein(e) маленький
de mond, de monden рот
de neus, de neuzen нос
het oog, de ogen глаз
het oor, de oren ухо
recht(e) прямая
rond(e) круглый
de tand, de tanden зуб
1.5 Woorden
de bal, de ballen мяч
de broek, de broeken брюки
de euro, de euro’s евро
het gat, de gaten отверстие
het geld деньги
de jas, de jassen пальто
de kleren одежда
het pak, de pakken костюм
de ring, de ringen кольцо
de rok, de rokken юбка
de tas, de tassen сумка
de trui, de truien свитер
1.6 Woorden
de gum, de gummen ластик
Woordenlijst Nederlands - Russisch
het kruisje, de kruisjes отметка
de letter, de letters буква
de lijn, de lijnen линия
de map, de mappen папка
de pen, de pennen ручка
het plaatje, de plaatjes картинка
het potlood, de potloden карандаш
de punt, de punten точка
het rondje, de rondjes круг
het woord, de woorden слово
de zin, de zinnen предложение
1.7 Woorden
het antwoord, de antwoorden ответ
het dak, de daken крыша
de deur, de deuren дверь
het huis, de huizen дом
de kamer, de kamers комната
de muur, de muren стена
het raam, de ramen окно
de straat, de straten улица
de streep, de strepen полоса
de trap, de trappen лестница
de tuin, de tuinen сад
de vraag, de vragen вопрос
1.8 Woorden
de bank, de banken кушетка
het bed, de bedden кровать
het bot, de botten кость
het dier, de dieren животное
de hond, de honden собака
de kat, de katten кошка
de klok, de klokken часы
de koe, de koeien корова
het mens, de mensen человек
de pot, de potten горшок
de stoel, de stoelen стул
de tafel, de tafels таблица
Woordenlijst Nederlands - Russisch
2.1 Woorden
het boek, de boeken книга
de brief, de brieven письмо
de broer, de broers брат
de computer, de computers компьютер
de dochter, de dochters дочь
de krant, de kranten газета
de moeder, de moeders мать
de puzzel, de puzzels головоломка
de tv, de tv’s телевизор
de vader, de vaders отец
de zoon, de zonen / zoons сын
de zus, de zussen сестра
2.2 Woorden
het adres, de adressen адрес
de agenda, de agenda’s повестка дня
de avond, de avonden вечер
de dag, de dagen день
de datum, de datums дата
fout(e) неправильно
goed(e) исправить
het jaar, de jaren год
de maand, de maanden месяц
de middag, de middagen полдень
de ochtend, de ochtenden утро
de week, de weken неделя
2.3 Woorden
de banaan, de bananen банан
de boter масло
het brood, de broden хлеб
drinken, dronk(en), hebben gedronken пить
eten, at(en), hebben gegeten есть
het ijsje, de ijsjes мороженое
de kool, de kolen капуста
de pap каша
de sla салат-латук
de soep, de soepen суп
de tomaat, de tomaten помидор
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de ui, de uien лук
2.4 Woorden
de boer, de boeren фермер
de dokter, de dokters врач
het feest, de feesten праздник
de jongen, de jongens мальчик
de man, de mannen мужчина
de markt, de markten рынок
het meisje, de meisjes девушка
de pil, de pillen таблетка
de post почта
de tandarts, de tandartsen дантист
de vrouw, de vrouwen женщина
het ziekenhuis, de ziekenhuizen больница
2.5 Woorden
het bad, de de baden ванна
beneden на нижнем этаже
boven на верхнем этаже
de douche, de douches душ
leeg / lege пустой
min минус
plus плюс
schoon / schone очистить
veel много
vies / vieze грязный
vol(le) полный
weinig(e) мало
2.6 Woorden
het goud золото
het hout древесина
het ijs лед
de lucht, de luchten воздух
de regen дождь
de steen, de stenen камень
het vuur, de vuren огонь
het water вода
het weer погода
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de wind, de winden ветер
de wolk, de wolken облако
het zand песок
2.7 Woorden
het blad, de bladeren лист
de bloem, de bloemen цветок
de boom, de bomen дерево
het bord, de borden плита
koud(e) холодный
de lepel, de lepels ложка
het mes, de messen нож
de pan, de pannen кастрюля
het park, de parken парк
ver(re) далеко
de vork, de vorken вилка
warm(e) теплый
3.1 Woorden
diep(e) глубокий
hangen, hing(en), hebben gehangen повесить
helpen, hielp(en), hebben geholpen помочь
de informatie информация
kijken, keek, keken, hebben gekeken смотреть
lezen, las, lazen, hebben gelezen читать
licht(e) свет
luisteren, luisterde(n), hebben geluisterd слушать
praten, praatte(n), hebben gepraat говорить
schrijven, schreef, schreven, hebben geschreven писать
typen, typte(n), hebben getypt печатать
zwaar / zware тяжелый
3.2 Woorden
achter за
bellen, belde(n), hebben gebeld набрать
de groep, de groepen группа
in в
naast следующий
onder под
op на
Woordenlijst Nederlands - Russisch
over над
rijden, reed, reden, hebben/zijn gereden управлять
tussen между
voor перед
wonen, woonde(n), hebben gewoond жить
3.3 Woorden
betalen, betaalde(n), hebben betaald платить
de boodschappen продукты
duur / dure дорогой
horen, hoorde(n), hebben gehoord слышать
kopen, kocht(en), hebben gekocht купить
kosten, kostte(n), hebben gekost стоить
lekker(e) вкусный
de prijs, de prijzen цена
verkopen, verkocht(en), hebben verkocht продать
de verkoper, de verkopers продавец
de winkel, de winkels магазин
zien, zag(en), heben gezien видеть
3.4 Woorden
de baan, de banen работа
de baas, de bazen начальник
het bedrijf, de bedrijven фирма
hallo привет
heten, heette(n), hebben geheten называться
hoi привет
langzaam / langzame медленно
open открыть
snel(le) быстро
tot ziens до свидания
het werk работать
werken, werkte(n), hebben gewerkt работать
3.5 Woorden
beter(e) лучше
geven, gaf, gaven, hebben gegeven дать
jong(e) молодой
krijgen, kreeg, kregen, hebben gekregen получить
liggen, lag(en), hebben gelegen лежать
Woordenlijst Nederlands - Russisch
lopen, liep(en), hebben/zijn gelopen ходить
naar на
oud(e) старый
de pijn, de pijnen боль
staan, stond(en), hebben gestaan стоять
ziek(e) больной
zitten, zat(en), hebben gezeten сидеть
3.6 Woorden
ander(e) другой
het begin начало
binnen внутри
buiten за пределами
de buurt, de buurten окрестности
het eind конец
moe уставший
nieuw(e) новое
oud(e) старый
de plaats, de plaatsen город
slapen, sliep(en), hebben geslapen спать
het voorbeeld, de voorbeelden пример
3.7 Woorden
het aantal, de aantallen много
alleen один
blij(e) счастливый
de foto, de foto’s фото
lachen, lachte(n), hebben gelachen смеяться
na после
de stad, de steden город
wassen, waste(n), hebben gewassen мыть
weten, wist(en), hebben geweten знать
zoet(e) сладкое
zout(e) соль
zuur / zure кислый
3.8 Woorden
dubbel(e) удваивать
de juf, de juffen учительница
(женщина) de klas, de klassen класс
Woordenlijst Nederlands - Russisch
het land, de landen страна
de les, de lessen урок
de school, de scholen школа
het slot, de sloten запирать
de sport, de sporten спорт
de tent, de tenten палатка
de toets, de toetsen ключ
voetballen, voetbalde(n), hebben gevoetbald играть в футбол
de wereld, de werelden мир
4.1 Woorden
doen, deed, deden, hebben gedaan делать
laat / late поздно
makkelijk(e) легко
moeilijk(e) трудно
nu сейчас
om в
spelen, speelde(n), hebben gespeeld играть
spreken, sprak(en), hebben gesproken говорить
tot до
het uur, de uren час
vroeg(e) рано
vroeger(e) ранее
4.2 Woorden
bekijken, bekeek, bekeken, hebben bekeken видеть
gisteren вчера
kort(e) короткий
lang(e) долго
mooi(e) красивый
morgen завтра
de taal, de talen язык
thuis дома
de vakantie, de vakantie праздник
vanavond сегодня вечером
vandaag сегодня
vrij(e) бесплатно
4.3 Woorden
het contact, de contacten контакт
Woordenlijst Nederlands - Russisch
druk(ke) занятый
het gesprek, de gesprekken разговор
hoog / hoge высокий
het internet Интернет
laag / lage низкий
leren, leerde(n), hebben geleerd учиться
het probleem, de problemen проблема
stil(le) бесшумный
tekenen, tekende(n), hebben getekend рисовать
vallen, viel(en), zijn gevallen падать
de website, de websites веб-сайт
4.4 Woorden
begrijpen, begreep, begrepen, hebben begrepen понимать
de dood смерть
half / halve половина
iemand кто-то
het leven, de levens жизнь
moeten, moest(en), hebben gemoeten должны
niemand никто
de politie полиция
roken, rookte(n), hebben gerookt курить
slecht(e) плохой
zingen, zong(en), hebben gezongen петь
zorgen voor, zorgde(n), hebben gezorgd заботиться
4.5 Woorden
alles все
gebruiken, gebruikte(n), hebben gebruikt использовать
kiezen, koos, kozen, hebben gekozen выбрать
niks ничего
noemen, noemde(n), hebben genoemd звонить
printen, printte(n), hebben geprint печатать
de soort, de soorten вид
spellen, spelde(n), hebben gespeld произносить по
буквам
sterk(e) сильный
het stuk, de stukken кусок
trekken, trok(ken), hebben/zijn getrokken тянуть
voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld представлять
Woordenlijst Nederlands - Russisch
4.6 Woorden
anders различный
een beetje немного
betekenen, betekende(n), hebben betekend иметь в виду
daar там
daarom поэтому
hetzelfde такой же
hier здесь
de meter, de meters метр
nat(te) влажный
oké хорошо
roepen, riep(en), hebben geroepen кричать
zeggen, zei(den), hebben gezegd сказать
4.7 Woorden
bang(e) боящийся
bedenken, bedacht(en), hebben bedacht выдумать
belangrijk(e) важный
blijven, bleef, bleven, zijn gebleven остается
de brand, de branden пожар
gek(ke) сумасшедший
jammer жалость
klaar готовый
koken, kookte(n), hebben gekookt готовить
het midden, de middens средний
normaal / normale нормальный
zoeken, zocht(en), hebben gezocht искать
THEMA'S
1.1 Begrijpen wat je moet doen (1)
afmaken, maakte(n) af, hebben afgemaakt заканчивать
beantwoorden, beantwoordde(n), hebben beantwoord
отвечать
de betekenis, de betekenissen смысл
de instructie, de instructies инструкция
de opdracht, de opdrachten задание
opschrijven, schreef, schreven op, hebben opgeschreven
записать
de tekst, de teksten текст
het thema, de thema’s тема
de uitleg объяснение
Woordenlijst Nederlands - Russisch
vinden, vond(en), hebben gevonden находить
1.2 Hallo!
dankjewel спасибо
goedemiddag добрый день
goedemorgen доброе утро
goedenavond добрый вечер
groeten, groette(n), hebben gegroet приветствовать
hoi привет
kennen, kende(n), hebben gekend знать
ontmoeten, ontmoette(n), hebben ontmoet встречаться
tegenkomen, kwam(en) tegen, zijn tegengekomen сталкиваются с
voorstellen, stelde(n) voor, hebben voorgesteld представлять
de vriend, de vrienden друг
weggaan, ging(en) weg, zijn weggegaan уходить
1.3 Wie ben je?
eenvoudig(e) простой
gouden золотой
de honger голод
ingewikkeld(e) сложный
de meneer, de meneren господин
de mevrouw, de mevrouwen госпожа
het plan, de plannen план
schitterend(e) замечательный
uitleggen, legde(n) uit, hebben uitgelegd объяснять
vertellen, vertelde(n), hebben verteld сказать
vuil(e) грязь
het werkwoord, de werkwoorden глагол
1.4 Begrijpen wat je moet doen (2)
aankruisen, kruiste(n) aan, hebben aangekruist пометить
doorstrepen, streepte(n) door, hebben doorgestreept
вычеркивать
het haakje, de haakjes круглая скобка
invullen, vulde(n) in, hebben ingevuld заполнять
juist(e) исправить
onderstrepen, onderstreepte(n), hebben onderstreept
подчеркнуть
typen, typte(n), hebben getypt печатать
1.5 Het alfabet
Woordenlijst Nederlands - Russisch
het alfabet алфавит
eerste первый
de enkel, de enkels лодыжка
extra дополнительный
de film, de films кино
de groet, de groeten приветствие
de hoofdletter, de hoofdletters капитал
het hoofdstuk, de hoofdstukken глава
laatste последний
de manier, de manieren путь
het Nederlands голландский
de quiz, de quizzen викторина
de tijd, de tijden время
de vorm, de vormen форма
1.6 Korte en lange klinkers
allemaal все
beide(n) оба
de klinker, de klinkers гласный
lijken op, leek, leken op, hebben geleken op напоминать
de medeklinker, de medeklinkers согласный
de paal, de palen столб
de poot, de poten нога
sommige(n) некоторый
uitspreken, sprak(en) uit, hebben uitgesproken произносить
het verschil, de verschillen разница
verschillend(e) различный
de weg, de wegen дорога
1.7 De agenda
de afspraak, de afspraken назначение
de dinsdag, de dinsdagen вторник
de donderdag, de donderdagen четверг
de maandag, de maandagen понедельник
de verjaardag, de verjaardagen день рождения
de vrijdag, de vrijdagen пятница
het weekend, de weekends выходные
de woensdag, de woensdagen среда
de zaterdag, de zaterdagen суббота
de zondag, de zondagen воскресенье
Woordenlijst Nederlands - Russisch
1.8 De familie Mulder
de familie, de families семья
gezellig(e) уютный
het kleinkind, de kleinkinderen внук
de neef, de neven двоюродный брат
de nicht, de nichten племянница
de oma, de oma’s бабушка
de oom, de ooms дядя
de opa, de opa’s дедушка
de ouder, de ouders родитель
de tante, de tantes тетя
trouwen, trouwde(n), zijn getrouwd жениться (выходить
замуж)
1.9 De, het, een
altijd всегда
opzoeken, zocht(en) op, hebben opgezocht искать
precies точно
sterk(e) сильный
het woordenboek, de woordenboeken словарь
1.10 Kleuren
blauw(e) синий
bruin(e) коричневый
donker(e) темный
geel / gele желтый
grijs / grijze серый
groen(e) зеленый
de kleur, de kleuren цвет
licht(e) светлый
oranje оранжевый
paars(e) фиолетовый
rood / rode красный
roze розовый
zwart(e) черный
2.1 Eten en drinken
de aardappel, de aardappels картофель
het ei, de eieren яйцо
het fruit фрукт
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de groente, de groentes овощ
de kaas, de kazen сыр
de kip, de kippen курица
de koffie кофе
de melk молоко
de rijst рис
de thee чай
de vis, de vissen рыба
het vlees мясо
2.2 Ontbijt, lunch en avondeten
het avondeten ужин
het glas, de glazen стекло
de lunch обед
meestal обычно
het ontbijt завтрак
’s avonds вечером
’s middags днем
’s ochtends утром
de suiker сахар
de wijn вино
2.3 Ik drink melk.
allerlei все виды
helemaal полностью
nogal довольно
nooit никогда
samen вместе
steeds еще
vaak часто
vooral особенно
2.4 Aard-ap-pel
de bakker, de bakkers пекарь
de bloempot, de bloempotten цветочный горшок
ongeveer приблизительно
de slager, de slagers мясник
de supermarkt, de supermarkten супермаркет
verdelen, verdeelde(n), hebben verdeeld делить
Woordenlijst Nederlands - Russisch
2.5 Maanden en seizoenen
april апрель
augustus август
december декабрь
februari февраль
de herfst осень
januari январь
juli июль
juni июнь
de lente весна
maart март
mei май
november ноябрь
oktober октябрь
het seizoen, de seizoenen сезон
september сентябрь
de winter зима
de zomer лето
2.6 Op de markt
alstublieft пожалуйста
de appel, de appels яблоко
de beurt, de beurten ход
goedkoop / goedkope дешево
graag с удовольствием
de gram грамм
de groenteman, de groentemannen зеленщик
de helft, de helften половина
inderdaad действительно
de kilo килограмм
kosten, kostte(n), hebben gekost стоить
meer больше
minder меньше
de ons унция
het pond фунт
prettig(e) приятный
het tasje, de tasjes карман
wensen, wenste(n), hebben gewenst желать
de zak, de zakken полный мешок
Woordenlijst Nederlands - Russisch
2.7 In de supermarkt
beginnen, begon(nen), zijn begonnen начать
de bon, de bonnen купон
daarna затем
de kassa, de kassa’s кассовый аппарат
de korting, de kortingen скидка
meteen немедленно
natuurlijk конечно
de pas, de passen денежная карточка
pinnen, pinde(n), hebben gepind платить с помощью
денежной карты
sorry извините
de spaarkaart, de spaarkaarten сберегательная карта
sparen, spaarde(n), hebben gespaard копить деньги
de verkoopster, de verkoopsters продавщица
vinden, vond(en), hebben gevonden найти
vragen, vroeg(en), hebben gevraagd спросить
het zegeltje, de zegeltjes печать
2.8 Cijfers en getallen
het cijfer, de cijfers цифра
dertien тринадцать
dertig тридцать
elf одиннадцать
de geboortedatum, de geboortedatums дата рождения
het getal, de getallen номер
honderd сто
het huisnummer, de huisnummers номер дома
negentig девяносто
de postcode, de postcodes почтовый индекс
tachtig восемьдесят
het telefoonnummer, de telefoonnummers номер телефона
het tiental, de tientallen десять
twaalf двенадцать
twintig двадцать
veertien четырнадцать
veertig сорок
vijftig пятьдесят
zestig шестьдесят
zeventig семьдесят
Woordenlijst Nederlands - Russisch
2.9 Boek-boeken, tafel-tafels
de druif, de druiven виноград
de klank, de klanken звучать
de poes, de poezen кошка
de regel, de regels править
de sok, de sokken носок
het verhaal, de verhalen история
2.11 Zinnen maken (1)
de boterham, de boterhammen бутерброд
dan затем
de ham ветчина
de jam варенье
de persoon, de personen лицо
de rest остальное
ten slotte Наконец,
3.1 Met de taxi
de chauffeur, de chauffeurs водитель
instappen, stapte(n) in, zijn ingestapt сесть в
de kilometer, de kilometers километр
de metro, de metro’s метро
het openbaar vervoer общественный
транспорт
reizen, reisde(n), hebben/zijn gereisd путешествовать
de taxi, de taxi’s такси
de tram, de trams трамвай
het vervoer перевозки
3.2 Regels in het verkeer
de autoweg, de autowegen автострада
bereiken, bereikte(n), hebben bereikt добраться до
het bord, de borden дорожный знак
het dorp, de dorpen деревня
zich ergens aan houden, hield(en), hebben gehouden соблюдать
de fietser, de fietsers велосипедист
het fietspad, de fietspaden велосипедная
дорожка
gebeuren, gebeurde(n), zijn gebeurd происходить
mogen, mocht(en), hebben gemogen можешь
het ongeluk, de ongelukken авария
per в
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de snelweg, de snelwegen шоссе
de stad, de steden город
veilig(e) безопасный
verbieden, verbood, verboden, hebben verboden запрещать
het verkeer дорожное движение
3.3 De tijd
half / halve половина
het halfuur полчаса
Hoe laat is het? Сколько сейчас
времени?
kwart четверть
het kwartier, de kwartieren четверть
de minuut, de minuten минута
de seconde, de seconden / secondes второй
vertrekken, vertrok(ken), zijn vertrokken оставить
wanneer когда
3.4 Reizen met de trein
de conducteur, de conducteurs кондуктор
dus так
de ingang, de ingangen вход
missen, miste(n), hebben gemist опоздать на
nemen, nam(en), hebben genomen сесть на
overal везде
overstappen, stapte(n) over, zijn overgestapt пересаживаться
de reis, de reizen поездка
de sneltrein, de sneltreinen скорый поезд
het spoor, de sporen железнодорожная
колея het station, de stations станция
stoppen, stopte(n), hebben/zijn gestopt остановить
de stoptrein, de stoptreinen пассажирский поезд
3.5 Wie, wat, waar?
hoe как
hoeveel сколько
de kast, de kasten буфет
de lengte, de lengtes длина
het paar, de paren пара
de reden, de redenen причина
de schoen, de schoenen туфля
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de sleutel, de sleutels ключ
waar где
waarom почему
wat что
welke который
wie кто
3.6 Komen en gaan
beneden вниз
de bushalte, de bushaltes автобусная остановка
gaan, ging(en), zijn gegaan идти
komen, kwam(en), zijn gekomen приходить
tegenwoordig(e) в настоящее время
de trap, de trappen лестница
de uitgang, de uitgangen выход
de wedstrijd, de wedstrijden игра
3.7 Reizen met de auto
de afstand, de afstanden расстояние
de file, de files пробка
ieder(e) каждый
pas в конечном счете
de radio, de radio’s радио
vervelend(e) раздражающий
3.8 Noord, Oost, Zuid, West
het eiland, de eilanden остров
de kaart, de kaarten карта
Noord север
het noorden к северу
Oost Восток
de provincie, de provincies провинция
de richting, de richtingen направление
West Запад
Zuid Юг
het zuiden к югу
3.9 De weg vragen
de weg vragen, vroeg(en), hebben gevraagd спросить дорогу
de weg wijzen, wees, wezen, hebben gewezen давать указания
Woordenlijst Nederlands - Russisch
eerst(e) первый
graag gedaan добро пожаловать
het kruispunt, de kruispunten перекресток
links лево
linksaf налево
oversteken, stak(en) over, hebben/zijn overgestoken
перейти
rechtdoor прямой
rechts право
rechtsaf направо
ver / verre далеко
3.10 Klemtoon
binnenkort вскоре
centraal / centrale центральный
duidelijk(e) прозрачный
de liefde любовь
proberen, probeerde(n), hebben geprobeerd попробовать
wachten, wachtte(n), hebben gewacht ждать
3.11 Woorden leren
eigen собственный
hardop вслух
horen bij, hoorde(n), hebben gehoord принадлежать к
raden, raadde(n), hebben geraden предполагать
te maken hebben met, had(den), hebben gehad быть связанным с
uit je hoofd leren, leerde(n), hebben geleerd выучить наизусть
4.1 Het huis
allebei оба
het appartement, de appartementen квартира
de badkamer, de badkamers ванная комната
de buren соседи
de buurman, de buurmannen сосед (мужчина)
de buurvrouw, de buurvrouwen соседка (женщина)
de flat, de flats плоский
de garage, de garages гараж
de keuken, de keukens кухня
de rij, de rijen ряд
de ruimte, de ruimtes номер
de schuur, de schuren амбар
Woordenlijst Nederlands - Russisch
de slaapkamer, de slaapkamers спальня
het toilet, de toiletten туалет
de tuin, de tuinen сад
de wc, de wc’s уборная
de woonkamer, de woonkamers гостиная
4.2 Zinnen maken (2)
brengen, bracht(en), hebben gebracht принести
de handtekening, de handtekeningen подпись
misschien может быть
de natuur природа
de pizza, de pizza’s пицца
plotseling(e) вдруг
schrikken, schrok(ken), zijn geschrokken напугать
sturen, stuurde(n), hebben gestuurd отправить
4.3 Lang niet gezien
het balkon, de balkons балкон
elkaar друг друга
geleden тому назад
klinken, klonk(en), hebben geklonken звучать
lijken, leek, leken, hebben geleken казаться
de verdieping, de verdiepingen пол
verhuizen, verhuisde(n), hebben/zijn verhuisd переезжать
vorig(e) последний
4.4 Gaat hij naar zijn werk?
beloven, beloofde(n), hebben beloofd обещать
duren, duurde(n), heeft geduurd длиться
de eigenaar, de eigenaars / eigenaren владелец
het gezin, de gezinnen семья
herinneren, herinnerde(n), hebben herinnerd помнить
De overkant другой стороне
serieus / serieuze серьезный
snappen, snapte(n), hebben gesnapt понимать
verplaatsen, verplaatste(n), hebben verplaatst перемещать
het vliegtuig, de vliegtuigen самолет
4.5
4.5
Nee, hij gaat niet.
Nee, hij gaat niet.
Woordenlijst Nederlands - Russisch
bijzonder(e)
особенный
dicht(e) закрытый
geen нет
de grap, de grappen шутка
lastig(e) сложный
negatief / negatieve отрицательный
niet не
de relatie, de relaties отношения
verbazen, verbaasde(n), hebben verbaasd
удивлять
vertrouwen, vertrouwde(n), hebben vertrouwd
доверять
4.6 Huren en kopen
de belasting, de belastingen налоги
de elektriciteit электричество
het gas газ
de gemeente, de gemeentes муниципалитет
huren, huurde(n), hebben gehuurd
арендовать
het huurhuis, de huurhuizen арендованный дом
het inkomen, de inkomens доход
zich inschrijven, schreef in, schreven in, hebben
ingeschreven
регистрироваться
de krant, de kranten газета
lenen, leende(n), hebben geleend
одолжить
reageren, reageerde(n), hebben gereageerd
реагировать
sociaal / sociale социальный
speciaal / speciale специальный
de vereniging, de verenigingen ассоциация
de wachtlijst, de wachtlijsten лист ожидания
de woning, de woningen дом
4.7 Inschrijven voor een huurhuis
de achternaam, de achternamen фамилия
buitenlands иностранный
de e-mail, de e-mails электронная почта
eruitzien, zag(en) eruit, hebben eruitgezien
выглядеть
het formulier, de formulieren бланк
de gegevens данные
het geslacht, de geslachten пол
overdag в дневное время
de voorletter, de voorletters инициал
de woonplaats, de woonplaatsen место жительства
Woordenlijst Nederlands - Russisch
4.8 Goed voor het milieu!
het afval мусор
de bak, de bakken мусорное ведро
de douche, de douches душ
de fles, de flessen бутылка
de glasbak, de glasbakken контейнер для
утилизации стекла gooien, gooide(n), hebben gegooid
выбрасывать
het milieu окружающая среда
het papier бумага
scheiden, scheidde(n), hebben/zijn gescheiden
разделять
de verwarming, de verwarmingen отопление
zuinig(e) экономный
4.9
4.9
Het dak is kapot
Het dak is kapot.
hoelang как долго
kapot(te) поврежденный
lekken, lekte(n), hebben gelekt
протекать
net только что
repareren, repareerde(n), hebben gerepareerd
починить
zo snel mogelijk как можно быстрее
4.10 Huiswerk maken
belangrijk(e) важно
het huiswerk домашнее задание
rustig(e) спокойный
de telefoon, de telefoons телефон
de tip, de tips советы