Wetenschappelijke verhandeling - Ghent...
Transcript of Wetenschappelijke verhandeling - Ghent...
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Wetenschappelijke verhandeling
Amaury Van de Zande
2de Zittijd
MASTERPROEF POLITIEKE WETENSCHAPPEN
afstudeerrichting NATIONALE POLITIEK
PROMOTOR: (PROF.) DR.Hendrik Vos
COMMISSARIS: (PROF.) DR. Carl Devos
COMMISSARIS: (PROF.) DR. Sami Zemni
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
Moslims in Europa: Een analyse van de geïnstitutionaliseerde relatie tussen
moslimorganisaties en het Belgische en Europese bestuursniveau.
aantal woorden:
24185
Abstract
Dit onderzoek bestudeert of er een institutioneel kader bestaat op het Belgische en Europese
beleidsniveau dat de islam toegang geeft tot de politieke dialoog. De relatie tussen de islam en de
Belgische en Europese instellingen wordt bepaald door een analyse vertrekkende uit het historisch
institutionalisme en een onderzoek naar de institutionalisering van de islam, gemeten aan de hand van
de consolidatie van de islamitische instellingen, de erkenning van de islam en de creatie van
vertegenwoordigende islamitische instellingen.
De relaties tussen de verschillende instellingen en de islam zijn zeer verschillend. De Belgische Staat
bouwde een geformaliseerde, ‗utilitaristische‘ band met de islam uit, maar kiest ervoor om de islam
niet bij de politieke dialoog te betrekken. De EU creëerde een institutioneel kader dat de ruimte biedt
aan religieuze organisaties om toegang te krijgen tot de politieke dialoog op het supranationale niveau,
waardoor een informele dialoog mogelijk wordt. Er is vanuit de EU ook een duidelijke toenadering
naar de islam om deze te betrekken bij de dialoog.
Op het Europese niveau kan de islam als volledig geïnstitutionaliseerd beschouwd worden. Om in
België een volledige geïnstitutionaliseerde islam te verkrijgen moeten er in het Waalse Gewest nog
formele criteria vastgelegd worden voor de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen en moet de
Franstalige Gemeenschap een verplichte bijscholing voor imams inrichten waardoor imams voldoen
aan de in België vastgelegde vormingsvoorwaarden.
Lijst van de gebruikte afkortingen
Administratieve Coördinatiecel inzake Schadelijke Sekten: ACSS
Alternative Démocratique des Musulmans de Belgique : ADMB
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: BHG
Bureau of European Policy Advisers: BEPA
Centrum voor Migratie en Interculturele Studies (CeMIS)
Commissie van de Europese Gemeenschappen: CvdEG
Commissie van Wijzen: CvW
Directorate-General for Research: D-GR
European Muslim Network: EMN
European Socialist Party: ESP
European‘s People Party: EPP
Europees Jaar van de Interculturele Dialoog: EJID
Europees Parlement: EP
Europees Verdrag van de Rechten van de Mens: EVRM
Europese Commissie: EC
Europese Unie: EU
Executieve van de Moslims van België: EMB
Federale Overheidsdienst: FOD
Federation of Islamic Organizations in Europe: FIOE
Forum of European Muslim Youth and Student Organization: FEMYSO
Forward Studies Unit: FSU
Grondwet: GW
Group of Policy Advisors: GOPA
Historisch Institutionalisme: HI
Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sektarische Organisaties: IACSSO
International Council for Inter Religious Cooperation: ICIRC
Islamitische Faculteit van Europa-Gent: IFE-GENT
Koninklijk Besluit: KB
League of Mutual Aid between Muslim Associations of Europe: LMAMAE
Lokale Geloofsgemeenschap: LG
Muslim Council for Cooperation in Europe: MCCE
Non-Gouvernementele Organisatie: NGO
Présence Musulmane: PM
Raad van Europa: RvE
Raad van Ministers: RvM
Representatief Orgaan van de Islamitische Eredienst in België: ROIEB
Soul for Europe: SfE
Universiteit Antwerpen: UA
Université Catholique de Louvain: UCL
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid: WWR
Inhoudstafel
1. Inleiding p. 1
2. Vraagstelling/ Hypotheses p. 3
3. Onderzoeksopzet/ Methodologie p.6
4. De islam in Europa: De invloed van de keuzes p. 7
5. Religie in de EU en haar natiestaten: Casus België p. 14
5.1. Het institutioneel kader uitgebouwd door de Belgische Staat p. 14
5.2. Religie in Europa: Wat doet de Europese Unie p. 19
5.3 België en de islam – Een relatie geconditioneerd door keuzes p. 30
6. Religie in de EU en haar natiestaten: Het supranationale niveau p. 35
6.1. Het institutioneel kader uitgebouwd door de Europese Unie p. 35
6.2. De institutionalisering van de islam op het supranationale niveau p. 46
6.3. De Unie en de islam – Een relatie geconditioneerd door keuzes p. 51
7. Hindernissen overkomen? p. 55
8. Besluit p. 59
Bibliografie p. 64
1.Inleiding
Op 16 maart 2010 organiseerde het European Muslim Network, een islamitische lobbygroep die
probeert invloed te hebben op het Europese beleid, een congres rond de hoofddoekenkwestie en de
onderdrukking van de moslima‘s (http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=458 , 26/07/2010).Van
21 tot 23 mei 2010 hield het Federation of Islamic Organizations in Europe, een lobbygroep die de
belangen van de moslims over de Europese grenzen heen vertegenwoordigt, haar algemene
vergadering. Hieruit kwamen een aantal aanbevelingen naar voren om het leven van de moslims in
Europa inzake opleiding en ontwikkeling te verbeteren (http://www.euro-
muslim.com/En_news_Details.aspx?News_ID=756 , 26/07/2010). Dit zijn slechts 2 voorbeelden die
illustreren dat moslimorganisaties zich meer en meer (ook) op het Europese niveau richten in hun
pogingen om bij de politieke dialoog betrokken te raken.
Dat is een intrigerende vaststelling,want traditioneel werd de islam gebruikt als een concept dat haaks
tegenover Europa stond, of volgens Lubeck ‗the archetypal other‘ (2002: 75). De islam werd
voornamelijk gebruikt als ‗de andere‘ om een identiteit mee vorm te geven, een externe factor die
werd gebruikt om het wij vs. zij -gevoel te creëren. Deze trend is echter aan het keren. Niet alleen de
twee bovenstaande voorbeelden, maar ook andere evenementen en gebeurtenissen (die verder in deze
masterproef nog aan bod zullen komen) lijken aan te tonen dat we in de EU meer en meer gaat
evolueren naar een dialoog waar de islam bij betrokken wordt. Parker (2005: 18) meent dat de
moslims in Europa, in zoverre ze dit reeds niet gedaan hebben, in de toekomst mee vorm zullen geven
aan de EU en aan een Europese identiteit.
Zowel de Raad van Europa als de Europese Commissie verklaarden 2008 tot het Europese Jaar van de
Interculturele Dialoog, waar de interreligieuze dialoog met de islam een belangrijk deel van uitmaakt.
Dit wijst erop dat de EU vandaag open staat voor een dialoog met de islamitische gemeenschap.
Vanuit vele natiestaten wordt er al langer een soort van dialoog met de islam gevoerd, maar sinds kort
lijkt er dus ook sprake van een debat tussen de islam en de EU. Moslimorganisaties lijken in
toenemende mate toegang te vinden tot de dialoog rond het beleid van de EU. Dit gegeven zal
ongetwijfeld een invloed1 hebben op de plaats die de islam inneemt in het Europa van de 21
ste eeuw.
1 Deze thematiek houdt onderzoekers sinds enige tijd bezig. Nu het burgerschap opengesteld werd voor de
moslims in Europa kan dit effect enkel groeien, aangezien het kruisen van de islamitische cultuur en de Europese
dagelijkse kost wordt (Kumar, 2002: 64; Al Sayyad, 2002: 20)
In deze Masterproef hebben we niet de ambitie om na te gaan hoe de toekomst2 van de islam in de EU
er zal uitzien. Wel willen we onderzoeken welke factoren ertoe geleid hebben (en er vermoedelijk in
de toekomst nog meer toe zullen leiden) dat moslimorganisaties zich op het EU-niveau zijn gaan
richten, in plaats van een exclusieve band te behouden met de natiestaten.
We gaan ons onderzoek voeren vanuit een historisch institutionalistisch kader. Meer concreet betekent
dit dat we zullen argumenteren dat er in de Unie in het verleden een aantal beleidskeuzes gemaakt
werden, die er toe leiden dat de EU vandaag misschien wel méér open staat voor een werkelijke
dialoog met de islam dan de natiestaten, die op hun beurt uiteraard ook werken binnen een kader dat in
belangrijke mate gedetermineerd wordt door keuzes uit het verleden. We vertrekken met andere
woorden vanuit de veronderstelling dat de beleidskeuzes die binnen Europa, vandaag en in het
verleden, gemaakt zijn - door de lidstaten en de Europese instellingen - bepalen hoe de dialoog
vandaag verloopt (Steinmo, 2008: 151; Thelen, 1999: 378).
Met dit onderzoek gaan we een uitgebreid beeld schetsen van de dialoog tussen de islam en de EU
(vergeleken met de dialoog tussen de islam en de natiestaten, met België als casus). Maar naast deze
empirische meerwaarde heeft de masterproef ook een theoretische meerwaarde: we onderzoeken
namelijk in deze heel specifieke case of de basisveronderstellingen uit het historisch institutionalisme -
namelijk het beleid van vandaag wordt in hoofdzaak bepaald door keuzes uit het verleden -
daadwerkelijk gelden.
In een eerste deel specificeren we onze vraagstelling verder en formuleren we ook een aantal concrete
hypotheses, afgeleid uit de academische literatuur, meer specifiek het historisch institutionalisme, die
we vervolgens zullen toetsen. In een volgend deel worden deze hypotheses verder gekaderd en
gekoppeld aan de bestaande literatuur. Daarna zullen we de beleidskeuzes analyseren in België, dat als
casus voor de natiestaten zal fungeren, en de EU. Hieruit zullen we afleiden welke gevolgen dit heeft
voor de islam, waarbij we zullen onderzoeken of de islam een impact kan hebben op de dialoog. Dit
meten we aan de hand van de institutionalisering van de islam in België en de EU. Vervolgens worden
een aantal processen onder de loep genomen die de beweging van de islam naar het supranationale
niveau kunnen verklaren. Uiteindelijk worden de belangrijkste bevinding nog eens opgesomd.
2 Nilüfer Göle, waagde zich wel aan een voorspelling van hoe de relatie de islam zou kunnen evolueren binnen
Europa. (Gôle, 2006: 95-97)
2. Vraagstelling/ Hypotheses
Religie neemt een belangrijke plaats in in de creatie van de Europese identiteit. Veel van de vragen die
vroeger gesteld werden met betrekking tot culturele en etnische minderheden in de EU, worden nu
gesteld in verband met de religieuze minderheden (Helleyer, 2006: 329), door de aanwezigheid van de
moslims. Met incidenten als de moord op de Nederlandse filmmaker Theo Van Gogh, de kwestie van
de Deense Mohammed-cartoons of de kwestie rond de minaretten in Zwitserland lijkt men in Europa
op een ‗clash of civilizations‘ af te stevenen. De gespannen relatie kan men niet wijten aan een unieke
nationale context. Het is net treffend dat de moeilijkheden die in alle landen voorkomen, gelijkaardig
zijn. Iedere Europese natie ondervindt dat de inpassing van de islam moeizaam verloopt. De kwestie
rond de minaretten illustreert dat de beleidskeuzes bepalen of men al dan niet kiest voor een open
dialoog met de islam. In se moet men het gebrek aan dialoog tussen de verschillende overheden en de
islam aanklagen (Zemni, 2002: 169). De centrale vraag die men zich kan stellen is dan ook: ‗Slaagt het
Europese supranationale niveau er in om een institutionele structuur te creëren waarbij de islam, door
middel van een dialoog tussen de organisaties die moslims vertegenwoordigen en de supranationale
instellingen, impact kan hebben op het beleid in Europa?‘
Het institutioneel kader is enkel aangepast aan de islam indien de organisaties die de moslims
vertegenwoordigen in hun werking niet gehinderd worden door het institutioneel kader en de
organisaties van dezelfde mogelijkheden als andere organisaties en instellingen van gelijkwaardige
erediensten genieten (Koopmans & Staham, 2000: 34). Kiest men voor een geformaliseerde of
informele band met de islam? Institutionaliseert men de band met de islam? Kiest men er überhaupt
voor om een politieke dialoog op te starten? De keuzes die in het verleden gemaakt zijn of de
beslissingen die van vandaag genomen worden en hun basis vinden in een oorspronkelijke beslissing,
zijn een doorslaggevende factor in de opbouw van de dialoog (Steinmo, 2008: 159; Thelen, 1999:
378). Verschillende keuzes in het verleden stippelen verschillende paden uit, die een verschillende
eindbestemming tot gevolg hebben (Vos, 2007: 25). Zijn er belangrijke verschillen op te merken in de
beleidskeuzes op het supranationale en nationale niveau met betrekking tot de omgang tot de islam in
de institutionele structuren? Is de dialoog tussen de islam en de verschillende beleidsniveaus
geïnstitutionaliseerd? Kan men gewag maken van een ‗padafhankelijkheid‘, beleidskeuzes die elkaar
opvolgen en conditioneren op de verschillende niveaus?
Een belangrijke variabele in het debat zijn de partners. In de politieke dialoog zijn de overheden de
belangrijkste spelers en bepalen zij wie er nog toegang krijgt en onder welke voorwaarde. Deze keuze
conditioneert in grote mate de dialoog. In dit onderzoek is het dus belangrijk om te bepalen welke
organisaties worden toegelaten en aan welke criteria ze moeten voldoen om toegang te krijgen tot de
dialoog, aangezien dit een impact heeft op de relatie met de islam.
Als men de islam in de institutionele structuren wil inpassen moet men rekening houden met de
interne verdeeldheid van de islam in Europa (Warner & Wenner, 2006: 460; Saint-Blancat, 2002: 56).
De islamitische gemeenschap in Europa is verdeeld. Enerzijds is de islam geografisch verdeeld, er is
een grote diaspora binnen de moslimgemeenschap. Anderzijds is de islam ook intern verdeeld, de
moslims komen uit verschillende landen van herkomst en behoren tot verschillende ‗sekten‘ of
stromingen. Wanneer men de islam wil gaan inpassen in de Europese structuren kan men verwachten
dat de vernoemde feiten elementen zijn die een impact zullen hebben op de relatie met de islam in de
EU en de natiestaten in Europa.
De dynamiek eigen aan de EU en aan religie spelen ook een rol in de band tussen de islam op het
supranationale en nationale niveau (Willaime, 2003: 96). Op het supranationale niveau heersen een
aantal processen die niet spelen op het nationale niveau, maar ook religie kent een dynamiek met een
eigen karakter. Dit vertaalt zich ongetwijfeld in de band tussen de islam en de overheid. Uiteindelijk
werpen de volgende vragen zich dan ook op: Welke processen eigen aan het supranationale niveau
hebben een invloed op de relatie tussen de EU en de islam? ‗Kunnen de hindernissen, eigen aan de
islam, op het supranationale niveau overkomen worden bij een dialoog met organisaties die moslims
vertegenwoordigen?‘
De natiestaten zijn exclusief bevoegd voor religie, waardoor ze de relatie met de verschillende
erediensten formaliseren. Men kan verwachten dat dit belangrijke gevolgen heeft, vermits de staat
formele oplossingen moet vinden voor de aanwezigheid van de islam (Schwartz, 2004: 2). Het valt te
verwachten dat dit moeilijkheden met zich meebrengt. Moeilijkheden om de islam in te passen in de
institutionele structuren zal dan weer een dialoog rond het politieke beleid met de islam bemoeilijken
(Vertovek & Peach, 1997: 30). Men kan verwachten dat de relatie tussen de islam in Europa
geconditioneerd geweest werd door de beleidskeuzes van de natiestaten en de supranationale
instellingen om de islam in te passen (Steinmo, 2008: 159; Thelen, 1999: 378). Indien de EU een
kader ontwikkelt dat de islam meer betrekt in de politieke dialoog kan de dialoog succesvoller
verlopen voor de islamitische organisaties op het supranationale niveau omdat het institutionele kader
beter aangepast is. De beleidskeuzes hebben een rechtstreekse invloed op het speelveld waarin de
islamitische organisaties moeten handelen, alsook de attitude van de nationale en de supranationale
instellingen naar de islamitische organisaties toe (Steinmo, 2008: 159; Katznelson, 1998: 191). De EU
heeft in het verleden een aantal keuzes gemaakt inzake haar omgang met de moslimwereld die
vandaag ―doorwerken‖ in het beleid dat gevoerd wordt rond de politieke dialoog (Vos, 2007: 25). De
specifieke context van de EU instellingen heeft een impact op de beslissingen, de EU kan leren uit het
verleden – uit haar eigen beslissingen en die van de lidstaten – en kan hieruit een verwachtingspatroon
ontwikkelen dat het mogelijk maakt om te anticiperen of concrete maatregelen of voorzorgen te nemen
(Hall and Taylor, 1996: 938; Steinmo, 2008: 159).
Men kan verwachten dat het kader dat de EU ontwikkeld heeft met betrekking tot een dialoog met de
islam opener is dan dat van de natiestaten en omdat de EU kan opteren voor een geïnstitutionaliseerde
maar informele dialoog, die geen formele vertaling van de islamitische structuren vraagt (Schwartz,
2004: 2). Omdat het nationale niveau wel bevoegd is voor religie, gaat men de band tussen de Staat en
de islam wel formaliseren. Het valt te verwachten dat dit concrete gevolgen heeft voor de dialoog
tussen beiden. Indien de relatie tussen de islam en de Staat geformaliseerd is, dan moet men de dialoog
met islamitische vertegenwoordigende instellingen ook formaliseren en zal de dialoog tussen beiden
ook in een formeel kader gegoten moeten worden, wat geconditioneerd zal worden door de aspecten
eigen aan de islam in Europa, zoals de interne verscheidenheid (Warner & Wenner, 2006: 460). Indien
de EU de keuze gemaakt heeft om de relatie met de islam niet te formaliseren, wat mogelijk is
aangezien ze niet bevoegd is voor religie, kan men verwachten dat het kader dat de EU ontwikkeld
heeft meer openstaat voor de dialoog, omdat de EU een geïnstitutionaliseerde doch informele dialoog
heeft opgestart, die geen formele vertaling van de islamitische structuren vraagt (Schwartz, 2004: 2).
Binnen de dialoog spelen naast de instellingen van de EU en de natiestaten ook de instellingen en
organisaties die de moslims vertegenwoordigen een belangrijke rol (Silvestri, 2007: 139). Welk type
organisaties men toelaat is dan ook een cruciale beslissing. Organisaties en instellingen die moslims
vertegenwoordigen kunnen zowel gecreëerd worden door de overheid als ontstaan uit de
gemeenschap, om zo een erkende partner worden (Silvestri, 2010a: 49). Deze laatste hebben een
grotere legitimiteit bij de bevolking en kunnen dus op een geloofwaardigere manier de stem van
moslims vertegenwoordigen. Islamitische organisaties op het supranationale of nationale niveau die
gecreëerd worden door een overheid, dreigen slechts een formele of erkende partner te blijven en nooit
echt een impact te hebben op het beleid omdat ze aan legitimiteit en representativiteit ontbreken. .
Men moet bij het inpassen van de islam in Europa rekening houden met de karakteristieken ervan.
Hiervoor een institutioneel kader bieden is niet evident. De aspecten eigen aan de aanwezigheid van de
islam in Europa kunnen op twee vlakken voor moeilijkheden zorgen. Ze kunnen de interne werking
van de vertegenwoordigende islamitische organisaties belemmeren en kunnen ervoor zorgen dat de
structuren van de islam niet vertaald zullen worden naar de Europese en nationale instellingen.
Vermoedelijke speelt dit vooral op het nationale niveau een rol (Warner & Wenner, 2006: 460; Saint-
Blancat, 2002: 56; Vertovek & Peach, 1997: 30), aangezien geografische verspreiding en culturele
verscheidenheid op het Europese niveau in elke gemeenschap of organisatie voorkomen.
Een aantal processen op het Europese niveau faciliteren de dialoog met de islam (Willaime, 2003 : 96;
Saint-Blancat, 2002: 66; Silvestri, 2007: 20; Massignon, 2002: 39). Zo is de islam een
grensoverschrijdend fenomeen, dat ernaar streeft om één islamitische geloofsgemeenschap te creëren
(Pfaff, 2007: 50). Hoewel dit geen doorslaggevend gegeven is, vermelden veel islamitische
organisaties dit als grondbeginselen (Silvestri, 2010a: 42).
De EU is tevens zelf een identiteit aan het uitbouwen en hiervan maakt de inpassing van de islam een
belangrijk deel uit. De gelijktijdige opbouw van de islamitische identiteit en Europese identiteit kan
een zelfversterkend mechanisme doen ontstaan (Jamouchi, 2004: 4). De EU biedt moslimorganisaties
tevens de kans om via het Europese beleid ook het nationale beleid te beïnvloeden (Schneiberg &
Lounsbury, 2008: 651).
3. Onderzoeksopzet/ Methodologie
In dit onderzoek ligt de focus op de instellingen en de rol en invloed die deze spelen met betrekking
tot religie, de beleidskeuzes die gemaakt werden en de instellingen en projecten die hieruit ontstonden.
De band tussen religie en de verschillende bestuursniveaus wordt aan de hand van het historisch
institutionalisme geschetst. Door te kiezen voor dit type analyse vergroot het inzicht in het ‗hoe en
waarom‘ van bepaalde evoluties van religie op het nationale en supranationale niveau, omdat het HI de
gevoeligheden van de dynamiek tussen instituties en andere actoren analyseert. Het houdt immers
rekening met de strategie en de machtsverhoudingen tussen de verschillende spelers, de institutionele
beperkingen en de invloed die verschillende actoren hebben op de procedures en werking van de
instellingen.
Op het Belgisch niveau worden de verschillende bestuursniveaus en het Executief van de Moslims, de
representatieve instellingen van de Islamitische eredienst in België, onderzocht. Dit is de instelling die
als de vertegenwoordiger van de moslims in België optreedt en als gesprekpartner voor de Belgische
overheid fungeert. Op het Europese niveau worden vooral de instellingen met een supranationaal
karakter belicht, met name de Europese Commissie en het Europees Parlement. Aangezien de
beslissingen van de Raad van Europa uitermate afhankelijk zijn van de posities van de lidstaten door
hun intergouvernementeel karakter, wordt deze instelling minder belicht.
Aan de hand van interviews die peilen naar de visie van een aantal deskundigen inzake de Belgische
wetgeving, religie, het beleid van de EU omtrent religie en de band tussen kerk en Staat wordt
onderzocht welke factoren in de praktijk de dialoog tussen de EU, de Belgische overheden en de islam
beïnvloeden en wat de troeven, beperkingen en gevolgen zijn van actie op het supranationale niveau.
4. De islam in Europa: De invloed van keuzes
Om te weten te komen of de dialoog, op het nationale en supranationale niveau geïnstitutionaliseerd is
en of de verschillende beleidsniveaus een kader hebben ontwikkeld aangepast aan de islam, biedt het
onderzoek een overzicht van de instellingen vertrekkende uit het historisch institutionalisme.3 In het
HI wordt door middel van historische en vergelijkende analyse aangetoond hoe een situatie is ontstaan
(Steinmo, 2008: 151). Het HI poogt om ‗formal and informal procedures, routines, norms and
conventions embedded in the organizational structure of polity‘ te ontdekken (Hall and Taylor, 1996:
938). Zowel formele als informele beslissingen spelen een rol in het beleid (Schwartz, 2004: 2).
Binnen het institutioneel kader zijn zowel de representatieve islamitische instellingen, nationale
instellingen en de Europese instellingen van belang. Instellingen structureren het politiek handelen
(Steinmo, 2008: 159), ze zijn geen neutrale waarnemers, maar bemiddelende variabelen in de machts-
en belangenstrijd (http://stripe.colorado.edu/~steinmo/foweracker.pdf , 14/07/2010): ‗Institutional
dimensions define the available channel of access.’ (Koopmans & Statham, 2000: 34). Actoren
moeten in interactie gaan met de instellingen, maar moeten op hun hoede zijn om niet ingesloten te
worden door de instellingen (Steinmo, 2008: 173).
Niet enkel de keuzes gemaakt naar en voor het institutioneel kader hebben een belangrijke impact,
maar ook de beleidskeuzes ‗an sich’ bepalen de dialoog met de islam. De beslissing genomen door en
met betrekking tot deze instellingen hebben een rechtstreekse invloed op het speelveld waarin de
islamitische organisaties moeten handelen, alsook de attitude van de instellingen naar de islamitische
organisaties.
Binnen de instellingen en het institutionele kader zijn genomen beslissingen vaak, onbedoeld,
bepalend voor de toekomst. Het is niet altijd mogelijk om in te schatten in welke mate een beslissing
gevolgen zal hebben of de alternatieven voor de toekomst beperkt (Vos, 2007: 25; Pierson & Skocpol,
2002: 6). Men kan verwachten dat de relatie tussen islam in Europa geconditioneerd geweest is door
de beleidskeuzes van de natiestaten en de supranationale instellingen (Vertovek & Peach, 1997: 30).
Het onderzoek wijst erop dat de beleidskeuzes in het heden en in het verleden bepalend zijn voor de
band tussen de islam en de verschillende bestuursniveaus. De geschiedenis speelt dus een bepalende
rol (Thelen, 1999: 378; Vos, 2007: 25).
3 Het HI is al gebruikt geweest om de band tussen religie en de Staat te onderzoeken in: Mitchell, C. (2006)
Religion, identity and politics in Northern Ireland. Boundaries of belonging and belief. Aldershot, Ashgate
publishing, 179 p.
Een keuze heeft soms zo‘n onverwachte gevolgen dat afwijken van het ingeslagen pad onmogelijk
wordt (Vos, 2007: 25; Hay & Wincott, 1998: 952). De padafhankelijkheid zorgt ervoor dat de situatie
niet meer willekeurig kan veranderen (Steunenberg, 2000: 16). Er ontstaat een spelvorm die zo
aantrekkelijk is dat afwijken van de genomen beslissing een te grote kost met zich meebrengt, zelfs al
blijkt achteraf dat de beslissing niet juist was (Pierson & Skocpol, 2002: 6; Vos, 2007: 25). De logica
van een genomen beslissing is vaak terug te vinden in het verleden (Steunenberg, 2000: 16; Vos, 2007:
26). Er zijn verschillende redenen waarom men kan vermoeden dat de geschiedenis een rol speelt in de
instellingen. Ten eerste voltrekken politieke gebeurtenissen zich binnen een specifieke context, wat
een onmiddellijke impact heeft op beslissingen. Ten tweede kan men, als men het verleden indachtig
is, leren uit wat vroeger gebeurt is. Ten derde kan men, met het verleden als basis, een
verwachtingspatroon ontwikkelen, dat het mogelijk maakt om te anticiperen of concrete maatregelen
te nemen (Steinmo, 2008: 164).
Maar er kan enkel gesproken worden van een institutioneel kader aangepast aan de islam indien de
organisaties die de moslims vertegenwoordigen in hun werking niet gehinderd worden door het
institutioneel kader en van dezelfde mogelijkheden als organisaties van andere, gelijkwaardige
erediensten genieten.
Op het Belgische niveau erkende men enkel het EMB, de representatieve instelling van de islamitische
eredienst in België. Deze keuze verschilt van het beleid naar andere erediensten toe, waar men met
meerdere erkende organisaties of partners werkt4. Deze keuze, om slechts met één partner te werken,
zal ‗doorwerken‘ op de dialoog met de islam vandaag. Op het Europese niveau richt het onderzoek
zich vooral op de instellingen met een supranationaal karakter, de Europese Commissie en het
Europese Parlement en in mindere mate op de Raad van Europa- aangezien deze een meer
intergouvernementele dynamiek kent. Greenwood stelt immers dat men kan verwachten dat de
drukkingsgroepen met de EC in contact proberen komen omdat het de instelling bij uitstek is waar
dergelijke externe bronnen een impact kunnen hebben en omdat de EC initiatief- en ontwerprecht
heeft (2003: 3). Kleinere en minder gestructureerde organisaties die een ‗algemeen goed nastreven‘ –
zoals religieuze groeperingen – richten hun pijlen gemakkelijker op het EP, om kostenbesparend
tewerk te gaan, teneinde via het EP ook een invloed te kunnen hebben op de EC en de RvE (DG-R,
2003: 33). De coördinatie van de internationale activiteiten en de kost van lobbyen bij de RvE zijn op
hun beurt dan weer onoverkomelijke drempels voor kleinere organisaties (DG-R, 2003: 42).
4 Bijlage 1- Lijst van representatieve organen van de erkende erediensten
Enkel waar de dialoog binnen het institutioneel kader geïnstitutionaliseerd is, kan men besluiten dat de
organisaties een invloed op het beleid kunnen hebben (Koopmans & Statham, 2000: 34). Via de
geïnstitutionaliseerde dialoog krijgt men immers toegang tot het beleid en de instellingen. Instellingen
structureren het politiek handelen (Steinmo, 2008: 159), ze zijn dus geen neutrale waarnemers maar
wel bemiddelende variabelen die deelnemen aan de machts- en belangenstrijd (Katznelson, 1998: 191;
Verhoost, 2002: 46-47; Steinmo & Thelen, 1992: 2).
Actoren moeten in interactie gaan met de instellingen en moeten, om een impact te hebben op het
beleid, geïnstitutionaliseerd en erkend zijn als partner (Koopmans & Staham, 2000: 34). Volgens
Silvestri (2007: 139) zijn er 3 pijlers die bepalen of een dialoog met religieuze groeperingen
geïnstitutionaliseerd is. Men kan ten eerste de consolidatie analyseren van de instelling eigen aan de
religie, zoals plaatsen van vereniging, ten tweede de erkenning van de islam door statelijke actoren
onder de loep nemen en ten derde de creatie van nieuwe instellingen beschouwen. Dit gegeven
verwijst naar de drukkingsgroepen die de rechten van de moslims willen verdedigen (Silvestri, 2007:
139).
Indien de nationale staatsstructuren er echter nog niet in geslaagd zijn om een adequate -institutionele-
structuur te creëren voor de islamitische aanwezigheid en geen geïnstitutionaliseerde dialoog
opgebouwd hebben, en de Europese instellingen daarentegen hier wel al in geslaagd zijn, kan men
stellen dat een dialoog inzake het beleid tussen islamitische organisaties en de EU succesvoller kan
verlopen dan met de natiestaten.
Welk type drukkingsgroep men toelaat aan het debat heeft ook een belangrijke impact op de dialoog.
Naast de voorwaarden die opgelegd worden door de instellingen, moet volgens Silvestri (2010a: 49)
ook rekening houden met de wijze waarop ze ontstaan zijn:
- Top Down: De organisaties zijn ontstaan door sterke initiatieven vanuit de overheid
- Bottom-Up: De organisaties zijn het resultaat van een sterke gemeenschap en het sociaal
kapitaal van de islamitische gemeenschap in een staat, waarbij de overheid slechts achter de
schermen de initiatieven steunde
- Mengvormen: De overheid steunde openlijk initiatieven die het vormen van Islamitische
groeperingen tot doel hadden, maar mengde zich niet met het bestuur ervan
(Silvestri, 2010a: 49)
Men kan vermoeden dat organisaties die van onderuit ontstaan succesvoller zijn. Deze hebben een
grotere legitimiteit en achterban bij de bevolking en kunnen dus geloofwaardiger de stem van moslims
vertegenwoordigen. Organisaties die gecreëerd worden door een overheid, dreigen daarentegen
slechts een formele of erkende partner te blijven en nooit echte impact te hebben op het beleid omdat
ze legitimiteit en representativiteit ontbreken (Silvestri, 2007: 179). Het institutioneel kader voor de
dialoog – en wie men hierin toelaat – speelt dus een doorslaggevende rol in de opbouw en de uitkomst
van de dialoog. Dit wordt echter beïnvloed door interne en externe factoren, eigen aan de
aanwezigheid van de islam in Europa en aan de Europese constructie zelf.
Een adequaat institutioneel kader aanbieden om de islam te betrekken bij het beleid is geen sinecure.
Er bestaat een bepaalde vorm van onverenigbaarheid tussen het islamitische recht en de notie van de
nationale staten en hun recht. In het Westen bestaat een scheiding tussen het kerkelijke recht en het
staatsrecht, maar de islam is volledig opgebouwd uit de gedachte van één ‗goddelijk gemeenschap‘
waarin iedereen leeft onder de islamitische wetten (Katzenstein & Byrnes, 2006: 687). De islamitische
structuren vertalen naar de Westerse instellingen is dus een moeilijke oefening, omwille van het
pluralistische karakter van de islam (Pfaff, 2007: 11). Niet enkel de Europese instellingen hebben
moeite om hun instellingen aan te passen aan de islam, ook het omgekeerde is waar. Swatos &
Christiano menen dat de moslims zelf ook moeite hebben om hun situatie te vertalen naar Westerse
instellingen: ‗[Muslim] nations institutionally prohibit the ‘free commerce of religion’ in favor of
religious and cultural monopolism‘ (2000: 14).
Men mag de moeilijkheden eigen aan de aanwezigheid van de islam in de EU niet uit het oog
verliezen. Auteurs zoals Warner & Wenner (2006: 460) en Schmidt (2005: 577) zijn ervan overtuigd
dat de aard van de islam de collectieve acties determineert en conditioneert. Een belangrijk
struikelblok om moslims als één geheel te vertegenwoordigen bij een collectieve actie op het nationale
niveau, is dat de islam een religie is met verschillende ‗sekten‘, waarvan de Soennieten en de Sjiieten
de hoofdstromen zijn (Warner & Wenner, 2006: 461). Maar dit is niet de enige reden waarom er niet
zoiets als één islamitische gemeenschap bestaat. Er zijn verschillende nationaliteiten aanwezig binnen
de islamitische bevolking en de vertegenwoordigende organisaties (Fetzer & Soper, 2005: 9; Pfaff,
2007: 11). Er bestaan dus 2 breuklijnen binnen de islamitische organisaties en instellingen. Ze zorgen
er immers voor dat er niet zoiets bestaat als één culturele en religieuze homogene moslimgemeenschap
in een land (Saint-Blancat, 2002: 56). Deze hindernissen zijn er echter zowel voor nationale als
internationale groeperingen, wat een geschikte vergelijkingsbodem biedt.
Daaraan moet men volgens Warner & Werner nog toevoegen, dat de islam gepraktiseerd wordt binnen
verschillende culturen en gemeenschappen, zeer veel vormen kent en zich heel snel aanpast aan
verschillende situaties, wat meteen ook een nieuwe drempel voor collectieve actie vormt (2006: 461).
Maar dit is niet het enige structurele obstakel eigen aan de islam in Europa. Saint-Blancat stelt dat de
moslims in Europa geen verenigde etnische groep zijn. Vele moslims hebben een ander land van
herkomst en dit element speelt zeer sterk in het nadeel van het vormen van een gezamenlijk front.
Samen met de verschillende sekten vormt deze verschillende nationale achtergronden de belangrijkste
hindernis voor de vertegenwoordiging van de moslims (2002: 56).
Volgens Warner & Wenner zijn moslims ‗de jure‘ uitgesloten omdat ze geen burger zijn van het land.
Dit heeft tot gevolg dat ze niet kunnen bijdragen tot het politieke proces. De partijpolitiek is namelijk
niet geneigd om zich te associëren met thema‘s die de migranten aanbelangen (2006: 459). Maar nu
het burgerrecht ook verleend wordt in vele Europese lidstaten aan moslims mag dit geen bepalende
factor meer zijn in de opbouw van een dialoog met de islamitische gemeenschap.
Het valt te verwachten dat de aard van de islam in Europa concrete gevolgen heeft voor de dialoog
tussen de islam en de verschillende overheden. Indien de relatie tussen de islam en de Staat wordt
geformaliseerd moet men rekening houden met deze elementen (Schwartz, 2004: 2). Het is een
plausibel gevolg dat dit een drempel vormt voor het implementeren van de islam in de institutionele
structuur. Deze aspecten belemmeren de interne werking van de vertegenwoordigende islamitische
organisaties en zorgen ervoor dat men de structuren van de islam niet kan vertalen naar de instellingen.
De verdeeldheid binnen de islamitische gemeenschap in Europa zal vermoedelijk vooral op het
nationale niveau een effect hebben (Warner & Wenner, 2006: 460; Saint-Blancat, 2002: 56; Vertovek
& Peach, 1997: 30). Eerst en vooral omdat men hier deze aspecten moet formaliseren, daar de
natiestaten bevoegd zijn voor religie, waardoor de EU niet verplicht is om hiervoor een formele
oplossing te vinden. Daarnaast zijn de geografische verspreiding en culturele verscheidenheid voor
alle groeperingen die hun inzetten op het Europese niveau een factor, aangezien deze eigen zijn aan de
actie op het supranationale niveau. Dit zijn echter niet de enige redenen waarom men kan vermoeden
dat deze interne breuklijnen in mindere mate een impact zullen hebben op organisaties die inzetten op
het supranationale niveau, en dat het supranationale niveau dus meer aangepast is voor de islamitische
organisaties om de politieke dialoog te beïnvloeden. Er zijn nog een aantal andere processen die
ervoor zorgen dat de Europese instellingen een adequaat kader kunnen bieden voor de interreligieuze
dialoog waarvan de islam een volwaardig deel kan uitmaken.
De organisaties slagen erin door hun belangen op het supranationale niveau te verdedigen om
tegelijkertijd de agenda van subnationale en nationale niveaus te beïnvloeden omdat deze mede
bepaald worden door het beleid van de EU (Soysal, 1997: 519). Omdat men net op het Europese
niveau betrokken wordt bij het beleid geeft men hier mee vorm aan, met name aan de bevoegdheden
die overgeheveld zijn naar het supranationale niveau. Actie op het supranationale niveau vergroot
meteen ook de legitimiteit van de vertegenwoordigende organisaties op meerdere beleidsniveaus.
Organisaties erkend door de Europese instellingen kunnen dit argument gebruiken bij de andere
instellingen. De Europese instellingen kunnen de macht van de organisaties versterken of garanderen
en aan de organisaties nieuwe alternatieven en netwerken bieden (Schneiberg & Lounsbury, 2008:
651). Een aantal auteurs zoals Willaime (2003 : 96), Saint-Blancat (2002: 66), Silvestri (2007: 20) en
Massignon (2002: 39) erkennen dat er een potentieel schuilt in grensoverschrijdende supranationale
actie voor islamitische groepering, zij het elk om een andere reden. Ze worden hier kort geschetst.
Willaime merkt op dat een vruchtbare dialoog een basis zou kunnen vormen voor een versterkte socio-
economische positie. Om deze te bekomen schuift hij actie op grensoverschrijdende bestuursniveaus
naar voren, vermits in Europa het zwaartepunt van het economische beleid verschoven is van de
lidstaten naar de EU (2003: 96)
Saint-Blancat (2002: 66) benadrukt de ―bijna evidentie‖ om het supranationaal niveau te beïnvloeden.
Ze stelt dat de islamitische organisaties eerder gestructureerd onderhandelden op het transnationale
niveau dan het nationale niveau. Religieuze bewegingen trekken ook meer naar Brussel om te wegen
op het Europese beleid. Er komen meer groeperingen naar Brussel, maar ze ijveren ook naar een
geïnstitutionaliseerde relatie met de EU (Massignon, 2002: 39). Silverstri ziet in de EU een uitstekend
platform voor de moslims om hun imago – dat door het terrorisme een grote slag gekregen heeft – te
verbeteren (2007: 20). Auteurs als Saint-Blancat (2002: 63) en Massignon (2002: 39) merkten op dat
religie – dat zelf een transnationaal fenomeen is – beter te vereenzelvigen is met het supranationaal
project van de EU. Dankzij supranationale actie kunnen de religieuze organisaties hun ideologie
verspreiden over de grenzen heen, hetgeen de basis vormt van de transnationale gedachte. Volgens
Coglievina (2007: 22) speelt het supranationale karakter van de EU op het gebied van bescherming
tegen religieuze discriminatie en inzake het imago van een religie een bepalende en facilliterende rol
voor de dialoog met islamitische organisaties op het Europees niveau.
Dat de uitbouw van religie een grensoverschrijdend proces is, kan de islamitische actie bij de EU wind
in de vleugels geven. De islam poogt immers ook al eeuwen om over de grenzen heen haar waarden en
normen te implementeren. Moslims die actief zijn op het Europese niveau hebben al meermaals
gemeld dat ze zichzelf zien als lid van een transnationale, universele beweging, de ‗umma‘ (Pfaff,
2007: 50). De ‗umma‘ kan men het best omschrijven als de gemeenschap van diegenen die geloven in
de islam (Schmidt, 2005: 575).
Men kan ook vermoeden dat het momentum er is voor de islamitische organisaties om een islamitische
identiteit uit te bouwen in de EU. De EU poogt namelijk zelf een Europese identiteit uit te bouwen.
Hierin neemt de kwestie rond de plaats van de islam een belangrijke dimensie in. De wederzijdse
toenadering van de islam en de Europese instellingen kan de dialoog ook versterken. De laatste lijken
vragende partij te zijn om islamitische organisaties toe te laten tot de beleidsdialoog. Door een goede
wisselwerking tussen de Europese instellingen en de islam kunnen de islamitische organisaties sneller
hun doel bereiken om een islamitische identiteit in Europa te integreren:
Churches and religious communities are an essential part of civil society and have important
contributions to make to the European project. ‘ (Barroso, 2005: 7)
‘Ce chemin dessinera son propre tracé grâce à la persévérance des échanges d’idées ; non pas en
déniant le débat mais par l’inéluctable dialogue, aboutissant à une reforme.‘(Jamouchi, 2004: 4)
5. Religie in de EU en haar natiestaten: Casus België
5.1. Het institutioneel kader uitgebouwd door de Belgische Staat
België kent een scheiding tussen kerk en Staat (Stox, 2005: 2). De Belgische GW (art. 19-21 & art.
181, GW) garandeert de vrijheid van erediensten, staatswedde voor bedienaars van erediensten en
toelage voor onderhoud en oprichting van bidhuizen. In art. 19-20 zijn 4 belangrijke facetten van de
bescherming van de godsdienstvrijheid verbonden. Art.19 beschermt de vrijheid van eredienst sensu
stricto en waarborgt de vrije openbare uitoefening van godsdienst, zowel voor erkende als niet-erkende
erediensten. Art.20 waarborgt de vrijheid van meningsuiting, maar herneemt echter de afbakening van
de grenzen van godsdienstvrijheid. Het recht op godsdienstvrijheid kan slechts in strikte gevallen
ingeperkt worden; namelijk wanneer er een wettelijke grondslag voor is, een wettelijk doel wordt
nagestreden en dit een noodzaak is voor de werking van de democratie. (Coppenolle & Storme, 2007:
17). Het Arbitragehof meldt dat dit enkel mogelijk is indien aan volgende voorwaarden wordt voldaan,
en wel wanneer:
- de overheidsmaatregelen het voorwerp uitmaken van een voldoende toegankelijke en precieze
regeling;
- de overheidsmaatregelen een rechtmatig doel nastreven, er een redelijk verband van
evenredigheid bestaat tussen enerzijds het nagestreefde wettelijke doel en anderzijds de
beperking van vrijheden;
- de overheidsmaatregelen beantwoorden aan een ―dwingende maatschappelijke behoefte‖
- en er een redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen enerzijds het nagestreefde
wettelijke doel en anderzijds de beperking van vrijheden.
(Arbitragehof, arrest nr. 152/2005 van 5 oktober 2005, p. 3)
Belangrijk hierbij is dat onrechtmatig gebruik van deze vrijheid enkel met repressieve sancties kan
worden bestraft. Dit kan men op voorhand niet voorkomen (Rimanque, 1999: 46). In art. 21 wordt het
recht op religieuze autonomie erkend. Hierbij horen onder andere de benoeming van de bedienaren
van de erediensten en de mogelijkheid van vrije briefwisseling voor de bedienaars met hun overheid.
Opmerkelijk in het Belgisch systeem is, dat er privileges bestaan voor erkende erediensten, maar dat in
principe alle erediensten gelijk zijn (De Pooter, 2003: 128). Indien er echter slechts één eredienst
erkend zou zijn, zou dit een inbreuk vormen op het gelijkheidsbeginsel.
In art. 1815 wordt de financiering van de erediensten aangehaald. Erkende erediensten kennen in
België een bevoorrecht statuut ten opzichte van niet-erkende godsdiensten. Er zijn ook bepalingen
betreffende de huisvesting van de bedienaren en het beheer van de goederen van de erediensten. Bij
erkende erediensten vallen de wedden en de pensioenen van de bedienaars ten laste van de Staat. Dit
maakt van hen geen bedienden. Ze hebben een apart statuut.
Art.181 GW creëert namelijk een paradox in de wetgeving, die belangrijke gevolgen heeft voor de
verschillende erediensten. Art. 19, 20 en 21 regelen de vrijheid van eredienst, doch deze kan in het
gedrang komen wanneer de financiering afkomstig is van de Staat. Men verwart dus enerzijds de
autonomie, gewaarborgd door artikel 21 van de Grondwet, met anderzijds de controle die de Staat mag
uitoefenen door de toepassing van artikel 181, § 1 van de Grondwet. Uit artikel 181 vloeit voort, dat
de Staat de weddes en pensioenen van de bedienaars van de erediensten en de afgevaardigden betaalt.
Hierdoor moeten de erkende erediensten zich structureren en moet er een orgaan bestaan dat kan
gelden als formele gespreks- en onderhandelingspartner en kan optreden ten opzichte van de overheid.
Dit is zelfs een voorwaarde wanneer men een erkende eredienst wenst te worden. De praktijk van
erkenning van erediensten heeft ook gevolgen voor de niet-erkende erediensten. Erkende erediensten
worden door de openbare instellingen belast met het beheer van goederen die voor de eredienst
bestemd zijn en deze rechtspersoonlijkheid hebben. Voor niet-erkende erediensten is dit anders. Zij
moeten zich beroepen op een andere gerechtsvorm. Sinds 1921 krijgen ze de mogelijkheid om zich als
VZW te vormen (CvW, 2006: 15).
Inzake financiering is er een duidelijke bevoegdheidsverdeling. De federale regering en zijn parlement
moet instaan voor de uitbetaling van de lonen en pensioenen van de bedienaars van deze groepen en de
vrijzinnige organisaties. In 2001 werden de boekhouding van religieuze groepen en religieuze
gebouwen en de bevoegdheden rond het godsdienstonderwijs overgeheveld naar andere
bestuursniveaus. De Gemeenschapsregeringen betalen dan weer de lonen van de
godsdienstleerkrachten en de kosten van godsdienstige radio- en televisieprogramma‘s. De provincies
staan in voor de kosten van de moskeeën. De kosten van het onderhoud van de kerken en de werking
zijn een bevoegdheid van de gemeenten (http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html ,
12/7/2010)
5 De basis hiervoor kan men terugvinden in het ‗keizerlijk decreet van 30 december 1809 op de kerkbesturen‘,
dat een financiële steun voor de erediensten invoerde. Ook de wet van 4 maart 1870 ‗op het tijdelijke der
erediensten‘ was een belangrijke stap in de financiering van de erediensten.
Er zijn in België 66 erkende erediensten: de Katholieke, de Protestantse, de Anglicaanse, de
Israëlitische, de Islamitische en de Orthodoxe. De levensbeschouwelijke niet-confessionele ―eredienst‖
werd erkend in 1993 (Martens, 2000: 43). De vrijzinnige groepen kan men beschouwen als zevende
erkende filosofische gemeenschap en hun overkoepelende organisatie, de Centrale Raad van Niet-
Religieuze Filosofische Gemeenschappen van België, geniet eveneens de subsidies en voordelen
aangereikt door de overheid. (http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/7/2010)
Indien men officieel erkend wil worden, richt men een aanvraag tot het ministerie van Justitie, die
deze aanvraag onderzoekt en advies uitbrengt. Het parlement moet de erkenning definitief goedkeuren,
maar houdt rekening met het advies van het FOD Justitie. Er bestaan formeel geen criteria voor
erkenning maar uit de administratieve jurisprudentie kan men de volgende criteria distilleren
(Coppenolle & Storme, 2007: 9):
- De godsdienst moet over een structuur of een hiërarchie beschikken
- De religieuze groep moet voldoende leden tellen
- Men moet zich houden aan de wetten van de staat en de openbare orde respecteren
- De godsdienst moet al geruime tijd bestaan in het land
- De religieuze groep moet een sociale waarde bieden aan het publiek
De keuze van de Belgische Staat om te opteren voor het systeem van erkenning heeft ook belangrijke
gevolgen, hierdoor garandeert ze immers het voorbestaan van de belangrijkste religies (Coppenolle &
Storme, 2007: 10).
Door de financiering die gepaard gaat met de erkenning krijgt de Staat een kans om binnen de
structuren van de erediensten te kijken en kennis te krijgen van de interne werking, de opbouw van de
verschillende instituten en de gezagsdragers van de organisaties (Coppenolle & Storme, 2007: 12).
Men kiest dus duidelijk voor een systeem van gelijkheid, waarin tezelfdertijd met de verschillende
belanghebbenden samengewerkt wordt. De Commissie van Wijzen kwalificeerde de relatie tussen de
Belgische Staat en religie als één van ‗wederzijdse onafhankelijkheid‘ of één van ‗welwillende
neutraliteit‘ (2006: 9).
6 Bijlage 1 – Lijst van representatieve organen van de ereknde erediensten
De Belgische instellingen zijn door de jaren heen erg veranderd door de grondwetswijzigingen. Dit
had ook een impact op de instellingen van de erediensten en hun werking. Hierdoor werden de
erkenning van de eredienst en de wedden en pensioenen van de bedienaren van erediensten federale
bevoegdheden en konden de gewesten beslissen over de voogdij over de kerkfabrieken, de erkenning
van parochiegemeenschappen, de toelating tot schenkingen en legaten wanneer het wettelijk
vrijstellingsbedrag wordt overschreden, de controle inzake de budgetten en rekeningen, de controle en
de toelating op werken en de controle en toelating voor vastgoedverrichtingen. Deze bevoegdheden
zijn overgeheveld omdat ze betrekking hebben op lokaal bestuur (CvW, 2006: 9).
Er bestaan 2 organen – opgericht in 1997 – die instaan voor de controle op religieuze groeperingen,
het Informatie- en Adviescentrum inzake Schadelijke Sektarische Organisaties (IACSSO) en de
Administratieve Coördinatiecel inzake Schadelijke Sekten (ACSS). Deze concentreren zich vooral op
de groeperingen uit erediensten die niet erkend worden. Het IACSSO moet instaan voor het
verzamelen van de informatie rond verschillen religieuze groeperingen en sektaire groepen en verleent
advies aan de overheid betreffende deze groeperingen. Het kan deze informatie openbaar maken,
maar is echter niet gemachtigd om bepaalde groepen als schadelijk te bestempelen of er rechtszaken
aan te spannen. Het ACSS staat dan weer in contact met de veiligheids- en juridische diensten en moet
de aanpak met betrekking tot sektaire groepen coördineren. Al de informatie in deze dienst is
vertrouwelijk (http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/7/2010).
Met betrekking tot de islam is er belangrijke regelgeving uitgebracht in België. De belangrijkste is
ongetwijfeld de Wet van 19 juli 1974 tot erkenning van de islamitische eredienst, waar in hoofdstuk
5.2 verder wordt op ingegaan, vermits de keuze tot erkenning ‗an sich‘ belangrijke gevolgen heeft. De
bijzondere wet van houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en gemeenschap,
het Lambermont akkoord uit 2001, had belangrijke gevolgen. Er werden immers verschillende
elementen van de omgang en dialoog met de islam aan de gewesten en gemeenschappen toebedeeld,
wat belangrijke gevolgen heeft. Men krijgt immers discrepanties tussen de verschillende niveaus en
andere uitwerkingen van wat de islam in België betekent, wat we verder bestuderen in hoofdstuk 5.2.
Het federale niveau staat in voor de erkenning van de Moslimexecutieve; dit gebeurt door het FOD
justitie. Het is dan ook belast met de wedden en de pensioenen van de imams en van de
gevangenisaalmoezeniers. Het FOD buitenlandse zaken staat in voor verblijfvergunningen voor
buitenlandse imams. Het FOD Sociale zaken is belast met de richtlijnen in verband met de wedden
van de aalmoezeniers (Kanmaz & El Battiui, 2004: 10), de betaling van de wedden en pensioenen van
de bedienaar van de eredienst in de erkende lokale geloofgemeenschappen.
De erkenning van moskeeën en de controle op de temporaliën is een gewestbevoegdheid die valt onder
het Ministerie van Binnenlandse Aangelegenheden. Het gewest is eveneens bevoegd voor de normen
inzake begraafplaatsen en begrafenissen. De Gewesten staan in voor 30% van subsidie van de
bouwkosten voor de infrastructuur van de gebedshuizen. De benoemingen van leraren en inspecteurs
van de islamitische godsdienst is dan weer een gemeenschapsbevoegdheid
(http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/7/2010).De provincies, en in Brussel het BHG,
moeten de tekorten van de rekeningen van de moskeeën voor hun rekening nemen en voorzien in een
woning- of huisvestingstoelage voor de imams in hoogste rang
(http://www.marinokeulen.be/mod_news/minister-keulen-erkent-8-moskeeen , 12/7/2010).
In 2004 kwam men ook op de proppen met de zogenaamde screeningswet, over de toelating en
bevoegdheid inzake veiligheid. Deze werd verbonden aan de verkiezing van de EMB, die in 2005
gehouden moesten worden (http://mediation.blogs.lalibre.be/archive/2009/02/01/screening-–-avis-de-
la-commission-de-la-protection-de-la-vie.html#more , 27/07/2010). Men wou vanuit de Belgische
Staat immers een controlerecht krijgen of tenminste een zicht krijgen op wie deel uitmaakte van de
EMB, omdat deze de bevoegdheid verkrijgen om beslissingen te nemen die een belangrijke invloed
zouden hebben op de Belgische Staat.
Aangezien het Lambermontakkoord als mijlpaal aangekaart werd voor de islamitische eredienst in
België, omdat ze ingevolge hiervan verschillende bestuursniveaus moet aanspreken, dient men ook te
vermelden dat de Federale overheid, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het BHG op 27 mei
2004 een samenwerkingsakkoord hebben ondertekend betreffende de erkenning van de erediensten, de
wedden en pensioenen van bedienaars der erediensten, de kerkfabrieken en de instellingen belast met
het beheer van de temporaliën van de erkende erediensten7. Beersmans stelde in 2007 stelde dan ook
de handleiding ‗De erkenning van de islamitische geloofsgemeenschap‘8 op om elke lokale
geloofsgemeenschap de kans te geven om haar weg te vinden door het administratieve doolhof.
De financiering van de islamitische eredienst9 wordt geregeld via art. 29 bis (ingevoegd door de wet
van 27/12/2004 in de wet van 02/08/1974). Hieraan werd in 2009 echter een KB toegevoegd dat een
werkingssubsidie toekende aan de moslimexecutieven omdat er financiële moeilijkheden ontstonden10
.
Naast alle wettelijk vastgelegde financiering, via subsidies en financiële tussenkomsten, merkt Husson
op dat de islamitische eredienst ook kan rekenen op bijkomende financiering door bijkomende
tussenkomsten van de gemeenten, subsidies op het regionaal niveau, via aalmoezenieren en de
vrijstelling van de onroerende voorheffing (Husson, 2005: 7).
7 Bijlage 2 - Interview Jean-François Husson
8 Beersmans, D. (2007) De erkenning van de islamitische geloofsgemeenschap. Een handleiding. Brussel,
Vlaams Minderheidscentrum, 47 p.. 9 Het KB van 3 mei 1978 tot inrichting vaan de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende
islamitische gemeenschappen is hierbij ook het vermelden waard. 10
Het volledige KB is te lezen op: http://vigilancemusulmane.be/IMG/pdf/AR28082008.pdf , 30/03/2010)
Uit dit hoofdstuk kan men afleiden dat de Belgische Staat en institutioneel kader heeft uitgewerkt
waarin de omgang met de islam wordt geformaliseerd en gestructureerd en waarin een dialoog met de
islam mogelijk gemaakt wordt. De gevolgen van dit institutioneel kader en de beleidskeuzes van de
Belgische Staat komen in het volgende hoofdstuk aan bod.
5.2. De institutionalisering van de islam in België
In België zijn er om en bij de 400 000 moslims (http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html,
12/7/2010). De islamitische eredienst is sinds 1974 erkend. Hieruit kan men concluderen dat België
voldoet aan de tweede pijler inzake de institutionalisering van de islam, de erkenning van de eredienst.
De erkenning kwam er na een onderzoek van het FOD Justitie, nadat de islam voldeed aan de criteria
voor erkenning. De erkenning had tot gevolg dat de Belgische Staat de relatie met de islam moest
formaliseren.
Maar naast een goede basis voor de institutionalisering van de islam heeft de erkenning nog een paar
voordelen tot gevolg, stelt Husson11
. De eredienst wordt namelijk een geprivilegieerde partner bij de
publieke macht, wordt financieel ondersteunt, de verliezen verbonden aan het onderhoud van de
gebouwen wordt mee gedragen, men krijgt toegang tot radio en TV door middel van gefinancierde
programma‘s, fiscale voordelen en de mogelijkheid om godsdienstlessen te geven in het onderwijs.
Toch zijn de voordelen die de religieuze groepering uit de erkenning halen eerder van financiële aard,
aangezien de overheid, door het seculaire karakter, niet kan deelnemen aan de organisatie
Een andere pijler die de institutionalisering van een religie bepaalt, bestaat uit de consolidatie van de
instelling eigen aan de godsdienst; in het geval van de islam zijn dit traditiegetrouw de moskeeën en
hieraan verbonden de opleiding van de bedienaren van de eredienst. Deze pijler kent in België
verschillende uitwerking, wat een rechtstreeks vervolg van de beleidskeuze van de Belgische Staat om
religie in bepaalde mate te regionaliseren en dus over verschillende bevoegdheidsniveaus te
verspreiden.
Het is grondwettelijk niet mogelijk om de behandeling van de imams te organiseren indien er geen
moskeeën erkend zijn (Husson, 2007: 3). De erkenning en financiering van de moskeeën is in België
een Gewestmaterie12
. Deze materie is volledig geïnstitutionaliseerd, maar kent in België de volgende 3
scenario‘s, nadat men eerst en vooral voorgedragen wordt voor erkenning tot lokale gemeenschap door
het ROIEB.
11
Bijlage 2 - Interview Jean-François Husson 12
Over de erkenning van de moskeeën bestaat een interessant naslagwerk van de Koning Boudewijnstichting dat
terug te vinden is op: http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-
FRB/Files/NL/PUB_1447_Moskeeen_imams_islamleerkrachten.pdf , 04/04/2010
Om erkend te worden moeten de LG in Vlaanderen aan de volgende criteria voldoen,
(http://www.marinokeulen.be/mod_news/minister-keulen-erkent-8-moskeeen , 12/7/2010):
- Individuen weren die oproepen of handelen in strijd met de GW
- De bedienaar van de eredienst in de LG moet voldoen aan de inburgeringplicht
- Bij de contacten met de overheid en in de werking moet het Nederlands de voertaal zijn, men
is wel niet verplicht om deze te gebruiken in de liturgie
- Er moet een financieel plan voor de werking aanwezig zijn
- Er moet een vorm van maatschappelijke relevantie zijn
- Om erkend te worden moet er een positief advies uitgebracht zijn door het gemeentebestuur,
het provinciebestuur en de Minister van Justitie
In Wallonië zijn er nog geen formele criteria vastgesteld. Drie arresten genomen op 13/10/2005 maken
het wel mogelijk om, tot er een algemeen decreet komt, moskeeën te erkennen. Husson stelt dat men
in Wallonië terugvalt op de oude administratieve federale jurisprudentie, die bepaalde dat men vanaf
250 ‗getrouwen‘ in aanmerking komt voor een erkenning (2007b: 5).
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, heeft men dan weer in de Ordonnantie van 29 juni 2006 de
criteria vastgelegd (Husson, 2007: 5):
- Het register van de moskee bedraagt minstens 200 inschrijvingen
- Het advies van de burgemeester en het schepencollege van de gemeente waarop het gebouw
zich bevindt
- Het gebouw moet beantwoorden aan de veiligheidsnormen.
Aan dit onderdeel van de pijler wordt voldaan, al moet men in het Waalse Gewest de criteria wel nog
gaan formaliseren. Maar men kan stellen dat aan deze pijler de facto voldaan wordt. Maar er moet ook
nagegaan worden of de mogelijkheid bestaat om imams op te leiden die beantwoorden aan Belgische
vormingsvoorwaarden, om deze moskeeën volwaardig te laten functioneren in het Belgische stelsel.
De imamopleiding - waarin bedienaars van de islamitische eredienst gevormd worden in België zorgt
voor ambiguïteit. Rigaux13
, lid van de Commissie van Wijzen, klaagt aan dat de imams die opgeleid
zijn in het buitenland niet voldoen aan de vormingsvoorwaarden die er zouden moeten zijn voor
Belgische imams.
13
Marie-Françoise Rigaux is referendaris aan het Grondwettelijk Hof van België en professor aan de UCL.
Rigaux14
stelt dat de Belgische islamitische bevolking vragende partij is voor duidelijke
vormingsvoorwaarde, aangepast aan de Belgische situatie, via een Belgische opleiding:
‗Les musulmans de Belgique sont demandeurs parce que l’on leur envoie des imams qui sont très bien
formés, mais il ne connaissent pas le français, il ne connaissent pas le néerlandais et surtout ils ne
connaissent pas la situation, la réalité belge‘15
Na verder onderzoek valt op dat België wel initiatieven telt die ervoor zorgen dat imams een degelijke
vorming kunnen krijgen, die hen toelaat om in de Belgische context hun rol en taak adequaat in te
vullen. In tegenstelling tot het beleid rond moskeeën vallen de imamopleidingen onder de
gemeenschapsbevoegdheden. Het institutionele kader dat België aanreikt heeft een concrete en directe
impact op de beoefening van de islamitische eredienst.
Het Centrum voor Migratie en Interculturele Studies (CeMIS) organiseert aan de UA - met financiële
steun van de Vlaamse overheid - sinds het academiejaar 2009-2010 samen met de EMB een
postacademische vorming 'Verdieping in de islamitische godsdienst'. Deze opleiding is gericht op
leerkrachten islam (in opleiding) voor het secundair onderwijs die houder zijn van een bachelor- of
masterdiploma en die erkend zijn door de EMB. Middels het inrichten van deze opleiding willen
CeMIS en de EMB de kennis van de leerkrachten islam verder verdiepen, om zo bij te dragen aan de
verbetering van de kwaliteit van het secundair onderwijs. Deze opleiding is verplicht voor houders van
een bekwaamheidsbewijs islamleerkracht, indien zij in de toekomst als islamleerkracht tewerkgesteld
willen blijven/worden. Het bekwaamheidsbewijs wordt uitgereikt door de EMB
(http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.CEMIS&n=82652 , 20/07/2010).
Aan de UCL bestaat - onder leiding van Brigitte Maréchal - de opleiding ‗Sciences religieuses: Islam‘,
waar iedere moslim met een universitair diploma zich kan verdiepen in de islam. Na evaluatie kan men
een ‗Universitair certificaat‘ verkrijgen op basis van het decreet van 31 maart 2004 [art 20].
(http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/epl-corta/documents/Formation_continue_2008-2009.pdf,
19/07/2010). Deze opleiding krijgt de steun van de Minister van Onderwijs van de Franse
Gemeenschap (http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/epl-corta/documents/Formation_continue_2009-
2010.pdf , 21/07/2010).
14
Bijlage 3 - Interview Marie-Françoise Rigaux 15
Bijlage 3 - Interview Marie-Françoise Rigaux
Er bestaan hiernaast nog een aantal privé initiatieven. In Vlaanderen vindt men de Islamitische
Faculteit van Europa-Gent. De IFE-GENT16
werd opgericht om de kennis over de islam te verdiepen
via een intensieve opleiding waarin vooral de traditionele studieonderwerpen van de islam
vertegenwoordigd zijn
(http://www.ifeg.be/ifeg/index.php?option=com_content&view=article&id=143&Itemid=136 ,
19/07/2010).
In het BHG kan men terecht in het ‗Centre Islamique et Culturel de Belgique‘. Het organiseert
opleidingen onder de vorm van maandelijkse conferenties, wekelijkse theologielessen, seminaries en
initiatielessen van de islam. Ze doet dit als hoofd van het Europees Instituut voor Theologie en levert
hierdoor een vorming op universitair niveau, financieel gesteund door de Ligue Islamique Mondiale
(Husson & Dury, 2006: 23).
Er kan dus besloten worden dat in België de islam nog niet geheel geïnstitutionaliseerd is omdat in de
Franstalige Gemeenschap nog geen volledige inpassing is van de eerste pijler. Er bestaan hier wel
opleidingen maar deze zijn nog niet verplicht en men kan dus niet formeel verzekeren dat imams
voldoen aan de in België vastgelegde vormingsvoorwaarden voor imams. In de Vlaamse gemeenschap
is men hier wel al in geslaagd. De tweespalt is een direct gevolg van de keuze om deze bevoegdheden
omtrent religie te regionaliseren. We konden ook al opmerken dat de institutionalisering in het Waalse
Gewest nog niet helemaal afgelopen is aangezien er formeel nog geen vormingsvoorwaarden
vastgelegd zijn inzake de opleiding van imams.
Door de formele erkenning van de islamitische eredienst, moest men op zoek naar een partner voor de
islamitische gemeenschap. De islam is echter een niet-hiërarchische, gedecentraliseerde godsdienst.
Dit brengt bepaalde moeilijkheden met zich mee, meldt Rigaux17
ons. Zo kon men het model dat men
gebruikte voor de katholieke erediensten niet transponeren. Dit euvel treft echter niet alleen België, het
probleem is universeel binnen de verschillende Europese naties. Dus besloot men om in België, en
deze logica wordt in onze buurlanden gerespecteerd, om zelf een orgaan te creëren, volgens De Pooter:
‘In de lijn van de traditie heeft de overheid bij de erkenning van de islam in 1974 gekozen voor een
duidelijk aanspreekpunt onder de vorm van een overkoepelend vertegenwoordigend orgaan. Binnen
de protestantse, anglicaanse en joodse eredienst is er een grote variatie van stromingen en tendensen,
maar toch heeft de overheid steeds één gesprekspartner bepleit, of beter een representatief orgaan
“dat bestaat uit zoveel mogelijk hoofdverenigingen die gestructureerd zijn.’ 18
16
De opleiding in de islamitische wetenschappen is conform aan art. 12 lid 3 van het structuurdecreet 4 april
2003.( http://www.ifeg.be/ifeg/index.php?option=com_content&view=article&id=55&Itemid=79 , 1707/2010) 17
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 18
Bijlage 4 – Interview Patrick De Pooter
Men vertrekt uit de idee dat er in een nationale staat een representatief orgaan moet bestaan dat de
rechten van de moslims vertegenwoordigt en ervoor zorgt dat de eredienst vrij moet kunnen worden
bedreven, maar waardoor de Staat een bepaalde vorm van controle behoudt omdat de financiering door
haar gebeurt. Volgens Silvestri (2010a: 49) kunnen Moslimraden op 3 manieren ontstaan, top-down,
bottom-up of een mengvorm van de vorige twee.
Hoewel de instelling in opdracht van de Belgische Staat opgericht werd, moet men het toch
classificeren als een mengvorm aangezien de Belgische Staat zich nooit gemengd heeft met het
besturen van de EMB, dit zou immers in tegenspraak zijn met art. 19-21. Met de oprichting van dit
orgaan wordt voldaan aan de derde pijler van de institutionalisering van de islam in België, maar men
moet wel opmerken dat de werking van dit orgaan doorheen de jaren niet probleemloos is verlopen,
wat zowel interne als institutionele oorzaken heeft.
Het representatief orgaan van de islamitische eredienst in België heeft als algemeen doel de
vertegenwoordiging van de belangen van de islamitische eredienst in België en het beheer van de
temporaliën van deze eredienst. Het is samengesteld uit de volgende instellingen: de Algemene
Vergadering en de Executieve van de Moslims van België. De Executieve van de Moslims van België
is echter de enige officiële gesprekspartner van de overheid. Ze is voornamelijk bij de financiële
transacties belangrijk. Ze zorgen ervoor dat de bedienaars kunnen betaald worden, wat tegelijkertijd
een troef uitmaakt voor de Belgische Staat om een vorm van controle te behouden
(http://www.embnet.be/ORCMB/Composition/Ex%C3%A9cutifdesMusulmansdeBelgique/tabid/501/
Default.aspx , 30/03/2010).
Sinds 1996 wordt de islamitische eredienst een subsidie toegekend om onder andere de
personeelskosten, de huur en het onderhoud van gebouwen de – indirecte en directe - kosten
verbonden aan de werking van de Executieve te dekken. (Husson, 2007: 2) In 2009 bedroeg het totale
budget van de federale overheid voor de erkende religieuze groepen 106 miljoen euro
http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/7/2010). Op dit moment gaat er ongeveer 1
miljoen euro19
subsidie naar de EMB.
19
Bijlage 2 - Interview Jean-François Husson
Tabel 1: De evolutie van de subsidie aan de erkende instelling van de islamitische eredienst
2000 2005 2007
In duizenden EUR 495.8 1180.0 996.0
Bron: Husson, J.-F.(2007b) Le financement des cultes et de la laïcité: Comparaison internationale et
perspectives. Namur, Les éditions namuroises /Presses universitaires de Namur, p. 2
De financiering van de islamitische eredienst wordt geregeld via art. 29 bis (ingevoegd door de wet
van 27/12/2004 in de wet van 02/08/1974). Omdat de Belgische Staat zorgt voor een financiering van
de islamitische eredienst, krijgt het er een ‗inzagerecht‘ in. Dit vormt echter een paradox met de art 19,
20 en 21 uit de Grondwet. Hieraan werd in 2009 echter een KB toegevoegd dat een werkingssubsidie
toekende aan de moslimexecutieven omdat er financiële moeilijkheden ontstonden20
.
De administratie- en werkingskosten konden door de Executieve niet meer gedragen worden en de
Executieve werd te hulp gesneld door de federale overheid. Het zou immers een gezichtsverlies
geweest zijn voor de democratie mocht een representatieve instelling van de Belgische Staat failliet
verklaard zijn geweest. Men moet hier opmerken dat er nergens grondwettelijk wordt vastgelegd dat
de Staat verplicht is om voor een financiering van de erediensten te zorgen. Enkel de financiering van
de wedden en pensioenen van de bedienaars en afgevaardigden van de eredienst moet voorzien
worden. De financiering van de werkingskosten valt in een grijze zone (CvW, 2006: 120). Aangezien
er in de islamitische eredienst geen vaste hiërarchie of structuur aanwezig is, kan men moeilijk de
manier overzien waarop subsidies worden besteed. Dit vormt een obstakel voor een efficiënte
samenwerking tussen de Belgische Staat en het ROIEB. Dit toont aan dat de formele inpassing van de
islam een moeilijkheid vormt in de opbouw van de dialoog tussen natiestaten en de islam, omdat
sommige aspecten van de islam niet kunnen vertaald worden naar Europese instellingen, wat de
vermoedens van Swatos & Christiano bevestigt (2000: 14). Om aan deze ambiguïteiten inzake de
financiering te remediëren gaat het ministerie van Justitie een voorstel indienen om de financiering
van de geloofsovertuigingen te hervormen om een einde te maken aan de onregelmatigheden inzake
lonen en pensioenen van de bedienaars van de erediensten. Dit rapport zou moeten afgewerkt worden
voor 1/10/2010 (http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/7/2010) .
Er is dus een onvermogen om de niet-hiërarchische aard van de islam te ‗vertalen‘, wanneer men de
relatie formaliseert. De Belgische Staat vond geen institutioneel antwoord om de verschillende niveaus
van vergoeding van de bedienaars van de islamitische erediensten te bepalen. De moslimexecutieve
kreeg dan ook de mogelijkheid om zelf haar niveaus van vergoeding te bepalen, omdat men bij de
moslims niet kan terugvallen op een hiërarchisch systeem.
20
Het volledige KB is te lezen op: http://vigilancemusulmane.be/IMG/pdf/AR28082008.pdf , 30/03/2010)
Tabel 2: Verschillende niveaus van bezoldiging binnen de islamitische eredienst (art. 29 bis,
toegevoegd door de wet van 27/12/2004 aan de wet van 02/08/1974)
Secretaris-generaal van de Moslimexecutieve van België € 43 228,00
Secretaris van de Moslimexecutieve van België € 20 500,33
Adjunct-secretaris van de Moslimexecutieve van België € 16 994,30
Imam van de eerste rang € 18 652,70
Imam van de tweede rang € 15 840,77
Imam van de derde rang € 13 409,11
Bron: http://www.embnet.be/Portals/0/Traitements%20des%20ministres.pdf , 12/07/2010
Dit creëert voor de Executieve meteen een apart statuut. Het is één van de enigste 2 representatieve
organen - naast de Centrale Raad voor Vrijzinnigen - die een subsidie krijgt op het federale niveau,
zonder dat deze grondwettelijk verankerd is (Husson, 2007: 4). Hierbij is het belangrijk om te melden
dat er tussen de bedienaars van de islamitische eredienst en de Belgische Staat geen
arbeidsovereenkomst bestaat. Dus, hoewel ze door de Belgische Staat bezoldigd worden, zijn ze geen
ambtenaars. Ze bezitten een statuut ‗sui generis‘ (CvW, 2006: 17).
Het is niet onlogisch dat net bij het omzetten van de structuren van de islam problemen ondervonden
worden en moeite ervaren wordt om adequate antwoorden te vinden voor de obstakels inherent aan de
aanwezigheid van de islam in Europa. Het bestaan van de verschillende ‗sekten‘ of stromen die steeds
bereid zijn om elkaars legitimiteit en representativiteit in diskrediet te brengen, is een struikelblok
wanneer ze gezamenlijk ‗de islam‘ moeten vertegenwoordigen, volgens Rigaux21
:
‗On oblige à se retrouver ensemble des gens qui ne sont pas habitués à se retrouver ensembles ou qui
ne s’entendent pas. A la limite ils sont même en guerre, au sens propre22
.‘
In de Belgische islamitische bevolking overweegt de Soennitische strekking. Dit is te verklaren door
de grote hoeveelheid immigranten uit Noord-Afrika en Turkije, waarvan de Soennieten de
meerderheid uitmaken. Rigaux wijst erop dat de verenigbaarheid van de verschillende ‗sekten‘ of
stromen in een representatief orgaan voor de islamitische eredienst niet vanzelfsprekend is.
Desondanks merkt Rigaux23
op dat die situatie niet enkel op de islamieten van toepassing is. Ook
binnen de Orthodoxe kerk zijn er verschillende strekkingen - verenigd in het Oecumenisch
Patriarchaat van Konstantinopel - en deze lijken minder moeilijkheden te hebben om zich adequaat te
verenigen.
21
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 22
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 23
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux
Wanneer de mogelijkheid naar voren geschoven wordt om, net als bij het Christendom, verschillende
vertegenwoordigende organen voor de islamitische eredienst op te richten, antwoordt Rigaux24
dat dit
niet zo eenvoudig is. Ze vreest dat men steeds terughoudend zal zijn om zich in te mengen in de
Islamitische religie, omdat men ze niet even goed kent. Dit kan men terugkoppelen aan de paradox die
er ontstaat wanneer we art 19-21 en art 181 naast elkaar leggen. Het valt weer op dat de keuze om
slechts één instelling te erkennen een impact heeft op de werking en de vertegenwoordiging van de
moslims op het nationale niveau. Daarnaast is het overduidelijk, wanneer men instellingen of organen
opricht die de moslims vertegenwoordigen, dat men wel degelijk moet rekening houden met de
verschillende ‗sekten‘ of stromen die de islam telt. Het zorgt er immers voor dat er niet zoiets bestaat
als één islamitische gemeenschap.
Een andere hindernis die gepaard gaat met de aanwezigheid van de islam in Europa, is dat de
verschillende moslims andere landen van herkomst hebben. Dit beïnvloedt de manier waarop ze in de
samenleving staan: ze hebben andere culturele waarden. Dit is ook een factor die de islamitische
gemeenschap kan verdelen. Een illustratie hiervan kregen we in 2005 wanneer de Marokkaanse
populatie besloot om de verkiezingen van de Moslimexecutieve te boycotten nadat er geruchten rond
fraude binnen de executieven opkwamen. Dit wees op een vertrouwensbreuk in de organisatie.
Rigaux25
wijt de verschillende - organisatorische en representatieve - problemen onder andere aan de
verschillende nationaliteiten die in grote getale aanwezig zijn in België. Ze onderscheidt in België
vooral het Marokkaanse en het Turkse kamp. Net als Saint-Blancat opmerkte, kan men in België dus
vaststellen dat de moslims geen verenigde etnische groep vormen (2002: 56).
Maar in België is de invloed van Saoedi-Arabië een belangrijke drempel voor de goede werking van
het EMB. Deze natie verkrijgt een grotere impact door de extra financiering die ze bijbrengt. Rigaux26
merkte op in haar contacten met moslims en de moslimexecutieve dat deze buitenlandse invloed
ergernis opwekt bij de Belgische islamieten. De Belgische moslims willen immers een islam creëren
die zijn plaats gevonden heeft in de Belgische samenleving, een Belgische islam.
Ze willen zichzelf dan ook verlossen van de buitenlandse grip:
‗Au fond, il se crée donc une originalité dans le pays due à l’intégration, à la culture, au domaine
économique. Autrement dit, eux-mêmes voudraient s’affranchir des influences d’une espèce de
mainmise des musulmans de l’étranger sur leur propre réalité belge.27
‘
24
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 25
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 26
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux 27
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux
Rigaux wordt hierin ondersteund door de vele Belgische politici die het rapport Ducarme mee
indienden (http://www.flwi.ugent.be/cie/documenten/proposition_ducarme.pdf , 24/04/2010).28
Dit
wijst er weer op dat het kader dat België biedt, in dit geval art. 181 GW, niet adequaat en aangepast is
aan de noden van de islam. De hervormingsplannen – het voorstel hiervoor gepland voor oktober 2010
– moeten hiermee rekening gaan houden.
Aangezien de moslimgemeenschap, vaak moslims van de derde en vierde generatie, in België wel
toegang heeft tot het burgerschap, kan men de opmerking dat moslims ‗de jure‘ (Warner & Wenner,
2006: 459) uitgesloten zouden worden uit het debat, in België, opzij leggen. Salih vreest echter dat
men moslims nooit echt zal aanzien als volwaardige burgers van een Staat (2004: 997), omdat ze
steeds als ‗essential others‘ zullen bestempeld worden.
Men kan opmerken dat de aard van de islamitische gemeenschap een impact heeft op de relatie tussen
de natiestaat en de islam. De verschillende ‗sekten‘ of stromen de verscheidenheid in de landen van
herkomst vormen een hindernis wanneer men ze in een formeel kader moet gieten, zoals op het
Belgische niveau.
Het inpassen van de karakteristieken eigen aan de islam zorgt dus voor een vrijwel unieke situatie in
België. De aard van de islam conditioneert dus ook bepaalde beleidskeuzes in België. Ook de werking
van de EMB was origineel opgebouwd vanuit de idee dat men de structuur van de instelling moest
aanpassen aan de islam. Ook het verkiezen en het besturen van het EMB vormen al jaren een
probleem. Tot nog toe werd de Moslimexecutieve verkozen door de islamitische bevolking in België,
op basis van de verschillende nationaliteit/ landen van afkomst die er in België zijn. Dit verloopt niet
vlekkeloos. Dit is weer een teken dat het geen sinecure is, om instellingen te creëren op het nationaal
niveau die beantwoorden aan de specificatiën van de islam.
Dit kunnen we illustreren aan de hand van de volgende beleidskeuzes van de Belgische staat. In
februari 2008 slaagde de EMB er niet in om nieuwe leden aan te wijzen. De subsidies van de EMB
werden in het verleden dan ook opgehouden omdat deze situatie niet werkbaar meer was
(http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 27/07/2010). Op 20 februari 2009 verkoos de
Algemene Moslimraad een nieuwe executieve en besloot de regering tot erkenning en subsidiëring
voor nog een jaar. Later dat jaar werd er door de Federale Overheid aangegeven dat de subsidies van
het EMB gekoppeld werden aan een hervorming van de EMB, die voor een efficiënter werking en
grotere representativiteit van de instellingen moesten zorgen
(http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 29/07/2010).
28
In 2007 kwam er dit voorstel ‗betreffende de totstandkoming van een Belgische islam die vrij is van
buitenlandse ideologische bevoogding en financieel onafhankelijk van het buitenland‘. Hierin was te lezen dat er
een meer adequate overheidsfinanciering moest komen -zodat de buitenlandse invloed teniet gedaan kon
worden- en dat er een grote controle moest zijn op de financiering van de Belgische islam.
Omdat het huidig model onder spanning staat, onder andere door het gebrek aan efficiëntie en
transparantie van de structuren, koos men ervoor om de structuren te gaan hervormen. Er werd een
voorstel tot hervorming neergeschreven, door een groep samengesteld uit leden van de Algemene
Vergadering van het ROIEB, de EMB en externen aan de EMB om de Moslimexecutieve te
hervormen in 2010 (EMB, 2010: 6). In de loop van 2010 zou men bij het FOD Justitie een definitieve
tekst moeten neerleggen die de basis zou vormen voor de contacten tussen de Belgische overheid en
de islamitische eredienst.
Figuur 1: Voorstel tot kieshervorming van het EMB
Bron: Exécutif des Musulmans de Belgique [EMB] (2010) Projet de renouvellement de l‘Organe
Représentatif du Culte Musulman en Belgique (ORCMB). Bruxelles, Exécutif des Musulmans, p. 11
308 (Conseil Général)
154 mosquées
84 mosquées
54 mosquées
Flandre 36% 18 représentants
Wallonie 25% 13 représentants
Bruxelles 39%
20 représentants
51 + 6 = 57
(AG)
Wallonie 25%
Flandre 36%
4 5
6
Bruxelles 39%
15 + 2 = 17
(Exécutif)
In het nieuwe orgaan zou men een vertegenwoordiging krijgen op basis van de lokale
gemeenschappen en de regio‘s. De overgang zou gebeuren naar een getrapt systeem om het
representatief orgaan efficiënter te kunnen laten werken (EMB, 2010: 8):
- Algemene Raad: 1 lid van elke LG, aangeduid of verkozen door de LG
- Algemene Vergadering: samengesteld uit 51 mandatarissen van de moskeeën, evenredig
verkozen uit de verschillende regio‘s en 6 toegevoegde leden, om vrouwelijke aanwezigheid te
garanderen
- Moslimexecutieve: 17 leden; 15 leden proportioneel samengesteld uit de verschillende
Gewesten en 2 gecoöpteerde leden
De verdeelsleutel wordt bij de evenredige verdeling bepaald aan de hand van de verdeling van de
islamitische gemeenschap in België. Het EMB komt aan de volgende verdeelsleutel:
- Brussels Hoofdstedelijk Gewest: 39% -> 20 leden in de AV
- Waals Gewest: 25% -> 13 leden in de AV
- Vlaams Gewest: 36% -> 18 leden in de AV
Wat hierbij opvalt is dat men zich afwendt van de idee dat de EMB verkozen wordt op basis van de
landen van afkomst. Men baseert zich nu op een communautaire logica. Er kan dus besloten worden
dat het institutioneel kader van België, de structuur van het islamitische orgaan gaat conditioneren. Dit
ondersteunt de hypothese dat de instellingen en het institutioneel kader een rol spelen. Men lijkt er dus
voor te kiezen om het representatief orgaan van de islamitische eredienst in België te ‗verbelgiseren‘.
Dat deze hervorming er niet zo snel en gemakkelijk zal komen blijkt uit de reactie van het Alternative
Démocratique des Musulmans de Belgique. Zij schuiven een ander type hervorming, waarin men niet
denkt aan de communautaire balans maar eerder aan de balans tussen de verschillende landen van
herkomst en culturen binnen de islamitische bevolking, naar voor (ADMB, 2010: 18) en waarin men
de huidige logica dus doortrekt.
Naast de aanklacht bevat dit rapport ook een paar concrete voorstellen die de kiesprocedure kunnen
regelen. De oprichting van een begeleidingscommissie – bestaande uit leden aangeduid door het EMB
en het FOD Justitie - die het toezicht en de controle heeft op de verkiezingen voor de Executieve
zouden de verkiezingen eerlijk moeten laten verlopen. Provinciale kiesomschrijvingen, concrete
kiesvoorwaarden voor kiezers en kandidaten en een verdeelsleutel die de verhouding tussen
Marokkanen, Turken, Bekeerden en andere in de Executieve formeel vastlegt, zijn de andere
maatregelen die het ADMB aanwendt om het legitimiteits- en representativiteitprobleem te kunnen
oplossen (2010: 14).
Door de oprichting van het ROIEB, moet men besluiten dat België voldoet aan de derde pijler die
naar voren geschoven werd in dit onderzoek. Wat hierbij zeker ook het vermelden waard is, is de aard
van de contacten tussen de Belgische Staat en de representatiekanalen van de islamitische eredienst.
Rigaux29
beschrijft de toenadering vanuit de overheid naar de Executieve toe als ‗utilitaristisch‘. Er is-
geen intentie om de Moslimexecutieve meer bij het beleid te betrekken.
Er is in België dan ook geen sprake van een gestructureerde dialoog tussen de erkende erediensten en
de overheid omtrent het Belgische beleid. De bevoegde organen van de erkende erediensten hebben
wel de mogelijkheid om met de federale en regionale overheid contact op te nemen inzake de dossiers
en materies die hen aanbelangen. Maar islamitische - en bij uitbreiding alle religieuze - organisaties
hebben in België enkel de mogelijkheid om echte beslissingen te nemen inzake religie en waarden.
Een echt effect op het Belgische beleid kunnen ze voorlopig nog niet hebben omdat ze niet
geconsulteerd worden in die dialoog. De Belgische Staat kiest er dus niet voor om open in dialoog te
gaan met de islam.
5.3 België en de islam – Een relatie geconditioneerd door keuzes
De relatie tussen België en islam wordt zoals verwacht bepaalt door de beleidskeuzes die men maakte
in het verleden en vandaag (Thelen, 1999: 378; Steinmo, 2008: 151). Dit bevestigd de hypothese dat
instellingen politieke spelers zijn en geen neutrale waarnemers (Steinmo, 2008: 159). Daarnaast lijkt
ook de piste van de padafhankelijk (Vos, 2007: 25) te worden wordt bevestigd in dit onderzoek.
Uiteindelijk moest men ook opmerken dat de Belgische Staat er nog niet is in geslaagd om de islam
volledig te institutionaliseren (Silvestri, 2007: 140). Al deze elementen zorgen ervoor dat de islam
geen toegang krijgt tot de politieke dialoog. Dit wordt weliswaar versterkt door het feit dat de
Belgische Staat geen toenadering zoekt naar de islam en geen vragende partij is voor een dergelijke
dialoog.
De verschillende beslissingen en de wisselwerking tussen de genomen beslissingen conditioneren de
toekomst en stippelen een weg uit waar men niet zo simpel van kan afwijken (Vos, 2007: 25). De
erkenning van de islam gecombineerd met art 19-21 GW, zorgde ervoor dat er slechts één
representatieve islamitische organisatie ontstaan is. Omdat dit een representatieve instelling van de
Belgische Staat is, mag niet zomaar iedereen hierin zetelen. Om hier enigszins wat invloed op te
kunnen hebben ontstond in België de screeningswet, maar dit zorgde dan weer voor een probleem van
representativiteit en legitimiteit van de EMB, waardoor een eventuele efficiënte dialoog met de islam
bemoeilijkt wordt. Dit bevestigt de hypothese van de padafhankelijkheid in de beslissing van de
instellingen (Vos, 2007: 25). Deze beslissing ‗werken door‘ op het beleid dat men vandaag voert in
België.
29
Bijlage 3 - Interview Marie-Françoise Rigaux
Tabel 3: Illustraties van de gevolgen van beleidskeuzes op het nationale niveau
Beleidskeuze/ Institutioneel kader Gevolgen
Natiestaten: Casus België GW: art 19-21 < > art 181
Erkenning islam
Keuze voor 1 erkend, representatief
orgaan
Screeningswet
Regionaliseren van bepaalde
bevoegdheden
-Moeilijk om een evenwicht
vinden tussen financiering en
inkijkrecht/ inmenging in
de structuren/ werking ROIEB
-Formeel kader moeten
ontwikkelen
-Antwoord vinden voor
‗hindernissen‘ eigen aan islam
-Financiële ondersteuning
-Orgaan moet verschillende
sekten/ stromen van de islam en
verschillende culturen
vertegenwoordigen
-Enkel Top-Down – gecreëerde
organisatie toegelaten tot
dialoog
-Belgisch ‗veto‘ op wie mag
zetelen in EMB
-Representativiteit/ legitimiteit
EMB komt in gedrang
-Verschillende ‗modellen‘ voor
de inpassingen van de islam
-EMB lijkt te kiezen voor
communautaire (‗Belgische‘)
model -> in plaats van vertaling
structuren islam naar Belgische
structuren krijgt men een
vertaling Belgische structuren
naar islamitische instelling
We merkten in dit hoofdstuk ook dat de keuze van de Belgische Staat om religie te betrekken bij de
bevoegdheidsverdeling een concrete impact had. Dit ‗werkt door‘ op minstens 2 cruciale aspecten van
de implementatie van de islam in België (Pierson & Skocpol, 2002: 6).
Enerzijds ziet men ook dat de EMB lijkt te neigen naar een communautarisering van haar structuur en
verkiezingsprocedure, omdat men er nog niet in geslaagd was om de verscheidenheid, eigen aan de
aanwezigheid van de islam in Europa, te vertaken in deze Belgische instelling. Men stapt in de
communautaire logica, geïnspireerd door het Belgische institutioneel kader waarin beslist werd om
religie te verdelen over verschillende bestuursniveaus. In plaats van een opbouw gebaseerd op de
verschillende landen van afkomst van de moslims, lijkt men in de EMB de keuze te maken om zich te
baseren op de verdeling van de moslims over de verschillende gewesten. Het voorlopige falen van de
EMB om een representatieve structuur te vinden, bevestigt de hypothese dat een dialoog die enkel
organisaties betrekt die vanuit de overheid, top-down, weinig kansen tot slagen heeft omdat de
representativiteit en legitimiteit ontbreekt.
Anderzijds moet men besluiten dat de Belgische Staat, door de keuze om religie te regionaliseren, er
nog niet is in geslaagd om de islam volledig te institutionaliseren. Om een volledige
institutionalisering te bekomen moeten er in het Waalse Gewest nog formele criteria vastgelegd
worden voor de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen en moet het de Franstalige
Gemeenschap een verplichte bijscholing voor imams inrichten waardoor imams voldoen aan de in
België vastgelegde vormingsvoorwaarden. Men kent dus tussen het Noorden en het zuiden van het
land verschillende ‗maten van institutionalisering, wat een rechtstreeks gevolg is van de staat om de
bevoegdheden rond religie over de verschillende bestuurniveaus te verspreiden.
Tabel 4: Institutionalisering van de islam in België
Consolidatie van de
instellingen van de islam
Erkenning van de islam
Creatie islamitische
instellingen
Natiestaten:
Casus België
Niet 100% voldaan
Bevoegdheidsverdeling leidt
tot verschillende
uitwerkingen
Erkenning Plaatsen van
verering: Moskeeën:
Vlaams Gewest/ BHG:
Geformaliseerd
Waals Gewest: Via
jurisprudentie
Opleiding Imams:
Vlaamse Gemeenschap:
Erkende, gefinancierde
opleiding aan UA – Verplicht
als bekwaamheidsattest
Zekerheid inzake in België
bepaalde
vormingsvoorwaarden
Franstalige Gemeenschap:
Ondersteunde opleiding aan
UCL – Nog niet verplicht –
Geen zekerheid inzake in
België bepaalde
vormingsvoorwaarden
Voldaan
Erkenning door Belgische
staat door wet van 19 juli
1974
Voldaan
Creatie Representatief
Orgaan van de
Islamitisch Eredienst in
België
Rechtstreeks gevolg
van de erkenning
Enige, formeel
erkende, partner van
België (Top-Down)
Het formaliseren van de islam, dat een gevolg is van de erkenning van de islam, is een groot
struikelblok bij de dialoog met de islam in België. Bij het formaliseren slaagt de Belgische Staat er
niet in om alle aspecten eigen aan de aanwezigheid van de islam in Europa en de dynamiek die dit met
zich meebrengt in een adequaat kader te implementeren (Schwartz, 2004: 2). Een institutionele
beperking ligt dus aan de basis van de moeilijkheden in de relaties tussen België en de islam. Toch
lijkt er voldoende institutionele ruimte om te dialoog aan te gaan, er bestaat een kader waarin men kan
werken en hoewel de institutionaliseren niet helemaal voldaan is, is ze zeker al genoeg gevorderd om
in dialoog te gaan. Daar wringt nu net het schoentje. De Belgische Staat is geen vragende partij voor
een dergelijke dialoog. Er is geen intentie om de Moslimexecutieve meer bij het beleid te betrekken.
De Belgische Staat erkent een partner omdat het hiertoe verplicht is. De benadering kan enkel als
‗utilitaristisch‘ omschreven worden. Men kan dus concluderen dat België de islam (nog) niet betrekt
bij de politieke dialoog, hoewel het kader er voor geschept is.
6. Religie in de EU en haar natiestaten: Het supranationale niveau
6.1. Het institutioneel kader uitgebouwd door de Europese Unie
Binnen de EU zijn er 5 staten30
met een officiële staatsgodsdienst. Het beschikken over een
staatsgodsdienst en de seculaire aard van de EU, zijn niet onverenigbaar. De bevoegdheden rond
religie zijn in de Europese structuur onderhevig aan het principe van subsidiariteit (Vicente, 2004: 16
& WRR, 2004:33). Het is weliswaar duidelijk dat de EU steeds meer religieuze groeperingen naar
Brussel lokt. Deze proberen te wegen op het Europese beleid (WRR, 2004: 33). In de loop der jaren is
er een framework ontstaan waarin de EU in dialoog kan treden met religieuze organisaties.
Een eerste mijlpaal vond plaats in 1995 wanneer in de Raad van Europa het Kaderverdrag ter
Bescherming van Nationale Minderheden, gesloten werd. Hier wordt in artikel 3 vermeld dat de
rechten zowel individueel of in groep kunnen uitgeoefend worden. Dit wordt de basis voor de
collectieve religieuze actie op het Europese beleidsniveau. In verklaring nummer 11 toegevoegd aan
het Verdrag van Amsterdam uit 1997 staat te lezen welke plaats de kerken en religie in de EU
innemen. Religie blijft een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten (Vicente, 2004: 24)31
. In 1998
volgde het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hier is art. 14 van belang omdat dit een
verbod op discriminatie inhoudt. Het Verdrag dateert van 1950 maar kent een grotere impact sinds
1998 omdat ratificatie van het EVRM een voorwaarde vormt om lidstaat van de EU te worden. Inzake
fundamentele vrijheden zijn de toevoegingen van protocol 1, 4, 6, 7, 12 en 13 aan het EVRM van
groot belang geweest.32
Hiermee was de discussie niet afgesloten. Een nieuw element kwam er in 2000 met het handvest van
de grondrechten van de EU. Sommige organisaties ijverden voor de vernoeming van een religieuze
oorsprong van de EU in dit document, dat de formele en wettelijk bindende verwijzingen naar de
positie van religie en religieuze organisaties in de wetgeving van de EU herneemt. In art. 22 van het
handvest wordt de godsdienstige verscheidenheid gewaarborgd. De Directive 2000/43/EC inzake
Anti-Discriminatie 33
en de Directive 2000/78/EC34
inzake gelijke behandeling op de werkvloer zorgen
ervoor dat men niet meer gediscrimineerd wordt op basis van religie, sinds de implementatie van het
Verdrag van Amsterdam.
30
Namelijk Cyprus, Denemarken, Griekenland, Malta & Groot-Brittanië. 31
Verklaring nummer 11 bij het Verdrag van Amsterdam: de Europese Unie respecteert en doet geen afbreuk
aan de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de
lidstaten hebben. De Europese Unie eerbiedigt evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-
confessionele organisaties. (http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/activities/dialogues_religions/index_en.htm ,
15/07/2010)
32 Het EVRM vindt men terug op http://www.echr.coe.int/NR/rdonlyres/655FDBCF-1D46-4B36-9DAB-
99F4CB59863C/0/NLD_CONV.pdf , 21/07/2010) 33
http://dictionary.sensagent.com/directive+2000/43/ec+on+anti-discrimination/en-en/ , 21/07/2010 34
http://www.aedh.eu/plugins/fckeditor/userfiles/file/Discriminations%20et%20droits%20des%20minorit%C3%
A9s/27_11_2000_Council_Directive_2000_78_EC.pdf , 21/07/2010
De Convention on the Future of Europe (2001), wat later leidde tot het ontwerp- verdrag tot
vaststelling van een Europese Grondwet was ook van groot belang. Vanaf dit moment mochten de
religieuze groeperingen deelnemen aan plenaire zittingen bijwonen samen met andere NGO‘s en
maatschappelijke drukkingsgroepen, zij het wel als culturele en niet als religieuze groeperingen. Het
White Paper on European Governance uit 2001 gaf religieuze organisatie dan ook de mogelijkheid om
hun reikwijdt te verbreden om hun stem meer te laten horen. Later werd de interreligieuze dialoog
uitgebouwd door de EC. Sinds het voorzitterschap van Jacques Delors worden samenkomsten
georganiseerd tussen de Commissievoorzitter en leiders van de verschillende religieuze
gemeenschappen.
In de ‗Consolidated versions of the Treaty on European Union and of Treaty Establishing the
European Community‘ van 2006 werd herhaald dat de EU een seculair orgaan is met een duidelijke
scheiding tussen Kerk en Staat. Er zijn in principe geen formele verbintenissen tussen de Unie en
religie in de huidige verklaringen en Verdragen. In het Verdrag van Lissabon, ondertekend op 13
december 2007, wordt het belang van de religies in art. 1735
opnieuw vernoemd. Het Verdrag van
Lissabon biedt het handvest van de grondrechten van de EU bindende kracht door de opname
waardoor het dezelfde rechtskracht krijgt als de Verdragen
(http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/citizenship_of_the_union/l33501_nl
.htm , 21/07/2010).
Hieruit kan men alvast afleiden dat de EU ruimte laat voor een dialoog en een concreet institutioneel
kader biedt. Binnen de Verdragen is er dus een duidelijk kader ontstaan waarin de relatie tussen de
Unie en religies wordt vastgelegd. De concrete dialoog wordt echter binnen de andere instellingen van
de EU gevoerd, de coördinatie van de internationale activiteiten en de kost van lobbyen bij de RvE
zijn dan weer onoverkomelijke drempels voor kleinere organisaties. (D-GR, 2003: 42)
35
1. The Union respects and does not prejudice the status under national law of churches and religious
associations or communities in the Member States.
2. The Union equally respects the status under national law of philosophical and non-confessional organisations.
3. Recognising their identity and their specific contribution, the Union shall maintain an open, transparent and
regular dialogue with these churches and organisations.
In het Europees parlement ontstond eveneens regelgeving in verband met religie. Het begon in 1988 36
met de Recommendation 1086, die de basis vormt en de wettelijke garanties omvat voor Religieuze
instellingen en organisaties en een aantal aanbeveling omschrijft voor de Raad om de situatie te
verbeteren. De Aanbeveling omtrent Sekten en ‗nieuwe religieuze bewegingen‘37
, waarin het EP wijst
op haar bezorgdheid in verband met het ontstaan van sekten en op maatregelen die door de lidstaten
moeten getroffen worden, volgde hierop. De tekst uit 1988 werd later versterkt door de Aanbeveling
omtrent religieuze tolerantie en de democratische gemeenschap38
waarin het de wettelijke garanties,
opleiding, sensibiliseren en onderzoek rond religie onderstreept.
In 1999 herinnerde het EP de Raad eraan dat zij instaat voor het naleven van het Europese Verdrag
voor de rechten van de mens en dat politici zich niet moeten bemoeien met religieuze beslissingen in
de Aanbeveling omtrent religie en democratie39
. De Aanbeveling omtrent illegale activiteiten van
sekten40
was een aantal maanden later een herinnering aan Recommendation 1178. In 2001 al
organiseerde het EP een seminarie41
over de groeiende rol van de religieuze visie op het Europese
beleid. Ten slotte kwam er de Aanbeveling omtrent Opleiding en religie42
inzake het belang van
opleiding en de rol die religie speelt, wanneer men het verleden en het heden wil begrijpen, het belang
van de waarden in de Abrahamitische religies voor de EU waarbij de Raad gemotiveerd wordt om de
lidstaten op het belang te wijzen van de religieuze (ook niet confessionele) opleiding.
Wanneer we naar de samenstelling kijken merken we meteen op dat Christelijke partijen de overgrote
meerderheid uitmaken van de grootste fractie van het European People‘s Party. Op hun webstek is een
volledige rubriek in verband met Interculturele Dialoog (waarin de interreligieuze dialoog een
belangrijke rol speelt) terug te vinden, wat het belang hiervan duidt
(http://www.eppgroup.eu/interculturaldialogue/default_en.asp , 15/07/2010).
In de Europese Commissie is het belang van religie vooral een gevolg van de invloed van de
Commissievoorzitter en zijn persoonlijke ambitie, wat we ook kunnen opmerken uit de verklaringen
van de verschillende Commissievoorzitters en de verschillende projecten die zij hebben opgestart.
Jacques Delors was hierbij de pionier. Hij stelde dat men op zoek moest gaan naar ‗Een ziel voor
Europa‘.
36
Bijlage 5 - Recommandation 1086 37
Bijlage 6 – Recommandation 1178 38
Bijlage 7 – Recommandation 1202 39
Bijlage 8 – Recommandation 1396 40
Bijlage 9 – Recommandation 1412 41
‗Members of Parliament plan to establish a network to deal with the role of religious institutions within the
EU. A similar network of NGOs will also be established. In addition, Muslim colleagues in the Parliament and
other NGOs are planning to organize an open discussion about the role of Islam in international policy‘
(http://www.seechange.org/media/EuroParl%20Seminar.htm , 15/07/2010)
42 Bijlage 10 – Recommandation 1720
De EC hecht nog steeds belang aan de relatie tussen politiek en ethiek (Prodi, 2003a: 3), ze heeft er
dan ook alle belang bij om een dialoog te voeren met religieuze organisaties omtrent de waarden in de
EU en de plaats die religie kan innemen: (Prodi, 2003a: 3). Het debat in de Unie kan zelfs niet
succesvol zijn zonder de religieuze organisaties erbij te betrekken. Prodi meent dat de Unie een meer
specifieke band moet creëren met religieuze groeperingen, zonder het nationale recht van de lidstaten
uit het oog te verliezen (2003b: 4-5). Barroso nam in zijn ambtstermijn dezelfde attitude aan als Delors
en Prodi en trok de lijn door. Hij erkent het potentieel dat een dialoog met religieuze organisaties
biedt:
‗Votre contribution aux grands débats de société européens et aux grands questionnements humains
est indispensable à la contribution d‘une Europe non seulement politique, mais aussi éthique.‘
(Barroso, 2009a: 2)
I believe that religious communities have a very important contribution to make. For some time now,
many of you have been expressing concern about the excesses of the market and the impact this is
having on society. So, I am very much looking forward to hearing from you how you think we can best
move forward’ (Barroso, 2009b: 1)
Volgens de Commissie van de europese Gemeenschappen bestaat een dialoog tussen de Commissie en
religieuze verenigingen. De Commissie poogt immers een netwerk uit te bouwen van contacten met de
confessionele en niet-confessionele partners (2005: 7). Deze kunnen namelijk voor bemiddeling
zorgen tussen het gemeenschapsniveau en de nationale, lokale en internationale niveaus waar ze ook
aanwezig zijn. Zo kan men overgaan tot een geslaagde integratie en kan men racisme en extremisme
in de Unie bestrijden (CvdEG, 2007: 7). Een aantal concrete initiatieven moeten in een (in)formeel
kader de interreligieuze dialoog structureren in de EU.
Vanaf 1992 kwam er een denktank van de EC die onder andere de taak had om de dialoog tussen de
Unie en de geloofsgemeenschappen op te starten, het Forward Studies Unit. Jansen schuift de taken
van het FSU in zijn werk naar voren (2000: 105-106). We kunnen deze samenvatten tot de volgende
elementen: het FSU moest vooral instaan voor alle projecten en de ideeën van de Europese Commissie
omtrent de religies en de coördinatie ervan. Concrete projecten van het FSU waren het ‗Soul for
Europe Project‘, maar ook het Euro-Mediterrane project. Het FSU moest ook de belangrijke
ontmoetingen tussen de gemeenschappen organiseren, ervoor zorgen dat de gemeenschappen op een
regelmatige en gestructureerde manier in dialoog kunnen treden en er ook op toezien dat de
geloofsgemeenschappen gingen nadenken over de rol die ze konden spelen in Europa.
Een belangrijke stap in de ontwikkeling van een interculturele dialoog was het Euro-Mediterrane
project uit 1995. (Euro-Mediterranean Conference, 1995: 14) Het Euro-Mediterrane partnerschap43
kan men beschouwen als een voorbeeld om een gestructureerde, opbouwende dialoog te verkrijgen
tussen de religies. Het basisidee achter dit partnerschap, was om de mensen dichter bij elkaar te
brengen, onder andere door een dialoog te creëren waarin men de verschillende culturen beter zou
gaan leren kennen (http://ec.europa.eu/external_relations/euromed , 17/04/2010). Dit partnerschap
werd volgens Silvestri (2005: 386) opgestart om 3 redenen:
- Om de welvaart en de uitwisseling te vergroten in het Middellandse zeegebied
- Om politieke stabiliteit en vrede te verkrijgen, ook door samenwerking op het gebied van
veiligheid
- Om de verstandhouding en samenwerking tussen verschillende culturen op te starten
Het project had volgens Silvestri ook een belangrijke impact op Binnenlandse aangelegenheden,
Sociale vraagstukken en de Euro-Islamitische relaties (2005: 388). Het engagement aangegaan in 1995
werd in 2004 versterkt door het ‗EU strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East‘
(EC, 2004: 5). Het orgaan is nog steeds belangrijk bij de contacten tussen Europa en de Arabische
wereld en inzake de interne discussie of de islam wel te verzoenen is met Europa. Het is tevens het
meest duurzame samenwerkingsorganen gebleken.
Om de dialoog te vergemakkelijken werd het ‗Soul for Europe‘44
-programma er in 1994 aan
verbonden via de Commissievoorzitter. Dit project heeft vooral tot doel om een Europa ‗voor de
mensen‘ op te bouwen. Het is er ook om een ruimte te creëren waarin een interreligieuze dialoog kan
gevoerd worden op verschillende niveaus en met de Europese instellingen. Dit is belangrijk omdat
cultuur en religie de actieve participatie in de samenleving kunnen conditioneren. SfE moest een
forum worden tussen de verschillende religieuze organisaties, de EC en het EP. SfE werd later een
non-profit organisatie die lobbiet voor spirituele organisaties binnenin de EU instellingen.
43
Het ontstaan en de werking van dit project worden geschetst in: European commission (1998) The
Mediterranean society : A challenge for Islam, Judaism and Christianity. London, Kogan Page, 87 p. & Sophie,
N. (ed.) (1999) Intercultural Dialogue: Basis for Euro-Mediterranean Partnership. Lisbon, Produções Gráficas,
125 p.
44 In order to do this the European Commission encouraged the religious communities to present projects:
meetings, seminars, social activities, etc, meant to contribute to the recognition and understanding of the ethical
and spiritual dimension of European unification and politics. Selected projects may benefit from grants from the
European Commission ,
(http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm ,
15/07/2010)
Eén van de doelen van ‗A soul for Europe‘ is dan ook om een multiculturele, multireligieuze en
multilinguistische samenleving te creëren door middel van een dialoog (Barroso, 2006: 3). Elke
organisatie die zichzelf vertegenwoordigt met een religieuze of filosofische traditie, kan officieel lid45
worden van het Soul for Europe-project.
(http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm
, 24/04/2010).
In 2000 werd het FSU omgevormd in het Group Of Policy Advisers. Toch bleef de aard van de taken
dezelfde. De dialoog coördineren tussen de verschillende geloofs- en overtuigingsgemeenschappen
bleef een belangrijk aspect van de taken van het GOPA. In belangrijke mate werd deze taak vooral
ingevuld door het organiseren van ontmoetingen tussen de verschillende religieuze groeperingen
(GOPA, 2004: 4).
Dit werd doorgetrokken wanneer het GOPA in 2004 het Bureau of European Policy Advisers46
werd.
Het BEPA moest instaan voor de verderzetting van de dialoog met de religieuze gemeenschappen.
Silvestri kwalificeert het BEPA dan ook als een ‗embryonische poging van EU-beleid ten opzichte van
religie‘ (2007: 171). Het BEPA is tot op heden het belangrijkste kanaal dat zorgt voor een dialoog
tussen de Unie en de verschillende religies, belast met de taak om een gestructureerde dialoog met de
verschillende religies binnenin Europa te creëren, ter verbetering van de integratie binnenin Europa.
Na dit hoofdstuk kan er besloten worden dat er in de EU een duidelijk kader is uitgebouwd – ingebed
in de instellingen – om aan de hand van een open, geïnstitutionaliseerde, maar informele dialoog de
verschillende religies te betrekken bij het Europese beleid. Zoals verwacht situeert de dialoog zich
vooral op het niveau van de supranationale instellingen, het EP en het EC.
Het EP kwam al in 1991 over de brug met Recommendation 116247
en Order 465, beide betreffende de
bijdrage van de islam aan de Europese cultuur. Hierin werd aan de Raad ook een aantal voorstellen
gedaan om de bijdrage van de islam in de media, onderwijs, cultuur en dagelijks leven duidelijker te
maken. Dit was de eerste keer dat er formeel verwezen werd naar de bijdrage van de islam in Europa.
45
Een lijst van de vertegenwoordigende organisaties vindt u hier ook terug.
(http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm,
10/05/2010). 46
Zie bijlage – Figuur 2 47
http://assembly.coe.int/mainf.asp?Link=/documents/adoptedtext/ta91/frec1162.htm , 21/07/2010
Silvestri analyseerde de vragen in het EP, uit de periode 1994-2004, omtrent de Islam. Het valt op dat
de vragen zich toespitsen op dezelfde thema‘s. Volgens Silvestri ligt dit aan een gezamenlijke visie
over ‗Europese waarden‘ zoals gelijkheid, fundamentele– en mensenrechten en aan de gezamenlijke
visie op wat de rol van religie en vrouwen is in de islam (2009a: 1224).
Tabel 5: Mondelinge en schriftelijke vragen gesteld in het EP (verdeeld per fractie)
Political Number of questions Notes Themes
Group (by political group)
PSE 8 Includes 1 oral question 8 Fundemental Freedoms/ Human
Rights (of which 6 on Religious
Freedom)
UEN 5 1 Religious Freedom & Human
Rights, 1 Islamic radicalism
1 religion in the EU, 1 Iran,
1 Human Rights & Women
PPE/DE 12 Includes 4 oral questions 8 Religious Freedom, 2 Islamic
1 Shared with EDN radicalism, 1 Women, 1 ME
ALDE 6 Includes 1 oral question 5 Religious Freedom & Human
Rights, 1 religion in UE
GUE-NGL 2 1 Anti-discrimination, 1 women
Greens 2 2 religious freedom
EDN/ ID 2 Incudes 1 shared with 2 religious freedom & HR
PPE
Bron: Silvestri, S. (2009a) ‗Islam and religion in the political system‘. West European Politics, 32, 6,
p. 1239
De meeste vragen handelen over de fundamentele rechten en religieuze vrijheden in niet-Europese
landen. Dezelfde trend merkt Silvestri op in de rapporten die het EP publiceerde, voornamelijk inzake
het islamitisch fundamentalisme en radicalisme (2009a: 1226). Toch kan men vaststellen dat het EP –
en haar leden - ook al pogingen deden om de islam te internaliseren en bij het beleid te betrekken
De Greens, de Europese Groene fractie, brachten in 2006 een voorstel uit na de publicatie van de
Mohammed cartoons, inzake de vrije meningsuiting en het respect voor de religieuze gedachte. Ze
motiveerden dit door enerzijds de reactie van de islamitische gemeenschap te veroordelen maar
anderzijds de aanpak van de Deense overheid als ontoereikend aan te klagen. (http://www.greens-
efa.org/cms/topics/dok/108/[email protected] , 15/07/2010).
In het licht van deze gebeurtenissen stelde het ESP ook voor om de dialoog tussen de islam en de EU
zo snel mogelijk te structureren (http://www.pes.org/en/news/cartoon-controversy-not-clash-
civilisations , 15/07/2010), om een ‗Clash of Civiliziations‘ te vermijden.
De EPP heeft -in het kader van de interreligieuze dialoog- een Working Group Islam opgericht, die
zich moet buigen over de rol en de plaats van de Islam in de EU. Thema‘s als de houding van de EPP
naar de islam toe, de islamitische gemeenschappen in Europa, een analyse van de situatie in
verschillende lidstaten en de reactie van de EU inzake de Irak crisis kwamen al aan bod
(http://www.eppgroup.eu/interculturaldialogue/archives_en.asp , 15/07/2010).
Samen met het International Council for Inter Religious Cooperation48
heeft het EP - onder de leiding
van Michael Theurer49
- in 2010 een seminarie georganiseerd, ‗On increasing Understanding between
Islam and the West – Series I‘ waarin geopperd werd dat de islam en de EU in de toekomst nauwer en
gestructureerder moeten gaan samenwerken (http://www.prnewswire.com/news-releases/inter-
religious-meeting-organized-in-the-european-parliament-on-increasing-understanding-between-islam-
and-the-west---series-i-96162029.html , 15/07/2010). Het was niet de eerste samenwerking tussen het
EP en het ICIRC, in 2009 organiseerden ze een interreligieuze samenkomst in de gebouwen van het
Parlement. Alles wijst er op dat dit project in de toekomst zal verdergezet worden.
Anderzijds merkt Kastoryano (2002: 171-172) op dat het EP ook mee heeft gebouwd aan de
transnationale allianties bij islamitische groeperingen door subsidies toe te kennen aan
overkoepelingorganen die verschillende nationale groeperingen zouden behelzen, opdat deze zouden
kunnen lobbyen op het Europese niveau en ook geholpen heeft bij het mobiliseren van een achterban
en het ontwikkelen van politieke strategieën.
48
International Council for Inter-Religious Cooperation (ICIRC) an International multi-faith Think Tank formed
in 2009 with the purpose of engaging religious leaders on the ground to cooperate and ICIRC to assist them in
deleting the vacuum created between the religions. 49
Duits, Liberaal Europees parlementslid
De islam neemt al langer een belangrijke plaats in bij de EC. Tal van projecten zijn vanuit de EC
opgestart om de interculturele dialoog aan te gaan – waar de islam een volwaardig deel uitmaakt – en
om de islam bij het beleid te betrekken.
Centraal in het FSU was in de jaren ‗90 het project ‗The presence of Muslim Communities in the
Union and the future of European Society‘ aangevraagd door het EP en het EC. Volgens Fogelstroem
& Köhler was één van de geheime doelen ‗to create a network of researchers and scholars that would
get to know each other and work cooperatively on the issue of Muslim communities in Europe‘ (2000:
237). De dialoog tussen de Unie en de moslims werd midden jaren ‘90 nog versterkt door de
Barcelona Declaration, resultaat van de Euro-Mediterane dialoog, stellende dat een efficiënte
interreligieuze dialoog kan leiden betere economische en politieke relaties
(http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/mediterrane
an_partner_countries/r15001_en.htm , 23/07/2010).
Daarnaast organiseerde de EC in 2008 het Europees Jaar van de Interculturele Dialoog. Het EJID was
gebaseerd op beschikking nr. 1983/2006/EG van het EP en RvM 50
. Eigenlijk erkende de EU met dit
project de grote culturele diversiteit binnenin Europa. Het is niet onbelangrijk om erop te wijzen dat de
EC met oog op het succesvol laten verlopen van dat jaar, 10 miljoen euro uittrok voor dit project. De
meeste Europeanen zijn immers de mening toegedaan dat een dergelijke interculturele dialoog
binnenin Europa zeer interessante gevolgen kan hebben 51
.
(http://www.interculturaldialogue2008.eu/414.0.html?&L=14 , 17/04/2010). Een nevenprogramma
van het EJID kreeg bijvoorbeeld de naam ‗Reconciliation through intercultural and inter-faith
dialogue’. Het EJID moest er voor zorgen dat de verschillende religies naar elkaar toegroeien, wat
moet leiden tot de creatie van een Europese identiteit (Barroso, 2008: 2).De RvE koos er - naast de EC
in 2008 - ook voor om 2008 tot jaar van EJID uit te roepen. Het jaar was dus vooral een statement naar
het belang van aan deze dialoog inneemt voor de EU
(http://www.vatican.va/roman_curia/pontifical_councils/migrants/pom2008_107/rc_pc_migrants_pom
107_inter-cultural-silvestri.html , 17/07/2010).
50
http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/site/nl/oj/2006/l_412/l_41220061230nl00440050.pdf , 17/04/2010 51
Zoals uit de enquête van Eurobarometer bleek: http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_217_sum_en.pdf ,
10/04/2010
Naast deze projecten probeert de EC, via het BEPA, om gestructureerde dialogen op te starten tussen
de verschillende religies en de EU. Volgens Cesar-Das-Neves52
zijn er verschillende types van
dialoog. Commissievoorzitter Barroso nodigt, sinds 2005, organisaties en individuen uit die
geassocieerd worden met de Abrahamische religies. Sinds 2007 worden gesprekken gevoerd met de 3
Voorzitters (Parlement, Commissie en Raad), de betrokken commissarissen en religieuze organisaties
- op Europese topniveau. Deze gebeurden weliswaar op basis van ‗Trial and error‘ en vinden hun
oorsprong in een ‗political hunch‘, stelt Cesar-Das-Neves53
. Vorig jaar handelde deze bijeenkomst
over de financiële crisis. In de toespraken van Barroso die de meeting inleiden, valt meteen op welk
belang er gehecht wordt aan de bijeenkomsten en welke mogelijkheden ze bieden:
Daarnaast bestaan er ontmoetingen georganiseerd door het BEPA, onder de vorm van seminaries, in
sommige gevallen met de betrokken commissarissen. Hier gaat het vooral om de omwisseling tussen
experten. Er worden dus topics uitgekozen die kunnen leiden tot beleidsvoorstellen.
Ten slotte zijn er de-briefings54
. Na elke top of belangrijke ontmoeting, worden de partners gedebriefd.
De de-briefings worden vaker georganiseerd en hebben een grotere impact dan de seminaries. César-
das-Neves55
verklaart dit in het interview: ‗The big advantage of these meetings is that it’s a shorter
meeting, it’s more flexibel –because it only lasts two hours- and secondly it’s easier to invite all.
Obviously with a dialogue seminary you can’t invite all the associations.‘ Met de de-briefings wil men
aanwijzen dat de verschillende religieuze strekkingen mee mogen reflecteren op het beleid. De
ontmoetingen zijn dus niet enkel ‗window dressing‘.
Uiteraard kan niet zomaar elke organisatie toetreden tot de dialoog. De formele voorwaarde is dat
organisaties een basis of een legitimatie moeten hebben in de natiestaten. De EU is zelf niet bevoegd
om over te gaan tot erkenning van religieuze organisaties. Daarnaast is er ook een informele of
politieke voorwaarde: ‗We deal with those organizations that are ready to build Europe and to
contribute to what we do… Those who respect the European Union values, and also those who respect
the European Union way of respecting value’56
. Hierbij meldt Cesar-Das-Neves dat geweld57
bij de
organisaties helemaal uit den boze is. Hij doelt op zowel fysiek als verbaal geweld. Er is namelijk een
belangrijke verantwoordelijkheid naar het Europese publiek toe, dat moet zien dat de Unie bereid is
om haar ‗patrimonium‘ te beschermen.
52
Bijlage 11 – Interview Jorge Cesar-Das-Neves
Jorge Cesar-Das-Neves maakt deel uit van de Europese adviesgroep BEPA 53
Bijlage 11 – Interview Jorge Cesar-Das-Neves 54
Bijlage 12 - De-briefing BEPA 55
Bijlage 11 – Interview Jorge Cesar-Das-Neves 56
Bijlage 11 – Interview Jorge Cesar-Das-Neves 57
Bijlage 11 – Interview Jorge Cesar-Das-Neves
BEPA betrekt binnen de dialoog een aantal islamitische organisaties als erkende partner, met name de
‗Federation of Islamic Organizations in Europe‘ , het Forum of European Muslim Youth and Student
Organization‘, de ‗League of Mutual Aid between Muslim Associations of Europe‘ en het ‗Muslim
Council for Cooperation in Europe‘.
Het valt dus op dat de Unie via samenwerking toch een brug probeert te bouwen naar de islam en de
islamitische organisaties. De islamitische organisaties kunnen via deze weg mee een –beperkte –
invloed hebben op het beleid. Er moet op gewezen worden dat het EP en de partijen erin het pad van
de dialoog willen bewandelen, maar de vragen en rapporten handelen nog vaak over de verschillen
tussen de islam en Europa en minder naar de waarden die ze gemeen hebben. De EC maakt in haar
beleid ook de keuze om religies te betrekken bij de politieke dialoog via een aantal gestructureerde
initiatieven, waarin de islamitische stem een volwaardige plaats inneemt. Men moet hier wel de
bedenking bij maken dat deze keuzes in belangrijke mate gedragen worden door de persoonlijke
keuzes en overtuiging van de Commissievoorzitter.
De hindernissen verbonden aan implementatie van de islam op het nationale niveau lijken op het
Europese niveau geen even grote impact te hebben . De geografische en etnische verscheidenheid is
een element dat een factor is voor alle organisaties die mikken op het supranationale niveau. Daarnaast
moet de EU ook geen rekening houden met deze moeilijkheden omdat ze de relatie niet formaliseert
en er geen ‗vertaling‘ van de islamitische structuren naar de Europese moet komen. Daarnaast merkt
men ook dat de islamitische organisaties niet toestaan dat dit op het Europese niveau een rol speelt:
‗We accept that for our generation, we are not going to accept that for the future generation, because,
we consider those people all European.‘ (Ahmed Al-Rawi58
in Silvestri, 2010b: 9)
Men kan dus besluiten dat er op het supranationaal niveau een institutioneel kader werd neergezet
waarin ruimte is voor een gestructureerde, geïnstitutionaliseerde en informele dialoog met religieuze
groeperingen. Hierin heeft de islam de ruimte gekregen om een volwaardige plaats in te nemen, door
middel van de islamitische organisaties, binnen de politieke dialoog. De keuze om deze band niet te
formaliseren speelt hierbij een belangrijke rol, omdat hierdoor de diversiteit en verscheidenheid -
eigen aan de aanwezigheid van de islam in Europa - niet moet ‗vertalen‘ binnen de Europese
structuren. De supranationale instellingen, het EC en het EP, werken tevens ook naar de islam toe, om
deze te betrekken bij het beleid.
58
Mohammed Al-Rawi is een leider van de islamitische groeperingen FIOE.
6.2. De institutionalisering van de islam op het supranationale niveau
Aangezien de EU niet bevoegd is voor religie kan de eerste pijler, de consolidatie van de instelling,
niet besproken worden. De tweede pijler, de erkenning van de eredienst, is ook geen bevoegdheid van
de EU maar wanneer men het institutioneel kader van de EU en de omgang van haar instelling met de
islam onder de loep genomen heeft, valt een de facto erkenning wel op.
De derde pijler, de oprichting en erkenning van instellingen en organisaties, valt wel te onderzoeken.
De rol van het BEPA is hierin belangrijk. Het BEPA erkent een aantal islamitische organisaties als
erkende partner, met name de ‗Federation of Islamic Organizations in Europe‘ , het ‗Forum of
European Muslim Youth and Student Organization‘, de ‗League of Mutual Aid between Muslim
Associations of Europe‘ en het ‗Muslim Council for Cooperation in Europe‘. Dit vormt uiteraard een
fundamenteel element in het betoog over de geïnstitutionaliseerde band tussen de islam en de EU.
In 1996 steunde het FSU de oprichting van een gematigde representatieve instelling voor moslims op
het Europees niveau, wat het Muslim Council of Cooperation in Europe werd. Het resultaat was dat
het MCCE een organisatie was die centraal stond in het debat op het Europese niveau en een kans
bood voor Moslims om hun identiteit en hun wensen te ventileren bij de EU instellingen (Roy: 103).
Silvestri meldt dat spontaneïteit in het MCCE onbestaand is en het lijkt dat ze, naast wat vermelding
op sites van de EU, geen echte werking lijkt te hebben (2007: 176). Uiteindelijk kan men het MCCE
terugbrengen tot een product van de EC. Het ‗past‘ in de gestructureerde dialoog die de EU wil
opstarten. Het werd dan ook opgericht door de EU en islamitische intellectuelen die een gepast kanaal
wouden hebben voor een formele interactie tussen Moslims en EU-instellingen (Silvestri, 2007: 177).
Het Federation of Islamic Organizations in Europe (FIOE) is één van de belangrijkste organen om de
belangen van de moslims in Europa te vertegenwoordigen, die officieel erkend wordt. Het probeert
interactie tussen de verschillende instellingen en structuren te verkrijgen teneinde de rechten van de
moslims op het supranationale niveau te bespreken (Parker, 2005: 16). Dankzij haar transnationale
netwerk probeert ze de initiatieven, genomen in de verschillende natiestaten, te coördineren en deze
ondertussen te kaderen in een Europees en Islamitisch perspectief. (Silvestri, 2009b: 5). FIOE is de
best gestructureerde - door zijn klein maar goed georganiseerd netwerk aan individuen en organisaties
- en de meest efficiënte, erkende vereniging van Moslims in Europa (Silvestri, 2009b: 3). Maréchal
wijst op het ‗secretive and informal‘ karakter van de netwerken. (2008: 36)
FIOE bracht in 2008 het Muslim Charter of Europe59
uit, dat als doel had om het imago van de
moslims in Europa te verbeteren. Daarnaast moet het ook de moslims verenigen en hen behoeden voor
fragmentatie van de opinies en Europa erop wijzen dat de Islam en de EU dezelfde waarde zoals
eerlijkheid, het gemene goed en respect voor het recht ondersteunen. Het FIOE staat aan de basis van 2
andere Europese islamitische organisaties, met name het ‗Forum of European Muslim Youth and
Student Organizations‘, dat een erkende partner van het BEPA is en het ‗European Council for Fatwa
and Research‘, dat geen erkende partner is, maar desalniettemin een belangrijke bijdrage levert in het
Europese landschap.
FEMYSO is ontstaan uit het World Assembly of Muslims, het FIOE en tal van jongerenorganisaties.
Het wordt door Silvestri (2009b: 11) beschouwd als één van de meer dynamische organisaties die
instaat voor opleiding van jongeren en de opvolging van de anti-discriminatie. Het brengt 40
organisaties bij elkaar die 37 landen overkoepelen (Merley, 2008: 15). Het heeft dus in verschillende
Europese lidstaten een legitimerende basis die ervoor zorgt dat de Unie haar kan erkennen als
betrouwbare partner. Deze organisatie is van belang omdat men volgens Filibeck (2004: 3) jonge
mensen moet inpassen in de informele dialoog.
Deze 3 erkende organisaties kampen met een probleem van transparantie en hierdoor wordt de indruk
gewekt dat ze slechts bestaan omdat BEPA officiële, erkende partners wenst om in dialoog mee te
treden. In de literatuur komen ook sceptische stemmen op. Zij stellen dat de invloed van erkende
moslimorganisaties in Europa zeer gering is. Volgens Koenig worden deze organisaties slechts
marginaal betrokken in de samenwerking tussen de Europese regelgevende instellingen en de
religieuze instellingen ( 2007: 923).
Toch wordt door de erkenning van deze partners duidelijk dat de islam een integraal deel uitmaakte
van de interreligieuze dialoog die mede vorm mag geven aan het Europese beleid. We kunnen dus
besluiten dat er zoiets bestaat als een geïnstitutionaliseerde en gestructureerde band tussen de islam en
Europa. Toch moet men de bemerking maken dat geen enkele van deze organisaties echt de stem van
moslims in de EU vertegenwoordigt. Maar naast de erkende partners van BEPA zijn er andere
islamitische organisaties die op het Europese niveau lobbyen en de islamitische belangen proberen te
verdedigen. De organisaties mogen dan niet officieel erkend zijn als partner maar ze zijn, door hun
samenstelling, van intellectuelen tot activisten, relevant binnen dit onderzoek, door hun bijdrage aan
de interculturele dialoog in de EU.
59
Het volledige charter is te vinden op http://www.flw.ugent.be/cie/documenten/muslim_charter.pdf ,
17/07/2010
Het European Coucil for Fatwa and Research –dat een ander orgaan is dat ontstaan is uit het FIOE—
heeft een uitvalsbasis in Dublin en London. De gebruikstaal in de organisatie is voornamelijk
Arabisch, wat een verklaring is waarom er tussen het ECFR en de Unie instellingen geen contact is,
omdat het de transparantie verkleint en het in strijd lijkt met hun doel om het referentiepunt te zijn
voor Moslims in Europa. Het ECFR gaat enkel in interactie met organisaties die een band hebben met
het FIOE. De fatwas worden uitgesproken door de Raad tijdens een gewone of bijzondere zitting, bij
consensus of bij gebrek hieraan bij absolute meerderheid (http://www.e-cfr.org//en/ECFR.pdf ,
19/07/2010). De fatwas60
die uitgeschreven worden door de Raad werden in 2008 uitgebracht.
Daarnaast worden de bevindingen die uit een Raad van het ECFR komen neergeschreven in een Final
Statement. Deze kan men terugvinden op: http://www.e-cfr.org/en/index.php?ArticleID=320 ,
17/07/2010.
Naast het ECFR is ook Présence Musulmane een moslimcollectief dat streeft naar universele waarden
en een participatieve burgerschap gevoed door een begrip van de islam en een open identiteit
(http://www.presencemusulmane.org/# , 19/07/2010). Présence Musulmane fungeert als denktank voor
de verschillende sociale thema‘s waar moslims mee geconfronteerd worden in de EU. De missie van
PM is om een platform te geven voor dialoog en uitwisseling rond de islam. Deze vertaalt zich op 2
manieren. PM wil opleiden en sensibiliseren door activiteiten, vormingen en informatie rond islam en
de realiteit van de hedendaagse islam, startend vanuit de islamitische waarden. Daarnaast wil ze
aanzetten en deelnemen aan de dialoog rond islam en aan het publiek debat rond de sociale
vraagstukken en problemen die de moslims aanbelangen
(http://www.presencemusulmane.org/a_propos_de_pm.htm#philosophie , 19/07/2010), zoals de
discriminatie van islamitische vrouwen in Europa
(http://www.presencemusulmane.org/publication_view.php?id=64 , 17/07/2010).
Het European Muslim Network is eveneens een denktank van Europese islamitische intellectuelen en
activisten, die een belangrijke, geloofwaardige en representatieve partner van de EU zou kunnen
worden. Het poogt om de dialoog tussen beleidsmakers, moslimorganisaties, NGO‘s en stakeholders
op te starten. (http://www.euro-muslims.eu/ , 17/07/2010). Het biedt zijn know-how aan om alle
lokale, nationale en internationale organisatie te voorzien van hulp bij onderzoek, lobbying en concrete
aanbevelingen ( http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=454 , 17/07/2010).
60
Bijlage 13 – Fatwa Book 1 & Bijlage 14 – Fatwa Book 2
Het EMN biedt een duidelijke inkijk op alle onderzoeken en wetgeving61
vanuit de EU die de
leefwereld van de moslims in Europa kunnen beïnvloeden. Daarnaast publiceert het EMN en haar
leden nog tal van eigen onderzoeken, pamfletten en opiniestukken rond de thema‘s die de moslims in
de EU aanbelangen. Er werd zo onderzoek gevoerd naar de verschillende modellen om met religie om
te gaan en hun impact, islamofobie en de rol van de islamitische vrouw in het Westen.
(http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=405 ,17/07/2010) Het EMN organiseert tevens seminaries
en informatiesessies, in 2010 nog het ‗L‘Union Européenne face à la question Palestine‘.
(http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=459 , 19/07/2010).
Een bepalende factor in deze 2 organisaties en de dialoog tussen de islam en de EU is Tariq
Ramadan62
. Hij heeft internationaal invloed verkregen in de debatten rond de plaats van islam in de
Westerse wereld en neemt intensief deel aan de initiatieven rond de interculturele dialoog. Hij stelt dat
moslims in de EU voor een keuze staan, of ze nestellen zich in de slachtofferrol of ze kiezen ervoor
om de geschiedenis achter zich te zetten en een volwaardig deel van de samenleving te worden (2006:
14). Een volwaardige plaats innemen in het Westen kan volgens Ramadan dankzij deze 5 pilaren:
- Het geloof moet er staan en moet een duidelijke positie innemen
- De verantwoordelijkheidsethiek
- Een veeleisende participatie
- Een onvervreemdbare vrijheid
- Rechtvaardigheid
(http://www.tariqramadan.com/Une-Presence-musulmane-une-vision.html , 19/07/2010)
Ramadan is een controversieel figuur die men beticht van een dubbel discours te houden,
extremistisch aan de ene zijde, verzoenend als het gaat om meer opening te creëren voor de
moslimwereld. Onder andere Fourest63
klaagde het discours van Ramadan aan, door herhaaldelijke
aanvallen op haar blog64
. Er werden in het EP ook vragen gesteld over zijn invloed op de Moslim in
Europa en het extremistische karakter van zijn gedachten (Silvestri, 2009a: 1224).
61
Deze zijn te vinden op: http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=422 , 19/07/2010) 62
Ramadan is een Zwitsers schrijver/ filosoof en theoloog van Egyptische origine. Hij is de voorzitter van de
European Muslim Network en wetenschappelijk medewerker van Présence Musulmanes. 63
Caroline Fourest is een franse feministe, schrijfster en groot voorstander van de ‗pensée laïque‘ 64
http://carolinefourest.wordpress.com/?s=ramadan , 19/07/2010
Over zijn discours spreekt Silvestri haar niet uit maar stelt dat zijn impact niet overschat mag worden
en dat de figuur vaak primeert over het discours:
‗I certainly do not see him as the headmaster of the coordination of Islamic organizations in Europe!
In fact, it is curious to note that increasingly I see T.Ramadan invited to speak in conferences
organized by non-Muslims and in particular by people who are not deeply involved with research on
Islam in Europe and therefore are not aware of the multiple facets of European Islam, of the diversity
of currents and of personalities that exist…’65
Na dit hoofdstuk kan men besluiten dat de islam een volwaardig deel uitmaakt van de interreligieuze
dialoog op het Europese niveau. Dit bevestigt onze hypothese over de geïnstitutionaliseerde karakter
van de dialoog tussen de islam en de EU (Koppmans & Statham, 2000: 34). We bemerken zowel een
politieke beweging van de islamitische organisaties naar de EU als een beweging van de EU naar de
islamitische organisaties toe. De laatste wordt vooral geregeld door de EC. Er moet wel opgemerkt
worden dat niet-erkende organisaties op dit ogenblik meer impact hebben op de islamitische zaak dan
de erkende organisaties.
De geïnstitutionaliseerde band tussen de EU en de islam kan positief bekeken worden omdat enerzijds
de EU aldus kan zorgen voor een betere integratie van de islam in Europa. Anderzijds kunnen de
moslims aldus hun eisen beter en duidelijker verdedigen, en misschien ook verwezenlijkt zien. De
vertegenwoordigende organisaties zullen echter meer aanwezig moeten zijn en voor transparantere
structuren moeten zorgen om ten volle op het beleid te kunnen wegen. De instelling die door de EU
opgericht werd, het MCCE is echter een non-organisatie. Dit bevestigt het vermoeden dat organisaties
die de moslims vertegenwoordigen bottom-up moeten ontstaan, omdat ze anders legitimiteit en
daadkracht ontberen. De EU moet er wel werk van maken om organisaties die wel de stem van de
moslims vertegenwoordigen en een duidelijke impact hebben op het beleid, toe te laten bij de dialoog.
Zeker het European Muslim Network en Présence Musulmanes kunnen - binnen de voorwaarden van
de EU – functioneren als een sterke islamitische partner.
Daarnaast moet men ook incalculeren dat Barroso‘s eerste mandaat er op een cruciaal moment kwam.,
op het ogenblik dat de vrees groot was door de toenemende aanslagengolf door fundamentalistische
Islamitische terroristen en de opstart van de toetredingsgesprekken tussen de EU en Turkije. Barroso
moest dus de keuze maken om in dialoog te treden met de moslims en dus de islam gaan beschouwen
als een deel van de Europese constructie of als een extern element. Het valt op dat de EU hier volop
voor de dialoog heeft gekozen, daar waar de VS bijvoorbeeld gekozen heeft voor de War on Terror.
De keuze om de islam in te sluiten in de EU modelleerde de relaties tussen de EU en de islamitische
organisaties (Silvestri, 2009a: 1223).
65
Bijlage 15 - Interview Sara Silvestri
Indien men had gekozen om de ruimte tot dialoog te vernauwen, hadden islamitische organisaties
mogelijks niet kunnen binden met de EU instellingen zoals ze hier en nu de mogelijkheid toe krijgen.
Ondertussen konden ze ook aanzien, zichtbaarheid en know-how kweken in Brussel in die jaren. Dit
kon omdat – door interactie met de instellingen – ze informatie, communicatiestrategieën en inzicht in
de werking van de EU konden opbouwen (Silvestri, 2009: 1222a). Katzenstein & Byrnes stellen dan
ook dat het geheel mogelijk is dat de islam in Europa een volledig nieuwe vorm krijgt en zo
genormaliseerd geraakt -het zogenaamde Euro islam (2006: 689).
6.3 De Unie en de islam – Een relatie geconditioneerd door keuzes
In dit hoofdstuk werd de hypothese dat een politieke dialoog op het supranationale alle kansen heeft
tot slagen bevestigd. De band met de islam op het Europese niveau is informeel en wordt gekenmerkt
door een toenadering van de EU naar de islam toe (Schwartz, 2004: 2). Dit bevestigd de hypothese dat
instellingen politieke spelers zijn en geen neutrale waarnemers (Steinmo, 2008: 159). Daarnaast lijkt
ook de piste van de padafhankelijk (Vos, 2007: 25) bevestigd in dit onderzoek. De volwaardige
institutionalisering van de islam in de instelling zorgt er ook voor dat deze betrokken wordt bij de
dialoog (Koopmans & Statham, 2000: 34).Al deze elementen zorgen ervoor dat de islam volwaardige
toegang krijgt tot de politieke dialoog op het supranationale niveau. Dit wordt bovendien versterkt
door de toenadering van de EU naar de islam, aangezien de EU vragende partij is voor een dergelijke
dialoog.
Tabel 6: Institutionalisering van de islam op de verschillende bestuursniveaus
Consolidatie van de
instellingen van de islam
Erkenning van de islam
Creatie islamitische
instellingen
Supranationaal
EU:
Niet bevoegd Niet bevoegd maar ‗de
facto‘ erkenning
Voldaan:
Creatie instellingen
(MCCE)
Toelating andere
instellingen bij dialoog
(FIOE, FEMSYO)
Een eerste teken dat de dialoog met de islam vlot kan verlopen en wordt ondersteund door de EU ziet
men terug in de institutionalisering van de islam. De EU heeft de islam namelijk - binnen haar eigen
bevoegdheden – geheel geïnstitutionaliseerd. (Silvestri, 2007: 139) De enige opmerking die men
hierbij kan formuleren is dat de EU haar structuren zou kunnen openen voor organisaties als EMN en
Présences Musulmanes. Deze organisaties kunnen geloofwaardiger en met een grotere
representativiteit de stem van de moslims vertegenwoordigen in de politieke dialoog.
Dat de islamitische groeperingen nu een volwaardige plek kan innemen in de dialoog is te wijten aan
een beleidskeuzes die de EU genomen heeft en die een bepaald pad hebben uitgestippeld, sinds de
erkenning van de bijdrage van de islam aan de Europese samenleving, wat onze hypothese bevestigd.
(Thelen, 1999: 378).
Tabel 7: Illustraties van de gevolgen van beleidskeuzes op het supranationale niveau
Beleidskeuze/ Institutioneel kader Gevolgen
Supranationaal: EU -Verdragen/ Aanbevelingen EP
vermelden belang religie
-Keuze om relatie niet te formaliseren
-Recommendation 1162 en order 465;
-Projecten al Euro-Meditterane
Partnerschap, Soul for Europa,
-Oprichting FSU/ GOPA/ BEPA
-Opstarten Informele dialoog
-FIOE,FEMSYO, MCCE, LMAMAE
erkennen als partner BEPA
-Instellingen erkennen belang
van religie voor EU dialoog
-Institutioneel kader
uitgebouwd die dialoog
mogelijk maakt
-Geen nood aan ‗vertalen‘ van
de islam naar Europese
instellingen
-Start van de toenadering van de
EU naar de islam toe
-Leggen basis voor dialoog
-Tonen bereidheid van de
Europese instellingen aan om
in dialoog te treden
-Dialoog op frequente basis
-Religieuze organisaties worden
betrokken bij politieke dialoog
Islamitische organisatie krijgen
kans om volwaardige plaats in
te nemen in politieke dialoog
Hierbij valt op dat net als op het Belgisch niveau een pad wordt uitgestippeld, waar men niet van
afwijkt, en die via tussenstappen geleid heeft tot een gestructureerde, informele dialoog. De oprichting
van de FSU, die omgang de verschillende religies moest coördineren, was hierbij een startpunt voor
een dialoog. Wanneer men dit orgaan hervormde bleef deze missie echter overeind en werd ze
uitgebreid. Via de tussenstap van het GOPA, leidde het FSU tot het BEPA, dat vandaag de islam bij de
politieke dialoog betrekt via topontmoetingen met de voorzitters van de verschillende instellingen,
seminaries en de-briefings van de genomen beslissingen. Instellingen zijn dus zelf een actor in de
politieke dialoog (Steunenberg, 2000: 16). Ook op het Europese niveau wordt de hypothese van de
padafhankelijkheid dus bevestigd (.Thelen, 1999: 378; Vos, 2007: 25).
De keuze van de EU om de relatie met de islam niet te formaliseren, maar om informeel en
gestructureerd in dialoog te gaan is ook bepalend gebleken (Schwartz, 2004: 2). Dit zorgt er immers
voor dat de Europese instellingen zich niet moeten bekommeren om de interne verscheidenheid van de
islamitische gemeenschap te ‗vertalen‘ naar de Europese structuren. Het is namelijk bij het
formaliseren van deze structuren dat de natiestaten moeilijkheden ondervinden, wat een succesvolle
dialoog hypothekeert. Hierbij kan men vaststellen dat ook informele beslissingen en maatregelen een
invloed kunnen hebben op de dialoog en het beleid (Hall and Taylor, 1996: 938)
De EU maakt een duidelijk toenadering naar de islam toe en is vragende partij om de islam te
betrekken bij het beleid. Dit vormt een belangrijke troef voor islamitische organisaties die hun richten
op het supranationale niveau. Wanneer men dit combineert met de institutionalisering van de islam
kan men enkel besluiten dat alle variabelen aanwezig zijn om een dialoog met betrekking tot het beleid
op het supranationale niveau succesvol te laten verlopen.
Op het nationale niveau en het supranationale niveau heersen er dus een heel andere dynamiek, die
veroorzaakt zijn door een heel andere beleid naar de islam toe. Daar waar men op het Belgische niveau
een geformaliseerde en ‗utilitaristische‘ relatie heeft opgebouwd, waarin de islam niet betrokken wordt
bij de politieke dialoog, koos men er op het supranationale niveau voor om de islam volwaardig deel te
laten uitmaken van de beleidsdialoog. Dit gebeurde via een gestructureerde, geïnstitutionaliseerde
maar informele dialoog, die gekenmerkt wordt door een wederzijdse toenadering.
Tabel 8: Dialoog tussen islam en de verschillende beleidsniveaus
Aard van de relatie met de islam Natiestaten: Casus België Geformaliseerd
Bevoegd voor religie
Volwaardig Institutioneel kader gecreëerd
Gevolg: Inpassen van ‗hindernissen‘ eigen aan islam
In grote mate geïnstitutionaliseerd
Ruimte/ Instellingen voor dialoog zijn er
‗Utilitaristisch’
Geen beweging van Belgische Staat naar islam
Islam niet betrokken bij politieke dialoog
Supranationaal: EU Niet geformaliseerd/ Informeel netwerk
EU heeft keuze om de band niet te formaliseren vermits ze
niet bevoegd is voor religie
Volwaardig Institutioneel kader gecreëerd
Gevolg: Geen nood aan ‗vertalen‘ van de islam
naar Europese instellingen
Geïnstitutionaliseerd (binnen eigen bevoegdheden)
Ruimte/ Instellingen voor dialoog zijn er
(Wederzijdse) Toenadering
Beweging/ Inspanningen van EU naar islam toe
Betrokken als volwaardig partner bij politieke dialoog
7. De hindernissen overkomen?
Er is al aangetoond dat de EU in mindere mate geconfronteerd wordt met de moeilijkheden die de aard
van de islam met zich meebrengen - omdat de EU niet bevoegd is voor religie – en dit leidt tot meer
flexibele structuren en omgang met de islamitische organisaties. In de beleidskeuzes van de EU ziet
men ook meer de wil om de islam toe te laten bij de dialoog rond het beleid. Maar er zijn nog keuzes,
processen en een dynamiek die ervoor zorgen dat islamitische groeperingen meer toegang kunnen
krijgen tot de politieke dialoog op het supranationale niveau.
Naast de interne verdeeldheid – inherent aan de aanwezigheid van de islam in Europa – kan men
opmerken dat de islam in Europa een andere karakteristiek met zich meebrengt, die eigen is aan de
meeste religies; met name het grensoverschrijdend te werk gaan. Binnen de moslimwereld is
grensoverschrijdende actie al eeuwen een evidentie, zowel op politiek als op religieus vlak, omdat de
islamitische doctrine zichzelf altijd bestempeld heeft als wereldreligie. Volgens Saint-Blancat
onderhandelde de islam dan ook al informeel op het transnationale niveau vóór het gestructureerd was
op het nationale niveau (2002: 63). Het proces dat hierachter staat is de idee van de ‗umma‘. Khatab
stelt dat de umma naast een sociale, economische, morele en intellectuele aard, namelijk ook een
politieke betekenis heeft (2004: 236-239; Halliday, 2002: 24).
In zekere zin kan men door de ‗umma‘ dus spreken van een nieuwe ‗immagined community‘
(Schmidt, 2005: 577). Poole stelt dat ‗de umma‘ al gebruikt werd voor politieke doeleinden, om een
groot internationaal ‗we‘-gevoel te creëren. De nieuwe technologische media hebben geleid tot sterke
sociale, culturele en politieke netwerken voor transnationale gemeenschappen (2002: 61).
Dankzij het internet kan er een derde ruimte gecreëerd worden waarin men werkt aan
identiteitsvorming en de ‗umma‘ versterkt (Mandaville, 2004: 151). Het internet werkt de creatie van
een ‗umma‘ en actie over de grenzen heen in de hand (Bunt, 2000: 103) en is cruciaal in de opbouw
van een islamitische identiteit in de EU (Mirza, 2007: 45). Het gebruik van het Engels, in de fora en
blogs, kan deuren openen voor de beweging omdat het de transparantie vergroot naar de andere
partners, zoals de natiestaten of de Europese Unie (Kort, 2005: 364). Moslims moeten er wel op letten
dat ze op het internet geen virtuele realiteit creëren, die niet omzetbaar is in de praktijk (Keleman &
Smith, 2001: 376). Dit streven naar de ‗umma‘ is volgens Parker, samen met de aard van de Europese
instellingen en de interactie tussen de islamitische organisaties en de EU, de oorzaak voor de Euro-
Islam, de transnationale versie van de Europese islam (2005: 23). Het streven naar de ‗umma‘ is voor
vele Europese islamitische organisaties, zoals het FIOE en het ECFR, één van hun grondbeginselen.
Op het Europese niveau kunnen de moslims mee bouwen aan één grote islamitische gemeenschap.
Men kan hierdoor opmerken dat de EU het beleidsniveau lijkt dat het best beantwoordt aan de
dynamiek en processen die gepaard gaan met de aanwezigheid van moslims.
Een andere troef voor het vlotte verloop van de opbouw van een dialoog tussen de EU en de islam, is
dat de uitbouw van de islamitische identiteit in de EU parallel zal verlopen met de creatie van een
Europese identiteit. Een parallel die we kunnen trekken tussen de totstandkoming van de Europese
identiteit en de islamitische identiteit in Europa ligt hem in de groep die de acties onderneemt en
ondersteunt. Beiden worden gehouden door een elite groep in de samenleving (Koenig, 2007: 923),
deze processen gebeuren in belangrijke mate top-down. Het is dus niet ondenkbaar dat deze 2 groepen
inzien dat ze een gelijkaardig project nastreven en de handen in elkaar slaan. Wanneer we dit punt
aansnijden stelt Cesar-Das-Neves66
ook dat de EU hierin de vragende partij is.
De opbouw van een Europese identiteit moet en zal samengaan met het proces van de internalisering
van de islam in Europa. Wat gebeurt in de natiestaten - de graduele erkenning van de islamitische
eredienst en de moslims - is een proces dat doorgetrokken moet worden op het Europese niveau. Het
samen opbouwen van een identiteit is een belangrijk element voor de interreligieuze dialoog die
tijdens de volgende jaren zal plaatsvinden. Dit proces zou kunnen verlopen zoals de creatie van de
Joodse identiteit in Europa. Cesar-Das-Neves67
verwijst hierbij naar een Joods vertegenwoordiger, die
indruk had gemaakt op Commissievoorzitter Barroso:
‘Throughout the history, Jewish communities tried to integrate in Europe without being assimilated
[with Europe]; he [The Jewish leader] made the distinction between integration and assimilation.’68
Cesar-Das-Neves69
ziet een gelijkaardig proces weggelegd voor de islam in Europa. Enerzijds moet er
een beweging komen waarin de islam in Europa wordt geïntegreerd en geïnstitutionaliseerd;
anderzijds moet er een plaats zijn voor de ontplooiing en ontwikkeling van de islam:
‘Muslims are not only Muslims in Europe, they are European citizens, first class citizens like all other
citizens and this doesn’t mean that they have to erase their own Muslim identity’70
Daarnaast moet men er ook op wijzen dat men een beweging van de islam naar de EU opmerkt en vice
versa. De Unie is voor de islam dan ook een belangrijk ankerpunt. De legitimiteit van de
transnationale islamitische gemeenschap hangt samen met de erkenning van de islam in Europa
(http://essays.ssrc.org/sept11/essays/kastoryano.htm , 04/04/2010) en hierop kan supranationale actie
een positieve weerslag hebben. De islamitische organisaties richten dus langzamerhand hun pijlen op
het Europese beleidsniveau.
66
Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves 67
Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves 68
Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves 69
Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves 70
Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves
Er ontstaat dus een dynamiek van wederzijdse toenadering, die we niet zagen in de Belgische Staat.
Dit wijst er weer op dat het Europese bestuursniveau meer open staat voor een dialoog rond het beleid
waarin de islam betrokken wordt, dankzij de context en de beleidskeuzes binnen de Europese
instellingen. De EU kiest ervoor om, via het EC, in dialoog te gaan met de islam bij het opbouwen van
een Europese identiteit. Bij de dialoog rond de Europese identiteit is de islam zowel een speler als een
onderwerp, de plaats die de islam zal innemen maakt integraal deel uit van de discussie rond de bouw
van de Europese identiteit. De uitbouw van de islamitische identiteit kan hierdoor vlotter verlopen,
omdat islamitische organisaties mee kunnen wegen op het debat en de facto de rol van rechter, jury en
beul kunnen vervullen.
Uiteraard heeft actie op het supranationale niveau ook gevolgen. Er zijn bepaalde drempels verbonden
aan de actie op een breder, internationaal niveau. Actie op het supranationale niveau blijkt moeilijker
omdat er meer praktische problemen ontstaan (Smith, 2005: 1). Bedoyan, Van Aelst en Walgraeve
spreken van de financiële en verplaatsingkosten en de politieke- en psychologische hindernissen die
moeten overwonnen worden (2003: 3). Men moet zich bewust zijn van de impact die actie op het
supranationaal niveau met zich meebrengt en voldoende sterk zijn om erin te slagen om effectief een
impact te hebben op de besluitvorming. Verder zijn er veel lobby- en drukkingsgroepen aanwezig in
Brussel, maar slechts enkele slagen erin om toe te treden tot het Europese besluitvormingsproces. Dit
is voor vele organisaties een onneembare drempel, omdat men slechts een invloedrijke speler wordt
wanneer men ook een officiële en erkende partner is (Koopmans & Statham, 2000: 34). Het is niet
omdat een dialoog tussen de EU en de islam inzake beleid succesvoller lijkt te verlopen, dat actie op
het nationale niveau op een laag pitje moet worden gezet. De islam is sinds de jaren ‘90 niet enkel een
deel van het integratieproces in Europa volgens Haddad & Golson, maar valt ook onder een proces van
‗binnenlandse politiek‘(2007: 498), omdat men een poging waagt om de islam te internaliseren in de
natiestaten om aldus hun transnationale band te verbreken. De poging om de islam te
institutionaliseren op het nationale niveau is er één die ervoor moet zorgen dat de Europese waarden
en normen worden ingeprent in de islam (Haddad & Golson, 2007: 498).
Men dient zich ervan bewust te blijven dat de religieuze groeperingen op het nationale niveau ook
actief moeten zijn. Op het nationale niveau moeten ze de theologische vraagstukken oplossen want dit
blijft een bevoegdheid van de lidstaten en hier zal geen verandering in komen. De islamitische
groeperingen,en bij uitbreiding alle religieuze organisaties, moeten ervoor zorgen dat ze voet aan wal
houden in de natiestaten omdat ze zo een grotere impact zullen hebben op het supranationale niveau.
De Pooter stelt dat de religieuze organisaties moeten blijven concentreren op de natiestaat:‗Religie en
levensbeschouwing zijn onlosmakelijk verbonden met de geschiedenis en de cultuur van een land. 71
71
Bijlage 4 – Interview Patrick De Pooter
Rigaux72
wijst er op dat religie een nationale bevoegdheid is en zal blijven, omdat men nooit de
soevereine bevoegdheid van religie zal opgeven als Europese natiestaat. Ze ziet hier vooral een
politiek probleem in:
‗Le grand hic ce sont les objectifs politiques. Est-ce que les états seront prêts à abandonner ces
pratiques ? Effectivement, on parle encore toujours de nos religions, de nos pratiques culturelles,...‘73
Ook Cesar-Das-Neves74
onderstreept dat religie onderhevig is aan het subsidiariteitprincipe en dat de
EU zelf aanvoelt dat religie beter een nationale materie blijft. Islamitische organisaties kunnen op het
nationale niveau andere materies bespreken dan op het supranationale niveau. Op het nationale niveau
bestudeert men dossiers inzake religie, op het supranationale niveau dossiers inzake beleid.
Het belang van een uitvalsbasis op het nationale niveau is groot. Organisaties die een brede werking
hebben op het nationale niveau staan sterker in hun schoenen dan andere. Ook Tarrow vermeldt dat
men belang moet blijven hebben voor nationale politiek en daar waar de werking over de grenzen heen
een breed gamma aan mogelijkheden biedt, moet de steun er nog steeds zijn vanuit natiestaten.(2005:
173-175). Vaak gaan bepaalde nationale bewegingen in alliantie met andere nationale bewegingen om
een internationale draagkracht te krijgen. Ze hopen om meer aandacht en legitimiteit te krijgen voor
hun claims en een impact te hebben op het beleid (Smith, 2005: 1). Hier zijn 2 grote voordelen aan
verbonden. De organisaties kunnen aan de beleidsmakers aantonen dat de problematiek relevant is op
een internationale schaal en de organisaties zenden de grensoverschrijdende netwerken positieve
impulsen naar de natiestaten terug. Zij kunnen zo gesterkt worden in hun geloof, meer solidair zijn en
hun achterban versterken (Yu-Wen Chen, 2008: 6).
Enkel de organisaties die nationaal verankerd zijn, kunnen een partner worden van de EU omdat de
EU enkel dan de organisatie intern te controleren, via de lidstaten. Daarom moeten de organisaties
steeds een achterban behouden in de natiestaten. We zagen immers dat deze die door de EU worden
opgericht om de moslims te vertegenwoordigen, zoals het MCCE, niet functioneren. Het
vertegenwoordigen van de islamitische gemeenschap in de EU mag dus geen ‗of/of‘ – verhaal worden,
maar moet zowel het nationale niveau als het supranationale niveau trachten te beïnvloeden.
72
Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux
73 Bijlage 3 – Interview Marie-Françoise Rigaux
74 Bijlage 11 - Interview Jorge Cesar-Das-Neves
8. Besluit
De relatie tussen de islam en haar vertegenwoordigende organisaties op het Belgische en Europese
beleidsniveau werd onder de loep genomen in dit onderzoek. Belangrijke verschillen vallen hierbij op
in beleidskeuzes en de uitbouw van het institutioneel kader op het Belgische en het Europese niveau,
met betrekking tot de omgang met de islam.
Een eerste belangrijk element is de wijze waarop men de islam heeft ingepast. België heeft haar
omgang met de islam geformaliseerd. Bij het formaliseren slaagt de Belgische Staat er niet in om alle
aspecten eigen aan de aanwezigheid van de islam in Europa en de dynamiek die dit meebrengt te
implementeren. De hindernissen die natiestaten ondervinden bij het vertalen van de islam naar haar
eigen structuren zijn nadelig voor de opbouw van een dialoog waarbij islamitische organisaties zouden
kunnen betrekken bij de politieke dialoog. Er kan besloten worden dat het formaliseren van de relatie
de bewegingsruimte en de openheid naar de dialoog met de islamitische organisaties beperkt (Schartz,
2004: 2). De EU heeft daarentegen gekozen om haar relatie met de islamitische organisaties informeel
te houden. Dit kan omwille van het feit dat de EU niet bevoegd is voor religie en religieuze thema‘s.
De EU moet zich niet bekommeren met het omzetten van de structuren van de islam en de (interne)
belemmeringen die deze met zich meebrengen. De keuze van de EU om de relatie met de islam
informeel te houden zorgt voor een adequatere aanpak en kader, naar een dialoog met de islam toe
(Schwartz, 2004: 2).
Het bleek tevens dat de Belgische Staat en de EU gekozen hebben om de islam op een zeer
verschillende manier te benaderen. De aanpak van het Belgische niveau kan als ‗utilitaristisch‘
omschreven worden. De Belgische Staat richtte het ROIEB in de eerste plaats op om een officiële
partner te hebben, niet omdat ze de moslims wou betrekken bij het beleid. Er is weinig direct contact
tussen de Belgische Staat en de islam. België betrekt de islam, door middel van het ROIEB,
nauwelijks of niet bij de politieke dialoog. De islam is dan ook eerder een object van regelgeving dan
een deelnemer.
De EU kiest er dan weer voor om de islam te betrekken en te integreren in de politieke dialoog, via
projecten als Soul for Europe, het Euro-Mediterrane Partnerschap en het Europees Jaar van de
Interculturele Dialoog en de informele dialogen georganiseerd door de EC. Hierbij staat de EC
centraal in de dialoog met de islam. Het feit dat deze keuze sinds de jaren ‘90 keer op keer
doorgetrokken is, ondanks de ‗war on terror‘, de opkomst van het islamitisch fundamentalisme en de
verschillende aanslagen, heeft geleid tot de integratie van de islam bij de politieke dialoog op het
supranationale niveau.
Een illustratie hiervan zagen we bij de rellen rond de publicatie van de Mohammed cartoons in
Denemarken. Het European Socialist Party drukte het EP erop dat het, in het licht van de
gebeurtenissen, de dialoog tussen de islam en de EU zo snel mogelijk moest structureren (
De creatie van een Europese identiteit - waarvan de islam een belangrijk deel uitmaakt - kan de
integratie van de islam nog versterken, omdat dit parallel met de creatie van een Islamitische identiteit
verloopt. Op beide processen kunnen de islamitische organisaties een belangrijke impact hebben. Dit
ondersteunt de hypothese dat de EU een gunstigere ruimte biedt aan de islam EU om invloed te
hebben op de politieke dialoog.
De EU heeft, dankzij de keuze om de islam op een informele en pragmatische manier te benaderen,
een kader uitgebouwd waardoor een dialoog met islamitische organisaties rond het Europese beleid
mogelijk is gemaakt. In België is deze institutionele ruimte er ook, maar wordt de stap naar de islam
door de Staat niet gezet. Dit is ongetwijfeld het belangrijkste verschil tussen het beleid van België en
de EU naar de islam toe. Dit bevestigt de hypothese dat de instellingen zelf ook een actieve rol spelen
en geen neutrale waarnemers zijn in de politieke dialoog (Steinmo, 2008: 159, Katznelson, 1998: 191).
De beleidskeuzes die de EU heeft gemaakt in het verleden hebben ertoe geleid dat vandaag de dag
islamitische organisaties meer hun stempel kunnen laten drukken op het beleid.
Het belang van de verschillende keuzes binnen de instellingen en hoe deze elkaar opvolgen en
versterken werd bevestigd in dit onderzoek (Hay & Wincott, 1998: 952; Pierson & Skocpol, 2002: 6).
De beleidskeuzes van de Belgische Staat bepalen de relatie met de islam, ze structureren zelfs de hele
aanwezigheid van de islam in België. De keuzes die in België gemaakt werden conditioneren elkaar
enigszins; er ontstaat een vorm van padafhankelijkheid (Vos, 2007: 25). Dit werd in dit onderzoek ook
geïllustreerd. De erkenning van de islam gecombineerd met art 19-21 GW maakt dar er slechts één
representatieve islamitische organisatie ontstaan is. Omdat dit een representatieve instelling van de
Belgische Staat is, mag niet zomaar iedereen hierin zetelen. Om hier enigszins wat invloed op te
kunnen hebben ontstond in België de screeningswet, maar dit zorgde dan weer voor een probleem van
representativiteit en legitimiteit van de EMB, waardoor een eventuele efficiënte dialoog met de islam
bemoeilijkt wordt.
Op het Europese niveau zien we eveneens dat bepaalde keuzes andere conditioneren (Pierson &
Skocpol, 2002: 6). Sinds begin jaren ‘90 en Recommendation 1162 zijn immers beslissingen genomen
en projecten opgestart die elkaar opvolgen en versterken, waardoor de islam een volwaardig deel
uitmaakt van de dialoog met religies. Het FSU werd opgericht om projecten als Soul for Europe en
het Euro-Mediterrane partnerschap op te bouwen. Dit resulteerde via het GOPA in de BEPA die niet
alleen het jaar van de Interculturele dialoog heeft gecoördineerd maar ook gestructureerd in dialoog
gaat met de islam, via de-briefings van het beleid, seminaries en topontmoetingen met de voorzitters
van de verschillende instellingen.
Het pad dat ingeslagen werd door de Unie begin jaren ‘90 heeft er dus, via een aantal andere
beleidskeuzes, toe geleid dat de islam een volwaardige toegang heeft tot de politieke dialoog. Er waren
nochtans veel gebeurtenissen die de EU voor de keuze zetten om van het pad af te wijken, zoals de
golf van fundamentalistische aanslagen, de opstart van de toetredingsgesprekken tussen de EU en
Turkije. De EU heeft –onder Barroso - in deze context gekozen om de moslims en dus de islam te
gaan beschouwen als een deel van de Europese constructie, daar waar de VS – onder president Bush -
gekozen heeft om de islam als extern element te beschouwen, binnen haar War on Terror. De VS neigt
dus naar de visie van Lubeck en zijn archetypal other (2002: 75) waar de EU gekozen heeft om de
discussie rond de islam meer te ankeren op een debat rond sociale en politieke problemen.
(http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/zemni_parker_1.htm, 05/05/2010)
Dat de beleidskeuzes vaak onbedoelde gevolgen hebben kan men illustreren aan de hand van de
structurele evolutie die aan de gang lijkt te zijn in het EMB. Men kan hier haast gewag maken van een
communautarisering van de vertegenwoordigende instelling van de islam. Zoals eerder vermeld heeft
België het ROIEB opgericht vertrekkende uit een eerder ‗utilitaristische‘ logica, de Belgische Staat
moest een formele islamitische partner hebben.
Art 19-21 GW indachtig wou men zich niet inmengen in de structuren en richtte men één orgaan op.
Het formaliseren van de Islamitische structuren was geen sinecure. Dit werd onder andere geïllustreerd
door het statuut ‗sui genereis‘ van de bedienaars van de islamitische eredienst. Het formaliseren van de
structuren is echter moeilijk en de situatie die uitgetekend werd in het EMB zorgt voor moeilijkheden
in de werking en betwistingen van de verkiezingsprocedure en verkiezingsuitslagen in de EMB. Het
EMB lijkt nu zelf te neigen naar een ‗verbelgisering‘ van haar structuur en verkiezingsprocedure om
hieraan te remediëren. Men stapt in in de communautaire logica, geïnspireerd door het Belgische
institutioneel kader waarin beslist werd om religie te verdelen over verschillende bestuursniveaus. In
plaats van een opbouw gebaseerd op de verschillende landen van afkomst van de moslims, lijkt men
de keuze te maken om zich te baseren op de verdeling van de moslims over de verschillende gewesten.
De keuze om religie te verdelen over de verschillende bevoegdheidsniveaus in België heeft nog
gevolgen gehad. Er bestaan hierdoor in de Gewesten verschillende criteria voor de erkenning van
moskeeën en in de gemeenschappen vindt men verschillende vormingsvoorwaarden en opleidingen
terug voor de imams.
Naast de keuze om informeel en pragmatisch te handelen en zelf een stap naar de islam toe te zetten,
is ook de grote mate van de institutionalisering van de islam binnen de EU een teken dat de EU er alles
aan gedaan heeft om een dialoog rond het beleid met de islam mogelijk te maken. (Koopmans &
Statham, 2000: 34) Er kan dus besloten worden dat de EU een institutionele structuur heeft gecreëerd
waarin de islam, door middel van een dialoog tussen de organisaties die moslims vertegenwoordigen
en de supranationale instelling, een impact kan hebben op het beleid en bijgevolg dat de EU bereid is
om de islam te betrekken bij deze dialoog. Het kader is in België ook ongeveer volledig uitgebouwd,
maar de wil om de dialoog op te starten is er niet.
De institutionalisering van de islam op de verschillende beleidsniveaus werd onderzocht aan de hand
van de consolidatie van de instellingen van de islam, de erkenning van de islam en de creatie van
instellingen en organisaties die de islam vertegenwoordigen (Silvestri, 2007: 140).
Men kon vaststellen dat de Belgische staat de islamitische eredienst nog niet volledig heeft kunnen
institutionaliseren, hoewel de belangrijkste ingrepen al gebeurd zijn. Om een volledige
institutionalisering te bekomen moeten er in het Waalse Gewest nog formele criteria vastgelegd
worden voor de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen en moet de Franstalige Gemeenschap
een verplichte bijscholing voor imams inrichten waardoor imams voldoen aan de in België
vastgelegde vormingsvoorwaarden. Desondanks kan men stellen dat de islam in belangrijke mate
geïnstitutionaliseerd is, wat er weer op wijst dat de ruimte in België wel degelijk bestaat om de
dialoog te starten.
De institutionalisering op het Europese niveau kan enkel beoordeeld worden door de creatie en
erkenning van instellingen die de islamitische eredienst vertegenwoordigen. Instellingen moeten
voldoen aan één formele voorwaarde, ze moeten namelijk verankerd zijn in een lidstaat of meerdere,
en één politieke voorwaarde, ze moeten namelijk de ‗Europese waarden‘ respecteren. In dit onderzoek
kwamen zowel organisaties aan het licht die een vereniging zijn van allerlei nationale organisaties die
zich hergroeperen op het supranationale niveau (bvb FIOE) als organisaties gecreëerd door de EU zelf
zoals MCCE. Het valt op dat de top-down organisaties, zoals MCCE, de achterban en de legitimiteit
ontbreken om de moslims te vertegenwoordigen. Men moet wel vermelden dat de organisaties die de
EU, via BEPA, erkent en betrekt tot de dialoog niet diegene zijn die de meeste impact hebben op
moslims in Europa. Deze organisaties zijn bijgevolg niet diegene die het meest representatief zijn voor
de stem van moslims. Organisaties zoals het European Muslim Network en Présence Musulmanes
lijken ook te kunnen voldoen aan de voorwaarden van de EU, waardoor ze eventueel officieel erkend
kunnen worden. Dit zou de representativiteit van de dialoog kunnen vergroten. Er is ook sprake van
een ‗de facto‘ erkenning van de islam omdat men ook in dialoog gaat met representatieve organen van
de islam, maar de EU is niet bevoegd om de islam formeel te erkennen.
Het vermoeden dat de interne verscheidenheid binnen de islamitische gemeenschap vooral op het
nationale niveau een hindernis is voor de werking van vertegenwoordigende islamitische organisaties
werd bevestigd. (Warner & Wenner, 2006: 460, Saint-Blancat, 2002). Men moet wel opmerken dat
deze elementen ‗an sich‘ geen probleem vormen. Ze vormen echter een hindernis of moeilijkheid
wanneer men, zoals op het Belgische niveau, deze relatie met de islam probeert te formaliseren.
Aangezien de relatie tussen de EU en de islam nooit geformaliseerd is geweest, hebben deze aspecten
minder impact op de politieke dialoog op het supranationaal niveau. Het is dus niet zozeer dat deze
hindernissen worden overkomen op het supranationale niveau, maar dat de EU – door haar keuze om
een informele dialoog met de islam te verkiezen – hier niet mee in aanraking komt en er dus geen
institutionele oplossing voor moet vinden.
Er zijn echter nog andere factoren die erop wijzen dat het Europese bestuursniveau, door haar eigen
dynamiek en die van de islam, het meest aangepast is voor een politieke dialoog met de islam. De
grensoverschrijdende dynamiek die de islam kenmerkt, in dit onderzoek geïllustreerd door ‗de umma‘,
zorgt ervoor dat moslims op het Europese niveau het gevoel krijgen dat ze mee bouwen aan één grote
islamitische gemeenschap. Op het Europese niveau heerst er ook een dynamiek die ervoor zorgt dat de
islam geïnternaliseerd raakt. Door het Europese beleid te beïnvloeden kunnen de islamitische
organisaties invloed hebben op de natiestaten, waardoor ze hun actieradius vergroten: door het
Europese niveau te bespelen kunnen ze een invloed uitoefenen op één van de grootste economische
machten ter wereld.
Bibliografie
Allievi, S. (2003) ‗The international dimension‘. In: Maréchal, B., Allievi, S., Dassetto, F. & Nielsen,
J. (eds.) Muslims in the enlarged Europe : Religion and society. Boston, Brill academic publishers,
449-488
Al Sayyad, N. (2002) ‗Muslim Europe op Euro-Islam: On the discours of Identity and culture‘. In: Al
Sayyad, N. & Castells, M. (eds.) Muslim Europe or Euro-Islam: politics, culture, and citizenship in the
age of globalization. Lanham, Lexington Books, 9-30
Alternative Démocratique des Musulmans de Belgique (2010) Propositions pour le renouvellement de
l‘Organe représentatif des musulmans de Belgique. Project Altératif pour le renouvellement du Culte
Musulman de Belgique. Bruxelles, Alternative Démocratique des Musulmans de Belgique, 22 p.
Barroso, J.M. (2005) Talking against terror: The role of churches and religion in Europe. Brussels,
[Meeting with religious leader], 8 p.
Barroso, J.M. (2008) President Barroso meets leading dignitaries of the three monotheistic religions.
Brussels, [Introduction Speech. Prime Minister Janez Janša and President Hans-Gert Pöttering co-
chaired the meeting], 7 p.
Barroso, J.M. (2009a) President Barroso meets philosophical and non-confessional organizations.
Brussels, [Introduction Speech], 14 p.
Barroso, J.M. (2009b) President Barroso meets leading dignitaries of the three monotheistic religions.
Brussels, [Introduction Speech], 7p.
Bédoyan, I., Van Aelst, P. & Walgrave, S. (2003) Limitations and possibilities of transnational
mobilization. The case of the EU summit protesters in Brussels, 2001. Antwerpen, University of
Antwerp, [Colloques: Les mobilizations altermondialitses], 19 p.
Beersmans, D. (2007) De erkenning van de islamitische geloofsgemeenschap. Een handleiding.
Brussel, Vlaams Minderheidscentrum, 47 p.
Bunt, G. (2000) Virtually Islamic. Cardiff, University of Wales press, 189 p.
Coglievina, S. (2007) Religious discrimination and Legal protection in the European Union. Brussels,
European Network against racism, 26 p.
Commissie van de Europese Gemeenschappen (2005) Mededeling van de Commissie aan het
Europees Parlement en de Raad betreffende rekrutering voor terrorisme: Aanpakken van de factoren
die bijdragen tot gewelddadige radicalisering. Brussel, Commissie van de Europese Gemeenschappen,
15 p.
Commissie van de Europese Gemeenschappen (2007) Mededeling van de Commissie aan de Raad, het
Europees Parlement, het Europees Economische en Sociaal Comité en het Comité van de Regio‘s:
Derde jaarverslag over migratie en integratie. Brussel, Commissie van de Europese Gemeenschappen,
12 p.
Commissie van Wijzen (2006) Verslag van de Commissie van wijzen. De federale financiering van de
bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad. Brussel, [In
opdracht van mevrouw Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie Laurette Onkelinx], 238 p.
Coppenolle W. & Storme M. (2007) Het recht op godsdienstvrijheid en de neutraliteit van de staat.
Het recht op godsdienstvrijheid in de multiculturele rechtstaat. Leuven, [Seminarie Grondslagen van
het Recht], 27 p.
De Pooter, P. (2003) De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en
maatschappij. Brussel, Larcier, 575 p.
Directorate-General for Research (2003) Working paper. Lobbying in the European Union: Current
rules and practices. Brussels, European Parliament, 58 p.
Euro-Mediterranean Conference (1995) Barcelona Declaration and Work Program. Brussels. European
Commission, 17 p.
European Union (2006) Consolidated versions of the treaty on European Union and of treaty
establishing the European community. Brussels, Official Journal of the European Union, 331 p.
Europese Commissie (2004) Final Report [approved by the European Council in June 2004] on an EU
strategic Partnership with the Mediterranean and the Middle East. Brussel, Europese Commissie, 18 p.
Exécutif des Musulmans de Belgique (2010) Projet de renouvellement de l‘Organe Représentatif du
Culte Musulman en Belgique (ORCMB). Bruxelles, Exécutif des Musulmans, 15 p.
Fetzer, J.S. & Soper, J.C. (2005) Muslims and the State in Britain, France, and Germany. Cambridge,
Cambridge University Press, 208 p.
Filibeck, G. (2004) Dialogue between peoples and cultures: actors in the dialogue. Youth promoting a
dialogue of cultures. Brussels, Directorate-General for education and culture, 5 p.
Fogelstroem, J. & Köhler, M.A. (2000) ‗EU- Mediterranen relations and links to the Presence of
Muslim Communities in Europe‘. Cambridge review of international affairs, 12, 2, 228, 239
Göle, N. (2006) ‗Europe‘s Encounter with Islam: What Future‘? Constellations, 13, 2, 248-262
Greenwood, J. (2003) Interest representation in the EU: Demos rules OK? Aberdeen, ARENA
Research Seminar, 17 p.
The Group of Policy Advisers (2004) Activity Report 2004. Brussels, European Commission, 6 p.
Haddad, Y. & Golson, T. (2007) ‗Overhauling Islam: representation, construction, and co-option of
"moderate Islam" in Western Europe‘. Journal of Church and State, 49, 3, 487-516
Hall, P.A. & Taylor, R.C.R. (1996) ‗Political Science and the Three new Institutionalisms‘. Political
Studies, 44, 5, 936-957
Halliday, F. (2002) ‗The politics of the umma: states and community in Islamic movements‘.
Mediterranean politics, 7, 3, 20-41
Hay, C. & Wincott, D. (1998) ‗Structure, agency and historical institutionalism‘. Political Studies,
XLVI, 951-957
Helleyer, H.A. (2006) ‗Muslims and Multiculturalism in the European Union‘. Journal
Of Muslim minority affairs, 26, 3, 329-351
Husson, J.-F. (2005) Le financement des cultes et de la laïcité: Comparaison international et
perspectives. Namur, Presses universitaires de Namur, 269 p.
Husson, J.-F (2007) Le financement des cultes et de la laïcité: Comparaison internationale et
perspectives. Namur, Les éditions namuroises /Presses universitaires de Namur, 9 p.
Husson, J-F. & Dury, J. (2006) Pour une formation des imams en Belgique. Points de référence en
Belgique et en Europe. Bruxelles, Weissenbruch, 84 p.
Jamouchi, M. (2004) La jeunesse et le fait religieux. Bruxelles, Commission européenne, [Dialogue
des peuples et des cultures: Les acteurs du dialogue], 6 p.
Jansen, T. (2000) ‗Europe and religions: the Dialogue between the European Commission and
Churches or Religious Communities‘. Social Compass, 41, 1, 103-112
Kanmaz, M. & El Battitui, M. (2004) Moskeeën, imams en islamleerkrachten in België. Brussel,
Weissenbruch, 50 p.
Kastoryano, R. (2002) Negotiating Identities: States and Immigrants in France and
Germany. Princeton, Princeton University Press, 244 p.
Katzenstein, P. J. & Byrnes T. A. (2006) ‗Transnational religion in an expanding Europe‘.
Perspectives on Politics, 4, 4, 679-694
Katznelson, I. (1998) ‗The doleful dance of politics and policies: Can historical institutionalism make
a difference‘? American Political Science Review, 92, 1, 191-197
Keleman, M. & Smith, W. (2001) ‗Community and its Virtual Promises: A Critique of Cyberlibertian
Rhetoric‘. Information, Communication & Society, 4, 3, 370 - 387
Khatab, S. (2004) ‗Arabism and islamism in Sayyid Quib‘s thought on nationalism‘. The Muslim
world, 94, 217-240
Khedimellah, M. & Tietze, N. (2002) ‗Les dynamiques européennes de l‘islam. Du local au
transnational‘. In: Commissariat Général du Plan (ed.) Croyances religieuses, morales et éthiques
dans le processus de construction européenne. Paris, Documentation Française, 133-143
Koenig, M. (2007) ‗Europeanizing the governance of Religious diversity: An institutionalist Account
of Muslim Struggles for Public recognition‘. Journal of Ethnic and Migration Studies, 33, 6, 911-932
Koopmans, R. & Statham, P. (2000) 'Migration, Ethnic Relations, and Xenophobia as a Field of
Political Contention: An Opportunity Structure Approach'. In: Koopmans, R. & Statham, P. (eds.)
Challenging Immigration and Ethnic Relations Politics: Comparative European Perspectives. Oxford,
Oxford University Press, 13-56
Kort, A. (2005) ‗Dar al-Cyber Islam: Women, domestic violence, and the Islamic reformation on the
World Wide Web‘. Journal of Muslims and Minority affairs, 25, 3, 363-383
Kumar, K. (2002) ‗The nation state, the European union and transnational identities‘. In: Al Sayyad,
N. & Castells, M. (eds.) Muslim Europe or Euro-Islam : politics, culture, and citizenship in the age of
globalization. Lanham, Lexington Books, 53-68
Lubeck, P. (2002) ‗The challenge of Islamic Networks and citizenship claims: Europe‘s painful
adjustment to Globalization‘. In: Sayyad, N. & Castells, M. (eds.) Muslim Europe or Euro-Islam :
politics, culture, and citizenship in the age of globalization. Lanham, Lexington Books, 69-90
Mandaville, P. (2004) Transnational Muslim Politics. Reimagining the Umma. New York, Routledge,
235 p.
Maréchal, B. (2008) ‗Universal Aspirations: The Muslim Brotherhood in Europe‘. ISIM Review, 22,
36-37
Martens, K. (2000) ‗Religie‘. In: De Geest, G., De Ridder, R. & Hobin, V. (ed.) Administratieve
wegwijzer voor vreemdelingen, vluchtelingen en migranten. Deurne, Kluwer, 1989 p.
Massignon, B. (2002) ‗Les Relations des Organismes Européens Religieux et humanistes avec les
Institutions de l‘Union Européenne: Logiques Nationales et confessionnelles et Dynamiques
d‘Européanisation‘. In: Commissariat Général du Plan (ed.) Croyances religieuses, morales et éthiques
dans le processus de construction européenne. Paris, Documentation Française, 23-40
Merley, S. (2008) The federation of Islamic organizations in Europe. Brussels, The NEFA
foundations, 55 p.
Mirza, M. (2007) Living Apart Together: British Muslims and the Paradox of Multiculturalism.
London, Policy exchange, 99 p.
Mitchell, C. (2006) Religion, identity and politics in Northern Ireland. Boundaries of belonging and
belief. Aldershot, Ashgate publishing, 179 p.
Parker, M. A. (2005) The Europeanization of Islam: The Role of the Multi-Level Structure of the EU.
Pittsburgh, Department of political Science University of Pittsburgh, [Paper prepared for presentation
at the Ninth Biennial International Conference of the European Union Studies Association], 23 p.
Pfaff, S. (2007) Integrating Muslims in Europe and the United States: Islam, Religious Institutions,
and the problem of Multiculturalism. Colorado, [Paper prepared for the ‗Multiculturalism and the
Discontents‘ Conference, University of Colorado-Boulder], 56 p.
Pierson, P. & Skocpol, T. ( 2002) Historical Institutionalism in Contemporary Political Science.
Boston, Harvard University Press, 33 p.
Poole, E. (2002) ‗Networking Islam: The democratizing potential of New technologies in relation to
Muslim communities‘. The public, 9, 1, 51-64
Prodi, R. (2003a) Speaking Notes on the first meeting of the group on the spiritual and cultural
dimensions on the enlarged European Union. Brussels, Group on the spiritual and cultural dimensions
on the enlarged European Union, 4 p.
Prodi, R. (2003b) The role of religion in European integration. Brussels, [Speaking notes for Romano
Prodi at the third meeting of the reflection group on the Spiritual and Cultural Dimension of Europe],
6 p.
Ramadan, T. (2006) ‗Muslims, the pope and European Identity‘. New Perspectives Quarterly, 23, 4,
14-18
Rimanque, K. (1999) De grondwet toegelicht, gewikt en gewogen. Antwerpen, Intersentia
rechtswetenschappen, 426 p.
Roy, O. (2004) Globalized Islam: The search for a new ummah. New York, Columbia University
Press, 378 p.
Saint-Blancat, C. (2002) ‗L‘Islam en diaspora: Un laboratoire de gestion du pluralisme‘. In:
Commissariat Général du Plan (ed.) Croyances religieuses, morales et éthiques dans le processus de
construction européenne. Paris, Documentation Française, 53-66
Salih, R. (2004) ‗The backward and the new national, transnational and post-national Islam in
Europe‘. Journal of ethnic and migration studies, 30, 5, 995-1011
Schmidt, G. (2005) ‗The Transnational ummah – Myth or Reality? Examples from the Western
Diasporas‘. The Muslim World, 95, 4, 575-586
Schneiberg, M & Lounsbury, M. (2008) ‗Social Movements and Institutional Analysis‘. In:
Greenwood, R., Oliver, C. en Sablin-Andersson, K. (eds.) The Handbook of Organizational
Institutionalism. London, Sage Publications, 650-672
Schwartz, H. (2004) Down the wrong path: Path dependency, increasing returns and historical
institutionalism. Charlottesville, University of Virginia, 16 p.
Silvestri, S. (2005) ‗EU relations with Islam in the context of the EMP‘s Cultural Dialogue‘.
Mediterranean Politics, 10, 3, 385-405
Silvestri, S. (2007) ‗Asserting Islam in the EU: actors, strategies and priorities‘. In: François Foret
(ed.) L‘espace public européen à l‘épreuve du religieux. Bruxelles, Editions de Bruxelles, 139-177
Silvestri, S. (2009a) ‗Islam and religion in the political system‘. West European Politics, 32, 6, 1212-
1239
Silvestri, S. (2009b) Moderate islamist Groups in Europe: The Muslim Brothers. Cambridge,
Cambridge University Press, 20 p.
Silvestri, S. (2010a) ‗Muslim Self-Organization in Europe: Risks and Odds of State Intervention‘. In:
Kreienbrink, A. & Bodenstein, M. (eds.) Muslim Organizations and the State – European Perspectives.
Nürnberg, Bundesamt für Migrations und Flüchtlinge, 38-53
Silvestri, S. (2010b) ‗Public policies towards Muslims and the institutionalization of ‗Moderate Islam‘
in Europe. Some critical reflections‘. In: Anna Triandafyllidou (ed.) Muslims in 21st Century Europe.
Structural and cultural perspectives. Milton Park, Routledge, 45-58
Smith, J. (2005) Transnational activist groups. St. Joseph County, University of Notre Dame Press , 2
p.
Soysal, Y. N. (1997) ‗Changing parameters of citizenship and claims-making: Organized Islam in
European public spheres‘. Theory and society, 26, 4, 509-527
Steinmo, S. (2008) ‗What is historical institutionalism‘? In: Della Porta, D. & Keating, M. (eds.)
Approaches in the social scniences. Cambrdige, Cambrdige University Press, 150-178
Steunenberg, B. (2000) Institutionele verandering: naar een bestuurskunde bewegend tussen
‗vloeibare‘ en ‗gestolde‘ voorkeuren. Leiden, Universiteit Leiden, [Rede uitgesproken bij de
aanvaarding van het ambt van hoogleraar bestuurskunde met inbegrip van de institutionele economie
van het openbaar bestuur], 28 p.
Stox, I. (2005) ‗Een paradoxale scheiding. De laiciteé van de staat in de Belgische grondwet‘. Jura
Falconis, 41, 1, 37-62
Swatos W.H. & Christiano, K.J. (2000) ‗Secularization theory‘. In: Swatos, W.H. & Olson, D. (eds.)
The secularization debate. Lanham, Rowland & Littlefield, 1-20
Tarrow, S. (2005) The new transnational activism. Cambridge, Cambridge University Press, 258 p.
Thelen, K. (1999) ‗Historical institutionalism in comparative politics‘. Annual review of Political
Science, 2, 369-404
Thelen, K. & Steinmo, S. (1992) ‗Historical institutionalism: State, Society and economics.‘ In:
Steinmo, S., Thelen, K. &Longstreth, F. (eds.) Structuring politics. Historical Institutionalism in
comparative politics. New York, Cambridge University Press, 272 p.
Vertovec, S. & Peach, C. (1997) Islam in Europe: The Politics of Religion and Community.
Basingstoke, Macmillan, 312 p.
Vos, H. (2007) Besluitvorming in de Europese Unie. Een survival kit. Leuven, Acco, 207 p.
Vicente, R. (2004) ‗Les religions dans l‘Union européenne‘. In: Friedli, R. & Schneuwly, P. M. (eds.)
L‘Europe des religions. Eléments d‘analyse des champs religieux européens. Bruxelles, Peter Lang,
15-32
Yu Wen Chen, J. (2008) Transnational cooperation of national self-determination activism: A survey
analysis of European Ethnopolitical Groups. Delmenhorst, Transatlantic graduate student workshop,
[Dissertation outline], 10 p.
Warner, C. M. & Wenner M. W. (2006) ‗Religion and the Political Organization of Muslims in
Europe‘. Perspectives on Politics, 4, 3, 457-479
Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (2004) De Europese Unie, Turkije en de Islam.
Amsterdam, Amsterdam University Press, 76 p.
Willaime, J. P. (2002) ‗Les formes de coopération des organisations et acteurs religieux en Europe
entre œcuménisme et quêtes identitaires‘. In: Commissariat Général du Plan (ed.) Croyances
religieuses, morales et éthiques dans le processus de construction européenne. Paris, Documentation
Française, 23-40
Zemni, S. (2002) ‗Islam, European Identity and the Limits of Multiculturalism‘. In: Shadid, W.A.R. &
van Koningsveld, P.S. (eds.) Religious freedom and the neutrality of the state : the position of Islam in
the European Union. Leuven, Peeters, 158-173
Internetbronnen:
http://vigilancemusulmane.be/IMG/pdf/AR28082008.pdf , 30/03/2010
http://www.embnet.be/ORCMB/Composition/Ex%C3%A9cutifdesMusulmansdeBelgique/tabid/501/D
efault.aspx , 30/03/2010
http://www.kbs-frb.be/uploadedFiles/KBS-
FRB/Files/NL/PUB_1447_Moskeeen_imams_islamleerkrachten.pdf , 04/04/2010
http://ec.europa.eu/external_relations/euromed , 17/04/2010
http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm ,
24/04/2010
http://www.flwi.ugent.be/cie/documenten/proposition_ducarme.pdf , 24/04/2010
http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/activities/dialogues_religions/docs/events/speech_programme_
2009.pdf , 29/04/2010
http://www.flwi.ugent.be/cie/CIE/zemni_parker_1.htm, 05/05/2010
http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm,
10/05/2010
http://belgium.usembassy.gov/irfr2009dutch.html , 12/07/2010
http://www.embnet.be/Portals/0/Traitements%20des%20ministres.pdf , 12/07/2010
http://www.marinokeulen.be/mod_news/minister-keulen-erkent-8-moskeeen , 12/07/2010
http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showVIVerslag.action?id=574504 , 12/07/2010
http://stripe.colorado.edu/~steinmo/foweracker.pdf , 14/07/2010
http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/activities/dialogues_religions/index_en.htm , 15/07/2010
http://www.eppgroup.eu/interculturaldialogue/default_en.asp , 15/07/2010
http://ec.europa.eu/dgs/policy_advisers/archives/activities/dialogue_religions_humanisms/sfe_en.htm ,
15/07/2010
http://www.seechange.org/media/EuroParl%20Seminar.htm , 15/07/2010
http://www.greens-
efa.org/cms/topics/dok/108/[email protected] , 15/07/2010
http://www.pes.org/en/news/cartoon-controversy-not-clash-civilisations , 15/07/2010
http://www.eppgroup.eu/interculturaldialogue/archives_en.asp , 15/07/2010
http://www.prnewswire.com/news-releases/inter-religious-meeting-organized-in-the-european-
parliament-on-increasing-understanding-between-islam-and-the-west---series-i-96162029.html ,
15/07/2010
http://www.ifeg.be/ifeg/index.php?option=com_content&view=article&id=55&Itemid=79 ,
17/07/2010
http://www.flw.ugent.be/cie/documenten/muslim_charter.pdf , 17/07/2010
http://www.e-cfr.org/en/index.php?ArticleID=320 , 17/07/2010
http://www.vatican.va/roman_curia/pontifical_councils/migrants/pom2008_107/rc_pc_migrants_pom
107_inter-cultural-silvestri.html , 17/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/publication_view.php?id=64 , 17/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/publication_view.php?id=64 , 17/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/ , 17/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=454 , 17/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=405 ,17/07/2010
http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/epl-corta/documents/Formation_continue_2008-2009.pdf ,
19/07/2010
http://www.ifeg.be/ifeg/index.php?option=com_content&view=article&id=143&Itemid=136 ,
19/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=459 , 19/07/2010
http://www.e-cfr.org//en/ECFR.pdf , 19/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=422 , 19/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/a_propos_de_pm.htm#philosophie , 19/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/structure.htm , 19/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/# , 19/07/2010
http://www.presencemusulmane.org/a_propos_de_pm.htm#philosophie , 19/07/2010
http://www.tariqramadan.com/Une-Presence-musulmane-une-vision.html , 19/07/2010
http://carolinefourest.wordpress.com/?s=ramadan , 19/07/2010
http://www.ua.ac.be/main.aspx?c=.CEMIS&n=82652 , 20/07/2010
http://www.echr.coe.int/NR/rdonlyres/655FDBCF-1D46-4B36-9DAB-
99F4CB59863C/0/NLD_CONV.pdf , 21/07/2010
http://www.uclouvain.be/cps/ucl/doc/epl-corta/documents/Formation_continue_2009-2010.pdf ,
21/07/2010
http://dictionary.sensagent.com/directive+2000/43/ec+on+anti-discrimination/en-en/ , 21/07/2010
http://www.aedh.eu/plugins/fckeditor/userfiles/file/Discriminations%20et%20droits%20des%20minor
it%C3%A9s/27_11_2000_Council_Directive_2000_78_EC.pdf , 21/07/2010
http://assembly.coe.int/mainf.asp?Link=/documents/adoptedtext/ta91/frec1162.htm , 21/07/2010
http://ec.europa.eu/bepa/pdf/about_pdf_see_also/organisation_chart_2010_en.pdf , 21/07/2010
http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/citizenship_of_the_union/l33501_nl.
htm , 21/07/2010
http://europa.eu/legislation_summaries/external_relations/relations_with_third_countries/mediterranea
n_partner_countries/r15001_en.htm , 23/07/2010
http://www.flw.ugent.be/cie/archief/docu57.htm , 25/07/2010
http://www.euro-muslims.eu/index.php?id=458 , 26/07/2010
http://www.euro-muslim.com/En_news_Details.aspx?News_ID=756 , 26/07/2010
http://mediation.blogs.lalibre.be/archive/2009/02/01/screening-–-avis-de-la-commission-de-la-
protection-de-la-vie.html#more , 27/07/2010