Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

22
1 Datum Lesnummer Docent Excursie Plaats excursie Wo 6 april Les 1: Landschap Wilbert Kerkhof Geen excursie Wo 13 april Les 2: Vogels Tom Damm 17 april, 09.00 uur Oudorperhout Wo 20 april Les 3: Strand Wilbert Kerkhof 24 april Wijk aan Zee Wo 11 mei Les 4: Amfibieën en reptielen John Scheepe 22 mei Wo 18 mei Les 5: Hydrobiologie Jaap Cost Budde 22 mei Wo 25 mei Les 6: Planten Sipke Gonggrijp 29 mei Basiscursus veldbiologie KNNV Regio Alkmaar Syllabus 2016

Transcript of Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Page 1: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

1

Datum Lesnummer Docent Excursie Plaats excursie

Wo 6 april Les 1: Landschap Wilbert Kerkhof Geen excursie

Wo 13 april Les 2: Vogels Tom Damm 17 april, 09.00 uur Oudorperhout

Wo 20 april Les 3: Strand Wilbert Kerkhof 24 april Wijk aan Zee

Wo 11 mei Les 4: Amfibieën en reptielen John Scheepe 22 mei

Wo 18 mei Les 5: Hydrobiologie Jaap Cost Budde 22 mei

Wo 25 mei Les 6: Planten Sipke Gonggrijp 29 mei

Basiscursus veldbiologie

KNNV Regio Alkmaar

Syllabus 2016

Page 2: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

2

Inleiding

De bedoeling van de cursus is dat u tijdens en na de cursus met andere

ogen gaat kijken naar het landschap en zijn bewoners in en om

Alkmaar.

We beginnen met het landschap Een doorsnede van Noordzee tot

IJselmeer. Aan de hand van het landschap wordt een aantal begrippen

over landschap, flora en fauna geïntroduceerd.

In de lessen erna gaan we vooral in op de planten en dieren in onze

omgeving. Hoe komen we achter hun naam? Wat hebben ze hier te

zoeken? Van welke organismen zijn ze afhankelijk? Hoe kwetsbaar

zijn ze en hoe kunnen we ze beschermen?

We hopen dat u aan het einde van de cursus uw omgeving met andere

ogen beziet en dat u misschien wel besluit zich verder op dit gebied te

ontwikkelen door lid te worden van een organisatie die zich inspant

om de natuur, zoals wij u die hebben leren kennen, te bestuderen en te

beschermen.

De cursus wordt gegeven door leden van de Koninklijke Nederlandse

Natuurhistorische Vereniging (KNNV), afdeling regio Alkmaar. De

KNNV werd door o.a. Heimans en Thijsse opgericht in 1901 - ze

bestaat dit jaar dus 115 jaar- om de natuurstudie te bevorderen. De

afdeling regio Alkmaar is 98 jaar oud.

Beroemd zijn de uitgaven van de KNNV Uitgeverij, met als parel de

serie “Nederlandse Fauna”. KNNV-leden krijgen 10% korting op de

KNNV uitgaven.

Naast de KNNV zijn in ons gebied ook actief het Instituut voor

Natuureducatie (IVN) afdeling Noord-Kennemerland, die meer de

nadruk op educatie legt, en de Vogelwerkgroep Alkmaar, die zich

beperkt tot de studie van de vogels.

Inhoud van de syllabus

Inleiding

Les 1. Landschap

Les 2. Vogels

Les 3. Strand

Les 4. Amfibieën en reptielen

Les 5. Hydrobiologie

Les 6 Planten

Page 3: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

2

Les 1. Landschap, ecosystemen

Inhoud van de les:

Het ontstaan van het landschap

Van landschap naar ecosysteem

Biotopen en levensgemeenschappen

De naamgeving van levende wezens

Indeling van organismen in vijf rijken

De geschiedenis van het land.

Noord-Holland kent geologisch gezien een korte maar heftige

ontstaansgeschiedenis. De invloed van de zee in verschillende tijden

is nog goed in de gevormde landschappen terug te vinden. Zand- en

kleiafzetting, veenvorming en menselijke activiteiten zijn duidelijk

van invloed geweest en herkenbaar in de structuren van de bodem en

van de begroeiing. Door deze invloeden zijn diverse landschapstypen

ontstaan met verschillende ecosystemen en daarin biotopen met

eigen levensgemeenschappen. Veel van de voorkomende soorten zijn

aangepast aan de plaatselijke omstandigheden en komen daardoor

niet op andere plekken voor.

Van landschap naar ecosysteem

Het landschap - en dus ook het biotoop - blijkt te bestaan uit

levenloze dingen (abiotische factoren) zoals zoet water, temperatuur,

bodem en levende wezens (de biotische factoren).

De levende wezens worden ingedeeld in verschillende rijken zoals,

eencelligen, schimmels, planten en dieren. Alle afzonderlijke soorten

stellen eigen eisen aan hun leefomgeving. Sommige komen slechts

zeer plaatselijk voor vanwege bijvoorbeeld de binding aan een

grondsoort, waardplant, gastheer of een combinatie hiervan. Andere

soorten hebben juist een grotere verspreiding b.v. vanwege de grote

beschikbaarheid van basisvoorwaarden die de soort stelt.

Biotopen en levensgemeenschappen

De in een biotoop voorkomende organismen hebben vaak een

bepaalde relatie met elkaar. De meest belangrijke daarvan is een

voedselrelatie. Zo kunnen dieren niet leven in een biotoop zonder

planten of, op zeer kleine schaal, bacteriën. We spreken hierbij dan

over producenten en consumenten. Het totaal aan soorten in een

biotoop kan weergegeven worden in een voedselweb of een

voedselpiramide. Inzicht in deze relaties kan zorgen voor meer begrip

over het voorkomen en de levenswijze van soorten. In het

practicumdeel van de les wordt hier nader op ingegaan.

Docent: Wilbert Kerkhof

Mail: [email protected]

Page 4: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

3

Practicum

In de lesruimte zijn 16 verschillende genummerde organismen opgesteld. De cursisten dienen

de soorten van de juiste naam en nummer te voorzien en ze in het juiste habitat plaatsen.

In het tweede deel van de opdracht moeten de soorten op het juiste niveau in verschillende

voedselpiramides worden gerangschikt.

In de nabespreking van de opdracht worden verschillende ecosystemen en daarin

voorkomende soorten nader besproken.

Page 5: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

4

Naamgeving

De soortnaam.

Bij het practicum hadden de meeste soorten een Nederlandse naam. Het probleem is dat een soort ook buiten Nederland kan voorkomen en dan een andere naam krijgt. Linnaeus (1707- 1778) heeft dat probleem opgelost door de soort twee namen te geven (binaire nomenclatuur) een geslachtaanduiding en een soortnaam, in het Latijn, en daarachter de naam van de beschrijver van de soort. Vergelijk het maar met onze naamgeving: de Mol (geslacht) Linda (soort)- alleen hier ontbreekt de naamgever. Voorbeeld: Leucorrhinia pectoralis, gevlekte witsnuitlibel (Charpentier, 1825) Leucorrhinia dubia, venwitsnuitlibel (Van der Linden,1825) Leucorrhinia rubicunda, noordse witsnuitlibel (Linnaeus, 1758) Libellula depressa, platbuik (Linnaeus, 1758)

Je ziet meteen wie naaste familie van elkaar is en wie de

wetenschappelijke naam en de soortbeschrijving heeft gegeven.

Ordening en naamgeving van soorten in de biologie heet

systematiek.

Gevlekte witsnuitlibel

Page 6: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

5

Ordening: de vijf rijken

We zien dat er in een landschap drie groepen soorten zijn:

producenten (de groene planten), consumenten (de dieren) en

reducenten (schimmels en bacteriën). Als we dit gegeven

combineren met het type cel waaruit levende wezens zijn

opgebouwd, dan kunnen we alle levende wezens op aarde, en dus

ook die in een polder, plaatsen in vijf rijken. Ook dit is weer een

stukje systematiek, net als de naamgeving.

Bacteriën zijn reducenten en bestaan uit één primitieve cel. Zij

vormen het rijk van de prokaryoten. Alle andere organismen zijn

opgebouwd uit één of meer ‘moderne’ of eukaryotische cellen.

Bestaan ze uit één cel dan vormen ze het rijk van de Eencelligen.

Bestaat het organisme uit een bijzondere eukaryotische cel, de hyfe,

is het meercellig en is het een reducent dan zit het in het

Schimmelrijk. Bestaat het uit een eukaryotische cel met celwand en

is het een producent dan plaatst men die in het Plantenrijk. En

tenslotte: eukaryotische cel zonder celwand en consument:

Dierenrijk.

Zoals met alle wetenschap is ook dit een tijdelijke indeling.

Tegenwoordig is het veel ingewikkelder. Met de recente

mogelijkheden om via DNA-onderzoek soorten tot op celniveau te

beoordelen zijn veel van de oude indelingen niet correct gebleken

en door nieuwe afspraken vervangen. Zie deel 10 van de

Nederlandse Fauna “De Nederlandse Biodiversiteit”, dat

verschenen is in 2011, het Jaar van de Biodiversiteit.

Literatuur

- Getekend land, Herman Lambooij, Hoogheemraadschap

Noordhollands Noorderkwartier 1987

- …die water keert, Herman Lambooij, Hoogheemraadschap

Uitwaterende sluizen 1994

- De Nederlandse libellen, Dijkstra et.al., Naturalis/EIS/KNNV

2002

- De Nederlandse biodiversiteit, Noordijk et. al., Naturalis/EIS

Nederland 2010

Excursie

Locatie wordt nader bekend gemaakt

De vijf rijken

1. Bacteriën

2. Eencelligen

3. Schimmels

4. Planten

5. Dieren

Page 7: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

6

Les 2: Vogels docent Tom Damm

[email protected]

Bij dit thema worden de volgende onderwerpen behandeld:

Ordening binnen het dierenrijk

Bouwplan van vogels

Diversiteit van vogels

Levenscyclus

Gedrag

Determinatie

Veldonderzoek

Binnen het dierenrijk zijn de gewervelden, gekenmerkt door een inwendig skelet, een bij

velen goed bekende groep: we behoren er zelf toe, net als onze trouwe viervoeters, de kikkers

of vissen in onze vijver en de alom aanwezige vogels. Na een inleiding over de verschillende

klassen binnen de gewervelden wordt dieper ingegaan op de klasse van de vogels, omdat die

in onze streken verreweg de meeste soorten omvat, die bovendien relatief gemakkelijk

waarneembaar zijn.

Ordening

De gewervelden die bij ons voorkomen worden

onderverdeeld in de klassen in de figuur Ordening.

Deze klassen worden in de les globaal behandeld.

Bouwplan van vogels

Vogels zijn warmbloedig, hebben één paar loop- of

zwempoten, één paar vleugels, veren en een snavel.

De botten zijn hol en daarmee aangepast aan het

vliegen. Verder wordt met name ingegaan op zaken

die afwijken van die bij andere gewervelden.

Diversiteit van vogels

Vogels vind je in allerlei soorten en maten, van de zeer

kleine kolibries tot en met de Struisvogel. Van stevig

uitziende vogels met sterke klauwen en een haaksnavel

tot ranke vogels op stelten met een lange dunne snavel.

Op basis van dit soort kenmerken zijn de vogels

gegroepeerd in orden en families. De bij ons broedende

en als doortrekker of wintergast voorkomende vogels

behoren tot 21 ordes. De belangrijkste hiervan zullen

worden besproken. De cursisten worden geholpen om

zelf verschillende ordes en families te herkennen. De

groepen die in onze omgeving aangetroffen kunnen

worden krijgen hierbij de meeste aandacht.

Rijk

Animalia

Fylum

Chordadieren

Subfylum

gewervelden

Klasse

Rondbekken

Klasse

Kraakbeenvissen

Klasse

Straalvinnigen

Klasse

Amfibieen

Klasse

Zoogdieren

Klasse

Reptielen

Klasse

Vogels

Wintertaling

Ordening

Page 8: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

7

Levenscyclus

In het algemeen maken vogels nesten, leggen ze eieren en

bebroeden ze die, waarna de jongen óf direct het nest

verlaten (nestvlieders) óf op en rond het nest opgroeien tot

ze kunnen vliegen (nestblijvers). Daarna trekt een deel van

de vogels weg, terwijl een ander deel hier blijft en

gezelschap en concurrentie krijgt van vogels uit noordelijker

en oostelijker streken. Aan de hand van enkele voorbeelden

wordt dit toegelicht.

Gedrag

In dit onderdeel worden allerlei gedragingen besproken,

zoals zang, balts, poetsgedrag, voedselzoeken, rui en

(slaap)trek. Binnen de besproken ordes en families vertonen

de soorten hierin grote overeenkomsten.

Determinatie

Terwijl voor het onderscheiden van ordes en families

meestal structuurkenmerken bepalend zijn, gaat het binnen

de families vaker om verschillen in het verenkleed. Bij

zangvogels is het geluid dat ze produceren vaak een handig

hulpmiddel, omdat je dat eerder hoort dan dat je de vogel

ziet. Tijdens het tweede deel van de avond wordt geprobeerd

een aantal soorten te determineren.

Veldonderzoek

In het veld is een verrekijker eigenlijk onmisbaar en vaak is

ook een telescoop een zeer handig hulpmiddel. Daarnaast

worden nog enkele andere hulpmiddelen getoond en

besproken.

Literatuur en websites

vogelbescherming.nl

vogelvisie.nl

sovon.nl

Excursie

Datum excursie: zondag 17 april, Tijd: 9:00 uur, locatie:

Oudorper Polder. Verzamelen: Bij fietsbrug over Hoornsche

Vaart (vlakbij het zwembad).

Bruine kiekendief

Rietzanger

Kluut

Page 9: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

8

Les 3 Het Strand

Het grootste natuurgebied van Nederland is zonder twijfel

de Noordzee. In het water en op de bodem vindt een

veelheid van dieren een plek om te leven. Hoewel het

merendeel van deze natuur onder water verborgen blijft

zijn er op het strand toch nog veel soorten en resten van

soorten van achtergebleven zeeleven te vinden.

In de les over zee en strand wordt een grote

verscheidenheid aan onderwerpen in een powerpoint

presentatie behandeld.

Hard substraat en zacht substraat

Hoog water, laag water

Ordening

1. schelpen

2. vissen

3. kwallen

4. krabben

5. stekelhuidigen

6. wieren

Determineren (practicum gedeelte)

Hard substraat en zacht substraat.

De Nederlandse kust bestaat voor het grootste deel uit zand. De meeste levensvormen in onze

zee zijn dan ook aangepast aan die omstandigheid. In deze habitat zijn er meer organismen die

zich ingraven dan vastklampers.

Bij havenhoofden en met basalt beklede dijken en strekdammen komen juist de soorten van harde ondergronden voor.

Het derde millieutype is de waterkolom. Hierin leven vrij levende organismen als plankton,

kwallen, inktvissen en vissen.

Verschillende levensgemeenschappen worden tijdens de les behandeld.

Hoog water, laag water. Onder invloed van de stand van de maan bewegen alle grote watermassa’s op aarde. Dit resulteert

in eb- en vloedstromen langs de kusten, ook wel het getij genoemd. Dit getij heeft belangrijke

invloed op het voorkomen van kustleven. Sommige soorten verdragen het om regelmatig droog te

vallen terwijl andere daar niet tegen bestand zijn. Ook voor het zoeken op het strand is het getij

van belang. Zowel op de hoogwaterlijn als langs de laagwaterlijn worden interessante vondsten

gedaan.

Page 10: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

9

Ordening

Schelpen

Schelpen zijn de uitwendige skeletten van weekdieren.

Afgaand op de vorm van de schelp en het weke lichaam

kunnen de weekdieren in verschillende klassen onderverdeeld

worden. 1. keverslakken

2. (huisjes)slakken

3. olifantstanden

4. tweekleppigen

5. inktvissen

Tijdens de les worden belangrijke kenmerken van de verschillende

schelpen besproken.

Vissen

Enkele van de voorkomende vissen worden besproken, ook

eikapsels van roggen en haaien worden behandeld.

Kwallen

Aan deze holtedieren wordt kort aandacht besteed. De plaats in

het dierenrijk, de leefwijze en de trefkans per seizoen komen

aan bod.

Krabben

Enkele soorten kreeftachtigen zoals krabben, heremietkreeften,

zeepokken en eendenmossels worden getoond.

Stekelhuidigen

Van de zeesterren en zee-egels zijn diverse soorten op het strand te

vinden, om welke soorten het gaat en waar en wanneer je ze kunt

vinden komt ter sprake.

Wieren

De meeste wieren hebben een harde ondergrond nodig om zich

aan te hechten. Als deze veelcellige algen echter losraken bij een

storm kunnen ze met de zeestromen over grote afstanden

meegevoerd worden en op het strand achterblijven. Enkele van

de meer algemene soorten worden behandeld.

Determineren (practicum)

Met behulp van schelpenzoekkaarten en verschillende veldgidsen

gaan de cursisten zelf aan de slag. Van 15 tot 20 soorten schelpen

moet de naam gevonden worden en van sommige soorten ook nog

extra ecologische informatie opgespoord worden. Dat wat normaal

na het strandbezoek gedaan wordt vindt op deze avond dus juist

vooraf plaats.

Noorzeekrab

Kompaskwal

Braam

Page 11: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

10

Informatie

Tijdens de les zullen veel verschillende soorten

strandvondsten uitgestald worden.

Ook is er een breed scala aan literatuur aanwezig

waarmee de cursisten zich tijdens het practicum

mee vertrouwd kunnen maken.

Verder zijn alle bij de KNNV beschikbare zoekkaarten

voor het strand aanwezig.

Op de eigen website van de KNNV regio Alkmaar

staan alle excursieverslagen van de laatste jaren.

Veel extra informatie over en van de strandwerkgroep

is te vinden in de digitale nieuwsbrief de Knorhaan op

dezelfde website.

Op de volgende websites is informatie te vinden over dit

onderwerp:

www.Nederlandsesoorten.nl

www.soortenbank.nl

www.anemoon.org

www.zeeinzicht.nl

www.krabbennet.nl

www.natuurinformatie.nl (schelpen)

www.getij.nl

Excursie

Locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt.

Eikapsels hondshaai

Gewone slangster

Weduweroos

Page 12: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

11

Les 4. Amfibien en reptielen Docent: John Scheepe

[email protected]

Wat is herpetofauna:

De naam is afgeleid van het Griekse “herpeton”, kruipend dier.

De herpetofauna omvat twee aparte klassen van gewervelde dieren: Amfibieën en Reptielen.

Wat ze gemeenschappelijk hebben is, behalve het “kruipende”, het koudbloedige.

Welke onderwerpen komen aan bod:

Een overzicht van inheemse reptielen en amfibieën;

Overeenkomsten en verschillen;

De biotoop waarin zij gedijen;

Soortherkenning, waarbij vooral aandacht gegeven wordt aan soorten die in Noord-

Holland voorkomen;

Waarnemen en herkennen van amfibieën en reptielen;

Bedreigingen.

Welke kennis wordt als bekend verondersteld:

Taxonomie;

Koud- en warmbloedig.

Hazelworm

Page 13: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

12

Overzicht Amfibieën en Reptielen in Noord-Holland Cross-list: Nederlands -Wetenschappelijk - Engels

kleine watersalamander Lissotriton vulgaris Smooth newt

kamsalamander Triturus cristatus Northern crested newt

poelkikker Rana lessonae Pool frog

bastaardkikker Rana klepton esculanta Edible frog

meerkikker Rana ridibunda Marsh frog

groene kikker complex Rana esculenta synklepton Water frogs

bruine kikker Rana temporaria Common frog

heikikker Rana arvalis Moor frog

gewone pad Bufo bufo Common toad

rugstreeppad Bufo calamita Natterjack

ringslang Natrix natrix Grass snake

zandhagedis Lacerta agilis Sand lizard

hazelworm Anguis fragilis Slow worm

Rugstreeppad

Kleine watersalamander

Page 14: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

13

Les 5. Sloot en plas. docenten: Jaap Cost Budde en Coen de Rijk

Mail: [email protected]

Hydrobiologie en waterkwaliteit.

In de Europese Kaderrichtlijn Water zijn naast de abiotische gegevens, zoals zuurgraad,

zuurstofgehalte en voedingsstoffen, ook inventarisaties van flora en fauna in het water van

groot belang voor het meten van die waterkwaliteit. In dit gedeelte van de cursus geven we een

inleiding over de algemene ecologische processen van water, een (zeer kort) overzicht van

welke groepen organismen zich in water bevinden, een praktische methode om waterkwaliteit

te meten aan de hand van waterorganismen. En tenslotte geven we een aantal typeringen van

water zoals die gebruikt worden bij natuurbeheerders zoals het waterschap en recreatievissers.

Ecologie

Het voorkomen van verschillende vormen van leven in

water is afhankelijk van een aantal ingewikkelde

processen. We bekijken twee belangrijke processen die

van belang zijn voor leven in een vijver, en de

voorwaarden daarvoor.

Bacteriën kunnen voedingsstoffen zoals meststoffen ook

zonder zuurstof omzetten in bruikbare stoffen voor

plantengroei. We merken dat vooral aan de stoffen die

daarbij ontstaan: methaangas en zwavelwaterstof (rotte

eieren) en een grote hoeveelheid voedselrijk slib.

Plantengroei is nodig voor het tweede proces om de

kringloop volledig te maken: de fotosynthese. Weinig

zonlicht , bijvoorbeeld door troebel water, leidt niet tot

een volledig ontwikkeld systeem van producenten en

reducenten. “We missen iets”: groene planten, grotere

insecten en roofvissen die jagen in helder water.

Waterkwaliteit

Water kan onder goede omstandigheden zichzelf schoon

te maken (zelf reinigend vermogen). Zelfs van giftige

stoffen. Behalve zuurstof en zonlicht speelt stroming een

belangrijke rol. In poldersloten ontstaat die door bemaling

en natuurlijke afwateringen. Ook microstroming door de

afwezigheid van waterplanten is een onderschatte factor.

Bij vijvers en plassen komt daar ook een stroming bij die

ontstaat door dieper kouder water en warmer

oppervlaktewater.

Page 15: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

14

Soorten waterbewoners.

We laten op de zoekkaart een aantal soorten dieren zien.

In de les behandelen we een aantal soortgroepen om een idee te geven over de diversiteit van

waterleven.

Waterplanten: oeverplanten: Riet, Lisdodde, enz. drijvende waterplanten: Gele Plomp,

Waterlelie, Kroos (6 soorten) enz, .ondergedoken waterplanten: Kranswieren (8), Waterpest

(2), fonteinkruid, enz.

Fytoplankton: Holtedieren, Sponzen, Poliepen, kwallen, mosdiertjes, Bacteriën en Algen

Blauwalgen, Groenalgen (flap, waternetje) , Sieralgen (diatomeeën )

Protozoa en Metazoa: Flagellaten, Wimperdiertjes, sponzen, Rotordiertjes, Poliepen,

Radardiertjes, Poliepen, Watervlooien en Mosselkreeftjes

Macrofauna : Platwormen (8), Bloedzuigers (10), Borstelwormen (7 groepen; tubifex) ,

Kreeftachtigen en Schaaldieren (31, waaronder karperluis en waterpissebed en vlokreeften),

Watermijten (128, waaronder de rode “spinnetjes”), Waterspinnen (1), Wantsen ( 47 soorten

o.a. bootsmannetjes, schaatsenrijders) , Libellen (23), Kokerjuffers (49), Slijkvliegen,

Sponsgaasvliegen (4), Haften (7), Kevers (139), Larven van vliegen en muggen en motjes

(125), Slakken (36; moerasslak, diepslak), tweekleppigen (11 o.a. Zwanenmossel)

Gewervelden: Vissen en Amfibieën (en hun “larven”)

Page 16: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

15

Waterkwaliteit meten

Het ligt voor de hand om de waterkwaliteit te meten. We

kunnen dat bijvoorbeeld doen aan de hand van de levende

organismen, de biodiversiteit . We kunnen kijken naar de

meest kritische soorten organismen en aan de hand daarvan

kijken of een watermilieu een goede kwaliteit heeft.

Veel insecten zoals bijvoorbeeld de waterspin maken een

luchtbel voor onder water. Hiervoor moet de oppervlakte-

spanning van water hoog zijn en dat lukt niet met teveel

voedingszouten in het water.

Bepaalde kranswiersoorten groeien in een milieu met een

specifieke zuurgraad.

We gebruiken als praktijkopdracht de methode van

Margalef, omdat daarbij geen uitbreide soortenkennis nodig

is. Alleen de verhouding tussen het aantal soorten en

individuen van een soort is van belang. In Noord-Holland

voldoet overigens geen enkel water aan de eisen van de

Kaderrichtlijn Water. Alle wateren zijn veel te voedselrijk

(eutroof) voor een goede biodiversiteit.

Typeringen van water

Waterbeheerders delen graag hun watertypen in naar de

meest kenmerkende soorten. Dat zijn in Noord-Holland

natuurlijk de vissen. Er zijn uiteraard nauwkeuriger

indelingen op grond van bijv. stroming en zoutgehalte.

1. Brasem-Karpers type

Sloten met traag stromend water en weinig waterplanten,

veel anaerobe afbraak en een dikke sliblaag. Brasems

woelen de sliblaag om op zoek naar voedsel en de sloten

blijven permanent troebel. Ook karpers, die zich met algen

voeden, en snoekbaars zijn hier te vinden.

2. Snoek-blankvoorn type

Deze sloten hebben wel veel oeverbegroeing zoals riet en

ook wel oppervlakteplanten zoals gele plomp maar weinig

ondergedoken planten. In de stad is het een heel normaal

type.

3. Snoek-Zeelt type

Snoek en zeelt zijn zichtjagers en worden gevonden in

helder water met veel waterplanten .

Larvehuidje van waterjuffer

Gerande oeverspin

Page 17: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

16

Literatuur en websites.

Steenbergen H.A.red.; Macrofauna atlas van Noord-

Holland; Dienst ruimte en groen provincie N-Holland , jan

1993

Drost H., Cuppen H. et. al.; De Waterkevers van Nederland

KKNV uitgeverij 1992

Spijkman F., Kranenberg J.; Herkenning zoetwatervissen :

Stichting Ravon, 2006

Scheffer M., Cuppen J.; Vijver, Sloot en Plas, Tirionnatuur

2005

Streble L. Rauter; Das Leven in Wassertropfen, Kosmos,

2001

Simons J. ; Bentische zoetwateralgen ; KNNV 2006

Smit H. & Van der Hammen; Atlas van de Nederlandse

watermijten, 2000

Excursie: locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt.

Page 18: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

17

Les 6.

foto

Inleiding

De omgeving van Alkmaar, met de duinen en het

polderland, herbergt een rijke plantengroei. In deze les

krijgen de cursisten daar een glimp van te zien. Er wordt

geprobeerd meer grip te krijgen op de plantenwereld

door inzicht te geven in de indeling in families en in het

bestaan van plantengemeenschappen. De cursisten

krijgen verder uitleg over floristisch veldonderzoek en

gaan zelf aan de slag om planten en mossen op naam te

brengen.

Indeling van de plantenfamilies

Carl von Linné (Linnaeus) was één van de eersten die, in

het midden van de 18e eeuw, het planten- en dierenrijk

ordende. Hij splitste het hogere plantenrijk in tweeën op

grond van slechts één kenmerk: planten met verborgen

geslachtsorganen en planten met goed waarneembare

geslachtsorganen. Eenvoudiger gezegd: planten zonder

bloemen (sporenplanten) en planten met bloemen

(zaadplanten). Aan beide groepen wordt aandacht

besteed.

Flora

In de Flora van Heukels, de ‘plantenbijbel’ van

Nederland, staan de soorten niet op alfabetische

volgorde, maar volgens de meest actuele inzichten over

hun afstamming. Het onderzoek naar de

plantenstamboom is nog niet afgerond. Door DNA-

onderzoek ontstaan nieuwe inzichten over de

verwantschap tussen soorten.

Bij het thema planten en mossen worden de volgende onderwerpen behandeld:

Indeling van de plantenfamilies

Plantengemeenschappen

Determinatie

Veldonderzoek

Docent: Sipke Gonggrijp

Email: [email protected]

Page 19: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

18

Determinatie

Een deel van de avond staat in het teken van de determinatie.

Met behulp van flora’s, zoekkaarten en loepjes gaan de cursisten

zelf planten en mossen op naam proberen te brengen.

Veldonderzoek

In dit lesonderdeel wordt kort stilgestaan bij

inventarisatiemethoden in het veld, het gebruik van een streeplijst

en het aanleggen van een herbarium.

Literatuur en websites

R. van der Meijden, 2005. Heukels 'Flora van Nederland, ed.

23. Wolters-Noordhoff, Groningen/Houten;

E.J. Weeda et al, Nederlandse Oecologische Flora, wilde

planten en hun relaties, deel 1 t/m 5;

E.J.Weeda et al, Atlas van de Plantengemeenschappen in

Nederland, deel 1 t/m 4, KNNV Uitgeverij;

www.floron.nl

www.blwg.nl

www.verspreidingsatlas.nl

Plantengemeenschappen

Vegetatie vertoont ordening. Binnen het plantendek zijn

structuren te onderscheiden. Duidelijk is het onderscheid

in bossen, heidevelden, graslanden en moerassen. Maar

ook daarbinnen is sprake van systematische verschillen.

Glanzend groene cultuurgraslanden zijn duidelijk anders

dan orchideeënrijke krijthellingen of duingraslanden. In de

plantensociologie wordt in dit verband gesproken van

verschillende plantengemeenschappen.

Excursie

Locatie en tijdstip worden nader bekend gemaakt

Page 20: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

19

Begrippenlijst Begrip Verklaring Abiotisch

Niet door levende organismen veroorzaakt of daaruit opgebouwd.

Abiotische factoren Behoren tot het niet levende milieu en beïnvloeden een organisme, b.v. licht, temperatuur, vochtigheid, bodemgesteldheid, zoutgehalte….

Analyse

Ontleding in bestanddelen

Basisch

Stof die waterstof-ionen kan binden. =alkalisch

Binoculair

Stereomicroscoop, waarmee met twee ogen vergrotingen kunnen worden bekeken.

Biologie Leer van het leven

Biotische factoren

Invloeden uit de omgeving, die hun oorsprong hebben in levende wezens. B.v. relaties tussen planten onderling, plant-dier, dier-dier.

Biomassa

Totale gewicht van organismen per oppervlakte of ruimte-eenheid.

Bodemdieren

=bodemfauna; de dieren die in de bovenste laag van de bode3m levenen daar hun voedsel vinden. Van groot belang voor het geschikt maken en houden van de bodem voor plantengroei. B.v. eencelligen, insecten, slakken, wormen

Bodemflora Planten, algen, schimmels en bacteriën die in de bovenste laag van de bodem leven. Van belang voor het beschikbaar komen en houden van voedingsstoffen in de bodem.

Broedbiotoop

Deel van het landschap dat alle geschikte kenmerken heeft om een vogelsoort succesvol te laten broeden.

Buffer

Zuurteregelaar, een zuur-base koppel dat zorgt voor een evenwicht in pH in een vloeistof.

Carnivoren

(L., carnis=vlees; vorare=verslinden) dieren die hoofdzakelijk van deierlijk voedsel leven., b.v. roofdieren, roofvogels, roofvissen…

Ecologie Wetenschap die de onderlinge betrekkingen bestudeert tussen biotische en abiotische factoren in een gebied.

Ecosysteem Dat deel van een landschap waarin de levensvoorwaarden gelijk zijn, b.v. heide, sloot, moeras, bos… Het vormt een eenheid tussen het abiotische milieu en de erin levende organismen. Een ecosysteem bevindt zich in een biotoop.

Page 21: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

20

Eencelligen

Microscopisch kleine organismen, plantaardig of dierlijk, soms met tussenvormen. Belangrijke organismen, die in alle levensprocessen een rol spelen.

Ethologie

Gedragsleer bij dieren. Objectief waarneembare gedragspatronen worden bestudeerd en geanalyseerd, b.v. eten, rusten, balts, broeden…

Fotosynthese

Chemisch proces waarbij in bladgroenkorrels uit water, kooldioxide en licht, glucose en zuurstof ontstaat.

Fundament

Grondslag van een gebouw, basis waarop een gebouw staat.

Grondsoort

Materiaal waaruit de bodem is opgebouwd. Afhankelijk van het materiaal zijn er kleigronden, zandgronden, veengronden, humusgronden,…

Hardheid (van water)

De concentratie van magnesium– en carbonaat- ionen in water. Bij Franse hardheid wordt alleen het kalkgehalte bepalend.

Herbivoren

Planteneters

Helofytenfilter

Waterzuiveringssysteem dat gebruik maakt van verschillen in bodemstructuur en een zone met water en oeverplanten; riet, lisdodde…. Het belangrijkste zuiverende effect wordt bereikt door bacteriële werking in de bodem tussen de plantenwortels.

Infrastructuur

Totaal aan voorzieningen in een gebied. Wegen, sloten, riolering, enz..

Kalkgehalte

Concentratie van calciumcarbonaat in de bodem. Kalkgehalte bepaalt de zuurgraad van de bodem. Kalk zorgt voor mineralisatie van organische stoffen die daardoor sneller beschikbaar komen voor plantengroei. Kalk draagt bij aan een meer losse structuur van de bodem.

Kleigronden

Bodems die bestaan uit zeer kleine deeltjes sedimentgesteente. Kleigronden bevatten weinig organisch materiaal, maar houden water beter vast dan zandbodems.

Koolstofdioxide CO2 Reukloos en geurloos gas. Komt vrij bij verbrandingsprocessen b.v. ademhaling, wordt door planten gebruikt bij de fotosynthese om glucose te produceren.

Levensgemeenschap

De levende organismen die tezamen een gebied bewonen

Mossen

Eenvoudige landplanten zonder vaatbundels of wortels. Ze planten zich voort door middel van sporen.

Natuurwaarden

De waarde van een gebied gezien vanuit natuurbeschermingsperspectief.

Neutraal (PH)

Niet zuur of basisch. Zonder vrije H+ of OH- ionen, b.v. (gedestilleerd) water.

Oplosbaarheid

De mate waarin een stof kan oplossen in een andere stof

Oppervlaktespanning

Natuurkundig verschijnsel dat het oppervlak van een vloeistof zich gedraagt als een veerkrachtige laag. (Lichte voorwerpen zinken niet door de oppervlaktespanning.)

Organismen Levende wezens ( worden verdeeld in 5 rijken; bacteriën, eencelligen, schimmels, planten,dieren ) .

Page 22: Voor de syllabus van de cursus, klik hier.

Basiscursus veldbiologie

21

Polder

Gebied dat lager ligt dan het omringende water en waarvan de waterstand kunstmatig geregeld kan worden.

Predator

Jagend dier, vangt en dood de prooi om voedsel te bemachtigen.

Producenten,biologisch

Groene planten, produceren organisch materiaal en zuurstof.

Reducenten

Organismen (schimmels, bacterien) die organische stoffen omzetten in anorganische stoffen.

Reliëf

Aanduiding voor hoogteverschil in het landschap, heuvels, dalen, bergen.

Schimmels

Een van de rijken van de levende wezens. Organismen zonder bladgroen bestaande uit een zwamvlok. Vruchtlichamen zeer klein tot groot (paddenstoelen) Werden tot voorkort bij de planten ingedeeld, maar lijken door recent verworven inzichten dichter bij het dierenrijk te staan.

Standvogel

Vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen in, of zeer dichtbij, het broedgebied blijven overwinteren.

Strandwal

Een door de branding opgeworpen, boven het zeeniveau liggende, zandbank. Oude strandwallen zijn zichtbaar in het polderlandschap achter de duinen.

Trekvogel

Een vogelsoort waarvan (vrijwel) alle individuen uit het broedgebied wegtrekken om op geruime afstand daarvan te overwinteren.

Vaatplanten Hogere planten. Belangrijkste groep van de landplanten met een inwendig transportsysteem door middel van vaatbundels, hout vaten en bastvaten. Er zijn drie vertegenwoordigende groepen; wolfsklauwen, varens en zaadplanten.

Varens

Vaatplanten met wortels, een deel van de bladeren draagt sporenhoopjes. De vermenigvuldiging gaat door middel van sporen, dit in tegenstelling tot zaadplanten.

Veengronden

Door plantenresten (meest veenmossen) ontstane bodems. Plantenresten die onder water liggen worden afgesloten van zuurstof en verteren daardoor slechts gedeeltelijk. Er ontstaat een voedselarm zuur milieu.

Voedselpiramide

Een diagram waarin de biomassa van elk trofisch niveau (elke nieuwe laag van consumenten van de onderliggende laag) is uitgezet.

Voedselweb

De weergave en samenhang van meerdere voedselketens die in een biotoop voorkomen.

Weidevogels

Vogelsoorten die in uitgestrekte graslanden broeden.

Wiel (in zeswielen)

Kunstmatige vijver die benedenstrooms van een molen ligt om het water tot rust te laten komen. Ook: vijver die benut werd voor het overzetten van bootjes uit een polder naar de ringvaart.

Zuur

Oplossingen waarin H+ionen (waterstof) voorkomen.

Zuurgraad Concentratie aan waterstof ionen in het bodemvocht.