verhalende jaren
-
Upload
jeroen-boschma -
Category
Documents
-
view
227 -
download
2
description
Transcript of verhalende jaren
1
VERHALENDE JARENGatse Boschma
1
De lachende kok
Terwijl de harde Zuidwesterwind door de verstaging van de voor ons
afgemeerde zeiljachten zingt, huilt en giert, en zo een wonderlijke
melodie componeert, genieten wij op het terras van een verfrissend
drankje. Net op tijd redden we de glazen van de ondergang als een
plotselinge windstoot al het andere in één vloeiende beweging van
de tafeltjes veegt. Asbakken en menukaarten zeilen door de lucht en
ploffen meters verderop weer neer. Het schept een wonderlijke eens-
gezindheid tussen de bezoekers aan de diverse tafeltjes. Iedereen
probeert gillend te redden wat er te redden valt.
‘De Lachende Kok’ had ik op een bord bij de ingang gelezen.
Waarom ik dat een toepasselijke naam vond, wist ik toen nog niet.
Maar het leek me een verademing, na alle televisiekoks die het
ongetwijfeld goed zullen bedoelen, maar op een ongelooflijke manier
tekeer kunnen gaan tegen even goedwillende doch minder begaafde
soort- c.q. branchegenoten. ‘Le chef qui rit’. Het was weer eens wat
anders dan ‘le vache qui rit.’. Toen ik hem voor de eerste keer zag,
viel de gelijkenis mij onmiddellijk op Alleen de neusring ontbrak,
maar hij had een forse goudkleurige ring aan één van zijn oorlellen
hangen. Voeg daarbij een groot hoofd met een woeste snor, maar
verder zo kaal als een pas opgewreven biljartbal, en de gedachten
aan hoge zeeën en wijde verten dringen zich op. Hij moest wel veel
van de wereld hebben gezien. Hij stormde naar buiten om zijn bezit-
tingen te redden, maar deed dat met een bulderende lach. Hier klonk
de lach van de doorgewinterde zeeman aan het roer van zijn jacht
dat door een plotselinge windstoot zich op één oor vleit, maar
tegelijk op hol slaat als een Arabische volbloedhengst dat de sporen
heeft gekregen. ‘Ha, ha, toe maar Aeolus, probeer het maar. Het zal
je niet lukken. Hier ben ik de baas’ Hij verzamelde alles wat hij nog
bij elkaar kon harken in een grote jutezak, veegde in dezelfde be-
weging ook de parasols naar beneden en beende weer met grote
passen richting de keuken.
De windstoot was een teken. Dat was wel duidelijk. Na nauwelijks
1
een minuut verduisterde de hemel als werd er een gordijn voor de
zon geschoven. Van het ene op het andere ogenblik werd het
pikzwart en barstte er een onweer los, zoals je dat maar een paar keer
in je leven meemaakt. De regen viel letterlijk met bakken uit de
hemel, bliksemstralen verlichtten de hemel spookachtig en de don-
derslagen waren niet in decibellen uit te drukken. Hierbij vielen alle
bestaande uitdrukkingen in het niet: ’hondenweer’ veranderde op
slag in een mild voorjaarsbuitje en ‘het regent dat het giet’ werd een
speelgoedgietertje. Nee, de Oranjesluizen werden in één vloeiende
beweging vol opengezet. De totale terrasbevolking probeerde zich
als één man naar binnen te haasten. De toegang was met een paar
forse openslaande deuren op een behoorlijke toeloop berekend, maar
dit waren teveel in te korte tijd. M.a.w. de toegang verstopte, met als
gevolg dat er een prop bezoekers onder een immens grote douchekop
stond. Eenmaal binnen veranderde de natuurstenen vloer binnen de
kortste tijd in een pierenbad. Het water stroomde werkelijk naar bin-
nen en het was er overvol met schuilende, soppende mensen. Uiter-
aard was het beschikbare aantal stoelen ook niet op deze toestroom
berekend. Een staande receptie noemden wij dat vroeger. Ik
probeerde zoveel mogelijk naar achteren door te schuiven. Het leek
wat op het binnenlopen van een overvolle haven. Soms vind je dan,
helemaal achterin nog wel eens een plaatsje. En zo was het hier ook.
Stijf tegen de achterwand, naast de keukendeur was zowaar nog een
stoel vrij. Bijna dankbaar nam ik plaats, want dit kon nog wel eens
een hele tijd gaan duren, begreep ik al snel. Mijn tafelgenoten zaten
hier kennelijk al wat langer. Behoudens de harde klappen, hadden
ze van het noodweer nog niet veel gemerkt. ‘Slecht weer?’, vroeg er
iemand uit louter beleefdheid. Ik kon moeilijk anders doen dan het
volmondig beamen.‘Tja, de tijd van het jaar zeker’, merkte een ander
op. Eveneens volmondig, maar hij was aan het eten. Ik bekeek de
kaart eens. Als ik hier nu toch moest verblijven, kon ik, misschien
niet voor hetzelfde geld, maar in ieder geval wel voor hetzelfde
gemak, iets gaan eten. Het viel mij op dat er eigenlijk maar één menu
werd geserveerd. Het werd omschreven als een ‘tien gangenmenu
voor een schappelijke prijs’. De tien gangen werden verder niet om-
schreven, maar de taal sprak mij wel aan. Ik keek eens om mij heen
2
voor zover dat nog mogelijk was en zag dat, naar mijn inschatting,
iedereen ook inderdaad met een onderdeel van het menu bezig was.
De één had een spoon, de ander een klein kopje met iets wat ik
meende te herkennen als een heldere bouillon en een derde had een
gefrituurde garnaal op een lepeltje. Het zag er allemaal veelbelovend
uit. De keukendeur zwaaide open en daar verscheen ‘de lachende
kok’. Het enige verschil met zijn verschijning op het terras was de
torenhoge koksmuts die hij droeg. Een imponerende gestalte. Hij
lachte weer aanstekelijk toen hij bulderde: ‘dat moest effe rap daar-
buiten. Effe de handjes laten wapperen en wat zeil minderen. Wat
mag het zijn. Eenmaal menu en nog wat te drinken? Dat komt straks,
want we beginnen met een drankje van het huis. Hoort er allemaal
bij. Je vraagt je af hoe kan het allemaal voor dat geld.’ ‘Eigenlijk
wou ik een theaterdiner. Maar dat heeft een dubbele bodem. Kijk,
het eten is slecht, want dat merk je toch niet door het toneelspel en
het spel is slecht, maar dat hoor je weer niet omdat je zit te eten. Dat
is dus van beiden helemaal niks. En tweemaal niks blijft niks.’ En
weg was hij weer. Ik hoorde hem in de keuken nog lachen.
De eigenlijke bediening liet hij over aan zijn personeel. Maar het
leek wel of iedereen door zijn positieve levenshouding werd
aangestoken. Er heerste een soort jolige stemming, niet normaal voor
dit soort gelegenheden. Het meisje, dat met een zwierige beweging
mijn drankje serveerde deed dat met een olijke glimlach en koket-
teerde openlijk: ‘alstublieft mijnheer, nummer één van een lange
reeks. Neemt er maar rustig de tijd voor, want dat zult U nog nodig
hebben. Zowel de rust als de tijd.’ Een doordenkertje, dacht ik. Maar
hoe ik ook doordacht, ik kwam er niet uit. Toen ik haar na een paar
gerechten naar de betekenis vroeg, flirtte ze: ‘afwachten, mijnheer,
we zijn pas begonnen.’ Ik kon er geen chocola van maken. Intussen
was de kok ook alweer een paar maal aan tafel verschenen om het
volgende gerecht aan te prijzen. Hij deed dat steeds met dezelfde
overtuiging, maar ook met verstand van zaken. Ieder gerecht bleek
in naam iets met varen en zee te hebben: een gebrast razeil, een kaap-
stander, een stukje verschansing, windkracht zeven, of een lopend
zeetje. Het leek soms of de gerechten hem op datzelfde ogenblik te
3
binnen schoten. Maar in de loop van de avond kreeg je een idee van:
wat, waar en hoe.
‘Gedurende lange nachten aan het roer had hij het allemaal bedacht,’
vertelde hij. ‘Bemanning aan boord at wat de kok hen voorzette,
Vond men het achteraf helemaal niets dan kreeg de kok zijn congé.’
Dit had hem op de idee gebracht een kaart samen te stellen met
weinig keus in de menu’s, maar met een overvloed aan gerechten.
Hij had zich verdiept in de samenstelling van een ‘overdadig menu’
dat betrekkelijk weinig calorieën bevatte, maar een uitstekende prijs
– kwaliteitverhouding moest hebben. Topkoks uit diverse landen
hadden hem geadviseerd, en zo was het menu ontstaan. ‘Na zoveel
jaren op zee lokte de vaste wal’, vertelde hij. ‘Hij waagde de gok en
had tot nu geen moment spijt gehad.’
Alleen de lach was van hem zelf en dat had hij maar zo gelaten.
Over kok is restaurant die gerechten zelf aanbeveelt en uitleg ver-
schaft, maar gelardeerd met veel humor. Meer conferencier dan kok.
Hij vertelt over theaterdiner: dubbele functie – het eten is slecht,
maar dat merk je niet omdat je wordt afgeleid door het toneelspel en
het toneelspel is slecht, maar dat merk je niet omdat je zit te eten.
Op de vraag of we nog iets konden eten, antwoordde men: nee er
zijn geen aardappelen meer. Ongetwijfeld als persiflage op la vache
qui rit had men het restaurant ‘de lachende kok’ genoemd. Het beeld-
merk toonde het beeld van de lachende koe, maar met een koksmuts
op en een schootsvel omgeknoopt.
4
Doordrinken, opa
‘U moet wel flink doordrinken opa,’ sprak de vrijwilligster in ‘Avon-
drood’, een bejaardenhuis aan de rand van de stad. Verzorgingscen-
trum heette het nu. Vroeger, toen het nog gewoon bejaardenhuis
heette, wisten de bewoners waar ze aan toe waren. Ze waren bejaard
en zaten in een groot huis dat daar speciaal voor was opgericht. Maar
nu het Verzorgingscentrum heette, veronderstelden veel bejaarden
geheel ten onrechte dat ze nu ook verzorgd zouden worden. Maar
daar was geen tijd meer voor en misschien ook wel geen geld. Het
komt wel vaker voor dat mensen die ergens het meest bij zijn be-
trokken er de minste kijk op hebben. Avondrood was gesitueerd aan
de uiterste buitenkant van de stad. De stedenbouwkundigen hadden
diep nagedacht over de meest gunstige bouwlocatie en na ampele
overwegingen was deze plaats uit de hoge hoed gerold. De archi-
tecten waren daarin meegegaan en hadden een monsterlijk gebouw
ontworpen waarbij alle wooneenheden, kamers dus, naar buiten
waren gericht. Zo konden de toekomstige bewoners allemaal mooi
naar buiten kijken en het landschap bewonderen. Een prijz-
enswaardig initiatief, vonden de opdrachtgevers. Het was onge-
twijfeld zomer geweest toen deze gedachten op papier waren gezet
en verder waren uitgewerkt. Zomers viel er ook wat voor te zeggen,
maar helaas kent de natuur ook een winterslaap en wat zomers in
bloei staat lijkt winters grauw en triest. De naam Avondrood was uit
diezelfde hersenkronkel ontsproten. De zonsondergangen moesten
welhaast adembenemend zijn. Sommige bewoners gingen daar heel
ver in mee en vergeleken de ondergaande zon met hun eigen situatie.
‘Dag zon,’zeiden ze iedere avond. ‘Slaap lekker, en misschien tot
morgen.’ Misschien ging dit nog wel verder dan de ontwerpers had-
den bedacht. In ieder geval hadden ze niet bedacht dat de oudere
medemens misschien ook nog wel eens de behoefte zou voelen zich
naar het centrum van de stad te laten verplaatsen, om andere mensen
te zien en een andere winkel met iets meer keus dan hun eigen ‘su-
permarkt’ beneden in de hal bij de uitgang. Maar ja, die leeftijd had-
den de doorgeleerde heren nog niet bereikt. En dus zaten 188
ouderen gevangen in een soort gouden kooi. Prachtig, maar wel
5
gevangen.
Hij haatte het. Hij haatte het drankje dat ze hem driemaal daags
probeerden te laten drinken. ‘U moet wel flink doordrinken, opa.‘
Hij haatte het meisje met haar iets te schel stemgeluid dat pijn deed
aan zijn oren. Terwijl toch algemeen bekend mocht worden geacht
dat de hoge tonen bij ouderen het eerst verdwijnen. Jaren geleden
had men hem al eens geprobeerd te interesseren voor een hoorappa-
raat, zodat hij weer deel kon nemen aan de gesprekken om hem heen.
Hij had tot dan nooit het gevoel gehad iets te hebben gemist, en toen
hij hoorde wat die hightech apparaten wel niet zouden moeten kosten
hoorde hij alles weer haarscherp. Het meisje oogde weliswaar
geduldig, maar je moest wel voortmaken. Hij haatte het allemaal.
“U moet wel flink doordrinken, opa.’
‘U moet wel flink doorhappen, opa.’
‘U moet wel flink doorschuifelen, opa.’
‘U moet nu wel gaan slapen, opa.’
‘U moet ’s nachts wel doorslapen, opa.’
‘U moet ’s morgens wel weer wakker worden, opa.’
‘U moet wel door, opa.’
Door, door, door. Alles moest en niets mocht. Natuurlijk deden ze
hun best. Dat begreep hij ook wel, maar het maakte hem opstandig
en tegelijk melancholiek.
Vroeger was het allemaal anders geweest. Dar herinnerde hij zich
nog heel goed. Die goeie, ouwe tijd. Hij was 61 jaar getrouwd toen
zijn vrouw overleed, en daarna was hij in een soort vrije val beland.
Toen bleek eigenlijk pas goed hoeveel zij voor hem had betekend.
Hoe ze hem al die jaren had gesteund en voor hem had gezorgd. Hij
had altijd gemeend dat hij zijn leven aardig op de rails had. Maar na
haar overlijden, hadden de wissels regelmatig verkeerd gestaan en
was hij verschillende malen ontspoord, of hij had een ontsporing nog
net kunnen voorkomen. Ze woonden samen al in een appartement
met ‘voorkeur voor 55+.’ Zo ver hadden ze het samen nog geschopt.
6
Hij had er daarna nog een aantal jaren alleen ‘gebivakkeerd’, want
wonen kon je het nauwelijks meer noemen. Hij had een buurvrouw
gehad die aanvankelijk regelmatig even binnenwipte, daarna was er
een hulp in de huishouding gekomen en werden zijn maaltijden
geserveerd door ‘tafeltje dekje’.
Maar toen hij, ondanks alle goede zorgen, langzaam afgleed naar een
soort apathie voor alles wat er om hem heen gebeurde, was hij in
Huize Avondrood beland. Aanvankelijk nog in een zogeheten aan-
leunwoning en nu alweer twee jaar in de achterste coupé van de trein.
Omdat hij zich dat laatste heel goed realiseerde, werd hij steeds
chagrijniger. En dat paste helemaal niet bij zijn karakter en levens-
houding. Leef je leven was altijd zijn motto geweest. Maar dan moest
er nog wel iets zijn om voor te leven. Hij had alles al moeten inle-
veren: zijn geluk en zijn vrijheid, maar ook zijn rijbewijs en zijn
bankpasje. ‘Zullen wij dat maar niet liever even voor U bewaren,
opa.’ Dat betekende: ‘hier maar met die spullen. Je weet het nooit
met die oudjes.’ Ze bewaarden het in een kluisje, zeiden ze. Kijk opa,
hier zit het in. Alles wat we voor U bewaren. En wij hebben de sleu-
tel. Kijk, dit is dus Uw sleutel, maar wij passen erop. Dus als U er
wat uit wil halen, vraagt U ons gewoon even om de sleutel. Maar
wat zou hij er uit moeten halen. Hij wist nauwelijks meer wat er in
zat. Maar het was zijn kluisje. Dat wel. Het laatste wat ze hem had-
den afgenomen om op te bergen was zij gouden horloge. Ooit gekre-
gen: ‘als beloning voor goed gedrag en als dank voor de
dienstenbewezen aan ons bedrijf, gedurende een lange reeks van
jaren.’ Ze bedoelden, dat hij het had verdiend door 25 jaar als een
trouwe hond achter zijn baas aan te lopen en alleen zijn mond open
te doen als ze hem iets vroegen en er van hem werd verwacht dat hij
dan antwoord zou geven. Dat hij 25 jaar volgehouden, en dat was
eigenlijk best lang, vond hij zelf. Leef je leven. ‘Ik ben, als ik er over
nadenk, mijn hele leven schizofreen geweest’, dacht hij wel eens.
‘Twee zielen, één gedachte.’ Hij moest onwilkeurig glimlachen en
schrok wakker.
‘U moet wel flink doordrinken, opa’, zei ze.
7
Een bewogen vlucht
Ons vliegtuig had vertraging. Dat komt meer voor en het is dus niet
iets om je bij voorbaat druk om te maken. We waren op de terugweg
naar huis, na 10 dagen vakantie in een zonnig land. Een georga-
niseerde vakantie, zoals dat heet. We komen op een leeftijd dat we,
alles wat anderen voor ons organiseren, hogelijk waarderen. In dit
geval betekende dat een retourvlucht met onze nationale trots, trans-
fer met een shuttlebus van het vliegveld naar het hotel met een vol-
doende aantal sterren, vol pension en een aantal interessante
excursies. Het had ons allemaal als muziek in de oren geklonken en
was ons tot nu prima bevallen. We konden het iedereen van harte
aanbevelen. De excursies waren inderdaad uiterst interessant
gebleken, de verzorging was uitstekend geweest en de reisleiding
behulpzaam en deskundig. Kortom, een vakantie zoals een vakantie
hoort te zijn. Maar aan alle goede dingen komt een eind en dus……
De shuttlebus had ons ruimschoots op tijd afgezet bij de airport. We
hadden afscheid genomen van onze reisleiders en ons bij de rij wach-
tenden gevoegd om in te checken en de bagage af te geven. Ze waren
streng deze reis. Iedere koffer werd nauwkeurig gewogen en
overgewicht werd in rekening gebracht. Bovendien werden alle trol-
leys gemeten en gewogen. Klopte het niet dan werden ze consequent
als bagage beschouwd, gestickerd, op de band geplaatst, gewogen
en als extra bagage berekend. Dat liep leuk op, zagen we. Wij von-
den het ook wel een goede zaak. De groeiende hoeveelheid tassen
en trolleys die mee naar binnen worden genomen maken dat de
bagagekisten boven je hoofd overvol raken en amper nog gesloten
kunnen worden. Dit bedachten en bespraken we, terwijl we stonden
te wachten en zeer langzaam in de rij naar voren schoven. Wij had-
den geen problemen met de bagage, bleven keurig binnen het max-
imumgewicht en hoefden niets bij te betalen. Het blijft altijd een
spannend ogenblik, vinden we. Hoewel we ruimschoots tijd hadden,
gingen we toch maar richting onze Gate; B8, stond op het ticket. Tot
B7 was het geen probleem, maar B8 vonden we boven. We moesten
een trap op en zagen een lege hal met glazen deuren, maar her-
metisch gesloten. Er was ook geen wacht ruimte, tenzij we op de
8
grond zouden gaan zitten. We daalden weer af naar B7 en wachtten
daar op de dingen die zouden gebeuren. Er zou vast wel iemand
komen. Langzaam druppelden de passagiers binnen bij B7, liepen
dan na enig speurwerk de trap op naar B8, maar kwamen ook weer
naar beneden en voegden zich bij de rest van het volk. Men wandelde
wat rond en liep eens naar de andere Gates, maar iedereen keerde
ook steevast weer op zijn schreden terug.
Daar zagen we haar voor het eerst: ‘the pink lady’ doopten we haar
op hetzelfde ogenblik. Ze schuifelde achter een kofferkar, hing er
half overheen en duwde zichzelf vooruit. Geschatte leeftijd met
ruime marges: 40 jaar. Doorleefde jaren, leken het ons. Op haar kar-
retje stonden zeker zes stuks handbagage, alle in een zelfde hardroze
kleur en opvallend. Het grootste stuk handbagage was groter dan
voor handbagage is toegestaan, dat zagen we vanaf deze afstand heel
duidelijk. Hoe had deze dame het klaargespeeld met die verhuizing
door de controle te komen, waar iedereen alles moest inleveren. Ze
droeg roze laarzen met hakken van 12 tot 15 cm, een dachten wij,
witte, pantalon, een roze trui, daar zagen we nog een brede strook
van, onder een witte jas met een brede, jawel: hardroze ceintuur. Ze
moet blond zijn geweest, maar dat konden we nauwelijks meer on-
derscheiden, want ze droeg een zeer forse pet in dezelfde opvallende
kleur en het geheel werd bekroond door een donkere zonnebril met
even opvallende grote, ronde glazen. Ze trok de aandacht en miss-
chien was dat ook wel de bedoeling, zeiden we tegen elkaar. We
vroegen ons wel af hoe zij met al haar bagage straks naar boven
moest komen, maar toen we, veel later, onze plaatsen hadden gevon-
den, zagen we haar door het gangpad naar achteren strompelen, zich
links en rechts vasthoudend aan de stoelen en achter haar aan kwa-
men een paar stewards, of ander boordpersoneel, met de bagage. Ze
was binnen en zat op haar plaats. Maar daarmee was het feest nog
niet voorbij. Het bleek dat ze op de plaats van een andere passagier
zat. Ze probeerde aanvankelijk met handen en voeten uit te leggen
dat die meneer ongelijk had. Ook de stewardessen konden haar niet
overtuigen. Dat was haar plaats, wat er ook op het ticket was inge-
vuld. Tenminste, dat begrepen wij, want er scheen niemand te zijn
9
die precies verstond wat ze zei. Ze liep moeilijk, demonstreerde ze,
iets met haar knieën, en daarom moest ze daar zitten. De man die
meende recht te hebben op die plaats nam ten langen leste genoegen
met een andere plaats. Gelukkig was er nog ruimte in overvloed.
Toen de motoren zouden worden gestart, hoorden we een eigenaardig
raspend geluid. Een versleten startmotor in een auto op jaren, maakt
soms hetzelfde geluid. En net als bij een auto wil de motor dan niet
starten. De pogingen volgden zich in steeds hoger tempo op, maar
het verlossende geluid bleef uit. Er werd niet gestart. En dus werd
er ook niet gevlogen. Het zou toch niet waar zijn dat we met een
ander toestel zouden moeten vliegen. Maar het was wel waar.
Nauwelijks verstaanbaar, maar we begrepen dat we er weer uit
moesten. Met een bus werden we naar een ander toestel gebracht.
Iedereen nam zijn plaats weer in. Zelfs onze ‘pink lady’ was weer
aan boord gehesen en zat meteen op de goede plaats. Everybody
happy? Dan gaan we starten en vliegen. Ziezo, we waren onderweg.
Ineens ontstond er een kabaal achter ons. The pink lady moest naar
het toilet en dus moest er een steward aan te pas komen om haar te
begeleiden. En zoals dat gaar, begon toen het geroezemoes. De pas-
sagiers om haar heen vormden een front. Men wou haar daar niet
meer hebben, want ze was zo stoned als een garnaal, hoorden we ie-
mand zeggen. En ze stonk een uur in de wind, beweerde een ander.
Een zeer pénetrante parfumlucht vermengd met een even doordrin-
gende dranklucht.
Het personeel werd er bij gehaald en men stond er op, dat zij een an-
dere plaats kreeg. Er waren immers nog zitplaatsen genoeg. Even
dreigde er een opstand toen het personeel vond dat daarvan geen
sprake kon zijn, maar die kozen eieren voor hun geld. Ze lichtten
haar begeleider in die bij de deur had postgevat om haar weer op te
vangen. Hij moest het maar vertellen, meenden de anderen. En vraag
niet hoe ze het voor elkaar hebben gekregen, en de hoogste baas aan
boord moest er aan te pas komen, maar ze kregen haar zo ver dat ze
genoegen nam met een andere zitplaats. Het zal wel beter voor haar
knieën zijn geweest. Een beetje verongelijkt deed ze, dat wel. Ze
10
mokte, dachten wij. Ze leefde pas weer op toen de meisjes langskwa-
men met de versnaperingen. Ze bestelde iets alcoholisch en dat ver-
wonderde ons niet. Wat nog wel opviel was dat de rest van de vlucht
er steeds iemand van het personeel even bij haar langs kwam om een
praatje te maken. Een belangrijke passagier.
Toen we landden zagen we bij de uitgang van het vliegtuig een
invalidenwagentje staan met twee marechaussees ernaast. En op weg
naar de lopende band voor de koffers passeerden ze ons. The pink
lady zat erin als een vorstin. Maar wel een beetje verlept, vonden
we.
11
1
Hij haatte het. Hij haatte het drankje dat ze hem driemaal
daags probeerden te laten drinken. ‘U moet wel flink door-
drinken, opa.‘ Hij haatte het meisje met haar iets te schel
stemgeluid dat pijn deed aan zijn oren. Terwijl toch algemeen
bekend mocht worden geacht dat de hoge tonen bij ouderen
het eerst verdwijnen. Jaren geleden had men hem al eens
geprobeerd te interesseren voor een hoorapparaat, zodat hij
weer deel kon nemen aan de gesprekken om hem heen. Hij
had tot dan nooit het gevoel gehad iets te hebben gemist, en
toen hij hoorde wat die hightech apparaten wel niet zouden
moeten kosten hoorde hij alles weer haarscherp. Het meisje
oogde weliswaar geduldig, maar je moest wel voortmaken.
Hij haatte het allemaal.
“U moet wel flink doordrinken, opa.’
‘U moet wel flink doorhappen, opa.’
‘U moet wel flink doorschuifelen, opa.’
‘U moet nu wel gaan slapen, opa.’
‘U moet ’s nachts wel doorslapen, opa.’
‘U moet ’s morgens wel weer wakker worden, opa.’
‘U moet wel door, opa.’
Door, door, door. Alles moest en niets mocht. Natuurlijk
deden ze hun best. Dat begreep hij ook wel, maar het maakte
hem opstandig en tegelijk melancholiek.