Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de...

155
eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 1 | 155 Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een milieutechnische eenheid van drie varkensbedrijven tot 6.272 varkens te Merksplas Kennisgeving/ontwerp-MER: Tekstgedeelte 2016_ES_000059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER

Transcript of Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de...

Page 1: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 1 | 155

Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een

milieutechnische eenheid van drie

varkensbedrijven tot 6.272 varkens te Merksplas

Kennisgeving/ontwerp-MER: Tekstgedeelte

2016_ES_000059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER

Page 2: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 2 | 155

titel: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een milieutechnische eenheid van drie varkensbedrijven tot 6.272 varkens te Merksplas

rapportnummer: 2016_ES_000059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER

opdrachtgever: Den Tweesprong

Hoekeinde 65, Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1

2330 Merksplas

contactpersoon: Manuel Peeters ([email protected])

opdrachtnemer: eco-scan bvba

Industrieweg 114H

9032 GENT

tel +32 9 265 74 06 – fax +32 9 265 74 05

[email protected] – www.eco-scan.be

contactpersoon/auteur(s): Kim Driesen

e-mail: [email protected]

datum: februari 2017

goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst, zaakvoerder

copyright: © 2017, eco-scan bvba

Reproductie van het volledige rapport is toegestaan. Gedeelten van het rapport mogen slechts worden gereproduceerd na verkregen schriftelijke toestemming van eco-scan bvba.

Page 3: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 3 | 155

Colofon

Opdrachtgever:

VE:Den Tweesprong

Hoekeinde 61, Hoekeinde 65 en Hooghoekeinde 1

2330 Merksplas

KBO: 0830.753.134

VE: 2.234.611.665, 2.193.006.088 en 2.212.878.618

Opstellers rapport:

Studiebureau

eco-scan bvba

Industrieweg 114H

9032 Gent (Wondelgem)

M.e.r.-deskundigen

Discipline lucht

Nico Raes (OLFASCAN nv)

Disciplines bodem en water

Peter Hermans (DLV Belgium CVBA)

Coördinatie en Discipline fauna en flora

Marjan Speelmans (eco-scan bvba)

Medewerker(s) MER

Kim Driesen, medewerkster coördinatie

Gwynet Leyre, medewerkster geluid

Page 4: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 4 | 155

Inhoudsopgave

Colofon ......................................................................................................................... 3

Inhoudsopgave ................................................................................................................ 4

Lijst van figuren .............................................................................................................. 9

Lijst van tabellen ........................................................................................................... 10

Verklarende woordenlijst ................................................................................................. 12

Afkortingenlijst ............................................................................................................. 16

Voorwoord ................................................................................................................... 18

1 Inleiding ................................................................................................................ 21

1.1 Beknopte beschrijving van het project ..................................................................... 21

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht ................................................................................... 21

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages ............................................................... 21

1.4 Betrokken partijen ............................................................................................ 22

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater ................................................................................. 22

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen ......................................... 22

1.4.3 Taakverdeling ............................................................................................... 23

2 Situering project ...................................................................................................... 24

2.1 Ruimtelijke situering .......................................................................................... 24

2.2 Vergunningstoestand .......................................................................................... 25

2.3 Administratieve voorgeschiedenis ........................................................................... 28

2.4 Randvoorwaarden .............................................................................................. 32

2.4.1 Juridische randvoorwaarden .............................................................................. 32

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden ......................................................................... 36

3 Projectbeschrijving ................................................................................................... 43

3.1 Verantwoording project ...................................................................................... 43

3.2 Bedrijfsinfrastructuur ......................................................................................... 44

3.3 Afbraak- en aanlegfase ....................................................................................... 46

3.4 Exploitatie- en productiecyclus ............................................................................. 46

3.5 Grondstoffen en residuen .................................................................................... 47

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s ........................................................................ 50

4.1 Beschrijving alternatieven ................................................................................... 50

4.1.1 Nulalternatief ............................................................................................... 50

4.1.2 Doelstellingsalternatieven ................................................................................ 50

4.1.3 Locatiealternatieven ....................................................................................... 50

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven .................................................................................. 50

4.2 Ontwikkelingsscenario’s ...................................................................................... 51

Page 5: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 5 | 155

4.2.1 Autonome ontwikkeling .................................................................................... 51

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling ................................................................................... 51

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling .................................................................... 52

6 Disciplinegerichte aanpak ........................................................................................... 54

7 Discipline lucht ........................................................................................................ 56

7.1 Geur .............................................................................................................. 56

7.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie .................. 56

7.1.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 57

7.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................... 57

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ................................................... 62

7.1.5 Synthese van de milieueffecten voor geur ............................................................. 66

7.2 Stof ............................................................................................................... 66

7.2.1 Afbakening studiegebied .................................................................................. 66

7.2.2 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie .................. 66

7.2.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................... 66

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ................................................... 68

7.2.5 Synthese van de milieueffecten voor stof .............................................................. 72

7.3 Verzuring en vermesting ...................................................................................... 72

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie .................. 72

7.3.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 74

7.3.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................... 74

7.3.4 Beschrijving van de emissies .............................................................................. 75

7.4 Broeikasgas ..................................................................................................... 77

7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht ..................................... 77

7.6 Milderende maatregelen ...................................................................................... 78

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ..................................................................... 78

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ....................................................................... 79

8 Discipline bodem ...................................................................................................... 80

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie .................... 80

8.2 Afbakening studiegebied ..................................................................................... 81

8.3 Methodiek en significantiekader ............................................................................ 81

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen ....................................................... 81

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting ........................................ 82

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden ................................ 83

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem ........................................................... 83

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ...................................................... 83

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen .................................... 83

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting ........................................ 84

Page 6: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 6 | 155

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden ................................ 85

8.5 Synthese van de milieueffecten ............................................................................. 85

8.6 Milderende maatregelen ...................................................................................... 86

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ..................................................................... 86

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ....................................................................... 86

9 Discipline water ....................................................................................................... 87

9.1 Grondwater ..................................................................................................... 87

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie .................. 87

9.1.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 88

9.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................... 88

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ................................................... 93

9.2 Oppervlaktewater ............................................................................................. 96

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ................. 96

9.2.2 Methodiek en significantiekader ......................................................................... 97

9.2.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ................................................... 98

9.3 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline water..................................... 98

9.4 Milderende maatregelen ...................................................................................... 99

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen ..................................................................... 99

9.4.2 Bijkomend te nemen maatregelen ....................................................................... 99

10 Discipline geluid .................................................................................................. 100

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie .................... 100

10.2 Afbakening studiegebied .................................................................................... 100

10.3 Methodiek en significantiekader ........................................................................... 100

10.3.1 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren ............................................................. 100

10.3.2 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus ........................................................... 101

10.3.3 Aannames werking ventilatoren ...................................................................... 101

10.3.4 Modelleringen ........................................................................................... 102

10.3.5 Evaluatie ................................................................................................. 103

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ..................................................... 104

10.4.1 Geluidsvermogenniveau ............................................................................... 104

10.4.2 Achtergrondgeluidsniveau ............................................................................. 105

10.4.3 Beoordelingspunten en toetsingswaarden .......................................................... 106

10.4.4 Gemodelleerde continue bronnen ................................................................... 106

10.4.5 Aftoetsing continue bronnen ......................................................................... 108

10.4.6 Aftoetsing incidentele bronnen ...................................................................... 109

10.5 Synthese van de milieueffecten ............................................................................ 110

10.6 Milderende maatregelen ..................................................................................... 111

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ................................................................. 111

Page 7: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 7 | 155

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen................................................................... 111

11 Discipline fauna en flora ........................................................................................ 112

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ................... 112

11.2 Afbakening studiegebied .................................................................................... 114

11.3 Methodiek en significantiekader ........................................................................... 114

11.3.1 Direct ecotoopverlies .................................................................................. 115

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie .............................................................. 115

11.3.3 Verdroging ............................................................................................... 117

11.3.4 Rustverstoring ........................................................................................... 117

11.3.5 Significantiekader voor de discipline fauna en flora .............................................. 117

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ..................................................... 118

11.4.1 Direct ecotoopverlies .................................................................................. 118

11.4.2 Verzurende en vermestende depositie .............................................................. 118

11.4.3 Verdroging ............................................................................................... 120

11.4.4 Rustverstoring ........................................................................................... 120

11.5 Synthese van de milieueffecten ............................................................................ 120

11.6 Milderende maatregelen ..................................................................................... 121

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ................................................................. 121

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen................................................................... 121

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ............................................... 122

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ................... 122

12.2 Afbakening studiegebied .................................................................................... 123

12.3 Methodiek en significantiekader ........................................................................... 123

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................... 123

12.3.2 Erfgoedaspecten ........................................................................................ 123

12.3.3 Perceptieve aspecten .................................................................................. 124

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ..... 124

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ..................................................... 125

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................... 125

12.4.2 Erfgoedaspecten ........................................................................................ 125

12.4.3 Perceptieve aspecten .................................................................................. 126

12.5 Synthese van de milieueffecten ............................................................................ 127

12.6 Milderende maatregelen ..................................................................................... 127

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ................................................................. 127

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen................................................................... 127

13 Discipline mens ................................................................................................... 128

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ................... 128

13.2 Afbakening studiegebied .................................................................................... 128

Page 8: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 8 | 155

13.3 Methodiek en significantiekader ........................................................................... 128

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten ..................................................... 129

13.4.1 Klachtenregistratie ..................................................................................... 129

13.4.2 Verkeershinder .......................................................................................... 130

13.4.3 Geurhinder .............................................................................................. 131

13.4.4 Stofhinder ............................................................................................... 131

13.4.5 Geluidshinder ........................................................................................... 132

13.5 Synthese van de milieueffecten ............................................................................ 132

13.6 Milderende maatregelen ..................................................................................... 133

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ................................................................. 133

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen................................................................... 134

14 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets ........................................... 135

14.1 Algemene toelichting Watertoets .......................................................................... 135

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets ............................. 135

15 Natura 2000-toets ................................................................................................ 137

16 Overzicht en toetsing van de Beste Beschikbare Technieken ............................................. 139

17 Monitoring en evaluatie ......................................................................................... 142

17.1 Controle ........................................................................................................ 142

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau .............................................. 142

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau ................................................. 142

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater ..................................... 142

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks ...................................... 142

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten ................................ 142

18 Grensoverschrijdende effecten ................................................................................ 143

19 Leemten in de kennis ........................................................................................... 145

20 Tewerkstelling- en investeringsrapport ...................................................................... 146

20.1 Tewerkstelling ................................................................................................ 146

20.2 Investeringen .................................................................................................. 146

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen ....................................................... 146

21 Conclusie .......................................................................................................... 147

22 Literatuurlijst .................................................................................................... 150

23 Bijlagen ............................................................................................................ 154

Page 9: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 9 | 155

Lijst van figuren

Figuur 1 Waterbalans in de huidige en gewenste situatie (gestreepte pijl: enkel in de huidige situatie) ... 48 Figuur 2 Beoordelingsmethodiek grondwatertafeldaling ............................................................. 90

Page 10: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 10 | 155

Lijst van tabellen

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen 22 Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting (binnen 1,5 km rond de

stalcontouren van de gewenste situatie) 24 Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op de MTE 25 Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen 28 Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen 30 Tabel 6 Juridische randvoorwaarden 32 Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden 36 Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur 44 Tabel 9 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-

matrix) 53 Tabel 10 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen 55 Tabel 11 Significantiekader voor geur 61 Tabel 12 Toetsing MTE aan de Vlarem II afstandsregels 62 Tabel 13 Geuremissiefactor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen 62 Tabel 14 Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 63 Tabel 15 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster 64 Tabel 16 Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones 64 Tabel 17 Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek 65 Tabel 18 Samenvatting effecten voor geur 66 Tabel 19 Significantiekader voor stof 68 Tabel 20 Stofemissiefactor voor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen 69 Tabel 21 Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 69 Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j) 73 Tabel 25 NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016) 73 Tabel 26 Gemiddelde depositiesnelheden in Vlaanderen 74 Tabel 27 Ammoniakemissiefactor voor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen 75 Tabel 28 Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 76 Tabel 29 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Merksplas in 2010,

en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012) 77 Tabel 30 Samenvatting effecten voor de discipline lucht 77 Tabel 31 Geologische opbouw 80 Tabel 32 Significantiekader voor de discipline bodem 83 Tabel 33 Mestopslagcapaciteit in de huidige en gewenste situatie 84 Tabel 34 Samenvatting effecten voor de discipline bodem 85 Tabel 35 Significantiekader voor grondwater 92 Tabel 36 Bepaling grondwatertafeldaling 94 Tabel 37 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting 94 Tabel 38 Significantiekader voor oppervlaktewater 97 Tabel 39 Samenvatting effecten voor de discipline water 98 Tabel 40 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen 104 Tabel 41 Technische specificaties ventilatoren per stal in de huidige situatie 104 Tabel 42 Technische specificaties ventilatoren per stal in de gewenste situatie 105 Tabel 43 Overzicht diverse milieukwaliteitsnormen in open lucht 106 Tabel 44 Overzicht diverse toetsingswaarden voor continue bronnen 106 Tabel 45 Overzicht diverse toetsingswaarden voor incidentele bronnen 106 Tabel 46 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus in huidige situatie 107 Tabel 47 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus in gewenste situatie 107

Page 11: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 11 | 155

Tabel 48 Toetsing continue bronnen in de huidige situatie (toetsing voor hernieuwing) 108 Tabel 49 Toetsing alle continue bronnen in de gewenste situatie 108 Tabel 50 Toetsing incidentele bronnen in de huidige situatie 109 Tabel 51 Toetsing incidentele bronnen in de gewenste situatie 109 Tabel 52 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen 110 Tabel 53: (Potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 1,5 kilometer

rondom de inrichting 113 Tabel 54 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities 116 Tabel 55 Significantiekader voor de discipline fauna en flora 117 Tabel 56: Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebieden (straal van 1,5 km vanuit het centrum van

de inrichting) en de maximale verzurende depositie 118 Tabel 57 Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale vermestende depositie 119 Tabel 58 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora 120 Tabel 59 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 124 Tabel 60 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 127 Tabel 61 Significantiekader voor de discipline mens 129 Tabel 62 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 130 Tabel 63 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens 132 Tabel 64 Overzicht Beste Beschikbare technieken voor de veeteeltsector 139

Page 12: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 12 | 155

Verklarende woordenlijst

98-percentiel het 98-percentiel voor 1 se/m³ geeft de zone aan waarbinnen

gedurende 2 % van de tijd op jaarbasis een concentratie van 1 se/m³ of

meer waarneembaar is.

abiotisch milieu de niet-levende materie

aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de

diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde

gedrag vertoont als dat stofdeeltje

alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van

rivierklei

ammoniak NHз, scherpriekend gas (= ammoniakgas)

ammonium het ion NH4+, waarvan ammoniumbasen en –zouten afgeleid worden

antropogeen ontstaan door menselijke activiteit

aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels)

omgeven door ondoordringbare lagen zoals kleipakketten

autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde

beïnvloeding van buitenaf

Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal

groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische

waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen

biotisch met betrekking tot de levende materie

bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden

door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging;

ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems

aan

bronnencluster twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een

cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het

nuleffectniveau (0,5 ouE/m³) van de ander bron is gelegen

denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten

in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe

omstandigheden

depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid

per tijds- en oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha)

discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de

regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’,

‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en

trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’

drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het

Belgisch bodemclassificatiesysteem

ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties

Page 13: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 13 | 155

ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de

abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie

bepalend zijn

effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral)

antropogene activiteiten

emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht

geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van

gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt

onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie

een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele geurdrempel is de

geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld

grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag

beschermd is tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld

hoog geurgevoelig gebied waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve

buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen,

winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen, … Mensen kunnen hier

op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als

buiten.

immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de

omgevingslucht

indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en

indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen

ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en

met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt

initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project

wenst te bekomen

kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem

per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden

zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis

laag geurgevoelig gebied industriegebieden, openbare wegen, …

matig geurgevoelig gebied gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op

bedrijfsterrein gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen,

sportterreinen, … Dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt

door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen

kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel

binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb van

landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn. Tolerantie

ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn.

matrialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal-

kringlopen en afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het

Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang

met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar

hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt

als laatste optie gezien

Page 14: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 14 | 155

m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere

dan hinderlijke inrichtingen

m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het

leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een MER in één of

meerdere disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’,

‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’,

‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’

mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de

nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en

de vaste residu’s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het

Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze

residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd

en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest

gelegen grond wordt gebracht

milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het

geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te

verhelpen

milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee

deze in een dynamische en wederkerige relatie staat

milieutechnische eenheid verschillende inrichtingen en/of activiteiten, met inbegrip van hun

exploitatieterrein en de overige onroerende goederen waarmee ze

verbonden zijn, die als één geheel moeten worden beschouwd met het

oog op het beoordelen van het nadeel dat ze kunnen berokkenen aan

mens of milieu. Een gegeven dat kan wijzen op de aanwezigheid van

een milieutechnische eenheid is de onderlinge geografische, materiële

of operationele samenhang van inrichtingen en activiteiten, die gepaard

gaat met een relatieve afscheiding van het geheel van deze inrichtingen

en activiteiten ten opzichte van andere inrichtingen en activiteiten.

Het feit dat verschillende inrichtingen een verschillend

eigendomsstatuut hebben, belet niet dat zij een milieutechnische

eenheid kunnen vormen.

nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert

olfactorisch betreft de geur

ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening

houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie

o.i.v. plannen en beleidsopties

OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de

verspreiding van verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren

peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis

zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden

percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt

overschreden

projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is

Page 15: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 15 | 155

referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in

functie van de effectvoorspelling

studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de

milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de

milieueffecten

vaste mest dierlijke mest met een droge stofgehalte hoger dan 20 %

vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats

waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door

onderlinge concurrentie hebben ingenomen

waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan

worden waargenomen

watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke

effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van

het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur

zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze

eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met

elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram

SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

Page 16: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 16 | 155

Afkortingenlijst

ABS Algemeen Boerensyndicaat

a.d. aerodynamische diameter

ANB Agentschap Natuur en Bos

APA Algemeen Plan van Aanleg

BB Boerenbond

BBI Belgisch Biotische Index

BBT Beste Beschikbare Technieken

BD Deputatie

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BREF Best Available Techniques Reference Documents

B.S. Belgisch Staatsblad

BWK biologische waarderingskaart

CBS College van Burgemeester en Schepenen

dB decibel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

EU Europese Unie

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

HRG Habitatrichtlijngebied

IBA Individuele behandeling afvalwater

IFDM Immissie Frequentie Distributie Model

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KB Koninklijk Besluit

KL kritische last

LAT lange afstandstransport

LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

MAP Mestactieplan

m.e.r. milieueffectrapportage

Page 17: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 17 | 155

MER milieueffectrapport

MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen

MIRA Milieurapport Vlaanderen

MLTD middellange termijndoelstelling

MTC maximaal toelaatbare concentratie

MTE milieutechnische eenheid

NEC National Emissions Ceiling

NER nutriëntenemissierechten

OPS Operationeel Prioritaire Stoffen

ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

PM Particulate Matter

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

SBZ Speciale Beschermingszone

se snuffeleenheid

VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

VHA Vlaamse Hydrografische Atlas

VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

VLAREMA Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van

materiaalkringlopen en afvalstoffen

Vlarem Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen

VLM Vlaamse Landmaatschappij

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

VOS vluchtige organische stoffen

Zeq zuurequivalenten

Page 18: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 18 | 155

Voorwoord

Toelichting bij het m.e.r.-proces

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is het

de bedoeling om informatie te bieden aan inwoners van de gemeente waar deze kennisgeving ter inzage

ligt en over hoe ze concreet kunnen reageren op de kennisgeving. Verder in de tekst staat ook beschreven

wat er met de inspraakreacties zal gebeuren en waar meer uitleg gevonden kan worden.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van

een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd

worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een

milieueffectrapport (MER). De m.e.r. gaat vooraf aan de aanvraag van een vergunning en het MER moet bij

de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het milieuonderzoek wordt

getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te

kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die manier kan het project worden bijgestuurd.

Kort overzicht van de m.e.r.–procedure

Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde

MER/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13 februari 2003).

Sinds de publicatie van dit decreet is deze procedure toegankelijk voor publieke inspraak betreffende de

inhoudsafbakening van het onderzoek en betreffende het opstellen van de richtlijnen voor het MER. De

publieke inspraak gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier.

De m.e.r.-procedure is meestal opgebouwd uit vier belangrijke stappen:

a) kennisgevingsfase: de initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet

onderworpen worden aan een m.e.r. Hiervoor zijn drie lijsten met categorieën van projecten

gepubliceerd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 (B.S. 17 februari 2005). Bijlage I

betreft projecten die steeds m.e.r.-plichtig zijn; bijlage II omvat projecten die in principe m.e.r.-

plichtig zijn maar waarvoor een ontheffingsdossier kan ingediend worden. Hierover wordt geval

per geval een uitspraak gedaan. In het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013)

werd een bijkomende lijst gepubliceerd (bijlage III), met vermelding van projecten die

screeningsplichtig zijn voor m.e.r. Als de voorgenomen activiteit m.e.r.-plichtig is, en als blijkt

dat een MER dient opgesteld te worden, stelt de initiatiefnemer een team van erkende

deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het

dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de dienst Mer, afdeling Milieu-, Natuur- en

Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Na het ontvangen van de

kennisgeving onderzoekt de dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze beslissing

binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving;

b) richtlijnenfase: binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving stuurt

de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar de betrokken gemeentebesturen, de

vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse regering aangewezen administraties. Het

College van Burgemeester en Schepenen (CBS) van de gemeente, waar het project gepland is, legt

deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage, dit gedurende 30 dagen. Op deze

kennisgeving kunnen de burgers reageren met behulp van een inspraakformulier. Op basis van

inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en openbare

besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de medewerkers van de

dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het opstellen van het MER. De

dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen (of 90 dagen ingeval van

Page 19: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 19 | 155

grensoverschrijdende effecten) na goedkeuring van de kennisgeving aan de initiatiefnemer, de

betrokken overheden, administraties en het CBS van de betrokken gemeentebesturen;

c) uitvoeringsfase: tijdens deze fase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder

leiding van een coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-MER opgesteld dat

informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de dienst Mer en

aangeschreven administraties en openbare besturen;

d) beoordelingsfase: na indienen van het MER bij de dienst Mer controleert deze of het MER

beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen. Daarna keurt de dienst het MER

goed of af en stellen ze een goedkeurings- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring wordt

binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken overheden,

administraties, de coördinator en het CBS van de betrokken gemeentebesturen. Een goedgekeurd

MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document.

De kennisgevingsfase / ontwerp-MER-fase van de m.e.r.-procedure

Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. In de

kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, aard, ligging, doelstellingen en verantwoording van het

project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders van het

MER vermeld.

Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en beschrijft

hij de onderzochte alternatieven, bestaande en beoogde vergunningen en relevante gegevens uit vorige

rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke

milieuaspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak voor

de bepaling en de beoordeling van deze aspecten.

Het is hierbij wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven worden.

Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de nodige gegevens

die de dienst Mer toelaat na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten betrokken dienen

te worden bij de procedure.

In voorliggend geval wordt geopteerd om gebruik te maken van het voorstel van de dienst Mer, waarbij de

kennisgevingsfase gekoppeld kan worden aan de ontwerp-MER-fase. Hierbij zal dan reeds onderzoek

uitgevoerd worden naar de eigenlijke milieueffecten die het project met zich meebrengt. Deze effecten

worden dan ook reeds uitvoerig beschreven en geëvalueerd in dit eigenlijke kennisgeving/ontwerp-MER.

Doel van de terinzagelegging

Het doel van de terinzagelegging van de kennisgeving/ontwerp-MER is ten eerste om de betrokken

inwoners van de gemeenten op de hoogte te stellen van de voorgenomen activiteit en de mogelijke

gevolgen op de omgeving. Ten tweede is het de bedoeling om concrete, zinvolle reacties uit te lokken (zie

verder) waarmee de dienst Mer rekening kan houden bij de opmaak van richtlijnen. Deze richtlijnen

bakenen de inhoud af van de te bespreken en te onderzoeken onderwerpen in het MER. Door nuttige

inspraakreacties van inwoners van de betrokken gemeenten kan het onderzoek voor het MER inhoudelijk

bijgestuurd worden.

Termijn van de terinzagelegging

Concreet dienen de gemeenten, waar het m.e.r.-plichtige project gepland is, een afschrift van deze

kennisgeving ter inzage te leggen binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst. Vanaf het begin van deze

terinzagelegging hebben de inwoners maximaal 30 dagen de tijd om de opmerkingen toe te sturen naar de

dienst Mer met behulp van een inspraakformulier, te vinden op www.mervlaanderen.be.

Page 20: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 20 | 155

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

De terinzagelegging is geen openbaar onderzoek waarbij bezwaarschriften kunnen ingediend worden.

Bezwaarschriften kunnen enkel ingediend worden tijdens het openbaar onderzoek dat georganiseerd zal

worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. Dit is dus tijdens de latere besluitvormingsprocedure

en niet gedurende de m.e.r.-procedure. Het MER is bij een dergelijk openbaar onderzoek overigens

bruikbaar als instrument om bezwaarschriften te onderbouwen, maar ook een basis om ze te weerleggen.

Het is dus in ieders belang dat het MER van goede kwaliteit is.

Zoals eerder vermeld kan de dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van richtlijnen

die de initiatiefnemer en de deskundigen moeten volgen bij het opstellen van het MER. Dit kunnen

opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals

opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de

bestaande toestand, milieueffecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de

effecten, over de leemten in de kennis, ...

Wat gebeurt er met de inspraakreacties?

De dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en het ontwerp-MER en neemt een beslissing

over de inhoud van het MER, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de

opstellers van het MER. De dienst Mer betekent de richtlijnen voor het opstellen van het MER aan de

initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 70 dagen (of 90 dagen in geval van grensoverschrijdende

effecten) na volledigverklaring van de kennisgeving.

Deze richtlijnen zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn

gemeente opvragen. Deze richtlijnen zijn tevens beschikbaar op de webstek www.mervlaanderen.be. Met

behulp van het inspraakformulier, opgesteld door de dienst MER, kunnen de opmerkingen kenbaar gemaakt

worden. Dit formulier is te vinden op www.mervlaanderen.be. Het formulier kan per e-mail verstuurd

worden naar [email protected], met vermelding van het project. Het formulier kan ook per post

verstuurd worden of gefaxt worden naar de dienst Mer.

Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

Dienst Milieueffectrapportage (dienst Mer)

Graaf de Ferrarisgebouw

Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

[email protected]

website: www.mervlaanderen.be

fax: 02 553 80 75

Page 21: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 21 | 155

1 Inleiding

1.1 Beknopte beschrijving van het project

De milieutechnische eenheid (MTE) Den Tweesprong bvba, bestaande uit drie varkensbedrijven gelegen

langsheen Hoekeinde 61, Hoekeinde 65 en Hooghoekeinde 1 te Merksplas, is momenteel vergund voor het

houden van 456 zeugen (124 kraamzeugen en 332 guste/dragende zeugen), 2 beren en 4.284 andere

varkens (72 jonge zeugen en 4.212 vleesvarkens). Tevens worden er in de MTE 1.712 biggen gehuisvest.

Deze dieren worden gehouden in vijf stallen. Vier van deze stallen zijn traditioneel uitgevoerd. De vijfde

stal is uitgerust met twee chemische (zure) luchtwassystemen. Naar de toekomst toe wordt er een

uitbreiding en wijziging aangevraagd tot 436 zeugen (140 kraamzeugen en 296 guste/dragende zeugen), 4

beren en 5.832 andere varkens (124 jonge zeugen en 5.708 vleesvarkens). Tevens zullen er in de MTE 1.984

biggen worden gehuisvest. Om deze uitbreiding en wijziging te kunnen realiseren worden er twee stallen

afgebroken en drie nieuwe stallen gebouwd. In de gewenste situatie zullen er twee biobedden worden

geplaatst, waar de lucht van de vijfde stal en van de drie nieuwe stallen doorhaan zal worden geleid. In

totaal zullen er dus zes stallen aanwezig zijn in de gewenste situatie: twee conventionele stallen en vier

stallen waarvan de lucht door twee biobedden wordt geleid.

Door de geografische ligging van de drie bedrijven en de bestuurlijke connectie, worden deze bedrijven als

een milieutechnische eenheid (MTE) aanschouwd. Voorliggend MER zal handelen over de gehele

milieutechnische eenheid.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie (456 zeugen, 2 beren en

4.284 andere varkens) en de gewenste situatie van dit project (436 zeugen, 4 beren en 5.832 andere

varkens). Indien de aangevraagde vergunning (wijziging, uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing) voor de

MTE niet verleend wordt, worden de drie bedrijven verder uitgebaat volgens de huidig vergunde situatie en

dit tot 2030 voor de bedrijven in Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1, en tot 2027 voor het bedrijf in

Hoekeinde 65. Vermits het nulalternatief tot respectievelijk 2030 en 2027 gelijk is aan de huidige situatie,

zullen enkel de huidige en gewenste situatie besproken worden.

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht

Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën

van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad

gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij titel IV van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene

bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit

besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten.

Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij

de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013)

is eveneens een bijlage III-lijst opgesteld met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een wijziging, uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing aan voor een

milieutechnische eenheid met 436 zeugen, 4 beren en 5.832 andere varkens. Het project valt daardoor in

de categorie 21 c) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van bijlage I: ‘Installaties voor intensieve

pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: 3.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)’. Deze

inrichting is dan ook m.e.r.-plichtig.

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor de betrokken partijen van de MTE werden in het verleden nog geen MER’s of ontheffingen opgesteld.

Het bedrijf gelegen in Hoekeinde 61 wenste in 2015 een vergunning aan te vragen, waarbij gesteld werd

Page 22: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 22 | 155

dat de drie bedrijven voortaan beschouwd dienen te worden als een milieutechnische eenheid. Bijgevolg

dient voor een nieuwe vergunningsaanvraag een MER opgesteld te worden.

Er werden in het verleden evenmin andere studies omtrent milieueffecten opgesteld.

1.4 Betrokken partijen

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater

Initiatiefnemer:

Den Tweesprong

Hoekeinde 65, Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1

2330 Merksplas

KBO: 0830.753.134

VE: 2.234.611.665, 2.193.006.088 en 2.212.878.618

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen

De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een

werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De

betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de

objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het

leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of

andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project

doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht,

bodem, water en fauna en flora in het team van deskundigen opgenomen.

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen

discipline erkend deskundige erkenning coördinaten

bodem en grondwater Peter Hermans geohydrologie: EDA/708/V-1

onbeperkte geldig

pedologie: EDA/708-B/V-1

onbeperkte duur

DLV Belgium CVBA

Biezeweg 15a

9230 Wetteren

fauna en flora Marjan Speelmans EDA/730/V-1

onbeperkte duur

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

lucht Nico Raes EDA/789

onbeperkte duur

OLFASCAN nv

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

coördinatie Marjan Speelmans erkenning als coördinator bestaat niet als dusdanig, maar de coördinator wordt gekozen uit MER-deskundigen

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent))

De overige relevante aspecten (geluid, oppervlaktewater, effecten op de mens en zijn omgeving, en

landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens haar taak

om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de

andere deskundigen te formuleren. Zij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:

Kim Driesen, medewerkster coördinatie

Page 23: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 23 | 155

Gwynet Leyre, medewerkster geluid

Den Tweesprong, initiatiefnemer

1.4.3 Taakverdeling

De coördinator is belast met de inhoudelijke coördinatie van het MER. Haar taak bestaat uit:

het coördineren van het interdisciplinaire overleg in elke fase van het m.e.r.-proces, in het

bijzonder tijdens de voorfase;

het opstellen van een analyseschema met de hoofdingreep en de deelingrepen;

het uitwerken van de impactmatrices, de ingreep-effect-schema’s en de netwerkrelaties;

het opstellen van een interdisciplinaire referentiesituatie;

het coördineren van de fasering van de uit te voeren deelonderzoeken;

het bepalen van de volgorde van de in het rapport te bespreken milieufactoren;

het op elkaar afstemmen van de inhoud en de structuur van de deelrapporten;

het opstellen van de eindbespreking;

de redactie van de niet-technische samenvatting;

de eindredactie van het rapport.

De initiatiefnemer dient de nodige projectinformatie aan te reiken aan het team van deskundigen. Hij stelt

hiertoe de bedrijfsdeskundige aan.

Page 24: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 24 | 155

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

De MTE is gelegen in Hoekeinde 61, Hoekeinde 65 en Hooghoekeinde 1 te Merksplas, en beslaat momenteel

de kadastrale percelen 1ste afdeling, sectie H, nrs. 243b, 199w, 243g, en 202m. De nieuw te bouwen

constructies zullen voorzien worden op de kadastrale percelen 1ste afdeling, Sectie H, nr. 243h. Een

uittreksel van de topografische kaart van België wordt weergegeven in Bijlage 1. Een kopie van het

kadasteruittreksel wordt weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 wordt het stratenplan in de omgeving van

de inrichting weergegeven en op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de inrichting getoond. Op de luchtfoto

in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van de MTE weergegeven.

De MTE is volledig gelegen binnen agrarisch gebied. De andere gewestplanbestemmingen die binnen een

straal van 1,5 km rondom de inrichting voorkomen, worden in onderstaande tabel weergegeven (afstanden

bepaald ten opzichte van de contour van de MTE (stallen) in de gewenste situatie) (zie ook Bijlage 5).

Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting (binnen 1,5 km rond de stalcontouren van de gewenste situatie)

kortste afstand (m) windrichting

landschappelijk waardevol agrarische gebieden 140 Z

bosgebied 480 O

gebieden voor dagrecreatie 620 N en ZO

gebieden voor verblijfrecreatie 1.040 NW

woongebied 1.380 ZW

gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 1.320 Z

natuurgebieden 1.290 ZO

Binnen 1,5 km rond de MTE zijn geen PRUPs en BPA’s gelegen. De MTE is gelegen in het Gemeentelijk RUP

‘Glastuinbouw’. Dit heeft geen gevolgen voor de MTE.

De MTE is gelegen in het ruilverkavelingsgebied van Merksplas, dat van start ging in 2012 en nog steeds in

uitvoering is. In dit gebied werden verspreide landbouwkavels gegroepeerd en vergroot door grondenruil.

Om de bereikbaarheid van gronden en bedrijven te verbeteren werden er wegeniswerken uitgevoerd. In de

toekomst zullen er nog rustpunten worden aangelegd voor het fiets- en wandelnetwerk.

De MTE is volledig gelegen op het grondgebied van Merksplas. Deze gemeente grenst in het noorden aan

Baarle-Hertog (op zo’n 2,8 km van de MTE), in het noordwesten aan Hoogstraten (1,8 km van de MTE), in

het westen aan Rijkevorsel (op zo’n 2,0 km van de MTE), in het zuiden aan Beerse (ongeveer 4,7 km van de

MTE) en in het oosten aan Turnhout (op zo’n 3,7 km van de MTE). De afstand van de MTE tot de

Nederlandse grens (ten noorden) bedraagt minimaal 3,2 km.

Page 25: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 25 | 155

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer wenst een uitbreiding, wijziging en hernieuwing aan te vragen voor de MTE. Een overzicht van de huidige en de gewenste vergunningssituatie

wordt gegeven in Tabel 3.

Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op de MTE

rubriek-nummer

omschrijving klasse huidig vergund gewenst aanvraag

hoekeinde 61 hoekeinde 65 hooghoekeinde 1

9.4.1.c)1° varkensstal in agrarisch gebied met plaatsen voor meer dan 20 tot en met 1.000 varkens ouder dan 10 weken

2 541 varkens:

- 210 zeugen

- 1 beer

- 330 andere varkens

/ / / uitbreiding

wijziging

vroegtijdige hernieuwing

9.4.1.c)2° varkensstal in agrarisch gebied met plaatsen voor meer dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken

1 / 2.013 varkens:

- 246 zeugen

- 1 beer

- 1.766 andere varkens

mobiele mestscheider met capaciteit van 1.000 m³/j

2.188 vleesvarkens 6.272 varkens:

- 436 zeugen

- 4 beren

- 5.832 andere varkens

9.4.1.d)1° intensieve varkenshouderij met meer dan 2.000 plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg

1,X* / / 2.188 vleesvarkens 6.272 varkens:

- 436 zeugen

- 4 beren

- 5.832 andere varkens

uitbreiding

wijziging

vroegtijdige hernieuwing

17.3.2.1.1.1°b) opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen

(gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3:

gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een

3 5.100 kg mazout (6.000 liter) (wijziging rubriek)

4.590 kg mazout (5.400 liter) (wijziging rubriek)

1.700 kg mazout (2.000 liter) (wijziging rubriek)

10.965 kg mazout (12.900 liter)

vermindering

wijziging

vroegtijdige hernieuwing

Page 26: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 26 | 155

rubriek-nummer

omschrijving klasse huidig vergund gewenst aanvraag

hoekeinde 61 hoekeinde 65 hooghoekeinde 1

gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, niet voor woning

17.3.3.1°b) opslagplaatsen voor oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS03 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 200 kg tot en met 2 ton, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied

3 /

/ 900 kg zwavelzuur (wijziging rubriek)

/ stopzetting rubriek

28.1.f)1° opslagplaatsen voor kunstmest met een capaciteit van 20 tot en met 100 ton

3 / / 50 ton spuiwater / stopzetting rubriek

28.2.c)1° opslagplaats van dierlijke mest in agrarische gebieden met een opslagcapaciteit van 10 tot en met 5.000 m³

3 1.162 m³ mengmest 3.194 m³ mengmest 3.120 m³ mengmest / uitbreiding

wijziging

vroegtijdige hernieuwing

28.2.c)2° opslagplaats van dierlijke mest in agrarische gebieden met een opslagcapaciteit van meer dan 5.000 m³

2 / / / 9.976 m³ mengmest

53.8.2° boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning met een totaal opgepompt debiet groter dan 500 m³ en kleiner of gelijk aan 30.000m³/jaar

2 / maximaal debiet van 6.451 m³/j en 30 m³/d (put 2)

maximaal debiet van 5.505 m³/j en 15 m³/d (put 1)

totaal maximaal debiet van 16.350 m³/j en 73 m³/d:

- 5.800 m³/j en 25 m³/d (put 1)

- 6.350 m³/j en 27 m³/d (put 2)

- 4.200 m³/j en 21 m³/d (put 3)

uitbreiding

vroegtijdige hernieuwing

* X = inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals gedefinieerd door sub 16° van artikel 1 van titel I van het Vlarem en die als dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996. Dergelijke inrichting omvat telkens de vaste technische eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom vermelde activiteiten en processen alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie ook

Page 27: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 27 | 155

artikel 5, § 7 van titel I van het Vlarem). De EU-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT)

Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken wordt de inrichting ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden

bij de deputatie van de provincie Antwerpen.

Page 28: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 28 | 155

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor de exploitatie van de landbouwinrichting zijn de volgende exploitatie- en milieuvergunningen (Tabel

4) en stedenbouwkundige vergunningen (Tabel 5) bekend.

Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

HOEKEINDE 61

10.09.1973 10.09.1983 vergunning voor:

- 1.500 kippen

- 275 varkens

- 36 grote zoogdieren

Verstraelen – Pauwels Margaretha

CBS

31.05.1976 31.05.2006 vergunning voor:

- propaangastank 1.600 liter

Verstraelen – Pauwels Margaretha

CBS

04.07.1991 04.07.2011 vergunning voor:

- 671 varkens

- 54 runderen

- 1.012 m³ mestopslag

- 24 ton veevoeder

- 6.000 liter gasolie in bovengrondse houder

Verstraelen Rudi

BD

25.06.1992 25.06.2012 vergunning voor:

- opslag 358 m³ mestopslag

- 54 grote zoogdieren

- 473 gespeende varkens

Pauwel Margaretha

BD

06.05.2003 04.07.2011/

25.06.2012

melding van overname door Peeters Raf Peeters Raf CBS

24.02.2004 04.07.2011 omvorming en uitbreiding tot:

- 725 varkens (2 beren, 180 zeugen, 341 andere varkens, 202 andere varkens)

- propaangastank 1.600 liter

- 6.000 liter gasolie in bovengrondse houder

- 24 ton veevoeder

- mestopslag 1.120 m³

Peeters Raf CBS

23.08.2007 04.07.2011 melding van overname door Manuel Peeters Peeters Manuel

CBS

30.09.2010 30.09.2030 hernieuwing en wijziging tot:

- 541 varkens (1 beer, 210 zeugen, 330 andere varkens)

- 6.000 liter gasolie in bovengrondse houder

- mestopslag 1.162 m³

Peeters Manuel

CBS

24.03.2011 30.09.2030 melding van overname door Den Tweesprong bvba Den Tweesprong

CBS

10.07.2015 onontvankelijkverklaring van vergunningsaanvraag voor wijziging, uitbreiding tot:

- 958 varkens (4 beren, 594 zeugen, 360 andere varkens)

- 5.100 kg mazout in ondergrondse houder

- opslag 3.374 m³ mest

- grondwaterwinning van max. 15 m³/d en 4.200 m³/j op 190 m diep

reden: bedrijven moeten voortaan aanzien worden als milieutechnische eenheid, waardoor een MER nodig is.

Den Tweesprong

CBS

HOEKEINDE 65

02.12.1974 02.12.2004 vergunning voor: Joosse CBS

Page 29: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 29 | 155

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

- propaangastank 2.350 liter Cornelis

05.09.1977 05.09.2007 vergunning voor:

- propaangastank 1.600 liter

Peeters Gustaaf

CBS

17.10.1977 15.10.2007 melding van hokken voor 500 varkens Peeters Gustaaf

CBS

27.09.1982 27.09.2012 vergunning voor uitbreiding tot 977 varkens Peeters Gustaaf

CBS

19.10.1983 vergunning voor grondwaterwinning: geboorde put op 199 m voor max. 92 m³/d en 16.000 m³/j voor warmtepomp en sanitair water

Peeters Gustaaf

BD

06.01.1994 15.10.2007 vergunning voor uitbreiding met:

- elektromotoren van samen 10,4 kW voor hulptoestellen

- silo’s voor 35,4 ton krachtvoeder

- een opslag voor 5.000 liter mazout in een ingegraven houder

weigering voor uitbreiding met:

- 491 varkens in reeds bestaande stallen

- opslagplaatsen van 1.685 m³ mest

Peeters Gustaaf

BD

14.03.1994 14.03.2014 vergunning voor grondwaterwinning van max. 15 m³/d en 3.650 m³/j uit 1 put op 191 meter

Peeters Gustaaf

CBS

20.05.1994 14.03.2014 vergunning verleend in beroep voor uitbreiding tot:

- 1.468 varkens

- 1.685 m³ mestopslag

- 35,4 ton krachtvoer

- 5.000 l mazoutopslag in ingegraven houders

- elektromotoren van samen 10,4 kW voor hulptoestellen

Peeters Gustaaf

Vlaamse Minister van Leemilieu en Tewerkstelling

27.06.1996 14.03.2014 vergunning voor uitbreiding met 15 struisvogels Peeters Gustaaf

BD

05.04.2001 14.03.2014 vergunning voor uitbreiding tot:

- 1.468 varkens

- 3.194 m³ mestopslag

- 35,4 ton krachtvoer

- 6.000 l mazoutopslag in ingegraven houders

- elektromotoren van samen 10,4 kW voor hulptoestellen

- grondwaterwinning van max. 4.180 m³/j

Peeters Gustaaf

BD

19.06.2003 05.09.2007 uitbreiding met een mobiele mestscheider voor het scheiden van max. 1.000 m³ varkensmest per jaar

Peeters Gustaaf

BD

05.02.2004 14.03.2014 uitbreiding van het debiet van de bestaande grondwaterwinning tot max. 30 m³/d en 6.451 m³/j

Peeters Gustaaf

BD

22.03.2007 15.10.2027 vergunning voor uitbreiding tot:

- 1.468 varkens

- 3.194 m³ mestopslag

- het lozen van 150 m³ huishoudelijk afvalwater per jaar via een septische put in het oppervlaktewater

- 5.000 l mazoutopslag in ingegraven houders (1.000 l van rechtswege vervallen)

- mobiele mestscheider voor max. 1.000 m³ varkensmest/jaar

- grondwaterwinning van max. 30 m³/d en 6.451 m³/j

Peeters Gustaaf

BD

12.01.2012 15.10.2027 vergunning voor uitbreiding en wijziging tot:

- 2.013 varkens

- 3.194 m³ mestopslag

- 5.400 l mazoutopslag in ingegraven houders (1.000 l

Peeters Gustaaf

BD

Page 30: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 30 | 155

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

van rechtswege vervallen)

- mobiele mestscheider voor max. 1.000 m³ varkensmest/jaar

- grondwaterwinning van max. 30 m³/d en 6.451 m³/j

01.09.2014 melding van overname door Den Tweesprong bvba Den Tweesprong bvba

CBS

HOOGHOEKEINDE 1

14.01.2010 14.01.2030 vergunning voor:

- 2.188 mestvarkens

- grondwaterwinning van max. 15 m³/d en 5.505 m³/j

- opslag van 900 kg zwavelzuur in bovengrondse houder

- opslag van 2.000 liter mazout in bovengrondse houder

- opslag van 50 ton spui

- opslag van 3.120 m³ mengmest

Peeters Manuel

BD

21.03.2011 melding van overname door Den Tweesprong bvba Den Tweesprong bvba

BD

Naast de algemene voorwaarden werden voor het bedrijf in Hoekeinde 65 volgende bijzondere

voorwaarden opgelegd in de verleende milieuvergunning van 22.03.2007 inzake de mestscheider:

De Vlaamse Landmaatschappij dient minstens 24 uur vooraf ingelicht te worden van de periodes

tijdens dewelke de installatie in werking zal zijn;

De dikke fractie wordt bij voorkeur onmiddellijk afgevoerd of, in geval van opslag op het bedrijf,

gebeurt dit conform de voorschriften voor de opslag van vaste mest zoals beschreven in VLAREM II,

met als bijkomende voorwaarde dat de mest wordt afgedekt.

Er wordt aan de opgelegde bijzondere voorwaarden voldaan. In praktijk is de mestscheider al enkele jaren

niet meer gebruikt. In de gewenste situatie wordt hier ook geen vergunning meer voor aangevraagd.

Tabel 5 Stedenbouwkundige vergunningen

begindatum onderwerp aanvrager overheid

HOEKEINDE 61

02.07.1973 bouwen van een mestvarkensstal Verstraelen Frans CBS

24.10.1990 bouwen van een kweekvarkensstal Verstraelen Rudy CBS

07.04.2005 vergunning voor het slopen van een berging, achteraanbouw, schuur en aanbouw aan woning

weigering van een vergunning voor de regularisatie van een zonevreemde woning/bestemmingswijziging bedrijfswoning naar burgerwoning

Peeters Raf CBS

11.05.2009 vergunning voor het slopen van 4 stallen en functiewijziging

weigering van een vergunning voor het verbouwen van een woning-boerderij

Peeters Raf CBS

04.02.2010 vergunning voor het verbouwen van een zonevreemde woning Peeters Raf CBS

HOEKEINDE 65

31.03.1980 bijbouwen stallen bij bestaand varkensbedrijf Peeters-Vermeiren Gustaaf

CBS

17.07.1990 verbouwen van woning Peeters-Vermeiren Gustaaf

CBS

09.05.1994 regularisatie van varkensstallen Peeters Staf CBS

Page 31: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 31 | 155

begindatum onderwerp aanvrager overheid

HOOGHOEKEINDE 1

03.12.2009 weigering van een vergunning voor het bouwen van een varkensstal Peeters Manuel CBS

15.04.2010 vergunning voor het bouwen van een varkensstal (heraanvraag) Peeters Manuel CBS

15.03.2013 weigering van een vergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning bij een bestaand landbouwbedrijf

Peeters Manuel CBS

12.07.2013 besluit waarbij het beroep van Peeters Manuel tegen het besluit van CBS (15.03.2013) wordt ingewilligd. De vergunning werd verleend.

Peeters Manuel BD

Page 32: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 32 | 155

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 6 Juridische randvoorwaarden

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van de gronden in Vlaanderen weer

ja zie punt 2.1 (Ruimtelijke situering project) // (referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen)

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van de gronden in bepaalde delen van Vlaanderen weer

neen op de locatie van de inrichting is geen BPA van toepassing. // (referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen)

Vlarem I bepaalt de modaliteiten met betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen

ja zie punt 2.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand)

Vlarem II bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER. // (algemeen relevant: alle disciplines)

Vlarem III bevat de bijkomende algemene en sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER. // (algemeen relevant: alle disciplines)

EU kaderrichtlijn 96/62 inzake beoordeling en beheer van luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen 1999/30, 2000/69, 2002/3, 2004/107. De voorgaande richtlijnen zitten vanaf 21 mei 2008 vervat in de Europese Richtlijn Lucht 2008/50/EG

vormt de basis voor een nieuw luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese Unie. Globaal kader waarmee EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert

ja een veestal kan een aanzienlijke stofemissie met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van de MTE te verwachten valt. // (discipline lucht en mens)

Mestdecreet en uitvoeringsbesluiten

heeft tot doel de bescherming van het leefmilieu tegen verontreiniging als gevolg van productie en gebruik van meststoffen

ja De MTE dient de regels van het Mestdecreet na te leven. // (discipline lucht, water, bodem en fauna en flora)

Bestemming en milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater

duidt bestemming oppervlaktewater aan (milieukwaliteitsnormen zie Vlarem II)

ja binnen een straal van 1 km rondom de MTE bevinden zich de Mark (2de categorie, 550 m ten Z van de site) en vier waterlopen die naar de Mark afstromen. Van deze vier waterlopen zijn twee waterlopen niet geklasseerd (resp. 340 m ten Z en 660 m ten W van de site). De overige waterlopen

Page 33: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 33 | 155

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

betreffen de Lochtloop (3de categorie, 580 m ten Z van de site) en het Druytsloopken (3de categorie, 520 m ten W van de site) (Bijlage 6). // (discipline water)

Decreet integraal waterbeleid (incl. de Watertoets)

bevat bepalingen betreffende het gecoördineerd en geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen. Het decreet reikt tevens een aantal instrumenten aan die een sleutelrol moeten spelen in het Vlaamse waterbeleid, o.a. de Watertoets

ja het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de Watertoets (art. 8). // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader van de Watertoets, discipline water)

Aangepast uitvoeringsbesluit van de Watertoets (B.S. 14/10/2011)

het besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de Watertoets. Het aangepaste besluit werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 14 oktober 2011 en treedt in werking op 1 maart 2012

ja de Watertoets heeft als doel mogelijke schadelijke effecten van plannen, programma’s en vergunningen op het watersysteem in een vroeg stadium te beoordelen en daarover te adviseren. // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader van de Watertoets, discipline water)

Besluit van de Vlaamse regering van 5 juli 2013 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater

de verordening bevat minimale voorschriften voor de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. Het algemeen uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden

ja er wordt voorzien in de bouw van drie nieuwe varkensstallen. Er dient aldus voldaan te worden aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater. // (discipline water)

Natuurbeheerrecht

- Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht beleid

ja op 750 m ten oosten van de MTE is het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” gelegen. Binnen een straal van 2 km rondom de MTE zijn er verder geen Natura 2000-, VEN- of reservaatgebieden gelegen. Dit decreet gaat echter over meer dan enkel deze gebieden. // (discipline fauna en flora)

- Vlaamse en/of erkende natuurreservaten

terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door Vlaamse regering

neen binnen een straal van 2 km rond de MTE zijn er geen dergelijke gebieden gelegen). // (discipline fauna en flora)

Page 34: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 34 | 155

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

- Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn. In het bijzonder als woongebied voor watervogels

neen binnen een straal van 2 km rond de MTE bevinden zich geen Ramsargebieden. // (discipline lucht, fauna en flora)

- Regionale Landschappen duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling kleine landschapselementen, …

neen de MTE is niet gelegen in een gebied waarbinnen een regionaal landschap actief is. // (alle disciplines)

Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en onroerenderfgoedbesluit 16 mei 2014

het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 van toepassing. Het betreft een overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorspgezichten, landschappen en archeologie. Het decreet bepaalt ondermeer wanneer er een archeologienota dient opgesteld te worden

ja er bevindt zich binnen een straal van één kilometer rondom de MTE één element dat op de lijst van het bouwkundig erfgoed opgenomen is, namelijk de ‘Afspanning/Brouwerij De Zwaan’ (Bijlage 7). Op 20 m ten oosten van de MTE bevindt zich de ankerplaats ‘Domein Zwart Goor-Rondpunt’. Ten Z van de site bevinden zich op respectievelijk 320 m en 550 m, de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ en het lijnrelict ‘De Mark’. Tevens bevindt zich op 440 ten O van de site de relictzone ‘Ontginningsblok 't Zwart Goor, Baarlse Heide en Het Geheul’. Het puntrelict “Pannenhuis” is gelegen op ca. 770 m ten Z van de site (Bijlage 8). // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het vervoeren en verhandelen van afvalstoffen, rapporteren over afvalstoffen en materialen, gebruik van grondstoffen, selectieve inzameling (sorteringen en ophaling) bij bedrijven en uitgebreide productenverantwoordelijkheid

ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen dienen gerespecteerd te worden. // (discipline lucht)

Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen

neen volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op voorliggende MTE zijn geen rubrieken vergund en worden er geen rubrieken aangevraagd die dergelijke verplichting met zich mee brengen.

Verordening (EG) 1069/2009 + Uitvoeringsverordening nr. 142/2011:

Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten

verordening met als doel vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke producten en afgeleide producten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen

ja bij de exploitatie dient rekening gehouden te worden met de veterinair-rechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften.

Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt

ja op 480 m ten oosten van de MTE is bosgebied (het Graafsbos) gelegen. // (discipline lucht, fauna en flora)

Page 35: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 35 | 155

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

alle bossen in Vlaanderen

Wet betreffende bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren

verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan verbonden een aantal voorwaarden voor bescherming van dierenwelzijn

ja varkens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ...) door de MTE. // (beschrijving MTE, ontwikkelingsscenario’s)

Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een woning gelegen is en werd opgesteld in samenwerking tussen de gemeente en de VMM in de periode 2006 – 2008

ja de MTE is gelegen binnen collectief te optimaliseren buitengebied. In de toekomst is er dus nog een aansluiting op een waterzuiveringsstation gepland. // (discipline water)

NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en NHз in Vlarem II (emissie-reductieprogramma’s, zie Vlarem II)

ja de emissies ten gevolge van de MTE zullen specifiek beschouwd worden in het MER. // (discipline lucht)

Nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen

ja implementatie via Mestdecreet.

Ministerieel besluit van 19/03/2004, bijlage 1, BS 14/10/2004 aangevuld op 31.05.2011, 26.03.2012, 16.08.2012, 19.07.2013, 18.08.2015 en 13.06.2016

lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie, nieuwe stallen die gebouwd worden of grondig gerenoveerd worden, dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden

ja in de huidige uitbatingssituatie is er momenteel één stal uitgerust met twee chemische luchtwassystemen. Naar de toekomst toe, na het verkrijgen van de aangevraagde uitbreiding, zullen twee biobedden geplaatst worden. De lucht van de drie nieuwe stallen, en van de stal waar in de huidige situatie de chemische luchtwassystemen op aangesloten zijn, zal in de gewenste situatie over deze twee biobedden worden gebracht.

Decreet van 16/04/1996 betreffende de Landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18/051999, 8/12/2000, 21/12/2001, 19/07/2002 en 13/02/2004)

regelt de bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg

ja de uitbreiding gaat gepaard met de bouw van drie nieuwe varkensstallen. De MTE moet er voor zorgen dat de landschappelijke integratie optimaal is, dit bijvoorbeeld door groeninkleding. // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Besluit Duurzaam pesticidengebruik van 15 maart 2013

legt de regels vast inzake duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet- land- en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik

ja de exploitant dient rekening te houden met de regels omtrent het pesticidengebruik bij de bestrijding van onkruid op de bedrijfsterreinen van de MTE.

Page 36: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 36 | 155

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV)

geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst

ja om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de functies die kenmerkend zijn voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name de landbouw, het bos en de natuur en in zeker mate ook het wonen en werken. Met betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch dat voor nieuwe bedrijven dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische bedrijfszones. // (alle disciplines)

Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP)

Een ruimtelijk uitvoeringsplan of RUP, is in Vlaanderen een plan waarmee de overheid in een bepaald gebied de bodembestemming vastlegt.

neen Gewestelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP)

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRSP)

geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

het PRSP Antwerpen vermeldt een aantal kernelementen:

afbakeningen van kleinstedelijke gebieden: de provincie Antwerpen telt zeven kleinstedelijke gebieden (Boom, Geel, Heist-op-den-Berg, Herentals, Hoogstraten, Lier, Mol). Het is zowat de belangrijkste taak van de provincie om duidelijk aan te geven waar de overheden een stedelijk gebied en een beleid nar het buitengebied zal voeren;

bijkomende woningen: in de kleinstedelijke gebieden en de kernen van het buitengebied zal de provincie mogelijkheden scheppen voor de bouw van bijkomende woningen. De principes hiervoor zijn in een omzendbrief aan de gemeentebesturen verfijnd;

bijkomende regionale bedrijventerreinen: de provincie zal onderzoeken of er ruimte is voor bijkomende regionale bedrijventerreinen en andere economische knooppunten;

natuur: de provincie heeft een aantal natuurverbindingsgebieden geselecteerd. In die gebieden streeft de provincie naar een optimaal evenwicht tussen natuur, landbouw en andere vormen van ruimtegebruik;

landbouw en kleinhandel: de provincie zal concentratiegebieden voor glastuinbouw afbakenen. Daarnaast wil de provincie de ontwikkeling van kleinhandelsconcentraties buiten de stedelijke gebieden beperken, omdat die in concurrentie treden met de kleinhandel in de steden;

toerisme en recreatie: centra voor toerisme en recreatie met een grote impact op de omgeving, zoals voetbalstadions of bioscoopcomplexen, horen thuis in de stedelijke gebieden of in specifieke gebieden voor

Page 37: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 37 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

toerisme en recreatie;

sport: de provincie zal bijkomend onderzoek laten verrichten over permanente terreinen voor geluidsproducerende sporten;

wegen en verkeer: de provincie selecteert de secundaire wegen die een verfijning zijn van de hoofdwegen op Vlaams niveau. De provincie werkt een gebiedsgebonden visie over openbaar vervoer uit. Per gebied zal zij een overzicht maken van noodzakelijke voorzieningen.

Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan (PRUP)

Een provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan is een instrument om uitvoering te geven aan het provinciaal ruimtelijk structuurplan, waarin de grote beleidslijnen i.v.m. het ruimtelijk functioneren van de provincie zijn weergegeven.

neen in de omgeving van de MTE zijn geen PRUP’s gelegen waarop het project invloed zal uitoefenen.

Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRSP) Merksplas

beschrijft de ruimtelijke structuur en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

het GRSP van Merksplas is goedgekeurd bij het besluit van de BD op 06/12/2007. Dit plan heeft tot doel een visie weer te geven over het ruimtelijk beleid voor de toekomst. Hieruit kan o.a. geconcludeerd worden dat men de rol van de agrarische sector in de toekomst zal versterken.

Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan (GRUP)

ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in uitvoering van het GRSP

neen in Merksplas is er in november 2013 een GRUP opgesteld om een duidelijk vergunningenkader te scheppen voor de ontwikkeling van de glastuinbouw binnen Merksplas. De voorliggende MTE is gelegen binnen het werkingsgebied van dit GRUP, maar heeft geen invloed op het voorliggend project.

Vlaams milieubeleidsplan 2011 – 2015

bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren

ja in het Vlaamse milieubeleidsplan 2011 – 2015 (goedgekeurd op 27 mei 2011) worden acht grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn richtinggevend zullen zijn voor Vlaanderen. De langetermijnuitdagingen worden verder gedetailleerd en omgezet in plandoelstellingen, themabeleid en vernieuwende maatregelen, waarbij een aantal prioritaire onderwerpen aan bod komen. Specifiek voor landbouw, worden landbouwers verder gestimuleerd om milieukundige randvoorwaarden, in aanvulling op deze bepaald in de regelgeving (m.i.v. Europese Verordeningen en Richtlijnen), mee in overweging te nemen bij het nemen van operationele beslissingen in de bedrijfsvoering (zoals teeltkeuze, bodembewerking, bemesting, …). Hiertoe wordt ook gezocht naar een groter draagvlak voor dit soort van landbouwpraktijken bij de land- en tuinbouwers. Ook anderen (consumenten, natuursector, …) dienen geïnformeerd en gesensibiliseerd te worden over duurzame landbouw- en voedselsystemen. Een geïntegreerde aanpak wordt voorzien met aandacht voor bodem (organische stof, verdichting, erosie, versnippering, biodiversiteit, bestrijdingsmiddelen, fosfaataanrijking, nitraatresidu’s en verzuring, …), water (nitraat, fosfaat, bestrijdingsmiddelen, …), lucht (ammoniakverliezen, fijn stof, …) en natuur

Page 38: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 38 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

(instandhouding van biodiversiteit en natuurwaarden, …). Hoewel relevante instrumenten en samenwerking tussen landbouw en leefmilieu zowel op beleidsmatig vlak als op het terrein op zich al bestaan, zit hier het vernieuwende in een verruimde en verbeterde doorwerking ervan in Vlaanderen. Hiertoe zullen initiatieven genomen en ondersteund worden voor het ontwikkelen en verder laten doorwerken van voorbeeldpraktijken en (eco-)innovaties. Daarbij worden partnerschappen opgezet (landbouwers-consumenten, landbouwers-natuurbeschermers, …). Het geheel moet tevens bijdragen tot een versnelling in de omschakeling naar een meer duurzame landbouw en voedselproductie in Vlaanderen, en dit in de verschillende deelsectoren en ketens. Hierbij zal ook ingespeeld worden op opportuniteiten en uitdagingen die het huidig en toekomstig Europees landbouwbeleid biedt of zal bieden (bv. inzake klimaatadaptatie, biodiversiteit, …). // (alle disciplines)

Provinciaal Milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

het provinciaal milieubeleidsplan van de provincie Antwerpen wil het agrarisch natuurbeheer in de landbouwsector stimuleren. Agrarisch natuurbeheer kan beschouwd worden als het bewust beheren van zoveel mogelijk natuur- en landschapselementen binnen het landbouwareaal, vaak planmatig aangepakt en zo goed mogelijk geïntegreerd in de bedrijfsvoering. Met de toenemende schaalvergroting, mechanisatie en specialisatie is dit echter in grote mate in onbruik geraakt of een extra last geworden in de moderne bedrijfsvoering. Dit heeft geleid tot een verarming van de natuur in het agrarisch gebied, waarmee het ook een deel van zijn aantrekkelijkheid heeft verloren. Door agrarisch natuurbeheer te stimuleren en te ondersteunen bij landbouwers kan een belangrijke bijdrage geleverd worden tot het behouden en ontwikkelen van de landschaps- en natuurwaarden in de agrarische omgeving. Ook soortenbescherming op en rond de MTE behoort tot de mogelijkheden. Via verschillende streekgebonden projecten zal hieraan in de toekomst aandacht besteed worden.

Landbouw moet ook een sleutelfunctie kunnen blijven vervullen binnen een levenskrachtig platteland. Daarom zal de provincie door middel van beleidsondersteuning, praktijkonderzoek met bijhorende voorlichting en onderwijsondersteuning duurzame landbouwmethoden stimuleren. Landbouw speelt een belangrijke rol in de vermesting van het milieu door de emissie van de nutriënten stikstof en fosfor. Ook met betrekking tot de thema’s verzuring en versnippering heeft de landbouw een belangrijke invloed. De provincie heeft zelf weinig tot geen bevoegdheden in het land- en tuinbouwbeleid. Daarom zal de provincie zich vooral richten op het verlenen van informatie en het uitvoeren van een aantal sensibilisatieprojecten via twee proefbedrijven.

Gemeentelijk Milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de gemeente ja algemeen relevant // (alle disciplines)

Page 39: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 39 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Merksplas dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan

in navolging van de hogere milieubeleidsplannen, zijnde het Vlaamse en het provinciale, werd er in de gemeente Merksplas een Gemeentelijk Milieubeleidsplan opgemaakt. Dit was geldig van 2005 – 2009. Momenteel is er dus geen geldig milieubeleidsplan.

Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan (GNOP)

beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering

neen algemeen relevant // (alle disciplines)

De opmaak van een Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan was één van de gemeentelijke taken in het kader van het ‘milieuconvenant, 1991’. Het studiewerk voor het GNOP Merksplas is volledig verricht, maar het document werd nooit goedgekeurd.

(Deel)bekkenbeheerplan in Vlaanderen zijn de stroomgebieden onderverdeeld in elf bekkens, waarbij de waterbeheersplanning vorm krijgt in de bekkenbeheersplannen. Dit vormt een allesomvattend plan, die aandacht heeft voor de kwaliteits- en kwantiteitsaspacten van zowel oppervlakte- als grondwater. Ook de

gebruiksfuncties van water en de ecologie komen aan bod

neen de MTE is gelegen in het Maasbekken en behoort tot het waterschap ‘Mark en Weerijs’, binnen het deelbekken ‘Mark’. In het bekkenbeheerplan worden een aantal acties en maatregelen opgesomd die zullen genomen worden om de operationele doelstellingen te realiseren. In de omgeving van de MTE zijn er geen dergelijke acties gepland. // (discipline water)

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

een belangrijk knelpunt voor de kwaliteit van beschermde natuur wordt gevormd door de afzetting van vermestende stoffen via lucht; dergelijke stoffen zijn hoofdzakelijk afkomstig van landbouw, verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt er voor deze problematiek voorzien in een PAS

ja op 750 m ten oosten van de MTE is het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” gelegen. De invloed van de vermestende depositie in dit gebied, afkomstig van de voorliggende MTE, zal afgetoetst worden. // (discipline lucht, fauna en flora)

Ruimtelijke visie voor landbouw, natuur en bos

om het buitengebied te vrijwaren voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dit doel te bereiken wordt er in Vlaanderen 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha bosgebied en 34.000 ha andere groengebieden vastgelegd in bestemmingsplannen

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

de inrichting is gelegen in het ‘landbouwgebied Malle - Beerse’ van de deelruimte ‘Open Kempen’. In het gebied waar de MTE gelegen is, wordt gestreefd naar het vrijwaren van ruimtelijk-functioneel samenhangende gebieden voor de land- en tuinbouw met grondgebonden landbouw als drager van de open ruimte.

Mobiliteitsplan Een mobiliteitsstudie neemt de verkeerssituatie onder de loep en stelt belangrijke maatregelen voor in verband met de verkeerscirculatie, de herinrichting van straten en pleinen, de voorzieningen voor fietsers, voetgangers en het openbaar

ja het gemeentebestuur van Merksplas heeft in het kader van het mobiliteitsconvenant aan Groep Planning de opdracht verleend een mobiliteitsplan op te maken. Het doel van het mobiliteitsplan is een bijdrage te leveren aan de verhoging van de verkeersveiligheid, de verkeersleefbaarheid en de beheersing van de vervoersvraag. Conform de richtlijnen bestaat het mobiliteitsplan uit drie delen: de oriëntatienota, de

Page 40: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 40 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

vervoer, de parkeervoorzieningen en de verkeersveiligheid en -leefbaarheid van de hoofdstraten.

opbouw van het plan en het beleidsplan. Het mobiliteitsplan werd conform verklaard door de auditcommissie op 07/05/2002 en goedgekeurd door de gemeenteraad op 25/06/2002.

Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet)

neen in de omgeving van de MTE komt geen natuurinrichtingsproject voor.

Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening

neen in de omgeving van de MTE komen geen landinrichtingsprojecten voor.

Ruilverkavelingsproject ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied

neen op 16 mei 2012 werd de akte van de ruilverkaveling ‘Merksplas’ officieel ondertekend. Op 25 november 2013 werd door het Comité tot Aankoop van Antwerpen overgegaan tot het verlijden van de aanvullende akte van de ruilverkaveling Merksplas. Binnen het ruilverkavelingsgebied werden verspreide landbouwkavels gegroepeerd en vergroot door grondenruil. Om de bereikbaarheid van gronden en bedrijven te verbeteren werden er wegeniswerken uitgevoerd. In de toekomst zullen er nog rustpunten worden aangelegd voor het fiets- en wandelnetwerk.

Landschapsatlas geeft aan waar historisch gegroeide landschapsstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen

ja op 20 m ten oosten van de MTE bevindt zich de ankerplaats ‘Domein Zwart Goor-Rondpunt’. Ten Z van de site bevinden zich op respectievelijk 320 m en 550 m, de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ en het lijnrelict ‘De Mark’. Tevens bevindt zich op 440 ten O van de site de relictzone ‘Ontginningsblok 't Zwart Goor, Baarlse Heide en Het Geheul’. Het puntrelict “Pannenhuis” is gelegen op ca. 770 m ten Z van de site (Bijlage 8). // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Visiedocument voor administratief overleg: “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, nieuwe versie september 2008. Samen met het Advies van de Mina-raad van 29 april 2009 vormt dit de basis voor de implementatie van het geurbeleid

tracht geurnormen op te stellen voor nieuwe en bestaande veeteeltbedrijven. Implementatie in de Vlaamse wetgeving wordt verwacht

ja de MTE produceert door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In de discipline lucht (hoofdstuk 7) zal nagegaan worden hoe de inrichting voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (discipline lucht)

Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen

focus op luchtkwaliteitsnormen voor PM10 en PM2,5

ja de inrichting draagt bij aan de uitstoot van fijn stof. // (discipline lucht)

Page 41: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 41 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Vlaams Klimaatsbeleidsplan 2013 – 2020

het Vlaams Klimaatsbeleidplan 2013 – 2020 bestaat uit een Vlaams Mitigatieplan en een Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden.

ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van broeikasgassen. // (discipline lucht)

de MTE verbruikt eveneens water. // (discipline water)

BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees niveau aan welke beste beschikbare technieken (BBT’s) vanuit milieuoogpunt bestaan voor een aantal specifieke productieprocessen

ja in het MER zal rekening gehouden worden met de BBT’s en BREF’s uit studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT ‘Veeteelt’ en het BREF-document ‘Intensive Rearing of Poultry and Pigs).

de meeste aandacht gaat hierbij uit naar ammoniak, de voornaamste luchtverontreinigende stof, omdat dit de stof is die in de grootste hoeveelheden wordt uitgestoten. In vrijwel alle informatie over de reductie van emissies vanuit stallen werd de reductie van de ammoniakuitstoot genoemd. Er wordt van uitgegaan dat technieken die de uitstoot van ammoniak beperken, ook de uitstoot van de andere gasvormige stoffen zullen verminderen. Andere milieueffecten hebben te maken met stikstof- en fosforemissies naar de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de bemesting van het land. Bij het terugdringen van deze emissies gaat het niet alleen om het opslaan, verwerken en uitrijden van eenmaal geproduceerde mest, maar om maatregelen ten aanzien van een hele keten van activiteiten, inclusief stappen om de mestproductie zo veel mogelijk te beperken. // (alle disciplines)

RIE (Richtlijn Industriële Emissies)

De Richtlijn Industriële Emissies vervangt en actualiseert zeven verschillende bestaande Europese wetgevende bepalingen, waaronder de IPPC-richtlijn en de richtlijn betreffende grote verbrandingsinstallaties en is bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen.

Deze richtlijn is van toepassing op installaties voor intensieve pluimvee- en varkenshouderij met meer dan:

- 40.000 plaatsen voor pluimvee;

een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT’s), waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben o.a. betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot 2020.

In het kader deze richtlijn worden op Europees niveau BBT-referentiedocumenten (BREFs) opgesteld. Deze BREFs geven per bedrijfstak

Page 42: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 42 | 155

beleidsmatige randvoorwaarden

inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

-2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of;

- 750 plaatsen voor zeugen.

De richtlijn schrijft voor om op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunnings-voorwaarden, nl. de toepassing van de BBT en het feit dat de resterende milieueffecten geen afbreuk mogen doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen

aan wat de BBT’s zijn en welke milieuprestaties met de BBT haalbaar zijn. // (alle disciplines)

Waterbeleidsnota de waterbeleidsnota werd op 8 april 2005 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en is van wezenlijk belang voor de uitvoering van het decreet Integraal Waterbeleid. In de waterbeleidsnota tekent de Vlaamse Regering de krijtlijnen uit van haar visie op het waterbeleid in Vlaanderen. De waterbeleidsnota streeft naar een evenwicht tussen de ecologische, sociale en economische functies van watersystemen

ja de waterbeleidsnota bevat vijf krachtlijnen:

terugdringen van risico’s die de veiligheid aantasten; het voorkomen, het herstellen en waar mogelijk het ongedaan maken van watertekort;

water voor de mens: de scheepvaart bevorderen, duurzame watervoorziening, water voor landbouw en industrie, onroerend erfgoed, watergebonden recreatie, water voor de huishoudens;

de kwaliteit van water verder verbeteren;

duurzaam omgaan met water: sluitend voorraadbeheer, zuinig en efficiënt watergebruik;

voeren van een meer geïntegreerd waterbeleid: integrale aanpak waterketen; geïntegreerd waterlopenbeheer; juridische, organisatorische, financiële en wetenschappelijke onderbouwing versterken; verregaande afstemming van het waterbeleid met de ruimtelijke ordening; maatschappelijk aanvaard waterbeleid voeren, meewerken aan een internationaal waterbeleid. // (discipline water)

Omzendbrief LNE 2012/1: milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen

oplijsting van de actuele en economisch haalbare technische en organisatorische maatregelen ter beperking van de geuremissie bij bestaande varkens- en pluimveestallen. Deze omzendbrief geldt enkel voor stallen die nog niet ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd én waartegen klachten inzake geurhinder werden geuit

neen in het voorliggend project wordt er geen beroep gedaan op maatregelen opgelijst in de omzendbrief.

Page 43: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 43 | 155

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

De milieutechnische eenheid (MTE) Den Tweesprong bvba, bestaande uit drie varkensbedrijven gelegen

langsheen Hoekeinde 61, Hoekeinde 65 en Hooghoekeinde 1 te Merksplas, is momenteel vergund voor het

houden van 456 zeugen (124 kraamzeugen en 332 guste/dragende zeugen), 2 beren en 4.284 andere

varkens (72 jonge zeugen en 4.212 vleesvarkens). Tevens worden er in de MTE 1.712 biggen gehuisvest.

Deze dieren worden gehouden in vijf stallen. Vier van deze stallen zijn traditioneel uitgevoerd en worden

mechanisch geventileerd, waarbij de lucht verticaal wordt uitgestoten. De vijfde stal is uitgerust met

twee chemische (zure) luchtwassystemen (S-2) met verticale uitstoot. Naar de toekomst toe wordt er een

uitbreiding en wijziging aangevraagd tot 436 zeugen (140 kraamzeugen en 296 guste/dragende zeugen), 4

beren en 5.832 andere varkens (124 jonge zeugen en 5.708 vleesvarkens). Tevens zullen er in de MTE

1.984 biggen worden gehuisvest. Om deze uitbreiding en wijziging te kunnen realiseren worden er twee

stallen afgebroken en drie nieuwe stallen gebouwd. In de gewenste situatie zullen er twee biobedden (S-

3) worden geplaatst, waar de lucht van de vijfde stal en van de drie nieuwe stallen doorheen zal worden

geleid. De lucht van stallen 4 en 5 zal door het biobed naast stal 5 worden geleid. De lucht van stallen 6

en 7 zal doorheen biobed naast stal 7 worden geleid. In totaal zullen er dus zes stallen aanwezig zijn in

de gewenste situatie: twee conventionele stallen met mechanische ventilatie, en vier stallen waarvan de

lucht door twee biobedden wordt geleid.

Voor de betrokken partijen van de MTE werden in het verleden nog geen MER’s of ontheffingen

opgesteld. Het bedrijf gelegen in Hoekeinde 61 wenste in 2015 een vergunning aan te vragen, waarbij

gesteld werd dat de drie bedrijven voortaan beschouwd dienen te worden als een milieutechnische

eenheid. Bijgevolg dient voor een nieuwe vergunningsaanvraag een MER opgesteld te worden.

Er wordt tevens een vroegtijdige hernieuwing van alle rubrieken aangevraagd. Dit is mogelijk door de

grote investering die met de geplande uitbreiding gepaard gaat. Vlarem stelt dat de aanvraag tot het

hernieuwen van een milieuvergunning moet gebeuren tussen 18 en 12 maanden voor de vervaldatum van

de huidige milieuvergunning. Er geldt evenwel een afwijking voor oudere vergunningen en in het geval

van belangrijke wijzigingen. In de praktijk geldt hierbij als criterium de omvang van de geplande

investering, o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing van een volledig nieuwe

productielijn. In voorliggend geval betreft het een wezenlijke uitbreiding van de bedrijfsinfrastructuur,

er worden namelijk drie nieuwe stallen voorzien. Verder worden een aantal rubrieken uitgebreid, zoals

de capaciteit van de noodstroomgenerator, de stookinstallaties voor het verwarmen van de stallen en de

grondwaterwinning.

Om de uitbreiding van de huidige vergunningstoestand mogelijk te maken zijn er vanaf 2008 verschillende

opties. De capaciteit van de MTE kan uitgebreid worden door het aankopen van de zogenaamde

“Nutriëntenemissierechten” (kortweg NER’s), en dit mits annulering van 25 % van de aangekochte

rechten. Deze annulering van 25 % van de NER’s kan voorkomen worden indien men die 25 % verwerkt.

Een tweede optie bestaat erin om uit te breiden na bewezen mestverwerking. Als de MTE in het jaar X

aan haar mestverwerkingsplicht heeft voldaan en daarenboven 25 % van de netto aanvraag heeft

verwerkt met bedrijfseigen mest, dan kan in het jaar (X + 1) een aanvraag van de NER’s ingediend

worden en moet er, ten laatste, in het jaar (X + 3) 125 % van de aanvraag (de aanvraag + 25 % van de

aanvraag) verwerkt worden. In voorliggend project wordt geopteerd voor uitbreiden na bewezen

mestverwerking.

Door uitvoering van voorliggend project wenst men de economische draagkracht van de MTE te

optimaliseren, en de oudste stallen te vervangen door nieuwe stallen. Dit om op die manier een rendabel

en concurrentiewaardig bedrijf te blijven in de toekomst. Vanuit het oog op het beperken van de

milieueffecten, wordt ook gekozen om in de gewenste situatie twee biobedden te plaatsen, die een

hogere ammoniak-, stof-, en geurreductie met zich meebrengen dan de huidige chemische (zure)

luchtwassytemen.

Page 44: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 44 | 155

3.2 Bedrijfsinfrastructuur

Foto’s van de inrichting en de omgeving zijn terug te vinden in Bijlage 9. Grondplannen van de MTE

worden gegeven in Bijlage 10. In Tabel 8 wordt de bedrijfsinfrastructuur in deze situaties weergegeven.

Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur

huidig vergunde situatie gewenste situatie

stallen

stal 1 288 vleesvarkens (traditioneel) wordt afgebroken

stal 2

160 zeugen (traditioneel)

42 jonge zeugen (traditioneel)

50 kraamzeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

56 zeugen (traditioneel)

140 vleesvarkens (traditioneel)

124 jonge zeugen (traditioneel)

20 kraamzeugen (traditioneel)

4 beren (traditioneel)

stal 3 1.736 vleesvarkens (traditioneel) 1.456 vleesvarkens (traditioneel)

stal 4

172 zeugen (traditioneel)

74 kraamzeugen (traditioneel)

30 jonge zeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

592 biggen (traditioneel)

wordt afgebroken en wordt nieuwe stal

geplaatst

1.456 vleesvarkens (S-3)

stal 5 2.188 vleesvarkens (S-2)

1.120 biggen (S-2)

2.656 vleesvarkens (S-3)

64 biggen (S-3)

stal 6 / 240 zeugen (S-3)

stal 7 / 120 kraamzeugen (S-3)

1.920 biggen (S-3)

totaal aantal dieren:

72 jonge zeugen

4.212 vleesvarkens

332 zeugen

1.712 biggen

2 beren

124 kraamzeugen

124 jonge zeugen

5.708 vleesvarkens

296 zeugen

1.984 biggen

4 beren

140 kraamzeugen

mestopslag

stal 1 97 m³ /

stal 2 1.065 m³ 1.065 m³

stal 3 1.587 m³ 1.587 m³

stal 4 1.607 m³ 1.814 m³

stal 5 3.120 m³ 3.120 m³

stal 6 / 120 m³

stal 7 / 2.270 m³

totale mestopslag: 7.476 m³ 9.976 m³

mestscheider mobiele mestscheider met capaciteit van 1.000 m³/j

/

opslag goederen

silo’s

10 ton naast stal 1

6 ton, 8 ton en 4 ton naast stal 2

13 ton en 5 ton naast stal 3

2 ton, 4 ton, 6 ton en 8 ton naast stal 4

5 ton, 8 ton, 2 x 10 ton en 2 x 20 ton naast

stal 5

2 x 15 ton, 8 ton, 6 ton en 4 ton naast stal 6

13 ton en 5 ton naast stal 3

2 x 15 ton naast stal 4

5 ton, 8 ton, 2 x 10 ton en 2 x 20 ton naast stal

5

brandstoffen - 2.500 l mazout (bovengronds,

dubbelwandig) in kleedruimte/sanitaire

- 2.500 l mazout (bovengronds, dubbelwandig)

in kleedruimte/sanitaire ruimte in stal 5

Page 45: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 45 | 155

huidig vergunde situatie gewenste situatie

ruimte in stal 5 (momenteel vergund als

2.000 liter)

- 5.400 l mazout (ondergronds,

enkelwandig) naast stal 4

- 6.000 l mazout (ondergronds,

enkelwandig) naast stal 2

- 5.400 l mazout (bovengronds, dubbelwandig)

in berging naast woning nr. 65

- 5.000 l mazout (bovengronds, dubbelwandig)

naast stal 2

hemelwater

- 240 m³ onder kleedruimte/sanitaire

ruimte/bureel in stal 5 (afkomstig van dak

stal 5)

- 240 m³ onder kleedruimte/sanitaire

ruimte/bureel in stal 5 (afkomstig van dak stal

5)

- 220 m³ onder berging/sanitair sas naast stal 7

(afkomstig van daken stal 2, stal 6 en stal 7,

dakhelft van stal 3 en dakhelft van garage)

- 143 m³ kelder naast stal 4 (afkomstig van

dakhelft van stal 3, stal 4, de woning, loods en

garage)

kadaverhut ongekoeld (naast stal 4) gekoeld (naast stal 5)

zwavelzuur 900 kg naast stal 5 /

spuiwater 50 m³ naast stal 5 /

grondwaterwinning

grondwaterwinning

- put 1: max. 5.505 m³/j en 15 m³/d (naast stal 5)

- put 2: max. 6.451 m³/j en 30 m³/d (tussen stal 3 en stal 4)

- put 1: max. 5.800 m³/j en 25 m³/d (naast stal 5)

- put 2: max. 6.350 m³/j en 27 m³/d (tussen stal 3 en stal 4)

- put 3: max. 4.200 m³/j en 21 m³/d (naast stal 2)

gebouwen

- garage en omkleedruimte naast stal 3

- woning Hoekeinde 65, 61 en

Hooghoekeinde 1

- kleedruimte, sanitaire ruimte en bureel in

stal 5

- garage en omkleedruimte naast stal 3

- afleverruimte naast stal 4

- woning Hoekeinde 65, 61 en Hooghoekeinde 1

- berging en woning nr. 65

- berging/sanitair as naast stal 7

- kleedruimte, sanitaire ruimte en bureel in

stal 5

Infiltratiegrachten /

infiltratiegracht van 30 m x 1 m achter stal 4

infiltratiegracht van 30 m x 1 m met overloop

naar gracht, naast stal 7

De huidige bedrijfsinfrastructuur omvat vijf stallen. Vier van deze stallen zijn traditioneel uitgevoerd en

worden mechanisch geventileerd, waarbij de lucht verticaal wordt uitgestoten. De vijfde stal is uitgerust

met twee chemische (zure) luchtwassystemen met verticale uitstoot. Daarnaast zijn er ook nog een

garage en een woning op het terrein gelegen. Naar de toekomst toe wenst de exploitant twee oude

stallen af te breken en drie nieuwe stallen te bouwen. In de gewenste situatie zullen er twee biobedden

worden geplaatst, waar de lucht van een bestaande stal en van de drie nieuwe stallen doorheen zal

worden geleid. De lucht van stallen 4 en 5 zal door het biobed naast stal 5 worden geleid. De lucht van

stallen 6 en 7 zal door het biobed naast stal 7 worden geleid. In totaal zullen er dus zes stallen aanwezig

zijn in de gewenste situatie: twee conventionele stallen met mechanische ventilatie, en vier stallen

waarvan de lucht door twee biobedden zal worden geleid.

Op de MTE zijn in de huidige situatie drie opslagtanks voor mazout aanwezig. Eén tank van 2.500 l

(bovengronds, dubbelwandig) bevindt zich in de kleedruimte/sanitaire ruimte in stal 5. Deze tank is

momenteel vergund voor 2.000 l. Naast stal 4 is er een tank van 5.400 l (ondergronds, enkelwandig) en

naast stal 2 bevindt zich een tank van 6.000 l (ondergronds, enkelwandig). In de gewenste situatie wenst

men de tank in stal 5 te vergunnen voor 2.500 l en de tank naast stal 2 te vergunnen voor een opslag van

5.000 l mazout. Alle tanks zullen in deze situatie bovengronds en dubbelwandig zijn.

Page 46: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 46 | 155

Alle mest wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in onderliggende mestkelders. De mest

wordt grotendeels afgevoerd naar een externe mestverwerking (ongeveer 95 %). Een kleine fractie wordt

uitgereden op eigen land en via burenregeling. In de gewenste situatie zal deze verhouding gelijk blijven.

In de huidige situatie beschikt de MTE over een vergunning voor een mobiele mestscheider met een

scheidingscapaciteit van 1.000 m³/jaar. In praktijk is de mestscheider al enkele jaren niet meer

gebruikt. In de gewenste situatie wordt hier ook geen vergunning meer voor aangevraagd.

De MTE beschikt momenteel over een ongekoelde kadaversopslag naast stal 4. De kadavers worden

ongeveer tweemaal per week opgehaald door Rendac. In de gewenste situatie zal deze naast stal 5

komen te liggen, en zal deze gekoeld worden.

Er zijn drie bedrijfswoningen aanwezig. De bedrijfswoning van Hoekeinde 65 wordt bewoond door één

persoon, de woning van Hoekeinde 61 door 4 personen en de woning van Hooghoekeinde 1 door 2

personen. In de huidige situatie is er reeds een groenscherm aanwezig aan de straatkant van de MTE. In

het kader van deze aanvraag wordt er een integratieplan opgemaakt om het groenscherm rond de nieuwe

stallen verder uit te bouwen.

3.3 Afbraak- en aanlegfase

Om de uitbreiding in dierenaantal te kunnen realiseren worden er twee stallen (stal 1 en stal 4)

afgebroken en drie nieuwe stallen (stal 4, stal 6 en stal 7) gebouwd.

De mestkelders van de nieuwe stallen zullen een diepte van ongeveer 1,1 m hebben. De afmetingen van

deze stallen bedragen 28 m x 73 m, 45 m x 42 m en 36 m x 17 m. Wordt rekening gehouden met een

dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stallen een grondverzet van ongeveer

5.910 m³ nodig zijn. Op basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) kan gesteld

worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 0,60 – 2,40 m onder het maaiveld. Er wordt

vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Voor het bouwen van de

nieuwe stallen zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

Om de bouw en bedrijfsaanpassingen mogelijk te maken, zullen diverse bouwmaterialen aangevoerd

moeten worden. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de

bouwfase van voorbijgaande aard is. De grond zal worden afgezet op eigen terrein.

3.4 Exploitatie- en productiecyclus

De voorliggende MTE staat in voor de productie van biggen en de opkweek hiervan tot vleesvarkens.

In de huidige situatie begint iedere productiecyclus met het dekken van de zeugen. Vanaf een leeftijd

van minimaal acht maanden worden de opfokzeugen kunstmatig geïnsemineerd. Na een drietal weken

wordt gecontroleerd of de zeugen drachtig zijn. Bij drachtigheid verhuizen de dieren naar de

drachtafdeling. Zijn de dieren niet drachtig, dan gaan ze terug naar de dekstal. Enkele dagen voor de

vermoedelijke werpdatum worden de zeugen naar de kraamhokken gebracht. Na een dracht van

gemiddeld 117 dagen (ongeveer drie maanden, drie weken en drie dagen) worden de biggen geboren.

Gemiddeld zijn er 15 biggen per worp. Wanneer de biggen ongeveer vier weken oud zijn, worden ze

overgebracht naar een biggenbatterij. De biggen worden in de batterijen in groep gehuisvest.

Tussen elke ronde is een leegstand van één week voorzien voor het reinigen van de kraamhokken. Hierbij

wordt eerst het grof vuil droog verwijderd alvorens grondig te reinigen met de hogedrukreiniger. Het

reinigingswater wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder.

De zeugen worden na het spenen van de biggen teruggebracht naar de dekstal waar ze opnieuw gedekt

worden. Het aantal productiecycli per jaar bedraagt ongeveer 2,3. De biggen blijven tot een gewicht van

gemiddeld 20 kg in de biggenbatterij (gemiddeld 55 dagen). Alle biggen worden afgemest op de MTE, het

betreft dus een gesloten productieproces. Tussen elke ronde is een leegstand van één week voorzien voor

het reinigen van de vleesvarkenstallen. Daar worden ze afgemest tot slachtrijpe vleesvarkens van 110 kg,

Page 47: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 47 | 155

in een tweewekensysteem. In de gewenste situatie zal dit een vijfwekensysteem worden. Deze

afgemeste vleesvarkens worden dan naar het slachthuis vervoerd. Jaarlijks zijn er op de MTE gemiddeld

2,5 rondes in de vleesvarkensstallen, en ongeveer 5,8 rondes in de biggenbatterij.

In de biggenafdeling dient rekening gehouden te worden met een sterfte van ongeveer 2 %. In de

kraamafdeling bedraagt de sterfte onder de biggen ongeveer 10 %. Bij de zeugen bedraagt het

sterftecijfer 5 % en bij de vleesvarkens 2 %. De krengen worden bewaard in een afgesloten ongekoelde

kadaveropslag en worden tweemaal per week opgehaald door Rendac. In de gewenste situatie zal een

gekoeld kadaveropslag voorzien worden. Na een aantal worpen (gemiddeld 4,5) zijn de zeugen niet meer

economisch rendabel, doordat de worpgrootte verkleint of de kwaliteit van de biggen niet meer voldoet

(bv. te hoge sterfte onder de biggen). Op dat moment worden deze zeugen afgevoerd naar het slachthuis

en vervangen door nieuwe, op de MTE zelf, opgefokte jonge zeugen. Op jaarbasis wordt er gerekend met

een gemiddelde vervanging van 45 %.

3.5 Grondstoffen en residuen

De MTE evalueert zijn productie en productiemethoden aan de hand van een technische en

bedrijfseconomische boekhouding. In de evaluatie speelt de parameter groei en voederconversie een

belangrijke rol. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze

van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Periodiek zullen de resultaten besproken worden

met een vertegenwoordiger van de voederleverancier. Hoewel deze gesprekken eerder van commerciële

aard zijn, zal er met deze mensen dieper worden ingegaan op de technische resultaten, bijvoorbeeld

indien indicaties bestaan dat de voederkwaliteit aan de basis zou liggen van een tegenvallend resultaat.

Maandelijks dient in toepassing van de bepalingen van het mestdecreet een inventaris te worden

gemaakt van het gemiddelde aantal dieren dat op de MTE aanwezig is.

De winstmarges voor de MTE zijn sterk wisselend van jaar tot jaar. Elke maatregel die een vermindering

van het verbruik van grondstoffen of energie met zich mee kan brengen of anders gezegd een daling van

de kostprijs per dier veroorzaakt zonder de kwaliteit van het product aan te tasten, wordt uiteraard

ernstig in overweging genomen.

Aangezien het voederverbruik een belangrijke parameter is voor wat betreft de uiteindelijke

bedrijfsresultaten, wordt het verbruik opgevolgd door de exploitant. Op de MTE wordt in de huidige

situatie enkel gebruik gemaakt van laag fosfor droogvoer (tweefasig voor de biggen en driefasig voor de

vleesvarkens). Op basis van het gemiddelde voederverbruik per varken (jaarlijks gemiddeld 700

kg/vleesvarken, 1.100 kg/zeug, 1.000 kg/beer en 250 kg/big) en rekening houdend met het aantal dieren

in de huidige en gewenste situatie, wordt het voederverbruik van de varkens geschat op 3.930 ton/j in de

huidige situatie en 5.062 ton/j in de gewenste situatie.

De MTE is vergund voor het oppompen van 5.505 m³/jaar (15 m³/dag) grondwater uit één put naast stal

5, en voor het oppompen van 6.451 m³/jaar (30 m³/d) grondwater uit één put tussen stal 3 en stal 4.

Beide winningen gebeuren vanuit Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) op een diepte van 192

m. In de gewenste situatie wenst men een vergunning te bekomen voor het oppompen van 5.800 m³/jaar

(25 m³/dag) grondwater uit een put naast stal 5 (uitbreiding van 295 m³/j), 6.350 m³/jaar (27 m³/d)

grondwater uit een put tussen stal 3 en stal 4 (vermindering van 99 m³/j), en 4.200 m³/jaar (21 m³/d)

grondwater uit een put naast stal 2 (nieuwe winning). Deze zouden alle gewonnen worden Zanden van

Berchem en/of Voort (HCOV 0254) op een diepte van 192 m. In de huidige situatie wordt grondwater

aangewend als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater voor de stallen. In de gewenste situatie

zal ook het reinigen van de stallen met regenwater gebeuren. Tevens wordt in beide situaties in één

bedrijfswoning grondwater gebruikt. Het waterverbruik kan geschat worden op basis van LNE-

verbruikscijfers, die gelijk zijn aan verbruikscijfers van de VMM. In de huidige situatie is er volgens deze

cijfers een drinkwaterverbruik van 12.839 m³/j en een reinigingswaterverbruik van 867 m³/j. In de

toekomst zou dit toenemen tot een drinkwaterverbruik van 16.263 m³/j en een reinigingswaterverbruik

van 1.076 m³/j. In het huishouden van de bedrijfswoning wordt er momenteel jaarlijks 30 m³ grondwater

Page 48: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 48 | 155

per jaar (één persoon) verbruikt. In de bedrijfswoningen op Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1 worden

respectievelijk 120 m³ en 60 m³ leidingwater gebruikt.

In de huidige situatie is het vergund grondwaterwinningsdebiet van 11.956 m³/j (45 m³/d) lager dan de

benodigde jaarhoeveelheid die werd berekend volgens de LNE-verbruikscijfers voor drinkwater voor de

dieren, reinigingswater en drinkwater voor de woning (12.839 m³/j + 867 m³/j + 30 m³/j = 13.736 m³/j).

De exploitant geeft echter aan dat het vergund debiet nog nooit overschreden werd. In werkelijkheid

wordt er dus iets minder water verbruikt op de MTE dan berekend volgens de LNE-verbruikcijfers. Er

wordt een uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd van een totaal debiet van 16.350 m³/j (73

m³/d), om tegemoet te kunnen komen aan de verhoogde waterbehoefte op de MTE.

Als waswater van de luchtwassers wordt in de huidige situatie gebruik gemaakt van regenwater. In de

gewenste situatie zal hemelwater gebruikt worden als reinigingswater voor de stallen en als waswater

voor de biobedden. Het hemelwater dat in de huidige situatie neervalt op de dak van stal 5, wordt

opgevangen in een hemelwateropvangkelder van 240 m³ onder de kleedruimte/sanitaire ruimte/bureel

van stal 5. In de gewenste situatie zal er bijkomend een kelder van 220 m³ worden voorzien onder de

berging/sanitair sas naast stal 7 voor de opvang van het hemelwater dat neerkomt op de daken van stal

2, stal 6, stal 7 en de dakhelft van stal 3 en van de garage. Verder komt er ook een opvang van 143 m³

naast stal 4 voor het hemelwater dat neerkomt op de andere dakhelft van stal 3, stal 4, de woning, loods

en garage.

Jaarlijks wordt in de huidige situatie gemiddeld 1.460 m³ (totaal dakoppervlak 2.590 m²) opgevangen.

Het waterverbruik van de chemische luchtwassers wordt geschat op 790 m³/j. In de huidige situatie is er

dus voldoende hemelwater beschikbaar om te voorzien als waswater voor de luchtwassers. In de

gewenste situatie zal er gemiddeld 8.004 m³/jaar (totaal dakoppervlak 14.250 m²) kunnen worden

opgevangen. Het waterverbruik van de biobedden wordt op basis van een offerte van Trevi geschat op

6.592 m³/j en het reinigingswaterverbuik op 1.076 m³/j. Ook in de gewenste situatie zal er dus

voldoende hemelwater worden opgevangen om te voorzien als waswater voor de biobedden en als

reinigingswater. Hemelwater dat op verharde oppervlakken valt, infiltreert in de omliggende gronden. In

de gewenste situatie zullen er tevens twee infiltratiegrachten van 30 m² worden aangelegd.

De MTE is gelegen binnen collectief te optimaliseren buitengebied. In de toekomst is er dus nog een

aansluiting op een waterzuiveringsstation gepland. Momenteel wordt het huishoudelijk afvalwater nog

geloosd in een septische put. Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelders en

samen met de mest afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Er wordt aldus geen

bedrijfsafvalwater geloosd.

Een schematische voorstelling van het waterverbruik is te vinden in Figuur 1.

Figuur 1 Waterbalans in de huidige en gewenste situatie (gestreepte pijl: enkel in de huidige situatie)

hemelwater 780 mm/j

oppervlaktewater

hemelwateropvang

240 m³ – 240 m³ + 220 m³ + 143 m³

luchtwassers/biobed: 790 – 6.592 m³/jaar

reinigingswater: 867 – 1.076 m³/jaar

resten met mest afgevoerd

spui: 99 – 344 m³/j

huishouden

30 – 30 m³/j drinkwater

12.839 – 16.263 m³/j

grondwater op 95 m

11.956 – 16.350 m³/j dieren

Page 49: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 49 | 155

De spuiproductie van de chemische luchtwassers in de huidige situatie bedraagt 99 m³/j. Hiervoor is er

een totale spuiopslagplaats van 50 m³ beschikbaar naast stal 5. In de gewenste situatie bedraagt de

spuiproductie van de biobedden 344 m³/j (op basis van een offerte van Trevi). Deze wordt samen met de

mest mee afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Hiermee is de spuiopslagplaats in

beide situaties voldoende.

Alle mest wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in onderliggende mestkelders. De mest

wordt grotendeels afgevoerd naar een externe mestverwerking (ongeveer 95 %). Een kleine fractie wordt

uitgereden op eigen land en via burenregeling. In de gewenste situatie zal de verhouding gelijk blijven. In

de huidige situatie wordt er ongeveer 7.790 m³ mest per jaar geproduceerd. In de gewenste situatie zal

er ongeveer 9.736 m³ mest per jaar geproduceerd worden.

De stallen worden na iedere ronde en na het verwijderen van de mest grondig gereinigd en ontsmet. De

exploitant heeft een contract met een erkende externe ongediertebestrijdingsfirma.

De kadavers worden opgeslagen in een gekoelde kadaverhut en worden 2 keer per week opgehaald door

Rendac. Het aantal kadavers wordt beperkt door een goede bedrijfsvoering.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de ventilatie en de

verlichting. Op jaarbasis is het elektrisch verbruik door de MTE ongeveer 107 MWh (2016). Voor de

verwarming van de stallen is momenteel 13.600 l fossiele brandstoffen per jaar nodig (2016).

Voor een inschatting van de jaarlijkse ammoniakemissies ten gevolge van deze MTE in de huidige en

toekomstige situatie wordt doorverwezen naar de latere effectbespreking in dit MER.

Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De

effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type

dieren, het stalsysteem en de bedrijfsvoering. In de discipline lucht zal een specifieke inschatting van de

geurproductie door de MTE worden uitgewerkt, zowel in de huidige als toekomstige situatie.

De voornaamste bronnen met betrekking tot geluidsproductie op deze inrichting zijn de aanwezige

ventilatoren en het noodzakelijke vrachtwagenverkeer (aanvoer voeders en dieren, afvoer slachtrijpe

kippen, afvoer mest, …). Voor de bespreking van de specifieke geluidsproductie door de betrokken MTE

wordt eveneens doorverwezen naar de latere effectbespreking.

Bij de uitbating van veeteeltbedrijven komt er ook (fijn) stof vrij. Een groot deel van het geëmitteerde

stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van de stallen. De stofconcentratie uit de stallen wordt in

de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke hogere stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt

blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van stof op een

veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest en het strooisel. Bij de effectbespreking zal een specifieke

inschatting van de fijn stof emissie door de inrichting worden uitgewerkt.

Het optreden van verpakkingsafval is sterk beperkt. De krachtvoeders worden in bulk geleverd en op de

MTE opgeslagen in gesloten silo’s, zodat er op dit vlak geen probleem ontstaat met betrekking tot het

verpakkingsafval. Afval van plastiek, isolatiemateriaal e.d. wordt afgevoerd naar een containerpark of via

een erkende ophaler.

Page 50: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 50 | 155

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s

4.1 Beschrijving alternatieven

4.1.1 Nulalternatief

Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt voor het voorliggende m.e.r.-

plichtige project. Het nulalternatief komt overeen met de huidig vergunde situaties van de drie

afzonderlijke bedrijven tot de einddatum van hun lopende vergunningen (tot 30/09/2030 voor Hoekeinde

61, tot 15/10/2027 voor Hoekeinde 65 en tot 14/01/2030 voor Hooghoekeinde 1). Hieruit volgt dat voor

het nulalternatief de milieueffecten voor de huidig vergunde situaties van toepassing zijn zoals

beschreven in de volgende hoofdstukken. Wanneer de vergunningen verlopen dienen de bedrijven,

volgens dit alternatief, de bedrijfsactiviteiten stop te zetten en zullen de bestaande milieueffecten van

de bedrijven verdwijnen.

4.1.2 Doelstellingsalternatieven

De MTE zal gespecialiseerd blijven in het produceren van biggen en het afmesten van vleesvarkens. Er

zijn geen doelstellingsalternatieven voor dit project.

4.1.3 Locatiealternatieven

De MTE wenst twee oude stallen af te breken en drie nieuwe stallen te bouwen. Deze nieuwe stallen

zullen gebouwd worden tussen de bestaande stallen, en zullen zo een aansluitend geheel vormen.

Aangezien het een gesloten productieproces betreft en door deze opstelling onnodige transporten worden

vermeden, worden er geen locatiealternatieven overwogen.

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven

Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van

bedrijfsvoering.

Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm gebouwd te worden indien er voor de betreffende

diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij

besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu (lijst van de best beschikbare stalsystemen voor

ammoniakreductie uit de pluimvee- en varkensstallen – versie van 08/07/2011, aangevuld op 26/03/2012,

16/08/2012, 19/07/2013, 18/08/2015 en 13/06/2016). In de huidige situatie wordt één stal uitgerust met

twee chemische luchtwassystemen (S-2). In de gewenste situatie worden een bestaande stal en de drie

nieuwe stallen aangesloten op twee biobedden (S-3).

In het MER zal, naast aandacht voor het type stalsysteem, eveneens ingegaan worden op andere

mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie. Indien enkele

van deze maatregelen technisch en economisch haalbaar zouden blijken, zal ernstig in overweging

genomen worden of ze niet toegepast kunnen worden. M.a.w. een inschatting van de relevantie voor

emissiereducerende toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in

het MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Beste Beschikbare Techniek (BBT).

Er zal eveneens een evaluatie gebeuren ten opzichte van de relevante passages uit de Lijst van Beste

Beschikbare Technieken (BBT) en de BREF-documenten. Dit is ook een vereiste voor het verlenen van een

vergunning aan een GPBV-bedrijf. Dit wordt verder besproken in hoofdstuk 16.

Page 51: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 51 | 155

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

4.2.1 Autonome ontwikkeling

Volgens een autonome ontwikkeling worden er voor het voorliggende studiegebied geen relevante

wijzigingen verwacht ten opzichte van de toekomstige situatie. Dezelfde effecten worden van toepassing

geacht zoals deze die in het MER worden beschreven voor de huidige en toekomstige situatie.

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling

Ruimtelijke ordening 4.2.2.1

De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden

om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd

te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het

buitengebied zoals landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken, gevrijwaard te

worden.

Mestdecreet 4.2.2.2

Naast het Mestdecreet van 22 december 2006, werd een visienota “Naar een nieuw mestbeleid in

Vlaanderen” opgesteld (goedgekeurd door de Vlaamse regering op 22.07.2005). Er zal met het

Mestdecreet en de visienota rekening gehouden worden en met de mogelijke implicaties hiervan voor de

invulling van de toekomstige situatie.

Ammoniakemissie 4.2.2.3

Als Vlaanderen de ammoniakdoelstellingen – Protocol van het Verdrag over Grensoverschrijdende

Luchtverontreiniging ter bestrijding van Verzuring, Eutrofiëring en Ozon in de omgevingslucht, EU-

richtlijn Nationale Emissiemaxima, Milieubeleidsplan 2011-2015 – wil realiseren, zijn maatregelen inzake

stalbeheer noodzakelijk. Zo niet is een structurele en verregaande afbouw van de veestapel nodig.

In het kader van het ammoniakreductieplan is een wetenschappelijke werkgroep opgericht die zowel de

Groen Labellijst van emissiearme stallen uit Nederland als de lijst van Europese BBT naar de Vlaamse

situatie heeft vertaald. De verschillende ammoniakreductietechnieken werden hiervoor getoetst aan de

aspecten dierenwelzijn, geur, veiligheid en energie. Een eerste lijst voor varkens en pluimvee werd

opgesteld. Deze lijst is terug te vinden in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19.03.2004. Deze werd

op 31.05.2011, 26.03.2012, 16.08.2012, 19.06.2013, 18.08.2015 en 13.06.2016 aangevuld. Opname van

nieuwe stalsystemen in deze lijst kan gebeuren volgens de procedure voor de beoordeling van

emissiearme stalsystemen, zoals beschreven in bijlage II van dit Ministerieel Besluit. Als gevolg van deze

ammoniakdoelstellingen werd een wijziging van het Vlarem II goedgekeurd (19 september 2003; B.S. 10

oktober 2003; Art. 1.1.2, Art. 5.9.2.1bis en Art 5.9.4.1).

Door de NEC-richtlijn zijn reducties van NH3, SO2 en NOx te verwachten, waardoor de

achtergrondwaarden op het vlak van verzurende en vermestende deposities zullen afnemen.

Page 52: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 52 | 155

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling

De voornaamste effecten zullen weergegeven worden in functie van de verschillende disciplines en per

deelactiviteit van de MTE. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar de effecten van stof, vermesting,

verzuring en geur omdat deze als de meest relevante beschouwd worden. De gebruikte

bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op deze effecten, zowel in positieve als negatieve zin,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Het te onderzoeken project omvat de uitbreiding, wijziging en vroegtijdige hernieuwing van een

milieutechnische eenheid bestaande uit drie veeteeltbedrijven. De effecten, zowel in de huidige als in de

gewenste situatie, zullen onderzocht en beschreven worden in het MER. De exploitatiefase kan opgedeeld

worden in een aantal deelfasen:

transport: aanvoer grondstoffen, opfokmateriaal en afvoer eindproducten en residuen;

eigenlijke “productieproces” = produceren van biggen en afmesten van vleesvarkens.

Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden

deelcomponenten van het milieu. Daarnaast zal ook de aanlegfase de nodige emissies veroorzaken. De

hinder die aan deze fase gerelateerd kan worden, zal echter van korte, voorbijgaande aard zijn. De

ingreep-effect-matrix (Tabel 9) geeft ons een elementair overzicht van het verband tussen de

verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke effecten op de diverse milieucomponenten.

De gebruikte bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op de effecten, zowel positief als negatief,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Page 53: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • M16BRAE1_kennisgeving/ontwerp-MER 3 53 | 155

Tabel 9 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix)

activiteit

mogelijke effecten

bodem water lucht mens landschap fauna & flora

AFBRAAKFASE

er worden twee stallen afgebroken

AANLEGFASE

er worden drie nieuwe stallen, met bijhorende verhardingen, gebouwd

profielverstoring aanleg verhardingen stofemissie

transportemissies

geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

visuele hinder ecotoopverlies

rustverstoring

EXPLOITATIEFASE

aanvoer grondstoffen, afvoer eindproducten en nevenproducten

verspreiding stof geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

productieproces verzuring

vermesting

verdroging

vermesting

verspreiding stof en ammoniak (verzuring)

verspreiding broeikasgassen

geluidshinder

stofhinder

geurhinder

verdroging (winning)

visuele hinder bedrijfsgebouwen

en bedrijfs-infrastructuur

verzuring

vermesting

verdroging

opslag (tijdens afmestronde in stal) en afvoer mest

vermesting vermesting verspreiding ammoniak (verzuring)

verspreiding broeikasgassen

verspreiding stof

geurhinder

geluidshinder

verkeershinder

visuele hinder bedrijfs-

infrastructuur

verzuring

vermesting

onderhoud (reiniging en ontsmetting) en opslag brandstof

verontreiniging verontreiniging verspreiding broeikasgassen

Page 54: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 54 | 155

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten zal een keuze gemaakt worden in welke mate de verschillende

disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk zal hierbij rekening gehouden worden met de

cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere

landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant zullen tevens bij de

effectbespreking milderende maatregelen worden voorgesteld.

De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:

problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie;

afbakening studiegebied;

methodiek en significantiekader;

beschrijving en beoordeling van de milieueffecten;

synthese van de milieueffecten;

milderende maatregelen.

Eerst dient de opdrachtgever (initiatiefnemer) alle projectspecifieke gegevens door te geven zodat een

duidelijk beeld wordt bekomen van de huidige en geplande situatie. Deze gegevens bevatten een

beschrijving van de huidige bedrijfsinfrastructuur, de capaciteit en een beschrijving van de

exploitatiefase van de MTE en een beschrijving van de nieuwe bedrijfsinfrastructuur. Vervolgens zal een

beknopte beschrijving opgesteld worden van de abiotische en biotische referentiesituatie van het

studiegebied, zodat een eerste beeld bekomen wordt van de bestaande toestand binnen het

studiegebied. Voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt naast het gebruik van de

standaardbronnen ook getracht gebruik te maken van bijkomende bronnen indien beschikbaar. Voor de

visuele weergave van de referentiesituatie (en de milieueffecten) met inbegrip van de situering van het

project wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van GIS. Daarna zal een inschatting gemaakt worden van de

mogelijke effecten die het project op het studiegebied zal veroorzaken, en dit voor alle situaties. Op

basis van deze effectvoorspelling kan een eindconclusie opgemaakt worden, en waar noodzakelijk

bijkomende milderende maatregelen uitgewerkt worden.

De beoordeling van de effecten van de wijziging van de MTE gebeurt in het MER per discipline, waarbij

volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:

aanzienlijk negatief of positief effect (score -3 /+3);

negatief of positief effect (score -2 / +2);

beperkt negatief of positief effect (score -1 / +1);

geen of verwaarloosbaar effect (score 0).

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader steeds gedefinieerd zullen

worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bijvoorbeeld

aanzienlijk negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling echter ook gaan gebeuren op basis van de bijdrage die door de MTE geleverd

wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:

significante bijdrage door de MTE: dit maakt het zeer noodzakelijk dat milderende maatregelen

gezocht worden;

Page 55: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 55 | 155

belangrijke bijdrage door de MTE: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen

gezocht worden;

relevante bijdrage door de MTE: in dit geval moet gezocht worden naar milderende maatregelen,

eventueel te koppelen aan lange termijn;

beperkte bijdrage door de MTE: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

De inpassing in dit beoordelingskader wordt voor zover mogelijk gekwantificeerd in de beschrijvingen van

de te volgen methodologie per discipline.

De noodzaak tot het voorstellen van milderende maatregelen is gekoppeld aan de effectbeoordeling en

dit als volgt:

Tabel 10 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen

beoordeling van het effect koppeling met milderende maatregelen

verwaarloosbaar of geen effect (score 0)

milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht

beperkt negatief (score -1) onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend: als de milieukwaliteit in de referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden

negatief (score -2) er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen

aanzienlijk negatief (score -3) er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden

Page 56: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 56 | 155

7 Discipline lucht

Het ventileren van agrarische gebouwen leidt tot de emissie van zowel gassen zoals ammoniak (NH3), SO2,

NOx, CO2, methaan (CH4) en lachgas (N2O), als fijn stof, geur en warmte. Deze ongewenste emissies zijn

onvermijdelijk voorwerp van debat rond de respectievelijke bijdragen van de sector in de verzuring van

het leefmilieu, de klimaatverandering en de algemene gezondheidsproblematiek. Rond deze

maatschappelijke aspecten werden er diverse internationale afspraken gemaakt (o.a. EU kaderrichtlijnen

en klimaatplannen) welke uiteindelijk resulteerden in Vlaamse regelgeving.

De belangrijkste emissies naar de lucht die een veeteeltbedrijf met zich meebrengt zijn:

emissies die rechtstreeks veroorzaakt worden door de aanwezigheid van dieren of door

mestopslag in de stallen;

emissies door eventuele mestbewerking/mestscheiding op de MTE;

emissies door verbranding van fossiele brandstoffen;

emissies afkomstig van de op- en overslag van producten, dieren en afvalstoffen;

emissies afkomstig van transporten.

In grote lijnen worden deze emissies onderverdeeld in vier categorieën, namelijk geuremissies,

stofemissies, verzurende (en vermestende) emissies en broeikasgasemissies.

7.1 Geur

7.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Reeds sinds lange tijd wordt dierlijke productie geassocieerd met geurhinder. Geuremissies verspreiden

zich in de omgeving, waarbij bronhoogte, weersomstandigheden en afstand tot de bron bepalend zijn

voor de hoeveelheid geur die in de leefomgeving rond de bronnen, de zogenaamde immissie, aanwezig is.

De waarneming van geur wordt zowel bepaald door geureigenschappen (geurconcentratie, aard en

intensiteit van de geur) als door de fluctuatie van de geurconcentratie doorheen de tijd, de frequentie

en de duur van de gewaarwording.

De omgang met geurhinder wordt ingewikkelder indien inrichtingen gelegen zijn in complexen of in het

geval van inrichtingen waarvan de geurverspreiding overlapt met deze van andere gelijkaardige

inrichtingen (zogenaamde bronnenclusters). Interferentie tussen geurbronnen is moeilijk in te schatten.

Uit onderzoek van Bongers et al. (2001) en van PRG Odournet nv et al. (2004) bleek immers dat in

situaties waar geurhinder door meerdere bronnen met eenzelfde karakter werd veroorzaakt (bvb.

agrarisch karakter), de gecumuleerde geuren minder hinder veroorzaken dan indien de geurbelasting zou

worden verspreid door één bron. Dit wijst erop dat voor impactberekening van agrarische

bronnenclusters, de bronnen binnen de cluster niet zonder meer gesommeerd kunnen worden. Sterker

nog, deze overschatting neemt toe naarmate het aantal bronnen binnen de cluster toeneemt.

Volgens het gewestplan is de MTE gelegen in agrarisch gebied. In de omgeving bevinden zich nog andere

veeteeltbedrijven alsook akker- en weilandpercelen. Geurwaarneming ten gevolge van agrarische

activiteiten is dan ook te verwachten in de bedrijfsomgeving. Binnen een straal van 300 m rondom de

stallen bevinden zich 12 bedrijfsvreemde woningen. Het dichtstbij gelegen woongebied is gelegen op 1,3

km ten ZW van de MTE.

Page 57: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 57 | 155

7.1.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen.

Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan veiligheidshalve gesteld worden dat de

voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 2 km. Indien blijkt dat

deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten)

onderzocht worden.

7.1.3 Methodiek en significantiekader

Toetsingsnormen zijn al dan niet wettelijke randvoorwaarden waaraan de optredende effecten kunnen

getoetst worden om te zien of er een normoverschrijding voorkomt.

Er bestaan drie belangrijke soorten toetsingsnormen in verband met het beperken van geurhinder:

1. emissiebeperking (aanpak aan de bron): dit houdt een beperking in van de hoeveelheid

uitgestoten stoffen;

2. afstandsregels: geven de afstanden weer die dienen gerespecteerd te worden om geurhinder te

beperken tot “aanvaardbare” waarden;

3. immissiebeperking: dit wordt meestal gereglementeerd door overschrijdingspercentages (d.i.

gedurende hoeveel procent van de tijd een opgegeven concentratie of geurdrempel niet

overschreden mag worden).

De toetsing van dit project aan de hand van de verschillende bestaande beoordelingssystemen wordt

uitgevoerd om een indicatie te bekomen van de reikwijdte van het effect van geurverspreiding. De

inschatting van de effecten inzake geurhinder kan op twee manieren gebeuren. Enerzijds is er het

systeem van afstandsregels. Daarnaast zal met behulp van een verspreidingsmodel een inschatting

gemaakt worden van de geuremissie in de omgeving van het project. Dit kan getoetst worden aan de

hand van overschrijdingspercentages, zoals deze voorgesteld worden in het visiedocument “De weg naar

een duurzaam geurbeleid” (LNE, 2008) en het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems

et al., 2011). Indien uit deze toetsing blijkt dat er door het voorziene project sprake zal zijn van

onaanvaardbare geurhinder, dan zal er worden gezocht naar beschikbare en technisch haalbare

maatregelen die de geproduceerde geurhinder tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen.

Evaluatie van het project op basis van afstandsregels 7.1.3.1

Afstandsregels worden veelal gebruikt als instrument bij het vergunningsbeleid zonder dat een echte

normering gegeven wordt met betrekking tot de geurkwaliteit in de omgeving. Afstandsregels berusten

deels op ervaring met klachten, anderzijds op empirisch geuronderzoek bij verschillende types van

bedrijven.

Vlarem II vermeldt in afdeling 5.9.4 bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van varkens-

en pluimveestallen. In functie van het type stalsysteem en wijze van inrichting van de mestopslag wordt

aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend. Op basis van deze waarderingspunten, samen

met het aantal dieren op de inrichting, dient het bedrijf te voldoen aan een bepaalde minimumafstand

tussen elke stal (en elke opslagplaats voor mengmest of vaste mest) en een aantal op het gewestplan

aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of

natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie, woongebied ander dan woongebied met landelijk

karakter en bosreservaten).

Op basis van deze minimumafstand tussen het bedrijf en de gevoelige gebieden kan een

effectbeoordeling opgemaakt worden. Bij een overschrijding van de afstandsregels is er sprake van een

‘aanzienlijk negatief effect’. Zo niet geldt er ‘geen of een verwaarloosbaar effect’.

Page 58: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 58 | 155

Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie 7.1.3.2

7.1.3.2.1 Inleiding

Geurconcentraties in de buitenlucht worden veelal door overschrijdingspercentages gereglementeerd.

Hierbij wordt het percentage van de tijd gegeven gedurende welke er geen overschrijding mag zijn van

een gegeven geurconcentratie.

Geurconcentraties kunnen weergegeven worden in snuffeleenheden per volume-eenheid (se/m³). Eén

se/m³ komt per definitie overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een

snuffelploeg nog net kan waargenomen worden, d.i. ter hoogte van de maximale waarnemingsafstand en

t.h.v. de rand van de geurpluim.

Geurconcentraties kunnen ook weergegeven worden in geureenheden per volume-eenheid (ouE/m³

volgens de EN13725). Eén ouE/m³ is per definitie de concentratie die nog net kan onderscheiden worden

van geurvrije lucht door 50 % van de personen van een geurpanel. Deze concentratie noemt men de

geurdrempel.

Teneinde de geuremissie van een veeteeltbedrijf in te schatten, kan dus ofwel gewerkt worden met een

sensorisch onderzoek, dat de emissie weergeeft in een aantal se, ofwel kan er gerekend worden op basis

van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE/s) die afgeleid werden voor verschillende diersoorten en

huisvestingssystemen. In dit dossier wordt verder uitgegaan van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE).

Omdat hinderniveaus evenwel uitgedrukt worden in se/m³, en hier gewerkt wordt met ouE/m³, moet het

verband tussen beide eenheden bepaald worden. Uit het onderzoek van De Bruyn et al. (2001) en een

studie van de Universiteit Gent in opdracht van het LNE kon afgeleid worden dat 1 se/m³ ≈ 1 ouE/m³ voor

de geuremissie van varkensstallen.

De geurconcentratie die op een bepaald ogenblik in de omgevingslucht kan waargenomen worden, is

gelijk aan de verdunningsfactor die moet toegepast worden op de met geur belaste lucht, opdat 50 % van

de proefpersonen dit mengsel nog net kan onderscheiden van zuivere lucht en 50 % geen onderscheid

meer kan maken. Indien bijvoorbeeld de met geur belaste lucht 1.000 keer moet verdund worden om nog

onderscheiden te kunnen worden door 50 % van het proefpanel, dan bevat deze lucht initieel 1.000

ouE/m³. De geurverspreiding door de inrichting kan echter overlappen met deze van andere gelijkaardige

inrichtingen uit de omgeving. Dit zijn de zogenaamde bronnenclusters. De vroeger vermelde

basisbeschermingsniveaus van geurhinder houden echter geen rekening met effecten van verschillende

bronnen. Verschillende studies wezen uit dat in situaties waar geurhinder wordt veroorzaakt door

meerdere bronnen met eenzelfde geurkarakter (bronnencluster), de gecumuleerde geuren minder hinder

veroorzaken dan ingeval eenzelfde hoeveelheid geur zou worden verspreid door één bron.

7.1.3.2.2 Bepaling van geuremissie en –immissie

Voor de inschatting van de geuremissie ten gevolge van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van in de

literatuur beschikbare geuremissiewaarden. Voor veeteeltbedrijven wordt gebruik gemaakt van Vlaamse

meetwaarden (varkens; Van Langenhove en Defoer, 2002) of Nederlandse meetwaarden (pluimvee en

rundvee; VROM, Regeling geurhinder en veehouderij, 2006). De Vlaamse cijfers zijn enkel geldig voor

traditionele varkensstalsystemen, en niet voor emissiearme stalsystemen. In de Nederlandse studie

worden wel cijfers voor emissiearme stallen teruggevonden, maar deze kunnen niet zomaar overgenomen

worden. De Vlaamse emissiewaarden zijn namelijk afgeleid op basis van metingen in praktijkstallen en

gelden per dier, terwijl de Nederlandse waarden per dierplaats gelden. Hierdoor liggen de Nederlandse

emissiewaarden voor traditionele stalsystemen merkelijk lager dan de Vlaamse emissiewaarden voor

traditionele stalsystemen. Hetzelfde wordt verwacht voor de emissiewaarden voor ammoniakemissiearme

stalsystemen. Daarom zal eerst het geurreductiepercentage bepaald worden van de Nederlandse

geuremissiewaarden voor ammoniakemissiearme ten opzichte van traditionele stalsystemen. Het

bekomen geurreductiepercentage kan vervolgens gebruikt worden om uit de Vlaamse emissiewaarden

Page 59: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 59 | 155

voor traditionele stalsystemen de emissiewaarden te berekenen voor ammoniakemissiearme

stalsystemen.

De geuremissiefactoren die op het bedrijf van toepassing zijn, zullen bij de effectbespreking

weergegeven worden.

Indien het bedrijf behoort tot een bronnencluster, zullen de vergunningen van de andere bedrijven die

zich eveneens in de bronnencluster bevinden, bij de gemeente opgevraagd worden (zie ook verder).

7.1.3.2.3 Modellering van de geuremissie

Voor het maken van een bedrijfsspecifieke evaluatie van de emissies wordt gebruik gemaakt van het

Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO. Hierbij wordt het bedrijf opgedeeld in een

aantal geurbronnen (puntbronnen) rekening houdend met de specifieke bedrijfssituatie. Iedere stal wordt

als een afzonderlijke geurbron aanzien, en aan iedere stal wordt een zekere emissie (op basis van het

aantal dieren en bijhorende emissiefactor) toegekend. Indien het bedrijf behoort tot een bronnencluster,

worden de omliggende bedrijven eveneens mee opgenomen in het model.

Met betrekking tot de modellering (niet enkel voor geur, maar eveneens van stof en ammoniak) dienen

een aantal inputparameters gedefinieerd te worden. Enkele van de belangrijkste inputparameters zijn

o.a. de temperatuur, de schouwhoogte en het ventilatiedebiet. Deze parameters dienen zodanig

gedefinieerd te worden dat een realistische pluimstijgingshoogte bekomen wordt. Bijlage 11 vermeldt de

inputparameters per bron, en hierbij wordt eveneens een overzicht van de pluimstijgingshoogte (per

bron) weergegeven. Als referentiepluimstijgingshoogte wordt gekeken naar de stabiliteitsklasse E4 en een

windsnelheid van 4 m/s. Deze pluimstijgingshoogte mag maximaal 7 m zijn bovenop de schouwhoogte

(voor mechanisch geventileerde stallen) en maximaal 10 à 12 m bovenop de schouwhoogte (voor stallen

uitgerust met een luchtwassysteem). Bij natuurlijke ventilatie wordt geen pluimstijgingshoogte bekomen,

waardoor een minimaal ventilatiedebiet, nl. 360 m³/h, in het model gehanteerd wordt. Voor de

cumulatieve bedrijven wordt uitgegaan van een maximaal ventilatiedebiet van 11.000 m³/u, en wordt

steeds één puntbron gebruikt. De gebruikte modelparameters worden bij de effectbeoordeling

weergegeven.

Hierbij dienen eveneens een aantal bemerkingen weergegeven te worden met betrekking tot het model.

IFDM is initieel niet gemaakt om emissies van landbouwbedrijven te modelleren, maar was opgesteld om

luchtemissies vanuit hoge schouwen in kaart te brengen. Het model is dan ook niet gemaakt om

geurconcentraties, veroorzaakt door lage bronnen zoals stallen, te bepalen. Deze vergelijking is dan ook

niet volledig in overeenstemming met de realiteit. De betrouwbaarheid van het model daalt naarmate de

concentraties hoger worden, en dus naarmate dichter bij de bron gekeken wordt. Dit is net de zone waar

de invloed van het bedrijf het grootst is. Hierdoor is het van belang om extra te benadrukken dat in

principe geen conclusies getrokken mogen worden op basis van het geurconcentratieniveau (absolute

cijfers). Wel is het mogelijk om bepaalde indicatieve conclusies uit de gegenereerde IFDM-resultaten te

extraheren. Voor de bepaling van de inputparameters werd gewerkt volgens de afsprakennota in verband

met inputparameters bij het gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 (bijlage bij het

Richtlijnenboek landbouwdieren, versie 25/10/2016).

Bovendien omvat het model diverse onzekerheden, en wordt als input van het model gewerkt met diverse

theoretische aannames. Deze aannames (100 % bezetting, gemiddeld ventilatiedebiet, gemiddelde

temperatuur) zullen een invloed hebben op de output van het model, waardoor deze output in het

merendeel van de gevallen een overschatting van de werkelijkheid zal zijn. De resultaten van het model

dienen dan ook met de nodige omzichtigheid behandeld te worden.

De geuremissie door het bedrijf wordt gehanteerd om de bronnencluster te bepalen. Hiervoor wordt de 2

ouE/m³-contour bepaald voor het bedrijf in de huidige situatie, en op basis hiervan wordt een cirkel

bepaald (straal is grootste afstand van bedrijf tot 2 ouE/m³-contour). De vergunde dieraantallen van de

Page 60: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 60 | 155

veeteeltbedrijven die zich binnen deze cirkel bevinden, worden bij de gemeente opgevraagd. Indien de

geuremissie van één van deze omliggende bedrijven kleiner is dan 2.500 ouE/s, dan zal dit bedrijf niet

mee opgenomen worden in de bronnencluster. Dit wordt dan namelijk beschouwd als een

verwaarloosbare achtergrondgeur. Bedrijven die verder dan 750 m van het bedrijf gelegen zijn, maar

binnen de bepaalde cirkel, worden enkel in rekening gebracht indien deze bedrijven meer dan 5 % van de

geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. De straal van deze cirkel is dus in functie van

de effectieve bedrijfsimpact, maar als minimale afstand wordt 750 m vooropgesteld. Rundvee wordt niet

meegenomen bij de bepaling van de geuremissies. Deze methodiek is afwijkend van deze beschreven in

het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., 2011). Op vraag van LNE – dienst Mer wordt deze

methodiek toegepast.

De geselecteerde bedrijven worden dan mee opgenomen in het cumulatief geurmodel. Als emissiepunt

van elk bedrijf wordt het bedrijfsmiddelpunt genomen.

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

gebruik van puntbronnen;

Briggs finale pluimstijging;

uitmiddeling over 1 uur;

concentratieberekeningen zonder depositie.

7.1.3.2.4 Toetsing van de geuremissie

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een individueel bedrijf en een bronnencluster.

Individueel bedrijf

In een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Gent in opdracht van LNE (deel I (2002a), deel II

(2002b), deel III (2002c)) werden drie beschermingsniveaus vastgelegd voor de sector van

varkenshouderijen, uitgedrukt in immissieconcentratie als 98-percentiel.

het nuleffectniveau (= streefwaarde) wordt gedefinieerd als ‘het achtergrondniveau, het

hinderniveau in een controlegroep buiten de invloedsfeer van de bron gelegen’. Bij concentraties

lager dan dit niveau, wordt dus geen effect van de bron waargenomen. Het nuleffectniveau

wordt vastgelegd op 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel.

de richtwaarde is gelinkt aan het ervaren van hinder door de omwonenden en wordt vastgelegd

op 1 ouE/m³ als 98-percentiel.

de grenswaarde wordt vastgelegd op 1,5 ouE/m³ als 98-percentiel. Vanaf deze grenswaarde

kunnen structureel klachten optreden zodat dit niveau, behoudens in geval van overmacht, niet

mag overschreden worden ter hoogte van het dichtstbijzijnde geurgevoelig object (meestal de

meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning).

Het gehanteerde significantiekader is gebaseerd op het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al.,

2011).

Bronnencluster

In het onderzoek van PRG Odournet nv et al. (2004) wordt voorgesteld om voor inwonenden van

bronnenclusters – op basis van de inschatting van praktijksituaties – het 98-percentiel voor 10 ouE/m³ als

grenswaarde, 5 ouE/m³ als richtwaarde en 3 ouE/m³ als streefwaarde te hanteren. Er wordt verondersteld

dat deze waarden algemeen van toepassing zijn op clusters van veestallen. Het gehanteerde

Page 61: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 61 | 155

significantiekader is gebaseerd op het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., 2011). Hierbij valt

agrarisch gebied, woongebied met landelijk karakter en woongebied resp. onder laag geurgevoelig

gebied, matig geurgevoelig gebied en hoog geurgevoelig gebied wat betreft agrarische geuren, conform

het Richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012):

hoog geurgevoelig gebied: woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woonparken,

dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van

grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, …

matig geurgevoelig gebied: woongebieden met landelijk karakter, gebieden voor ambachtelijke

bedrijven en gebieden voor KMO’s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, …

laag geurgevoelig gebied: industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën,

gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, agrarische gebieden,

bosgebieden, groengebieden, natuurgebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, …

Geuremissie door kadaveropslag 7.1.3.3

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Daardoor kan de

mogelijke geurverspreiding van de kadaveropslag niet in de eerdere beoordelingen (afstandsregels en

modellering) verwerkt worden. Praktijkervaring leert echter dat geuremissie uit kadaveropslag te

verwaarlozen valt in vergelijking met andere geurbronnen.

Significantiekader voor geur 7.1.3.4

Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, zal het significantiekader dat van

toepassing is voor bronnenclusters weergegeven worden.

Tabel 11 Significantiekader voor geur

deelaspect omschrijving beoordelingskader

geur

afstandsregels

aanzienlijk negatief effect: verbod of overschrijding

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding

bronnencluster

HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 3 ouE/m³ (= grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 5 ouE/m³ (= grenswaarde)

negatief effect: woning in zone van 3 - 5 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 10 ouE/m³ (= grenswaarde)

negatief effect: woning in zone van 5 – 10 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)

beperkt negatief effect: woning in zone van 3 – 5 ouE/m³ (= streefwaarde tot richtwaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

Page 62: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 62 | 155

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Evaluatie van het project op basis van afstandsregels 7.1.4.1

Voor het aantal waarderingspunten van de betrokken MTE wordt verwezen naar Bijlage 12. In Tabel 12

wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergegeven die volgens Vlarem II (art. 5.9.4.4) in acht

genomen moet worden tussen elke stal, elke opslag van mengmest en/of vaste mest en de op het

gewestplan aangegeven gevoelige gebieden, rekening houdende met het aantal waarderingspunten van

de inrichting en het aantal varkenseenheden. Anderzijds wordt de minimale afstand tot gevoelig gebied

weergegeven. De afstandsregels worden bepaald op basis van het aantal dieren dat op de MTE gehouden

worden. Hierbij wordt een zeug als 2,5 varkenseenheden beschouwd. Ieder ander varken (van meer dan

20 kg) wordt gelijkgesteld aan één varkenseenheid.

Tabel 12 Toetsing MTE aan de Vlarem II afstandsregels

omschrijving gewenste situatie

aantal waarderingspunten 91

aantal varkenseenheden 6.926

vereiste minimumafstand (m) 400

dichtst bijgelegen gevoelig gebied (m) 1.100

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ wordt aangetroffen op 1,1 km ten NW van de MTE en betreft

gebied voor verblijfrecreatie. Er wordt dan ook voldaan aan de afstandsregels (geen effect).

Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie 7.1.4.2

De geuremissiefactoren die van toepassing zijn voor de MTE, worden gegeven in Tabel 13. Hierbij worden

de cijfers gebruikt uit de bijlage (versie 20/10/2016) uit het geactualiseerde Richtlijnenboek

landbouwdieren (Willems et al., 2011). Door het toepassen van chemische (zure) luchtwassystemen kan

een geurreductie van 30 % in rekening worden gebracht. Voor een biobed kan een geurreductie van 95 %

in rekening gebracht worden.

Tabel 13 Geuremissiefactor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.d)

andere varkens, vleesvarkens, jonge zeugen

traditioneel 29,2

chemische luchtwasser S-2 (70 % geurreductie) 20,44

biobed (95 % geurreductie) 1,46

guste en dragende zeugen, beren

traditioneel 57

biobed (95 % geurreductie) 2,85

biggen

traditioneel 12,1

chemische luchtwasser S-2 (70 % geurreductie) 8,47

biobed (95 % geurreductie) 0,605

kraamzeugen traditioneel 84,4

biobed (95 % geurreductie) 4,22

De jaarlijkse geuremissie op de MTE is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het aantal dieren.

Tabel 14 geeft de geuremissie weer voor de diverse kwantificeerbare geurbronnen op de MTE.

Page 63: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 63 | 155

Tabel 14 Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal

huidig vergunde situatie gewenste situatie

# dieren geuremissie

(ouE/s) # dieren

geuremissie (ouE/s)

stal 1 288 vleesvarkens (traditioneel) 8.410 wordt afgebroken

stal 2

160 zeugen (traditioneel)

42 jonge zeugen (traditioneel)

50 kraamzeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

14.623

56 zeugen (traditioneel)

140 vleesvarkens (traditioneel)

124 jonge zeugen (traditioneel)

20 kraamzeugen (traditioneel)

4 beren (traditioneel)

12.817

stal 3 1.736 vleesvarkens (traditioneel) 50.691 1.456 vleesvarkens (traditioneel) 42.515

stal 4

172 zeugen (traditioneel)

74 kraamzeugen (traditioneel)

30 jonge zeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

592 biggen (traditioneel)

24.146

wordt afgebroken en wordt nieuwe stal geplaatst

1.456 vleesvarkens (S-3)*

2.126

stal 5 2.188 vleesvarkens (S-2)

1.120 biggen (S-2) 54.209

2.656 vleesvarkens (S-3)*

64 biggen (S-3)* 3.916

stal 6 / / 240 zeugen (S-3)* 684

stal 7 / / 120 kraamzeugen (S-3)*

1.920 biggen (S-3)* 1.668

TOTAAL

72 jonge zeugen

4.212 vleesvarkens

332 zeugen

1.712 biggen

2 beren

124 kraamzeugen

152.079

124 jonge zeugen

5.708 vleesvarkens

296 zeugen

1.984 biggen

4 beren

140 kraamzeugen

63.726

* De lucht van stallen 4 en 5 zal gebracht worden over het biobed naast stal 5. De lucht van stallen 6 en 7 zal gebracht worden over het biobed naast stal 7.

Door wijziging en uitbreiding van de MTE met bijhorende maatregelen, wordt een grote daling van de

totale geuremissie van de MTE verwacht. Dit is grotendeels het gevolg van het voorzien van twee

biobedden in de gewenste situatie, waarover de stallucht van vier stallen zal worden gebracht.

De MTE bevindt zich in een bronnencluster. Daarom wordt het cumulatief geurmodel verder in

beschouwing genomen voor de effectbepaling. Wel worden op de bijlagen van de cumulatieve

modellering extra contouren indicatief weergegeven, namelijk de geurcontour van 30 en 20 ouE/m³ als

98-percentiel die door de bronnencluster bekomen wordt en de geurcontour van 20 en 25 ouE/m³ als 98-

percentiel die door de MTE zelf (dus niet door de bronnencluster) veroorzaakt wordt. Om de vergunde

dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te bekomen, werd contact opgenomen met de

milieudienst van Merksplas. Op basis van deze vergunde dieraantallen, verstrekt door de aangeschreven

gemeente, werd een geuremissie bepaald. Hierbij wordt verder geen rekening meer gehouden met

bedrijven die minder dan 2.500 ouE/s uitstoten van de geuremissie van de MTE, aangezien deze geur

beschouwd kan worden als een verwaarloosbare achtergrondgeur. De geuremissie door runderen wordt

eveneens niet verder opgenomen in de bronnencluster (zie 7.1.3.2.3). In totaliteit zijn er dan nog 11

bedrijven die mee opgenomen moeten worden in de cumulatieve geurmodellering (Tabel 15 en Bijlage

14).

Page 64: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 64 | 155

Tabel 15 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster

label (Bijlage 13) dieren op het bedrijf geuremissie (ouE/s)

1 pluimvee en rundvee* 3.120

2 varkens 23.360

3 pluimvee 52.284

4 varkens 39.420

5 varkens 29.200

6 pluimvee 10.718

7 varkens 61.211

8 varkens 75.133

9 varkens 29.200

10 pluimvee, varkens en rundvee* 82.16

11 varkens 47.967

* rundveegedeelte wordt niet mee in rekening gebracht conform het maatregelenkader geur

Alle bronnen worden ingegeven in IFDM en een modellering wordt uitgevoerd. De inputparameters van

het model kunnen teruggevonden worden in Bijlage 11a (huidige situatie) en Bijlage 11b (gewenste

situatie), dit voor de bronnen van de inrichting zelf. Deze gegevens gelden niet enkel voor de

geurmodellering, maar worden ook als basis gebruikt voor stof- en ammoniakmodellering. De output van

de bronnenclustersimulatie wordt gegeven in Bijlage 14a en 14b (huidige en gewenste situatie).

Tabel 16 toont het aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt. Hierbij

wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een verschillende geurgevoeligheid.

Tabel 16 Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones

effectbeoordeling huidig vergunde

situatie gewenste situatie verschil

hoog geurgevoelig gebied

> 3 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 68 38 -30

matig geurgevoelig gebied

3 – 5 ouE/m³ negatief effect 0 0 /

> 5 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 /

laag geurgevoelig gebied

3 - 5 ouE/m³ beperkt negatief effect 69 51 -18

5 - 10 ouE/m³ negatief effect 53 48 -5

> 10 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 37 31 -6

Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat er binnen afgebakende hinderzones geen woningen in matig

geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn. Binnen hoog geurgevoelig gebied wordt er binnen de zone waar

een aanzienlijk negatief effect wordt ondervonden, een afname met 30 woningen verwacht. In laag

geurgevoelig gebied neemt het aantal woningen in de zone met een beperkt negatief effect af met 18

woningen. In de zone met een negatief effect wordt een afname met vijf woningen verwacht en in de

zone met een aanzienlijk negatief effect een afname met zes woningen. In alle afgebakende hinderzones

daalt het aantal woningen dus met de beoogde uitbreiding, wijziging en hernieuwing.

In onderstaande tabel worden de geurconcentraties ter hoogte van de woningen binnen een straal van

300 m rondom de MTE (zie ook Bijlage 13) weergegeven in de huidige en gewenste situatie. Hierbij

Page 65: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 65 | 155

worden de geurconcentraties weergegeven die veroorzaakt worden door de MTE (dus niet door de

bronnencluster), alsook door de bronnencluster, waarbij de voorliggende MTE niet in rekening gebracht

wordt. Concentraties worden vanaf een afstand van 100 m in beschouwing genomen, op minder dan 100

m is de output van IFDM niet betrouwbaar.

Tabel 17 Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek

geurconcentratie bronnencluster (98-percentiel) (ouE/m³) geurconcentratie MTE (98-percentiel) (ouE/m³)

zonder MTE huidig vergunde situatie

gewenste situatie huidig vergunde

situatie gewenste situatie

laag geurgevoelig gebied

1 3,7 17,0 8,3 17,0 7,1

2 3,4 22,7 11,5 21,7 10,1

3 3,5 26,4 14,0 25,1 12,9

4 3,5 30,2 17,0 28,9 15,7

5 3,6 30,4 17,1 30,1 16,3

6* 4,6 26,7 12,8 26,7 12,8

7* 4,5 13,3 8,5 12,2 6,7

8 3,9 9,6 6,6 9,1 3,8

9 4,0 9,5 6,6 8,4 4,1

10 4,2 8,3 6,6 5,4 3,2

11 5,6 12,1 8,6 9,0 4,2

12 5,9 14,8 10,0 14,0 7,0

13* 8,0 13,5 10,0 7,7 3,4

* woning die hoort bij een omliggend landbouwbedrijf

Bovenstaande gegevens geven aan dat er na de voorziene wijzigingen een sterke afname van de

geurconcentratie verwacht wordt ter hoogte van alle omliggende indicatorwoningen. Deze daling komt

voornamelijk voort uit de plaatsing van de twee biobedden, waarover de stallucht van vier stallen zal

worden gebracht. Deze geurconcentratiewijziging wordt als aanvaardbaar aanzien.

Geuremissie door andere bronnen 7.1.4.3

Kadavers worden verzameld gedurende de dagelijkse controle, en worden momenteel opgeslagen in een

ongekoelde kadaveropslag. In de gewenste situatie zal een gekoelde kadaveropslag voorzien worden. De

kadavers worden na telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook

vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering.

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt

evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de

mogelijke hindereffecten ten gevolge van kadaveropslag niet noemenswaardig zullen zijn, te meer omdat

de opslag voor kadavers gekoeld is in de gewenste situatie.

In de huidige situatie beschikt de MTE over een vergunning voor een mobiele mestscheider met een

scheidingscapaciteit van 1.000 m³/jaar. In praktijk is de mestscheider al enkele jaren niet meer gebruikt.

In de gewenste situatie wordt hier ook geen vergunning meer voor aangevraagd. Bijgevolg is de

mestscheider niet meer meegenomen in de impactberekeningen.

Page 66: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 66 | 155

7.1.5 Synthese van de milieueffecten voor geur

Tabel 18 Samenvatting effecten voor geur

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect voor 68 woningen in de huidige situatie en 38 in de gewenste situatie (daling met 30 woningen)

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

beperkt negatief effect voor 69 woningen in de huidige situatie en 51 in de gewenste situatie (daling met 18 woningen)

negatief effect voor 53 woningen in de huidige situatie en 48 in de gewenste situatie (daling met 5 woningen)

aanzienlijk negatief effect voor 37 woningen in de huidige situatie en 31 woningen in gewenste situaties (daling met 6 woningen)

7.2 Stof

7.2.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De

effecten met betrekking tot stof beperken zich vaak tot één kilometer, hoewel een verdere dispersie

uiteraard niet uitgesloten kan worden. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal

een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

7.2.2 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen

op basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht 2000-2015, Zure

regen in Vlaanderen, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2015, ...). De referentiesituatie wordt

hieronder onderzocht inzake zwevend stof. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt voornamelijk dieper

ingegaan op effecten ten gevolge van stofemissie.

Het geoloket van de VMM geeft aan dat de gemiddelde PM10-concentratie 22 µg/m³ bedraagt over de

periode 2010–2012. Volgens EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde concentratie vanaf 1/1/2005

niet hoger zijn dan 40 µg/m³, wat dus niet overschreden wordt. Voor PM2,5 kan beroep gedaan worden op

een interpolatiekaart opgesteld op basis van beschikbare meetgegevens. Op basis van deze kaart vinden

we ter hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM2,5-concentratie die zich situeert in de range

van 11 – 12 µg/m³ (VMM, 2014). Volgens EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde concentratie

vanaf 1/1/2015 niet hoger zijn dan 25 µg/m³. Ook deze grenswaarde wordt niet overschreden.

7.2.3 Methodiek en significantiekader

Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen 7.2.3.1

7.2.3.1.1 Bepaling van stofemissie

De voornaamste stofbron op het bedrijf, met name de emissielucht van de stallen, wordt zoveel mogelijk

kwantitatief besproken. Voor het maken van een inschatting van de stofemissies vanuit de stallen (zowel

Page 67: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 67 | 155

PM2,5 als PM10) wordt, net als bij ammoniak, gebruik gemaakt van studies uit Nederland, en dit tot er

Vlaamse cijfers beschikbaar zullen zijn. De gebruikte emissiecijfers zullen bij de effectbeoordeling

weergegeven worden. Echter in het recentere Richtlijnenboek lucht wordt de gemodelleerde PM10-

concentratie wel getoetst aan de rekenkundig jaargemiddelde grenswaarde van 31,3 µg PM10/m³, als

representatief voor het PM10-daggemiddelde. Op vraag van de dienst Mer wordt ook een toetsing aan deze

waarde uitgevoerd.

7.2.3.1.2 Modellering van stofemissie

Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. Als basis voor het

model wordt dezelfde bronnenconfiguratie gebruikt als bij het geurmodel. Enkel de emissies dienen

aangepast te worden (in plaats van de geuremissies dienen de stofemissies ingevuld te worden). Voor de

bepaling van de inputparameters werd gewerkt volgens de afsprakennota in verband met

inputparameters bij het gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 (bijlage bij het

Richtlijnenboek landbouwdieren, versie 25/10/2016).

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

gebruik van puntbronnen;

Briggs finale pluimstijging;

uitmiddeling over 24 uur;

concentratieberekeningen zonder depositie.

7.2.3.1.3 Toetsing van stofemissie

Rekening houdende met de gemeentelijke achtergrondconcentratie (waarbij deze bij de

bedrijfsconcentratie opgeteld wordt), zal er een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de

jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 gelijk aan 40 µg/m³ (grenswaarde van toepassing vanaf 1 januari

2005 volgens Europese richtlijn 1999/30/EG). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte

van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³ (grenswaarde van toepassing vanaf 1 januari

2015 volgens Europese richtlijn 2008/50/EG).

Daarnaast zal onderzocht worden wat de procentuele bijdrage van het project/bedrijf zelf bedraagt (dus

geen rekening meer houden met de gemeentelijke achtergrondconcentratie) ten opzichte van de

milieukwaliteitsnorm of richtwaarde. Door de dienst Mer wordt hierbij het volgende significantiekader

voorgesteld in functie van de berekende immissiewaarde X (Richtlijnenboek lucht, Dermaux et al., 2012):

3 ≥ X > 1 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde beperkte bijdrage

10 ≥ X > 3 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde belangrijke bijdrage

X > 10 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde zeer belangrijke bijdrage

In het Richtlijnenboek lucht wordt verder aangegeven om voor PM10 het toegelaten aantal

overschrijdingen per jaar van de daggrenswaarde (maimaal 35 overschrijdingen van 50 µg/m³) te

herrekenen naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3

μg/m3 (Celis et al. 2009), en wordt vervolgens afgetoetst volgens bovenstaand significantiekader.

Andere bronnen 7.2.3.2

Naast de emissielucht uit stallen, kunnen ook nog een aantal andere bronnen (vb. mestscheider, vullen

van voedersilo’s, laden en lossen van dieren, ...) verantwoordelijk zijn voor stofemissie. De stofproductie

van deze activiteiten is moeilijk kwantificeerbaar. Bovendien is deze in grote mate afhankelijk van de

gebruikte werkmethodes en preventieve maatregelen genomen door de uitbater. Een korte bespreking

Page 68: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 68 | 155

van deze stofbronnen wordt gegeven bij de effectbeoordeling. De grootste stofproductie op een

veeteeltbedrijf is echter afkomstig uit de emissie van de stallucht.

Significantiekader voor stof 7.2.3.3

Tabel 19 Significantiekader voor stof

deelaspect omschrijving beoordelingskader

stof PM10 (jaargemiddeld / max. toegelaten aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: relevante bijdrage (negatief effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect)

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: relevante bijdrage (negatief effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect)

PM10 (jaargemiddeld / max. toegelaten aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect

PM2,5 (jaargemiddeld): individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: relevante bijdrage (negatief effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect)

PM2,5 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen 7.2.4.1

De stofemissiefactoren die van toepassing zijn voor de MTE, worden gegeven in Tabel 20. Hiervoor

worden de emissiecijfers uit de bijlage (versie 20/10/2016) van het geactualiseerde Richtlijnenboek

landbouwdieren (Willems et al., 2011) gebruikt. Door het toepassen van chemische (zure)

luchtwassystemen kan een PM10- en PM2,5-reductie van respectievelijk 35 % en 30 % in rekening worden

gebracht. Er zijn geen stofreductiepercentages voorhanden voor een biobed. Er wordt gebruik gemaakt

van de stofreductiepercentages van een biologische wasser (60 % PM10-reductie en 35 % PM2,5-reductie).

Page 69: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 69 | 155

Tabel 20 Stofemissiefactor voor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem PM10-stofemissie

(kg/d.j) PM2,5-stofemissie

(kg/d.j)

andere varkens, vleesvarkens, jonge zeugen

traditioneel 0,093 0,0076

chemische luchtwasser S-2 0,06045 0,00532

biobed 0,0372 0,00494

guste en dragende zeugen, beren

traditioneel 0,175 0,0137

biobed 0,07 0,008905

biggen

traditioneel 0,074 0,0019

chemische luchtwasser S-2 0,0481 0,00133

biobed 0,0296 0,001235

kraamzeugen traditioneel 0,16 0,0125

biobed 0,064 0,008125

Tabel 21 geeft een overzicht van de stofemissie van de inrichting.

Tabel 21 Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal

huidig vergunde situatie gewenste situatie

# dieren PM10 / PM2,5 -

stofemissie (kg/j) # dieren

PM10 / PM2,5 -stofemissie

(kg/j)

stal 1 288 vleesvarkens (traditioneel)

27 / 2,2 wordt afgebroken /

stal 2

160 zeugen (traditioneel)

42 jonge zeugen (traditioneel)

50 kraamzeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

40 / 3,1

56 zeugen (traditioneel)

140 vleesvarkens (traditioneel)

124 jonge zeugen (traditioneel)

20 kraamzeugen (traditioneel)

4 beren (traditioneel)

38 / 3,3

stal 3 1.736 vleesvarkens (traditioneel)

161 / 13,2 1.456 vleesvarkens (traditioneel)

135 / 11,1

stal 4

172 zeugen (traditioneel)

74 kraamzeugen (traditioneel)

30 jonge zeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

592 biggen (traditioneel)

89 / 4,6

wordt afgebroken en wordt nieuwe stal geplaatst

1.456 vleesvarkens (S-3)*

54 / 7,2

stal 5 2.188 vleesvarkens (S-2)

1.120 biggen (S-2) 186 / 13,1

2.656 vleesvarkens (S-3)*

64 biggen (S-3)*

101 / 13,2

stal 6 / / 240 zeugen (S-3)* 17 / 2,1

stal 7 / / 120 kraamzeugen (S-3)*

1.920 biggen (S-3)* 57 / 2,4

TOTAAL 72 jonge zeugen

4.212 vleesvarkens 503 / 36,3

124 jonge zeugen

5.708 vleesvarkens 402 / 39,0

Page 70: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 70 | 155

stal

huidig vergunde situatie gewenste situatie

# dieren PM10 / PM2,5 -

stofemissie (kg/j) # dieren

PM10 / PM2,5 -stofemissie

(kg/j)

332 zeugen

1.712 biggen

2 beren

124 kraamzeugen

296 zeugen

1.984 biggen

4 beren

140 kraamzeugen

* De lucht van stallen 4 en 5 zal gebracht worden over het biobed naast stal 5. De lucht van stallen 6 en 7 zal gebracht worden over het biobed naast stal 7.

Door wijziging en uitbreiding van de MTE, wordt een grote daling van de PM10-stofemissie van de MTE

verwacht. Dit is grotendeels het gevolg van het voorzien van twee biobedden in de gewenste situatie,

waarover de stallucht van vier stallen zal worden gebracht.

Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van de MTE, worden

modellen opgemaakt met behulp van IFDM. De resultaten van deze modellering zijn terug te vinden in

Tabel 22. Hierbij worden de stofnormen en bijdragen waaraan getoetst moet worden, evenals het aantal

woningen waarvoor effecten te verwachten zijn, weergegeven. Een weergave van de stofconcentratie

kan teruggevonden worden in Bijlage 15 (PM10 –jaargemiddelde), Bijlage 16 (PM10-daggrenswaarde) en

Bijlage 17 (PM2,5 – enkel gewenste situatie want in huidige situatie geen effecten).

Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen

effectbeoordeling

huidig vergunde situatie gewenste situatie

zone van overschrijding

aantal woningen

zone van overschrijding

aantal woningen

PM10-jaargemiddelde (t.o.v. 40 µg/m³)

1 – 3 % van norm beperkt negatief effect

ja 2 ja 3***

3 – 10 % van norm negatief effect ja 2** ja 1**

> 10 % van norm aanzienlijk negatief effect

neen / ja 0

> norm* aanzienlijk negatief effect

neen / neen /

PM10-rekenkundig jaargemiddelde (t.o.v. 31,3 µg/m³)

1 – 3 % van norm beperkt negatief effect

ja 3 ja 2

3 – 10 % van norm negatief effect ja 2** ja 2**

> 10 % van norm aanzienlijk negatief effect

neen / ja 0

> norm* aanzienlijk negatief effect

neen / neen /

PM2,5-jaargemiddelde

1 – 3 % van norm beperkt negatief effect

neen /

ja 0

3 – 10 % van norm negatief effect neen / ja 0

> 10 % van norm aanzienlijk negatief effect

neen /

neen /

> norm* aanzienlijk negatief effect

neen /

neen /

* toetsing cumulatieve stofconcentratie, rekening houdend met gemeentelijke achtergrondconcentratie, zijnde 22 µg/m³ voor PM10 en 11 - 12 µg/m³ voor PM2,5

Page 71: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 71 | 155

** beide woningen betreffen bedrijfswoningen van de MTE

*** waarvan één woning een bedrijfswoning van de MTE betreft

Inzake de aftoetsing aan de jaargemiddelde PM10-norm van 40 µg/m³: In de huidige situatie zijn er twee

woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide bedrijfswoningen van de MTE.

In de zone met een beperkt negatief effect zijn twee omliggende woningen gelegen. In de gewenste

situatie komt één van de bedrijfswoningen in de zone met een beperkt negatief effect te liggen. Er

liggen in deze situatie twee omliggende woningen en een bedrijfswoning in de zone met een beperkt

negatief effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met een aanzienlijk negatief effect, maar

hierin zijn geen woningen gelegen.

Inzake de aftoetsing aan het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10 (31,3 µg/m³): In de huidige situatie

zijn er twee woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide bedrijfswoningen

van de MTE. In de zone met een beperkt negatief effect zijn drie omliggende woningen gelegen. In de

gewenste situatie is er één omliggende woning minder in de zone met een beperkt negatief effect

gelegen. Er liggen in deze situatie dus twee omliggende woningen in de zone met een beperkt negatief

effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met een aanzienlijk negatief effect, maar hierin

zijn geen woningen gelegen.

Inzake de aftoetsing aan de jaargemiddelde PM2,5-norm van 25 µg/m³: In de huidige situatie zal de

immissieconcentratie aan PM2,5 nergens hoger zijn dan 1 % van de norm. In de gewenste situatie zullen er

zones zijn waarin een beperkt negatief en een negatief effect geldt, maar in deze zones zijn geen

woningen gelegen.

In de omgeving van de inrichting bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 22

µg/m³ en voor PM2,5 11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door de MTE zelf

bedraagt 2,6 µg/m³ in de huidig vergunde situatie en 17,2 µg/m³ in de gewenste situatie. Er zijn dus

geen zones waar de jaargemiddelde PM10-norm, cumulatief gezien (d.i. rekening houdende met de

gemeentelijke achtergrondconcentratie) overschreden wordt. Het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10

(31,3 µg/m³) wordt wel overschreden in de gewenste situatie, maar dit is slechts ter hoogte van een

emissiepunt, en in deze zone zijn dus geen woningen gelegen. Voor PM2,5 bedraagt de maximale

concentratie veroorzaakt door de MTE 0,20 µg/m³ in de huidige situatie en 2,22 µg/m³ in de gewenste

situatie. De PM2,5-norm van 25 µg/m³ wordt nergens (cumulatief) overschreden.

Andere bronnen 7.2.4.2

Tijdens het vullen van de silo’s wordt het droogvoer via een persleiding onder druk in de voedersilo’s

geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan

statische luchtdruk te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in

de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal een uur in beslag. Het gaat

hier dus om een tijdelijke stofbron. De uitbater verplicht het gebruik van een stofzak bij het vullen van

de voedersilo’s. Er zal dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de

voedersilo’s.

Andere mogelijke bronnen van stofemissie op voorliggende MTE zijn het transport, de verbranding van

fossiele brandstoffen voor de verwarming en het uitmesten en droogborstelen van de stallen. Deze

emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten, maar zullen beperkt zijn in vergelijking met de

stofemissie uit de stallucht.

Page 72: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 72 | 155

7.2.5 Synthese van de milieueffecten voor stof

Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

stof PM10 (jaargemiddeld): individuele MTE

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningingen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen (waarvan één bedrijfswoning), negatief effect ter hoogte van één woning (bedrijfswoning)

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individuele MTE

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

PM10 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + MTE)

geen of verwaarloosbaar effect

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + MTE)

aanzienlijk negatief effect ter hoogte van een emissiepunt, maar in deze zone zijn geen woningen gelegen

PM2,5 (jaargemiddeld): individuele MTE

huidig: nergens zones waar de concentratie hoger is dan 1 % van de norm

gewenst: zones met beperkt negatief en negatief effect, maar hierin zijn geen woningen gelegen

PM2,5

(jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + MTE)

beperkt negatief effect ter hoogte van één woning, in de drie situaties

7.3 Verzuring en vermesting

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Twee toestandsindicatoren geven een beeld van de verzuring in Vlaanderen. Allereerst worden gemeten

concentraties van verzurende stoffen opgevolgd om een idee te krijgen van de luchtkwaliteit (immissie)

en de droge depositie. Een tweede indicator behandelt de (totale) verzurende deposities.

De gezamenlijke effecten van zwavel- en stikstofhoudende verbindingen die via de atmosfeer aangevoerd

worden, en waaruit zwavel- en salpeterzuur gevormd kunnen worden, kaderen binnen verzuring. De

emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NO en NO2, samen NOx) en ammoniak (NH3) dragen bij

aan de vorming van deze verbindingen. Om verzurende emissies van SO2, NOx en NH3 vergelijkbaar te

maken wordt de som van de potentieel verzurende emissies uitgedrukt in ‘zuurequivalenten’ (Zeq). De

term ‘potentieel’ wordt gebruikt omdat de actuele verzuring sterk afhangt van de processen die zich in

de bodem en in het (oppervlakte)water afspelen, alsook van de grensoverschrijdende emissies. Vanuit

het gezichtspunt van de verzurende inwerking op het milieu worden de emissies van SO2, NOx en NH3 bij

elkaar opgeteld om de som te vormen van de potentieel verzurende emissies.

De gevolgen van deze verzurende emissies gaan veel verder dan enkel een toename van de zuurtegraad

van het regenwater. De verwijdering van deze componenten uit de atmosfeer verzuren de bodem en het

oppervlaktewater, wat zorgt voor de aantasting van ecosystemen. Verzuring kan leiden tot verhoogde

Page 73: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 73 | 155

nitraatgehalten in het grondwater en de uitloging van metalen uit de bodem naar het grondwater

veroorzaken. Verzurende deposities oefenen niet enkel een invloed uit op ecosystemen, maar tasten ook

gebouwen en monumenten aan en kunnen na inademing of onrechtstreeks na opname van verontreinigd

grondwater schadelijk zijn voor de mens. Zwaveldioxiden en stikstofoxiden in combinatie met ozon

kunnen door hun negatieve impact op de gewasopbrengst voor aanzienlijke economische schade zorgen in

de landbouwsector (MIRA-T, 2004, 2006 en 2007).

Het beleid inzake verzuring is erop gericht om ecosystemen te beschermen. Op lange termijn wordt

ernaar gestreefd dat alle bevolkingsgroepen, inclusief de meest gevoelige, niet meer blootgesteld

worden aan concentratieniveaus die schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast wordt ernaar

gestreefd dat geen enkel ecosysteem nog zou blootgesteld worden aan een verzurende depositie hoger

dan zijn kritische last (KL). Dit is de maximaal toelaatbare depositie per oppervlakte-eenheid voor een

bepaald ecosysteem zonder dat er volgens de huidige kennis schadelijke effecten optreden.

Vermesting is de ophoping (“aanrijking”) van nutriënten in het milieu door menselijke activiteiten. De

belangrijkste nutriënten betrokken bij vermesting zijn stikstof, fosfor en in mindere mate kalium. Deze

elementen zijn van nature al aanwezig in de bodem en het grond- en oppervlaktewater, maar menselijke

activiteiten veroorzaken een zeer grote toevoer ervan naar het milieu. Hierdoor worden de ecologische

processen en natuurlijke kringlopen in de compartimenten bodem, water en lucht verstoord.

Verzuring en vermesting zijn vooral van belang voor de disciplines fauna en flora, bodem en water.

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht werd een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op

basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht 2000-2015, Zure regen

in Vlaanderen 2011, zwevende stof in Vlaanderen 2007-2008, ...) en milieu- en natuurrapporten (MIRA en

NARA). De referentiesituatie werd beschouwd inzake verzuring en vermesting. Bij de eigenlijke

effectbespreking wordt voornamelijk dieper ingegaan op effecten ten gevolge van de effectieve

verzurende en vermestende belasting.

Uit het document Zure regen in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring (VMM, 2013) kunnen de volgende

gegevens i.v.m. de verzurende depositie geëxtrapoleerd worden (Tabel 24). Deze gegevens werden

berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model, voor de betrouwbaarheid van het

model wordt verwezen naar het achtergronddocument “thema verzuring” uit het MIRA-T (MIRA, 2006).

Tabel 24 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j)

SO2 totale depositie

NOx totale depositie NH3 totale depositie totaal

Merksplas 868 684 2.154 3.706

Vlaanderen (in 2010, op basis van MIRA (2012))

784 569 674 2.027

In Tabel 25 wordt de NH3-emissie door de veeteelt voor 2011 weergegeven voor Merksplas. Op basis van

deze cijfers werd voor de gemeente een totale emissie bepaald van 374.985 kg NH3 in 2015 (VMM, 2016).

In 2011 was de totale vermestende depositie 39,74 kg N/ha.j (VMM, 2013).

Tabel 25 NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016)

stal weide externe opslag uitrijden op land kunstmest

Merksplas 259.527 24.514 643 78.331 11.971

Page 74: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 74 | 155

7.3.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones die beïnvloed worden door de rechtstreekse emissie uit de

stallen. Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan gesteld worden dat de voornaamste

effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 1,5 km (verzuring en vermesting).

Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied onderzocht worden.

7.3.3 Methodiek en significantiekader

Op landbouwbedrijven zal voornamelijk ammoniakemissie voor verzurende en vermestende emissies

zorgen. Toch valt niet uit te sluiten dat ook nog andere verbindingen (SO2, NOx, ...) van belang kunnen

zijn. Indien dit zo is, dan zal dit zeker mee opgenomen worden in het MER. In voorliggend geval zijn de

ammoniakemissies evenwel de belangrijkste bron van verzurende en vermestende effecten.

Bepaling van de verzurende en vermestende emissie 7.3.3.1

De ammoniakemissie van het bedrijf zal berekend worden aan de hand van een rekenmethode uit de

Nederlandse regelgeving (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav), VROM, 2002a en 2002b,

laatste update dateert van 18 oktober 2011). Hierbij wordt de totale ammoniakemissie van de inrichting

berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de

betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. Deze emissiefactor (kg NH3/dierplaats.j) wordt

bekomen uit literatuurgegevens. De emissiefactor voor berekening van de totale emissie omvat de totale

stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen of bewerkt is in de

mestverwerkingsinstallatie. Het geheel wordt kwantitatief ingeschat. De emissiefactoren die van

toepassing zijn voor het bedrijf worden weergegeven bij de effectbeoordeling. Indien van toepassing,

zullen ook nog andere verzurende (en in mindere mate vermestende) emissies bepaald worden.

Modellering van verzurende en vermestende emissies 7.3.3.2

Er worden modellen (op basis van IFDM) opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het

bedrijf te simuleren. Om de impact ter hoogte van habitatrichtlijngebieden te bepalen door stalemissies

(NH3), wordt IMPACTSCORE NH3 gebruikt. Voor de overige impactbepaling wordt IFDM-PC gehanteerd.

Omdat hier met depositie gewerkt wordt, dienen in het model puntbronnen ingegeven te worden.

Opnieuw kan het geurinputmodel gebruikt worden als uitgangsbasis van de depositieberekening. Voor de

bepaling van de inputparameters werd gewerkt volgens de afsprakennota in verband met

inputparameters bij het gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 (bijlage bij het

Richtlijnenboek landbouwdieren, versie 25/10/2016).

Wel zal het optiebestand, waarin de modelsettings gedefinieerd worden, enigszins anders zijn bij gebruik

van IFDM-PC. Afhankelijk van het vegetatietype, zal meer of minder uit de lucht gevangen worden. In het

Richtlijnenboek lucht (Schrooten et al., 2006) worden volgende depositiefactoren aangehaald (Tabel 26).

In de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek lucht (Dermaux et al., 2012) werden ook

depositiesnelheden opgenomen, maar hierin wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende

vegetatietypes. Aangezien het type vegetatie wel degelijk van belang is, werd daarom geopteerd om

gebruik te maken van de depositiesnelheden uit het Richtlijnenboek lucht van Schrooten et al. (2006).

Tabel 26 Gemiddelde depositiesnelheden in Vlaanderen

gras (cm/s) loofbos (cm/s) naaldbos (cm/s) heide (cm/s) bebouwing (cm/s)

SO2 1,39 1,17 1,98 0,80 1,47

NOx 0,28 0,31 0,24 0,30 /

NH3 0,73 1,95 3,06 1,61 0,50

Page 75: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 75 | 155

Kort samengevat zijn de modelsettings de volgende:

gebruik van puntbronnen;

Briggs finale pluimstijging;

uitmiddeling over 24 uur;

depositie;

source depletion (bronverarming).

Toetsing van de verzurende en vermestende depositie 7.3.3.3

De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en vermestende effecten op de

omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden in de discipline fauna en flora

(hoofdstuk 11). Specifiek zal hierbij gekeken worden naar de waardevolle vegetaties. Vervolgens worden

de kritische lasten van de verzurings- en vermestingskwetsbare vegetatietypes in de omgeving vergeleken

met de berekende ammoniak- of stikstofdeposities.

Significantiekader voor verzuring en vermesting 7.3.3.4

Onder de discipline lucht wordt er geen beoordelingskader inzake verzuring en vermesting toegepast. De

verzurende en vermestende effecten zullen bij de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11) bepaald en

beoordeeld worden.

7.3.4 Beschrijving van de emissies

In de Nederlandse regelgeving wordt een rekenmethode voorgeschreven om de ammoniakemissie door

uitbating van veestallen te berekenen (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij, VROM (2002a;

2002b)). De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het

aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem.

De emissiefactor (Tabel 27) voor berekening van de totale emissie omvat de totale stalemissie inclusief

de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen. Deze emissiefactoren zijn terug te vinden in de

bijlage (versie 20/10/2016) van het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al.,

2011), alsook in de Vlaamse lijst met ammoniakemissiearme stalsystemen. Door het toepassen van

chemische (zure) luchtwassystemen of biobedden kan een ammoniakreductie van 70 % in rekening

worden gebracht.

Tabel 27 Ammoniakemissiefactor voor de op de MTE van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem NH3-emissie (kg/d.j)

andere varkens, vleesvarkens, jonge zeugen

traditioneel 2,5 of 3,5 (afh. van hokoppervlakte)

chemische luchtwasser S-2 (70 % reductie)

0,75 of 1,05 (afh. van hokoppervlakte)

biobed (70 % reductie) 0,75

guste en dragende zeugen, beren traditioneel 4,2

biobed (70 % reductie) 1,26

biggen

traditioneel 0,6 of 0,75 (afh. van hokoppervlakte)

chemische luchtwasser S-2 (70 % reductie)

0,18 of 0,225 (afh. van hokoppervlakte)

biobed (70 % reductie) 0,225

kraamzeugen traditioneel 8,3

biobed (70 % reductie) 2,49

Page 76: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 76 | 155

Tabel 28 geeft de ammoniakemissie weer voor de MTE.

Tabel 28 Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal huidig vergunde situatie gewenste situatie

# dieren NH3 -emissie (kg/j) # dieren NH3 -emissie (kg/j)

stal 1 288 vleesvarkens (traditioneel)

720 wordt afgebroken /

stal 2

160 zeugen (traditioneel)

42 jonge zeugen (traditioneel)

50 kraamzeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

1.238

56 zeugen (traditioneel)

140 vleesvarkens (traditioneel)

124 jonge zeugen (traditioneel)

20 kraamzeugen (traditioneel)

4 beren (traditioneel)

1.202

stal 3 1.736 vleesvarkens (traditioneel)

4.340 1.456 vleesvarkens (traditioneel)

3.640

stal 4

172 zeugen (traditioneel)

74 kraamzeugen (traditioneel)

30 jonge zeugen (traditioneel)

1 beer (traditioneel)

592 biggen (traditioneel)

1.830

wordt afgebroken en wordt nieuwe stal geplaatst

1.456 vleesvarkens (S-3)*

1.092

stal 5 2.188 vleesvarkens (S-2)

1.120 biggen (S-2) 2.460

2.656 vleesvarkens (S-3)*

64 biggen (S-3)*

2.006

stal 6 / / 240 zeugen (S-3)* 302

stal 7 / /

120 kraamzeugen (S-3)*

1.920 biggen (S-3)*

731

TOTAAL

72 jonge zeugen

4.212 vleesvarkens

332 zeugen

1.712 biggen

2 beren

124 kraamzeugen

10.588

124 jonge zeugen

5.708 vleesvarkens

296 zeugen

1.984 biggen

4 beren

140 kraamzeugen

8.974

* De lucht van stallen 4 en 5 zal gebracht worden over het biobed naast stal 5. De lucht van stallen 6 en 7 zal gebracht worden over het biobed naast stal 7.

Door wijziging en uitbreiding van de MTE, wordt een daling van de totale ammoniakemissie van de MTE

verwacht. Dit is grotendeels het gevolg van het voorzien van twee biobedden in de gewenste situatie,

waarover de stallucht van vier stallen zal worden gebracht.

Er worden modellen opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door de MTE te simuleren. De

gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en vermestende effecten op de

omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden in de discipline fauna en flora

(hoofdstuk 11).

Page 77: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 77 | 155

7.4 Broeikasgas

De bijdrage van het brandstofverbruik van de land- en tuinbouwsector te Tielt aan de broeikasgasemissie

wordt weergegeven in Tabel 29. De totale broeikasgasemissie in het Vlaamse Gewest wordt eveneens

weergegeven zodat men de bijdrage van de betrokken gemeente aan de broeikasgasemissie op Vlaams

niveau kan inschatten.

Tabel 29 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Merksplas in 2010, en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012)

CO2 (kton) CH4 (ton) N2O (ton)

Merksplas 111,7 18,5 0,37

Vlaanderen 1.929 447 140

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de effecten zich niet op lokaal niveau gaan afspelen, maar eerder

op regionaal niveau of zelfs op continentaal of mondiaal niveau. In het kader van een MER zullen ze dus

zelden of nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen kan

het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met

betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de ventilatie en de

verlichting. Op jaarbasis is het elektrisch verbruik door de MTE ongeveer 107 MWh. Voor de verwarming

van de stallen is momenteel 13.600 l fossiele brandstoffen per jaar nodig. In de toekomst zal het

elektriciteitsverbruik en verbruik van fossiele brandstoffen wellicht toenemen. Maar aangezien de oude

ventilatoren van de oude stallen zullen verdwijnen, en de nieuwe stallen uitgerust zullen worden met

frequentiegestuurde ventilatoren, en men overweegt om led-verlichting te plaatsen, kan het

elektriciteitsverbruik in de gewenste situatie toch gedrukt worden. Verder overweegt men de installatie

van fotovoltaïsche panelen, maar hier zijn nog geen concrete plannen voor.

7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht

Voorgaande hoofdstukken geven een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die

optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline lucht. De effecten worden nog eens

samengevat in Tabel 30.

Tabel 30 Samenvatting effecten voor de discipline lucht

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur

afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect voor 68 woningen in de huidige situatie en 38 in de gewenste situatie (daling met 30 woningen)

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

beperkt negatief effect voor 69 woningen in de huidige situatie en 51 in de gewenste situatie (daling met 18 woningen)

negatief effect voor 53 woningen in de huidige situatie en 48 in de gewenste situatie (daling met 5 woningen)

aanzienlijk negatief effect voor 37 woningen in de huidige situatie en

Page 78: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 78 | 155

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

31 woningen in gewenste situaties (daling met 6 woningen)

stof PM10 (jaargemiddeld): individuele MTE

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningingen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen (waarvan één bedrijfswoning), negatief effect ter hoogte van één woning (bedrijfswoning)

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individuele MTE

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

PM10 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + MTE)

geen of verwaarloosbaar effect

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + MTE)

aanzienlijk negatief effect ter hoogte van een emissiepunt, maar in deze zone zijn geen woningen gelegen

PM2,5 (jaargemiddeld): individuele MTE

huidig: nergens zones waar de concentratie hoger is dan 1 % van de norm

gewenst: zones met beperkt negatief en negatief effect, maar hierin zijn geen woningen gelegen

PM2,5 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + MTE)

beperkt negatief effect ter hoogte van één woning, in de drie situaties

7.6 Milderende maatregelen

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op de inrichting wordt reeds gebruik gemaakt van meerfasige laag fosforvoeders. Door het voeder zoveel

mogelijk te gaan aanpassen aan de voedingsbehoefte van de dieren, zal ook de voederconversie optimaal

gebeuren, waardoor er een efficiënter N-gebruik zal zijn en er een reductie in de uitscheiding van

stikstof en geurcomponenten zal optreden. Deze voeders zijn beter afgestemd op de specifieke behoefte

van het dier in die bepaalde periode. Het toepassen van precisievoeding wordt ook als Beste Beschikbare

Techniek beschouwd. Hier kunnen dan ook geen bijkomende maatregelen voorgesteld worden, want de

inrichting maakt hiervan reeds gebruik.

Verder worden er ook reeds ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast om de emissie van ammoniak

naar de lucht te beperken (terug te vinden in de ‘lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie’ –

Ministerieel besluit van 19/03/2004 – bijlage I. Belgische Staatsblad 14.10.2004). Hierbij blijft een goede

bedrijfsvoering echter nog steeds van essentieel belang. In de huidige situatie is stal 5 voorzien van twee

chemische luchtwassers. Voor deze wassers kan een geur-, ammoniak-, PM10- en PM2,5-emissiereductie

van respectievelijk 30 %, 70 %, 35 % en 30 % in rekening worden gebracht. In de gewenste situatie zal de

stallucht van stallen 4, 5, 6 en 7 over twee biobedden gebracht worden, waarvoor een geur-, ammoniak-,

PM10- en PM2,5-emissiereductie van respectievelijk 95 %, 70 %, 60 % en 35 % in rekening kan gebracht

worden. De te verwachten effecten van deze systemen inzake geurhinder en stofhinder werden

beschreven in sectie 7.1.4 en 7.2.4.

Page 79: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 79 | 155

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Gezien er reeds maatregelen genomen worden (plaatsen van twee biobedden), en gezien de totale

geurimmissieconcentraties ter hoogte van de omliggende woningen sterk dalen en de effecten inzake stof

beperkt blijven, worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld.

Page 80: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 80 | 155

8 Discipline bodem

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Bodemverontreiniging wordt omschreven als de aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt

door menselijke activiteiten, op of in de bodem, die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of

onrechtstreekse wijze nadelig (kunnen) beïnvloeden.

Binnen de landbouw hebben de grondgebonden sectoren een directe invloed, terwijl de niet-

grondgebonden sectoren zoals de intensieve veehouderij een indirecte invloed hebben op de

bodemkwaliteit. Bij een indirecte invloed valt bijvoorbeeld te denken aan afdichting van de bodem en

verontreinigingen als gevolg van mestproductie en –gebruik.

Sedert enkele jaren is het duidelijk dat de bodem op diverse plaatsen in Vlaanderen verontreinigd is met

milieugevaarlijke stoffen. Een vervuilde bodem kan de kwaliteit van het leven bedreigen: mensen, dieren

en planten kunnen in contact komen met schadelijke stoffen of het grondwater kan erdoor aangetast

worden. De aandacht voor bodemverontreiniging als belangrijk milieuprobleem is vrij recent. Met het

bodemsaneringsdecreet van 1995 werd een wettelijk kader gecreëerd voor de aanpak van

bodemverontreiniging. Dit decreet is gewijzigd door het Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de

bodemsanering en de bodembescherming, kortweg het Bodemdecreet.

Of een grond al dan niet verontreinigd is, wordt bepaald aan de hand van een oriënterend

bodemonderzoek. Gronden die worden opgenomen in het register zijn niet langer multifunctioneel, maar

hoeven niet noodzakelijk te worden gesaneerd.

Bodemverontreiniging kan zich doorzetten naar het grondwater. Beide verontreinigingen zijn dan ook in

belangrijke mate gerelateerd. Stookolietanks en opslag van zwavelzuur of andere risico-elementen

kunnen bij slecht onderhoud of onoordeelkundig gebruik ook grondwaterverontreiniging veroorzaken.

Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de

geologie en de pedologie in het studiegebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van volgend

gegevensbronnen:

geologische kaart van België;

bodemkaart van België;

topografische kaart;

databank Ondergrond Vlaanderen.

Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische

informatie (diepte tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte quartair, …) wordt afgeleid uit de

Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit het

bijhorende verklarende tekstgedeelte).

De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 31 (op basis van een

boring (DOV-website) ter hoogte van de inrichting).

Tabel 31 Geologische opbouw

diepte (m onder het maaiveld) textuur stratigrafie

0 – 5 leem Zand-lemige deklagen

5 – 20 zand Kempens Aquifersysteem

Page 81: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 81 | 155

20 – 25 onbekend Kempens Aquifersysteem

25 – 33 grof zand Kempens Aquifersysteem

33 – 60 zand Kempens Aquifersysteem

60 – 75 zand Zand van Kattendijk en/of onderste zandlaag van Lillo

75 – 120 zand Mioceen Aquifersysteem

120 – 170 zand Zand van Diest

170 – 185 zand Zanden van Berchem en/of Voort

185 – 191 zand Zanden van Berchem en/of Voort

191 – 191,10 klei Boom Aquitard

Volgens de boorstaat van de grondwaterwinningen op de MTE, is de boring gestopt op de Boomse klei.

Lokaal werd dit waargenomen als een diepte van 192 m. Er zit dus een lichte variatie op de diepte van de

Boomse klei ter hoogte van de MTE. Er wordt bijgevolg grondwater gewonnen vanuit de Zanden van

Berchem en/of Voort op een diepte van ongeveer 192 m. Plaatselijk komen er kleilenzen voor. Uit

gegevens van omliggende grondwaterwinningen blijkt dat het hier gaat om een gespannen watervoerende

laag.

Een uittreksel uit de bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 18. De MTE is gelegen in de

streek ‘Kempen’. De directe omgeving van de site en de site zelf worden gekenmerkt door een matig

droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont (Zcm) en bebouwde gronden (OB).

8.2 Afbakening studiegebied

De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen, afhankelijk van de situatie, enerzijds

plaatsvinden door afgraven van de bodem in functie van de aanleg van de nieuwe infrastructuur,

grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, ... Anderzijds dient ook rekening gehouden te

worden met de effecten op de bodem door processen zoals o.a. depositie van verzurende stoffen.

Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de

referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op

macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te

toetsen.

8.3 Methodiek en significantiekader

Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating kunnen zijn:

bodemverontreiniging door opslag risicostoffen;

effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting;

bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, ...

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

De opslag van gevaarlijke producten, fossiele brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen en de

aanwezigheid van brandstofverdeelinstallaties op een veeteeltbedrijf kunnen aanleiding geven tot

verontreiniging van de bodem.

Page 82: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 82 | 155

Stookolietanks en opslagtanks voor zwavelzuur vormen zeer frequent puntbronnen van

bodemverontreiniging. Overvulling en corrosie van (voornamelijk ondergrondse) tanks zijn de oorzaak van

calamiteiten met bodemverontreiniging tot gevolg. Het risico bij bovengrondse tanks is beperkter. Ook

het morsen bij vervoer of bij op- of overslag van producten kan aanleiding geven tot

bodemverontreiniging.

Indien er daarenboven grond wordt weggevoerd in kader van het project, dan kan deze op andere

plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt in hoofdstuk XIII het afvoeren en

hergebruik van grond. Voor een niet-risico grond dient een technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit

van de te verzetten grond uitgevoerd te worden indien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt. Voor

een risico-grond geldt die vrije toelating tot 250 m³ niet.

Bij de effectbespreking zal nagegaan worden of de opslag voldoet aan de voorgeschreven voorwaarden

(Vlarem II). Eveneens wordt nagegaan of er reeds in het verleden bodemonderzoeken hebben

plaatsgevonden op de betreffende terreinen en wordt aangegeven of verdere opvolgingsonderzoeken in

de toekomst noodzakelijk worden geacht.

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

Vermesting is de aanrijking van bodem en water met nutriënten (vnl. stikstof, fosfor en kalium) waardoor

ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoord worden. Deze verstoringen leiden tot

verhoogde stikstof- en fosfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. Dit veroorzaakt mede de

achteruitgang van biodiversiteit en de kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen. Ook de

kwaliteit van de drinkwatervoorziening wordt onder druk gezet.

Vermesting kan gebeuren door het uitrijden van mest op het land, depositie van nutriënten die door het

bedrijf werden uitgestoten (de zogenaamde vermestende depositie) of calamiteiten (o.a. lek in de

mestopslag).

Hierbij zal enkel gekeken worden naar bodemverontreiniging ten gevolge van de bedrijfsuitbating op het

terrein zelf (en niet op cultuurgronden). Hoe het bedrijf zijn mest afzet, kan jaarlijks verschillen.

Jaarlijks dient het bedrijf aan de Mestbank een aangifte te doen van zijn mestafzet. De geproduceerde

mest wordt uitgereden op het land (op eigen gronden, op gepachte gronden, via burenregeling of via

lange afstandstransport), wordt getransporteerd naar het buitenland of wordt verwerkt in een (al dan

niet externe) mestverwerkingsinstallatie. Intensieve veehouderijen die zelf over cultuurgronden

beschikken, zullen deze maximaal bemesten. Indien de mest niet afkomstig is van het eigen bedrijf, dan

zal hierop mest van andere bedrijven afgezet worden. In de praktijk dient vermesting door mestafzet dus

eerder op niveau van Vlaanderen bekeken te worden dan op bedrijfsniveau. Dit wordt geregeld in het

Mestactieplan III. Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in het

referentiejaar. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten

worden hier echter niet aan gekoppeld.

Ten gevolge van de ammoniakuitstoot zal het bedrijf aanleiding geven tot verzurende en vermestende

deposities. Voor een beschrijving van het werkingsmechanisme van verzuring en vermesting op de bodem

wordt verwezen naar gespecialiseerde literatuur (bv. MIRA, 2006). De effecten van deze

verzuring/vermesting zullen zich vooral uiten door indirecte effecten op de aanwezige vegetatie.

Bijgevolg wordt de impact van de verzurende en vermestende depositie ten gevolge van de

bedrijfsuitbating besproken bij de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11).

De mestopslag kan tot vermestende effecten leiden. Zo kunnen lekken in de mestkelders en verlies van

reinigingswater leiden tot vermesting. Op een aantal bedrijven zijn peilputten aanwezig die het toelaten

de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater na te gaan. Omdat het hierbij over

grondwaterverontreiniging gaat, wordt voor een verdere behandeling van deze problematiek

doorverwezen naar de discipline water.

Page 83: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 83 | 155

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt, tenzij het bedrijf over andere

afzetmogelijkheden beschikt. De effectbeoordeling zal hier gebeuren op basis van de grootte van de

opslagcapaciteit, waarbij rekening gehouden wordt met eventuele andere afzetmogelijkheden waarover

het bedrijf beschikt.

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Een beoordeling kan

gemaakt worden op basis van de landbouwtyperingskaart. Deze kaart heeft als doel een éénduidige

differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt een waardering toegekend aan

individueel geregistreerde landbouwpercelen.

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem

Tabel 32 Significantiekader voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving beoordelingskader

bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

opslag aanzienlijk negatief effect: niet voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van Vlarem II

geen of verwaarloosbaar effect: voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van Vlarem II

bodemonderzoek

aanzienlijk negatief effect: uitgevoerd, waarbij een negatieve invloed waar te nemen is, ofwel niet uitgevoerd, alhoewel een bodemonderzoek noodzakelijk is. Op zich kan dit dan niet als milieueffect als dusdanig beschouwd worden, maar het niet in regel zijn met de wetgeving wordt als een aanzienlijk negatief effect geklasseerd

geen of verwaarloosbaar effect: bodemonderzoek uitgevoerd (conform de wetgeving), waarbij geen negatieve invloed terug te vinden is, of geen bodemonderzoek noodzakelijk (strikt genomen kan bij dit laatste geen uitspraak gedaan worden over de bodemkwaliteit)

mestafzet geen effectbeoordeling

mestopslagcapaciteit aanzienlijk negatief effect: niet voldoende mestopslagcapaciteit volgens huidige wetgeving (negen maanden opslag noodzakelijk)

geen of verwaarloosbaar effect: voldoende mestopslagcapaciteit

effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

verzurende en vermestende depositie

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

bodemverlies aanzienlijk negatief effect: zeer hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

negatief effect: hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

beperkt negatief effect: matige waardering volgens landbouwtyperingskaart

geen of verwaarloosbaar effect: zeer lage tot lage waardering volgens landbouwtyperingskaart

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen

Op het bedrijf zijn in de huidige situatie drie opslagtanks voor mazout aanwezig. Eén tank van 2.500 l

(bovengronds, dubbelwandig) bevindt zich in de kleedruimte/sanitaire ruimte in stal 5. Deze tank is

momenteel vergund voor 2.000 l. Naast stal 4 is er een tank van 5.400 l (ondergronds, enkelwandig) en

Page 84: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 84 | 155

naast stal 2 bevindt zich een tank van 6.000 l (ondergronds, enkelwandig). In de gewenste situatie wenst

men de tank in stal 5 te vergunnen voor 2.500 l en de tank naast stal 2 te vergunnen voor een opslag van

5.000 l mazout. Alle tanks zullen in deze situatie bovengronds en dubbelwandig zijn. Alle tanks zijn

voorzien of zullen voorzien worden van de wettelijke verplichte uitrustingen (lekdetectie,

overvulbeveiliging, …). Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de

inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de voorliggende

site zijn er geen rubrieken vergund en worden er geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke

verplichting met zich mee brengen.

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

Mestafzet 8.4.2.1

In de huidige situatie wordt er ongeveer 7790 m³ mest per jaar geproduceerd. In de gewenste situatie zal

er ongeveer 9735 m³ mest per jaar geproduceerd worden. De mest wordt grotendeels afgevoerd naar een

externe mestverwerking (ongeveer 95 %). Een kleine fractie wordt uitgereden op eigen land en via

burenregeling. In de gewenste situatie zal deze verhouding gelijk blijven.

Mestopslag 8.4.2.2

De mestopslagcapaciteit in de huidige en gewenste situatie wordt weergegeven in Tabel 35. Alle mest

wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in onderliggende mestkelders.

Tabel 33 Mestopslagcapaciteit in de huidige en gewenste situatie

huidig vergunde situatie gewenste situatie

stallen

stal 1 97 /

stal 2 1.065 m³ 1.065 m³

stal 3 1.587 m³ 1.587 m³

stal 4 1.607 m³ 1.814 m³

stal 5 3.120 m³ 3.120 m³

stal 6 / 120 m³

stal 7 / 2.270 m³

TOTAAL 7.476 9.976

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. In de huidige situatie dient er

bijgevolg een mestopslag van 5.842 m³ voorzien te zijn. Aangezien er momenteel opslag is voor 7.476 m³

wordt hier aan voldaan. Naar de toekomst toe dient er een mestopslag voorzien te worden voor 7.301

m³. Er zal in de gewenste situatie een mestopslag van 9.976 m³ voorzien worden, waardoor ook in deze

situatie zal worden voldaan aan de vereiste inzake mestopslagcapaciteit. Er is sprake van geen of een

verwaarloosbaar effect.

In de huidige situatie beschikt de MTE over een vergunning voor een mobiele mestscheider met een

scheidingscapaciteit van 1.000 m³/jaar. In praktijk is de mestscheider al enkele jaren niet meer gebruikt.

In de gewenste situatie wordt hier ook geen vergunning meer voor aangevraagd.

Page 85: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 85 | 155

Het spui van de luchtwasser wordt in de huidige situatie opgevangen in een spuiopslag van 50 m³ naast

stal 5. In de gewenste situatie zal het spui van de biobedden samen met de mengmest opgeslagen worden

in de mestkelders onder de stallen.

De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er

geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de

openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting

wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten. Om te

onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van de MTE waar te nemen zijn, kunnen

peilbuismetingen een indicatie geven. Volgens VLAREM II Artikel 5.9.7.1 dienen op inrichtingen met

mengmest, waarin ofwel meer dan 2.500 varkens, meer dan 40.000 stuks gevogelte of meer dan 1.500

inheemse grote zoogdieren andere dan varkens kunnen gehouden worden, op kosten van de exploitant,

waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze voor grondwateronderzoek geplaatst te

worden. Zo kan nagegaan worden of de MTE een vermestende invloed heeft op het grondwater. Er zijn

geen peilbuizen aanwezig, gezien op geen van de drie bedrijven uit de MTE momenteel meer dan 2.500

varkens aanwezig zijn. In de gewenste situatie, waar de drie bedrijven samen een vergunning bekomen

voor de MTE, zullen er wel meer dan 2.500 varkens aanwezig zijn. In de gewenste situatie dienen er

bijgevolg peilputten geplaatst te worden om grondwateronderzoek mogelijk te maken in de toekomst.

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Om de uitbreiding te verwezenlijken zullen twee stallen afgebroken worden, waarna drie nieuwe stallen

zullen worden bijgebouwd.

De mestkelders van de nieuwe stallen zullen een diepte van ongeveer 1,1 m hebben. De afmetingen van

deze stallen bedragen 28 m x 73 m, 45 m x 42 m en 36 m x 17 m. Wordt rekening gehouden met een

dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stal een grondverzet van ongeveer

5.910 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag

ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. De grond zal deels worden

afgezet op eigen terrein en deels worden afgevoerd.

Twee nieuwe stallen (stal 6 en 7) zullen aansluitend aan een bestaande stal (stal 2) gebouwd worden. De

derde nieuwe stal (stal 4) zal grotendeels gebouwd worden op de locatie van een bestaande stal die zal

afgebroken worden. De grond wordt op de landbouwtyperingskaart aangeduid met ‘specialisatie-

glasgroenten’. Aangezien de nieuwe stallen aansluitend op bestaande stallen en op de locatie van een

bestaande stal worden gebouwd, is er sprake van geen of van een verwaarloosbaar effect inzake

bodemverlies.

8.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 8.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de mogelijke milieueffecten die

kunnen optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline bodem. De effecten worden nog

eens kort opgelijst in onderstaande tabel.

Tabel 34 Samenvatting effecten voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving beoordelingskader

bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

opslag

bodemonderzoek

geen of een verwaarloosbaar effect

nog geen uitspraak mogelijk

effecten op bodemprocessen door verzuring en mestafzet geen beoordeling

Page 86: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 86 | 155

deelaspect omschrijving beoordelingskader

vermesting

mestopslagcapaciteit

verzurende en vermestende depositie

geen of een verwaarloosbaar effect

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

bodemverlies geen of een verwaarloosbaar effect

8.6 Milderende maatregelen

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

De nieuwe stallen zullen zodanig geconstrueerd worden dat er geen inspoeling naar het grondwater of

afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het

rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater

(na regenval) bevuild wordt met mestresten.

De MTE huisvest in de gewenste situatie meer dan 2.500 varkens en bijgevolg zullen er peilbuizen

geplaatst moeten worden. Hierdoor kunnen in de toekomst regelmatig analyses worden uitgevoerd om na

te gaan of er beïnvloeding van de opslag van dierlijke mest bestaat naar het grondwater toe.

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Gezien de verwaarloosbare effecten, worden geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

Page 87: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 87 | 155

9 Discipline water

Onder deze discipline worden zowel grondwater als oppervlaktewater beschouwd.

9.1 Grondwater

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Het grondwater wordt in de kaderrichtlijn Water gedefinieerd als ‘al het water dat zich onder het

bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond

staat’. Bij landbouwbedrijven worden verstoring van de waterhuishouding en verstoring van de

waterkwaliteit als de belangrijkste effectgroepen voor grondwater beschouwd. Onder de noemer

verstoring van de waterhuishouding komen zowel verdroging (verstoring van de waterinhoud en –cyclus

van de grondwaterlagen), als overstroming (verstoring van de waterinhoud van het waterlopenstelsel)

aan bod. Beleidsmatig wordt het volledig kwantitatieve waterbeleid onder de noemer van verdroging

geplaatst. Zowel het waterverbruik, de zuiver kwantitatieve aspecten van het waterbeheer als de

aspecten die betrekking hebben op het natuurlijk milieu die rechtstreeks aan die kwantitatieve aspecten

gekoppeld zijn, worden hierbij voor ogen gehouden.

Er is een sterke interactie tussen verstoring van de waterhuishouding, verzuring en vermesting.

Verstoring van het grondwater heeft een belangrijke invloed op de bodemeigenschappen. Een verlaagde

grondwaterstand versnelt de mineralisatie van het organisch materiaal en kan dus vermesting in de hand

werken.

Klimatologische veranderingen zijn essentieel bij de interpretatie van grondwaterpeilveranderingen

(verdroging) en overstroming. In droge en warme periodes van het jaar kan de neerslag aanzienlijk

terugvallen en zelfs lager worden dan de gewasverdamping. In dat geval spreken we over natuurlijke

verdroging. In periodes van hoge neerslag kan de bodem verzadigd geraken, waardoor de kans op

oppervlakkige afvoer van water en overstromingen toeneemt.

Het waterverbruik door de landbouwsector in Vlaanderen is in de laatste decennia toegenomen. In 2009

werd ongeveer 68 miljoen m³ water verbruikt, t.o.v. 50 miljoen m³ in 1991. Toch kan gesteld worden dat

het waterverbruik in 2009 al met 10 % gedaald is in vergelijking met 2000 (MIRA, 2012).

De watervoerende laag wordt gedefinieerd als de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een

uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen.

Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt een bespreking gegeven van de

hydrogeologie. De hydrogeologische informatie wordt bekomen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten

opgesteld voor Vlaanderen (kaartmateriaal met inbegrip van begeleidende nota) en de geologische kaart.

Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze

eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende

lagen, grondwaterkwetsbaarheid, ...). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of

grondwaterwinningen die zich bevinden in het projectgebied, alsook de eventuele winningen van de MTE

zelf, beschreven en gesitueerd. De voornaamste gegevensbronnen die gehanteerd zullen worden zijn:

grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen;

DOV-Vlaanderen;

geologische kaart van België;

gegevens vergunde grondwaterwinningen;

ligging waterwingebieden en beschermingszones.

Page 88: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 88 | 155

De grondwaterkwaliteit kan bij landbouwbedrijven beïnvloed worden door emissies van mestsappen,

bestrijdingsmiddelen en andere calamiteiten. Verder kan het oppompen van verzilt of vervuild water

eveneens de grondwaterkwaliteit beïnvloeden. De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad

aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die vanop de

bodem de grond indringen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom de MTE omschrijft

deze zone als weinig kwetsbaar (noordelijk deel van de site) tot matig kwetsbaar (zuidelijk deel van de

site).

De MTE is vergund voor het oppompen van 5.505 m³/jaar (15 m³/dag) grondwater uit één put naast stal

5, en voor het oppompen van 6.451 m³/jaar (30 m³/d) grondwater uit één put tussen stal 3 en stal 4.

Beide winningen gebeuren vanuit Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) op een diepte van 192

m. In de gewenste situatie wenst men een vergunning te bekomen voor het oppompen van 5.800 m³/jaar

(25 m³/dag) grondwater uit een put naast stal 5 (uitbreiding van 295 m³/j), 6.350 m³/jaar (27 m³/d)

grondwater uit een put tussen stal 3 en stal 4 (vermindering van 99 m³/j), en 4.200 m³/jaar (21 m³/d)

grondwater uit een nieuwe put naast stal 2. Deze zouden alle gewonnen worden uit de Zanden van

Berchem en/of Voort op een diepte van 192 m. Binnen een straal van 1 km rondom deze winning zijn

zeven andere grondwaterwinningen gelegen (zie Bijlage 19). Hiervan pompen vier winningen uit dezelfde

watervoerende laag als het betrokken bedrijf.

9.1.2 Afbakening studiegebied

Teneinde een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater,

wordt er aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende

lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. De beschrijving

omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Deze invloedstraal zal normaal

beperkt zijn tot minder dan 1 km rondom het bedrijf, maar zal sterk afhankelijk zijn van de

bedrijfssituatie. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

Ook het optreden van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of

bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en

bestrijdingsmiddelen is van belang, alsook het uitrijden van mest of reinigingswater.

9.1.3 Methodiek en significantiekader

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen effecten veroorzaakt door de aanlegfase en effecten

veroorzaakt door de exploitatie van het bedrijf.

Effecten veroorzaakt door de aanlegfase 9.1.3.1

Voor de verstoring door de aanlegfase zullen enkel de effecten die veroorzaakt worden door een

eventuele bronbemaling, beoordeeld worden. Bronbemaling is een proces waarbij grondwater wordt

opgepompt. Dit kan noodzakelijk zijn om het waterpeil in de bodem van de bouwput zodanig te verlagen

dat droog gewerkt kan worden bij o.a. de aanleg van stallen.

Door het onttrekken van het grondwater aan de bodem, kan de grondwatertafel in de directe omgeving

van de bouwput zakken. Dit kan zorgen voor verdroging van aanpalende gronden, verstoring van

omliggende grondwaterwinningen en het verspillen van zuiver grondwater.

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van

Sichardt:

R = 3000 φ √k

met: φ = gewenste grondwaterstandsverlaging (m)

k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

Page 89: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 89 | 155

Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie 9.1.3.2

De exploitatie van het bedrijf kan ook voor een aantal effecten op het grondwater veroorzaken:

daling grondwatertafel door grondwaterwinning;

overmatig waterverbruik;

beperking van de infiltratiecapaciteit;

vermestende invloed op het grondwater.

9.1.3.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

Veel landbouwbedrijven met een groot waterverbruik hebben een eigen watervoorziening. Aanleiding tot

deze investering zijn de vaak hoge prijzen die de watermaatschappijen aanrekenen. Afhankelijk van het

dagelijkse debiet voor de grondwaterwinning en het waterpakket waaruit het water gewonnen wordt,

kan er al dan niet relevante (verdrogende) beïnvloeding plaatsvinden van het omliggende studiegebied.

Belangrijk hierbij is het in rekening brengen van verdrogingsgevoelige vegetatietypes binnen de

bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 5 cm) (Van den Broeck et al., 2011). Ook een eventuele

beïnvloeding van nabijgelegen grondwaterwinningen kan relevant zijn.

In eerste instantie dient een verschil gemaakt te worden indien de grondwaterwinning water pompt uit

een watervoerende laag die in contact staat met de luchtdruk (“freatische laag”) dan wel uit een

afgeschermde laag (“gespannen laag” waarbij er een overdruk heerst). Indien er water gepompt wordt

uit een gespannen laag, dan kan de verdrogende invloed op de omliggende vegetatie als verwaarloosbaar

beschouwd worden. Wel dient dan nog gekeken te worden of er beïnvloeding kan optreden van

omliggende grondwaterwinningen die uit dezelfde laag water onttrekken. Hierbij worden de

grondwaterwinningen in kaart gebracht die binnen de bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 50 cm)

waarin de grondwatertafel onder het dak van de artesische laag daalt, gelegen zijn (Van den Broeck et

al., 2011).

De effecten worden als volgt beoordeeld (Richtlijnenboek discipline water, 2011):

Verlaging in artesische

laag

Impact

aanvaardbaar

Milderende maatregelen

voorstellen

Is er een risico dat totale

waterpeil daalt tot onder het

dak van de artesische laag?

Te evalueren aan de hand

van berekende verlaging en

beschikbare peilmetingen

ja ja

nee nee

Page 90: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 90 | 155

Figuur 2 Beoordelingsmethodiek grondwatertafeldaling

Het verschil tussen freatisch en gespannen grondwater is niet enkel van belang om te weten welke

effecten beschouwd dienen te worden, maar dit heeft ook een invloed op de berekeningswijze. De

invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag kan berekend worden met behulp van:

de formule van Theis voor een afgesloten watervoerende laag (“gespannen laag”):

𝑠 =𝑄

4𝜋𝐾𝐷∫

𝑒−𝑦𝑑𝑦

𝑦=

𝑄

4𝜋𝐾𝐷𝑊(𝑢)

𝜋

met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m)

Q = het pompdebiet per put (m³/dag)

K = doorlaatbaarheidscoëfficiënt (m/dag)

D = dikte van aquifer (m)

KD = transmissiviteit van de formatie (m³/dag)

𝑊(𝑢) = −0.5722 − ln(𝑢) + 𝑢 + ∑−1𝑛+1𝑢𝑛

𝑛. 𝑛!

𝑛=∞

𝑛=2

𝑢 =𝑟²𝑆𝑠

4𝐾𝑡

Zijn er binnen de

verlagingscontour van 50

cm grondwaterwinningen

gesitueerd waarbij water

gewonnen wordt uit

dezelfde watervoerende

laag?

Impact

aanvaardbaar

Indirect effect op

winningen in de

omgeving te beoordelen

binnen discipline mens

Wordt bedrijfszekerheid

winningen bedreigd?

Te evalueren aan de hand

van berekende verlaging,

beschikbare peilmetingen en

vergunde winningsdebieten

andere winningen

ja ja

nee

nee

Zijn er binnen de

verlagingscontour van 5 cm van

de grondwatertafel

droogtegevoelige gebieden

gesitueerd?

Impact

aanvaardbaar

Indirect effect verlaging

grondwatertafel te beoordelen

binnen receptordisciplines

ja

nee

Page 91: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 91 | 155

met: Ss = specifieke elastische bergingscoëfficiënt (1/m)

t = tijd sinds het begin van pompen (dag)

de formule van Dupuit voor een ongespannen watervoerende laag (“freatisch grondwater”):

𝑄 =𝜋𝐾(𝐻2 − ℎ2)

ln 𝑅 − ln 𝑟

met: Q = het pompdebiet per put (m³/dag)

K = doorlaatbaarheidscoëfficiënt (m/dag)

H = de dikte van het ongestoorde watervoerende pakket (m), meestal gelijkgesteld aan 10 m

h = de dikte van het watervoerende pakket bij bemaling (m)

(H – h) = de gewenste verlaging van het grondwaterpeil (m)

R = de invloedsstraal (m)

r = de gemiddelde straal van de puttenring rondom de bouwput (m)

9.1.3.2.2 Overmatig waterverbruik

De drinkwaterbehoefte is sterk afhankelijk van het vochtgehalte in het voeder, de luchtvochtigheid, het

productieniveau en de omgevingstemperatuur. Ook de hoeveelheid reinigingswater voor de stallen

varieert sterk van bedrijf tot bedrijf.

Het gebruik van grondwater dient echter beperkt te blijven. Grondwater kan alleen toegelaten worden

voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor uit het oogpunt van volks- en

dierengezondheid grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is. Er dient op gewezen te worden

dat het grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen

kwaliteitsvol water noodzakelijk is (zoals reinigingswater, irrigatiewater, ...). In het MER zal dan ook

steeds nagegaan worden of er alternatieve waterbronnen beschikbaar zijn.

Het waterverbruik kan bepaald worden op basis van literatuurgegevens en/of een debietsmeter. Er kan

een toetsing aan de VMM–cijfers (VMM, 2004) en LNE-cijfers uitgevoerd worden Er kan zo onderzocht

worden of de grondwaterwinningsaanvraag overeenstemt met de waterbehoefte. Indien blijkt dat er een

buitensporig verschil tussen beide optreedt, zal dit aangeduid en geëvalueerd worden in het MER.

9.1.3.2.3 Beperking van de infiltratiecapaciteit

Hedendaagse veeteeltbedrijven vormen veelal grote infrastructuurcomplexen (stallen, terreinverharding,

bedrijfsloodsen, enz.). Dit kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid

infiltrerend hemelwater.

De invloed van het bedrijf op de beperking van de infiltratiecapaciteit wordt voornamelijk kwalitatief

beschreven. Hierbij zal nagegaan worden of er infiltratiemogelijkheden zijn op het bedrijf zelf en de

direct omliggende percelen. Er zal ook gekeken worden naar het potentiële overstromingsrisico. Ook

wordt getoetst aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten,

infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

9.1.3.2.4 Vermestende invloed op het grondwater

Rekening houdende met de aanwezigheid van mestkelders en mestopslagplaatsen bestaat er steeds een

potentieel risico op verspreiding van mest naar de omgeving. Als indicatief middel van deze vermestende

invloed op het grondwater, beschikken verschillende bedrijven over peilputten. Indien deze beschikbaar

Page 92: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 92 | 155

zijn, zullen de analyseresultaten van deze putten in het MER gebruikt worden om een indicatie te geven

van de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater.

Significantiekader voor grondwater 9.1.3.3

Tabel 35 Significantiekader voor grondwater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

bronbemaling verdroging zie discipline fauna en flora

verstoring omliggende

grondwaterwinningen

aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door bemaling op het onderzochte bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v.

winningen buiten bedrijfsterreinen door bemaling op het onderzochte bedrijf

daling grondwatertafel

door grondwaterwinning

verdroging zie discipline fauna en flora

verstoring omliggende

grondwaterwinningen

aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door grondwaterwinning van het onderzochte bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten bedrijfsterreinen door grondwaterwinning van het onderzochte bedrijf

verlaging in artesische laag

aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling tot onder het dak van de artesische laag

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling tot onder het dak van de artesische laag

waterverbruik overmatig

waterverbruik

aanzienlijk negatief effect: overschrijding van de richtcijfers

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding richtcijfers

soort water

aanzienlijk negatief effect: grondwater voor laagwaardige toepassingen

geen of verwaarloosbaar effect: grondwater enkel voor hoogwaardige toepassingen

beperking

infiltratiecapaciteit

aanzienlijk negatief effect: hoog risico tot overstromingsproblemen

negatief effect: directe afleiding regenwater naar riolering

beperkt negatief effect: vrije infiltratie mogelijk

geen of verwaarloosbaar effect: vrije infiltratie mogelijk + buffervoorzieningen

vermestende invloed

peilputten

aanzienlijk negatief effect: duidelijk negatieve vermestende invloed van bedrijf in vergelijking met aanwezige getuigenput(ten) of niet volgens de voorschriften opgerichte stalinrichtingen met mengmest

beperkt negatief effect: volgens de voorschriften opgerichte stallen met mengmest waarbij geen gegevens (over al dan niet voorkomende verontreiniging) beschikbaar zijn

geen of verwaarloosbaar effect: volgens de voorschriften opgerichte stallen en waarbij recente gegevens beschikbaar zijn waarvan de resultaten erop wijzen dat er geen verontreiniging optreedt

indien er geen peilbuizen aanwezig zijn en dit is wettelijk verplicht: aanzienlijk negatief effect (wel kan hierbij geen uitspraak gedaan worden over een al dan niet vermestende invloed van het bedrijf)

vermestende depositie

zie discipline fauna en flora

door opslag zie discipline bodem

Page 93: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 93 | 155

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Effecten veroorzaakt door de aanlegfase 9.1.4.1

De mestkelders van de nieuwe stallen zullen een diepte van ongeveer 1,1 m hebben. De afmetingen van

deze stallen bedragen 28 m x 73 m, 45 m x 42 m en 36 m x 17 m. Wordt rekening gehouden met een

dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stallen een grondverzet van ongeveer

5.910 m³ nodig zijn. Op basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) kan gesteld

worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 0,60 – 2,40 m onder het maaiveld. Er wordt

vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Voor het bouwen van de

nieuwe stallen zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van

Sichardt:

R = 3000 φ √k

met: φ = gewenste grondwaterstandsverlaging (m)

k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

Er wordt vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Aangezien deze

maximaal 1,1 m zal zijn, moet de grondwatertafel zakken tot op een maximale diepte van 1,6 m. Dit

komt in het slechtste geval overeen met een daling van 1,0 m (=φ). De doorlatendheidscoëfficiënt is

afhankelijk van de bodemsoort. Omdat het onmogelijk is om van iedere specifieke bodemsoort deze

parameter afzonderlijk te bepalen, worden standaardwaarden gebruikt afhankelijk van de bodemtextuur

(Meyus et al., 2004). In dit rapport worden richtwaarden gegeven voor iedere bodemtextuur op basis van

onderzoek verricht door Saxton et al. (1986). De nieuwe stal zal gebouwd worden op een zandbodem met

een doorlatendheidscoëfficiënt van 3,34 x 10-5 m/s. Hieruit volgt dat de invloedsstraal van deze bemaling

ingeschat kan worden op 17,3 m, en beperkt zich aldus tot de bedrijfseigen gronden. De gronden

waarover de bemalingskegel zich uitstrekt worden omschreven als “niet kwetsbaar” voor verdroging. Dit

wordt verder besproken in de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11).

Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie 9.1.4.2

9.1.4.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

De MTE is vergund voor het oppompen van 5.505 m³/jaar (15 m³/dag) grondwater uit één put naast stal

5, en voor het oppompen van 6.451 m³/jaar (30 m³/d) grondwater uit één put tussen stal 3 en stal 4.

Beide winningen gebeuren vanuit Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) op een diepte van 192

m. In de gewenste situatie wenst men een vergunning te bekomen voor het oppompen van 5.800 m³/jaar

(25 m³/dag) grondwater uit een put naast stal 5 (uitbreiding van 295 m³/j), 6.350 m³/jaar (27 m³/d)

grondwater uit een put tussen stal 3 en stal 4 (vermindering van 99 m³/j), en 4.200 m³/jaar (21 m³/d)

grondwater uit een put naast stal 2 (nieuwe winning). Deze zouden alle gewonnen worden uit Zanden van

Berchem en/of Voort (HCOV 0254) op een diepte van 192 m. Deze watervoerende laag kent een

afgesloten karakter door het bovenliggende Klei-zand-complex van de Kempen (HCOV-code: 0220).

Binnen een straal van 1 km rondom deze winning zijn zeven andere grondwaterwinningen gelegen (zie

Bijlage 19). Hiervan pompen vier winningen uit dezelfde watervoerende laag als de betrokken MTE.

Om de invloed van de winning op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule

van Theis, gezien gewonnen wordt vanuit een gespannen laag (op basis gegevens DOV en boringen op de

site). Er kan een hydraulische conductiviteit van 7,5 m/dag (gemiddelde range 0,000005 - 15 m/dag)

gehanteerd worden, op basis van cijfers van de VMM (2008). Verder wordt voor de dikte van de

watervoerende laag uitgegaan van de boorstaat, waar een dikte van 13 m in is opgenomen (Bijlage 30).

Om uit te gaan van een worst-case-scenario, worden in volgende berekening uitgegaan van het

Page 94: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 94 | 155

totaaldebiet (som van twee winningen in de huidige situatie en van drie winningen in de gewenste

situatie). Vervolgens wordt ter hoogte van elke winning de bekomen straal van de spreidingskegel

uitgezet. Tabel 36 geeft een overzicht van de grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel

voor de huidige en gewenste situatie.

Tabel 36 Bepaling grondwatertafeldaling

huidige situatie gewenste situatie

2 putten 3 putten

vergund jaardebiet (m³/j) 11.956 16.350

vergund dagdebiet (m³/dag) 45 73

diepte grondwaterwinning (m) 192 192

hydraulische conductiviteit (m/dag) 7,5 7,5

dikte watervoerende laag (m) 13 13

capaciteit van de pomp (m³/u) 5 5

pomptijd (u/d) 9,0 14,6

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm (m)

2 28

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 5 cm (m) (verdroging)

787 1.350

De invloedsstraal waarbinnen er een grondwatertafeldaling optreedt van 50 cm, bedraagt 2 m in de

huidige situatie, en 28 m in de gewenste situatie. Binnen de regio rondom elke boorput, waarin er in de

gewenste situatie een daling van meer dan 50 cm verwacht wordt, zijn geen bedrijfsvreemde winningen

gelegen. Dit wordt aanzien als geen of een verwaarloosbaar effect. Voor het mogelijk verdrogend effect

van de bedrijfseigen winning op de vegetatie wordt verwezen naar de discipline fauna en flora (zie

11.4.4).

Ter hoogte van de pompputten zal er bij het maximale werkingsdebiet van de pomp in de huidige situatie

een daling van de grondwatertafel plaatsvinden van ca. 0,7 m. In de gewenste situatie wordt deze daling

geschat op ca. 1,2 m. Gezien de beperkte daling, wordt er geen of een verwaarloosbaar effect verwacht.

9.1.4.2.2 Overmatig waterverbruik

In de huidige situatie wordt grondwater aangewend als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater

voor de stallen. In de gewenste situatie zou ook het reinigen van de stallen met grondwater gebeuren.

Tevens wordt in beide situaties in één bedrijfswoning grondwater gebruikt. Het waterverbruik kan

geschat worden op basis van LNE-verbruikscijfers, die gelijk zijn aan verbruikscijfers van de VMM.

Tabel 37 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting

huidige situatie gewenste situatie

hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig

VMM/LNE 12.839 867 16.263 1.076

In het huishouden dat is aangesloten op grondwater, is één persoon woonachtig. Hier wordt jaarlijks zo’n

30 m³ grondwater verbruikt. In de bedrijfswoningen op Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1 worden

respectievelijk 120 m³ en 60 m³ leidingwater gebruikt. In de gewenste situatie blijft dit behouden.

Page 95: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 95 | 155

In de huidige situatie is het vergund grondwaterwinningsdebiet van 11.956 m³/j (45 m³/d) lager dan de

benodigde jaarhoeveelheid die werd berekend volgens de LNE-verbruikscijfers voor drinkwater voor de

dieren, reinigingswater en drinkwater voor de woning (12.839 m³/j + 867 m³/j + 30 m³/j = 13.736 m³/j).

De exploitant geeft echter aan dat het vergund debiet nog nooit overschreden werd. In werkelijkheid

wordt er dus iets minder water verbruikt op de MTE dan berekend volgens de LNE-verbruikcijfers. Er

wordt een uitbreiding van de grondwaterwinning aangevraagd van een totaal debiet van 16.350 m³/j (73

m³/d), om tegemoet te kunnen komen aan de verhoogde waterbehoefte op de MTE. In de gewenste

situatie zal het aangevraagde debiet niet veel meer bedragen dan het benodigde drinkwater voor de

varkens en voor de bedrijfswoning. Indien in de toekomst weer minder verbruikt zal worden dan de LNE-

verbruikcijfers, dan zal de MTE nog over een kleine resterende hoeveelheid beschikken als marge voor

extreem droge periodes. De grondwaterwinning wordt aldus niet overmatig hoog aangevraagd. Er is

sprake van geen of een verwaarloosbaar effect.

Als waswater van de luchtwassers wordt in de huidige situatie gebruik gemaakt van regenwater. In de

gewenste situatie zal hemelwater gebruikt worden als reinigingswater voor de stallen en als waswater

voor de biobedden. Het hemelwater dat in de huidige situatie neervalt op de dak van stal 5, wordt

opgevangen in een hemelwateropvangkelder van 240 m³ onder de kleedruimte/sanitaire ruimte/bureel

van stal 5. In de gewenste situatie zal er bijkomend een kelder van 220 m³ worden voorzien onder de

berging/sanitair sas naast stal 7 voor de opvang van het hemelwater dat neerkomt op de daken van stal

2, stal 6, stal 7 en de dakhelft van stal 3 en van de garage. Verder komt er ook een opvang van 143 m³

naast stal 4 voor het hemelwater dat neerkomt op de andere dakhelft van stal 3, stal 4, de woning, loods

en garage.

Jaarlijks wordt in de huidige situatie gemiddeld 1.460 m³ (totaal dakoppervlak 2.590 m²) opgevangen.

Het waterverbruik van de chemische luchtwassers wordt geschat op 790 m³/j. In de huidige situatie is er

dus voldoende hemelwater beschikbaar om te voorzien als waswater voor de luchtwassers. In de

gewenste situatie zal er gemiddeld 8.004 m³/jaar (totaal dakoppervlak 14.250 m²) kunnen worden

opgevangen. Het waterverbruik van de biobedden wordt op basis van een offerte van Trevi geschat op

6.592 m³/j en het reinigingswaterverbuik op 1.076 m³/j. Ook in de gewenste situatie zal er dus

voldoende hemelwater worden opgevangen om te voorzien als waswater voor de biobedden en als

reinigingswater. Hemelwater dat op verharde oppervlakken valt, infiltreert in de omliggende gronden. In

de gewenste situatie zullen verder ook twee infiltratiegrachten van 30 m² geplaatst worden.

Gezien het gebruik van hemelwater voor het reinigen van de stallen en als waswater voor de

luchtwassystemen, kan er inzake soort waterverbruik ook uitgegaan worden van een verwaarloosbaar

effect in de gewenste situatie. In de huidige situatie wordt er wel nog grondwater gebruikt als

reinigingswater, waardoor in deze situatie een aanzienlijk negatief effect geldt.

9.1.4.2.3 Beperking van de infiltratiecapaciteit

De site is niet gelegen in mogelijk overstromingsgevoelig gebied. De bouw van de nieuwe infrastructuur

zal ervoor zorgen dat er minder infiltreerbare grond beschikbaar is. De MTE bevindt zich op gronden die

matig gevoelig zijn voor grondwaterstroming.

Hemelwater wordt momenteel opgevangen in een hemelwateropvangkelder van 240 m³ onder de

kleedruimte/sanitaire ruimte/bureel van stal 5. In de gewenste situatie zullen er bijkomende kelders van

220 m³ (onder de berging/sanitair sas naast stal 7) en 143 m³ (naast stal 4) worden voorzien. Regenwater

dat op de overige verharde delen terechtkomt, kan infiltreren op de onverharde delen van het

bedrijfsterrein of stroomt af naar de omliggende percelen. In de gewenste situatie zullen verder ook

twee infiltratiegrachten van 30 m² geplaatst worden (achter stal 4 en naast stal 7). Qua

regenwateropvang moet voldaan worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening

hemelwateropvang. Dit document wordt toegevoegd in Bijlage 20, en hieruit blijkt dat voldaan wordt aan

deze verordening. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect.

Page 96: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 96 | 155

9.1.4.2.4 Vermestende invloed op het grondwater

Volgens VLAREM II Artikel 5.9.7.1 dienen op inrichtingen met mengmest, waarin ofwel meer dan 2.500

varkens, meer dan 40.000 stuks gevogelte of meer dan 1.500 inheemse grote zoogdieren andere dan

varkens kunnen gehouden worden, op kosten van de exploitant, waarnemingsbuizen (peilputten) op

oordeelkundige wijze voor grondwateronderzoek geplaatst te worden. Zo kan nagegaan worden of de

MTE een vermestende invloed heeft op het grondwater. Er zijn geen peilbuizen aanwezig, gezien op geen

van de drie bedrijven uit de MTE momenteel meer dan 2.500 varkens aanwezig zijn. In de gewenste

situatie, waar de drie bedrijven samen een vergunning bekomen voor de MTE, zullen er wel meer dan

2.500 varkens aanwezig zijn. In de gewenste situatie dienen er bijgevolg peilputten geplaatst te worden

om grondwateronderzoek mogelijk te maken in de toekomst. Er is aldus momenteel nog geen uitspraak

mogelijk over het mogelijke vermestend effect.

9.2 Oppervlaktewater

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Afvalwater van huishoudens en bedrijven, evenals verliezen van nutriënten en bestrijdingsmiddelen uit

de landbouw en andere bronnen, tasten de kwaliteit van het oppervlaktewater aan. Deze aantasting uit

zich onder andere in ongunstige zuurstofcondities, te hoge nutriëntenconcentraties en de aanwezigheid

van allerlei gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu. Dit alles leidt tot een algemene daling van de

ecologische kwaliteit. Fysische verstoringen, zoals het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden,

rechttrekkingen van waterlopen, natuuronvriendelijke oeververstevigingen en de demping van

grachtenstelsels tasten niet alleen de leefomgeving van aquatische organismen aan. Ze leiden ook tot

een vermindering van de zelfzuiverende processen die het oppervlaktewater toelaten een deel van de

verontreiniging zelf te verwerken.

De landbouwactiviteiten zijn in Vlaanderen nog steeds een bron van zeer grote hoeveelheden fosfor en

stikstof. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen, in het algemeen het Mestactieplan (MAP)

genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nitraat

terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l. (MIRA, 2010).

In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de relevante waterlopen in de

nabijheid van de MTE weergegeven en besproken. Voor de bespreking en ligging van de waterlopen wordt

er gebruik gemaakt van de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA). De kwaliteit van de waterlopen,

waarnaar de MTE ontwatert, worden beschreven op basis van metingen van de Belgische Biotische Index

en de Prati Index (gegevens meetpunten VMM). Naast de VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt

van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit

(gegevens VMM). De voornaamste gegevensbronnen zijn:

ligging waterwingebieden en beschermingszones;

VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas;

gegevens meetpunten VMM;

zoneringsplannen VMM;

topografische kaart.

De MTE is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten (hoofdstuk 14) niet

overstromingsgevoelig, infiltratiegevoelig en matig gevoelig voor grondwaterstroming zijn. Mogelijke

schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in de

afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de waterlopen, infiltratie van hemelwater,

kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming.

Page 97: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 97 | 155

Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het “Maasbekken”, meer bepaald in het deelbekken

“Mark”. Binnen een straal van 1 km rondom de MTE bevinden zich de Mark (2de categorie, 550 m ten Z

van de site) en vier waterlopen die naar de Mark afstromen. Van deze vier waterlopen zijn twee

waterlopen niet geklasseerd (resp. 340 m ten Z en 660 m ten W van de site). De overige waterlopen

betreffen de Lochtloop (3de

categorie, 580 m ten Z van de site) en het Druytsloopken (3de

categorie, 520

m ten W van de site). Afbakening studiegebied

Het studiegebied (straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf) beperkt zich tot de oppervlaktewateren die

rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van

oppervlaktewater door lozing van het huishoudelijk afvalwater, vermesting, door gebruik van reinigings-

en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkages, ….

9.2.2 Methodiek en significantiekader

Watertoets 9.2.2.1

In het MER dient steeds een waterbalans opgesteld te worden. Daarnaast moeten steeds voldoende

gegevens aangereikt worden met betrekking tot de Watertoets. Deze gegevens voor de Watertoets zijn

terug te vinden in hoofdstuk 14.

Oppervlaktewaterverontreiniging 9.2.2.2

Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging op een landbouwbedrijf zijn:

opslag en uitspreiden van mest;

verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen;

lozing van afvalwater (huishoudelijk en bedrijfsafvalwater);

run-off over land met verontreinigd grondwater.

Het risico van vermesting door mestopslag zal in de discipline bodem en discipline water (grondwater)

besproken worden. De mogelijke verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen is

terug te vinden in de discipline bodem.

Bijgevolg wordt hier enkel dieper ingegaan op de lozing van afvalwater. Hierbij wordt zowel het

huishoudelijk als het bedrijfsafvalwater beschouwd. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen,

in het algemeen het Mestactieplan (MAP) genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van

grond- en oppervlaktewater door nitraat terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l

(MIRA, 2011).

Op basis van literatuurcijfers (BBT Veeteelt (Derden et al., 2006) en VMM Waterwegwijzer (2004)) zal een

inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid afvalwater die op het bedrijf geproduceerd wordt.

Hierbij zal ook geduid worden wat met dit afvalwater zal gebeuren.

Op basis van de zoneringsplannen kan aangegeven worden of het bedrijf in de toekomst al dan niet

aangesloten zal worden op het rioleringsnet.

Significantiekader voor oppervlaktewater 9.2.2.3

Tabel 38 Significantiekader voor oppervlaktewater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater aanzienlijk negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater

negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater na behandeling

Page 98: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 98 | 155

deelaspect onderdeel beoordelingskader

geen of verwaarloosbaar effect: uitrijden reinigingswater zoals

voorgeschreven volgens het Mestdecreet of verwerking

bedrijfsafvalwater samen met mest

huishoudelijk

afvalwater

aanzienlijk negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater zonder voorbezinking

in septische put op open gracht of infiltratie

beperkt negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater na

voorbezinking in septische put

geen of verwaarloosbaar effect: lozing huishoudelijk afvalwater op

oppervlaktewater via IBA of rechtstreeks op riolering

9.2.3 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

De MTE is gelegen binnen collectief te optimaliseren buitengebied. In de toekomst is er dus nog een

aansluiting op een waterzuiveringsstation gepland door de gemeente. Momenteel wordt het huishoudelijk

afvalwater nog in een septische put geloosd. Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de

mestkelders en samen met de mest afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Er wordt

aldus geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

Het dichtstbijzijnde, relevante VMM-meetpunt (meetpunt nr. 74.200) bevindt zich stroomopwaarts in de

waterloop de Mark, op 660 m ten zuiden van de MTE (zie ook Bijlage 6). Bepalingen van de Prati-index en

de BBI in dit meetpunt wijzen op verontreinigd water. Verder stroomafwaarts bevindt zich nog een VMM-

meetpunt (74.000), op ca. 2 km ten westen van de MTE. In dit meetpunt geeft de Prati-index en de BBI

een matige verontreiniging van de waterloop aan. Verder stroomafwaarts is de waterkwaliteit dus iets

beter. Er zijn dus geen aanwijzingen dat het bedrijf een negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit

van de omliggende waterlopen. Verder is er een MAP-meetpunt (83.850) gelegen op ca. 1.180 m ten W

van de site, in het Druytsloopken. Uit metingen (2002 – 2016) van de nitraatconcentratie in dit punt blijkt

dat deze waarden, op één uitschieter na, doorgaans onder de norm blijven. Gezien de afstand tot het

bedrijf kan hier echter evenmin een directe link gelegd worden met het bedrijf.

9.3 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline water

Hoofdstuk 9.1.4 en 9.2.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die

optreden op het gebied van de discipline water. De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel

39.

Tabel 39 Samenvatting effecten voor de discipline water

deelaspect onderdeel beoordelingskader

bronbemaling verstoring omliggende grondwaterwinningen geen of verwaarloosbaar effect

daling grondwatertafel door

grondwaterwinning

verstoring omliggende grondwaterwinningen geen of verwaarloosbaar effect

verlaging in artesische laag geen of verwaarloosbaar effect

waterverbruik overmatig waterverbruik geen of verwaarloosbaar effect

soort water huidige situatie: aanzienlijk negatief effect

gewenste situatie: geen of verwaarloosbaar effect

beperking infiltratiecapaciteit

geen of verwaarloosbaar effect

vermestende peilputten geen uitspraak mogelijk

Page 99: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 99 | 155

deelaspect onderdeel beoordelingskader

invloed vermestende depositie zie discipline fauna en flora

door opslag zie discipline bodem

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater geen of verwaarloosbaar effect

huishoudelijk afvalwater aanzienlijk negatief effect, geen of verwaarloosbaar effect na aansluiting op een waterzuiveringsstation door gemeente

9.4 Milderende maatregelen

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op de MTE zijn reeds een aantal maatregelen van toepassing met betrekking tot de discipline water:

de drinkgelegenheden zijn zo uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk water wordt vermorst;

dagelijks wordt het drinkwaterverbruik in de stallen bijgehouden en vergeleken met andere

productierondes. Bij afwijkende waarden wordt onmiddellijk gezocht naar de oorzaak (bv. lek,

ziekte, …);

het regenwater wordt deels opgevangen en hergebruikt;

tijdens het reinigen van de stallen wordt eerst grondig droog gereinigd. Hierdoor is er bij de

natte reiniging veel minder water nodig.

Volgende ‘tips’ kunnen ook belangrijk zijn voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau:

herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen;

gebruik goede drinkbakken, -nippels en dergelijke;

vermijd mors- en lekverliezen, ...

Deze maatregelen van goede praktijk worden ook op de inrichting zo veel mogelijk toegepast.

9.4.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Gezien geen bedrijfsvreemde winningen binnen de invloedstraal van de bedrijfseigen winningen

gesitueerd zijn, zal de bedrijfszekerheid van deze bedrijfsvreemde winningen niet in het gedrang komen.

Gezien de verwaarloosbare effecten, worden geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

Page 100: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 100 | 155

10 Discipline geluid

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Landbouwbedrijven kunnen o.a. door het gebruik van landbouwwerktuigen, door de aanwezigheid van

dieren en door het gebruik van ventilatoren geluidshinder veroorzaken.

De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn:

Eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente;

Gewestplan;

Wegenatlas;

Orthofoto;

Topografische kaart.

Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en algemeen

bekomen informatie wordt de geluidshinder in de nabijheid van de MTE beschreven.

Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid en trillingen is het belangrijk om een

inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Geluidsmeetnetten zijn echter afwezig. De

referentiesituatie bestaat dan ook voornamelijk uit een kwalitatieve beschrijving van de omgeving,

waarbij voornamelijk aandacht dient besteed te worden aan belangrijke geluidsbronnen in de omgeving

(transportwegen, industrie, … De verkeersbewegingen gerelateerd aan activiteiten op de inrichting zelf

zullen bij de discipline mens besproken worden.

De MTE is gelegen in agrarisch gebied. Er komen in de onmiddellijke omgeving geen drukke wegen,

spoorwegen, vliegvelden of bedrijventerreinen voor die een significante invloed hebben op het globale

geluidsklimaat. Het geluidsklimaat in de omgeving wordt voornamelijk beïnvloed door

landbouwactiviteiten.

10.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor geluid wordt enerzijds bepaald door op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende

infrastructuren en activiteiten (o.a. ventilatoren, voedervijzels, laden en lossen...), alsook door

transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. In de meeste gevallen kan het studiegebied

beperkt worden tot 1 km rondom het bedrijfscentrum. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat dit

studiegebied niet voldoende groot genomen is. In deze gevallen zal het studiegebied gekozen worden

naargelang de effecten.

10.3 Methodiek en significantiekader

10.3.1 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren

Wanneer technische fiches van de aanwezige ventilatoren op het bedrijf zelf aanwezig zijn, dan kunnen

de geluidsvermogens vermeld in deze technische fiches opgenomen worden. Veelal zijn er echter geen

technische fiches beschikbaar. Dan kan het geluidsvermogen ingeschat worden door:

1. het geluidsvermogen vermeld in het Richtlijnenboek landbouwdieren te gebruiken, namelijk 85

dB(A);

Page 101: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 101 | 155

2. het geluidsvermogen van een gelijkaardige ventilator te gebruiken. Dit kan omgerekend worden

naar geluidsvermogen met behulp van de formule:

𝐿𝑊 = 𝐿𝑠𝑝 + 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

3. Indien de diameters en/of de debieten van de ventilatoren die op het bedrijf (zullen) worden

toegepast bekend zijn, dan kan aan de hand van deze diameter en/of dit debiet een gelijkaardig

type ventilator geselecteerd worden en een overeenkomstig geluidsvermogen gebruikt worden;

4. praktijkmetingen bij gelijkaardige stallen.

10.3.2 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus

Voor bedrijven gelegen in ‘stille’ agrarische gebieden wordt als achtergrondgeluidsniveau de waarden

voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren gehanteerd, d.i. 35 dB(A) overdag, 30 dB(A) ’s avonds

en 25 dB(A) ’s nachts. Voor bedrijven gelegen langsheen een drukke baan of autosnelweg worden

conform het Richtlijnenboek landbouwdieren de waarden gebruikt voor bedrijven gelegen op minder dan

200 m van de autosnelweg, d.i. 55 dB(A) overdag, 50 dB(A) ’s avonds en 45 dB(A) ’s nachts. Indien er op

minder dan 200 m industriegebied of een zone voor ambachtelijke bedrijven gelegen is, dan wordt het

achtergrondgeluidsniveau op 40 dB(A) overdag, 35 dB(A) ’s avonds en 35 dB(A) ’s nachts vastgelegd. Bij

twijfel wordt er overdag een indicatieve meting uitgevoerd, waarbij de bekomen LA95-waarde gebruikt

wordt voor het achtergrondgeluidsniveau overdag. Om het achtergrondgeluidsniveau ’s avonds en ’s

nachts te bepalen wordt de bekomen waarde verminderd met 5 dB(A) (avond) en 5 tot 10 dB(A) (nacht,

afhankelijk van de specifieke situatie).

Daarnaast worden ook de geluidsbelastingskaarten geraadpleegd om een idee te krijgen van de

achtergrondgeluidsdrukniveaus in de omgeving van het bedrijf.

10.3.3 Aannames werking ventilatoren

Voor de geluidsmodelleringen van de ventilatoren worden enkele aannames gedaan.

1. Vooreerst wordt aangenomen dat het ventilatiedebiet van de stallen steeds wordt

overgedimensioneerd. Boven de effectief benodigde capaciteit wordt een meercapaciteit van 30

% voorzien. Dit om bij uitzonderlijke situaties nog steeds voldoende ventilatiedebiet te kunnen

genereren. Deze uitzonderlijke situaties kunnen zijn:

a. defect aan één of meerder ventilatoren;

b. extreme temperaturen;

c. warme temperaturen in combinatie met een maximale dierbezetting van volgroeide

dieren (> 21 °C).

Er kan dus vanuit gegaan worden dat in een gewone ‘worst-case’ situatie (d.i. overdag in de

zomermaanden) het aantal voorziene ventilatoren op 70 % van hun capaciteit draaien.

2. Voor de worst-case situatie overdag, ’s avonds en ’s nachts te berekenen worden volgende

aannames gedaan:

de gemiddelde staltemperatuur bedraagt 25 °C;

Page 102: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 102 | 155

de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt overdag 21 °C;

de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraag ’s avonds 18 °C;

de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt ’s nachts 14 °C.

Overdag dient er dus een temperatuursverschil van 4 °C overbrugd te worden. Uit de vorige aanname

wordt dit gelijk gesteld met een werklast van 70 % van de ventilatoren. ’s Avonds en ’s nachts is er een

groter temperatuursverschil (respectievelijk 7 °C en 11 °C) en zullen de ventilatoren dus minder debiet

moeten verplaatsen om de stallen af te koelen tot 25 °C. Aan de hand van de regel van drie kan gesteld

worden dat de werklast van de ventilatoren ’s avonds 40 % bedraagt en ’s nachts 25 %. Bij de ventilatie

van de stallen speelt echter niet enkel de temperatuur, maar ook het zuurstofgehalte een rol. Er wordt

aangenomen dat bij een volle stalbezetting met slechts 25 % ventilatie er onvoldoende zuurstof in de

stallen zal zijn. Daarom wordt er vanuit gegaan dat ook ’s nachts de ventilatoren op 40 % capaciteit

zullen draaien.

Bij temperaturen hoger dan 25 °C zullen de ventilatoren op vollast draaien (100 %). Gezien deze situatie

zich slechts enkele dagen per jaar (en enkele uren van deze dagen) zal voordoen, wordt dit als een

incidentele situatie beschouwd.

Samengevat

voor continue bronnen:

overdag draaien de ventilatoren op 70 % werklast;

’s avonds draaien de ventilatoren op 40 % werklast;

’s nachts draaien de ventilatoren op 40 % werklast.

Indien niet gewerkt wordt met frequentiegestuurde ventilatoren (dus met aan/uit-ventilatoren), dan

betekent dit concreet dat er overdag 70 % van de ventilatoren zal aanstaan op 100 % werklast en de rest

uit zal staan. Eenzelfde redenering geldt voor ’s avonds en ’s nachts. Wordt gewerkt met

frequentiestuurde ventilatoren dan zal 100 % van de ventilatoren aanstaan, maar zullen ze allemaal op 70

% werklast draaien.

10.3.4 Modelleringen

In Soundplan worden de verschillende ventilatoren ingegeven als een puntbron. Hierbij wordt aan elke

puntbron een geluidsvermogen (Lw) toegekend (zie bepaling geluidsvermogen ventilatoren). Bij de

modellering wordt er vanuit gegaan dat de ventilatoren overdag op 70 % werklast draaien, ’s avonds en ’s

nachts is dit 40 % (zie vorig hoofdstuk). Concreet betekent dit dat voor frequentiegestuurde ventilatoren

overdag 70 % van het toerental in rekening gebracht wordt en ’s avonds en ’s nachts 40 % aan de hand

van de formule:

𝐿𝑤2 = 𝐿𝑤1 − 50 × 𝑙𝑜𝑔𝑛1

𝑛2

waarbij n2 het nieuw toerental voorstelt en n1 het oorpsronkelijk toerental. Volgend geluidsvermogen

wordt dus in rekening gebracht:

overdag: oorspronkelijk geluidsvermogen – 8 dB(A);

’s avonds: oorspronkelijk geluidsvermogen – 20 dB(A);

’s nachts: oorspronkelijk geluidsvermogen - 20 dB(A).

Page 103: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 103 | 155

Indien het om niet-frequentiegestuurde ventilatoren gaat, dan worden overdag 70 % van de ventilatoren

gemodelleerd op 100 % werklast. ’s Avonds en ‘s nachts worden 40 % van de ventilatoren gemodelleerd op

100 % werklast.

De output van het model is het specifieke geluidsdrukniveau (Lsp) van het bedrijf. De omrekening van

geluidsvermogen tot geluidsdrukniveau gebeurt in het model aan de hand van de formule:

𝐿𝑠𝑝 = 𝐿𝑊 − 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

In het model worden naast de bronnen ook de bedrijfsgebouwen, dichtstbijzijnde woningen, coördinaten

en hoogtelijnen ingegeven. Daarnaast worden tevens ontvangers aangeduid op slaapkamerniveau,

namelijk 3 m. Deze zijn gesitueerd ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning(en) en op 200 m van de

perceelsgrenzen.

De berekeningen in Soundplan gebeuren conform ISO 9613-2. Dit wil zeggen dat er rekening wordt

gehouden met meewindcondities, met een windsnelheid tussen 1 en 5 m/s. Ook voor luchtabsorptie en

bodemafname worden in Soundplan de waarden en formules uit ISO 9613-2 toegepast.

10.3.5 Evaluatie

Het bekomen specifiek geluidsdrukniveau wordt afgetoetst ten opzichte van de geldende richtwaarden

(bestaand bedrijf) of grenswaarden (‘nieuw’ bedrijf). Indien het gaat om een bedrijf met enkel ‘nieuwe’

bronnen (alles vergund na 1993) worden zowel de huidige als de gewenste situatie in zijn geheel

afgetoetst ten opzichte van de grenswaarden. Gaat het om een ‘bestaand’ bedrijf (met bronnen vergund

voor 1993), dan wordt er een onderscheid gemaakt tussen de ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ bronnen voor de

aftoetsing. Wel kan het specifiek geluidsdrukniveau voor de volledig gewenste situatie weergegeven

worden. Dit kan echter niet afgetoetst worden, gezien er voor beide type bronnen een verschillende

norm geldt.

Er wordt afgetoetst ter hoogte van verschillende punten op 200 m van de perceelsgrens in de vier

windrichtingen en ter hoogte van alle omliggende woningen. Een overzicht van de ligging van de

verschillende evaluatiepunten wordt weergegeven in Bijlage 21. Voor de evaluatie worden enkel de

punten (één op 200 m van de perceelsgrens en één ter hoogte van een omliggende woning) waar het

slechtste (= hoogste) geluidsdrukniveau geldt in rekening gebracht.

Eerst zal aangegeven worden aan welke geluidsnormen het bedrijf getoetst moet worden. Daarna zullen

de diverse aanwezige geluidsbronnen onderzocht en getoetst worden. Het toetsingskader inzake geluid is

terug te vinden in het Richtlijnenboek geluid en trillingen (van Hooydonk et al., 2011). Hierbij wordt

gewerkt met een score, en de bekomen score kan gekoppeld worden aan milderende maatregelen,

zijnde:

- 1: beperkt negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar

indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan

stellen, dient overgegaan te worden tot het voorstellen van milderende maatregelen. Het

ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

- 2: negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te koppelen

aan de langere termijn;

- 3: aanzienlijk negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit

te koppelen aan de korte termijn. Het ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

0, + 1, + 2, + 3: respectievelijk verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

Page 104: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 104 | 155

Deze scores worden bekomen door een evaluatie te maken van het specifieke geluid (Lsp) t.o.v. de

richtwaarde (RW, uit bijlage 4.5.4 van Vlarem II, waarbij rekening gehouden wordt met de

gewestplanbestemming), de grenswaarde (GW, voor nieuwe inrichtingen of veranderingen bij bestaande

inrichtingen, zijnde RW – 5 dB(A)), en het verschil in omgevingsgeluid voor en nadat het project

uitgevoerd zal worden (Lna-Lvoor) (zie Tabel 40).

Tabel 40 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen

Lna-Lvoor (Δ)

tussenscore

(effectscore)

eindscore nieuw of verandering

eindscore bestaand

Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp ≤ RW RW < Lsp ≤

RW + 10 Lsp > RW +

10

Δ > + 6 - 3 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 3 < Δ ≤ + 6 - 2 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 1 < Δ ≤ + 3 - 1 - 1 - 3 - 1 - 1 - 3

- 1 ≤ Δ ≤ + 1 0 0 - 1 / - 2 0 - 1 - 3

- 3 ≤ Δ < - 1 + 1 + 1 / + 1 + 1 /

- 6 ≤ Δ < - 3 + 2 + 2 / + 2 + 2 /

Δ < - 6 + 3 + 3 / + 3 + 3 /

RW = richtwaarde; GW = grenswaarde; Lsp = specifiek geluid; Δ = LAX,T (verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd, met T = duur in seconden en X = N (zijnde parameter van statistische analyse) of eq (equivalente geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid);

bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was;

voor niet-Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore.

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

10.4.1 Geluidsvermogenniveau

Een aantal bronnen op de MTE kunnen verantwoordelijk zijn voor geluidshinder. Op voorliggend bedrijf

zullen voornamelijk de ventilatoren, het vullen van de voedersilo’s, het transport en de dieren geluid

produceren. Het geluidsvermogenniveau van de ventilatoren kan bepaald worden aan de hand van de

technische fiches die aangeleverd werden door de exploitant, door de berekende geluidsproductie uit de

technische fiches (Lsp) in te vullen in volgende formule, met r = 2 m:

𝐿𝑊 = 𝐿𝑠𝑝 + 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

Een overzicht van de aanwezige ventilatoren per stal en het bijhorende geluidsvermogenniveau per

ventilator in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 41. Een overzicht van de deze gegevens in

de gewenste situatie wordt weergegeven in Tabel 42.De technische fiches van deze ventilatoren worden

weergegeven in Bijlage 22. Voor de ventilatoren in de huidige situatie voor stal 4 zijn er geen technische

fiches beschikbaar. Het geluidsvermogenniveau van deze ventilatoren wordt ingeschat aan de hand van

het geluidsvermogenniveau van vergelijkbare ventilatoren.

Tabel 41 Technische specificaties ventilatoren per stal in de huidige situatie

frequentiegestuurd aantal ventilatoren type ventilator* geluidsvermogenniveau (Lw)

stal 1 neen 4 ETAvent FC045 81 dB(A)

stal 2 neen 6 ETAvent FC040 79 dB(A)

Page 105: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 105 | 155

3 Fancom IF50 84 dB(A)

stal 3 neen 16 Fancom IF50 84 dB(A)

stal 4 neen

7

4

2

vergelijkbaar met ventilator 4D35Q

vergelijkbaar met ventilator 4D50Q

vergelijkbaar met ventilator 4D45Q

75 dB(A)

83 dB(A)

80 dB(A)

stal 5 ja 6 ventilator 3480P 94 dB(A)

Tabel 42 Technische specificaties ventilatoren per stal in de gewenste situatie

frequentiegestuurd aantal ventilatoren type ventilator* geluidsvermogenniveau (Lw)

stal 1 / / / /

stal 2 neen 6

3

ETAvent FC040

Fancom IF50

79 dB(A)

84 dB(A)

stal 3 neen 16 Fancom IF50 84 dB(A)

stal 4 ja 4 ventilator 3480P 94 dB(A)

stal 5 ja 7 ventilator 3480P 94 dB(A)

stal 6 ja 5 ventilator 3480P 94 dB(A)

stal 7

Er wordt vanuit gegaan dat het geluidsvermogenniveau van de ventilatoren voor de biobedden niet

relevant zullen zijn. Een biobed heeft namelijk een dempende werking. Deze ventilatoren zullen dan ook

niet verder meegenomen worden bij de bepaling in het specifieke geluidsdrukniveau van de MTE.

Om het geluidsvermogenniveau van de incidentele bronnen in rekening te brengen (voedersilo’s-

compressor en het laden en lossen van de dieren) zal gebruik gemaakt worden van de waarden

voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren, met name:

vullen voedersilo 111 dB(A);

laden dieren (varkens) 115 dB(A);

laadklep 115 dB(A).

10.4.2 Achtergrondgeluidsniveau

De MTE zelf is gelegen in agrarisch gebied. In de onmiddellijke omgeving komen geen activiteiten

(autosnelweg, bedrijventerrein, spoorweg, luchthaven…) voor die het geluidsklimaat in de omgeving

beïnvloeden. Het geluidsklimaat zal voornamelijk bepaald worden door landbouwactiviteiten. Op basis

van deze gegevens wordt vanuit gegaan dat het gebied als ‘stil’ agrarisch gebied kan beschouwd worden

en wordt rekening gehouden met een achtergrondgeluidsniveau van 35 dB(A) overdag, 30 dB(A) ’s avonds

en 25 dB(A) ’s nachts. Dit zijn de waarden opgenomen in het Richtlijnenboek landbouwdieren voor stille

agrarische gebieden.

Page 106: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 106 | 155

10.4.3 Beoordelingspunten en toetsingswaarden

De aftoetsing aan de Vlarem-normen dient te gebeuren ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen

(beoordelingspunt CST1 t.e.m. CST3) en/of op 200 m van de perceelsgrens (beoordelingspunten 200 m N,

200 m O, 200 m Z en 200 m W). In voorliggend geval zijn alle beoordelingspunten gelegen in agrarisch

gebied. Er dient bijgevolg afgetoetst te worden aan de normen voor gebied 10° ‘Agrarische gebieden’.

Een overzicht van de milieukwaliteitsnormen per gebiedstype wordt weergegeven in Tabel 43. Een

weergave van de ligging van de verschillende beoordelingspunten wordt getoond in Bijlage 21.

Tabel 43 Overzicht diverse milieukwaliteitsnormen in open lucht

gebied milieukwaliteitsnormen in dB(A) in open lucht

overdag ‘s avonds ‘s nachts

10° Agrarische gebieden 45 40 35

Gezien de basisvergunningen van de MTE dateren van na 1993, moet rekening gehouden worden met de

grenswaarden voor de verschillende gewestplanbestemmingen. De grenswaarden stemmen overeen met

de milieukwaliteitsnorm – 5 dB(A). Een overzicht van de grenswaarden waaraan getoetst moet worden

voor de continue bronnen wordt weergegeven in Tabel 44.

Tabel 44 Overzicht diverse toetsingswaarden voor continue bronnen

gebied grenswaarden geluid in open lucht in dB(A)

overdag ‘s avonds ‘s nachts

10° Agrarische gebieden 40 35 30

Voor de incidentele bronnen gelden hogere toetsingswaarden, met name de richtwaarde + 15 dB(A)

overdag en + 10 dB(A) ’s avonds en ’s nachts. Voor de incidentele bronnen moet bijgevolg getoetst

worden aan volgende normen:

Tabel 45 Overzicht diverse toetsingswaarden voor incidentele bronnen

gebied aftoetsingswaarden geluid in open lucht in dB(A)

overdag ‘s avonds ‘s nachts

10° Agrarische gebieden 55 45 40

10.4.4 Gemodelleerde continue bronnen

Zoals in de methodiek aangegeven wordt vanuit gegaan dat de ventilatiecapaciteit overgedimensioneerd

is voor normale ‘worst-case’ omstandigheden. Hierbij wordt vanuit gegaan dat 70 % van de

ventilatiecapaciteit benut wordt op een normale zomerdag overdag. ’s Avonds en ’s nachts zou dit nog 40

% van de totale ventilatiecapaciteit zijn. De ventilatoren worden gemodelleerd als puntbronnen.

Wat de luchtwassers betreffen in de huidige situatie zitten de ventilatoren opgesteld voor het waspakket.

De wassers op zich kunnen beschouwd worden als een vlakbron, gezien de constructie het geluid dat

invalt door de ventilatoren zal afstralen. Bij de bepaling van het geluidsvermogenniveau van de wassers

wordt rekening gehouden met het geluidsvermogenniveau van de ventilatoren die zich voor het

waspakket bevinden, alsook met de dempende werking van het waspakket. Studies tonen namelijk aan

dat een waspakket een dempende werking van 11,8 tot 16,5 dB(A) met zich meebrengt (Milieu

Adviesbureau BV, 2010, rapportnummer 210-SSm51l-il-v1 en HMB B.V., 2014, rapportnummer

13263201N2). Een uittreksel van deze studies is terug te vinden in Bijlage 23. Beide studies handelen over

een veeteeltstal die voorzien wordt van een luchtwassysteem. De luchtwasser wordt in alle gevallen

Page 107: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 107 | 155

voorafgegaan door axiaalventilatoren. Het geluidsvermogenniveau van deze ventilatoren kan wijzigen

naar gelang het toerental van de ventilatoren en de diameter van de ventilatoren. Het spectrum zal voor

dit type ventilatoren gelijkaardig zijn en bijgevolg wordt voor elke dergelijke constructie een

gelijkaardige demping door het waspakket verwacht. Gezien bij voorliggend dossier de luchtwassers

tevens voorafgegaan worden door axiaalventilatoren met een min of meer vergelijkbare diameter, zal

hier ook een gelijkaardige demping verwacht worden. In voorliggende modellering zal veiligheidshalve

gewerkt worden met een demping van 10 dB(A) door het waspakket. Het geluidsvermogenniveau wordt

bijgevolg als volgt bepaald:

algemeen: Lw = 10xlog([#ventilatoren]x10^(([geluidsvermogenniveau ventilatoren] dB(A)-

[reductie door 70 % of 40 % van capaciteit te benutten] dB(A))/10))) – [demping waspakket] dB(A)

overdag: Lw = 10xlog(3x10^((94 dB(A)-8 dB(A))/10))) – 10 dB(A) = 81 dB(A) per unit

‘s avonds en ‘s nachts: Lw = 10xlog(3x10^((94 dB(A) - 20 dB(A))/10))) – 10 dB(A) = 69 dB(A) per

unit

Gezien de dempende werking van een biobed en de afbraak van stal 1, zullen in de gewenste situatie

enkel nog de ventilatoren van stal 2 en stal 3 worden meegenomen. In het model zal in de gewenste

situatie wel rekening gehouden worden met een eventueel afschermende werking van de nieuw te

voorziene constructies en de afbraak van stal 1. Een overzicht van de in rekening gebrachte continue

bronnen wordt weergegeven in Tabel 52.

Een overzicht van de in rekening gebrachte continue bronnen wordt weergegeven in Tabel 46 voor de

huidige situatie en Tabel 47 voor de gewenste situatie.

Tabel 46 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus in huidige situatie

stal aantal ventilatoren

geluidsvermogenniveau

overdag ’s avonds en ‘s nachts

stal 1 4 3 x 81 dB(A) 2 x 81 dB(A)

stal 2 6

3

4 x 79 dB(A)

2 x 84 dB(A)

2 x 79 dB(A)

1 x 84 dB(A)

stal 3 16 11 x 84 dB(A) 6 x 84 dB(A)

stal 4

7

4

2

5 x 75 dB(A)

3 x 83 dB(A)

1 x 80 dB(A)

3 x 75 dB(A)

2 x 83 dB(A)

1 x 80 dB(A)

stal 5 6 2 x vlakbron: 81 dB(A)/unit 2 x vlakbron: 69 dB(A)/unit

Tabel 47 Gemodelleerde geluidsvermogenniveaus in gewenste situatie

stal aantal ventilatoren

geluidsvermogenniveau

overdag ’s avonds en ‘s nachts

stal 2 6

3

4 x 79 dB(A)

2 x 84 dB(A)

2 x 79 dB(A)

1 x 84 dB(A)

stal 3 16 11 x 84 dB(A) 6 x 84 dB(A)

stal 4 / ventilatoren voor een biobed worden als verwaarloosbaar beschouwd

stal 5 / ventilatoren voor een biobed worden als verwaarloosbaar beschouwd

stal 6 / ventilatoren voor een biobed worden als verwaarloosbaar beschouwd

stal 7

Page 108: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 108 | 155

10.4.5 Aftoetsing continue bronnen

Een toetsing van de continue bronnen, zijnde de ventilatoren, wordt gegeven in Tabel 48 (huidige

situatie) en Tabel 49 (gewenste situatie). Gezien alle ventilatoren dateren van na 1993, dienen alle

bronnen beoordeeld te worden als “nieuwe inrichting” en bijgevolg afgetoetst worden aan de

grenswaarde, en dit voor beide situaties.

Tabel 48 Toetsing continue bronnen in de huidige situatie (toetsing voor hernieuwing)

grens-waarde

referentie-waarde oorspronkelijk omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-niveau continue bronnen

(Lsp)

geluidsdrukniveau continue bronnen + referentie-waarde (Lna)

Lna-Lvoor

Lsp t.o.v. GW

score

op 200 m van de perceelsgrens (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 35 dB(A) 35,3 dB(A) 38,2 dB(A) 3,2 < norm -1

avond 35 dB(A) 30 dB(A) 32,9 dB(A) 34,7 dB(A) 4,7 < norm -1

nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 32,9 dB(A) 33,6 dB(A) 8,6 > norm -3

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 35 dB(A) 40,8 dB(A) 41,8 dB(A) 6,8 > norm* -3/-1*

avond 35 dB(A) 30 dB(A) 38,4 dB(A) 39,0 dB(A) 9,0 > norm -3

nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 38,4 dB(A) 38,6 dB(A) 13,6 > norm -3

*de norm wordt hier beperkt overschreden. Dit ligt binnen de onzekerheid van het model (2 dB(A)), waar door gesteld kan worden dat hoogstwaarschijnlijk toch aan de norm wordt voldaan. Bij deze interpretatie geldt een eindscore van ‘-1’.

Uit de aftoetsing voor de huidige situatie blijkt dat op 200 m van de perceelsgrens overdag en ‘s avonds

aan de geldende norm voldaan wordt. Er geldt een beperkt negatief effect in deze situaties (score -1). ’s

Nachts wordt ter hoogte van dit beoordelingspunt de norm overschreden en geldt een aanzienlijk

negatief effect. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning wordt voor alle beoordelingsperiodes de norm

overschreden. Er geldt dan ook steeds een aanzienlijk negatief effect. Indien de huidige situatie

behouden blijft (uitbreiding wordt niet verkregen), zijn milderende maatregelen noodzakelijk. De

overschrijding overdag ligt evenwel binnen de meetonzekerheid van het model, waardoor

hoogstwaarschijnlijk wel aan de norm voldaan zal worden. Er wordt bijgevolg ook uitgegaan van een

beperkt negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning overdag.

Tabel 49 Toetsing alle continue bronnen in de gewenste situatie

grens-waarde

referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-niveau continue bronnen

(Lsp)

geluidsdrukniveau continue bronnen + referentie-waarde (Lna)

Lna-Lvoor

Lsp t.o.v. GW

score

op 200 m van de perceelsgrens (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 38,2 dB(A) 34,0 dB(A) 37,5 dB(A) -0,6 < norm 0

avond 35 dB(A) 34,7 dB(A) 31,3 dB(A) 33,7 dB(A) -1,0 < norm 0

nacht 30 dB(A) 33,6 dB(A) 31,3 dB(A) 32,2 dB(A) -1,3 > norm* 1*

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 40 dB(A) 41,8 dB(A) 39,5 dB(A) 40,8 dB(A) -1,0 < norm 0

avond 35 dB(A) 39,0 dB(A) 36,5 dB(A) 37,4 dB(A) -1,6 > norm* 1*

nacht 30 dB(A) 38,6 dB(A) 36,5 dB(A) 36,8 dB(A) -1,8 > norm /

Page 109: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 109 | 155

*de norm wordt hier beperkt overschreden. Dit ligt binnen de onzekerheid van het model (2 dB(A)), waardoor gesteld kan worden dat hoogstwaarschijnlijk toch aan de norm wordt voldaan. Bij deze interpretatie geldt een eindscore van ‘1’.

Uit de aftoetsing van de bronnen in de gewenste situatie (Tabel 49) blijkt dat het specifieke

geluidsdrukniveau in de gewenste situatie lager zal zijn dan in de huidige situatie. Er zal overal een

(beperkte) verbetering inzake geluidsdrukniveau optreden. Wordt rekening gehouden met de

modeleeronzekerheid van het model, dan kan aangenomen worden dat op 200 m van de perceelsgrens

steeds voldaan zal worden aan de vooropgestelde normen. Er geldt een verwaarloosbaar tot beperkt

positief effect. Ook ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning zal overdag en ’s avonds voldaan worden

aan de vooropgestelde normen, rekening houdend met de meetonzekerheid. Hier geldt opnieuw een

verwaarloosbaar tot beperkt positief effect. Enkel ’s nachts zal ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

de geluidsnorm nog overschreden worden, ondanks dat het geluidsdrukniveau wel zal dalen in de

gewenste situatie ten opzichte van de huidige situatie. Er geldt bijgevolg een aanzienlijk negatief effect

tijdens de nacht ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning. Verdere milderende maatregelen zijn

hiervoor aangewezen.

10.4.6 Aftoetsing incidentele bronnen

Een toetsing van de incidentele bronnen wordt gegeven in Tabel 50 voor de huidige situatie en in Tabel

51 voor de gewenste situatie.

Tabel 50 Toetsing incidentele bronnen in de huidige situatie

grenswaarde (GW)

geluidsdrukniveau incidentele bron - voedersilo

geluidsdrukniveau incidentele bron – laden en lossen

op 200 m van de perceelsgrens (agrarisch gebied)

dag 55 dB(A) 53,6 dB(A) 49,9 dB(A)

avond 45 dB(A) 53,6 dB(A) 49,9 dB(A)

nacht 40 dB(A) 53,6 dB(A) 49,9 dB(A)

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 55 dB(A) 63,2 dB(A) 54,3 dB(A)

avond 45 dB(A) 63,2 dB(A) 54,3 dB(A)

nacht 40 dB(A) 63,2 dB(A) 54,3 dB(A)

Tabel 51 Toetsing incidentele bronnen in de gewenste situatie

grenswaarde (GW)

geluidsdrukniveau incidentele bron - voedersilo

geluidsdrukniveau incidentele bron – laden en lossen

op 200 m van de perceelsgrens (agrarisch gebied)

dag 55 dB(A) 52,2 dB(A) 47,7 dB(A)

avond 45 dB(A) 52,2 dB(A) 47,7 dB(A)

nacht 40 dB(A) 52,2 dB(A) 47,7 dB(A)

bij dichtstbijzijnde woning (agrarisch gebied)

dag 55 dB(A) 55,0 dB(A) 54,6 dB(A)

avond 45 dB(A) 55,0 dB(A) 54,6 dB(A)

nacht 40 dB(A) 55,0 dB(A) 54,6 dB(A)

Hieruit blijkt dat in de huidige situatie voor het vullen van de voedersilo’s overdag de normen niet

overschreden worden op 200 m van de perceelsgrens. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning worden

Page 110: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 110 | 155

de normen gedurende de dag wel overschreden. Wanneer de silo’s gevuld worden tijdens de avond of

nacht, zullen de normen overal overschreden worden. Gezien het vullen van de voedersilo’s steeds

tijdens de daguren plaatsvindt, is er dus enkel tijdens de dag een negatief effect op 200 m van de

perceelsgrens. Indien de huidige situatie behouden blijft (uitbreiding wordt niet verkregen), zijn

milderende maatregelen hiervoor noodzakelijk.

Wat het laden en lossen van de dieren betreft in de huidige situatie (zowel het geluid van de varkens als

het dichtslaan van de laadklep) wordt overdag steeds voldaan aan de normen. Omdat de dieren ’s nachts

rustiger zijn, gebeurt het verladen echter meestal tijdens de nachturen. Voor deze periode geldt een

overschrijding van de norm zowel op 200 m van de perceelsgrens als ter hoogte van de dichtstbijzijnde

woning. Er kan evenwel ook een kanttekening gemaakt worden, en dat is dat het hier een berekende

situatie is, en dit voor de meest ongunstige situatie.

In de gewenste situatie is er voor het overdag vullen van de voedersilo’s nergens een overschrijding van

de normen. Voor het laden en lossen van de dieren zijn de effecten van dezelfde orde als in de huidige

situatie. Er wordt een overschrijding verwacht van de normen wanneer het laden en lossen van de dieren

tijdens de nacht gebeurt. Wanneer dit overdag zou gebeuren, wordt geen overschrijding verwacht.

10.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 10.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die optreden op

het gebied van de discipline geluid en trillingen. De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel

52.

Tabel 52 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

geluidshinder

continue bronnen

huidige situatie:

overdag: beperkt negatief effect op 200 m van de perceelsgrens en rekening houdend met de onzekerheid van het model ook ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning;

‘s avonds: beperkt negatief effect op 200 m van de perceelsgrens en aanzienlijk negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

‘s nachts: overal een aanzienlijk negatief effect

gewenste situatie:

overdag: overal een verwaarloosbaar effect

‘s avonds: verwaarloosbaar effect op 200 m van de perceelsgrens en beperkt positief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning rekening houdend met de onzekerheid van het model;

‘s nachts: beperkt positief effect op 200 m van de perceelsgrens rekening houdend met de onzekerheid van het model en een aanzienlijk negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

incidentele bronnen

huidige situatie:

overschrijding van de norm voor het vullen van de voedersilo’s ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning tijdens de dag, en overal voor het laden en lossen van de varkens tijdens de nacht

gewenste situatie:

geen overschrijding van de norm voor het vullen van de voedersilo’s overdag; overal een overschrijding van de norm voor het laden en lossen van varkens tijdens de nacht

Page 111: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 111 | 155

10.6 Milderende maatregelen

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op de MTE worden reeds enkele geluidsbeperkende maatregelen genomen:

de silo’s worden overdag gevuld;

de ventilatoren op de nieuwe stallen zullen frequentiegestuurd worden;

de ventilatoren worden zo min mogelijk in werking gesteld.

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Wanneer er geen uitbreiding verkregen wordt, valt de MTE terug op de vergunde situatie. Volgens het

voorliggend MER worden de normen voor continue bronnen overal tijdens de nacht en ter hoogte van de

dichtstbijzijnde woning tijdens de avond overschreden. De MTE dient in dit geval milderende

maatregelen te voorzien.

Wanneer de uitbreiding verkregen wordt, zal er nog steeds een aanzienlijk negatief effect gelden

omwille van de continue bronnen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning tijdens de nacht. Het

geluidsdrukniveau zal wel dalen in de gewenste situatie ten opzichte van de huidige situatie.

Volgende maatregelen kunnen hier in overweging genomen worden:

bij vervanging van de ventilatoren, bewust opteren voor ‘geluidsarme’ ventilatoren. Dit door

technische fiches van verschillende ventilatoren te vergelijken;

bij aanpassingen aan het ventilatiesysteem, de overige ventilatoren die nu enkel aan- of

uitgeschakeld kunnen worden voorzien van frequentiesturing.

Ter hoogte van de overige momenten kan gesteld worden dat, rekening houdend met de onzekerheid van

het model, de geluidsnormen overal gerespecteerd zullen worden voor de continue bronnen in de

gewenste situatie.

Wat de incidentele bronnen betreft geldt er voornamelijk bij het laden van de dieren een overschrijding

tijdens de nacht. Hierbij wordt aangeraden om de laadklep te voorzien van een elektrische lift en een

rubberen stootkussen, waardoor harde klappen vermeden kunnen worden.

Page 112: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 112 | 155

11 Discipline fauna en flora

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Emissies die landbouwbedrijven met zich meebrengen kunnen een belangrijke invloed uitoefenen op de

omliggende fauna en flora. De voornaamste effecten zullen afkomstig zijn van verzurende en

vermestende deposities, rustverstoring en verdroging.

Het beleid inzake verzuring is er op gericht om ecosystemen te beschermen. Op lange termijn wordt

ernaar gestreefd dat alle bevolkingsgroepen, inclusief de meest gevoelige, niet meer blootgesteld

worden aan concentratieniveaus die schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast wordt ernaar

gestreefd dat geen enkel ecosysteem nog zou blootgesteld worden aan een depositie hoger dan zijn

kritische last (KL). Dit is de maximaal toelaatbare depositie per oppervlakte-eenheid voor een bepaald

ecosysteem zonder dat er volgens de huidige kennis schadelijke effecten optreden.

Een belangrijke indicator voor verzuring is de som van de potentiële verzurende emissies: SO2, NOx en

NH3, uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq). Modelberekeningen op basis van het Operationeel Prioritaire

Stoffen model (OPS-model) geven aan dat de totale verzurende depositie daalde in Vlaanderen met 25 %

tussen 2000 en 2010. NHx, grotendeels afkomstig uit de landbouw, levert de grootste bijdrage met 39 %

van de totale verzurende depositie in 2010 (MIRA, 2012).

Wanneer de bodem verzuurt, gaat ook de kwaliteit van het grondwater achteruit en wordt zo het

drinkwater aangetast. Verzurende stoffen die stikstof bevatten (ammoniak en stikstofoxiden) worden

omgezet in nitraten. Op zich zijn dit essentiële voedingsstoffen voor planten en dieren, zoals bacteriën,

algen en insecten. Maar door een grote uitstoot van NOx en NH3, bijvoorbeeld door overbemesting en het

lozen van afvalwater, krijgt grond– en oppervlaktewater een overschot aan deze voedingsstoffen te

verwerken. Deze verzuring van water betreft aldus een vorm van vermesting.

Het biotisch milieu in de nabijheid van de inrichting kan besproken worden op basis van de Biologische

Waarderingskaart (BWK) en de habitatkaart, alsook op basis van kaartenmateriaal van volgende

aandachtsgebieden:

Natura 2000;

Ramsar-gebieden;

erkende/Vlaamse natuurreservaten en bosreservaten;

VEN/IVON-netwerk;

groene of ecologisch belangrijke gewestplanbestemmingen (natuurgebieden (met

wetenschappelijke waarde), bosgebieden, valleigebieden en brongebieden en agrarische

gebieden met ecologische waarde).

De biologische waarderingskaarten (BWK) geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie.

Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per vegetatie-

element wordt een waardering uitgesproken over zijn biologische waarde. Een uittreksel uit de BWK voor

de omgeving van de inrichting wordt gegeven in Bijlage 24 (versie 2014). De habitatkaart geeft weer

welke habitats, regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats voorkomen in het studiegebied, en

is gekoppeld aan de BWK-kaart.

Een uittreksel van de habitatkaart wordt weergegeven in Bijlage 25a (HAB1), Bijlage 25b (HAB2) en

Bijlage 25c (HAB3) (versie 2016). Een samenvatting van alle voorkomende habitattypen, regionaal

Page 113: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 113 | 155

belangrijke biotopen en potentiële habitats in de omgeving van de MTE (binnen een straal van 1,5 km)

wordt in onderstaande tabel (Tabel 51) weergegeven, ongeacht de ligging ervan (binnen agrarisch gebied

of aandachtsgebied).

Tabel 53: (Potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 1,5 kilometer rondom de inrichting

Element Verklaring

3130 oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot de Littorelletalia uniflorae en/of de Isoëto-Nanojuncetea

4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

6230 soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

6430 voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene zones

9120 atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

91E0 bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

rbbhc regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland

rbbhf regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken

rbbmc regionaal belangrijk biotoop grote zeggenvegetaties

rbbmr regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Phragmition-vegetaties

rbbsf regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen

Op 750 m ten oosten van de MTE is het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske

en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” gelegen. Binnen een straal van 1,5 km rondom de

MTE zijn er verder geen Natura 2000-, VEN- of reservaatgebieden gelegen. De aandachtsgebieden worden

weergeven in Bijlage 26.

Het gewestplan (zie Bijlage 5) geeft aan dat op 1.290 m ten ZO van de MTE natuurgebied en op 480 m ten

O van de MTE bosgebied is gelegen.

In het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden

langs de Heerlese Loop” zijn voor volgende Europees te beschermen habitattypes (Bijlage I van het

Natuurdecreet) en soorten (Bijlage II) instandhoudingsdoelstellingen opgesteld (volgens het S-IHD-

rapport 21, opgemaakt door ANB):

3260: Submontane en laaglandrivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en

het Callitricho-Batrachion;

4010: Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix;

4030: Droge Europese heide;

6410: Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae);

6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland;

6510: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis);

7140: Overgangs- en trilveen;

7150: Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion;

9120: Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei

(Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion);

Page 114: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 114 | 155

9190: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur;

91E0: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion

incanae, Salicion albae);

1166: Kamsalamander – Triturus cristatus;

1042: Gevlekte witsnuitlibel – Leucorrhinia pectoralis.

Binnen de afbakening van het habitatrichtlijngebieden worden de habitattypes binnen een straal van 1,5

km rond de MTE 4010, 6430, 9120 en 91E0 aangetroffen.

Nemen we de zoekzones in beschouwing (versie 2 – voorlopige zoekzones), de perimeter per Europees te

beschermen soort en per Europees te beschermen habitat die gevrijwaard wordt met het oog op het

optimaal plaatsen van de instandhoudingsdoelen voor de SBZ, kunnen we vaststellen dat voor volgende

habitats zoekzones afgebakend zijn in de omgeving van de MTE: 6410, 6510, 9120_9190, 91E0 (Bijlage

29c).

Voorts zijn ook nog de regionaal belangrijke biotopen rbbhc (dotterbloemgrasland), rbbmr (rietland en

andere Phragmition-vegetaties) en rbbsf (moerasbos van breedbladige wilgen) gelegen binnen het SBZ en

binnen een straal van 1,5 km. Dit zijn vegetaties of habitats die weliswaar niet Europees te beschermen

zijn, maar die van belang zijn voor het Vlaamse natuurbehoud. Voor deze habitats worden geen doelen

geformuleerd. Deze regionaal belangrijke biotopen zijn echter wel van belang. Ze worden beschermd

door de Vlaamse natuurbehoudwetgeving in brede zin en vormen veelal een leefgebied van een Europees

te beschermen soort.

11.2 Afbakening studiegebied

Verzuring, vermesting, geluidshinder, verdroging, direct ecotoopverlies en verontreiniging van

oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van de inrichting op

de fauna en de flora. Het studiegebied met betrekking tot fauna en flora wordt bepaald door de

afbakening van het studiegebied bij de disciplines lucht, bodem en water. De afbakening van deze

invloedssfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de infrastructuur en situeert zich veelal tot

400 à 1.000 meter rondom het centrum van de inrichting. In de referentiesituatie wordt echter steeds

een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 1,5 km rondom het

centrum. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

11.3 Methodiek en significantiekader

De verschillende emissies worden in de overige disciplines bepaald. In dit hoofdstuk is het enkel de

bedoeling om de effecten op de omliggende fauna en flora te karakteriseren en evalueren.

Deze discipline is dus een integrerende discipline, waar effecten op de fauna en flora onderzocht en

geëvalueerd worden op basis van gegevens die in de overige disciplines bepaald worden.

Volgende effectgroepen kunnen onderscheiden worden:

direct ecotoopverlies;

verzurende depositie (op basis van discipline lucht);

Page 115: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 115 | 155

vermestende depositie (op basis van discipline lucht);

verdroging (op basis van discipline grondwater);

rustverstoring (op basis van discipline geluid).

11.3.1 Direct ecotoopverlies

Direct ecotoopverlies is het gevolg van direct ruimtelijk beslag en is dus gemakkelijk te kwantificeren

door de oppervlakte in combinatie met het al dan niet waardevol karakter van het verloren ecotoop. Het

waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de biologische waarderingskaart. Op basis van

het waardevol karakter en de gevoeligheid voor verdwijnen worden kwetsbaarheidsgetallen voor de

ecotopen toegekend. De zeldzaamheid van de ecotoop geeft een extra dimensie aan de toekenning van

de kwetsbaarheden. De kwetsbaarheidsgetallen variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie

In de discipline lucht werden de verzurende en vermestende emissies bepaald, en werd de

berekeningswijze (IFDM) voor het bekomen van de deposities weergegeven. Voor de bepaling van de

inputparameters werd gewerkt volgens de afsprakennota in verband met inputparameters bij het gebruik

van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 (bijlage bij het Richtlijnenboek landbouwdieren, versie

25/10/2016).

Door de wind worden de emissies getransporteerd en verspreid, waardoor de concentratie door

verdunning met andere lucht gaandeweg afneemt. Er zijn twee manieren waarop de emissies

(voornamelijk ammoniak) via de atmosfeer op de bodem of op de vegetatie terecht kunnen komen:

droge depositie: vooral vlakbij de bron, waar de concentratie in de lucht nog hoog is, wordt

relatief veel gedeponeerd. Ammonium, NOx en SO2 slaan minder snel neer dan ammoniak.

Hierdoor kan ammonium over grote afstanden worden getransporteerd;

natte depositie: emissie komt in regen of sneeuw terecht en kan ook op die manier op bodem of

vegetatie terecht komen.

Wegens de relatief lage bronhoogten en de veel grotere depositiesnelheid levert NH3, in tegenstelling tot

bijvoorbeeld SO2 en NOx zijn bijdrage tot de depositie op relatief korte afstand van de bron, en dit

voornamelijk onder de vorm van rechtstreekse droge depositie van ammoniak. Deze depositie is dan ook

verreweg het meest bepalend voor de bijdrage van een individueel veeteeltbedrijf aan de totale

ammoniakbelasting in gevoelige gebieden. Bij de droge depositie speelt het oppervlak waarop de

depositie terecht komt een grote rol. Door hoge vegetaties (zoals bossen) wordt meer ammoniak uit de

lucht ‘opgevangen’ dan door lage vegetaties (zoals heide). Bij de natte depositie speelt het oppervlak

nauwelijks een rol.

Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide en soortenrijk grasland) tegen verzuring en

vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht te kennen. Deze

draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last (KL) of kritische depositiewaarde (KDW). De KL

verzuring wordt uitgedrukt als ‘zuurequivalenten per hectare en per jaar (Zeq/ha.j)’, de KL vermesting

wordt uitgedrukt als ‘kilogram stikstof per hectare en per jaar (kg N/ha.j)’. Een overzicht van de KL per

habitattype wordt weergegeven in de praktische wegwijzer voor de effectgroepen verzuring en

eutrofiëring (versie 3, d.d. 29/09/2016).

Voor aandachtsgebieden natuur die geen deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk is het volgende

toetsingskader van toepassing (Willems et al., 2011):

3 % < bedrijfsbijdrage ≤ 5 % van KL beperkte bijdrage beperkt negatief effect

Page 116: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 116 | 155

5 % < bedrijfsbijdrage ≤ 10 % van KL relevante bijdrage negatief effect

10 % < bedrijfsbijdrage < 50 % van KL belangrijke bijdrage aanzienlijk negatief effect

50 % van KL < bedrijfsbijdrage significante bijdrage significant negatief effect

De keuze voor 10 % wordt gemaakt omdat ongeveer 50 % van de depositie afkomstig is van het buitenland

en de rest van Vlaanderen. Dit geeft nog ruimte aan minimaal vier andere bedrijven voordat de KL

bereikt wordt. Indien meer dan 10 % van de KL door de inrichting zelf geleverd wordt, is het noodzakelijk

dat milderende maatregelen voorgesteld worden.

De keuze voor dit toetsingskader zorgt ervoor dat er eigenlijk cumulatief getoetst wordt. Er wordt

namelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er andere bedrijven in de omgeving aanwezig zijn

die ook een verzurende depositiebijdrage zullen hebben.

Voor Natura 2000-gebieden, meer specifiek voor habitatrichtlijngebieden, is volgend toetsingskader van

toepassing indien de actuele milieudruk hoger is dan de geldende grenswaarden (praktische wegwijzer

voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring (versie 2, d.d. 24/02/2015)):

Tabel 54 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities

aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van het getroffen gevoelige habitat

hervergunning uitbreiding nieuw

niet relevant vlgs. depositiescan

niet significant niet significant niet significant

X < 3 % niet significant niet significant significant

3 < X < 50 % geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019

niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30 % van de oorspronkelijk vergunde toestand

significant indien de emissiereductie minder is dan 30 %

significant

X > 50 % geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016

significant significant

Indien de actuele milieudruk lager is dan de grenswaarde, dan is er ruimte voor uitbreiding, tot zover de

KL nergens binnen de toetszone overschreden wordt. In het studiegebied blijkt dat de totale

stikstofdepositie op het dichtstbij gelegen punt in het SBZ meer dan 50 kg N/ha.j bedraagt. Rekening

houdend met de van toepassing zijnde kritische lasten binnen het studiegebied kan besloten worden dat

de actuele milieudruk hoger is dan de grenswaarden, dus dat bovenstaand significantiekader van

toepassing is.

Om de impact in de gewenste situatie ter hoogte van het habitatrichtlijngebied in te kunnen schatten

wordt een modelering uitgevoerd met IMPACTSCORE NH3. Aan de hand van dit model wordt dan de

verzurende en vermestende depositie in de gewenste situatie berekend in de omgeving van het project,

en eveneens ter hoogte van het habitatrichtlijngebied. Ter hoogte van de overige elementen wordt de

depositie berekend aan de hand van IFDM, zoals beschreven onder 7.3.3.

Page 117: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 117 | 155

11.3.3 Verdroging

De verdrogende invloed van de inrichting op natuurwaarden in de omgeving van de inrichting werd reeds

kort aangehaald bij de discipline water. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een

kwetsbaarheidsbenadering. Er bestaat een verdrogingskwetsbaarheidskaart voor Vlaanderen die werd

opgesteld op basis van de gevoeligheid en de waardering van een ecotoop. De kwetsbaarheidsgetallen

variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.4 Rustverstoring

Het voorspellen en beoordelen van de effecten door rustverstoring is niet eenduidig. Net zoals bij

mensen is verstoring voor dieren een ‘subjectieve’ ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en

gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. De

drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 dB(A), voor weidevogels is de

drempelwaarde 47 dB(A). Als gemiddelde waarde kan de 45 dB(A)-contour genomen worden.

11.3.5 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

Tabel 55 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

deelaspect onderdeel beoordelingskader

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

directe aantasting

aanzienlijk negatief effect: permanent verlies zeer kwetsbaar ecotoop

negatief effect: permanent verlies kwetsbaar ecotoop

beperkt negatief effect: verlies weinig kwetsbaar ecotoop of tijdelijk verlies ecotoop

geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting ecotoop of verlies niet kwetsbaar ecotoop

verzurende en vermestende depositie buiten SBZ (HRG)

X > kritische last: zeer significante bijdrage (zeer significant negatief effect)

X > 50 % van de kritische last: significante bijdrage (significant negatief effect)

50 % > X > 10 % van de kritische last: belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect)

5 < X ≤ 10 % van de kritische last: relevante bijdrage (negatief effect)

3 < X ≤ 5 % van de kritische last: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect)

X ≤ 3 % van de kritische last: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect)

verzurende en vermestende depositie binnen SBZ (HRG)

X > 50 % van de kritische last: significant

3 < X ≤ 50 % van de kritische last: niet significant indien de emissiereductie meer of gelijk is aan 30 % van de vergunde toestand

X ≤ 3 % van de kritische last: niet significant

verdroging

door bemaling en/of grondwaterwinning

aanzienlijk negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. zeer verdrogingskwetsbare eenheid

negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. verdrogingskwetsbare eenheid

beperkt negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. weinig verdrogingskwetsbare eenheid

geen of verwaarloosbaar effect: grondwatertafeldaling ≤ 5 cm

rustverstoring zie discipline geluid

Page 118: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 118 | 155

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

11.4.1 Direct ecotoopverlies

Er worden drie nieuwe varkensstallen gebouwd op percelen die volgens de kwetsbaarheidskaart voor

ecotoopverlies niet tot weinig kwetsbaar zijn aan ecotoopverlies. Tevens wordt één van de nieuwe

stallen deels gebouwd op de locatie van een oude stal die zal worden afgebroken, en worden de andere

stallen gebouwd tussen de bestaande stallen in. Er is bijgevolg sprake van een beperkt negatief effect.

11.4.2 Verzurende en vermestende depositie

Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen voor de aanwezige

aandachtsgebieden in het studiegebied. Dit betreft de habitattypen volgens de habitatkaart, de regionaal

belangrijke biotopen en potentiële habitats binnen het studiegebied (1,5 km), alsook specifiek voor

voorliggend project het habitatrichtlijngebied en het natuurgebied en bosgebied volgens gewestplan. Een

weergave van de verzurende en de vermestende depositie is terug te vinden op Bijlage 27 en 28.

Een uittreksel uit IMPACTSCORE NH3 voor de gewenste situatie kan teruggevonden worden in Bijlage 29a,

en de resultaten worden grafisch weergegeven in Bijlage 29b (actueel habitat) en Bijlage 29c (voorlopige

zoekzone). Op basis van de Bijlage 29a kan er vastgesteld worden dat de impactscore 1,58 % bedraagt, en

dat de bijdrage ter hoogte van de actuele gebieden 1,99 % bedraagt in de gewenste situatie, en aldus als

niet significant aanzien worden. Er geldt een verwaarloosbaar effect ter hoogte van SBZ-H.

De verzurende en vermestende depositie ter hoogte van niet-aandachtsgebieden, worden weergegeven in

Tabel 56 en Tabel 57.

Tabel 56: Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebieden (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie

element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

huidige situatie gewenste situatie

mbb* %KL** mbb* %KL**

binnen aandachtsgebied volgens gewestplan: natuurgebied of bosgebied

4030 Droge Europese heide 1.071 92,0 8,6 74,9 7,0

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

1.857 66,0 3,6 44,8 2,4

buiten aandachtsgebied

3130 Oeverkruidgemeenschappen of eenjarige dwergbiezen vegetaties

571 39,6 6,9 34,8 6,1

4010 Noord-Atlantische vochtige heide

786 31,0 3,9 27,6 3,5

6230 Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond

857 28,9 3,4 25,4 3,0

6430 Nitrofiele boszomen, zoomvormende ruigtes of rietlanden

1.857 22,2 1,2 18,0 1,0

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

1.857 26,6 1,4 21,2 1,1

rbbhc regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland

2.157 21,6 1,0 18,2 0,8

rbbhf regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met

2.400 22,2 0,9 18,0 0,8

Page 119: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 119 | 155

element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

huidige situatie gewenste situatie

mbb* %KL** mbb* %KL**

graslandkenmerken

rbbmc regionaal belangrijk biotoop grote zeggenvegetaties

/ 22,2 / 18,0 /

*mbb = maximale bijdragen MTE (Zeq/ha.j)

** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); >

10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage); > KL (zeer significante bijdrage)

Tabel 57 Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie

element verklaring KL

(kg N/ha.j)

huidige situatie gewenste situatie

mbb* %KL** mbb* %KL**

binnen aandachtsgebied volgens gewestplan: natuurgebied of bosgebied

4030 Droge Europese heide 15,0 1,29 8,6 1,05 7,0

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

26,0 0,31 1,2 0,26 1,0

buiten aandachtsgebied

3130 Oeverkruidgemeenschappen of eenjarige dwergbiezen vegetaties

8,0 0,55 6,9 0,49 6,1

4010 Noord-Atlantische vochtige heide

11,0 0,43 3,9 0,39 3,5

6230 Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond

12,0 0,40 3,3 0,36 3,0

6430 Nitrofiele boszomen, zoomvormende ruigtes of rietlanden

26,0 0,31 1,2 0,25 1,0

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

26,0 0,37 1,4 0,31 1,2

rbbhc regionaal belangrijk biotoop dotterbloemgrasland

20,0 0,30 1,5 0,26 1,3

rbbhf regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken

34,0 0,31 0,9 0,25 0,7

rbbmc regionaal belangrijk biotoop grote zeggenvegetaties

/ 0,31 / 0,25 /

*mbb = maximale bijdragen MTE (Zeq/ha.j)

** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); >

10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage); > KL (zeer significante bijdrage)

Er kan opgemerkt worden dat de wijzigingen op de MTE een daling van de verzurende en vermestende

depositie met zich mee brengen. In natuurgebied en bosgebied volgens gewestplan wordt zowel in de

huidige als in de gewenste situatie een relevante bijdrage aan de kritische lasten inzake verzuring en

vermesting verwacht ter hoogte van habitattype ‘4030’. Ter hoogte van habitattype ‘91E0’ wordt enkel

in de huidige situatie een beperkte bijdrage verwacht inzake verzuring. Voor de gewenste situatie

(verzuring en vermesting) en voor de huidige situatie inzake vermesting worden ter hoogte van dit

habitattype enkel verwaarloosbare effecten verwacht.

Page 120: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 120 | 155

Buiten aandachtsgebied wordt er in de huidige en gewenste situatie ter hoogte van habitattype ‘3130’

een relevante bijdrage verwacht inzake verzuring in vermesting. Ter hoogte van habitattype ‘4010’ wordt

buiten aandachtsgebied in beide situaties een beperkte bijdrage verwacht aan de kritische lasten voor

verzuring en vermesting. Ter hoogte van de overige habitattypes worden geen of verwaarloosbare

effecten verwacht.

11.4.3 Verdroging

In het hoofdstuk met betrekking tot de discipline water (hoofdstuk 9.1.4.1) werd aangehaald dat de

invloedsstraal van de bemaling bij het bouwen van de nieuwe stallen ingeschat kan worden op 9 m. De

gronden waarover de bemalingskegel zich uitstrekt beperken zich tot de bedrijfseigen gronden, die

omschreven worden als “niet kwetsbaar” (noordelijk deel) tot “niet tot weinig kwetsbaar met zeer

kwetsbare elementen” (zuidelijk deel naar de gracht toe) voor verdroging.

Uit de berekening van de grondwatertafeldaling blijkt dat de straal van de spreidingskegel met een

grondwatertafeldaling van meer dan 5 cm respectievelijk 787 en 1.350 m bedraagt in de huidige en

gewenste situatie. Gezien het echter een gespannen laag betreft, worden er geen verdrogende effecten

ter hoogte van het maaiveld verwacht. Er geldt een verwaarloosbaar effect.

11.4.4 Rustverstoring

Wordt gekeken naar de geluidskwetsbaarheidskaart dan kan vastgesteld worden dat de inrichting

grotendeels gelegen is in een zone die zeer kwetsbaar is voor geluidsverstoring. Er wordt echter niet

verwacht dat er significante rustverstoring voor avifauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal

optreden. Voor de inrichting zelf is het ook van belang dat de dieren zo weinig mogelijk gestoord worden

waardoor geluid op de inrichting beperkt wordt. Tijdens de bouw van de stallen kan er wel tijdelijk

rustverstoring optreden, maar dit is van voorbijgaande aard. Er is dus sprake van een tijdelijk aanzienlijk

negatief effect.

11.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 11.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die optreden op

het gebied van de discipline fauna en flora. De effectbeoordeling wordt nog eens samengevat in Tabel

58.

Tabel 58 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

beperkt negatief effect

verzurende depositie

binnen aandachtsgebied SBZ-H

binnen aandachtsgebied volgens gewestplan

buiten aandachtsgebied

HABITATRICHTLIJNGEBIED

niet significant

NATUURGEBIED/BOSGEBIED

huidige situatie: negatief effect

gewenste situatie: negatief effect

huidige situatie: negatief effect

gewenste situatie: negatief effect

vermestende depositie

binnen aandachtsgebied SBZ-H

HABITATRICHTLIJNGEBIED

niet significant

Page 121: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 121 | 155

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

binnen aandachtsgebied volgens gewestplan

buiten aandachtsgebied

NATUURGEBIED/BOSGEBIED

huidige situatie: negatief effect

gewenste situatie: negatief effect

huidige situatie: negatief effect

gewenste situatie: negatief effect

verdroging

door bemaling en/of grondwaterwinning

verwaarloosbaar effect

rustverstoring verwaarloosbaar effect, tijdelijk aanzienlijk negatief effect tijdens de bouwfase

11.6 Milderende maatregelen

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

In beide situaties worden er ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast om de emissie van ammoniak

naar de lucht te beperken (terug te vinden in de ‘lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie’ –

Ministerieel besluit van 19/03/2004 – bijlage I. Belgische Staatsblad 14.10.2004). Hierbij blijft een goede

bedrijfsvoering echter nog steeds van essentieel belang. In de huidige situatie is stal 5 voorzien van twee

chemische luchtwassers. Voor deze wassers kan een ammoniakemissiereductie van 70 % in rekening

worden gebracht. In de gewenste situatie zal de stallucht van stallen 4, 5, 6 en 7 over twee biobedden

gebracht worden, waarvoor een ammoniakemissiereductie van 70 % in rekening kan gebracht worden. De

lucht van stallen 4 en 5 zal gestuurd worden over het biobed naast stal 5. De lucht van stallen 6 en 7 zal

gestuurd worden over het biobed naast stal 7.

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Gezien de wijzigingen op de MTE een daling van de verzurende en vermestende depositie met zich mee

zouden brengen, en de MTE reeds grote inspanningen zal doen in de gewenste situatie (het plaatsen van

twee biobedden), worden er geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

Page 122: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 122 | 155

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer weidse

zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf kan deze een sterke impact hebben

op de omgeving. Een drietal effectgroepen kunnen afgelijnd worden vanuit het Richtlijnenboek

landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie (Schute et al., 2006):

het landschap als relatiesysteem;

erfgoedaspecten;

perceptieve aspecten.

De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, foto’s van de

omgeving (zicht naar de inrichting en van de inrichting weg vanuit de verschillende relevante richtingen),

de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele Landschappen in

Vlaanderen (Antrop et al., 2002), … Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst.

Tevens wordt dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, ... typerend

voor de bedrijfsomgeving. De voornaamste gegevensbronnen die hiervoor gebruikt worden, zijn:

eigen terreinwaarnemingen + foto’s;

lijst van beschermde monumenten en landschappen;

Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen);

Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop et al., 2002);

Centraal Archeologische Inventaris;

topografische kaart.

De MTE is gelegen in het traditionele landschap ‘Land van Turnhout-Poppel (code 310030, Antrop et al.,

2002). Dit gebied wordt gekenmerkt door een nagenoeg vlakke topografie en blokvormige patronen van

vegetatieschema’s en open ruimten van sterk wisselende omvang. Het vlakke landschap bestaat uit grote

compartimenten zoals wijdse zichten in landbouwzones gekenmerkt door grote blokvormige percelen,

uitgestrekte natuurgebieden op droge zandgronden (heide en bos vooral in het westelijk deel) en talrijke

waterplassen.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal

wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele

landschap, namelijk:

Conflicten tussen bewoning, infrastructuur en (bio)industrie kan gebufferd worden met

groenschermen en concentratie van elementen;

Aanpak mestproblematiek.

Met zijn aanduiding van de verschillende relictzones kan de landschapsatlas beschouwd worden als een

landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten

gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient

Page 123: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 123 | 155

hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er

vroeger was.

Binnen een straal van één kilometer rondom de MTE bevindt zich één element dat op de lijst van het

bouwkundig erfgoed opgenomen is, namelijk de ‘Afspanning/Brouwerij De Zwaan’ (Bijlage 7). Op 20 m

ten oosten van de MTE bevindt zich de ankerplaats ‘Domein Zwart Goor-Rondpunt’. Ten Z van de site

bevinden zich op respectievelijk 320 m en 550 m, de relictzone ‘Bovenloop van de Mark’ en het lijnrelict

‘De Mark’. Tevens bevindt zich op 440 ten O van de site de relictzone ‘Ontginningsblok 't Zwart Goor,

Baarlse Heide en Het Geheul’. Het puntrelict “Pannenhuis” is gelegen op ca. 770 m ten Z van de site

(Bijlage 8).

12.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van het project). Het wordt daarna

lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond het project te vatten. Die wordt bepaald

door de afstand van waarop het project als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar

is. Mocht deze zone kleiner zijn dan de invloedssfeer voor andere disciplines zoals bodem en water, dan

wordt het studiegebied verder uitgebreid om ook deze invloedssferen te omvatten. Tenslotte wordt het

uitgebreid totdat alle landschappelijke structuren die gedeeltelijk binnen de effectenzone vallen,

volledig in het studiegebied opgenomen zijn. In praktijk wordt meestal een straal van 1 km beschouwd.

Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens

worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de

nabijheid van de projectlocatie beschreven (± 1 km). Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan

aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde. Moest blijken dat deze

straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten)

onderzocht worden. De visuele waarnemingsaspecten, waaronder het uitzicht van de inrichting alsook de

waarneming van de inrichting vanuit nabijgelegen woningen, worden mee opgenomen in de

effectbeschrijving. Verder wordt eveneens indien relevant aandacht besteed aan het bouwkundig erfgoed

en archeologie.

12.3 Methodiek en significantiekader

De impact die een intensief veeteeltbedrijf heeft op het landschap is niet kwantitatief in te schatten.

Effectvoorspelling dient bijgevolg kwalitatief te gebeuren.

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem

Er wordt nagegaan of het project relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Met betrekking

tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd.

Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Voorbeelden van

functionele structuren zijn de transportstromen langs wegen, de connectiviteit van lineair groen, de

erosie- en sedimentatiedynamiek op een helling. Temporele structuren beschrijven veranderingen in

functie van de tijd, zoals de ontwikkeling van een helling of valleivorm, de groei van een nederzetting,

etc. Dergelijke impact zal voornamelijk een rol spelen bij de inplanting van een nieuwe inrichting.

12.3.2 Erfgoedaspecten

Hierbij wordt onderzocht of het project aanleiding geeft tot een verlies van erfgoedwaarde. Er dient

rekening gehouden te worden met drie soorten ‘erfgoedwaarden’:

landschap;

Page 124: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 124 | 155

bouwkundig erfgoed;

archeologie.

Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het

bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. Onder landschap worden de beschermde landschappen,

beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en

dorpsgezichten gerekend. Als archeologisch erfgoed worden alle overblijfselen, voorwerpen en andere

sporen van de mens uit het verleden beschouwd. Voorts worden de ankerplaatsen vermeld.

Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen en voor archeologische erfgoed verborgen

erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles, …) impliceert het inschatten van het

mogelijk waardeverlies.

12.3.3 Perceptieve aspecten

Het wijzigen van de visuele kenmerken van zijn omgeving is evenwel de belangrijkste effectgroep binnen

de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

Het is belangrijk om na te gaan in welke mate de inrichting een invloed zal hebben op zijn omgeving. De

impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, ...) op het landschap kan immers

groot zijn, aangezien het platteland niet alleen door land- en tuinbouwers wordt gebruikt, maar ook door

plattelandsbewoners en recreanten. Hierbij is een goede integratie van de landbouwconstructies ten

zeerste aangewezen, rekening houdend met een goede ruimtelijke bundeling, aangepaste

volumewerking, vormgeving, materiaalgebruik en kleurstelling van de bedrijfsgebouwen en een integraal

landschapsplan met streekeigen beplantingen.

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Tabel 59 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving beoordelingskader

het landschap als relatiesysteem

inschatting van effecten veroorzaakt door aanwezigheid stallen (bedrijf) op het landschap als geheel

aanzienlijk negatief effect: grote verstoring landschappelijke structuren en/of relaties

negatief effect: matige verstoring landschappelijke structuren en/of relaties

beperkt negatief effect: geringe verstoring landschappelijke structuren en/of relaties

geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring landschappelijke structuren en/of relaties

erfgoedaspecten

landschap aanzienlijk negatief effect: grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

negatief effect: matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

beperkt negatief effect: beperkte verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

bouwkundig erfgoed

aanzienlijk negatief effect: grote verstoring bouwkundige erfgoedwaarde of beschermde entiteit

negatief effect: matige verstoring bouwkundige erfgoedwaarde of beschermde entiteit

beperkt negatief effect: beperkte verstoring bouwkundige erfgoedwaarde of beschermde entiteit

geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring bouwkundige erfgoedwaarde of beschermde entiteiten

archeologie

aanzienlijk negatief effect: grondwerkzaamheden t.h.v. gekende archeologische site

Page 125: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 125 | 155

deelaspect omschrijving beoordelingskader

negatief effect: grondwerkzaamheden of werkzaamheden t.h.v. gekende historische elementen

beperkt negatief effect: grondwerkzaamheden beperkt in omvang en in diepte

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwerkzaamheden of grondwerkzaamheden t.h.v. reeds verstoorde bodemzones

perceptieve aspecten visuele verstoring aanzienlijk negatief effect: drastische aantasting van integriteit, samenhang, landschapsbeeld

negatief effect: aantasting van integriteit, samenhang, landschapsbeeld

beperkt negatief effect: beperkte aantasting van integriteit, samenhang, landschapsbeeld

geen of verwaarloosbaar effect: groenscherm bestaande uit streekeigen beplanting

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem

De inrichting is gelegen in het traditionele landschap “Land van Turnhout-Poppel”. De MTE ligt in een

open landbouwlandschap, dat doorspekt is met andere landbouwgerelateerde vestigingen. Rond de

gebouwen liggen akkers afgewisseld met weilanden. Het voorliggende project komt tegemoet aan de

wenselijkheden die geformuleerd werden voor dit landschap. Er wordt uitgegaan van geen of een

verwaarloosbaar effect.

12.4.2 Erfgoedaspecten

Landschap 12.4.2.1

Op 20 m ten oosten van de MTE bevindt zich de ankerplaats ‘Domein Zwart Goor-Rondpunt’. dit domein

betreft een voormalig bebost landgoed binnen een open landelijke omgeving.

Ten Z van de site bevinden zich op respectievelijk 320 m en 550 m, de relictzone ‘Bovenloop van de

Mark’ en het lijnrelict ‘De Mark’. Tevens bevindt zich op 440 ten O van de site de relictzone

‘Ontginningsblok 't Zwart Goor, Baarlse Heide en Het Geheul’. Het puntrelict “Pannenhuis” is gelegen op

ca. 770 m ten Z van de site (Bijlage 7).

De MTE is ontwikkeld uit drie verschillende bedrijven. Er wordt in de gewenste situatie gestreefd naar

een meer samenhangend geheel. Gezien de nieuwe stallen gebouwd zullen worden tussen de bestaande

stallen in, en de MTE zo een compact geheel zal vormen, zullen de wijzigingen van de MTE aldus weinig

bijkomende verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarde veroorzaken. Er geldt bijgevolg een

beperkt negatief effect.

Bouwkundig erfgoed 12.4.2.2

Binnen een straal van één kilometer rondom de MTE bevindt zich één element dat op de lijst van het

bouwkundig erfgoed opgenomen is, namelijk de ‘Afspanning/Brouwerij De Zwaan’, dat gelegen is op 750

m ten Z van de MTE (Bijlage 8). Gezien de minimale afstand van 750 m tot omliggend bouwkundig

erfgoed, zal het project hierop geen enkele invloed uitoefenen. Er geldt bijgevolg geen of een

verwaarloosbaar effect.

Archeologie 12.4.2.3

In de omgeving van de MTE zijn geen beschermde archeologische zones of sites gelegen. Om te

onderzoeken of er mogelijkerwijs archeologische vondsten te verwachten zijn, werd Geoportaal

Page 126: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 126 | 155

geraadpleegd. Hieruit bleek dat er in Merksplas op de grens tussen Zondereigen en Merksplas

archeologisch erfgoed gevonden is uit de brons- en ijzertijd en de middeleeuwen. Dit is buiten het

studiegebied gelegen. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect. Echter, het gekende

archeologisch erfgoed is slechts een fractie van het bestaande archeologisch erfgoed. Het ongekende

erfgoed is vele malen groter. Bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning of

verkavelingsvergunning moet de aanvrager zelf nagaan of een bekrachtigde archeologienota vereist is

voor dit project.

12.4.3 Perceptieve aspecten

Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een invloed heeft en zal hebben op zijn

omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, ...) op het

landschap kan immers groot zijn. De locatie van de inrichting in zijn ruimere omgeving wordt

geïllustreerd aan de hand van foto’s (Bijlage 9).

In de huidige situatie zijn er reeds vijf varkensstallen op de MTE aanwezig. De bestaande stallen liggen

allen aan de straatkant en werden parallel ten opzichte van elkaar gebouwd. Alle elementen op de site

zijn op een compacte en overzichtelijke manier gebouwd. Tussen enkele stallen is er in de huidige

situatie wel wat ruimte voorzien. Naar de toekomst toe wordt er voorzien in de afbraak van één oude stal

(stal 1), die in het uiterste zuiden van de MTE is gelegen. Tevens zal stal 4 worden afgebroken. Op deze

locatie zal vervolgens een nieuwe stal gebouwd worden, welke meer zal aansluiten op de bestaande

stallen. De ruimte tussen de stallen in de huidige situatie, zal in de gewenste situatie optimaal benut

worden en bebouwd worden met twee nieuwe varkensstallen (stal 6 en stal 7). Verder zullen aan de

achterzijde van de MTE (de west-kant) tevens twee biobedden geplaatst worden. Deze zullen aansluiten

aan een bestaande en aan een nieuwe stal. De nieuw te bouwen stallen en die biobedden worden

voorzien op gronden die momenteel gebruikt worden als akkers en weilanden. De omgeving van de site

wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik, waarbij weilanden afgewisseld worden met percelen

waar men aan akkerbouw doet.

De nieuwe constructies zullen gebouwd worden volgens een aantal tips zoals beschreven in de brochure

‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006):

streven naar gesloten, compact geheel: de nieuwe stallen worden gebouwd tussen de bestaande

stallen in. Alles wordt dus zo gesloten en compact mogelijk gehouden, en overbodige

landschappelijke versnijding wordt voorkomen;

geordende plaatsing van de gebouwen: dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp.

Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de gebouwen op de

inrichting. De drie nieuwe stallen komen parallel aan elkaar te liggen, en volgen dezelfde lijn als

de bestaande varkensstallen;

torensilo’s binnen bebouwing houden: de silo’s worden, in de mate van het mogelijke, binnen de

bebouwing geplaatst.

Naast de inplantingsplaats kunnen ook de vormgeving en materialen van de gebouwen een voorname rol

spelen in het visuele aspect. Op de inrichting worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt:

gelijke dakhelling gebruiken: de nieuwe stallen zullen een gelijke dakhelling hebben;

gebruik van dezelfde materialen en kleuren: de nieuwe stallen zullen met dezelfde kleuren en

materialen gebouwd worden als de meest recente stallen;

donkere dakstructuur: de daken zullen bestaan uit donkergrijze panelen zoals bij de bestaande

stallen;

Page 127: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 127 | 155

neutraal kleurgebruik torensilo’s: de silo’s zullen uitgevoerd worden met een neutrale kleur;

versieringen vermijden: de nieuwe stallen zullen strak en zonder onnodige versieringen

uitgevoerd worden.

Doordat de inrichting verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, zal de inrichting goed

geïntegreerd zijn in het landschap. Er wordt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect verwacht.

12.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 12.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die optreden op

het gebied van de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. De effecten worden nog

eens kort samengevat in Tabel 60.

Tabel 60 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

het landschap als relatiesysteem

inschatting van effecten veroorzaakt door aanwezigheid stallen (bedrijf) op het landschap als geheel

geen of verwaarloosbaar effect

erfgoedaspecten

landschap beperkt negatief effect

bouwkundig erfgoed geen of verwaarloosbaar effect

archeologie geen of verwaarloosbaar effect

perceptieve aspecten

visuele verstoring geen of verwaarloosbaar effect

12.6 Milderende maatregelen

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Het project zal geen aanzienlijke landschappelijke verstoring veroorzaken. Momenteel is er reeds een

gedeeltelijk groenscherm aanwezig aan de straatkant van de MTE. Er werd contact opgenomen met een

landschapsarchitect voor de aanleg van een aangepast groenscherm rond de nieuwe stallen. Na volledige

uitgroei van het groenscherm zal de MTE optimaal landschappelijk geïntegreerd zijn.

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Het groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen afgestorven delen opnieuw

aangeplant te worden. Er worden voorts geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

Page 128: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 128 | 155

13 Discipline mens

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Landbouwbedrijven oefenen een grote invloed uit op hun omgeving. Dit kan leiden tot hinder voor de

omwonenden, zoals stofhinder, geluidshinder en transport.

Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en algemeen bekomen

informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van de MTE beschreven. Hierbij wordt de MTE

beschreven in de omgeving waarbij rekening gehouden wordt met de woonfunctie, recreatie, landbouw,

overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie. De voornaamste gegevensbronnen die

hiervoor gebruikt zullen worden zijn:

eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente en milieudienst;

gewestplan;

wegenatlas;

orthofoto;

topografische kaart.

Inzake de referentiesituatie dient voornamelijk de ligging van de MTE ten opzichte van zijn omgeving te

worden beschreven: volgens het gewestplan is de MTE volledig gelegen in agrarisch gebied. Het dichtste

woongebied bevindt zich op 1.380 m ten zuidwesten van de inrichting. Op 620 m ten N en ten ZO

bevinden zich twee gebieden voor dagrecreatie, en op 1.040 m ten NW een gebied voor verblijfrecreatie.

De omgeving van het landbouwbedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik, voornamelijk

akkers en weilanden. Binnen een straal van 1 km rond de inrichting bevinden zich geen

industriegebieden. Binnen een straal van 300 m zijn twaalf bedrijfsvreemde woningen gelegen. De

verkeersbewegingen gerelateerd aan activiteiten op de inrichting zelf zullen in detail bij de

effectbespreking besproken worden.

13.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt.

Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich

echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving (circa 1

km) worden beschreven (meest nabijgelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen,

landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

13.3 Methodiek en significantiekader

De discipline mens is meer een integrerende discipline. Omdat de effecten inzake geluidshinder,

stofhinder en geurhinder al in de andere disciplines besproken worden, worden hier enkel de

belangrijkste resultaten herhaald. De geluidshinder inzake leveren en lossen van goederen wordt in de

discipline geluid en trillingen (hoofdstuk 10) onderzocht. Stof- en geurhinder werden reeds in de

discipline lucht beschreven (hoofdstuk 7).

In deze discipline zullen wel eventuele klachten, die ooit tegen het bedrijf geuit zijn, besproken worden.

Bij eventuele klachtenhistoriek, zal vermeld worden welke maatregelen er eventueel in het verleden

getroffen zijn om deze op te lossen of te voorkomen. Deze historiek wordt opgevraagd bij het

Page 129: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 129 | 155

gemeentebestuur en eventueel bij de milieu-inspectie. Naast de beoordeling van de klachtenregistratie,

zal ingezoomd worden op de verkeershinder.

De belangrijkste transporten op een landbouwbedrijf worden veroorzaakt door:

aan- en afvoer dieren;

aanvoer grondstoffen;

afvoer eindproducten;

afvoer afvalstoffen (mest, kadavers, ...).

Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het

productieproces van het bedrijf. De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg

onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op

de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg, …).

Bij de bespreking van de weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het

wegtype (autosnelweg, gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.)

vermeld.

Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de

inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen,

…), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen

bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de

voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de

verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder

de loep genomen.

Tabel 61 Significantiekader voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie gemeente

aanzienlijk negatief effect: gegronde klachten met betrekking tot hinder

verwaarloosbaar effect: geen of ongegronde klachten met betrekking tot hinder

transport verkeerssituatie (tot eerste grote weg)

aanzienlijk negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste wegen en doorheen gevoelig gebied (woongebied, ...)

negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste wegen en niet doorheen gevoelig gebied

beperkt negatief effect: transporten op grote wegen en doorheen gevoelig gebied

geen of verwaarloosbaar effect: transporten op grote wegen en niet doorheen gevoelig gebied

geluidshinder zie discipline geluid

geurhinder zie discipline lucht

stofhinder zie discipline lucht

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

13.4.1 Klachtenregistratie

Navraag bij de stad Merksplas en bij de Milieu-inspectie van de Provincie Antwerpen gaf aan dat er in het

verleden geen klachten geuit werden tegen de voorliggende bedrijven.

Page 130: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 130 | 155

13.4.2 Verkeershinder

Op de MTE worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens. Er

wordt gebruik gemaakt van twee routes. Enerzijds wordt voor 60 % van het transport gebruik gemaakt

van Hoekeinde (gemeenteweg) om naar Slagmolenstraat (gemeenteweg) te gaan. Vanaf Slagmolenstraat

kan de N124 (gewestweg) gevolgd worden, waarna, via het dorp Wortel en de gemeente Hoogstraten, de

N144 (gewestweg) bereikt wordt. Via de N144 bereikt men vervolgens de E19 (autostrade) (zie Bijlage 3).

40 % van het transport zal via Slagmolenstraat de N124 bereiken, en deze volgen door Merksplas en

richting Turnhout, tot de Ring van Turnhout (R13) bereikt wordt. Vanaf de Ring wordt via de N19

(gewestweg) de E34 bereikt (autosnelweg) (zie Bijlage 3).

De straat Hoekeinde is een gemeenteweg die tussen landbouwgebieden en akkers loopt. Deze weg is

uitgerust met fietssuggestiestroken voor beide richtingen. Deze stroken wijzen de bestuurders dat er

mogelijk fietsers aanwezig zijn, en dat dus wordt aangewezen om goed op te letten. De Slagmolenstraat

beschikt niet over deze stroken. Het betreft echter nog steeds een gemeenteweg tussen

landbouwgebieden en akkers. Beide straten zijn gelegen in agrarisch gebied volgens het gewestplan. De

N124, de N144 en de N19 zijn overal uitgerust met ruim aangelegde fietspaden, waar meestal zelfs een

berm tussen het fietspad en de autoweg ligt. In de dorpskern van Wortel en het centrum van Merksplas

zijn er overal fietspaden aanwezig die gescheiden worden door een berm. In het centrum van

Hoogstraten zijn er niet overal fietspaden afgebakend, maar er wordt hier wel een snelheidsbeperking

opgelegd. Beide transportroutes bestaan voornamelijk uit grote banen die goed uitgerust zijn voor zowel

plaatselijk als voor vrachtverkeer.

Beide routes gaan voornamelijk door agrarisch gebied. De eerste route loopt even door woongebied bij

samenkomst van de Slagmolenstraat op de N124. Vervolgens gaat de N124 verder door agrarisch gebied,

waarbij de baan nog tweemaal door woongebied gaat wanneer de route de dorpskern van Wortel en het

centrum van Hoogstraten passeert. De tweede route loopt door het centrum van Merksplas (woongebied).

De wegen door de woongebieden zijn echter grotendeels uitgerust met fietspaden die gescheiden worden

door middel van een berm. De wegen zijn door de gemeenten aangepast aan het verkeer, aangezien er

weinig andere grote wegen deze gemeenten met elkaar verbinden.

De gebruikte transportroutes zullen in beide situaties gelijk zijn. Er is bijgevolg een beperkt negatief

effect in beide situaties.

Tabel 62 geeft een inschatting van de jaarlijkse transportbewegingen die noodzakelijk zullen zijn ten

behoeve van de MTE.

Tabel 62 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

huidige situatie gewenste situatie

aanvoer krachtvoeder 110 151

aanvoer verpakkingen 8 11

aanvoer stookolie 2 3

afvoer vleesvarkens 50 66

afvoer zeugen 20 10

afvoer kadavers 52 52

afvoer mengmest 182 253

totaal 424 546

8,2 transporten/week 10,5 transporten/week

Page 131: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 131 | 155

Wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse

transporten toeneemt van 8,2 naar 10,5.

13.4.3 Geurhinder

Door wijziging en uitbreiding van de MTE, wordt een grote daling van de totale geuremissie van de MTE

verwacht. Tevens wordt na de voorziene wijzigingen een sterke afname van de geurconcentratie

verwacht ter hoogte van alle omliggende indicatorwoningen. Deze daling komt voornamelijk voort uit de

plaatsing van de twee biobedden, waarover de stallucht van vier stallen zal worden gebracht. Deze

geurconcentratiewijziging wordt als aanvaardbaar aanzien.

Wanneer we het aantal woningen binnen afgebakende geurhinderzones bekijken in de gewenste situatie,

blijkt dat er geen woningen in matig geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn. Binnen hoog geurgevoelig

gebied wordt er binnen de zone waar een aanzienlijk negatief effect wordt ondervonden, een afname

met 30 woningen verwacht. In laag geurgevoelig gebied neemt het aantal woningen in de zone met een

beperkt negatief effect af met 18 woningen. In de zone met een negatief effect wordt een afname met

vijf woningen verwacht en in de zone met een aanzienlijk negatief effect een afname met zes woningen.

In alle afgebakende hinderzones daalt het aantal woningen dus met de beoogde uitbreiding, wijziging en

hernieuwing.

13.4.4 Stofhinder

Inzake de aftoetsing aan de jaargemiddelde PM10-norm van 40 µg/m³: In de huidige situatie zijn er twee

woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide bedrijfswoningen van de MTE.

In de zone met een beperkt negatief effect zijn twee omliggende woningen gelegen. In de gewenste

situatie komt één van de bedrijfswoningen in de zone met een beperkt negatief effect te liggen. Er

liggen in deze situatie twee omliggende woningen en een bedrijfswoning in de zone met een beperkt

negatief effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met een aanzienlijk negatief effect, maar

hierin zijn geen woningen gelegen.

Inzake de aftoetsing aan het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10 (31,3 µg/m³): In de huidige situatie

zijn er twee woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide bedrijfswoningen

van de MTE. In de zone met een beperkt negatief effect zijn drie omliggende woningen gelegen. In de

gewenste situatie is er één omliggende woning minder in de zone met een beperkt negatief effect

gelegen. Er liggen in deze situatie dus twee omliggende woningen in de zone met een beperkt negatief

effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met een aanzienlijk negatief effect, maar hierin

zijn geen woningen gelegen.

Inzake de aftoetsing aan de jaargemiddelde PM2,5-norm van 25 µg/m³: In de huidige situatie zal de

immissieconcentratie aan PM2,5 nergens hoger zijn dan 1 % van de norm. In de gewenste situatie zullen er

zones zijn waarin een beperkt negatief en een negatief effect geldt, maar in deze zones zijn geen

woningen gelegen.

In de omgeving van de inrichting bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 22

µg/m³ en voor PM2,5 11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door de MTE zelf

bedraagt 2,6 µg/m³ in de huidig vergunde situatie en 17,2 µg/m³ in de gewenste situatie. Er zijn dus

geen zones waar de jaargemiddelde PM10-norm, cumulatief gezien (d.i. rekening houdende met de

gemeentelijke achtergrondconcentratie) overschreden wordt. Het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10

(31,3 µg/m³) wordt wel overschreden in de gewenste situatie, maar dit is slechts ter hoogte van een

emissiepunt, en in deze zone zijn dus geen woningen gelegen. Voor PM2,5 bedraagt de maximale

concentratie veroorzaakt door de MTE 0,20 µg/m³ in de huidige situatie en 2,22 µg/m³ in de gewenste

situatie. De PM2,5-norm van 25 µg/m³ wordt nergens (cumulatief) overschreden.

Worden de richtwaarden inzake fijn stof vooropgesteld door de WGO in beschouwing genomen (20 µg

PM10/m³ en 10 µg PM2,5/m³), dan kan vastgesteld worden dat deze normen niet door het individueel

Page 132: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 132 | 155

bedrijf overschreden worden. De richtwaarden worden echter reeds overschreden door de huidige

achtergrondconcentratie ter hoogte van de site.

13.4.5 Geluidshinder

Wanneer de uitbreiding verkregen wordt, zal er nog steeds een aanzienlijk negatief effect gelden

omwille van de continue bronnen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning tijdens de nacht (net zoals in

de huidige situatie). Het geluidsdrukniveau zal wel dalen in de gewenste situatie ten opzichte van de

huidige situatie. Ter hoogte van de overige momenten kan gesteld worden dat, rekening houdend met de

onzekerheid van het model, de geluidsnormen overal gerespecteerd zullen worden voor de continue

bronnen in de gewenste situatie.

Wat de incidentele bronnen betreft geldt er voornamelijk bij het laden van de dieren een overschrijding

tijdens de nacht. Hierbij wordt aangeraden om de laadklep te voorzien van een elektrische lift en een

rubberen stootkussen, waardoor harde klappen vermeden kunnen worden.

13.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 13.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die optreden op

het gebied van de discipline mens. Tabel 63 geeft een samenvattend overzicht van deze effecten.

Tabel 63 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie verwaarloosbaar effect

transport

verkeerssituatie beperkt negatief effect

geurhinder bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect voor 68 woningen in de huidige situatie en 38 in de gewenste situatie (daling met 30 woningen)

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

beperkt negatief effect voor 69 woningen in de huidige situatie en 51 in de gewenste situatie (daling met 18 woningen)

negatief effect voor 53 woningen in de huidige situatie en 48 in de gewenste situatie (daling met 5 woningen)

aanzienlijk negatief effect voor 37 woningen in de huidige situatie en 31 woningen in gewenste situaties (daling met 6 woningen)

stofhinder PM10 (jaargemiddeld): individueel bedrijf

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningingen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen (waarvan één bedrijfswoning), negatief effect ter hoogte van één woning (bedrijfswoning)

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individueel bedrijf

huidig: beperkt negatief effect ter hoogte van drie woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

gewenst: beperkt negatief effect ter hoogte van twee woningen, negatief effect ter hoogte van twee woningen (beide bedrijfswoningen)

PM10 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente +

geen of verwaarloosbaar effect

Page 133: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 133 | 155

deelaspect omschrijving beoordelingskader

bedrijf)

PM10 (rekenkundig jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + bedrijf)

aanzienlijk negatief effect ter hoogte van een emissiepunt, maar in deze zone zijn geen woningen gelegen

PM2,5 (jaargemiddeld): individueel bedrijf

huidig: nergens zones waar de concentratie hoger is dan 1 % van de norm

gewenst: zones met beperkt negatief en negatief effect, maar hierin zijn geen woningen gelegen

PM2,5

(jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + bedrijf)

beperkt negatief effect ter hoogte van één woning, in de drie situaties

geluidshinder continue bronnen

huidige situatie:

overdag: beperkt negatief effect op 200 m van de perceelsgrens en rekening houdend met de onzekerheid van het model ook ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning;

‘s avonds: beperkt negatief effect op 200 m van de perceelsgrens en aanzienlijk negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

‘s nachts: overal een aanzienlijk negatief effect

gewenste situatie:

overdag: overal een verwaarloosbaar effect

‘s avonds: verwaarloosbaar effect op 200 m van de perceelsgrens en beperkt positief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning rekening houdend met de onzekerheid van het model;

‘s nachts: beperkt positief effect op 200 m van de perceelsgrens rekening houdend met de onzekerheid van het model en een aanzienlijk negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning

incidentele bronnen

huidige situatie:

overschrijding van de norm voor het vullen van de voedersilo’s ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning tijdens de dag, en overal voor het laden en lossen van de varkens tijdens de nacht

gewenste situatie:

geen overschrijding van de norm voor het vullen van de voedersilo’s overdag; overal een overschrijding van de norm voor het laden en lossen van varkens tijdens de nacht

13.6 Milderende maatregelen

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Volgende maatregelen werden in verleden getroffen of zijn voorzien:

Er wordt gebruikt gemaakt van twee transportroutes waarbij er zo snel mogelijk aansluiting

gezocht wordt tot de groter wegen in de omgeving;

In de huidige situatie is stal 5 voorzien van twee chemische luchtwassers. Voor deze wassers kan

een geur-, ammoniak-, PM10- en PM2,5-emissiereductie van respectievelijk 30 %, 70 %, 35 % en 30

% in rekening worden gebracht. In de gewenste situatie zal de stallucht van stallen 4, 5, 6 en 7

over twee biobedden gebracht worden, waarvoor een geur-, ammoniak-, PM10- en PM2,5-

emissiereductie van respectievelijk 95 %, 70 %, 60 % en 35 % in rekening kan gebracht worden;

Page 134: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 134 | 155

Er zal een bedrijfsintegratieplan opgesteld worden om de landschappelijke inkleding van de MTE

te versterken.

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Volgende maatregelen kunnen hier in overweging genomen worden:

bij vervanging van de ventilatoren, bewust opteren voor ‘geluidsarme’ ventilatoren. Dit door

technische fiches van verschillende ventilatoren te vergelijken;

bij aanpassingen aan het ventilatiesysteem, de overige ventilatoren die nu enkel aan- of

uitgeschakeld kunnen worden voorzien van frequentiesturing.

Page 135: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 135 | 155

14 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets

14.1 Algemene toelichting Watertoets

Telkens wanneer er op beleidsterreinen andere dan water een beslissing wordt genomen, moet deze

beslissing in het kader van het decreet ‘integraal waterbeheer’ aan een Watertoets worden

onderworpen. De Watertoets omvat door de koppeling aan het begrip “schadelijke effecten” een reeks

evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening

voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte– en

grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. Enkel betekenisvolle nadelige effecten worden

beoogd, om te vermijden dat de Watertoets wordt misbruikt als vrijgeleide om vergunningen te weigeren

of de goedkeuring van plannen te obstrueren. Deze Watertoets kan in het algemeen opgevat worden als

het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van mogelijke schadelijke

effecten van plannen op het watersysteem. Daarmee fungeert de Watertoets als een belangrijk

preventief instrument.

De uitvoering van de Watertoets wordt geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling

van nadere regels voor de toepassing van de Watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot

vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de Watertoets, vermeld in artikel 8 van het

Decreet van 18 juli 2003 betreffende het Integraal Waterbeleid (besluit van de Vlaamse Regering van 20

juli 2006 (B.S. 31/10/2006), in werking vanaf 1/11/06). Op 14 oktober 2011 werd een wijzigingsbesluit

inzake de watertoets goedgekeurd. Deze trad in werking op 1 maart 2012. In het wijzigingsbesluit werd

de aanbeveling om advies te vragen aan een waterbeheerder omgezet in adviesvraagplicht. Verder

werden met een samenvattend artikel in het besluit zelf de beoordelingsschema’s sterk vereenvoudigd en

werd de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden geactualiseerd en uitgebreid. Er werd een

aanvullende lijst met vergunningen en plannen die aan de watertoets moeten onderworpen worden

opgenomen. De inhoud van de waterparagraaf en het wateradvies werden afgestemd op de wijzigingen

aan het Decreet Integraal Waterbeleid van 2007.

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets

Onderstaand worden de voornaamste bedrijfsspecifieke aandachtspunten aangegeven met betrekking tot

de milieudoelstellingen zoals weergegeven in artikel 4 van de Kaderrichtlijn water. Deze

aandachtspunten dienen door de vergunningverlenende overheid in rekening gebracht te worden bij de

uitvoering van de Watertoets.

Bijlage I: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten

van een constructie, al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds, of het aanleggen van een

verharding. De MTE wenst drie nieuwe stallen te bouwen.

gewijzigd overstromingsregime: volgens de overstromingskaarten (www.gisvlaanderen.be) ligt de

locatie van de nieuw te bouwen stallen niet op mogelijk overstromingsgevoelig gebied;

gewijzigde afstromingshoeveelheid: er wordt voorzien in de bouw van drie nieuwe

varkensstallen. Het hemelwater dat in de huidige situatie neervalt op de dak van stal 5, wordt

opgevangen in een hemelwateropvangkelder van 240 m³. In de gewenste situatie zullen

bijkomend kelders van 220 m³ en van 143 m³ worden voorzien voor de opvang van het

hemelwater dat neerkomt op de daken van stal 2, 3, 4, 6 en 7, de woning, loods en garage;

gewijzigde infiltratie naar het grondwater: de nieuw te bouwen stallen zijn gelegen op

infiltratiegevoelige grond (kaart met infiltratiegevoelige gronden: www.gisvlaanderen.be); in de

gewenste situatie zullen twee infiltratiegrachten van 30 m² geplaatst worden.

Page 136: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 136 | 155

gewijzigd grondwaterstromingspatroon: de MTE is gelegen op grond die matig gevoelig is voor

grondwaterstroming.

Bijlage II: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd

materiaal of de wijziging van de vegetatie.

niet van toepassing.

Bijlage III: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging.

niet van toepassing.

Bijlage IV: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of

infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater.

buffering en infiltratie van oppervlakte- en hemelwater: het hemelwater dat in de huidige

situatie neervalt op de dak van stal 5, wordt opgevangen in een hemelwateropvangkelder van

240 m³. In de gewenste situatie zullen bijkomend kelders van 220 m³ en van 143 m³ worden

voorzien voor de opvang van het hemelwater dat neerkomt op de daken van stal 2, 3, 4, 6 en 7,

de woning, loods en garage. In de gewenste situatie zullen twee infiltratiegrachten van 30 m²

geplaatst worden;

Bijlage V: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het

oppervlaktewater of het grondwater.

niet van toepassing.

Bijlage VI: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning.

wijzigen van de grondwaterwinning: er wordt een uitbreiding van de grondwaterwinningen

aangevraagd van een totaal debiet van 11.956 m³/j naar 16.350 m³/j.

Bijlage VII: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de

structuurkwaliteit van de waterloop.

niet van toepassing.

Page 137: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 137 | 155

15 Natura 2000-toets

Op 750 m ten oosten van de MTE is het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske

en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” gelegen. Binnen een straal van 2 km rondom de

MTE zijn er verder geen Natura 2000-, VEN- of reservaatgebieden gelegen. De aandachtsgebieden worden

weergeven in Bijlage 26.

Het gewestplan (zie Bijlage 5) geeft aan dat op 1.290 m ten ZO van de MTE natuurgebied en op 480 m ten

O van de MTE bosgebied is gelegen.

In het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden

langs de Heerlese Loop” zijn voor volgende Europees te beschermen habitattypes (Bijlage I van het

Natuurdecreet) en soorten (Bijlage II) instandhoudingsdoelstellingen opgesteld (volgens het S-IHD-

rapport 21, opgemaakt door ANB):

3260: Submontane en laaglandrivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en

het Callitricho-Batrachion;

4010: Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix;

4030: Droge Europese heide;

6410: Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae);

6430: Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland;

6510: Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis);

7140: Overgangs- en trilveen;

7150: Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion;

9120: Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei

(Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion);

9190: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur;

91E0: Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion

incanae, Salicion albae);

1166: Kamsalamander – Triturus cristatus;

1042: Gevlekte witsnuitlibel – Leucorrhinia pectoralis.

Binnen de afbakening van het habitatrichtlijngebied worden de habitattypes binnen een straal van 2 km

rond de MTE 4010, 6430, 9120 en 91E0 aangetroffen.

Nemen we de zoekzones in beschouwing (versie 2 – voorlopige zoekzones), de perimeter per Europees te

beschermen soort en per Europees te beschermen habitat die gevrijwaard wordt met het oog op het

optimaal plaatsen van de instandhoudingsdoelen voor de SBZ, kunnen we vaststellen dat voor volgende

habitats zoekzones afgebakend zijn in de omgeving van de MTE: 6410, 6510, 9120_9190, 91E0 (Bijlage

29c).

Voorts zijn ook nog de regionaal belangrijke biotopen rbbhc (dotterbloemgrasland), rbbmr (rietland en

andere Phragmition-vegetaties) en rbbsf (moerasbos van breedbladige wilgen) gelegen binnen het SBZ en

binnen een straal van 1,5 km. Dit zijn vegetaties of habitats die weliswaar niet Europees te beschermen

zijn, maar die van belang zijn voor het Vlaamse natuurbehoud. Voor deze habitats worden geen doelen

geformuleerd. Deze regionaal belangrijke biotopen zijn echter wel van belang. Ze worden beschermd

door de Vlaamse natuurbehoudwetgeving in brede zin en vormen veelal een leefgebied van een Europees

te beschermen soort.

Page 138: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 138 | 155

De IMPACTSCORE NH3 gaf aan dat de maximale bijdrage van de MTE aan de kritische lasten ter hoogte

van het habitatrichtlijngebied 1,58 % bedraagt en 1,99 % is ter hoogte van de actuele gebieden. De MTE

levert dus geen significante bijdrage ter hoogte van het habitatrichtlijngebied.

Page 139: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 139 | 155

16 Overzicht en toetsing van de Beste Beschikbare Technieken

Strikt genomen dienen op voorliggend bedrijf de relevante BBT’s toegepast te worden (want GPBV-

inrichting). In Tabel 64 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke BBT’s die voor de veeteeltsector

gekend zijn. Ook wordt getoetst of het al dan niet op het voorliggend bedrijf gebruikt zal worden.

Tabel 64 Overzicht Beste Beschikbare technieken voor de veeteeltsector

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

water

opstellen van een waterbalansschema

nieuwe en bestaande installaties ja, zie figuur 1

grof vuil verwijderen door droog reinigen

nieuwe en bestaande installaties ja, na de ronde wordt het vuil eerst uit de stallen verwijderd

goed gebruik van de drinkwatervoorziening

nieuwe en bestaande installaties ja, past in een goede bedrijfsvoering

optimaliseren van de spoelwaterhuishouding van de melkinstallatie

melkveebedrijven niet van toepassing

gebruik maken van alternatieve waterbronnen

nieuwe en bestaande installaties regenwater wordt zo veel mogelijk aangewend

afvalwater

beperken van sapverliezen

nieuw en bestaand, veeteeltbedrijven die gebruik maken van kuilvoeder

niet van toepassing

vervuiling van de run-off van de kuilplaat beperken

BBT voor alle veeteeltbedrijven die een nieuwe kuilplaat aanleggen

het proper houden van de kuilplaat door schoonvegen en het goed afsluiten van de kuil na gebruik is BBT voor alle veeteeltbedrijven met een kuilplaat

niet van toepassing

perssappen en first flush van de kuilplaat opvangen en uitrijden op het land

BBT bij nieuwbouw kuilplaten

BBT bij bestaande kuilplaten, tenzij kan worden aangetoond dat het scheidingssysteem in het concrete geval niet economisch haalbaar is

niet van toepassing

afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land

nieuwe en bestaande installaties reinigingswater van de stallen wordt opgevangen en mee met de mest mee uitgereden op het land of afgevoerd naar de mestverwerking

melkspoelwater opvangen in de mestkelder

nieuwe en bestaande installaties bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afvalwater dat geen mestdeeltjes bevat, lozen op riool

BBT indien aansluiting op riool technisch haalbaar is en toegestaan is door de bevoegde overheid

er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd

verdunde fractie van de run-off van de kuilplaat en run-off van niet met mest bevuilde materialen beregenen op de weide

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af en infiltreert in de omliggende gronden

verdunde fractie van de run-off van de kuilplaat en run-off van niet met mest bevuilde

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af en infiltreert in de omliggende gronden

Page 140: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 140 | 155

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

materialen vertraagd afvoeren naar het oppervlaktewater

emissie van nutriënten naar water, bodem en lucht

opstellen van een nutriëntenbalans

nieuwe en bestaande installaties dit wordt opgemaakt in het kader van de mestbankaangiftes

toepassen van precisievoeding

nieuwe en bestaande installaties voeder wordt afgestemd op de behoefte van de dieren

vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen

nieuwe en bestaande installaties mestresten worden zo veel mogelijk opgeruimd, na iedere ronde wordt gereinigd

toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen varkens/pluimvee

BBT bij nieuwbouwstallen, volgens de specificaties gegeven in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004

in de huidige situatie wordt één stal uitgerust met twee chemische luchtwassystemen. In de gewenste situatie worden een bestaande stal en de drie nieuwe stallen aangesloten op twee biobedden (S-3)

voldoende mestopslagcapaciteit voorzien

nieuwe en bestaande installaties ja

afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag – optimalisatie van de mestopslag

nieuwe en bestaande installaties ja, de mestopslag is en zal afgesloten zijn

mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden

nieuwe en bestaande installaties ja

mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden

nieuwe en bestaande installaties ja

stof

optimaliseren van stallen en/of mestopslagplaatsen binnen de bedrijfslocatie

BBT voor nieuwe stallen en/of nieuwe opslagplaatsen

ja

stallucht afzuigen en behandelen met een gaswasser

BBT bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004 zijn opgenomen en indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt worden

in de huidige situatie wordt één stal uitgerust met twee chemische luchtwassystemen. In de gewenste situatie worden een bestaande stal en de drie nieuwe stallen aangesloten op twee biobedden (S-3)

energie

opstellen van energiebalans/uitvoeren van een energieaudit

nieuwe en bestaande installaties het uitvoeren van een energieaudit wordt aangeraden

optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in

bij nieuwbouwstallen ja

Page 141: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 141 | 155

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

mechanisch geventileerde stallen

regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen

nieuwe en bestaande installaties ja, periodieke controles zullen uitgevoerd worden

gebruik maken van een melkpomp/vacuümpomp met een toerentalregeling

melkbedrijven met een nieuwe melkinstallatie

niet van toepassing

gebruik maken van een voorkoeler

melkbedrijven met een nieuwe melkinstallatie

niet van toepassing

warmte recupereren uit de melkkoeler

nieuwe en bestaande installaties bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afval

afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren

nieuwe en bestaande installaties ja, het is in ieders voordeel dat de afvalstroom zo minimaal mogelijk gehouden wordt, en zo optimaal mogelijk afgevoerd wordt

Page 142: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 142 | 155

17 Monitoring en evaluatie

17.1 Controle

Door de overheid en door de geldende wetgevingen zijn er verschillende maatregelen opgelegd en

gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, die het (gedeeltelijk) mogelijk maken om op te volgen hoe de

MTE ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden verschillende relevante elementen

aangehaald en bondig toegelicht.

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau

Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst

te Merksplas. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze

klachten verder onderzoekt.

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau

Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt er specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring

voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te

worden (MINA-plan 2011-2015).

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater

Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietsmeter,

die het opgepompte volume grondwater bepaalt. De teller moet geplaatst worden vóór het eerste

aftappunt van het gewonnen grondwater. Vlarem II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting

moet voldoen (afd. 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de

kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te

behoeden.

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de

inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Er zijn geen

rubrieken vergund en er worden geen rubrieken aangevraagd die deze verplichting met zich mee

brengen.

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten

Dit meetnet laat toe de nitraatconcentratie in het oppervlaktewater te monitoren. Voor ieder

deelbekken waarvoor een representatief meetpunt bestaat kan globaal een conclusie gesteld worden met

betrekking tot de gemeten concentraties. Deze conclusie geldt echter voor het gehele deelbekken.

Enerzijds kan bij een eventuele overschrijding van de nitraatnorm (50 mg NO3-/l) niet specifiek

aangegeven worden welke percelen of bedrijven verantwoordelijk zijn, anderzijds wil het niet

overschrijden van de norm in het meetpunt ook niet zeggen dat de bemesting op al de percelen

reglementair is verlopen. Ze geven echter een richtinggevend beeld voor het gehele deelbekken.

Het dichtstbijzijnde MAP-meetpunt (83.850) is gelegen op ca. 1.180 m ten W van de site, in het

Druytsloopken (zie ook Bijlage 6). Uit metingen (2002 – 2016) van de nitraatconcentratie in dit punt blijkt

dat deze waarden, op één uitschieter na, doorgaans onder de norm blijven.

Page 143: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 143 | 155

18 Grensoverschrijdende effecten

De afstand van de MTE tot de Nederlandse grens (ten noorden) bedraagt minimaal 3,2 km. Enkele

disciplines worden hieronder verder toegelicht naar mogelijke grensoverschrijdende effecten.

Door wijziging en uitbreiding van de MTE, wordt een grote daling van de totale geur-, stof- en

ammoniakemissies van de MTE verwacht. Dit is grotendeels het gevolg van het voorzien van twee

biobedden in de gewenste situatie, waarover de stallucht van vier stallen zal worden gebracht.

Geur

De geurconcentratiewijziging van de huidige situatie naar de gewenste situatie wordt ter hoogte van alle

omliggende woningen (twaalf woningen binnen 300 m) als aanvaardbaar aanzien.

Wanneer we het aantal woningen binnen afgebakende geurhinderzones bekijken in de gewenste situatie,

blijkt dat er geen woningen in matig geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn. Binnen hoog geurgevoelig

gebied wordt er binnen de zone waar een aanzienlijk negatief effect wordt ondervonden, een afname

met 30 woningen verwacht. In laag geurgevoelig gebied neemt het aantal woningen in de zone met een

beperkt negatief effect af met 18 woningen. In de zone met een negatief effect wordt een afname met

vijf woningen verwacht en in de zone met een aanzienlijk negatief effect een afname met zes woningen.

In alle afgebakende hinderzones daalt het aantal woningen dus met de beoogde uitbreiding, wijziging en

hernieuwing.

Gezien de geurimmissieconcentratie zal dalen ten opzichte van de omliggende woningen, en gezien de

afstand tot de Nederlandse grens, worden er geen negatieve effecten voor geur verwacht ter hoogte van

deze grens of verder.

Stof

Gezien de afstand van de MTE tot de Nederlandse grens, en gezien de gewenste situatie overal een daling

van de stofimmissies met zich meebrengt, worden er geen negatieve effecten voor stof verwacht ter

hoogte van de grens of verder.

Fauna en flora

Gezien ter hoogte van het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven

met valleigronden langs de Heerlese Loop”, op 750 m van de MTE, geen significante effecten verwacht

worden, en de wijzigingen op de MTE een daling van de verzurende en vermestende depositie met zich

mee zouden brengen, worden geen negatieve effecten voor fauna en flora verwacht ter hoogte van de

grens of verder.

Water

De invloedsstraal rond de MTE waarbinnen er een grondwatertafeldaling optreedt rijkt niet tot aan de

grens. Gezien de afstand tot de grens, worden er geen grensoverschrijdende effecten verwacht voor de

discipline water.

Bodem, geluid en mens

Gezien de afstand van de MTE tot de Nederlandse grens, en rekening houdend met de besproken effecten

in de omgeving van de MTE voor de disciplines bodem, geluid en mens, worden geen negatieve effecten

voor deze discipline verwacht ter hoogte van de grens of verder.

Page 144: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 144 | 155

Er wordt niet verwacht dat er significante grensoverschrijdende effecten zullen plaatsvinden, rekening

houdend met de besproken effecten in de omgeving van de MTE en de afstand van de MTE tot de grens.

Page 145: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 145 | 155

19 Leemten in de kennis

Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van zowel geur, ammoniak als stof bestaat nog

wetenschappelijke onzekerheid. De emissiefactoren die gebruikt worden om de situatie op de MTE te

bepalen zijn algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. Ook inzake

kadaveropslag zijn geen kwantitatieve geuremissiecijfers bekend.

Kwantitatieve inschatting van cumulatieve (geur)effecten is moeilijk wegens de betrokkenheid van veel

verschillende elementen (met verschillende onbekende parameters) in eenzelfde bronnencluster. Bij

omliggende bedrijven is de exacte bedrijfssituatie namelijk niet gekend. Daarom wordt er voor deze

bedrijven steeds vertrokken van traditionele stalsystemen. De gemaakte cumulatieve inschattingen

zullen dan ook eerder beschouwd worden als ruwe aanwijzingen.

De geluidsniveaus van de geluidsbronnen op de MTE zelf zijn niet gemeten, maar zijn gebaseerd op

literatuurgegevens, technische brochures en eerdere metingen (op gelijkaardige bedrijven). In

combinatie met de mathematische wetmatigheden zal zo een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus

bekomen worden. Ook het achtergrondgeluidsniveau in de omgeving werd niet opgemeten, maar

ingeschat op basis van literatuurgegevens en aanwezige elementen in de omgeving van de site (vb.

industrieterrein, autosnelweg, …).

Om de mogelijke effecten te kunnen voorspellen, wordt gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel

IFDM. De resultaten die dit model genereert, kunnen als indicatie gebruikt worden om aan te duiden of er

al dan niet (bijkomende) hindereffecten zullen optreden, maar kunnen niet als absoluut geïnterpreteerd

worden. Het betreft hier namelijk een model, waarbij diverse aannames gehanteerd worden om tot een

zo correct mogelijke inschatting te komen van de te verwachten effecten, maar waarbij de nodige

voorzichtigheid gehanteerd moet worden bij de interpretatie van de bekomen resultaten.

In de huidige situatie dienen er nog geen peilbuizen aanwezig te zijn. In de gewenste situatie heeft de

MTE meer dan 2.500 varkens en dienen er dus overeenkomende met art. 5.9.7.1. Vlarem II peilbuizen

aanwezig te zijn op de MTE. Dit laat toe dat in de toekomst het grondwater regelmatig gecontroleerd kan

worden om eventuele negatieve beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit door lekkende mestkelders te

detecteren.

Er zijn geen stofreductiepercentages voorhanden voor een biobed. Er wordt gebruik gemaakt van de

stofreductiepercentages van een biologische wasser (60 % PM10-reductie en 35 % PM2,5-reductie).

Samenvattend kan echter gesteld worden dat, hoewel er een aantal leemten en onzekerheden zijn, deze

geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming van de verschillende milieueffecten.

Page 146: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 146 | 155

20 Tewerkstelling- en investeringsrapport

20.1 Tewerkstelling

Momenteel wordt de MTE uitgebaat door één persoon. In de gewenste situatie zullen twee personen

werkzaam zijn op de MTE.

20.2 Investeringen

De voornaamste investeringen in voorliggend project zijn:

het bouwen van een drie nieuwe varkensstallen met bijhorende verhardingen en geassocieerde

infrastructuur (opvangen regenwater en reinigingswater, voederinstallaties, silo’s, …);

het voorzien van een twee biobedden (S-3) op deze nieuwe stallen en op één bestaande stal.

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen

De MTE evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische

boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn

productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren.

Page 147: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 147 | 155

21 Conclusie

De milieutechnische eenheid (MTE) Den Tweesprong bvba, bestaande uit drie varkensbedrijven gelegen

langsheen Hoekeinde 61, Hoekeinde 65 en Hooghoekeinde 1 te Merksplas, is momenteel vergund voor het

houden van 456 zeugen (124 kraamzeugen en 332 guste/dragende zeugen), 2 beren en 4.284 andere

varkens (72 jonge zeugen en 4.212 vleesvarkens). Tevens worden er in de MTE 1.712 biggen gehuisvest.

Deze dieren worden gehouden in vijf stallen. Vier van deze stallen zijn traditioneel uitgevoerd en worden

mechanisch geventileerd, waarbij de lucht verticaal wordt uitgestoten. De vijfde stal is uitgerust met

twee chemische (zure) luchtwassystemen (S-2) met verticale uitstoot. Naar de toekomst toe wordt er een

uitbreiding en wijziging aangevraagd tot 436 zeugen (140 kraamzeugen en 296 guste/dragende zeugen), 4

beren en 5.832 andere varkens (124 jonge zeugen en 5.708 vleesvarkens). Tevens zullen er in de MTE

1.984 biggen worden gehuisvest. Om deze uitbreiding en wijziging te kunnen realiseren worden er twee

stallen afgebroken en drie nieuwe stallen gebouwd. In de gewenste situatie zullen er twee biobedden (S-

3) worden geplaatst, waar de lucht van de vijfde stal en van de drie nieuwe stallen doorheen zal worden

geleid. De lucht van stallen 4 en 5 zal door het biobed naast stal 5 worden geleid. De lucht van stallen 6

en 7 zal doorheen biobed naast stal 7 worden geleid. In totaal zullen er dus zes stallen aanwezig zijn in

de gewenste situatie: twee conventionele stallen met mechanische ventilatie, en vier stallen waarvan de

lucht door twee biobedden wordt geleid.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie (456 zeugen, 2 beren en

4.284 andere varkens) en de gewenste situatie van dit project (436 zeugen, 4 beren en 5.832 andere

varkens). Indien de aangevraagde vergunning (wijziging, uitbreiding en hernieuwing) voor de MTE niet

verleend wordt, worden de drie bedrijven verder uitgebaat volgens de huidig vergunde situatie en dit tot

2030 voor de bedrijven in Hoekeinde 61 en Hooghoekeinde 1, en tot 2027 voor het bedrijf in Hoekeinde

65. Vermits het nulalternatief tot respectievelijk 2030 en 2027 gelijk is aan de huidige situatie, zullen

enkel de huidige en gewenste situatie besproken worden.

Bij uitbreiding van de MTE dient er met de volgende effecten rekening gehouden te worden:

door de gewenste uitbreiding en wijziging zal de geuremissie afnemen van 152.079 ouE/s (huidige

situatie) tot 63.726 ouE/s (gewenste situatie);

het bedrijf maakt deel uit van een bronnencluster, aangezien in de onmiddellijke omgeving van

het bedrijf andere veeteeltbedrijven gelegen zijn. Met betrekking tot geur blijkt dat er binnen

afgebakende hinderzones geen woningen in matig geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn.

Binnen hoog geurgevoelig gebied wordt er binnen de zone waar een aanzienlijk negatief effect

wordt ondervonden, een afname met 30 woningen verwacht. In laag geurgevoelig gebied neemt

het aantal woningen in de zone met een beperkt negatief effect af met 18 woningen. In de zone

met een negatief effect wordt een afname met vijf woningen verwacht en in de zone met een

aanzienlijk negatief effect een afname met zes woningen. In alle afgebakende hinderzones daalt

het aantal woningen dus met de beoogde uitbreiding, wijziging en hernieuwing.

door de aangevraagde uitbreiding zullen doorgaans zowel de individuele als de cumulatieve

geurconcentraties afnemen ter hoogte van de omliggende woningen. De voorspelde afname

wordt als aanvaardbaar aanzien;

door de voorziene wijzigingen en uitbreiding zal de ammoniakemissie wijzigen van 10.588 kg/j

(huidig vergund) naar 8.974 kg/j (gewenste situatie);

op 750 m ten oosten van de MTE is het habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en

Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” gelegen. Binnen een straal van 2

km rondom de MTE zijn er verder geen Natura 2000-, VEN- of reservaatgebieden gelegen;

Page 148: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 148 | 155

de IMPACTSCORE NH3 gaf aan dat de bijdrage van het bedrijf ter hoogte van het

habitatrichtlijngebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden

langs de Heerlese Loop” 1,58 % bedraagt in de gewenste situatie, en dat de bijdrage ter hoogte

van de actuele gebieden 1,99 % bedraagt. De MTE levert dus geen significante bijdrage aan de

kritische lasten van de voorkomende habitats of voorlopige zoekzones binnen het

habitatrichtlijngebied;

door de gewenste uitbreiding zal de PM10-stofemissie uit de stallen wijzigen van 503 kg/jaar

(vergund) tot 402 kg/jaar (gewenste situatie). De PM2,5-stof emissie wijzigt van 36,3 (vergund)

naar 39,0 kg/j (gewenste situatie);

bij een toetsing van de bedrijfsbijdrage inzake PM10-stof aan de jaargemiddelde norm van 40

µg/m³, dan blijkt bij het vergelijken van de huidige situatie met de gewenste situatie dat er

twee woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide bedrijfswoningen

van de MTE. In de zone met een beperkt negatief effect zijn twee omliggende woningen gelegen.

In de gewenste situatie komt één van de bedrijfswoningen in de zone met een beperkt negatief

effect te liggen. Er liggen in deze situatie dus twee omliggende woningen en een bedrijfswoning

in de zone met een beperkt negatief effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met

een aanzienlijk negatief effect, maar hierin zijn geen woningen gelegen;

bij een toetsing van de bedrijfsbijdrage inzake PM10-stof aan het rekenkundig jaargemiddelde

van 31,3 µg/m³, dan blijkt bij het vergelijken van de huidige situatie met de gewenste situatie

dat er er twee woningen gelegen in de zone met een negatief effect. Dit betreffen beide

bedrijfswoningen van de MTE. In de zone met een beperkt negatief effect zijn drie omliggende

woningen gelegen. In de gewenste situatie is er één omliggende woning minder in de zone met

een beperkt negatief effect gelegen. Er liggen in deze situatie dus twee omliggende woningen in

de zone met een beperkt negatief effect. In de gewenste situatie is er ook nog een zone met een

aanzienlijk negatief effect, maar hierin zijn geen woningen gelegen;

wat betreft PM2,5-stof zal in de huidige situatie de immissieconcentratie aan PM2,5 nergens hoger

zijn dan 1 % van de norm. In de gewenste situatie zullen er zones zijn waarin een beperkt

negatief en een negatief effect gelden, maar in deze zones zijn geen woningen gelegen.

rekening houdend met de achtergrondconcentratie voor PM10 ter hoogte van de site, zijn er in de

beide situaties geen zones waar de PM10- of PM2,5-norm cumulatief gezien (rekening houdend met

de achtergrond) overschreden wordt;

binnen de regio waar er een grondwatertafeldaling van meer dan 50 cm verwacht wordt,

bevinden zich geen bedrijfsvreemde winningen. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar

effect;

in de gewenste situatie zal er nog steeds een aanzienlijk negatief effect gelden omwille van de

continue bronnen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning tijdens de nacht (net zoals in de

huidige situatie). Het geluidsdrukniveau zal wel dalen in de gewenste situatie ten opzichte van

de huidige situatie. Ter hoogte van de overige momenten kan gesteld worden dat, rekening

houdend met de onzekerheid van het model, de geluidsnormen overal gerespecteerd zullen

worden voor de continue bronnen in de gewenste situatie.;

wat de incidentele bronnen betreft geldt er voornamelijk bij het laden van de dieren een

overschrijding tijdens de nacht. Hierbij wordt aangeraden om de laadklep te voorzien van een

elektrische lift en een rubberen stootkussen, waardoor harde klappen vermeden kunnen worden;

wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal

wekelijkse transporten toeneemt van 8,2 naar 10,5.

Page 149: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 149 | 155

Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan de

gewenste situatie zo goed als mogelijk volgens de beste beschikbare technieken beperkt tot de

aanvaardbare hinder door zulke inrichtingen teweeg gebracht.

De belangrijkste maatregelen die voorzien zijn, zijn de volgende:

momenteel is stal 5 voorzien van twee chemische luchtwassers. Voor deze wassers kan een geur-

, ammoniak-, PM10- en PM2,5-emissiereductie van respectievelijk 30 %, 70 %, 35 % en 30 % in

rekening worden gebracht. In de gewenste situatie zal de stallucht van stallen 4, 5, 6 en 7 over

twee biobedden gebracht worden, waarvoor een geur-, ammoniak-, PM10- en PM2,5-

emissiereductie van respectievelijk 95 %, 70 %, 60 % en 35 % in rekening kan gebracht worden;

het regenwater wordt deels opgevangen en hergebruikt;

de silo’s worden overdag gevuld;

de ventilatoren op de nieuwe stallen zullen frequentiegestuurd worden;

tijdens het reinigen van de stallen wordt eerst grondig droog gereinigd. Hierdoor is er bij de

natte reiniging veel minder water nodig;

er wordt gebruikt gemaakt van twee transportroutes waarbij er zo snel mogelijk aansluiting

gezocht wordt tot de groter wegen in de omgeving;

er zal een bedrijfsintegratieplan opgesteld worden om de landschappelijke inkleding van de MTE

te versterken.

Verdere mogelijkheden:

Het groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen afgestorven delen

opnieuw aangeplant te worden. Er worden voorts geen bijkomend te nemen maatregelen

voorgesteld;

bij vervanging van de ventilatoren, bewust opteren voor ‘geluidsarme’ ventilatoren. Dit door

technische fiches van verschillende ventilatoren te vergelijken;

bij aanpassingen aan het ventilatiesysteem, de overige ventilatoren die nu enkel aan- of

uitgeschakeld kunnen worden voorzien van frequentiesturing.

Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te

reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

Page 150: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 150 | 155

22 Literatuurlijst

Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van den Eerden, L., Freijer, J., van Hinsberg,

A., Marra, M., Van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L. & Wortelboer, F. (2001).

Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM Rapport 725501001.

Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van Damme S. (2002). Traditionele landschappen

van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Bongers, M., Vossen, F., van Harreveld, T. (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij.

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie VROM. Eindrapport, maart 2001.

Boussery, K., Calus, A., Cocquyt, M., Degloire, T., Demeulemeester, M., Desmet, K., Desmyter, L.,

Mahieu, J., Martens, I., Masquelin, B., Storme, K., Vanbecelaere, D., Van Winghem, J., Verhoest, K., &

Wauters, E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. Provincie West-Vlaanderen. 71 pp.

De Bruyn, G., Hendriks, J., Baron, M., Van Langenhove, H. Andries, A., Saevels, P., Leribaux, C.,

Vranken, E., Vinckier, C. & Berckmans, D. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de

bepaling van stof- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste

milieureglementering in Vlaanderen. Onderzoeksproject uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de

Vlaamse Gemeenschap.

de Vries, W. (2008). Verzuring: oorzaken, effecten en kritische belastingen en monitoring van de

gevolgen van ingezet beleid. Alterra-rapport 1699, Wageningen. 89 pp.

Derden, A., Meynaerts, E., Vercaemst, P. & Vrancken K. (2006). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor

de veeteeltsector. Gent, Academia Press. 289 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd Richtlijnenboek lucht. 212 pp.

Janssen, L. & Mensink, C. (2002). Aanpassing van de GIS User Interface voor het berekenen van de

overschrijdingen van kritische lasten op basis van gevoeligheidskaarten en OPS-depositieberekeningen,

Rapport 2002/TAP/R044. VITO Mol.

Kros, J., de Haan, B.J., Bobbink, R., van Jaarsveld, J.A., Roelofs, J.G.M., & de Vries, W. (2008). Effecten

van ammoniak op de Nederlandse natuur: achtergrondrapport. Alterra-rapport 1698, Wageningen. 134

pp.

Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J. & Langohr, R. (2002). Berekening en kartering

van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen.

In: Neirynck, J. et al. Bepaling van de verzuring- en vermestingsgevoeligheid van Vlaamse bossen met

gemodelleerde depositiefluxen, eindverslag van project VLINA 98/01, INBO, Geraardsbergen, Studie

uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams

Impulsprogramma Natuurontwikkeling.

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie

6.7.

Mackie, R.I., Stroort, P.G. & Varel, V.H. (1998). Biochemical identification and biological origin of key

odor components in livestock waste. Journal of Animal Science, 76(5), 1.331-1.342.

Meykens, J. & Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring

en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen, BDB, KULeuven, VMM.

Meyus, Y., Woldeamlak, S., Batelaan, O. & De Smedt, F. (2004). Opbouw van een Vlaams

Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1: Centraal Vlaams Grondwatersysteem. Onderzoeksopdracht

Page 151: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 151 | 155

voor het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur,

Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, AMINAL, Afdeling Water. 51 pp.

Milieubeleidsplan 2011-2015 (2011), 167 pp.

MIRA (2006). Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2006, Verzuring, Van Avermaet, P., Van

Hooste H. & Overloop, S. Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 74 pp.

MIRA (2008) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument Klimaatverandering 2007. Brouwers J., De

Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W.. Vlaamse

Milieumaatschappij, april 2008. www.milieurapport.be. 224 pp.

MIRA (2010) Milieurapport Vlaanderen, MIRA Achtergronddocument 2010, Kwaliteit oppervlaktewater,

Peeters B., De Cooman W., Theuns I., Vos G., Lammens S., Pelicaen J., Maeckelberghe H., Gabriels W.,

Kestens S., Debbaudt W., Timmermans G., Barrez I., Van den Broeck S., D’Heygere T., Soetaert H.,

Martens K., Baten I., Haustraete K., Breine J., Van Thuyne G., Smis A., Vlaamse Milieumaatschappij,

http://www.milieurapport.be. 121 pp

MIRA (2011) Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2011 Vermesting. Overloop S.,

Bossuyt M., , Claeys D., Elsen A., Eppinger R., Wustenberghs H., D’hooghe J., Vlaamse

Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 111 pp.

MIRA (2012). Milieurapport Vlaanderen, Indicatorrapport 2011. Marleen Van Steertegem (eindred.), ,

Vlaamse Milieumaatschappij, 171 pp.

MIRA-T (2004). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 456 pp.

MIRA-T (2006). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 271 pp.

MIRA-T (2007). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 274 pp.

Ogink, N.W.M. & Groot Koerkamp, P.W.G. (2001. Comparison of odour emissions from animal housing

systems with low ammonia emissions. Water Science and technology, 9, 245-252.

O’Neill, D.H. & Phillips, V.R. (1991). A review of the Odour Nuisance from Livestock buildings: Part 1,

Influence of the techniques for Managing Waste Within the Building. Journal of Agricultural Engineering

and Research, 50, 1-10.

PRG Odournet nv, Universiteit Gent, PRA Odournet nv (2004). Voorstellen van een aanpak om

beschermingsniveaus voor stofhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters.

Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen

Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport mei 2004. 93 pp.

Saxton, K.E., W.J. Rawls, J.S. Romberger & Papendick, R.I. (1986). Estimating generalized soil-water

characteristics from texture. Soil Sci. Soc. Amer. J., 50(4): 1031-1036.

Schrooten et al. (2006). Richtlijnenboek lucht, 127 pp.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER-

Richtlijnenboek landschap, Bbuwkundig erfgoed en archeologie. 188 pp.

Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten

voor bossen in Vlaanderen. [INBO.R.2006.12]. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek,

2006 (12). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 156 pp.

Page 152: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 152 | 155

Sterckx, G. & Paelinckx, D. (2004). Beschrijving van de habitattypes van Bijlage I van de Europese

Habitatrichtlijn. 108 pp.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002a). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel. Studie uitgevoerd in opdracht

van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

november 2001.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002b). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie. Studie uitgevoerd in

opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid.

Eindrapport juni 2002.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002c). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel III: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studie uitgevoerd in opdracht van

het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

juni 2002.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geactualiseerd

Richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp.

van Dobben, H., Bobbink, R., Bal, DK, van Hinsberg, A. (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden

voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra

Wageningen UR. Wageningen, 2012.

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek geluid en

trillingen. 118 pp.

Van Langenhove, H. & Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van stof-en

ammoniakemissies van referentieveestallen als voorbereiding op de implementatie van de

beoordelingsrichtlijn voor emissiearme stalsystemen.

VMM (2004). Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij, 25 pp.

VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Centraal Vlaams Systeem. Vlaamse Milieumaatschappij.

Aalst. 114 pp.

VMM (2010). Zwevend stof in Vlaanderen, periode 2007 en 2008. Vlaamse Milieumaatschappij. 176 pp. +

bijlagen.

VMM (2012). Lozingen in de lucht 1990-2011 (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst.

VMM (2013). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst.

VMM (2013), ‘Zure regen’ in Vlaanderen, Depositiemeetnet verzuring 2011

VROM (2002a). Regeling ammoniak en veehouderij.

VROM (2002b). Wet ammoniak en veehouderij.

VROM (2006a). Regeling geurhinder en veehouderij.

VROM (2006b). Wet geurhinder en veehouderij.

Page 153: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 153 | 155

Willems, E., Monseré, T., Dierckx, J. (2011). Geactualiseerd Richtlijnenboek milieueffectrapportage

‘Basisrichtlijnen per activiteitengroep – landbouwdieren’. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van

de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Departement Leefmilieu, Natuur

en Energie, dienst Mer. Eindrapport juni 2011, 162 pp.

Page 154: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 154 | 155

23 Bijlagen

Bijlage 1 Topografische kaart van België

Bijlage 2 Uittreksel uit het kadaster

Bijlage 3 Stratenplan

a) Ruime omgeving

b) Omgeving van de MTE

Bijlage 4 Luchtfoto

a) Luchtfoto van de MTE

b) Luchtfoto van de MTE en de ruime omgeving

Bijlage 5 Gewestplan

Bijlage 6 Waterlopen in de omgeving van de inrichting, MAP en VMM meetpunten

Bijlage 7 Bouwkundig erfgoed

Bijlage 8 Landschapsatlas

Bijlage 9 Foto’s van het bedrijf en zijn omgeving

Bijlage 10 Grondplannen van de huidige en de gewenste situatie

Bijlage 11 Uittreksel in- en outputparameters modellering IFDM

a) Individuele geurimmissie huidige situatie

b) Individuele geurimmissie gewenste situatie

Bijlage 12 Stalwaarderingspunten

Bijlage 13 Ligging indicatorwoningen

Bijlage 14 Cumulatieve geurimmissie

a) Cumulatieve geurimmissie in de huidige situatie

b) Cumulatieve geurimmissie in de gewenste situatie

Bijlage 15 PM10-stof – toetsing t.o.v. jaargemiddelde norm van 40 µg/m³

a) PM10-stofconcentratie in de huidig vergunde situatie

b) PM10-stofconcentratie in de gewenste situatie

Bijlage 16 PM10-stof – toetsing t.o.v. 31,3 µg/m³

a) PM10-stofconcentratie in de huidig vergunde situatie

b) PM10-stofconcentratie in de gewenste situatie

Page 155: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een ...Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 70 Tabel 23 Samenvatting effecten voor stof 72 Tabel 24 Verzurende depositie

eco-scan bvba • 2016_ES_00059_M_LAN_kennisgeving/ontwerp-MER 3 155 | 155

Bijlage 17 PM2,5-stof - toetsing t.o.v. jaargemiddelde norm van 25 µg/m³

a) PM2,5-stofconcentratie in de huidige situatie

b) PM2,5-stofconcentratie in de gewenste situatie

Bijlage 18 Bodemkaart

Bijlage 19 Grondwaterwinningen binnen 1 km rond het bedrijf

Bijlage 20 Aanstiplijst hemelwater

Bijlage 21 Ligging evaluatiepunten geluid

Bijlage 22 Technische fiches ventilatoren

Bijlage 23 Studie demping geluid luchtwassers

Bijlage 24 Biologische waarderingskaart

Bijlage 25 Uittreksel habitatkaart

a) Habitattype 1

b) Habitattype 2

c) Habitattypes 3

Bijlage 26 Ligging aandachtsgebieden natuur

Bijlage 27 Verzurende depositie

a) Verzurende depositie in de huidig vergunde situatie

b) Verzurende depositie in de gewenste situatie

Bijlage 28 Vermestende depositie

a) Vermestende depositie in de huidig vergunde situatie

b) Vermestende depositie in de gewenste situatie

Bijlage 29 Impactscore

a) Uittreksel IMPACTSCORE NH3

b) Impactscore ter hoogte van actueel habitat

c) Impactscore ter hoogte van voorlopige zoekzones

Bijlage 30 Boorstaat

Bijlage 31 Niet-technische samenvatting