Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3...

158
Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand veeteeltbedrijf te Lochristi Kennisgeving / ontwerp-MER TEKSTGEDEELTE eco-scan bvba M+ Pigs bvba Industrieweg 114H Smalle Heerweg 160 9032 Wondelgem 9080 Lochristi

Transcript of Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3...

Page 1: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand veeteeltbedrijf te Lochristi

Kennisgeving / ontwerp-MER

TEKSTGEDEELTE

eco-scan bvba M+ Pigs bvba

Industrieweg 114H Smalle Heerweg 160

9032 Wondelgem 9080 Lochristi

Page 2: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 2

titel: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand

veeteeltbedrijf te Lochristi

rapportnummer: M15MOUT1_kennisgeving

projectcode: M15MOUT1

trefwoorden: uitbreiding, hernieuwing, varkens, Lochristi

opdrachtgever: M+ Pigs bvba

Bart Mouton

[email protected]

projectlocatie: Smalle Heerweg 160

9080 Lochristi

opdrachtnemer: eco-scan bvba

Industrieweg 114H

B – 9032 Gent

België

Tel.: +32 9 265 74 06

Fax: +32 9 265 74 05

[email protected]

contactpersoon: Kim Driesen

[email protected]

goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst

datum: januari '16

copyright: © 2016, eco-scan bvba

Page 3: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3

Colofon

Opdrachtgever: M+ Pigs bvba

Smalle Heerweg 160

9080 Lochristi

KBO: 0841.219.632

VE: 2.075.576.504

Opstellers rapport:

Studiebureau eco-scan bvba

Industrieweg 114H

9032 Gent (Wondelgem)

M.e.r.-deskundigen

Discipline lucht en coördinatie

Nico Raes (OLFASCAN nv)

Disciplines bodem en water

Peter Hermans (United Experts CVBA)

Discipline oppervlaktewater

Erik Meers (DLV-Innovision)

Discipline fauna en flora

Marjan Speelmans (eco-scan bvba)

Medewerker(s) MER

o Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie

o Kim Driesen, medewerkster coördinatie

Page 4: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 4

Inhoudsopgave

1.1 Beknopte beschrijving van het project ................................................................ 19

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht ................................................................................ 19

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages ........................................................... 20

1.4 Betrokken partijen ......................................................................................... 20

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater .............................................................................20

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen ......................................20

1.4.3 Taakverdeling ...........................................................................................21

2.1 Ruimtelijke situering ....................................................................................... 22

2.2 Vergunningstoestand ....................................................................................... 22

2.3 Administratieve voorgeschiedenis ...................................................................... 26

2.4 Randvoorwaarden .......................................................................................... 30

2.4.1 Juridische randvoorwaarden ..........................................................................30

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden .....................................................................35

3.1 Verantwoording project ................................................................................... 42

3.2 Bedrijfsinfrastructuur ...................................................................................... 42

3.3 Capaciteit..................................................................................................... 44

3.4 Afbraak- en aanlegfase .................................................................................... 46

3.5 Exploitatie- en productiecyclus .......................................................................... 47

3.6 Grondstoffen en residuen ................................................................................. 48

4.1 Beschrijving alternatieven ................................................................................ 51

4.1.1 Nulalternatief ...........................................................................................51

4.1.2 Doelstellingsalternatieven .............................................................................51

4.1.3 Locatiealternatieven ...................................................................................51

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven ..............................................................................51

4.2 Ontwikkelingsscenario’s ................................................................................... 52

4.2.1 Autonome ontwikkeling ................................................................................52

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling ................................................................................52 4.2.2.1 Ruimtelijke ordening ...................................................................................... 52 4.2.2.2 Mestdecreet ................................................................................................ 52 4.2.2.3 Ammoniakemissie ......................................................................................... 52

7.1 Geur ........................................................................................................... 57

7.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............57

7.1.2 Afbakening studiegebied...............................................................................57

7.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................58 7.1.3.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels ............................................... 58 7.1.3.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie ......... 59 7.1.3.3 Geuremissie door kadaveropslag ........................................................................ 62 7.1.3.4 Significantiekader voor geur ............................................................................. 63

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................63 7.1.4.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels ............................................... 63 7.1.4.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie ......... 64 7.1.4.3 Geuremissie door andere bronnen ...................................................................... 67

7.1.5 Synthese van de milieu-effecten voor geur .........................................................67

Page 5: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 5

7.2 Stof ............................................................................................................ 68

7.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............68

7.2.2 Afbakening studiegebied...............................................................................68

7.2.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................68 7.2.3.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen ......... 68 7.2.3.2 Andere bronnen ............................................................................................ 69 7.2.3.3 Significantiekader voor stof .............................................................................. 69

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................70 7.2.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen ......... 70 7.2.4.2 Andere bronnen ............................................................................................ 72

7.2.5 Synthese van de milieu-effecten voor stof ..........................................................73

7.3 Verzuring en vermesting .................................................................................. 73

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............73

7.3.2 Afbakening studiegebied...............................................................................74

7.3.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................75 7.3.3.1 Bepaling van de verzurende en vermestende emissie ................................................ 75 7.3.3.2 Modellering van verzurende en vermestende emissies ............................................... 75 7.3.3.3 Toetsing van de verzurende en vermestende depositie .............................................. 76 7.3.3.4 Significantiekader voor verzuring en vermesting ..................................................... 76

7.3.4 Beschrijving van de emissies ..........................................................................76

7.4 Broeikasgas ................................................................................................... 78

7.5 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline lucht ............................... 78

7.6 Milderende maatregelen .................................................................................. 79

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................79

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ...................................................................80

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie .............. 81

8.2 Afbakening studiegebied .................................................................................. 82

8.3 Methodiek en significantiekader......................................................................... 82

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen ...................................................83

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting .....................................83

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden .............................84

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem .......................................................84

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten ................................................ 85

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen .................................85

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting .....................................85 8.4.2.1 Mestafzet ................................................................................................... 85 8.4.2.2 Mestopslag .................................................................................................. 85

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden .............................86

8.5 Synthese van de milieu-effecten ........................................................................ 86

8.6 Milderende maatregelen .................................................................................. 87

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................87

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ...................................................................87

9.1 Grondwater .................................................................................................. 88

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ...............88

9.1.2 Afbakening studiegebied...............................................................................89

9.1.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................89 9.1.3.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase .............................................................. 89 9.1.3.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie .................................................... 90

Page 6: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 6

9.1.3.3 Significantiekader voor grondwater ..................................................................... 92

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................93 9.1.4.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase .............................................................. 93 9.1.4.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie .................................................... 93

9.2 Oppervlaktewater .......................................................................................... 96

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie...............96

9.2.2 Afbakening studiegebied...............................................................................97

9.2.3 Methodiek en significantiekader ......................................................................97 9.2.3.1 Watertoets ................................................................................................. 97 9.2.3.2 Oppervlaktewaterverontreiniging ....................................................................... 97 9.2.3.3 Significantiekader voor oppervlaktewater ............................................................. 98

9.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten...............................................98

9.3 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline water .............................. 98

9.4 Milderende maatregelen .................................................................................. 99

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen .................................................................99

9.4.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 100

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie ............. 101

10.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 101

10.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 101

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 103

10.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 106

10.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 106

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 106

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 106

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 107

11.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 108

11.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 108

11.3.1 Direct ecotoopverlies ................................................................................ 109

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie ............................................................ 109

11.3.3 Verdroging ............................................................................................. 110

11.3.4 Rustverstoring ......................................................................................... 110

11.3.5 Effecten door de inplanting van de windturbine ................................................. 111

11.3.6 Significantiekader voor de discipline fauna en flora ............................................. 112

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 113

11.4.1 Direct ecotoopverlies ................................................................................ 113

11.4.2 Verzurende depositie ................................................................................ 114

11.4.3 Vermestende depositie .............................................................................. 115

11.4.4 Verdroging ............................................................................................. 116

11.4.5 Rustverstoring ......................................................................................... 116

11.4.6 Inplanting van de windturbine ...................................................................... 116 11.4.6.1 Avifauna ................................................................................................... 116 11.4.6.2 Vleermuizen ............................................................................................... 121 11.4.6.3 Conclusie .................................................................................................. 122

11.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 123

11.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 123

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 123

Page 7: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 7

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 123

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 125

12.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 126

12.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 126

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................. 126

12.3.2 Erfgoedaspecten ...................................................................................... 126

12.3.3 Perceptieve aspecten ................................................................................ 127

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ..... 127

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 128

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem .................................................................. 128

12.4.2 Erfgoedaspecten ...................................................................................... 128 12.4.2.1 Bouwkundig erfgoed ..................................................................................... 128 12.4.2.2 Archeologie ................................................................................................ 128

12.4.3 Perceptieve aspecten ................................................................................ 129

12.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 129

12.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 130

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 130

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 130

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie ............ 131

13.2 Afbakening studiegebied ................................................................................ 131

13.3 Methodiek en significantiekader....................................................................... 131

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten .............................................. 133

13.4.1 Klachtenregistratie ................................................................................... 133

13.4.2 Verkeershinder ........................................................................................ 134

13.4.3 Geluidshinder ......................................................................................... 134

13.4.4 Geurhinder............................................................................................. 134

13.4.5 Stofhinder.............................................................................................. 135

13.4.6 Visuele hinder ......................................................................................... 135

13.5 Synthese van de milieu-effecten ...................................................................... 136

13.6 Milderende maatregelen ................................................................................ 137

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen ............................................................... 137

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen ................................................................. 137

14.1 Algemene toelichting Watertoets ..................................................................... 138

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets ...................... 138

17.1 Controle .................................................................................................... 145

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau ........................................ 145

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau ........................................... 145

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater .............................. 145

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks................................ 145

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten ......................... 146

17.7 Vermesting – peilbuizen ................................................................................. 146

17.8 Windturbine ................................................................................................ 146

Page 8: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 8

20.1 Tewerkstelling ............................................................................................. 149

20.2 Investeringen .............................................................................................. 149

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen ................................................. 149

Page 9: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 9

Lijst van tabellen

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen ................................ 20 Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting .......................... 22 Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf ........................................................ 23 Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen ......................................................................... 26 Tabel 5 Relevante bijzondere voorwaarden ......................................................................... 28 Tabel 6 Stedenbouwkundige vergunningen .......................................................................... 29 Tabel 7 Juridische randvoorwaarden ................................................................................. 30 Tabel 8 Beleidsmatige randvoorwaarden ............................................................................. 35 Tabel 9 Bedrijfsinfrastructuur .......................................................................................... 42 Tabel 10 Minimumoppervlakten voor gespeende varkens volgens het KB van 15 mei 2003 .............. 45 Tabel 11 Stalindeling in de vergunde situatie ....................................................................... 45 Tabel 12 Stalindeling in de gewenste situatie ....................................................................... 46 Tabel 13 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-

matrix) ....................................................................................................................... 54 Tabel 14 Significantiekader voor geur ................................................................................ 63 Tabel 15 Toetsing inrichting aan de Vlarem II afstandsregels .................................................... 63 Tabel 16 Geuremissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

................................................................................................................................ 64 Tabel 17 Geuremissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie in de vergunde en gewenste situatie .... 64 Tabel 18 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster .............. 65 Tabel 19 Aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt .................. 65 Tabel 20 Geurconcentratie ter hoogte van de geurgevoelige zones waarvoor in de gewenste situatie

een negatief effect optreedt ............................................................................................ 66 Tabel 21 Samenvatting effecten voor geur .......................................................................... 67 Tabel 22 Significantiekader voor stof ................................................................................. 69 Tabel 23 Stofemissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

................................................................................................................................ 70 Tabel 24 Stofemissie (zowel PM2,5 als PM10) ten gevolge van de bedrijfsexploitatie (opgedeeld in het

aantal bronnen dat in de modellering gebruikt wordt) ............................................................ 70 Tabel 25 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen ..................................................... 71 Tabel 26 Samenvatting effecten voor stof ........................................................................... 73 Tabel 27 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j) ................................................................ 74 Tabel 28 NH3-emissie door veeteelt voor 2013 voor Lochristi (kg/j) (VMM, 2014a) ........................ 74 Tabel 29 Gemiddelde depositiesnelheden in Vlaanderen ......................................................... 75 Tabel 30 Ammoniakemissiefactoren voor de aanwezige relevante stalsystemen ........................... 76 Tabel 31 Ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ............................................ 77 Tabel 32 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Lochristi in

2013, en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2014a) ........ 78 Tabel 33 Samenvatting effecten voor de discipline lucht ........................................................ 78 Tabel 34 Geologische opbouw .......................................................................................... 82 Tabel 35 Significantiekader voor de discipline bodem ............................................................ 84 Tabel 36 Mengmestopslagcapaciteit van het bedrijf (nummering volgens plannen uit Bijlage 10) ...... 85 Tabel 37 Samenvatting effecten voor de discipline bodem ...................................................... 87 Tabel 38 Significantiekader voor grondwater ....................................................................... 92 Tabel 39 Bepaling grondwatertafeldaling ............................................................................ 94 Tabel 40 Bepaling grondwatertafeldaling ............................................................................ 94 Tabel 41 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting .................... 95 Tabel 42 Significantiekader voor oppervlaktewater ............................................................... 98 Tabel 43 Samenvatting effecten voor de discipline water ........................................................ 99 Tabel 44 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen ............................................. 102 Tabel 45 Richtwaarden ter hoogte van de verschillende evaluatiepunten ....................................... 103 Tabel 46 Richtwaarden voor windturbines ter hoogte van de verschillende evaluatiepunten ................ 104

Page 10: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 10

Tabel 47 Toetsing bronnen in de vergunde situatie (toetsing voor hernieuwing) – 100 % vollast

ventilatoren ............................................................................................................... 104 Tabel 48 Toetsing bronnen (exclusief windmolen) in de gewenste situatie ................................. 105 Tabel 49 Toetsing windmolen in de gewenste situatie ........................................................... 105 Tabel 50 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen ...................................... 106 Tabel 51 (potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 1,5

kilometer rondom de inrichting ....................................................................................... 108 Tabel 52 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities binnen habitatrichtlijngebied

............................................................................................................................... 110 Tabel 53 Significantiekader voor verstoring avifauna door windturbines .................................... 112 Tabel 54 Significantiekader voor aanvaring avifauna met windturbines ..................................... 112 Tabel 55 Significantiekader voor de discipline fauna en flora .................................................. 112 Tabel 56 Te onderzoeken elementen in de omgeving (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale verzurende depositie ................................................................. 114 Tabel 57 Te onderzoeken elementen in de omgeving (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale vermestende depositie ............................................................... 115 Tabel 58 Aanvaringsrisico voor de in Vlaanderen voorkomende vleermuissoorten ............................. 121 Tabel 59 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora ............................................ 123 Tabel 60 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ........ 127 Tabel 61 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie .. 129 Tabel 62 Significantiekader voor de discipline mens ............................................................. 132 Tabel 63 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie ................... 134 Tabel 64 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens .............................................. 136 Tabel 65 Overzicht Best Beschikbare technieken voor de veeteeltsector ................................... 141 Tabel 66 Overzicht Best Beschikbare technieken voor mestverwerking ..................................... 143

Page 11: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 11

Verklarende woordenlijst abiotisch milieu de niet-levende materie

aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een

bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat

stofdeeltje

alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei

ammoniak NHз, scherpriekend gas (= ammoniakgas)

ammonium het ion NH4+, waarvan ammoniumbasen en –zouten afgeleid worden

antropogeen ontstaan door menselijke activiteit

aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door

ondoordringbare lagen zoals kleipakketten

autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding

van buitenaf

Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-

invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te

beoordelen

biotisch met betrekking tot de levende materie

bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun

grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de

blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan

bronnencluster twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een cluster

wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau (0,5 ouE/m³)

van de ander bron is gelegen

denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije

stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden

depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid per tijds- en

oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha)

discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving

vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’,

‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig

erfgoed en archeologie’

drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch

bodemclassificatiesysteem

ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties

ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische

standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn

effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene

activiteiten

emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht

geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die

door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de

geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele

geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld

grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is

tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld

hoog geurgevoelig gebied waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve

buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra,

kampeerterreinen, speelterreinen, … Mensen kunnen hier op alle momenten van de

dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten.

immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht

indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als

hinderlijk beschouwde inrichtingen

ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieu-effecten onderling en met de

afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt

initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te

bekomen

Page 12: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 12

kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per

oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er

nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis

laag geurgevoelig gebied industriegebieden, openbare wegen…

matig geurgevoelig gebied gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijfsterrein

gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen… Dergelijke

bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie

voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht

aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb

van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn. Tolerantie ten

aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn.

matrialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal-kringlopen en

afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke

prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De

voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van

afval wordt als laatste optie gezien

m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan

hinderlijke inrichtingen

m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als

deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’,

‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en

trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’

mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat

in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de

mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond

worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel

worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse

Gewest gelegen grond wordt gebracht

milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieu-effecten van het geplande

project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen

milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een

dynamische en wederkerige relatie staat

nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert

olfactorisch betreft de geur

ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de

autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van

verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren

peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit

grondwaterstalen genomen kunnen worden

percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden

projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is

referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de

effectvoorspelling

slagschaduw schaduw die afkomstig is van een bewegende rotor van een windturbine als de

intensiteit van het ingestraalde zonlicht hoger is dan 120 W/m² op een vlak loodrecht

op de invalsrichting van de zon

studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieu-effecten

en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieu-effecten

vaste mest dierlijke mest met een droge stofgehalte hoger dan 20 %

vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij

groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie

hebben ingenomen

waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden

waargenomen

watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke effecten

veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater,

het grondwater of de waterafhankelijke natuur

Page 13: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 13

zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om

de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent

komt overeen met 32 gram SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

Page 14: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 14

Afkortingenlijst

ABS Algemeen Boerensyndicaat

a.d. aerodynamische diameter

ANB Agentschap Natuur en Bos

APA Algemeen Plan van Aanleg

BB Boerenbond

BBI Belgisch Biotische Index

BBT Beste Beschikbare Technieken

BD Deputatie

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BREF Best Available Techniques Reference Documents

B.S. Belgisch Staatsblad

BWK biologische waarderingskaart

CBS College van Burgemeester en Schepenen

dB decibel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

EU Europese Unie

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

IFDM Immissie Frequentie Distributie Model

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KB Koninklijk Besluit

KL kritische last

LAT lange afstandstransport

LNE Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

MAP Mestactieplan

m.e.r. milieueffectrapportage

MER milieueffectrapport

MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen

MIRA Milieurapport Vlaanderen

MLTD middellange termijndoelstelling

MTC maximaal toelaatbare concentratie

NEC National Emissions Ceiling

NER nutriëntenemissierechten

OPS Operationeel Prioritaire Stoffen

ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

PM Particulate Matter

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

SBZ Speciale Beschermingszone

se snuffeleenheid

VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

VHA Vlaamse Hydrografische Atlas

VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

Vlarem Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen

VLAREMA Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van Materiaalkringlopen en

Page 15: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 15

Afvalstoffen

VLM Vlaamse Landmaatschappij

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

VOS vluchtige organische stoffen

Zeq zuurequivalenten

Page 16: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 16

Voorwoord

Toelichting bij het m.e.r.-proces

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is

het de bedoeling om informatie te bieden aan inwoners van de gemeente waar deze kennisgeving ter

inzage ligt en over hoe ze concreet kunnen reageren op de kennisgeving. Verder in de tekst staat ook

beschreven wat er met de inspraakreacties zal gebeuren en waar meer uitleg gevonden kan worden.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen

van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en

geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet

opstellen van een milieueffectrapport (MER). De m.e.r. gaat vooraf aan de aanvraag van een vergunning

en het MER moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument. Via het

milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium

van de besluitvorming te kennen zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die manier kan het project

worden bijgestuurd.

Kort overzicht van de m.e.r.–procedure

Het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (het zogenaamde

MER/vr-decreet, hierna “het decreet” genoemd) beschrijft de m.e.r.-procedure (B.S. 13 februari 2003).

Sinds de publicatie van dit decreet is deze procedure toegankelijk voor publieke inspraak betreffende de

inhoudsafbakening van het onderzoek en betreffende het opstellen van de richtlijnen voor het MER. De

publieke inspraak gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een

kennisgevingsdossier. De m.e.r.-procedure is meestal opgebouwd uit vier belangrijke stappen:

a) kennisgevingsfase: de initiatiefnemer controleert of de vergunningsplichtige activiteit moet

onderworpen worden aan een m.e.r. Hiervoor zijn drie lijsten met categorieën van projecten

gepubliceerd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 (B.S. 17 februari 2005). Bijlage I

betreft projecten die steeds m.e.r.-plichtig zijn; bijlage II omvat projecten die in principe

m.e.r.-plichtig zijn maar waarvoor een ontheffingsdossier kan ingediend worden. Hierover wordt

geval per geval een uitspraak gedaan. In het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april

2013) werd een bijkomende lijst gepubliceerd (bijlage III), met vermelding van projecten die

screeningsplichtig zijn voor m.e.r. Als de voorgenomen activiteit m.e.r.-plichtig is, en als blijkt

dat een MER dient opgesteld te worden, stelt de initiatiefnemer een team van erkende

deskundigen samen. Na het opstellen van het kennisgevingsdossier, dient de initiatiefnemer het

dossier in bij de bevoegde overheid, namelijk de Dienst Mer, afdeling Milieu-, Natuur- en

Energiebeleid van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). Na het ontvangen van

de kennisgeving onderzoekt de Dienst Mer of de kennisgeving volledig is en betekent deze

beslissing binnen een termijn van 20 dagen na ontvangst van de kennisgeving;

b) richtlijnenfase: binnen 10 dagen na ontvangst van de volledigverklaring van de kennisgeving

stuurt de initiatiefnemer het kennisgevingsdossier door naar de betrokken gemeentebesturen, de

vergunningverlenende overheid en de door de Vlaamse regering aangewezen administraties. Het

College van Burgemeester en Schepenen (CBS) van de gemeente, waar het project gepland is,

legt deze kennisgeving binnen de 10 dagen na ontvangst ter inzage, dit gedurende 30 dagen. Op

deze kennisgeving kunnen de burgers reageren met behulp van een inspraakformulier. Op basis

van inspraakreacties van de inwoners en reacties van de aangeschreven administraties en

openbare besturen en na een informele vergadering met de betrokkenen, stellen de

Page 17: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 17

medewerkers van de Dienst Mer richtlijnen op die de initiatiefnemer moet volgen bij het

opstellen van het MER. De Dienst Mer betekent deze richtlijnen binnen de 70 dagen (of 90 dagen

ingeval van grensoverschrijdende effecten) na goedkeuring van de kennisgeving aan de

initiatiefnemer, de betrokken overheden, administraties en het CBS van de betrokken

gemeentebesturen;

c) uitvoeringsfase: tijdens deze fase stelt het team van erkende deskundigen het MER op onder

leiding van een coördinator. Meestal wordt er tussentijds een ontwerp-MER opgesteld dat

informeel besproken wordt door de initiatiefnemer, het team van deskundigen, de Dienst Mer en

aangeschreven administraties en openbare besturen;

d) beoordelingsfase: na indienen van het MER bij de Dienst Mer controleert deze of het MER

beantwoordt aan de inhoudelijke vereisten van de richtlijnen. Daarna keurt de dienst het MER

goed of af en stellen ze een goedkeurings- of afkeuringsverslag op. Deze goed- of afkeuring

wordt binnen een termijn van 40 dagen betekend aan de initiatiefnemer, de betrokken

overheden, administraties, de coördinator en het CBS van de betrokken gemeentebesturen. Een

goedgekeurd MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag en is een openbaar document.

De kennisgevingsfase / ontwerp-MER-fase van de m.e.r.-procedure

Zoals hoger aangegeven is de kennisgeving de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. In de

kennisgeving zijn o.m. de voorgenomen activiteit, de aard, de ligging, doelstellingen en verantwoording

van het project beschreven en zijn de coördinaten van de initiatiefnemer en namen van de uitvoerders

van het MER vermeld.

Ook geeft de initiatiefnemer hierin een overzicht van de juridische en beleidsmatige context en

beschrijft hij de onderzochte alternatieven, bestaande en beoogde vergunningen en relevante gegevens

uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten. Daarnaast beschrijft de initiatiefnemer de specifieke

milieu-aspecten die onderzocht en beschreven zullen worden in het MER, inclusief de verdere aanpak

voor de bepaling en de beoordeling van deze aspecten.

Het is hierbij wenselijk dat de reeds gekende moeilijkheden en leemten in de kennis aangegeven

worden. Indien er grensoverschrijdende effecten verwacht worden, vermeldt de initiatiefnemer de

nodige gegevens die de Dienst Mer toelaat na te gaan of de bevoegde autoriteiten van naburige lidstaten

betrokken dienen te worden bij de procedure.

In voorliggend geval wordt geopteerd om gebruik te maken van het voorstel van de dienst Mer, waarbij de

kennisgevingsfase gekoppeld kan worden aan de ontwerp-MER-fase. Hierbij zal dan reeds onderzoek

uitgevoerd worden naar de eigenlijke milieu-effecten die het project met zich meebrengt. Deze effecten

worden dan ook reeds uitvoerig beschreven en geëvalueerd in dit eigenlijke kennisgeving/ontwerp-MER.

Doel van de terinzagelegging

Het doel van de terinzagelegging van de kennisgeving/ontwerp-MER is ten eerste om de betrokken

inwoners van de gemeenten op de hoogte te stellen van de voorgenomen activiteit en zijn mogelijke

gevolgen op de omgeving. Ten tweede is het de bedoeling om concrete, zinvolle reacties uit te lokken (zie

verder) waarmee de Dienst Mer rekening kan houden bij de opmaak van richtlijnen. Deze richtlijnen

bakenen de inhoud af van de te bespreken en te onderzoeken onderwerpen in het MER. Door nuttige

inspraakreacties van inwoners van de betrokken gemeenten kan het onderzoek voor het MER inhoudelijk

bijgestuurd worden.

Page 18: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 18

Termijn van de terinzagelegging

Concreet dienen de gemeenten, waar het m.e.r.-plichtige project gepland is, een afschrift van deze

kennisgeving ter inzage te leggen binnen een termijn van 10 dagen na ontvangst. Vanaf het begin van deze

terinzagelegging hebben de inwoners maximaal 30 dagen de tijd om de opmerkingen toe te sturen naar de

Dienst Mer met behulp van een inspraakformulier, te vinden op www.mervlaanderen.be.

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

De terinzagelegging is geen openbaar onderzoek waarbij bezwaarschriften kunnen ingediend worden.

Bezwaarschriften kunnen enkel ingediend worden tijdens het openbaar onderzoek dat georganiseerd zal

worden naar aanleiding van de vergunningsaanvraag. Dit is dus tijdens de latere besluitvormingsprocedure

en niet gedurende de m.e.r.-procedure. Het MER is bij een dergelijk openbaar onderzoek overigens

bruikbaar als instrument om bezwaarschriften te onderbouwen maar ook een basis om ze te weerleggen.

Het is dus in ieders belang dat het MER van goede kwaliteit is.

Zoals eerder vermeld kan de Dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van richtlijnen

die de initiatiefnemer en de deskundigen moeten volgen bij het opstellen van het MER. Dit kunnen

opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals

opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de

bestaande toestand, milieu-effecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de

effecten, over de leemten in de kennis...

Wat gebeurt er met de inspraakreacties?

De Dienst Mer bundelt de zinvolle reacties op de kennisgeving en het ontwerp-MER en neemt een beslissing

over de inhoud van het MER, de inhoudelijke aanpak, de methodologie van de rapportage en over de

opstellers van het MER. De Dienst Mer betekent de richtlijnen voor het opstellen van het MER aan de

initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 70 dagen (of 90 dagen in geval van grensoverschrijdende

effecten) na volledigverklaring van de kennisgeving.

Deze richtlijnen zijn een openbaar document en elke burger kan ze bij de milieuambtenaar van zijn

gemeente opvragen. Deze richtlijnen zijn tevens beschikbaar op de webstek www.mervlaanderen.be. Met

behulp van het inspraakformulier, opgesteld door de dienst MER, kunnen de opmerkingen kenbaar gemaakt

worden. Dit formulier is te vinden op www.mervlaanderen.be. Het formulier kan per e-mail verstuurd

worden naar [email protected], met vermelding van het project. Het formulier kan ook per post

verstuurd worden of gefaxt worden naar de Dienst Mer.

Vlaamse Overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

Dienst Milieueffectrapportage (Dienst Mer)

Graaf de Ferrarisgebouw

Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL

[email protected]

website: www.mervlaanderen.be

fax: 02 553 80 75

Page 19: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 19

1 Inleiding

1.1 Beknopte beschrijving van het project

Het varkensbedrijf M+ Pigs bvba, gelegen te Lochristi, is momenteel vergund voor het houden van 1.619

varkens (250 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 854 zeugen, 15 beren en 20 andere varkens) en 9.792

biggen. Voor dit bedrijf wordt een wijziging, een uitbreiding en een vroegtijdige hernieuwing van de

vergunning aangevraagd, en dit voor een totaal van 2.957 varkens (432 jonge zeugen, 480 kraamzeugen,

864 zeugen, 26 beren en 1.155 andere varkens) en 8.756 biggen. Het bedrijf beschikt momenteel over 3

stallen waarvan één stal een bovenverdiep heeft (genaamd stal 1: benedenverdiep & 2: bovenverdiep).

Deze dubbele stal beschikt reeds over de ammoniakemissiearme stalsystemen V-1.2, V-2.2 en V-4.7. Stal 3

is een traditionele stal. Stal 4 is uitgerust met een chemisch luchtwassysteem (S-2.) dat de

ammoniakemissie met 70 %, de geuremissie met 30 %, de stofemissie van PM10 met 35 % en de stofemissie

van PM2,5 met 30 % reduceert. Alle mest wordt opgeslagen in ondergrondse mestkelders en een externe

mestsilo, en wordt regelmatig afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Om de uitbreiding in

dierenaantal mogelijk te maken, zal de dubbele stal (stal 1 & 2) gewijzigd en uitgebreid worden en zal stal

3 verdwijnen. De dubbele stal zal in de gewenste situatie uitgerust worden met een biologische

luchtwasser (S-1.) en ook de chemische luchtwasser op stal 4 zal omgevormd worden naar een biologische

luchtwasser. Beide biologische wassers reduceren de emissies van ammoniak, geur, PM10 en PM2,5 met

respectievelijk 70 %, 40 %, 60 % en 35 %. Verder wordt er ook een vergunning aangevraagd voor het

strippen/scrubben van mest met een mestverwerkingscapaciteit van 12.444 ton/jaar, en het plaatsen van

een mestscheider voor deze capaciteit. Daarnaast worden ook een aantal andere rubrieken gewijzigd,

uitgebreid of toegevoegd (o.a. inzake opslag van mest, elektriciteitsproductie, opslag

reinigingsproducten… zie ook hoofdstuk 3.2) en wenst het bedrijf een windmolen te plaatsen om een

duurzamer energieverbruik te bekomen.

Voor de betrokken partij werd tot nu toe nog geen MER opgesteld. In het voorliggend MER zal een evaluatie

gemaakt worden tussen de vergunde situatie en de gewenste situatie van dit project. Indien de

aangevraagde vergunning (wijziging, uitbreiding en hernieuwing) niet verleend wordt, wordt het bedrijf

verder uitgebaat volgens de vergunde situatie en dit tot 2025. Het nulalternatief is bijgevolg gelijk aan de

huidig vergunde situatie, en dit tot 2025.

1.2 Toetsing aan m.e.r.-plicht

Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën

van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad

gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene

bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit

besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten.

Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij

de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013)

is eveneens een bijlage III-lijst met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een wijziging, uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing aan tot een bedrijf met

2.957 varkens (432 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 864 zeugen, 26 beren en 1.155 andere varkens) en

8.756 biggen. Het project valt daardoor in de categorie 21 d) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van

bijlage I: ‘Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: 900 plaatsen voor

zeugen’. Deze inrichting is dan ook m.e.r.-plichtig.

Page 20: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 20

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor de betrokken partij werd tot nu toe nog geen MER opgesteld. Wel werd er in 2014 door eco-scan

een geluidsstudie uitgevoerd en is er momenteel nog een windstudie lopende door Jan Lippens.

Verder werd er in 2010 ook reeds een geuronderzoek uitgevoerd aan de hand van geurdagboeken door

OLFASCAN.

1.4 Betrokken partijen

1.4.1 Initiatiefnemer – uitbater

Initiatiefnemer: M+ Pigs bvba

Smalle Heerweg 160

9080 Lochristi

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen

De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een

werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De

betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de

objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het

leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of

andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieu-effecten, eigen aan het geplande project

doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht,

bodem, water, geluid en fauna en flora in het team van deskundigen opgenomen.

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen

discipline erkend deskundige erkenning coördinaten

bodem en grondwater Peter Hermans geohydrologie: EDA/708/V-1

onbeperkt geldig

pedologie: EDA/708-B/V-1

onbeperkt geldig

Profex

Biezeweg 15a

9230 Wetteren

oppervlaktewater Erik Meers EDA/784

onbeperkt geldig

DLV-Innovision

Stationsstraat 100

3360 Bierbeek

fauna en flora Marjan Speelmans EDA/730/V-1

onbeperkt geldig

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

lucht Nico Raes EDA/789

onbeperkt geldig

OLFASCAN nv

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent)

Page 21: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 21

discipline erkend deskundige erkenning coördinaten

coördinatie Nico Raes erkenning als coördinator

bestaat niet als dusdanig,

maar de coördinator wordt

gekozen uit m.e.r.-

deskundigen (EDA/730/V-1

onbeperkt geldig)

eco-scan BVBA

Industrieweg 114H

9032 Wondelgem (Gent))

De overige relevante aspecten (effecten op de mens en zijn omgeving en landschap) worden behandeld

door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een

coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren.

Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door

Gwynet Leyre, eco-scan bvba, medewerkster coördinatie

Kim Driesen, eco-scan bvba, medewerkster coördinatie

Interne deskundigen:

M+ Pigs bvba, initiatiefnemer

Liesbeth Desmyter, bedrijfsdeskundige, DLV

1.4.3 Taakverdeling

De coördinator is belast met de inhoudelijke coördinatie van het MER. Zijn taak bestaat uit:

het coördineren van het interdisciplinaire overleg in elke fase van het m.e.r.-proces, in het

bijzonder tijdens de voorfase;

het opstellen van een analyseschema met de hoofdingreep en de deelingrepen;

het uitwerken van de impactmatrices, de ingreep-effect-schema’s en de netwerkrelaties;

het opstellen van een interdisciplinaire referentiesituatie;

het coördineren van de fasering van de uit te voeren deelonderzoeken;

het bepalen van de volgorde van de in het rapport te bespreken milieufactoren;

het op elkaar afstemmen van de inhoud en de structuur van de deelrapporten;

het opstellen van de eindbespreking;

de redactie van de niet-technische samenvatting;

de eindredactie van het rapport.

De initiatiefnemer dient de nodige projectinformatie aan te reiken aan het team van deskundigen. Hij stelt

hiertoe de bedrijfsdeskundige aan.

Page 22: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 22

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

Het bedrijf is gelegen in de Smalle Heerweg 160, te Lochristi op de kadastrale percelen, 1ste

afdeling,

sectie D, perceelsnummers 627 H en 628 C. Met de gewenste uitbreiding zal de inrichting ook op het

perceel 626 C gelegen zijn. Een kopie van het kadasteruittreksel wordt weergegeven in Bijlage 1. Een

uittreksel van de topografische kaart van België wordt weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 wordt het

stratenplan in de omgeving van de inrichting weergegeven en op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de

inrichting weergegeven. Op de luchtfoto in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van het bedrijf

weergegeven.

Rekening houdend met het gewestplan (Bijlage 5) ligt het bedrijf volledig in agrarisch gebied. De

voornaamste gewestplanbestemmingen in de omgeving van het bedrijf (afstanden bepaald ten opzichte van

de contour van het bedrijf (stallen en/of mestopslag) in de gewenste situatie) worden weergegeven in

Tabel 2.

Tabel 2 Bestemmingen volgens het gewestplan in de omgeving van de inrichting

kortste afstand (m) windrichting

Woongebied met landelijk karakter 375 ZO

Natuurgebied 385 W

Bestaande waterwegen 125 N

Gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut 495 O

Ontginningsgebieden 145 N

Gebied voor natuureducatieve infrastructuur 585 W

Ambachtelijke bedrijven en kmo’s 945 N

Het dichtstbijzijnde BPA is gelegen op ca. 1,6 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het BPA Hijfte.

Het dichtstbijzijnde woongebied is gelegen op 1,2 km ten oosten van het bedrijf.

Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Lochristi. Deze gemeente grenst in het westen en

het noorden aan Gent (op zo’n 300 m van het bedrijf), in het zuiden aan Destelbergen (2,3 km van het

bedrijf), in het zuidwesten aan Laarne (op zo’n 5,0 km van het bedrijf), in het oosten aan Lokeren (op zo’n

7 km van het bedrijf) en in het noordoosten aan Wachtebeke (op zo’n 6,8 km van het bedrijf). De afstand

van het bedrijf tot de Nederlandse grens bedraagt ongeveer 13 km en door deze grote afstand worden er

geen significante grensoverschrijdende effecten verwacht.

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer wenst een uitbreiding, wijziging en hernieuwing aan te vragen voor zijn

varkenshouderij. Een overzicht van de vergunde en de gewenste vergunningssituatie wordt gegeven in

Tabel 3.

Page 23: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 23

Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst aanvraag

3.6.1 Afvalwaterzuiverings-installatie voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater

3 90 m³/jaar / Wijziging

6.5.1° Inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.2.1.1 of 6.4 bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang

3 1 verdeelslang 2 verdeelslangen Uitbreiding

Hernieuwing

6.5.2° Inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek 17.3.2.1, 17.3.2.2 of 6.4 bedoelde vloeistoffen met maximaal 2 verdeelslang waarmee uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen worden bevoorraad.

2

9.4.1.c)2° Varkensstal met plaatsen voor meer dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken in agrarisch gebied

1 1.619 varkens

1.334 zeugen

285 andere varkens

2.957 varkens

1.560 zeugen

26 beren

1.371 andere varkens

Wijziging

Uitbreiding

Hernieuwing

"met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval";

/ Mestverwerking: mestscheider + stripping/scrubbing 12.444 m³/jaar

Uitbreiding

9.4.1.d)2°

Intensieve varkenshouderij met meer dan 750 plaatsen voor zeugen

1, X* 1.619 varkens

1.334 zeugen

285 andere varkens

2.957 varkens

1.560 zeugen

26 beren

1.371 andere varkens

Wijziging

Uitbreiding

Hernieuwing

"met inbegrip van de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval";

/ Mestverwerking: mestscheider + stripping/scrubbing 12.444 m³/jaar

Uitbreiding

12.1.1°b) Elektriciteitsproductie van 100 tot en met 300 kW, niet in industriegebied

2 180 kW 450 kW

Uitbreiding

Hernieuwing

12.1.2° Elektriciteitsproductie van 300 tot en met 10.000 kW

2

12.2.1° Transformatoren met een individueel nominaal vermogen van 100 kVA tot en met 1.000 kVA

3 100 kVA 300 kVA Uitbreiding

Hernieuwing

15.1.1° Opstallen van 3 tot en met 25 voertuigen / aanhangwagens andere dan personenwagens

3 4 voertuigen / aanhangwagens

4 voertuigen / aanhangwagens

Hernieuwing

16.3.1.1° Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren en airconditioninginstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van 5 kW t.e.m.

3 10,75 kW

32,75 kW Uitbreiding

Hernieuwing

Page 24: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 24

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst aanvraag

200 kW

17.3.2.1.1.1° b)

Opslagplaatsen voor brandgevaarlijke vloeistoffen

(gevarenpictogram GHS02 ) - ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3: gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt ≥ 55 °C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 20 ton, niet voor woning.

3 13.685 kg mazout

(16.100 liter)

1,58 ton petroleum

9,7 ton gevaarlijke stoffen

3,978 ton mazout:

1,938 ton (2.280 liter)

2,04 ton (2.400 liter)

Wijziging

Hernieuwing

17.3.3.2°b) Opslagplaatsen voor oxiderende vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS03 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 50 ton, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied

2 / 35 ton salpeterzuur Uitbreiding

17.3.4.2°b) Opslagplaatsen voor bijtende vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS05 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied

2 9.700 kg azijnzuur 35 ton ijzertrichloride

35 ton salpeterzuur

25 ton CaO

4,461 ton gevaarlijke stoffen

Wijziging

Uitbreiding

Hernieuwing

17.3.6.2°b) Opslagplaatsen voor schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS07 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van meer dan 2 ton tot en met 100 ton, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industriegebied

2 / 35 ton ijzertrichloride

0,226 ton gevaarlijke stoffen

Uitbreiding

17.3.7.1°b) Opslagplaatsen voor op lange termijn gezondheidsgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS08 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 2 ton, volledig of gedeeltelijk gelegen in een gebied ander dan industrie-gebied

2 / 0,226 ton gevaarlijke stoffen

Uitbreiding

17.3.8.1° Opslagplaatsen voor het aquatisch milieu gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen

(gevarenpictogram GHS09 ) met een gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg tot en met 2 ton

3 / 0,226 ton gevaarlijke stoffen

Uitbreiding

Page 25: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 25

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst aanvraag

17.4 Opslag van gevaarlijke producten in kleine verpakking

3 200 liter 4.420 liter/kg Uitbreiding

Hernieuwing

19.6.2°a Opslagplaatsen van hout met een capaciteit van, wanneer de inrichting volledig of gedeelteijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied, meer dan 20 ton tem 200 ton in een lokaal

3 / 60 ton Uitbreiding

28.1.f) 2° Opslagplaatsen voor kunstmest met een capaciteit van meer dan 100 ton

2 / 150 ton Uitbreiding

28.2.c) 2° Opslag van mest in agrarische zone

2 - 5.864 m³ stallen

- 3.000 m³ mestsilo

Totaal: 8.864 m³

- 5.964 m³ stallen

- 3.000 m³ mestsilo

- 1.867 m³ dikke fractie in mestverwerkings-loods

Totaal: 10.831 m³

Wijziging

Uitbreiding

Hernieuwing

31.1.1°b) Vast opgestelde motoren

van 10 kW tot en met 100 kW

3 90 kW 100 kW Uitbreiding

Hernieuwing

43.1.1.b. Verbrandingsinrichting zonder elektriciteitsproductie met een totaal warmtevermogen van 300 kW tot en met 500 kW

3 500 kW houtbrander

295 kW houtbrander

200 kW mazoutbrander

Wijziging

Hernieuwing

45.13.d)2° Inrichtingen voor het behandelen, bewerken of verwerken van groenten, granen, vruchten en zaden met een totaal geïnstalleerd drijfkracht van meer dan 10 kW tot en met 200 kW

2 19,5 kW 24 kW Uitbreiding

Hernieuwing

53.8.2° Oppompen van grondwater 2 **1.000 m³/jaar en 3 m³/dag

(filterput)

/ Wijziging

Page 26: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 26

rubrieknr. omschrijving klasse huidig gewenst aanvraag

4.200 m³/jaar en 12 m³/dag

(boorput)

16.667 m³/jaar en 46 m³/dag

(boorput)

Wijziging

Uitbreiding

Hernieuwing

* X = inrichting die een GPBV-installatie betreft zoals gedefinieerd door sub 16° van artikel 1 van titel I van het Vlarem en die

als dusdanig tevens onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde

preventie en bestrijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24 september 1996. Dergelijke

inrichting omvat telkens de vaste technische eenheid waarin de in de overeenkomstige tweede kolom vermelde activiteiten en

processen alsmede andere daarmee rechtstreeks samenhangende activiteiten plaatsvinden, die technisch in verband staan met

de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging (zie

ook artikel 5, § 7 van titel I van het Vlarem). De EU-richtlijn verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende

bedrijven te reguleren middels een integrale vergunning gebaseerd op de beste beschikbare technieken (BBT)

** Dit is nooit geplaatst geweest.

Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken wordt de inrichting ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure

houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden bij de Deputatie van de provincie Oost-

Vlaanderen.

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor de exploitatie van de landbouwinrichting zijn de volgende exploitatie- en milieuvergunningen (Tabel

4), relevante bijzondere voorwaarden (Tabel 5) en stedenbouwkundige vergunningen (Tabel 6) bekend.

Tabel 4 Exploitatie- en milieuvergunningen

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

09/06/2005 08/06/2025 Hernieuwing en uitbreiding tot:

Lozen van 90 m³/jaar huishoudelijk afvalwater

1.334 zeugen en 285 andere varkens met inbegrip van

Greenfield mestverwerkingsinstallatie

Intensieve varkenshouderij 1.334 zeugen en 285 andere

varkens

Elektriciteitsproductie 180 kW

Transformator 100 kVA

4 landbouwvoertuigen / aanhangwagens

10,75 kW koelinstallaties en compressoren

9.700 kg gevaarlijke stoffen

2.000 liter petroleum

16.100 liter stookolie

Een verdeelslang

200 liter gevaarlijke producten in kleine verpakking

8.864 m³ mest

Vast opgestelde motor 90 kW

19,5 kW brijvoederproductie

Grondwaterwinning 1.000 m³/jaar

Grondwaterwinning 4.200 m³/jaar

Mouton bvba BD

17/07/2008 08/06/2025

Uitbreiding tot:

Lozen van 90 m³/jaar huishoudelijk afvalwater via een

rietveld

Zuiveren en lozen van max 5m²/u, 51 m³/dag en 12.750

m³/jaar bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

1.334 zeugen en 285 andere varkens met inbegrip van

M+ Pigs bvba BD

Page 27: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 27

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

Greenfield mestverwerkingsinstallatie

Intensieve varkenshouderij 1.334 zeugen en 285 andere

varkens

Elektriciteitsproductie 180 kW

Transformator 100 kVA

4 landbouwvoertuigen /

Aanhangwagens

47,75 kW koelinstallaties en compressoren

1.200 l methanol

25.800 kg gevaarlijke stoffen

2.000 l azijnzuur

2.000 liter petroleum

6.100 liter stookolie

200 l structol

Een verdeelslang

200 liter gevaarlijke producten in kleine verpakking

10.698 m³ mest

Mestverwerkingsinstallatie (Trevi) met een capaciteit

van 15.000 ton/jaar

Vast opgestelde motor 90 kW

19,5 kW brijvoederproductie

Grondwaterwinning 1.000 m³/jaar

Grondwaterwinning 7.350 m³/jaar

23/01/2009 08/06/2025 Beroep ingesteld door buurtbewoners tegen de

milieuvergunning van 17/07/2008 wordt deels gegrond

verklaard, vergunning wordt verleend voor :

Lozen van 90 m³/jaar huishoudelijk afvalwater via een

rietveld

Zuiveren en lozen van max 5m²/u, 51 m³/dag en 12.750

m³/jaar bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

1.334 zeugen en 285 andere varkens met inbegrip van

Greenfield mestverwerkingsinstallatie

Intensieve varkenshouderij 1.334 zeugen en 285 andere

varkens

Elektriciteitsproductie 180 kW

Transformator 100 kVA

4 landbouwvoertuigen / aanhangwagens

47,75 kW koelinstallaties en compressoren

1.200 l methanol

25.800 kg gevaarlijke stoffen

2.000 l azijnzuur

2.000 liter petroleum

6.100 liter stookolie

200 l structol

Een verdeelslang

200 liter gevaarlijke producten in kleine verpakking

10.698 m³ mest

Mestverwerkingsinstallatie (Trevi) met een capaciteit

van 15.000 ton/jaar

Vast opgestelde motor 90 kW

19,5 kW brijvoederproductie

Grondwaterwinning 1.000 m³/jaar

Grondwaterwinning 7.350 m³/jaar

M+ Pigs bvba BD

22/10/2009 / Aktename van de melding van een klasse 3 inrichting met als

voorwerp de uitbreiding met een houtkachel met een totaal

warmtevermogen van 500 kW

M+ Pigs

bvba/Walschland

nv

BD

Page 28: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 28

begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid

15/12/2011 / Arrest van de RVS waarbij ministrieel besluit met nr.

AMV/39695/1010B wordt vernietigd

M+ Pigs bvba BD

12/06/2012 08/06/2025 Beroep van 23/01/09 wordt gedeeltelijk gegrond verklaard.

Vergunning wordt verleend voor:

Lozen van 90 m³/jaar huishoudelijk afvalwater via een

rietveld

Zuiveren en lozen van max 5m²/u, 51 m³/dag en 12.750

m³/jaar bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke stoffen bevat

1.334 zeugen en 285 andere varkens met inbegrip van

Greenfield mestverwerkingsinstallatie

Intensieve varkenshouderij 1.334 zeugen en 285 andere

varkens

Elektriciteitsproductie 180 kW

Transformator 100 kVA

4 landbouwvoertuigen / aanhangwagens

47,75 kW koelinstallaties en compressoren

1.200 l methanol

25.800 kg gevaarlijke stoffen

2.000 l azijnzuur

2.000 liter petroleum

6.100 liter stookolie

200 l structol

Een verdeelslang

200 liter gevaarlijke producten in kleine verpakking

10.698 m³ mest

Mestverwerkingsinstallatie (Trevi) met een capaciteit

van 15.000 ton/jaar (12.000 ton is eigen mest en 3.000 is

mest van andere bedrijven binnen een straal van 20 km

rondom de inrichting)

Vast opgestelde motor 90 kW

19,5 kW brijvoederproductie

Grondwaterwinning 1.000 m³/jaar

Grondwaterwinning 7.350 m³/jaar

M+ Pigs bvba BD

03/04/2014 Opheffing van de milieuvergunning van 17/07/2008 voor het

uitbreiden van een varkenshouderij met een

mestverwerkingsinstallatie

M+ Pigs BD

Tabel 5 Relevante bijzondere voorwaarden

Vergunningsb

esluit Bijzondere voorwaarde Voldaan? Reden waarom

niet voldaan /

wanneer in orde?

09/06/2005-

17/07/2008

Hemelwater van minstens 250 m³ en maximaal gebruik van het

opgevangen hemelwater (270 m³ in mvg 17/07/2008)

OK /

09/06/2005 Aanleg groenscherm OK /

09/06/2005 Aanbrengen van de noodzakelijke brandpreventie- en

brandbestrijdingsmiddelen in overleg met de plaatselijke brandweer

OK /

09/06/2005 Motoren van bedrijfsvoertuigen moeten tijdens wachtperioden en

laad)en losoperaties worden stilgelegd tenzij noodzakelijk voor

aandrijving pompen…

OK /

09/06/2005 Tijdens tanken de nodige voorzorgen nemen om morsen te voorkomen OK /

09/06/2005 Peilbuis van min 32 mm in de grondwaterwinning OK /

Page 29: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 29

Vergunningsb

esluit Bijzondere voorwaarde Voldaan? Reden waarom

niet voldaan /

wanneer in orde?

09/06/2005 Maandelijks noteren van tellerstand van de debietmeter + maandelijkse

peilmetingen. Het maximaal toelaatbaar afpompingsniveau in de

winningsput bedraagt 59 m onder het maaiveld.

OK /

09/06/2005 Minimum 1x/jaar wordt het grondwater geanalyseerd op de parameters

vermeld in de milieuvergunning inclusief ionenbalans

OK /

09/06/2005 Winningsput bovenaan goed afgesloten om verontreinigingen te

voorkomen

OK /

09/06/2005 Bijzondere voorwaarden met betrekking tot de

mestverwerkingsinstallatie

NVT Worden hier verder

niet opgenomen

aangezien de

mestverwerkingsins

tallatie nooit

geplaatst is

17/07/2008 Bijzondere voorwaarden met betrekking tot het lozen van

bedrijfsafvalwater

NVT Worden hier verder

niet opgenomen

aangezien het lozen

van

bedrijfsafvalwater

samenhangt met de

mestverwerkingsins

tallatie en deze is

nooit geplaatst

Tabel 6 Stedenbouwkundige vergunningen

begindatum onderwerp overheid

19/08/1986 Het bouwen van twee mestvarkensstallen en 1 zeugenstal CBS

17/03/1987 Regulariseren bouwen van 2 vleesvarkensstallen CBS

24/03/1992 Bouwen van een opfokzeugenstal en garage CBS

20/02/1996 Bouwen loods voor opslag van voederproducten CBS

23/03/1999 Bouwen van een bedrijfswoning en regulariseren garage CBS

02/02/2002 Vergunning voor:

Regulariseren van een afdak aan een bestaande loods en weegbrug

Weigering voor:

Krengenhuisje en elektriciteitscabine

CBS

17/05/2005 Bouw van de nieuwe zeugenstallen en mestsilo

CBS

Page 30: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 30

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 7 Juridische randvoorwaarden

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van

de gronden in Vlaanderen weer

ja zie punt 2.1 (Ruimtelijke situering project)// (referentiesituatie, discipline

lucht, mens, geluid en trillingen)

Algemeen Plan van Aanleg (APA) geeft de bestemming voor het hele

grondgebied van de gemeente

ja De bestemmingen palend aan het ontginningsgebied zijn agrarische zone type 1

en agrarische zone type 2. Nieuwe bedrijven voor intensieve veehouderij zijn

verboden. De bestaande land- en tuinbouwbedrijfsgebouwen blijven in alle

zoneringen hun recht van uitbating en exploitatie behouden alsmede de kans op

uitbreidingen aansluitend op het bestaande bedrijf.

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van

de gronden in bepaalde delen van

Vlaanderen weer

neen op de locatie van de inrichting is geen BPA gelegen. Het dichtstbijzijnde BPA is

gelegen op 1,64 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft het BPA Hijfte.//

(referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen)

Vlarem I bepaalt de modaliteiten met betrekking

tot exploitatie en/of verandering van

meldings- en vergunningsplichtige

inrichtingen

ja zie punt 2.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand)

Vlarem II bevat milieukwaliteitsnormen en

algemene en sectorale

milieuvoorwaarden met betrekking tot

o.a. ligging en exploitatie van

inrichtingen

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de

gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer

specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle

disciplines)

Vlarem III bevat de bijkomende algemene en

sectorale milieuvoorwaarden voor GPBV-

installaties

ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden

gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze

zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen

relevant: alle disciplines)

EU kaderrichtlijn 96/62 inzake

beoordeling en beheer van

luchtkwaliteit +

dochterrichtlijnen 1999/30,

2000/69, 2002/3, 2004/107. De

voorgaande richtlijnen zitten

vanaf 21 mei 2008 vervat in de

Europese Richtlijn Lucht

2008/50/EG

vormt de basis voor een nieuw

luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese

Unie. Globaal kader waarmee EU

luchtkwaliteit beoordeelt en beheert

ja een veestal kan een aanzienlijke stofemissie met zich meebrengen. In het MER

zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het bedrijf te

verwachten valt // (discipline lucht en mens)

Page 31: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 31

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Mestdecreet en

uitvoeringsbesluiten

heeft tot doel de bescherming van het

leefmilieu tegen verontreiniging als

gevolg van productie en gebruik van

meststoffen

ja het bedrijf dient de regels van het Mestdecreet na te leven // (discipline lucht,

water, bodem en fauna en flora)

Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in Vlarem-

wetgeving)

ja het bedrijf beschikt over een grondwaterwinning en dient aldus de geldende

wetgeving na te leven // (discipline water)

Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en

lozingsvoorwaarden opgenomen in Vlarem

II)

ja voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar

oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water)

Bestemming en

milieukwaliteitsnormen

oppervlaktewater

duidt bestemming oppervlaktewater aan

(milieukwaliteitsnormen zie Vlarem II)

ja binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn de Kapittel Vaardeken en de

Westmeersloop gelegen, met als kwaliteitsdoelstelling de basiskwaliteit. (Bijlage

6) // (discipline water)

Decreet integraal waterbeleid

(incl. de Watertoets)

bevat bepalingen betreffende het

gecoördineerd en geïntegreerd

ontwikkelen, beheren en herstellen van

watersystemen. Het decreet reikt tevens

een aantal instrumenten aan die een

sleutelrol moeten spelen in het Vlaamse

waterbeleid, o.a. de Watertoets

ja het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de

Watertoets (art. 8) // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader van de Watertoets,

discipline water)

Aangepast uitvoeringsbesluit van

de Watertoets (B.S. 14/10/2011)

het besluit geeft de lokale, provinciale en

gewestelijke overheden, die een

vergunning moeten afleveren, richtlijnen

voor de toepassing van de Watertoets.

Het aangepaste besluit werd goedgekeurd

door de Vlaamse regering op 14 oktober

2011 en treedt in werking op 1 maart

2012

ja de Watertoets heeft als doel mogelijke schadelijke effecten van plannen,

programma’s en vergunningen op het watersysteem in een vroeg stadium te

beoordelen en daarover te adviseren // (bedrijfsspecifieke toelichting in kader

van de Watertoets, discipline water)

Besluit van de Vlaamse regering

van 5 juli 2013 houdende

vaststelling van een gewestelijke

stedenbouwkundige verordening

inzake hemelwaterputten,

infiltratievoorzieningen,

buffervoorzieningen en

gescheiden lozing van afvalwater

en hemelwater

de verordening bevat minimale

voorschriften voor de lozing van niet-

verontreinigd hemelwater, afkomstig van

verharde oppervlakken. Het algemeen

uitgangsprincipe hierbij is dat

hemelwater in eerste instantie zoveel

mogelijk gebruikt wordt. In tweede

instantie moet het resterende gedeelte

van het hemelwater worden geïnfiltreerd

of gebufferd, zodat in laatste instantie

slechts een beperkt debiet vertraagd

wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de

overloop van de hemelwaterput en de

ja om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken (met zo weinig mogelijk

hinder naar de omgeving) zal er één stal afgebroken worden en zal er

aangebouwd worden aan een bestaande stal. Er dienen dan ook de nodige

voorzieningen getroffen te worden om het hemelwater, dat op deze elementen

terecht komt, op te vangen, zoveel mogelijk te hergebruiken, te bufferen of te

laten infiltreren. Er zal voldaan moeten worden aan de gewestelijke

stedenbouwkundige verordening hemelwater // (discipline water)

Page 32: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 32

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

infiltratievoorziening dient aan dit

principe te beantwoorden

Natuurbeheerrecht

- Decreet betreffende het

natuurbehoud en het natuurlijk

milieu

centraal staan een planmatige aanpak

(natuurbeleidsplan), een horizontaal

beleid (‘stand-still’ principe) en een

gebiedsgericht beleid

ja op 4,3 km ten Z van de inrichting ligt het habitatrichtlijngebied ‘Schelde- en

Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent’ // (discipline lucht, fauna

en flora)

- Vlaamse en/of erkende

natuurreservaten

terreinen, van belang voor behoud en

ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die

aangewezen of erkend zijn door Vlaamse

regering

ja binnen een straal van 2 km rond het bedrijf bevinden zich geen Vlaamse en/of

erkende natuurreservaten. Op 4,3 km ten Z van de inrichting ligt het Vlaams

natuurreservaat ‘Damvallei’ // (discipline fauna en flora)

- Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die

van internationale betekenis zijn. In het

bijzonder als woongebied voor

watervogels

neen binnen een straal van 5 km rond het bedrijf bevinden zich geen Ramsargebieden

// (discipline lucht, fauna en flora)

- Regionale Landschappen duurzaam samenwerkingsverband gericht

op behoud van streekeigen karakter,

bevorderen natuureducatie, recreatief

medegebruik, ontwikkeling kleine

landschapselementen…

neen de inrichting is niet gelegen in een gebied waarbinnen een regionaal landschap

actief is// (alle disciplines)

Onroerenderfgoeddecreet van 12

juli 2013 en

onroerenderfgoedbesluit 16 mei

2014

het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17

oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch

Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 actief.

Het betreft een overkoepelende

regelgeving voor monumenten, stads- en

dorspgezichten, landschappen en

archeologie

ja er bevinden zich binnen een straal van 1 kilometer rondom het bedrijf 7

elementen die op de lijst van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn (Bijlage 7)//

(discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Decreet op het archeologisch

patrimonium van 30/06/1993

regelt de bescherming, het behoud en de

instandhouding, het herstel en het

beheer van het archeologisch

patrimonium

ja om de uitbreiding van het bedrijf mogelijk te maken zal er bij een bestaande

stal worden bijgebouwd. Indien er bij de geplande grondwerken archeologische

vondsten gedaan worden, zullen deze gemeld worden aan het Agentschap R-O

Vlaanderen, Onroerend Erfgoed // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en

archeologie)

Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het

vervoeren en verhandelen van

afvalstoffen, rapporteren over

afvalstoffen en materialen, gebruik van

grondstoffen, selectieve inzameling

(sorteringen en ophaling) bij bedrijven en

uitgebreide

ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen dienen

gerespecteerd te worden // (discipline lucht)

Page 33: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 33

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

productenverantwoordelijkheid

Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen

inzake bodemsanering op systematische

wijze te treffen, prefinanciering ervan te

verzekeren en kosten daarvan te verhalen

ja volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de

categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend

bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Voor de inrichting is in de vergunde

situatie niet bodemonderzoeksplichtig, maar zal in de gewenste situatie

verplicht zijn om een oriënterend bodemonderzoek te laten uitvoeren op het

perceel 626C bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening,

en om de 10 jaar omwille van de mestverwerkingsinstallatie // (discipline

bodem)

Verordening (EG) 1774/2002:

Gezondheidsvoorschriften inzake

niet voor menselijke consumptie

bestemde dierlijke bijproducten

verordening met als doel vaststelling van

gezondheidsvoorschriften voor niet voor

menselijke consumptie bestemde

dierlijke producten, dit met het oog op

het verzekeren van een hoog niveau van

gezondheid en veiligheid in de gehele

voedselketen

ja implementatie via Mest- en Afvalstoffendecreet

Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het

behoud, de bescherming, de aanleg en

het beheer van de bossen te regelen. Het

behandelt alle bossen in Vlaanderen

ja binnen een straal van 5 km rond het bedrijf zijn er geen bossen gelegen. Het

dichtstbijzijnde bos is gelegen op 7,3 km (discipline lucht, fauna en flora)

Wet betreffende bescherming en

welzijn van dieren en betreffende

bescherming van voor

landbouwdoeleinden gehouden

dieren

verdeelt dieren in 5 categorieën, met

hieraan verbonden een aantal

voorwaarden voor bescherming van

dierenwelzijn

ja varkens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de

wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen

gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede

klimaatregeling, goede voedingswijze...) door de inrichting // (beschrijving

bedrijf, ontwikkelingsscenario’s)

Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een

woning gelegen is en werd opgesteld in

samenwerking tussen de gemeente en de

VMM in de periode 2006 – 2008

ja op 9 juni 2008 werd door de Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie,

Leefmilieu en Natuur het zoneringsplan van de gemeente Lochristi opgesteld.

Het bedrijf ligt in individueel te optimaliseren buitengebied en dient het

huishoudelijk afvalwater te zuiveren met behulp van een IBA. Het bedrijf zuivert

het huishoudelijk afvalwater door middel van een rietveld. // (discipline water)

NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende

emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en

NHз in Vlarem II (emissie-

reductieprogramma’s, zie Vlarem II)

ja de emissies ten gevolge van de landbouwinrichting zullen specifiek beschouwd

worden in het MER // (discipline lucht)

Nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging

veroorzaakt door nitraten uit agrarische

bronnen te verminderen en verdere

verontreiniging van die aard te

voorkomen

ja implementatie via Mestdecreet

Page 34: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 34

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Ministerieel besluit van

19/03/2004, bijlage 1, BS

14/10/2004

lijst van stalsystemen voor

ammoniakreductie, nieuwe stallen die

gebouwd worden of grondig gerenoveerd

worden, dienen ammoniakemissiearm

uitgevoerd te worden

ja de uitbreiding van de stal zal emissiearm uitgevoerd worden // (beschrijving

bedrijf, discipline lucht, fauna en flora)

Decreet van 16/04/1996

betreffende de Landschapszorg,

gewijzigd bij decreet van

18/051999, 8/12/2000,

21/12/2001, 19/07/2002 en

13/02/2004)

regelt de bescherming van de in het

Vlaamse Gewest gelegen landschappen,

de instandhouding, het herstel en het

beheer van beschermde landschappen,

ankerplaatsen en erfgoedlandschappen

en stelt maatregelen vast voor de

bevordering van de algemene

landschapszorg

ja de uitbreiding kan een visuele impact hebben en een invloed uitoefenen op het

omliggende landschap // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en

archeologie)

Besluit Duurzaam

pesticidengebruik van 15 maart

2013

legt de regels vast inzake duurzaam

gebruik van pesticiden in het Vlaamse

Gewest voor niet- land- en

tuinbouwactiviteiten en de opmaak van

het Vlaams Actieplan Duurzaam

Pesticidengebruik

ja de exploitant dient rekening te houden met de regels omtrent het

pesticidengebruik bij de bestrijding van onkruid op het bedrijfsterrein

Page 35: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 35

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 8 Beleidsmatige randvoorwaarden

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Ruimtelijk Structuurplan

Vlaanderen (RSV) geeft een visie op de ruimtelijke

ontwikkeling van Vlaanderen en legt de

krachtlijnen vast van het ruimtelijk

beleid naar de toekomst

ja om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de

functies die kenmerkend zijn voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name

de landbouw, het bos en de natuur en in zeker mate ook het wonen en werken.

Met betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie

en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch dat voor nieuwe bedrijven

dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische

bedrijfszones // (alle disciplines)

Provinciaal Ruimtelijk

Structuurplan (PRSP) geeft een visie op de ruimtelijke

ontwikkeling van de provincie en legt de

krachtlijnen vast van het ruimtelijk

beleid naar de toekomst

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

Het PRSP Oost-Vlaanderen vermeldt een aantal doelstellingen:

- realiseren van gebiedsgebonden potenties in de land- en tuinbouw: via

gebiedsgerichte en sectorgerichte maatregelen moet de agrarische

macrostructuur versterkt worden. Door te komen tot een proactief

ontwikkelingsmodel voor de land- en tuinbouw, kan voldoende tegengewicht

worden gegeven aan de externe druk op het land- en tuinbouwareaal;

- strategie voor het behoud van de landbouw in de valleigebieden: de

landbouw moet rekening houden met de beperkingen die in het kader van

natuurontwikkeling aan de bedrijfsvoering gesteld worden (bemesting,

mestafzet...). Binnen de valleigebieden is het wenselijk dat de (provinciale)

overheid maatregelen neemt waarbij de landbouwers ondersteund en begeleid

worden bij het inpassen van (natuur)doelstellingen in de agrarische

bedrijfsvoering;

- coherent beleid t.a.v. de verbrede taakstelling van de land- en tuinbouw: een

coherent beleid t.a.v. het multifunctionele takenpakket moet de land- en

tuinbouwer de kans geven zich als economisch leefbare entiteit te ontwikkelen

in functie van de nieuwe behoeften. In dit verband is het belangrijk dat er een

afstemming gebeurt tussen de verschillende beleidsdomeinen die een impact

hebben op de land- en tuinbouw;

- creëren van ontwikkelingsmogelijkheden voor land- en tuinbouwbedrijven

gelegen in gebieden waar land- en tuinbouw niet de hoofdfunctie is en voor

aan de land- en tuinbouw aanverwante activiteiten: voor de toekomstgerichte

land- en tuinbouwbedrijven die gelegen zijn in gebieden waar land- en

tuinbouw niet de hoofdfunctie is, moeten binnen bepaalde randvoorwaarden

ontwikkelingsmogelijkheden voorzien worden

Page 36: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 36

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Gemeentelijk Ruimtelijk

Structuurplan (GRSP) beschrijft de ruimtelijke structuur en

visie op de gewenste ruimtelijke

ontwikkeling, enz. op gemeentelijk

niveau

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

het GRSP van Lochristi is goedgekeurd bij het besluit van de BD op 13/10/2011.

Dit plan heeft tot doel een visie weer te geven over het ruimtelijk beleid voor

de toekomst. Hieruit kan o.a. geconcludeerd worden dat er voldoende ruimte

gereserveerd dient te blijven voor de landbouw.

In het GRSP van Lochristi staat vermeld dat het ontginningsgebied, gelegen op

150 ten N van de voorliggende inrichting, deel uitmaakt van de groenpool

vliegveld Lochristi-Oostakker. Deze wordt uitgebouwd als een multifunctionele

randstedelijke groenpool tussen het woongebied van Lochristi en het Gentse

havengebied. Het is een gebied dat in de loop der jaren langzaam omgevormd

kan worden en kan inspelen op recreatieve behoeften die zich voordoen.

Binnen het multifunctionele karakter van de groenpool kan de aanwezige

landbouw volwaardig verder ontwikkelen. De bestaande landbouwactiviteiten

behouden de bestemming als agrarisch gebied. In functie van de ontwikkeling

als groenpool (op langere termijn) krijgen deze gronden een nabestemming

voor natuur- en bosontwikkeling. Die nabestemming treedt in werking wanneer

de landbouwactiviteit door de landbouwer wordt stopgezet.

Gemeentelijk Ruimtelijk

Uitvoeringsplan (GRUP)

ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in

uitvoering van het GRSP

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

het GRUP “Afbakening grootstedelijk gebied Gent” is goedgekeurd bij het

besluit van de BD op 16/12/2005. De groenpool vliegveld Lochristi/Oostakker

wordt uitgebouwd als een multifunctionele randstedelijke groenpool tussen het

woongebied van Lochristi en het Gentse havengebied. Binnen het

multifunctionele karakter van de groenpool kan de aanwezige landbouw

volwaardig verder ontwikkelen. De bestaande landbouwactiviteiten behouden

de bestemming als agrarisch gebied. In functie van de ontwikkeling als

groenpool (op langere termijn) krijgen deze gronden een nabestemming voor

natuur- en bosontwikkeling. Die nabestemming treedt in werking wanneer de

landbouwactiviteit door de landbouwer wordt stopgezet. In de praktijk zal dat

zijn bij verkoop van deze gronden na stopzetten van het bedrijf. Indien de

landbouwactiviteit wordt verder gezet blijft de bestemming agrarisch gebied

dus onverminderd bestaan.

Vlaams milieubeleidsplan 2011 –

2015

bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams

Gewest, alsmede provincies en

gemeenten in aangelegenheden van

gewestelijk belang, dient te voeren

ja in het nieuwe Vlaamse milieubeleidsplan 2011 – 2015 (goedgekeurd op 27 mei

2011) worden acht grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn

richtinggevend zullen zijn voor Vlaanderen. De langetermijnuitdagingen

worden verder gedetailleerd en omgezet in plandoelstellingen, themabeleid en

vernieuwende maatregelen, waarbij een aantal prioritaire onderwerpen aan

bod komen. Specifiek voor landbouw, worden landbouwers verder gestimuleerd

om milieukundige randvoorwaarden, in aanvulling op deze bepaald in de

regelgeving (m.i.v. Europese Verordeningen en Richtlijnen), mee in overweging

te nemen bij het nemen van operationele beslissingen in de bedrijfsvoering

(zoals teeltkeuze, bodembewerking, bemesting, …). Hiertoe wordt ook gezocht

Page 37: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 37

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

naar een groter draagvlak voor dit soort van landbouwpraktijken bij de land-

en tuinbouwers. Ook anderen (consumenten, natuursector, …) dienen

geïnformeerd en gesensibiliseerd te worden over duurzame landbouw- en

voedselsystemen. Een geïntegreerde aanpak wordt voorzien met aandacht voor

bodem (organische stof, verdichting, erosie, versnippering, biodiversiteit,

bestrijdingsmiddelen, fosfaataanrijking, nitraatresidu’s en verzuring, …), water

(nitraat, fosfaat, bestrijdingsmiddelen, …), lucht (ammoniakverliezen, fijn

stof, …) en natuur (instandhouding van biodiversiteit en natuurwaarden, …).

Hoewel relevante instrumenten en samenwerking tussen landbouw en

leefmilieu zowel op beleidsmatig vlak als op het terrein op zich al bestaan, zit

hier het vernieuwende in een verruimde en verbeterde doorwerking ervan in

Vlaanderen. Hiertoe zullen initiatieven genomen en ondersteund worden voor

het ontwikkelen en verder laten doorwerken van voorbeeldpraktijken en (eco-

)innovaties. Daarbij worden partnerschappen opgezet (landbouwers-

consumenten, landbouwers-natuurbeschermers, …). Het geheel moet tevens

bijdragen tot een versnelling in de omschakeling naar een meer duurzame

landbouw en voedselproductie in Vlaanderen, en dit in de verschillende

deelsectoren en ketens. Hierbij zal ook ingespeeld worden op opportuniteiten

en uitdagingen die het huidig en toekomstig Europees landbouwbeleid biedt of

zal bieden (bv. inzake klimaatadaptatie, biodiversiteit, …) // (alle disciplines)

Provinciaal Milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de provincie

dient te voeren, binnen de beleidslijnen

van het gewestelijk plan

ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s)

Het provinciale land- en tuinbouwbeleid draagt duurzaamheid hoog in het

vaandel en tracht een evenwicht te vinden tussen economie en ecologie. Een

nieuwe generatie landbouwers staat immers open voor nieuwe initiatieven. De

provincie wil hen stimuleren, ondersteunen en met hen samenwerken, onder

meer bij het beheren van de open ruimte, het herstel en de bescherming van

het landschap en het creëren van natuurverbindingen.

Diverse acties en projecten zijn opgenomen in het milieubeleidsplan die

rechtstreeks of onrechtstreeks op de land- en tuinbouw mikken. Zo wordt de

sector betrokken bij het integraal waterbeleid, meer bepaald bij de opmaak

van deelbekkenbeheerplannen. Er zullen ook ondersteunende en sensibilisatie-

acties worden opgezet rond afvalwater op het landbouwbedrijf, het gebruik

van pesticiden, de verzurende effecten van ammoniakemissies en de

erosieproblematiek.

Vooral voor natuur en landschap is een goede samenwerking met de land- en

tuinbouw belangrijk, want in de natuurverbindingsgebieden die de provincie

moet afbakenen en inrichten is landbouw de hoofdfunctie. Onder meer door

het afsluiten van beheersovereenkomsten en het stimuleren van de aanleg en

het onderhoud van kleine landschapselementen kan de provincie

natuurverbindingen creëren. In het kader van het project “agrarisch

natuurbeheer” zullen landschapsbedrijfsplannen worden opgemaakt om de

landbouwbedrijven beter in het landschap in te passen

Page 38: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 38

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Gemeentelijk Milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat de

gemeente dient te voeren, binnen de

beleidslijnen van het gewestelijk en

provinciaal plan

neen algemeen relevant // (alle disciplines)

in navolging van de hogere milieubeleidsplannen, zijnde het Vlaamse en het

provinciale, werd er in de gemeente Lochristi een Gemeentelijk

Milieubeleidsplan opgemaakt. Dit was geldig tot 2013. Momenteel is er dus

geen geldig milieubeleidsplan.

(Deel)bekkenbeheerplan in Vlaanderen zijn de stroomgebieden

onderverdeeld in elf bekkens, waarbij de

waterbeheersplanning vorm krijgt in de

bekkenbeheersplannen. Dit vormt een

allesomvattend plan, die aandacht heeft

voor de kwaliteits- en

kwantiteitsaspacten van zowel

oppervlakte- als grondwater. Ook de

gebruiksfuncties van water en de

ecologie komen aan bod

neen het bedrijf is gelegen in het bekken Gentse kanalen en behoort tot het

waterschap ‘Moervaart en Gentse binnenwateren’, binnen het deelbekken

‘Moervaart’. In het bekkenbeheerplan worden een aantal acties en

maatregelen opgesomd die zullen genomen worden om de operationele

doelstellingen te realiseren. In de omgeving van het bedrijf zijn er echter geen

dergelijke acties gepland // (discipline water)

Programmatische Aanpak Stikstof

(PAS)

een belangrijk knelpunt voor de kwaliteit

van beschermde natuur wordt gevormd

door de afzetting van vermestende

stoffen via lucht; dergelijke stoffen zijn

hoofdzakelijk afkomstig van landbouw,

verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt

er voor deze problematiek voorzien in

een PAS

neen binnen een straal van 3 km bevindt zich geen Natura 2000-gebied // (discipline

lucht, fauna en flora)

Ruimtelijke visie voor landbouw,

natuur en bos – regio Waasland om het buitengebied te vrijwaren voor de

essentiële functies landbouw, natuur en

bos. Om dit doel te bereiken wordt er in

Vlaanderen 750.000 ha agrarisch gebied,

150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha

bosgebied en 34.000 ha andere

groengebieden vastgelegd in

bestemmingsplannen

ja algemeen relevant // (alle disciplines)

de inrichting is gelegen in het gebied ‘Landbouwgebied tussen Gent en

Lokeren’ van de deelruimte ‘Vlaamse vallei’. In het gebied waar het bedrijf

gelegen is, wordt gestreefd naar het vrijwaren van ruimtelijk-functioneel

samenhangende gebieden voor de land- en tuinbouw met grondgebonden

landbouw als drager van de open ruimte, en het eventueel afbakenen van

concentratiezones voor glastuinbouw in de regio Zaffelare, Lochristi en

Destelbergen

Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal inrichten

in functie van behoud van bestaande

natuur, maar ook herstel en ontwikkeling

van natuur en het beheer nadien (zie

natuurdecreet)

neen in de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor

Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van landelijke

gebieden te realiseren overeenkomstig de

bestemmingen toegekend door

ruimtelijke ordening

neen op 1,7 km van bevindt zich het landinrichtingsproject Gentse Kanaalzone

waarvoor in februari 2006 een programma is opgesteld. Dit project is reeds

afgerond.

Page 39: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 39

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

Ruilverkavelingsproject ruilverkavelingsprojecten beogen meer

dan een eenvoudige

perceelshergroepering. Zij zorgen voor de

herstructurering van het landbouwgebied

passend in een multi-functionele

inrichting van het buitengebied

neen in de omgeving van het bedrijf komen geen ruilverkavelingsprojecten voor

Landschapsatlas geeft aan waar historisch gegroeide

landschapsstructuur tot op vandaag

herkenbaar gebleven is en duidt deze aan

als relicten en/of ankerplaatsen

ja in de omgeving van het bedrijf bevinden zich één puntrelict (Bijlage 8) //

(discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie)

Visiedocument voor

administratief overleg: “De weg

naar een duurzaam geurbeleid”,

nieuwe versie september 2008.

Samen met het Advies van de

Mina-raad van 29 april 2009 vormt

dit de basis voor de

implementatie van het geurbeleid

tracht geurnormen op te stellen voor

nieuwe en bestaande veeteeltbedrijven.

Implementatie in de Vlaamse wetgeving

wordt verwacht

ja het veeteeltbedrijf produceert door de aanwezige dieren een geuremissie die

eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In de discipline lucht

(hoofdstuk 7) zal nagegaan worden hoe de inrichting voldoet aan de

beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen //

(discipline lucht)

Saneringsplan fijn stof voor de

zones met overschrijding in 2003

en aanpak fijn stofproblematiek

in Vlaanderen

focus op luchtkwaliteitsnormen voor PM10

en PM2,5

ja de inrichting draagt bij aan de uitstoot van fijn stof // (discipline lucht)

Vlaams Klimaatsbeleidsplan 2013

– 2020

het Vlaams Klimaatsbeleidplan 2013 –

2020 bestaat uit een Vlaams

Mitigatieplan en een Vlaams

Adaptatieplan. De eerste heeft als

doelstelling de uitstoot van

broeikasgassen te verminderen. Hierbij

wordt vooral gefocust op sectoren die

niet onder het Europees

emissiehandelsysteem voor bedrijven

vallen, zoals landbouw. Het

Adaptatieplan heeft als doelstelling om

voor te bereiden op

klimaatsveranderingen. Hierbij wordt

vooral gefocust op waterbeheer in

natuur- en landbouwgebieden.

ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van

broeikasgassen // (discipline lucht)

het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water)

BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees niveau aan

welke best beschikbare technieken

(BBT’s) vanuit milieuoogpunt bestaan

voor een aantal specifieke

ja in het MER zal rekening gehouden worden met de BBT’s en BREF’s uit studies

voor de veeteeltsector (o.a. BBT ‘Veeteelt’ en het BREF-document ‘Intensive

Livestock Farming’)

Page 40: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 40

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

productieprocessen de meeste aandacht gaat hierbij uit naar ammoniak, de voornaamste

luchtverontreinigende stof, omdat dit de stof is die in de grootste

hoeveelheden wordt uitgestoten. In vrijwel alle informatie over de reductie

van emissies vanuit stallen werd de reductie van de ammoniakuitstoot

genoemd. Er wordt van uitgegaan dat technieken die de uitstoot van ammoniak

beperken, ook de uitstoot van de andere gasvormige stoffen zullen

verminderen. Andere milieu-effecten hebben te maken met stikstof- en

fosforemissies naar de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater als

gevolg van de bemesting van het land. Bij het terugdringen van deze emissies

gaat het niet alleen om het opslaan, verwerken en uitrijden van eenmaal

geproduceerde mest, maar om maatregelen ten aanzien van een hele keten

van activiteiten, inclusief stappen om de mestproductie zo veel mogelijk te

beperken // (alle disciplines)

RIE (Richtlijn Industriële Emissies) verplicht de lidstaten van de EU om grote

milieuvervuilende bedrijven te reguleren

middels een integrale vergunning

gebaseerd op de beste beschikbare

technieken (BBT). Deze verplichting is

overgenomen in titel I van VLAREM,

Artikel 41bis

ja algemeen relevant

deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution Prevention and

Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE-richtlijn omvat naast de IPPC- richtlijnen nog

zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de

Afvalverbrandings-richtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor

de titaniumdioxide-industrie). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om

grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren.

voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X

zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende bepalingen :

1° de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld

getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in

artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste

toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007;

2° een toetsing vindt in ieder geval plaats als :

a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is

dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of

nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden;

b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een

significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten

mogelijk maken;

c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van

andere technieken vereist;

d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen

Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten

aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een

Page 41: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 41

beleidsmatige randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER)

periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF. Of bestaande

stallen al dan niet zouden moeten aangepast of omgebouwd worden naar

emissiearme stallen zal dus bepaald worden door wat deze BREF definieert als

zijnde BBT en met name of een emissiearme stal BBT is in alle gevallen of

enkel bij nieuwbouw

Waterbeleidsnota de waterbeleidsnota werd op 8 april 2005

goedgekeurd door de Vlaamse Regering

en is van wezenlijk belang voor de

uitvoering van het decreet Integraal

Waterbeleid. In de waterbeleidsnota

tekent de Vlaamse Regering de krijtlijnen

uit van haar visie op het waterbeleid in

Vlaanderen. De waterbeleidsnota streeft

naar een evenwicht tussen de

ecologische, sociale en economische

functies van watersystemen

ja de waterbeleidsnota bevat vijf krachtlijnen:

- terugdringen van risico’s die de veiligheid

aantasten; het voorkomen, het herstellen en

waar mogelijk het ongedaan maken van

watertekort;

- water voor de mens: de scheepvaart bevorderen,

duurzame watervoorziening, water voor

landbouw en industrie, onroerend erfgoed,

watergebonden recreatie, water voor de

huishoudens;

- de kwaliteit van water verder verbeteren;

- duurzaam omgaan met water: sluitend

voorraadbeheer, zuinig en efficiënt

watergebruik;

- voeren van een meer geïntegreerd waterbeleid:

integrale aanpak waterketen; geïntegreerd

waterlopenbeheer; juridische, organisatorische,

financiële en wetenschappelijke onderbouwing

versterken; verregaande afstemming van het

waterbeleid met de ruimtelijke ordening;

maatschappelijk aanvaard waterbeleid voeren,

meewerken aan een internationaal waterbeleid

// (discipline water)

Omzendbrief LNE 2012/1:

milderende maatregelen voor

geuremissies die afkomstig zijn

van bestaande varkens- en

pluimveestallen in Vlaanderen

oplijsting van de actuele en economisch

haalbare technische en organisatorische

maatregelen ter beperking van de

geuremissie bij bestaande varkens- en

pluimveestallen. Deze omzendbrief geldt

enkel voor stallen die nog niet

ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd én

waartegen klachten inzake geurhinder

werden geuit

neen de omzendbrief is niet van toepassing op het bedrijf

Omzendbrief LNE 2015/1 met

betrekking tot passende

beoordeling

Toelichting van de reikwijdte, de

procedure en de inhoud van de

procedurestap ‘passende beoordeling’

nee Binnen 3 km rond het bedrijf is er geen SBZ gelegen // (discipline fauna &

flora)

Page 42: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 42

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

Het varkensbedrijf M+ Pigs bvba, gelegen te Lochristi is momenteel vergund voor het houden van 1.619

varkens (250 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 854 zeugen, 15 beren en 20 andere varkens) en 9.792

biggen. Voor dit bedrijf wordt een wijziging, een uitbreiding en een vroegtijdige hernieuwing van de

vergunning aangevraagd, en dit voor een totaal van 2.957 varkens (432 jonge zeugen, 480 kraamzeugen,

864 zeugen, 26 beren en 1.155 andere varkens) en 8.756 biggen. Verder wordt er ook een vergunning

aangevraagd voor het strippen van mest met een mestverwerkingscapaciteit van 12.444 ton/jaar, en het

plaatsen van een mestscheider voor deze capaciteit.

De belangrijkste wijzigingen inzake vergunningsplichtige rubrieken betreffen de uitbreiding in dieraantal,

mestopslag, elektriciteitsproductie, de opslag van gevaarlijke producten, het plaatsen van de

mestverwerkingsinstallatie en de mestscheider en het plaatsen van een windmolen. Daarnaast wordt de

plaatsing van een mazoutbrander voorzien. Er wordt tevens een hernieuwing van alle rubrieken

aangevraagd. Dit is mogelijk door de grote investering die met de geplande uitbreiding gepaard gaat.

Vlarem stelt dat de aanvraag tot het hernieuwen van een milieuvergunning moet gebeuren tussen 18 en

12 maanden voor de vervaldatum van de huidige milieuvergunning. Er geldt evenwel een afwijking voor

oudere vergunningen en in het geval van belangrijke wijzigingen. In de praktijk geldt hierbij als criterium

de omvang van de geplande investering, o.a. een wezenlijke uitbreiding van de gebouwen of de plaatsing

van een volledig nieuwe productielijn. In voorliggend geval betreft het een wezenlijke wijziging van de

bedrijfsinfrastructuur.

Om de uitbreiding van de huidige vergunningstoestand mogelijk te maken zijn er vanaf 2008 verschillende

opties. De capaciteit van een bedrijf kan uitgebreid worden door het aankopen van de zogenaamde

“Nutriëntenemissierechten” (kortweg NER’s), en dit mits annulering van 25 % van de aangekochte

rechten. Deze annulering van 25 % van de NER’s kan voorkomen worden indien men die 25 % verwerkt.

Een tweede optie bestaat erin om uit te breiden na bewezen mestverwerking. Als een bedrijf in het jaar

X aan haar mestverwerkingsplicht heeft voldaan en daarenboven 25 % van de netto aanvraag heeft

verwerkt met bedrijfseigen mest, dan kan in het jaar (X + 1) een aanvraag van de NER’s ingediend

worden en moet er, ten laatste, in het jaar (X + 3) 125 % van de aanvraag (de aanvraag + 25 % van de

aanvraag) verwerkt worden. In voorliggend project wordt geopteerd voor de tweede optie, de uitbreiding

zal verwezenlijkt worden via bewezen mestverwerking.

3.2 Bedrijfsinfrastructuur

Foto’s van de inrichting en de omgeving zijn terug te vinden in Bijlage 9. Grondplannen van het bedrijf

worden gegeven in Bijlage 10. In Tabel 9 wordt de bedrijfsinfrastructuur in deze situaties weergegeven.

Tabel 9 Bedrijfsinfrastructuur

vergunde situatie gewenste situatie

verdeling dieren:

stal 1 480 kraamzeugen

480 kraamzeugen, 26 beren, 216 jonge

zeugen, 360 andere varkens

stal 2 ( = bovenverdiep stal 1) 9.792 biggen, 20 andere varkens 8.756 biggen, 795 andere varkens

stal 3 292 zeugen, 3 beren /

stal 4 562 zeugen, 250 jonge zeugen, 12 beren 216 jonge zeugen, 864 zeugen

Page 43: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 43

vergunde situatie gewenste situatie

mestopslag:

stal 1 310 m³ 2.060 m³

stal 2 ( = bovenverdiep stal 1)

centrale gang 376 m³ 376 m³

stal 3 1.650 m³ /

stal 4 3.528 m³ 3.528 m³

externe mestopslag 3.000 m³ 3.000 m³

mestverwerking:

mestverwerking / stripping/scrubbing 12.444 ton/jaar

opslag dikke fractie / 1.867 m³

opslag CaO / 30 ton

opslag flocculanten / 1 ton

opslag kunstmest / 150 ton

opslag hout 60 ton 60 ton

opslag gevaarlijke producten

in kleine verpakking 200 liter 4.420 liter/kg

opslag gevaarlijke stoffen

9.700 kg

35 ton ijzertrichloride

35 ton salpeterzuur

4,461 ton gevaarlijke stoffen

0,226 ton gevaarlijke stoffen

opslag mazout 8.000 liter (1 x 2.000 liter, 2 x 3.000 liter)

bovengronds, enkelwandig, ingekuipt

8.000 liter (1 x 2.000 liter, 2 x 3.000 liter)

bovengronds, enkelwandig, ingekuipt

silo’s 11 toresilo’s van in totaal 136 ton (6 x 15

ton, 3 x 12 ton, 2 x 5 ton

11 toresilo’s van in totaal 136 ton (6 x 15

ton, 3 x 12 ton, 2 x 5 ton

grondstofmengers

(brijvoerkeuken) 3 3

grondwaterwinning 1 winning (6 boorputten): 1.000 m³/jaar en

3 m³/dag

1 winning (1 boorput): 4.200 m³/jaar en 12

m³/dag

1 winning (1 boorput): 16.667 m³/jaar en 46

m³/dag

rietveld 90 m³/jaar /

opvang regenwater

288 m³ ten westen van stal 4

500 m³ ten noorden van stal 1 & 2

500 m³ ten zuidoosten van stal 1 & 2

288 m³ ten westen van stal 4

bufferbekken 202,5 m³ 202,5 m³

elektriciteitsproductie 180 KW 450 kW

transformatoren 100 kVA 300 kVA

stalplaats stalplaats voor 4 voertuigen /

aanhangwagens

stalplaats voor 4 voertuigen /

aanhangwagens

koelinstallaties 10,75 kW 32,75 kW

vast opgestelde motoren 90 kW 100 kW

houtkachel 500 kW 295 kW

mazoutbrander / 200 kW

brijvoerinstallatie 19,5 kW 24 kW

luchtwassers 1 chemische luchtwasser 2 biologische luchtwassers

mestscheider / 12.444 ton/jaar

windmolen / 250 kW

verdeelslang 1 2

Page 44: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 44

In de vergunde situatie beschikt het bedrijf over 3 stallen waarvan één stal een bovenverdiep heeft

(genaamd stal 1 & 2). Deze dubbele stal wordt geventileerd via een centrale gang met nokventilatie. Stal

3 is een traditionele stal met nokventilatie. Stal 4 is uitgerust met een chemisch luchtwassysteem dat de

ammoniakemissie met 70 %, de geuremissie met 30 %, de stofemissie van PM10 met 35 % en de stofemissie

van PM2,5 met 30 % reduceert. In de gewenste situatie zal de dubbele stal (stal 1 & 2) omgevormd en

uitgebreid worden en zal stal 3 verdwijnen. De dubbele stal zal in de gewenste situatie uitgerust worden

met een biologische luchtwasser en ook de chemische luchtwasser op stal 4 zal gewijzigd worden in een

biologische luchtwasser. Beide biologische wassers reduceren de emissies van ammoniak, geur, PM10 en

PM2,5 met respectievelijk 70 %, 40 %, 60 % en 35 %.

Alle mest wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in de onderliggende mestkelders en in de

externe mestsilo. De mest wordt in de vergunde situatie regelmatig afgevoerd naar een

mestverwerkingsinstallatie. In de gewenste situatie zal er mestverwerking plaatsvinden op de site via

stripping/scrubbing met een capaciteit van 12.444 m³/jaar. De mest wordt alvorens gescheiden en de

dikke fractie wordt opgehaald en geëxporteerd. De dunne fractie wordt gestript en gescrubbed, en wordt

daarna uitgereden op land van de exploitant en op land van derden.

In de bedrijfswoning zijn 5 personen woonachtig. Huishoudelijk afvalwater wordt gezuiverd over een

rietveld alvorens het in de gracht wordt geloosd.

Het bedrijf beschikt momenteel over een gekoelde kadaversopslag. In de gewenste situatie blijft dit

onveranderd. De kadavers worden 1 keer per week opgehaald door Rendac.

In de vergunde situatie is het bedrijf vergund voor het oppompen van 4.200 m³ grondwater per jaar (12

m³ per dag) vanuit één winning met een diepte van 65 m. Het water wordt bijgevolg opgepompt uit het

Ieperiaan (code 800), die als een gespannen grondwaterlaag aanzien wordt. Naar de toekomst toe wenst

de exploitant deze winning uit te breiden tot een totaal van 16.667 m³/j (46 m³/d). Verder heeft het

bedrijf ook een vergunning voor het oppompen van 1.000 m³ grondwater per jaar (3 m³ per dag) vanuit 6

boorputten met een diepte van 6 meter. Dit water wordt opgepompt uit het Pleistoceen van de Vlaamse

Valleien (code 162), die als een freatische grondwaterlaag aanzien wordt. In de gewenste situatie zal er

in deze grondwaterlaag geen winningen meer aangevraagd worden. Momenteel wordt grondwater

aangewend op het bedrijf als drinkwater voor de dieren. Het opgevangen regenwater wordt gebruikt als

waswater voor de luchtwasser en als reinigingswater voor de stallen. In de gewenste situatie zal meer

regenwater worden opgevangen, dat zal dienen als waswater voor de bijkomende luchtwasser.

Het bedrijf ligt op een redelijke afstand van de hoofdbaan en ligt vrij afgelegen, waardoor de visuele

hinder beperkt is. Momenteel is er reeds gedeeltelijk een groenscherm aanwezig. Eenmaal het recent

geplaatste groenscherm uitgegroeid is, zal er een goede integratie zijn van het bedrijf en zal de visuele

hinder verwaarloosbaar zijn.

3.3 Capaciteit

In het Koninklijk Besluit (KB) van 15 mei 2003 (B.S. 24/06/2003) betreffende de bescherming van

varkens in varkenshouderijen worden de minimumvoorschriften voor oppervlakte en vloeren voor elk

gespeend varken of gebruiksvarken die in groep gehouden worden (met uitzondering van zeugen en

opfokzeugen na inseminatie) vastgelegd. Deze minimumoppervlakten worden gegeven in

Page 45: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 45

Tabel 10.

Tabel 10 Minimumoppervlakten voor gespeende varkens volgens het KB van 15 mei 2003

gemiddeld gewicht minimum opp. (m²/dier)

gespeend varken of gebruiksvarken in groep

≤ 10 kg 0,15

10 – 20 kg 0,20

20 – 30 kg 0,30

30 – 50 kg 0,40

50 – 85 kg 0,55

85 – 110 kg 0,65

> 110 kg 1

beer 6 tot 9

opfokzeug (vanaf 4 weken na eerste dekking) 1,64

< 6 dieren per groep 1,80

> 40 dieren per groep 1,48

zeug 2,25

< 6 dieren per groep 2,48

> 40 dieren per groep 2,03

In de vergunde situatie worden er 1.619 varkens (250 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 854 zeugen, 15

beren en 20 andere varkens) en 9.792 biggen gehouden op de inrichting. De capaciteit wordt

weergegeven in Tabel 11.

Tabel 11 Stalindeling in de vergunde situatie

stal dieren opp. per dier (m²)

stal 1 480 kraamzeugen 4,68

stal 2 ( = bovenverdiep stal 1) 9.792 biggen

20 andere varkens

0,25

6,48

stal 3 290 zeugen

2 zeugen

3 beren

2,74

4,00

4,00

stal 4 562 zeugen

250 jonge zeugen

12 beren

3,04

3,04

4,00

In de gewenste situatie zal er plaats zijn voor het houden van 2.957 varkens (432 jonge zeugen, 480

kraamzeugen, 864 zeugen, 26 beren en 1.155 andere varkens) en 8.756 biggen. De capaciteit in de

gewenste situatie wordt weergegeven in

Page 46: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 46

Tabel 12.

Tabel 12 Stalindeling in de gewenste situatie

stal dieren

# hokken hok (m x

m) hok (m²) dieren/hok opp. per dier (m²)

stal 1 480 kraamzeugen

26 beren

132 jonge zeugen

84 jonge zeugen

360 andere varkens

480

26

132

84

60

1,80 x 2,60

3,45 x 2,60

0,51 x 2,00

0,60 x 2,00

3,00 x 4,00

4,68

8,97

1,02

1,20

12,00

1

1

1

1

6

4,68

8,97

1,02

1,20

2,00

stal 2

( = bovenverdiep

stal 1)

3.456 biggen

5.300 biggen

150 jonge zeugen

5 opfokberen

640 andere varkens

71

152

14

5

64

3,00 x 5,00

2,25 x 5,00

2,71 x 5,00

3,00 x 2,71

2,25 x 5,00

15,00

11,25

13,55

8,13

11,25

49

35

11

1

10

0,31

0,32

1,23

8,13

1,13

stal 3 / / / / / /

stal 4 60 jonge zeugen

60 jonge zeugen

96 jonge zeugen, 864

zeugen

12

12

944

2,00 x 3,95

2,00 x 5,95

0,75 x 3,50

7,90

11,90

2,69

5

5

1

1,58

2,38

2,69

In de gewenste situatie wordt er aldus voldaan aan de oppervlaktenormen.

3.4 Afbraak- en aanlegfase

Om de uitbreiding te verwezenlijken zal stal 3 afgebroken worden. Op deze plaats en in het verlengde

van de dubbele stal 1 & 2 zal de dubbele stal uitbreiden. In het verlengde van de dubbele stal zal ook

een mestverwerkingsloods gebouwd worden.

Onder het nieuwe gedeelte ten noorden van de stal zal er een mestkelder bijgebouwd worden. De

afmetingen van de nieuwe mestkelder zal 9 m x 38 m x 0,30 m bedragen. Wordt rekening gehouden

met een dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stal een grondverzet van

ongeveer 168 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet minder dan 250 m³ bedraagt, dient er geen

technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. Op

Page 47: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 47

basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) kan gesteld worden dat de stand van het

grondwatertafel varieert van 0,40 – 1,81 m onder het maaiveld. Voor het omvormen van de dubbele

stal zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

Om de bouw en bedrijfsaanpassingen mogelijk te maken, zullen diverse bouwmaterialen aangevoerd

moeten worden. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de

bouwfase van voorbijgaande aard is.

3.5 Exploitatie- en productiecyclus

Het voorliggende bedrijf is een zuiver zeugenbedrijf. De zeugen staan in voor de productie van biggen. De

biggen worden nadien afgevoerd naar vleesvarkensbedrijven of worden op het bedrijf opgekweekt tot

opfokzeugen.

In de vergunde en gewenste situatie begint iedere productiecyclus met het dekken van de zeugen.

Vanaf een leeftijd van minimaal acht maanden worden de opfokzeugen kunstmatig geïnsemineerd. Na

een drietal weken wordt gecontroleerd of de zeugen drachtig zijn. Bij drachtigheid verhuizen de dieren

naar de drachtafdeling. Zijn de dieren niet drachtig, dan gaan ze terug naar de dekstal. Enkele dagen

voor de vermoedelijke werpdatum worden de zeugen naar de kraamhokken gebracht. Na een dracht

van gemiddeld 117 dagen worden de biggen geboren. Gemiddeld zijn er een 16 biggen per worp.

Geleidelijk wordt aan de biggen eveneens brijvoeder en water verstrekt. Wanneer de biggen ongeveer 26

dagen oud zijn, worden ze overgebracht naar een biggenbatterij. De biggen worden in de batterijen in

groep gehuisvest.

Tussen elke ronde is een leegstand van ongeveer 7 dagen voorzien voor het reinigen van de

kraamhokken. Hierbij wordt eerst het grof vuil droog verwijderd alvorens grondig te reinigen met de

hogedrukreiniger. Het reinigingswater wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder.

De zeugen worden na het spenen van de biggen teruggebracht naar de dekstal waar ze opnieuw gedekt

worden. Het aantal productiecycli per jaar bedraagt ongeveer 2,3. De biggen blijven tot een gewicht

van gemiddeld 24 kg in de biggenbatterij (gemiddeld 63 dagen). In de vergunde situatie wordt

ongeveer 50 % van de biggen verkocht aan andere bedrijven. De andere 50 % aan biggen wordt op het

bedrijf opgekweekt tot tot verkoopbare opfokzeugen. In de gewenste situatie zal dit ongeveer

hetzelfde blijven.

In de biggenafdeling dient rekening gehouden te worden met een sterfte van ongeveer 1,5 %, in de

opfokzeugenafdeling is dit 2 %. In de kraamafdeling bedraagt de sterfte onder de biggen ongeveer 10 %.

Bij de zeugen bedraagt het sterftecijfer 7 %. De krengen worden bewaard in een afgesloten

kadaveropslag en worden 1 maal per week opgehaald door Rendac. Na een aantal worpen zijn de

zeugen niet meer economisch rendabel, doordat de worpgrootte verkleint of de kwaliteit van de biggen

niet meer voldoet (bv. te hoge sterfte onder de biggen). Op dat moment worden deze zeugen

afgevoerd naar het slachthuis en vervangen door nieuw aangekochte jonge zeugen. Op jaarbasis wordt

er gerekend met een gemiddelde vervanging van 50 %.

De mest die door de dieren geproduceerd wordt, komt integraal terecht in de mestkelder. Deze wordt

in de vergunde situatie samen met het opgevangen reinigingswater afgevoerd naar een

mestverwerkingsbedrijf. Er is een totale mestopslag aanwezig van 8.704 m³ die aanwezig is onder de

betreffende stallen en in een externe mestsilo.

In de gewenste situatie wil het bedrijf een mestverwerkingsinstallatie plaatsen met een capaciteit van

12.444 ton/jaar. Het betreft een ammoniakstripper. In het verlengde van de dubbele stal, naar het

noorden toe, zal er mestverwerkingsloods worden aangebouwd. Alle luchtemissie wordt afgezogen naar

Page 48: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 48

de biologische wasser die alle lucht zuivert van de dubbele stal. Het gebouw zal onder onderdruk

staan.

Het principe van de mestverwerkingsinstallatie is als volgt: De ammoniakstripper wordt toegepast op

mest en digestaat. De ruwe mest wordt rechtstreeks opgepompt uit de mestkelders onder de stallen.

Alvorens de mest/digestaat naar de ammoniakstripper gaat, worden eerst de vaste delen gescheiden

via een mechanische scheider (op het voorliggend bedrijf is dit een vijzelpers met een capaciteit van

12.444 ton/jaar). De dikke fractie (ongeveer 15 %) die men bekomt, wordt tijdelijk gestockeerd in de

mestverwerkingsloods (1.867 m³) en zal vervolgens afgevoerd worden voor verwerking in een

biogasinstallatie. De dunne fractie (ongeveer 85 %), rijk aan ammonium, gaat onmiddellijk naar de

ammoniakstripper. Hier vervluchtigt de aanwezige ammoniakale stikstof door het inblazen van lucht.

Deze lucht, aangerijkt met ammoniak, wordt vervolgens in de scrubber chemisch gebonden met

salpeterzuur tot ammoniumnitraat (= vloeibare kunstmest). Na de scrubber gaat de ammoniakarme

lucht terug naar de stripper. De mestverwerking is een gesloten systeem, waarbij geen geur of

broeikasgassen vrij komen. Het effluent van de mestverwerking wordt opgeslagen in de mestsilo van

3.000 m³ en kan worden uitgereden op eigen gronden of op grond van derden volgens het Mestdecreet.

Na de scrubber ontstaat er het product ammoniumnitraat. Dit ammoniumnitraat is een vloeibare

kunstmest die kan gebruikt worden voor de bemesting van de velden, of verkocht kan worden. De lucht

in de mestverwerkingsloods wordt mee behandeld in de biologische luchtwasser, voorzien op stal 1 en

2.

Dit systeem beoogt een maximale verwerking van stikstof, voornamelijk ammoniakale stikstof, en een

minimale emissie van de vluchtige verbindingen.

De varkens worden gevoederd met brijvoeder. Hiervoor is het bedrijf uitgerust met een

brijvoederkeuken. De verschillende grondstoffen kunnen opgeslagen worden in 11 torensilo’s van in

totaal 136 ton (6 x 15 ton, 3 x 12 ton en 2 x 5 ton). Om dit alles te mengen zijn 3 mengers aanwezig.

3.6 Grondstoffen en residuen

Aangezien het voederverbruik een belangrijke parameter is voor wat betreft de uiteindelijke

bedrijfsresultaten, wordt het verbruik opgevolgd door de exploitant. De varkens worden gevoederd

met brijvoeder. Het voeder wordt aangepast aan de noden van het varken (meerfasevoeding). Op basis

van het gemiddelde voederverbruik per dier (jaarlijks gemiddeld 700 kg/jonge zeug, 250 kg/big, 1.100

kg/zeug en 1.000 kg/beer) en rekening houdend met het aantal dieren in de vergunde en gewenste

situatie, wordt het voederverbruik van de varkens geschat op 3.385 ton/j in de vergunde situatie en

4.137 ton/j in de gewenste situatie. Het brijvoer bestaat uit 60 % droge producten, zoals CCM, granen,

voederkernen… en 40 % uit natte producten. De natte producten betreffen voornamelijk biergist,

kaaswei, zuivel, en aardappel- en tarwezetmeelproducten. Deze producten zijn allemaal lokale

producten, afkomstig van bedrijven in de nabije omgeving. Het brijvoer wordt in de afgesloten

brijvoerkeuken bereid.

In de vergunde situatie wordt grondwater aangewend voor drinkwater van de dieren. Ook in het

huishouden wordt grondwater aangewend. Voor het reinigen van de stallen wordt gebruik gemaakt van

opgevangen hemelwater. Het reinigingswater wordt opgevangen in de mestkelders en samen met de

mest afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie, er wordt aldus geen bedrijfsafvalwater geloosd.

Aan de hand van de LNE-cijfers kan een berekening gemaakt worden van het geschatte

drinkwaterverbruik. Op basis van de LNE-cijfers blijkt dat in de vergunde situatie 14.383 m³ drinkwater

per jaar noodzakelijk is. Naar de toekomst toe zou dit 16.667 m³ worden. Hierbij is de vergunde

grondwaterwinning ontoereikend, en daarom wordt een uitbreiding van de capaciteit van de winning

Page 49: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 49

aangevraagd. Verder is er in de vergunde situatie 1.595 m³ reinigingswater per jaar nodig. In de

gewenste situatie wordt dit 1.646 m³/jaar. In de aanpalende bedrijfswoning, die bewoond wordt door

5 personen, wordt er jaarlijks ongeveer 150 m³ grondwater verbruikt. Huishoudelijk afvalwater gaat

eerst naar een rietveld en wordt vervolgens in de gracht geloosd. Regenwater dat op verharde

oppervlakken valt, infiltreert in de omliggende gronden. Het waterverbruik van de chemische wasser in

de vergunde situatie wordt geschat op 392 m³ waswater per jaar en deze heeft een spuiproductie van

49 m³ spui per jaar. Het waterverbruik van de 2 biologische wassers in de gewenste situatie wordt in

totaal geschat op 8.112 m³ waswater per jaar en een spuiproductie van 4.732 m³ spui per jaar. Als

waterbron voor de luchtwassers wordt en zal er gebruik gemaakt worden van regenwater. In periodes

met langdurige droogte en weinig regenval zal er grondwater ingeschakeld worden om de goede

werking van de luchtwassers te verzekeren. Een schematische voorstelling van het waterverbruik is te

vinden in Figuur 1.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de aandrijving van het

ventilatiesysteem, de sturing van de luchtwasser, de voederinstallatie en de verlichting van de stallen.

In de vergunde situatie wordt jaarlijks ongeveer 420.000 kWh verbruikt. Gezien de beperkte uitbreiding

zal dit niet significant toenemen in de gewenste situatie. Rekening houdend met het feit dat in de

nieuwe delen van de stal zo energie-efficiënt mogelijk gewerkt zal worden met onder meer

frequentiegestuurde ventilatoren, en dat een oudere en minder energie-efficiënte stal zal verdwijnen,

is dit waarschijnlijk een overschatting van het werkelijke energieverbruik in de toekomst. In de

gewenste situatie wordt een windmolen voorzien om deels te kunnen voldoen aan de energiebehoefte.

De energieproductie wordt geraamd op 300.000 kWh/jaar met een maximaal vermogen van 250 kW.

Er is een centrale stookinstallatie aanwezig om de stallen te verwarmen. Deze wordt gevoed met hout.

Het jaarlijks verbruik van hout bedraagt ongeveer 4.680 m³. In de gewenste situatie wordt een

mazoutkachel voorzien. Deze wordt als backup voorzien voor wanneer onvoldoende hout beschikbaar is

of de houtkachel niet operationeel is.

Het verbruik van ontsmettingsmiddelen, reinigingsmiddelen en medicijnen is zeer laag. Het

verpakkingsmateriaal wordt verzameld en op gepaste wijze afgevoerd. Aangezien het voeder in bulk

geleverd wordt, is hiervoor geen verpakkingsafval aanwezig op het bedrijf.

De kadavers worden opgeslagen in gekoelde kadaveropslag en 1 keer per week opgehaald door Rendac.

Het aantal kadavers wordt beperkt door een goede bedrijfsvoering. In de toekomst zal een gekoelde

kadaveropslag voorzien worden.

grondwater

4.200 – 16.667 m³/j

drinkwater

14.383 – 16.517 m³/j

Rietveld

regenwater

780 mm/j

Oppervlaktewater + infiltratiebekken

regenwateropvang

288 m³ + 500 m³ + 500 m³

luchtwasser(s): 392 – 8.112 m³/jaar

reinigingswater: 1.595 – 1.646 m³/jaar

resten met mest afgevoerd

spui: 49 – 4.732 m³/j

huishouden: 150 – 150 m³/jaar

Figuur 1 Waterbalans voor de inrichting (huidig – gewenst), berekend op basis maximaal verbruik volgens LNE-

cijfers

Page 50: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 50

Alle mest wordt, samen met het reinigingswater, opgeslagen in de onderliggende mestkelders en in de

externe mestsilo. De mest wordt in de vergunde situatie regelmatig afgevoerd naar een

mestverwerkingsinstallatie. In de gewenste situatie zal er een mestverwerkings plaatsvinden via

stripping/scrubbing met een capaciteit van 12.444 m³/jaar. De dikke fractie wordt na de scheiding

opgehaald en geëxporteerd. De dunne fractie wordt verwerkt m.b.v. stripping/scrubbing en het effluent

wordt uitgereden op land van de exploitant en op land van derden.

In hoofdstuk 7 (discipline lucht) wordt een inschatting gemaakt van de geur-, stof- en

ammoniakemissies ten gevolge van de inrichting. De geluidsproductie van het bedrijf wordt

weergegeven in hoofdstuk 10 (discipline geluid en trillingen).

Page 51: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 51

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s

4.1 Beschrijving alternatieven

4.1.1 Nulalternatief

Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt voor het m.e.r.-plichtige

project. Het nulalternatief komt overeen met de vergunde situatie tot de einddatum van de vergunde

vergunning (verloopt op 08/06/2025).

4.1.2 Doelstellingsalternatieven

Het bedrijf zal gespecialiseerd blijven in de productie van opfokzeugen. Er worden geen

doelstellingsalternatieven overwogen.

4.1.3 Locatiealternatieven

Om de uitbreiding te verwezenlijken zal een oude stal afgebroken worden en zal op deze locatie een

uitbreiding plaatsvinden van een bestaande stal. Gezien deze nieuwe stal slechts een kleine oppervlakte

bijkomend zal innemen, werden geen locatiealternatieven overwogen.

4.1.4 Uitvoeringsalternatieven

Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van

bedrijfsvoering.

Het bedrijf beschikt momenteel over 3 stallen waarvan één stal een bovenverdiep heeft (genaamd stal 1

& 2). Deze dubbele stal beschikt reeds over de ammoniakemissiearme stalsystemen V-1.2, V-2.2 en V-4.7.

Stal 3 is niet ammoniakemissiearm uitgevoerd. Stal 4 is uitgerust met een chemisch luchtwassysteem dat

de ammoniakemissie met 70 %, de geuremissie met 30 %, de stofemissie van PM10 met 35 % en de

stofemissie van PM2,5 met 30 % reduceert. Om de uitbreiding in dierenaantal mogelijk te maken, zal de

dubbele stal (stal 1 & 2) omgevormd en uitgebreid worden en zal stal 3 verdwijnen. De dubbele stal zal in

de gewenste situatie uitgerust worden met een biologische luchtwasser en ook de chemische luchtwasser

op stal 4 zal gewijzigd worden in een biologische luchtwasser. Beide biologische wassers reduceren de

emissies van ammoniak, geur, PM10 en PM2,5 met respectievelijk 70 %, 40 %, 60 % en 35 %. Daarnaast

worden ook een aantal andere rubrieken gewijzigd, uitgebreid of toegevoegd (o.a. inzake opslag van

mest, elektriciteitsproductie, opslag reinigingsproducten… zie ook hoofdstuk 3.2).

In het MER zal, naast aandacht voor het type stalsysteem, eveneens ingegaan worden op andere

mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie (o.a.

meerfasenvoeding...). Indien enkele van deze maatregelen technisch en economisch haalbaar zouden

blijken, zal ernstig in overweging genomen worden of ze niet toegepast kunnen worden. M.a.w. een

inschatting van de relevantie voor emissiereducerende toepassingen zal gemaakt worden, rekening

houdend met de significantie van de in het MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel

als Best Beschikbare Techniek (BBT).

Er zal eveneens een evaluatie gebeuren ten opzichte van de relevante passages uit de Lijst van Best

Beschikbare Technieken (BBT) en de BREF-documenten. Dit is ook een vereiste voor het verlenen van een

vergunning aan een GPBV-bedrijf. Dit wordt verder besproken in hoofdstuk 16.

Page 52: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 52

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

4.2.1 Autonome ontwikkeling

Volgens een autonome ontwikkeling worden er voor het voorliggende studiegebied geen relevante

wijzigingen verwacht ten opzichte van de toekomstige situatie. Dezelfde effecten worden van toepassing

geacht zoals deze die in het MER worden beschreven voor de vergunde en toekomstige situatie.

4.2.2 Gestuurde ontwikkeling

4.2.2.1 Ruimtelijke ordening

De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden

om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd

te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het

buitengebied zoals landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken, gevrijwaard te

worden.

4.2.2.2 Mestdecreet

Naast het Mestdecreet van 22 december 2006, werd een visienota “Naar een nieuw mestbeleid in

Vlaanderen” opgesteld (goedgekeurd door de Vlaamse regering op 22.07.2005). Er zal met het

Mestdecreet en de visienota rekening gehouden worden en met de mogelijke implicaties hiervan voor de

invulling van de toekomstige situatie.

4.2.2.3 Ammoniakemissie

Als Vlaanderen de ammoniakdoelstellingen – Protocol van het Verdrag over Grensoverschrijdende

Luchtverontreiniging ter bestrijding van Verzuring, Eutrofiëring en Ozon in de omgevingslucht, EU-

richtlijn Nationale Emissiemaxima, Milieubeleidsplan 2011-2015 – wil realiseren, zijn maatregelen inzake

stalbeheer noodzakelijk. Zoniet is een structurele en verregaande afbouw van de veestapel nodig.

In het kader van het ammoniakreductieplan is een wetenschappelijke werkgroep opgericht die zowel de

Groen Labellijst van emissiearme stallen uit Nederland als de lijst van Europese BBT naar de Vlaamse

situatie heeft vertaald. De verschillende ammoniakreductietechnieken werden hiervoor getoetst aan de

aspecten dierenwelzijn, geur, veiligheid en energie. Een eerste lijst voor varkens en pluimvee werd

opgesteld. Deze lijst is terug te vinden in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19.03.2004. Deze werd

op 31.05.2011, 26.03.2012, 16.08.2012 en 19.06.2013 aangevuld. Opname van nieuwe stalsystemen in

deze lijst kan gebeuren volgens de procedure voor de beoordeling van emissiearme stalsystemen, zoals

beschreven in bijlage II van dit Ministerieel Besluit. Als gevolg van deze ammoniakdoelstellingen werd

een wijziging van het Vlarem II goedgekeurd (19 september 2003; B.S. 10 oktober 2003; Art. 1.1.2, Art.

5.9.2.1bis en Art 5.9.4.1).

Door de NEC-richtlijn zijn reducties van NH3, SO2 en NOx te verwachten, waardoor de

achtergrondwaarden op het vlak van verzurende en vermestende deposities zullen afnemen.

Page 53: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 53

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling

De voornaamste effecten zullen weergegeven worden in functie van de verschillende disciplines en per

deelactiviteit van het bedrijf. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar de effecten van stof,

vermesting, verzuring en geur omdat deze als de meest relevante beschouwd worden. De gebruikte

bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op deze effecten, zowel in positieve als negatieve zin,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Het te onderzoeken project omvat de wijziging, uitbreiding en hernieuwing van een varkenshouderij. De

effecten, zowel in de vergunde als in de gewenste situatie, zullen onderzocht en beschreven worden in

het MER. De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen:

transport: aanvoer fokmateriaal, grondstoffen brijvoeder en afvoer biggen en residuen;

eigenlijke “productieproces” = productie van opfokzeugen;

verwerking reststoffen = in hoofdzaak mest.

Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden

deelcomponenten van het milieu. Daarnaast zal ook de aanlegfase de nodige emissies veroorzaken. De

hinder die aan deze fase gerelateerd kan worden, zal echter van korte, voorbijgaande aard zijn. De

ingreep-effect-matrix (Tabel 13) geeft ons een elementair overzicht van het verband tussen de

verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke effecten op de diverse milieucomponenten.

De gebruikte bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op de effecten, zowel positief als negatief,

zullen de nodige aandacht krijgen.

Page 54: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 54

Tabel 13 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix)

activiteit

mogelijke effecten

bodem water lucht mens landschap fauna & flora

AFBRAAKFASE

afbraak stal

profielverstoring

verontreiniging

stofemissie

transportemissie

verkeershinder

stofhinder

geluidshinder

gezondheid

(eventuele

aanwezigheid asbest)

rustverstoring

AANLEGFASE

uitbreiding dubbele stal profielverstoring aanleg verhardingen stofemissie

transportemissies

geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

visuele hinder ecotoopverlies

rustverstoring

EXPLOITATIEFASE

aanvoer grondstoffen,

afvoer eindproducten en

nevenproducten

verspreiding stof geluidshinder

verkeershinder

stofhinder

productieproces verzuring

vermesting

verdroging

vermesting

verspreiding stof en

ammoniak (verzuring)

verspreiding

broeikasgassen

geluidshinder

stofhinder

geurhinder

verdroging (winning)

visuele hinder

bedrijfsgebouwen

en bedrijfs-

infrastructuur

verzuring

vermesting

verdroging

opslag, verwerken en

afvoer mest

vermesting vermesting verspreiding ammoniak

(verzuring)

verspreiding

broeikasgassen

verspreiding stof

geurhinder

geluidshinder

verkeershinder

visuele hinder

bedrijfs-

infrastructuur

verzuring

vermesting

onderhoud (reiniging en

ontsmetting) en opslag

brandstof

verontreiniging verontreiniging verspreiding

broeikasgassen

Page 55: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 55

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten zal een keuze gemaakt worden in welke mate de verschillende

disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk zal hierbij rekening gehouden worden met de

cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere

landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant zullen tevens bij de

effectbespreking milderende maatregelen worden voorgesteld.

De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:

problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie;

afbakening studiegebied;

methodiek en significantiekader;

beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten;

synthese van de milieu-effecten;

milderende maatregelen.

Eerst dient de opdrachtgever (initiatiefnemer) alle projectspecifieke gegevens door te geven zodat een

duidelijk beeld wordt bekomen van de vergunde en geplande situatie. Deze gegevens bevatten een

beschrijving van de vergunde bedrijfsinfrastructuur, de capaciteit en een beschrijving van de

exploitatiefase van het bedrijf en een beschrijving van de nieuwe bedrijfsinfrastructuur. Vervolgens zal

een beknopte beschrijving opgesteld worden van de abiotische en biotische referentiesituatie van het

studiegebied, zodat een eerste beeld bekomen wordt van de bestaande toestand binnen het

studiegebied. Voor de beschrijving van de referentiesituatie wordt naast het gebruik van de

standaardbronnen ook getracht gebruik te maken van bijkomende bronnen indien beschikbaar. Voor de

visuele weergave van de referentiesituatie (en de milieu-effecten) met inbegrip van de situering van het

project wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van GIS. Daarna zal een inschatting gemaakt worden van de

mogelijke effecten die het project op het studiegebied zal veroorzaken, en dit voor alle situaties. Op

basis van deze effectvoorspelling kan een eindconclusie opgemaakt worden, en waar noodzakelijk

bijkomende milderende maatregelen uitgewerkt worden.

De beoordeling van de effecten van de wijziging van het bedrijf gebeurt in het MER per discipline,

waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:

negatief of positief effect;

matig negatief of matig positief effect;

gering negatief of gering positief effect;

geen of verwaarloosbaar effect.

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader steeds gedefinieerd zullen

worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bijvoorbeeld

negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling echter ook gaan gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf

geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:

belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen

gezocht worden;

relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende

maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;

beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

Page 56: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 56

De inpassing in dit beoordelingskader wordt voor zover mogelijk gekwantificeerd in de beschrijvingen

van de te volgen methodologie per discipline.

Page 57: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 57

7 Discipline lucht

Het ventileren van agrarische gebouwen leidt tot de emissie van zowel gassen zoals ammoniak (NH3), SO2,

NOx, CO2, methaan (CH4) en lachgas (N2O), als fijn stof, geur en warmte. Deze ongewenste emissies zijn

onvermijdelijk voorwerp van debat rond de respectievelijke bijdragen van de sector in de verzuring van

het leefmilieu, de klimaatverandering en de algemene gezondheidsproblematiek. Rond deze

maatschappelijke aspecten werden er diverse internationale afspraken gemaakt (o.a. EU kaderrichtlijnen

en klimaatplannen) welke uiteindelijk resulteerden in Vlaamse regelgeving.

De belangrijkste emissies naar de lucht die een veeteeltbedrijf met zich meebrengt zijn:

emissies die rechtstreeks veroorzaakt worden door de aanwezigheid van dieren of door

mestopslag in de stallen;

emissies door verbranding van fossiele brandstoffen;

emissies afkomstig van de op- en overslag van producten, dieren en afvalstoffen;

emissies afkomstig van transporten.

In grote lijnen worden deze emissies onderverdeeld in vier categorieën, namelijk geuremissies,

stofemissies, verzurende (en vermestende) emissies en broeikasgasemissies.

7.1 Geur

7.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Reeds sinds lange tijd wordt dierlijke productie geassocieerd met geurhinder. Geuremissies verspreiden

zich in de omgeving, waarbij bronhoogte, weersomstandigheden en afstand tot de bron bepalend zijn

voor de hoeveelheid geur die in de leefomgeving rond de bronnen, de zogenaamde immissie, aanwezig is.

De waarneming van geur wordt zowel bepaald door geureigenschappen (geurconcentratie, aard en

intensiteit van de geur) als door de fluctuatie van de geurconcentratie doorheen de tijd, de frequentie

en de duur van de gewaarwording.

De omgang met geurhinder wordt ingewikkelder indien inrichtingen gelegen zijn in complexen of in het

geval van inrichtingen waarvan de geurverspreiding overlapt met deze van andere gelijkaardige

inrichtingen (zogenaamde bronnenclusters). Interferentie tussen geurbronnen is moeilijk in te schatten.

Uit onderzoek van Bongers et al. (2001) en van PRG Odournet nv et al. (2004) bleek immers dat in

situaties waar geurhinder door meerdere bronnen met eenzelfde karakter werd veroorzaakt (bvb.

agrarisch karakter), de gecumuleerde geuren minder hinder veroorzaken dan indien de geurbelasting zou

worden verspreid door één bron. Dit wijst erop dat voor impactberekening van agrarische

bronnenclusters, de bronnen binnen de cluster niet zonder meer gesommeerd kunnen worden. Sterker

nog, deze overschatting neemt toe naarmate het aantal bronnen binnen de cluster toeneemt.

7.1.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen.

Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan veiligheidshalve gesteld worden dat de

voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 2 km. Indien blijkt dat

deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten)

onderzocht worden.

Page 58: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 58

7.1.3 Methodiek en significantiekader

Toetsingsnormen zijn al dan niet wettelijke randvoorwaarden waaraan de optredende effecten kunnen

getoetst worden om te zien of er een normoverschrijding voorkomt.

Er bestaan drie belangrijke soorten toetsingsnormen in verband met het beperken van geurhinder:

1. emissiebeperking (aanpak aan de bron): dit houdt een beperking in van de hoeveelheid

uitgestoten stoffen;

2. afstandsregels: geven de afstanden weer die dienen gerespecteerd te worden om geurhinder te

beperken tot “aanvaardbare” waarden;

3. immissiebeperking: dit wordt meestal gereglementeerd door overschrijdingspercentages (d.i.

gedurende hoeveel procent van de tijd een opgegeven concentratie of geurdrempel niet

overschreden mag worden).

De toetsing van dit project aan de hand van de verschillende bestaande beoordelingssystemen wordt

uitgevoerd om een indicatie te bekomen van de reikwijdte van het effect van geurverspreiding. De

inschatting van de effecten inzake geurhinder kan op twee manieren gebeuren. Enerzijds is er het

systeem van afstandsregels. Daarnaast zal met behulp van een verspreidingsmodel een inschatting

gemaakt worden van de geuremissie in de omgeving van het project. Dit kan getoetst worden aan de

hand van overschrijdingspercentages, zoals deze voorgesteld worden in het visiedocument “De weg naar

een duurzaam geurbeleid” (LNE, 2008) en de geactualiseerde Richtlijnenboeken “Landbouwdieren”

(Willems et al., 2011) en “Lucht” (Dermaux et al., 2012). Indien uit deze toetsing blijkt dat er door het

voorziene project sprake zal zijn van onaanvaardbare geurhinder, dan zal er worden gezocht naar

beschikbare en technisch haalbare maatregelen die de geproduceerde geurhinder tot een aanvaardbaar

niveau terugbrengen.

7.1.3.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels

Afstandsregels worden veelal gebruikt als instrument bij het vergunningsbeleid zonder dat een echte

normering gegeven wordt met betrekking tot de geurkwaliteit in de omgeving. Afstandsregels berusten

deels op ervaring met klachten, anderzijds op empirisch geuronderzoek bij verschillende types van

bedrijven.

Bij de bepaling van de werkelijk optredende effecten, in dit geval de geurkwaliteit, dient men echter

behoedzaam te zijn niet de omgekeerde weg te bewandelen. Het is niet omdat een bedrijf voldoet aan

afstandsregels, dat er geen geurhinder kan optreden. Omgekeerd is het eveneens niet zo dat er

geurhinder optreedt wanneer niet voldaan is aan de wettelijk vastgelegde regels.

De reden waarom afstandsregels geen garantie bieden voor het correct inschatten van de geurkwaliteit

kan bijvoorbeeld zijn dat er bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de

afstandsregels of omdat afstandsregels een sterke vereenvoudiging zijn van de reëel optredende

effecten. Denkt men maar aan het feit dat geurverspreiding afhankelijk is van klimatologische

parameters als stabiliteit van het weer, windrichtingsverdeling, enz.

Vlarem II vermeldt in afdeling 5.9.4 bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van varkens-

en pluimveestallen. In functie van het type stalsysteem en wijze van inrichting van de mestopslag wordt

aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend. Op basis van deze waarderingspunten, samen

met het aantal dieren op de inrichting (eventueel omgerekend naar varkenseenheden), dient het bedrijf

te voldoen aan een bepaalde minimumafstand tussen elke stal (en elke opslagplaats voor mengmest of

vaste mest) en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied,

Page 59: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 59

natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie,

woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter en bosreservaten).

Op basis van deze minimumafstand tussen het bedrijf en de gevoelige gebieden kan een

effectbeoordeling opgemaakt worden. Bij een overschrijding van de afstandsregels is er sprake van een

‘negatief effect’. Zoniet geldt er ‘geen of een verwaarloosbaar effect’.

7.1.3.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie

7.1.3.2.1 Inleiding

Geurconcentraties in de buitenlucht worden veelal door overschrijdingspercentages gereglementeerd.

Hierbij wordt het percentage van de tijd gegeven gedurende welke er geen overschrijding mag zijn van

een gegeven geurconcentratie.

Geurconcentraties kunnen weergegeven worden in snuffeleenheden per volume-eenheid (se/m³). Eén

se/m³ komt per definitie overeen met de geurconcentratie in het veld waar de geur van de bron door een

snuffelploeg nog net kan waargenomen worden, d.i. ter hoogte van de maximale waarnemingsafstand.

Geurconcentraties kunnen ook weergegeven worden in geureenheden per volume-eenheid (ouE/m³

volgens de EN13725). Eén ouE/m³ is per definitie de concentratie die nog net kan onderscheiden worden

van geurvrije lucht door 50 % van de personen van een geurpanel. Deze concentratie noemt men de

geurdrempel.

Teneinde de geuremissie van een veeteeltbedrijf in te schatten, kan dus ofwel gewerkt worden met een

sensorisch onderzoek, dat de emissie weergeeft in een aantal se, ofwel kan er gerekend worden op basis

van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE/s) die afgeleid werden voor verschillende diersoorten en

huisvestingssystemen. In dit dossier wordt verder uitgegaan van emissiekengetallen (uitgedrukt in ouE).

Omdat hinderniveaus evenwel uitgedrukt worden in se/m³, en wij werken met ouE/m³, moet het verband

tussen beide eenheden bepaald worden. Uit het onderzoek van De Bruyn et al. (2001) en een studie van

de Universiteit Gent in opdracht van het LNE kon afgeleid worden dat 1 se/m³ ≈ 1 ouE/m³ voor de

geuremissie van varkensstallen.

De geurconcentratie die op een bepaald ogenblik in de omgevingslucht kan waargenomen worden, is

gelijk aan de verdunningsfactor die moet toegepast worden op de met geur belaste lucht, opdat 50 % van

de proefpersonen dit mengsel nog net kan onderscheiden van zuivere lucht en 50 % geen onderscheid

meer kan maken. Indien bijvoorbeeld de met geur belaste lucht 10 keer moet verdund worden om nog

onderscheiden te kunnen worden door 50 % van het proefpanel, dan bevat deze lucht initieel 10 ouE/m³.

De geurverspreiding door de inrichting kan echter overlappen met deze van andere gelijkaardige

inrichtingen uit de omgeving. Dit zijn dan de zogenaamde bronnenclusters. De vroeger vermelde

basisbeschermingsniveaus van geurhinder houden echter geen rekening met effecten van verschillende

bronnen. Verschillende studies wezen uit dat in situaties waar geurhinder wordt veroorzaakt door

meerdere bronnen met eenzelfde geurkarakter (bronnencluster), de gecumuleerde geuren minder hinder

veroorzaken dan ingeval eenzelfde hoeveelheid geur zou worden verspreid door één bron.

7.1.3.2.2 Bepaling van geuremissie en –immissie

Voor de inschatting van de geuremissie ten gevolge van het bedrijf wordt gebruik gemaakt van in de

literatuur beschikbare geuremissiewaarden. Voor veebedrijven wordt gebruik gemaakt van Vlaamse

meetwaarden (varkens; Van Langenhove & Defoer, 2002) of Nederlandse meetwaarden (pluimvee en

Page 60: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 60

rundvee; VROM, Regeling geurhinder en veehouderij, 2006). Vlaamse geuremissiewaarden zijn voor deze

laatste twee diercategorieën namelijk niet beschikbaar.

Hier zullen de Vlaamse cijfers gebruikt worden. De Vlaamse cijfers zijn enkel geldig voor traditionele

varkensstalsystemen, en niet voor emissiearme stalsystemen. In de Nederlandse studie worden wel

cijfers voor emissie-arme stallen teruggevonden, maar deze kunnen niet zomaar overgenomen worden.

De Vlaamse emissiewaarden zijn namelijk afgeleid op basis van metingen in praktijkstallen en gelden

per dier, terwijl de Nederlandse waarde per dierplaats gelden. Hierdoor liggen de Nederlandse

emissiewaarden voor traditionele stalsystemen merkelijk lager dan de Vlaamse emissiewaarden voor

traditionele stalsystemen. Hetzelfde wordt verwacht voor de emissiewaarden voor

ammoniakemissiearme stalsystemen. Daarom zal eerst het geurreductiepercentage bepaald worden van

de Nederlandse geuremissiewaarden voor ammoniakemissiearme ten opzichte van traditionele

stalsystemen. Het bekomen geurreductiepercentage kan vervolgens gebruikt worden om uit de Vlaamse

emissiewaarden voor traditionele stalsystemen de emissiewaarden te berekenen voor

ammoniakemissiearme stalsystemen.

De geuremissiefactoren die op het bedrijf van toepassing zijn, zullen bij de effectbespreking

weergegeven worden.

Indien het bedrijf behoort tot een bronnencluster zullen de vergunningen van de andere bedrijven die

zich eveneens in de bronnencluster bevinden, bij de gemeente opgevraagd worden (zie verder).

7.1.3.2.3 Modellering van de geuremissie

Voor het maken van een bedrijfsspecifieke evaluatie van de emissies wordt gebruik gemaakt van het

Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO. Hierbij wordt het bedrijf opgedeeld in een

aantal geurbronnen (puntbronnen) rekening houdend met de specifieke bedrijfssituatie. Iedere stal

wordt als een afzonderlijke geurbron aanzien, en aan iedere stal wordt een zekere emissie (op basis

van het aantal dieren en bijhorende emissiefactor) toegekend. Indien het bedrijf behoort tot een

bronnencluster, worden de omliggende bedrijven eveneens mee opgenomen in het model.

Met betrekking tot de modellering (niet enkel voor geur, maar eveneens van stof en ammoniak) dienen

een aantal inputparameters gedefinieerd te worden. Enkele van de belangrijkste inputparameters zijn

o.a. de temperatuur, de schouwhoogte en het ventilatiedebiet. Deze parameters dienen zodanig

gedefinieerd te worden dat een realistische pluimstijgingshoogte bekomen wordt. Bijlage 11 vermeldt de

inputparameters per bron, en hierbij wordt eveneens een overzicht van de pluimstijgingshoogte (per

bron) weergegeven. Als referentiepluimstijgingshoogte wordt gekeken naar de stabiliteitsklasse E4 en een

windsnelheid van 4 m/s. Deze pluimstijgingshoogte mag maximaal 7 m zijn bovenop de schouwhoogte

(voor mechanisch geventileerde stallen) en maximaal 10 à 12 m bovenop de schouwhoogte (voor stallen

uitgerust met een luchtwassysteem). Bij natuurlijke ventilatie wordt geen pluimstijgingshoogte bekomen,

waardoor een minimaal ventilatiedebiet, nl. 360 m³/h, in het model gehanteerd wordt. Voor de

cumulatieve bedrijven wordt uitgegaan van een maximaal ventilatiedebiet van 11.000 m³/u, en wordt

steeds één puntbron gebruikt. De gebruikte modelparameters worden bij de effectbeoordeling

weergegeven.

Hierbij dienen eveneens een aantal bemerkingen weergegeven te worden met betrekking tot het

model. IFDM is initieel niet gemaakt om emissies van landbouwbedrijven te modelleren, maar was in

opgesteld om luchtemissies vanuit hoge schouwen in kaart te brengen. Het model is dan ook niet

gemaakt om geurconcentraties veroorzaakt door lage bronnen zoals stallen te bepalen. Deze

vergelijking is dan ook niet volledig in overeenstemming met de realiteit. De betrouwbaarheid van het

model daalt naarmate de concentraties hoger worden, en dus naarmate dichter bij de bron gekeken

wordt. Dit is net de zone waar de invloed van het bedrijf het grootst is. Hierdoor is het van belang om

Page 61: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 61

extra te benadrukken dat het er in principe geen conclusies getrokken mogen worden op basis van het

geurconcentratieniveau (absolute cijfers). Wel is het mogelijk om bepaalde indicatieve conclusies uit

de gegenereerde IFDM-resultaten te extraheren.

Bovendien omvat het model diverse onzekerheden, en wordt als input van het model gewerkt met

diverse theoretische aannames. Deze aannames (100 % bezetting, gemiddeld ventilatiedebiet,

gemiddelde temperatuur) zullen een invloed hebben op de output van het model, waardoor deze

output in het merendeel van de gevallen een overschatting van de werkelijkheid zullen zijn. De

resultaten van het model dienen dan ook met de nodige omzichtigheid behandeld worden

De geuremissie door het bedrijf wordt gehanteerd om de bronnencluster te bepalen. Hiervoor wordt de

2 ouE/m³-contour bepaald, die door het bedrijf veroorzaakt wordt in de vergunde situatie, en op basis

hiervan wordt een cirkel bepaald (straal is grootste afstand van bedrijf tot 2 ouE/m³-contour). De

vergunde dieraantallen van de veeteeltbedrijven die zich binnen deze cirkel bevinden, worden bij de

gemeente opgevraagd. Indien de geuremissie van één van deze omliggende bedrijven kleiner is dan

2.500 ouE/s, dan zal dit bedrijf niet mee opgenomen worden in de bronnencluster. Dit wordt dan

namelijk beschouwd als een verwaarloosbare achtergrondgeur. Bedrijven die verder dan 750 m van het

bedrijf gelegen zijn, maar binnen de bepaalde cirkel, worden enkel in rekening gebracht indien deze

bedrijven meer dan 5 % van de geuremissie van het bedrijf in de vergunde situatie uitstoten. Er wordt

steeds een cirkel met straal van min. 750 gehanteerd. Rundvee wordt niet meegenomen bij de bepaling

van de geuremissies. Deze methodiek is afwijkend van deze beschreven in het richtlijnenboek

landbouwdieren (Willems et al., 2011). Op vraag van LNE – Dienst Mer wordt deze methodiek

gehanteerd.

De geselecteerde bedrijven worden dan mee opgenomen in het cumulatief geurmodel. Als puntbron

van elk bedrijf wordt het bedrijfsmiddelpunt genomen.

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

- uitmiddeling over 1 uur;

- concentratieberekeningen zonder depositie.

7.1.3.2.4 Toetsing van de geuremissie

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een individueel bedrijf en een bronnencluster.

Individueel bedrijf

In een onderzoek uitgevoerd door de Universiteit Gent in opdracht van LNE (deel I (2002a), deel II

(2002b), deel III (2002c)) werden drie beschermingsniveaus vastgelegd voor de sector van

varkenshouderijen, uitgedrukt in immissieconcentratie als 98-percentiel.

het nuleffectniveau (= streefwaarde) wordt gedefinieerd als ‘het achtergrondniveau, het

hinderniveau in een controlegroep buiten de invloedsfeer van de bron gelegen’. Bij concentraties

lager dan dit niveau, wordt dus geen effect van de bron waargenomen. Het nuleffectniveau

wordt vastgelegd op 0,5 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op het nuleffectniveau een

uurgemiddelde geurconcentratie van 0,5 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de tijd wordt

overschreden;

Page 62: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 62

de richtwaarde is gelinkt aan het ervaren van hinder door de omwonenden en wordt vastgelegd

op 1 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de richtwaarde een uurgemiddelde

geurconcentratie van 1 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de tijd wordt overschreden;

de grenswaarde wordt vastgelegd op 1,5 ouE/m³ als 98-percentiel, d.w.z. dat op de

grenswaarde een uurgemiddelde geurconcentratie van 1,5 ouE/m³ in niet meer dan 2 % van de

tijd wordt overschreden. Vanaf deze grenswaarde kunnen structureel klachten optreden zodat

dit niveau, behoudens in geval van overmacht, niet mag overschreden worden ter hoogte van het

dichtstbijzijnde geurgevoelig object (meestal de meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning).

Het gehanteerde significantiekader is gebaseerd op het geactualiseerde richtlijnenboek voor de

activiteitengroep landbouwdieren (Willems et al., 2011).

Bronnencluster

In het onderzoek van PRG Odournet nv et al. (2004) wordt voorgesteld om voor inwonenden van

bronnenclusters – op basis van de inschatting van praktijksituaties – het 98-percentiel voor 10 ouE/m³ als

grenswaarde, 5 ouE/m³ als richtwaarde en 3 ouE/m³ als streefwaarde te hanteren. Er wordt verondersteld

dat deze waarden algemeen van toepassing zijn op clusters van veestallen. Het gehanteerde

significantiekader is gebaseerd op het geactualiseerde richtlijnenboek voor de activiteitengroep

landbouwdieren (Willems et al., 2011). Hierbij is agrarisch gebied, woongebied met landelijk karakter en

woongebied vervangen door resp. laag geurgevoelig gebied, matig geurgevoelig gebied en hoog

geurgevoelig gebied wat betreft agrarische geuren, conform het richtlijnenboek lucht (Dermaux et al.,

2012):

hoog geurgevoelig gebied: woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woonparken,

dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van

grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, …

matig geurgevoelig gebied: woongebieden met landelijk karakter, gebieden voor ambachtelijke

bedrijven en gebieden voor KMO’s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en

openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden,…

laag geurgevoelig gebied: industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën,

gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO’s, agrarische gebieden,

bosgebieden, groengebieden, natuurgebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen,…

7.1.3.3 Geuremissie door kadaveropslag

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Daardoor kan de

mogelijke geurverspreiding van de kadaveropslag niet in de eerdere beoordelingen (afstandsregels en

modellering) verwerkt worden. Praktijkervaring leert echter dat geuremissie uit (gekoelde)

kadaveropslag te verwaarlozen valt in vergelijking met andere geurbronnen.

Page 63: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 63

7.1.3.4 Significantiekader voor geur

Tabel 14 Significantiekader voor geur

deelaspect omschrijving beoordelingskader

geur

afstandsregels

negatief effect: verbod of overschrijding

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding

bronnencluster

HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone met overschrijding 3 ouE/m³ (=

grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone met overschrijding 5 ouE/m³ (=

grenswaarde)

matig negatief effect: woning in zone van 3 - 5 ouE/m³ (= richtwaarde tot

grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

negatief effect: woning in zone met overschrijding 10 ouE/m³ (=

grenswaarde)

matig negatief effect: woning in zone van 5 – 10 ouE/m³ (= richtwaarde tot

grenswaarde)

gering negatief effect: woning in zone van 3 – 5 ouE/m³ (= streefwaarde

tot richtwaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

7.1.4.1 Evaluatie van het project op basis van afstandsregels

Voor het aantal waarderingspunten van de betrokken inrichting wordt verwezen naar Bijlage 12. In

Tabel 15 wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergegeven die volgens Vlarem II (art. 5.9.4.4)

in acht genomen moet worden tussen elke stal, elke opslag van mengmest en/of vaste mest en de op

het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden, rekening houdende met het aantal waarderingspunten

van de inrichting en het aantal varkenseenheden. Anderzijds wordt de minimale afstand tot gevoelig

gebied weergegeven. De afstandsregels worden bepaald op basis van het aantal dieren dat op het

bedrijf gehouden worden. Hierbij wordt een zeug als 2,5 varkenseenheden beschouwd. Ieder ander

varken (van meer dan 20 kg) wordt gelijkgesteld aan één varkenseenheid.

Tabel 15 Toetsing inrichting aan de Vlarem II afstandsregels

omschrijving gewenste situatie

aantal waarderingspunten 207

aantal varkenseenheden 4.973

vereiste minimumafstand (m) 300

dichtst bijgelegen gevoelig gebied (m) ca. 1.200

Page 64: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 64

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ wordt aangetroffen op ca. 1,2 km ten oosten van de

inrichting en betreft woongebied. Er wordt dan ook voldaan aan de afstandsregels (geen effect).

7.1.4.2 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en -immissie

De geuremissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 16. Voor

varkens worden de Vlaamse geuremissiecijfers gebruikt uit het geactualiseerde richtlijnenboek

Landbouwdieren (Willems et al., 2011) en de lijst met geactualiseerde emissiefactoren, versie

20/03/2015. Door het toepassen van het chemisch luchtwassysteem kan een geurreductie van 30 %

doorgevoerd worden. Voor het biologisch luchtwassysteem bedraagt de reductie 40 %.

Tabel 16 Geuremissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.dierplaats)

Kraamzeugen V-2.2

V-2.6 + biologische wasser

84,4

50,6

Biggen V-1.2

V-1.5 + biologische wasser

8,4

5,0

Beren en zeugen

Traditioneel

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

57,0

34,2

39,9

Jonge zeugen, vleesvarkens,

andere varkens

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

V-3.1 + biologische wasser

V-4.7

V-4.7 + biologische wasser

17,5

20,4

34,2

22,7

13,6

De jaarlijkse geuremissie op een landbouwbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het

aantal dieren. Tabel 17 geeft de geuremissie weer voor de diverse kwantificeerbare geurbronnen op het

bedrijf.

Tabel 17 Geuremissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie in de vergunde en gewenste situatie

stal vergunde situatie gewenste situatie

# dieren geuremissie (ouE/s) # dieren geuremissie (ouE/s)

stal 1 &

2

480 kraamzeugen (V-2.2)

9.792 biggen (V-1.2)

20 andere varkens (V-4.7)

123.219

480 kraamzeugen (V-2.6 + S-1)

26 beren (S-1)

216 jonge zeugen (V-3.1 + S-1)

1.155 andere varkens (V-4.7 + S-

1)

8.756 biggen (V-1.5 + S-1)

92.445

stal 3 292 zeugen

3 beren 16.815 / /

stal 4

562 zeugen(S-2)

250 jonge zeugen (S-2)

12 beren (S-2)

28.013 216 jonge zeugen(S-1)

864 zeugen (S-1) 33.333

TOTAAL 168.047 125.778

Page 65: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 65

Uit de oplijsting van de verschillende geuremissies per stal kan reeds worden waargenomen dat de

geurconcentratie lager zal zijn in de gewenste situatie dan in de vergunde situatie.

De mestscheider in de gewenste situatie heeft een capaciteit van 4 m³/uur en in de gewenste situatie zal

er jaarlijks zo’n 12.444 m³ mest gescheiden worden. Dit houdt in dat de mestscheider 3.111 uur per jaar

zou moeten werken. Op basis van een eerder uitgevoerde meting bij een gelijkaardige mestscheider

bleek de geuremissie van een mestscheider ongeveer 6.000 ouE/s te bedragen. De mestscheider van het

voorliggende bedrijf zal in een afgesloten ruimte liggen waarbij de lucht zal mee behandeld worden door

middel van de biologische luchtwasser die op stal 1 en 2 geplaatst zal worden. De geuremissie van de

mestscheider zal verwaarloosbaar zijn in vergelijking met de emissie uit de stallen en zal dus ook niet

verder opgenomen worden bij de modellering van de geurimmissie van het bedrijf in IFDM.

Het bedrijf bevindt zich in een bronnencluster. Daarom wordt enkel het cumulatief geurmodel verder in

beschouwing genomen. Wel worden op de bijlagen van de cumulatieve modellering extra contouren

indicatief weergegeven, namelijk de geurcontour van 20 en 25 ouE/m³ die door het bedrijf zelf (dus niet

door de bronnencluster) bekomen wordt, alsook de geurcontour van 20 en 30 ouE/m³ die door de

bronnencluster bekomen wordt. Om de vergunde dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te

bekomen, werd contact opgenomen met de milieudiensten van Lochristi en Gent. Op basis van deze

vergunde dieraantallen, verstrekt door de aangeschreven gemeenten, werd een geuremissie bepaald.

Hierbij wordt verder geen rekening meer gehouden met bedrijven die minder dan 2.500 ouE/s uitstoten

van de geuremissie van het bedrijf, aangezien deze geur beschouwd kan worden als een verwaarloosbare

achtergrondgeur. Ook de emissie van runderen wordt niet verder in rekening gebracht. In totaliteit zijn

er dan nog 4 bedrijven die mee opgenomen moeten worden in de cumulatieve geurmodellering (Tabel 18)

(Bijlage 13).

Tabel 18 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster

nummer (zie Bijlage 14) aard bedrijf geuremissie (ouE/s)

1 schapenbedrijf 4.298

2 varkens- en rundveebedrijf 11.680

3 varkens- en rundveebedrijf 8.760

4 rundvee- en pluimveebedrijf 14.400

Al de bronnen worden ingegeven in IFDM en een modellering wordt uitgevoerd. De inputparameters van

het model kunnen teruggevonden worden in Bijlage 11a (vergunde situatie) en Bijlage 11b (gewenste

situatie), dit voor de bronnen van de inrichting zelf. Deze gegevens gelden niet enkel voor de

geurmodellering, maar worden ook als basis gebruikt voor stof- en ammoniakmodellering. De output van

de bronnenclustersimulatie wordt gegeven in Bijlage 13a en 13b (vergunde situatie, gewenste situatie).

.

Tabel 19 toont het aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt. Hierbij

wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een verschillende geurgevoeligheid.

Tabel 19 Aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt

omschrijving effectclassificatie vergunde

situatie

gewenste situatie verschil

hoog geurgevoelig gebied

> 3 ouE/m³ negatief effect 52 36 -16

matig geurgevoelig gebied

Page 66: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 66

omschrijving effectclassificatie vergunde

situatie

gewenste situatie verschil

3 – 5 ouE/m³ matig negatief effect 90 62 -28

> 5 ouE/m³ negatief effect 27 5 -22

laag geurgevoelig gebied

3 – 5 ouE/m³ gering negatief effect 9 10 +1

5 – 10 ouE/m³ matig negatief effect 10 6 -4

> 10 ouE/m³ negatief effect 4 3 -1

Door de wijziging en uitbreiding van het bedrijf zullen binnen hoog geurgevoelig gebied 16 woningen

minder een negatief effect ondervinden. In matig geurgevoelig gebied zullen 28 woningen minder een

matig negatief effect ondervinden, en neemt het aantal woningen met een negatief effect af met 22.

Worden de laag geurgevoelige gebieden in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat hier 1

bijkomende woning een gering negatief effect zal ondervinden (welke waarschijnlijk een matig

negatief/negatief effect ondervond in de vergunde situatie), en respectievelijk 4 en 1 woningen minder

een matig negatief/negatief effect zullen ondervinden. Het totaal aantal gehinderde woningen zal dus

dalen.

De ervaring leert dat het zinvol is om bijkomend een detailonderzoek ter hoogte van de de woningen in

de onmiddellijke omgeving uit te voeren. Hierbij dient nogmaals benadrukt te worden dat bij het

detailonderzoek niet de absolute waarden als dusdanig gehanteerd kunnen worden, maar dat het

detailonderzoek wel als een indicator van belangrijke geurconcentratietoenames kan fungeren. De

onderzochte woningen worden in onderstaande tabel opgelijst en worden gesitueerd in Bijlage 14.

Tabel 20 Geurconcentratie ter hoogte van de geurgevoelige zones waarvoor in de gewenste situatie een

negatief effect optreedt

geurconcentratie bronnencluster (ouE/m³) geurconcentratie door bedrijf (ouE/m³)

zonder bedrijf vergunde

situatie

gewenste

situatie vergunde situatie gewenste situatie

laag geurgevoelig gebied

1 0,8 12,5 7,4 12,5 7,4

2 0,9 5,9 3,9 5,8 3,4

3 8,8 17,9 14,1 10,6 5,5

matig geurgevoelig gebied

4* 0,6 6,1 4,2 5,7 3,7

5 0,6 5,7 4,1 5,1 3,5

6 0,7 5,4 4,4 4,2 3,0

7 1,5 6,3 4,4 4,5 3,2

8 0,7 6,6 4,8 5,9 4,0

9 1,2 2,8 2,3 1,7 1,3

hoog geurgevoelig gebied

10 0,4 1,3 1,2 1,0 0,8

11 0,4 1,3 1,1 1,1 0,8

12 5,0 5,4 5,2 1,5 1,1

13 5,3 5,6 5,4 1,5 1,1

14 3,9 5,8 5,4 1,5 1,1

*gekoppeld aan een veeteeltbedrijf uit de bronnencluster

Page 67: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 67

Worden de cumulatieve concentraties in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat de

bijdrage van het bedrijf ter hoogte van alle nabijgelegen woningen zal afnemen bij de wijziging en

uitbreiding van het bedrijf. Worden de individuele concentraties in beschouwing genomen, dan kan

vastgesteld worden dat er ook hier een daling in geurconcentratie optreedt door de gewenste wijziging

en uitbreiding. Zowel de cumulatieve als de individuele geurconcentraties worden als aanvaardbaar

beschouwd.

7.1.4.3 Geuremissie door andere bronnen

Kadavers worden verzameld gedurende de dagelijkse controle, en opgeslagen in een gekoelde

kadaveropslag. De kadavers worden na telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het

aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede

bedrijfsvoering.

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt

evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de

mogelijke hindereffecten ten gevolge van de gekoelde kadaveropslag niet noemenswaardig zullen zijn.

Verder is er op het bedrijf eveneens een brijvoederkeuken aanwezig. Het brijvoer kan, afhankelijk van

de samenstelling van de voeders, ook een zekere geuremissie veroorzaken. Inzake het werken met

brijvoer zijn er echter geen geuremissiecijfers voorhanden, en dit kan dan ook niet in het gebruikt model

verwerkt worden. Doordat de opslag en productie van de voeders in een afgesloten ruimte plaatsvindt,

wordt contact met de buitenlucht vermeden, waardoor de kans op geurhinder door het brijvoer klein is.

7.1.5 Synthese van de milieu-effecten voor geur

Tabel 21 Samenvatting effecten voor geur

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED*

H*: 52 negatief gehinderden

G*: 36 negatief gehinderden

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 90 matig negatief gehinderden; 27 negatief gehinderden

G*: 62 matig negatief gehinderden; 5 negatief gehinderden

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 9 gering negatief gehinderden; 10 matig negatief gehinderden; 4

negatief gehinderden

G*: 10 gering negatief gehinderden; 6 matig negatief gehinderden; 3

negatief gehinderden

* H = vergunde situatie; G = gewenste situatie

Page 68: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 68

7.2 Stof

7.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen

op basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht 2000-2013, ‘Zure

regen’ in Vlaanderen, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2013...). De referentiesituatie wordt

hieronder onderzocht inzake zwevend stof. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt voornamelijk dieper

ingegaan op effecten ten gevolge van stofemissie.

Het meest nabij gelegen VMM-meetpunt met betrekking tot het bedrijf waar PM10 opgemeten wordt is

gelegen te Destelbergen (code: R710), op ongeveer 4,1 km ten ZW van het bedrijf. In 2013 werd daar een

jaargemiddelde PM10-concentratie van 25 µg/m³ vastgesteld. Het meest nabij gelegen VMM-meetpunt

met betrekking tot het bedrijf waar PM2,5 opgemeten wordt is gelegen te Evergem (code: R731), op

ongeveer 5,5 km ten NW van het bedrijf. In 2013 werd daar een jaargemiddelde PM2,5-concentratie van

19 µg/m³ vastegesteld. Volgens EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde concentratie vanaf

1/1/2005 niet hoger zijn dan 40 µg/m³, wat dus niet overschreden wordt. In de onmiddellijke nabijheid

van het bedrijf zijn geen VMM-meetpunten. Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, van de

beschikbare PM10-meetpunten geeft de jaargemiddelde PM10-concentraties in de periode 2010 - 2012 in

Vlaanderen weer (http://geoloket.vmm.be/RUP/map.phtml). Op basis van deze kaart vindt men ter

hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM10-concentratie van 26 µg/m³. Voor PM2,5 werd

eveneens een interpolatiekaart opgesteld op basis van beschikbare meetgegevens. Op basis van deze

kaart vindt men ter hoogte van het studiegebied een jaargemiddelde PM2,5-concentratie die zich situeert

in de range van 16 – 20 µg/m³ (VMM, 2014b).

7.2.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De

effecten met betrekking tot stof beperken zich vaak tot één kilometer, hoewel een verdere dispersie

uiteraard niet uitgesloten kan worden. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal

een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

7.2.3 Methodiek en significantiekader

7.2.3.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen

7.2.3.1.1 Bepaling van stofemissie

De voornaamste stofbron op het bedrijf, met name de emissielucht van de stallen, wordt zoveel mogelijk

kwantitatief besproken. Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5

als PM10) wordt, net als bij ammoniak, gebruik gemaakt van studies uit Nederland, en dit tot er Vlaamse

cijfers beschikbaar zullen zijn. De gebruikte emissiecijfers zullen bij de effectbeoordeling weergegeven

worden.

7.2.3.1.2 Modellering van stofemissie

Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. Als basis voor het

model wordt dezelfde bronnenconfiguratie gebruikt als bij het geurmodel. Enkel de emissies dienen

aangepast te worden (in plaats van de geuremissies dienen de stofemissies ingevuld te worden).

Page 69: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 69

Kort samengevat zijn de modelsettings (optiebestand) de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

- uitmiddeling over 24 uur;

- concentratieberekeningen zonder depositie.

7.2.3.1.3 Toetsing van stofemissie

Rekening houdende met de gemeentelijke achtergrondconcentratie (waarbij deze bij de

bedrijfsconcentratie opgeteld wordt), zal er een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de

jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 gelijk aan 40 µg/m³ (grenswaarde van toepassing vanaf 1 januari

2005 volgens Europese richtlijn 1999/30/EG). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte

van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te

worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG).

Daarnaast zal onderzocht worden wat de procentuele bijdrage van het project/bedrijf zelf bedraagt (dus

geen rekening meer houden met de gemeentelijke achtergrondconcentratie) ten opzichte van de

milieukwaliteitsnorm of richtwaarde. Door de Dienst Mer wordt hierbij het volgende significantiekader

voorgesteld in functie van de berekende immissiewaarde X (Richtlijnenboek Lucht, Dermaux et al.,

2012):

3 ≥ X > 1 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde beperkte bijdrage

10 ≥ X > 3 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde belangrijke bijdrage

X > 10 % van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde zeer belangrijke bijdrage

In het geactualiseerd Richtlijnenboek Landbouwdieren wordt aangeraden om het hierboven beschreven

significantiekader voorlopig enkel te toetsen aan de jaargrenswaarden van 40 µg/m³ (PM10) en 25 µg/m³

(PM2,5) en niet aan de daggemiddelde waarden (Willems et al., 2011).

7.2.3.2 Andere bronnen

Naast de emissielucht uit stallen, kunnen ook nog een aantal andere bronnen (vb. mestscheider, vullen

van voedersilo’s, laden en lossen van dieren...) verantwoordelijk zijn voor stofemissie. De

stofproductie van deze activiteiten is moeilijk kwantificeerbaar. Bovendien is zij in grote mate

afhankelijk van de gebruikte werkmethodes en preventieve maatregelen genomen door de uitbater.

Een korte bespreking van deze stofbronnen wordt gegeven bij de effectbeoordeling. De grootste

stofproductie op een veeteeltbedrijf is echter afkomstig uit de emissie van de stallucht.

7.2.3.3 Significantiekader voor stof

Tabel 22 Significantiekader voor stof

deelaspect omschrijving beoordelingskader

stof PM10 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: zeer belangrijke bijdrage (negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (matig negatief

effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

Page 70: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 70

deelaspect omschrijving beoordelingskader

PM10 (jaargemiddeld):

cumulatief (achtergrond

+ bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: negatief effect

PM2,5 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

X > 10 % van de norm of richtwaarde: belangrijke bijdrage (negatief effect)

10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: relevante bijdrage (matig negatief

effect)

3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

PM2,5 (jaargemiddeld):

cumulatief (achtergrond

+ bedrijf)

X > de norm of richtwaarde: negatief effect

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

7.2.4.1 Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen

De stofemissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 23. Hiervoor

worden de emissiecijfers uit het geactualiseerde richtlijnenboek Landbouwdieren (Willems et al., 2011)

en de bijhorende geactualiseerde emissiefactoren (versie 20/03/2015) gebruikt. Indien er gebruik

gemaakt wordt van een biologische luchtwasser, kan er een reductie van 60 % en 35 % doorgevoerd

worden voor respectievelijk PM10 en PM2,5. Voor een chemische luchtwasser is dit respectievelijk 35 % en

30 %. Voor het scheiden van mest zijn er inzake stofemissie geen specifieke gegevens beschikbaar. Er

wordt verwacht dat deze emissies verwaarloosbaar zullen zijn.

Tabel 23 Stofemissiefactoren voor de verschillende op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem PM10- stofemissie (kg/d.j) PM2,5- stofemissie (kg/d.j)

Kraamzeugen V-2.2

V-2.6 + biologische wasser

0,160

0,064

0,013

0,008

Biggen V-1.2

V-1.5 + biologische wasser

0,074

0,022

0,002

0,001

Beren en zeugen

Traditioneel

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

0,175

0,007

0,105

0,014

0,009

0,010

Jonge zeugen,

vleesvarkens, andere

varkens

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

V-3.1 + biologische wasser

V-4.7

V-4.7 + biologische wasser

0,037

0,060

0,007

0,093

0,037

0,005

0,005

0,009

0,008

0,005

Tabel 24 geeft een overzicht van de stofemissie van de inrichting.

Tabel 24 Stofemissie (zowel PM2,5 als PM10) ten gevolge van de bedrijfsexploitatie (opgedeeld in het aantal

bronnen dat in de modellering gebruikt wordt)

Page 71: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 71

stal

vergunde situatie gewenste situatie

# dieren PM10-emissie

(kg/j)

PM2,5-emissie

(kg/j) # dieren

PM10-emissie

(kg/j)

PM2,5-emissie

(kg/j)

stal 1 & 2

480 kraamzeugen

(V-2.2)

9.792 biggen (V-

1.2)

20 andere varkens

(V-4.7)

590 25

480 kraamzeugen

(V-2.6 + S-1)

26 beren (S-1)

216 jonge zeugen

(V-3.1 + S-1)

1.155 andere

varkens (V-4.7 + S-1)

8.756 biggen (V-1.5

+ S-1)

153 12

stal 3

292 zeugen

3 beren 52 4 / / /

stal 4

562 zeugen(S-2)

250 jonge zeugen

(S-2)

12 beren (S-2)

80 7

216 jonge zeugen

(S-1)

864 zeugen (S-1)

69 9

TOTAAL 722 36 222 21

Door de aangevraagde uitbreiding en wijziging zal de stofemissie sterk afnemen.

Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van het

veeteeltbedrijf worden modellen opgemaakt met behulp van IFDM. De resultaten van deze modellering

zijn terug te vinden in Tabel 25. Hierbij worden de stofnormen en bijdragen waaraan getoetst moet

worden, evenals het aantal woningen waarvoor effecten te verwachten zijn, weergegeven.

Tabel 25 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen

effectbeoordeling

vergunde situatie gewenste situatie

zone van

overschrijding

aantal

woningen

zone van

overschrijding

aantal

woningen

PM10-jaargemiddelde

1 – 3 % van de

norm gering negatief effect ja / ja /

3 – 10 % van

de norm matig negatief effect neen / neen /

> 10 % van de

norm negatief effect neen / neen /

> norm* negatief effect neen / neen /

PM2,5-jaargemiddelde

1 – 3 % van de

norm gering negatief effect ja / ja /

3 – 10 % van

de norm matig negatief effect neen / neen /

Page 72: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 72

effectbeoordeling

vergunde situatie gewenste situatie

zone van

overschrijding

aantal

woningen

zone van

overschrijding

aantal

woningen

> 10 % van de

norm negatief effect neen / neen /

> norm* negatief effect neen / neen /

* toetsing cumulatieve stofconcentratie, rekening houdend met gemeentelijke achtergrondconcentratie, zijnde 26,0 µg/m³

voor PM10 en 16-20 µg/m³ voor PM2,5

Bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de vergunde

situatie een zone aanwezig is waar er een gering negatief effect geldt. In deze zone zijn geen

woningen gelegen. In de gewenste situatie is de PM10-concentratie gedaald en is de zone waar een

gering negatief effect geldt kleiner dan in de vergunde situatie. Inzake PM2,5-concentratie zijn er zowel

in de vergunde als in de gewenste situatie zones aanwezig waar een gering negatief effect geldt,

waarbij deze in de gewenste situatie een beetje verkleint. In de zones waar een gering negatief effect

geldt zijn er in geen enkele situatie woningen gelegen.

Door de aangevraagde wijziging en uitbreiding zal er dus een verbetering optreden ten opzichte van de

vergunde situatie. In bijlage 15 wordt de verspreiding van PM10 en PM2,5 grafisch weergegeven, in beide

situaties.

De maximale PM10-stofconcentratie door het bedrijf zelf bedraagt respectievelijk 0,90 µg/m³ in de

vergunde en 0,69 µg/m³ in de gewenste situatie. Voor PM2,5 is dit respectievelijk 0,37 µg/m³ en 0,35

µg/m³.

In de gemeente Lochristi bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 26 µg/m³.

Binnen de regio waar de bedrijfseigen stofconcentratie hoger is dan 14 µg/m³ kan de norm van 40

µg/m³ overschreden worden. Dit is hier voor geen enkel scenario het geval. Inzake PM2,5 bedraagt de

gemiddelde achtergrondstofconcentratie in Lochristi tussen 16 en 20 µg/m³. Ook hier wordt de norm

van 25 µg/m³ in geen enkele situatie overschreden.

7.2.4.2 Andere bronnen

Voor de stookinstallaties wordt biomassa aangewend als brandstof voor het verwarmen van de stallen. Dit

betreft zuiver hout, dus geen afvalhout van meubels e.d. (geen lijmresten of bijproducten). Het BBT-

kenniscentrum (VITO, 2001) vermeldt dat de relevante uitgaande stoffen NOx en fijn stof zijn.

Emissiecijfers van fijn stof zijn niet voorhanden voor de stookinstallatie op het bedrijf. Om de emissie in

te schatten, wordt gewerkt met de emissiegrenswaarde van toepassing voor de betreffende

stookinstallatie, zijnde 150 mg totaal stof/Nm³. Rekening houdend met een geschat uitgaand debiet van

200 Nm³/h van de stookinstallatie, bekomt men een jaarlijkse maximale emissie van 262,8 kg/j stof. De

stofemissie vanwege de houtkachel wordt meegenomen in de impactberekening.

Verder wordt er op het voorliggende bedrijf gebruik gemaakt van vochtrijke veevoeders. Door het hoge

vochtgehalte hiervan zal er zeer weinig stof vrijgesteld worden. Er zal dan ook geen of slechts een

verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo’s.

Andere mogelijke bronnen van stofemissie op voorliggend bedrijf zijn het transport en het uitmesten

en droogborstelen van de stallen. Deze emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten, maar

zullen beperkt zijn in vergelijking met de stofemissie uit de stallucht.

Page 73: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 73

7.2.5 Synthese van de milieu-effecten voor stof

Tabel 26 Samenvatting effecten voor stof

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

stof PM10

(jaargemiddeld):

individueel bedrijf

H*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen met

een negatief effect

G*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen met

een negatief effect

PM10

(jaargemiddeld):

cumulatief

(gemeente + bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

PM2,5

(jaargemiddeld):

individueel bedrijf

H*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen met

een negatief effect

G*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen met

een negatief effect

PM2,5

(jaargemiddeld):

cumulatief

(gemeente + bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

* H = vergunde situatie; G = gewenste situatie

7.3 Verzuring en vermesting

7.3.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Twee toestandsindicatoren geven een beeld van de verzuring in Vlaanderen. Allereerst worden gemeten

concentraties van verzurende stoffen opgevolgd om een idee te krijgen van de luchtkwaliteit (immissie)

en de droge depositie. Een tweede indicator behandelt de (totale) verzurende deposities.

De gezamenlijke effecten van zwavel- en stikstofhoudende verbindingen die via de atmosfeer aangevoerd

worden, en waaruit zwavel- en salpeterzuur gevormd kunnen worden kaderen binnen verzuring. De

emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NO en NO2, samen NOx) en ammoniak (NH3) dragen bij

aan de vorming van deze verbindingen. Om verzurende emissies van SO2, NOx en NH3 vergelijkbaar te

maken wordt de som van de potentieel verzurende emissies uitgedrukt in ‘zuurequivalenten’ (Zeq). De

term ‘potentieel’ wordt gebruikt omdat de actuele verzuring sterk afhangt van de processen die zich in

de bodem en in het (oppervlakte)water afspelen, alsook van de grensoverschrijdende emissies. Vanuit

het gezichtspunt van de verzurende inwerking op het milieu worden de emissies van SO2, NOx en NH3 bij

elkaar opgeteld om de som te vormen van de potentieel verzurende emissies.

De gevolgen van deze verzurende emissies gaan veel verder dan enkel een toename van de zuurtegraad

van het regenwater. De verwijdering van deze componenten uit de atmosfeer verzuren de bodem en het

oppervlaktewater, wat zorgt voor de aantasting van ecosystemen. Verzuring kan leiden tot verhoogde

nitraatgehalten in het grondwater en de uitloging van metalen uit de bodem naar het grondwater

veroorzaken. Verzurende deposities oefenen niet enkel een invloed uit op ecosystemen, maar tasten ook

gebouwen en monumenten aan en kunnen na inademing of onrechtstreeks na opname van verontreinigd

grondwater schadelijk zijn voor de mens. Zwaveldioxiden en stikstofoxiden in combinatie met ozon

kunnen door hun negatieve impact op de gewasopbrengst voor aanzienlijke economische schade zorgen in

de landbouwsector (MIRA-T, 2004, 2006 en 2007).

Page 74: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 74

Het beleid inzake verzuring is erop gericht om ecosystemen te beschermen. Op lange termijn wordt

ernaar gestreefd dat alle bevolkingsgroepen, inclusief de meest gevoelige, niet meer blootgesteld

worden aan concentratieniveaus die schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast wordt ernaar

gestreefd dat geen enkel ecosysteem nog zou blootgesteld worden aan een verzurende depositie hoger

dan zijn kritische last (KL). Dit is de maximaal toelaatbare depositie per oppervlakte-eenheid voor een

bepaald ecosysteem zonder dat er volgens de huidige kennis schadelijke effecten optreden.

Vermesting is de ophoping (“aanrijking”) van nutriënten in het milieu door menselijke activiteiten. De

belangrijkste nutriënten betrokken bij vermesting zijn stikstof, fosfor en in mindere mate kalium. Deze

elementen zijn van nature al aanwezig in de bodem en het grond- en oppervlaktewater, maar menselijke

activiteiten veroorzaken een zeer grote toevoer ervan naar het milieu. Hierdoor worden de ecologische

processen en natuurlijke kringlopen in de compartimenten bodem, water en lucht verstoord.

Verzuring en vermesting is vooral van belang voor de disciplines fauna en flora, bodem en water.

Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht werd een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op

basis van de informatie voortkomend uit VMM-rapporten (o.a. Lozingen in de lucht 2000-2013, “Zure

regen” in Vlaanderen 2011, zwevende stof in Vlaanderen 2007-2008...) en milieu- en natuurrapporten

(MIRA en NARA). De referentiesituatie werd beschouwd inzake verzuring en vermesting. Bij de eigenlijke

effectbespreking wordt voornamelijk dieper ingegaan op effecten ten gevolge van de effectieve

verzurende en vermestende belasting.

Uit het document “Zure regen” in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring (VMM, 2013) kunnen de

volgende gegevens i.v.m. de verzurende depositie geëxtrapoleerd worden (Tabel 27). Deze gegevens

werden berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model, voor de betrouwbaarheid van

het model wordt verwezen naar het achtergronddocument “thema verzuring” uit het MIRA-T (MIRA,

2006).

Tabel 27 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j)

SO2 totale depositie NOx totale depositie NH3 totale depositie totaal

Lochristi 602 713 1.268 2.583

Vlaanderen (in 2010, op

basis van MIRA (2012)) 184 569 674 2.027

In Tabel 28 wordt de NH3-emissie door de veeteelt voor 2013 weergegeven voor Lochristi. Op basis van

deze cijfers werd voor de gemeente een totale emissie bepaald van 208.082 kg NH3 in 2013 (VMM,

2014a). In 2011 was de totale vermestende depositie 27,7 kg N/ha.j (VMM, 2013).

Tabel 28 NH3-emissie door veeteelt voor 2013 voor Lochristi (kg/j) (VMM, 2014a)

stal weide externe opslag uitrijden op land kunstmest

Lochristi 115.474 13.614 369 57.767 20.858

7.3.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen.

Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan veiligheidshalve gesteld worden dat de

voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 1,5 km (verzuring en

vermesting). Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

Page 75: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 75

7.3.3 Methodiek en significantiekader

Op landbouwbedrijven zal voornamelijk ammoniakemissie voor verzurende en vermestende emissies

zorgen. Toch valt niet uit te sluiten dat ook nog andere verbindingen (SO2, NOx...) van belang kunnen

zijn. Indien dit zo is, dan zal dit zeker mee opgenomen worden in het MER. In voorliggend geval zijn de

ammoniakemissies evenwel de belangrijkste bron van verzurende en vermestende effecten.

7.3.3.1 Bepaling van de verzurende en vermestende emissie

De ammoniakemissie van het bedrijf zal berekend worden aan de hand van een rekenmethode uit de

Nederlandse regelgeving (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij (Wav), VROM, 2002a en 2002b,

laatste update dateert van 18 oktober 2011). Hierbij wordt de totale ammoniakemissie van de inrichting

berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de

betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. Deze emissiefactor (kg NH3/dierplaats.j) wordt

bekomen uit literatuurgegevens. De emissiefactor voor berekening van de totale emissie omvat de totale

stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen of bewerkt is in de

mestverwerkingsinstallatie. Dit laatste is hier niet van toepassing. Het geheel wordt kwantitatief

ingeschat. De emissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf worden weergegeven bij de

effectbeoordeling. Indien van toepassing, zullen ook nog andere verzurende (en in mindere mate

vermestende) emissies bepaald worden.

7.3.3.2 Modellering van verzurende en vermestende emissies

Er worden modellen (op basis van IFDM) opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het

bedrijf te simuleren. Omdat hier met depositie gewerkt wordt, dienen in het model puntbronnen

ingegeven te worden. Opnieuw kan het geurinputmodel gebruikt worden als basis van de

depositieberekening.

Wel zal het optiebestand, waarin de modelsettings gedefinieerd worden, enigszins anders zijn. Er dienen

namelijk droge depositiesnelheden ingegeven te worden. Afhankelijk van het vegetatietype, zal meer of

minder uit de lucht gevangen worden. In het Richtlijnenboek Lucht (Schrooten et al., 2006) worden

volgende depositiefactoren aangehaald (Tabel 29). In de geactualiseerde versie van het richtlijnenboek

Lucht (Dermaux et al., 2012) werden ook depositiesnelheden opgenomen, maar hierin wordt geen

onderscheid gemaakt tussen verschillende vegetatietypes. Aangezien het type vegetatie wel degelijk van

belang is, werd daarom geopteerd om gebruik te maken van de depositiesnelheden uit het

richtlijnenboek van Schrooten et. al. (2006).

Tabel 29 Gemiddelde depositiesnelheden in Vlaanderen

gras (cm/s) loofbos (cm/s) naaldbos (cm/s) heide (cm/s) bebouwing (cm/s)

SO2 1,39 1,17 1,98 0,80 1,47

NOx 0,28 0,31 0,24 0,30 /

NH3 0,73 1,95 3,06 1,61 0,50

Kort samengevat zijn de modelsettings de volgende:

- gebruik van puntbronnen;

- Briggs finale pluimstijging;

- uitmiddeling over 24 uur;

- depositie;

Page 76: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 76

- source depletion (bronverarming).

7.3.3.3 Toetsing van de verzurende en vermestende depositie

De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en vermestende effecten op de

omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden in de discipline fauna en flora

(hoofdstuk 11). Specifiek zal hierbij gekeken worden naar de waardevolle vegetaties. Vervolgens worden

de kritische lasten van de verzurings- en vermestingskwetsbare vegetatietypes in de omgeving vergeleken

met de berekende ammoniak- of stikstofdeposities.

7.3.3.4 Significantiekader voor verzuring en vermesting

Onder de discipline lucht wordt er geen beoordelingskader inzake verzuring en vermesting toegepast. De

verzurende en vermestende effecten zullen bij de discipline fauna en flora bepaald en beoordeeld

worden. Voor een effectbeoordeling inzake verzuring en vermesting wordt dan ook verwezen naar dit

desbetreffende hoofdstuk (hoofdstuk 11).

7.3.4 Beschrijving van de emissies

In de Nederlandse regelgeving wordt een rekenmethode voorgeschreven om de ammoniakemissie door

uitbating van veestallen te berekenen (Regeling en Wet Ammoniak en Veehouderij, VROM (2002a;

2002b)). De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het

aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingsysteem.

De emissiefactor (Tabel 30) voor berekening van de totale emissie omvat de totale stalemissie inclusief

de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen. Deze emissiefactoren zijn terug te vinden in het

geactualiseerde richtlijnenboek Landbouwdieren (Willems et al., 2011) en de bijhorende geactualiseerde

lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015). De bestaande chemische luchtwasser behaalt een

ammoniakemissiereductie van 70 %. Bij het toepassen van een biologische luchtwassers in de gewenste

situatie wordt een ammoniakreductie van 70 % in rekening gebracht.

Tabel 30 Ammoniakemissiefactoren voor de aanwezige relevante stalsystemen

diersoort stalsysteem NH3-emissie

(kg/j)

Kraamzeugen V-2.2

V-2.6 + biologische wasser

4,00

0,87

Biggen V-1.2

V-1.5 + biologische wasser

0,26

0,06

Beren en zeugen

Traditioneel

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

4,20

1,26

1,26

Jonge zeugen, vleesvarkens,

andere varkens

Biologische luchtwasser

Chemische luchtwasser

V-3.1 + biologische wasser

V-4.7

V-4.7 + biologische wasser

1,05

1,05

0,72

1,20

0,36

Page 77: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 77

Tabel 31 geeft de ammoniakemissie weer voor het bedrijf.

Tabel 31 Ammoniakemissie ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

stal vergunde situatie gewenste situatie

# dieren NH3-emissie (kg/j) # dieren NH3-emissie (kg/j)

stal 1 & 2

480 kraamzeugen (V-2.2)

9.792 biggen (V-1.2)

20 andere varkens (V-4.7)

4.490

480 kraamzeugen (V-2.6 + S-1)

26 beren (S-1)

216 jonge zeugen (V-3.1 + S-1)

1.155 andere varkens (V-4.7 +

S-1)

8.756 biggen (V-1.5 + S-1)

1.547

stal 3

292 zeugen

3 beren 1.239 / /

stal 4

562 zeugen(S-2)

250 jonge zeugen (S-2)

12 beren (S-2)

986

216 jonge zeugen

(S-1)

864 zeugen (S-1)

1.315

TOTAAL 6.715 2.862

Uit de oplijsting van de verschillende ammoniakemissies per stal kan reeds worden waargenomen dat de

geurconcentratie lager zal zijn in de gewenste situatie dan in de vergunde situatie.

Wat de mestscheider in de gewenste situatie betreft, dient rekening gehouden te worden met een

emissie van 0,017 kg NH3/uur. De mestscheider heeft een capaciteit van 4 m³/uur en in de gewenste

situatie zal er jaarlijks zo’n 12.444 m³ mest worden gescheiden. Dit houdt in dat de mestscheider 3.111

uur per jaar zou moeten werken. De mestscheider van het voorliggende bedrijf zal in een afgesloten

ruimte liggen waarbij de lucht zal behandeld worden door middel van een biologische luchtwasser.

Jaarlijks is er bijgevolg in de gewenste situatie een ammoniakemissie van ongeveer 47,6 kg. Dit is

verwaarloosbaar in vergelijking met de emissie uit de stallen en zal dus ook niet verder opgenomen

worden bij de berekening van de ammoniakemissie van het bedrijf in IFDM.

Voor de stookinstallatie wordt biomassa aangewend als brandstof voor het verwarmen van de stallen. Dit

betreft zuiver hout, dus geen afvalhout van meubels e.d. (geen lijmresten of bijproducten). Het BBT-

kenniscentrum (VITO, 2001) vermeldt dat de relevante uitgaande stoffen NOx en fijn stof zijn. SOx is niet

relevant, gezien het zwavelgehalte van hout lager ligt dan 0,05 %. Bij de verbranding wordt eveneens CO2

gevormd. De hoeveelheid die vrijkomt, is echter gelijk aan de hoeveelheid die voor de groei werd

opgenomen. Inzake NOx wordt een gemiddelde emissiefactor voor verschillende houtsoorten van

ongeveer 110 – 200 mg/Nm³ gerapporteerd (bij 11 % O2). Gezien er geen emissiemetingen van de

stookinstallatie op het bedrijf voorhanden zijn, wordt gewerkt met dit cijfer. Rekening houdend met een

geschat debiet van 200 Nm³/h van de stookinstallatie, komt dit neer op een jaarlijkse emissie van 350 kg

NOx, rekening houdend met een emissie van 200 mg/Nm³ (worst case). De verzurende en vermestende

emissies vanwege de houtkachel worden in rekening gebracht om de verzurende en vermestende effecten

door het bedrijf te simuleren in IFDM, aangezien het een kritische parameter betreft voor de

bescherming van de vegetatie.

Als noodvoorziening heeft het bedrijf ook een mazoutstookinstallatie van 200 kW met een

brandstofverbruik van 20 kg/u. Aangezien deze een laag vermogen heeft en slechts gebruikt wordt als

noodvoorziening, wordt de mazoutstookinstallatie niet meegenomen in de impactberekening.

Page 78: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 78

Door de uitbreiding en wijziging van het bedrijf, en de toepassing van biologische luchtwasser op de

dubbele stal, zal de ammoniakemissie in de gewenste situatie sterk dalen.

Er worden modellen (op basis van IFDM) opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het

bedrijf te simuleren. De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en

vermestende effecten op de omliggende fauna en flora in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden

in de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11).

7.4 Broeikasgas

De bijdrage van het brandstofverbruik van de land- en tuinbouwsector te Lochristi aan de

broeikasgasemissie wordt weergegeven in Tabel 32. De totale broeikasgasemissie in het Vlaamse Gewest

wordt eveneens weergegeven zodat men de bijdrage van de betrokken gemeente aan de

broeikasgasemissie op Vlaams niveau kan inschatten.

Tabel 32 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Lochristi in 2013,

en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2014a)

CO2 (kton) CH4 (ton) N2O (ton)

Lochristi 6,74 1,10 0,02

Vlaanderen 1.929 447 140

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de effecten zich niet op lokaal niveau gaan afspelen, maar eerder

op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. In het kader van een MER zullen ze dus

zelden of nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen (o.a.

aanwezigheid van een co-vergistingsinstallatie) kan het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit

niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de aandrijving van het

ventilatiesysteem, de sturing van de luchtwasser, de voederinstallatie en de verlichting van de stallen.

In de vergunde situatie wordt jaarlijks ongeveer 420.000 kWh verbruikt. Gezien de beperkte uitbreiding

zal dit niet significant toenemen in de gewenste situatie. Rekening houdend met het feit dat in de

nieuwe delen van de stal zo energie-efficiënt mogelijk gewerkt zal worden met onder meer

frequentiegestuurde ventilatoren, en dat een oudere en minder energie-efficiënte stal zal verdwijnen,

is dit waarschijnlijk een overschatting van het werkelijke energieverbruik in de toekomst. In de

gewenste situatie wordt een windmolen voorzien op het bedrijf, waardoor een groot deel van de

benodigde energie door het bedrijf zelf voorzien zal worden.

7.5 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline lucht

Voorgaande hoofdstukken geven een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die

optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline lucht. De effecten worden nog eens

samengevat in Tabel 33.

Tabel 33 Samenvatting effecten voor de discipline lucht

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

geur

afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED*

H*: 52 negatief gehinderden

Page 79: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 79

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

G*: 36 negatief gehinderden

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 90 matig negatief gehinderden; 27 negatief gehinderden

G*: 62 matig negatief gehinderden; 5 negatief gehinderden

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 9 gering negatief gehinderden; 10 matig negatief gehinderden; 4

negatief gehinderden

G*: 10 gering negatief gehinderden; 6 matig negatief gehinderden; 3

negatief gehinderden

stof PM10 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

H*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen

met een negatief effect

G*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen

met een negatief effect

PM10 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

PM2,5 (jaargemiddeld):

individueel bedrijf

H*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen

met een negatief effect

G*: gering negatief effect ter hoogte van bedrijfsstal, geen woningen

met een negatief effect

PM2,5 (jaargemiddeld):

cumulatief (gemeente +

bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle situaties

* H = vergunde situatie; G = gewenste situatie

7.6 Milderende maatregelen

7.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op het bedrijf wordt gebruik gemaakt van brijvoer, dat afhankelijk van de samenstelling van de voeders

ook een zekere geuremissie kan veroorzaken. Inzake het werken met brijvoer zijn echter geen

geuremissiecijfers voorhanden en dit kan bijgevolg ook niet in het gebruikte model verwerkt worden.

Doordat de opslag en productie van de voeders in een afgesloten ruimte plaatsvindt, wordt contact met

de buitenlucht vermeden, waardoor de kans op geurhinder door het brijvoer klein is. Verder mogelijke

maatregelen om geurhinder vanwege het gebruik van brijvoeder te voorkomen, is het beperken/mijden

van het gebruik van onaangenaam geurende bijproducten zoals bvb. ui- en visbevattende producten.

Indien toch gebruik gemaakt wordt van dergelijke producten dienen deze opgeslagen te worden in een

gesloten systeem.

Verdere maatregelen om de geuremissie van brijvoer te beperken zijn:

het vermijden van te lange bewaartijden;

het vermijden van snel bederfelijke producten;

gebruik van droge brijproducten;

het gebruik van producten die homogeen blijven zonder mengen;

Page 80: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 80

het morsen zoveel mogelijk vermijden. Dit kan door het dagelijks controleren van het

voedersysteem op gebreken en onmiddellijk actie te ondernemen bij vaststelling van gebreken.

Door het hoge vochtgehalte van brijvoeder zal er veel minder stof vrijgesteld worden dan indien

uitsluitend droogvoer zou worden gebruikt.

Om de emissie van ammoniak naar de lucht te beperken worden ammoniakemissiearme stalsystemen

toegepast (terug te vinden in de ‘lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie’ – Ministerieel

besluit van 19/03/2004 – bijlage I. Belgische Staatsblad 14.10.2004). Hierbij blijft een goede

bedrijfsvoering echter nog steeds van essentieel belang. Het bedrijf beschikt momenteel over 3 stallen

waarvan één stal een bovenverdiep heeft (genaamd stal 1 & 2). Deze dubbele stal beschikt reeds over de

ammoniakemissiearme stalsystemen V-1.2, V-2.2 en V-4.7. Stal 3 is niet ammoniakemissiearm uitgevoerd.

Stal 4 is reeds uitgerust met een chemisch luchtwassysteem dat de ammoniakemissie met 70 %, de

geuremissie met 30 %, de stofemissie van PM10 met 35 % en de stofemissie van PM2,5 met 30 % reduceert.

Om de uitbreiding in dierenaantal mogelijk te maken, zal de dubbele stal (stal 1 & 2) omgevormd en

uitgebreid worden en zal stal 3 verdwijnen. De dubbele stal zal in de gewenste situatie uitgerust worden

met een biologische luchtwasser en ook de chemische luchtwasser op stal 4 zal gewijzigd worden in een

biologische luchtwasser. Beide biologische wassers reduceren de emissies van ammoniak, geur, PM10 en

PM2,5 met respectievelijk 70 %, 40 %, 60 % en 35 %.

7.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Op basis van de effectevaluatie bij de discipline lucht is het niet noodzakelijk om bijkomende milderende

maatregelen voor te stellen.

Page 81: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 81

8 Discipline bodem

8.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Bodemverontreiniging wordt omschreven als de aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt

door menselijke activiteiten, op of in de bodem, die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of

onrechtstreekse wijze nadelig (kunnen) beïnvloeden.

Binnen de landbouw hebben de grondgebonden sectoren een directe invloed, terwijl de niet-

grondgebonden sectoren zoals de intensieve veehouderij een indirecte invloed hebben op de

bodemkwaliteit. Bij een indirecte invloed valt bijvoorbeeld te denken aan afdichting van de bodem en

verontreinigingen als gevolg van mestproductie en –gebruik.

Sedert enkele jaren is het duidelijk dat de bodem op diverse plaatsen in Vlaanderen verontreinigd is met

milieugevaarlijke stoffen. Een vervuilde bodem kan de kwaliteit van het leven bedreigen: mensen, dieren

en planten kunnen in contact komen met schadelijke stoffen of het grondwater kan erdoor aangetast

worden. De aandacht voor bodemverontreiniging als belangrijk milieuprobleem is vrij recent. Met het

bodemsaneringsdecreet van 1995 werd een wettelijk kader gecreëerd voor de aanpak van

bodemverontreiniging. Dit decreet is gewijzigd door het Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de

bodemsanering en de bodembescherming, kortweg het Bodemdecreet.

Of een grond al dan niet verontreinigd is, wordt bepaald aan de hand van een oriënterend

bodemonderzoek. Gronden die worden opgenomen in het register zijn niet langer multifunctioneel, maar

hoeven niet noodzakelijk te worden gesaneerd.

Bodemverontreiniging kan zich doorzetten naar het grondwater. Beide verontreinigingen zijn dan ook in

belangrijke mate gerelateerd. Stookolietanks, opslag van zwavelzuur of andere risico-elementen kunnen

bij slecht onderhoud of onoordeelkundig gebruik ook grondwaterverontreiniging veroorzaken.

Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de

geologie en de pedologie in het studiegebied. Hierbij wordt gebruik gemaakt van volgend

gegevensbronnen:

Geologische kaart van België;

Bodemkaart van België;

Topografische kaart;

Databank Ondergrond Vlaanderen.

Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische

informatie (diepte tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte quartair…) wordt afgeleid uit de

Geologische kaart van België (enerzijds kaartmateriaal, anderzijds aangevuld met informatie uit het

bijhorende verklarende tekstgedeelte).

De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 34 (op basis van een

boringen (DOV-website) in de buurt van de inrichting).

Page 82: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 82

Tabel 34 Geologische opbouw

diepte (m onder het

maaiveld)

textuur heterogeniteit, bijmengingen stratigrafie

0 – 19 Onbekend / Quartaire afzetten

19 – 26,50 Klei (grijs) / Lid van Ursel (Formatie van

Maldegem)

26,50 – 28,10 Klei (grijs) + fossielen Zand, veel nummulieten Lid van Asse (Formatie van

Maldegem)

28,10 – 32 Fijn zand (grijs) Klei, schelpfragmenten, schelpen,

zandsteen

Lid van Wemmel (Formatie

van Maldegem)

32 – 36 Fijn zand (grijs) Nummulieten, pyriet Formatie van Lede

36 – 43 Fijn zand (groengrijs) Schelpen Lid van Oedelem (Formatie

van Aalter)

43 – 59 Fijn zand (grijs),

middelmatig zand, zand

Weinig veen, schelpen, schelpgruis,

glauconiet, veen

Lid van Vlierzele (Formatie

van Gentbrugge)

59 – 75 Zand (groengrijs), klei

(groengrijs)

Klei, glauconiet, zand, plaatselijk

zandsteen, zandsteen, fossielen

Lid van Pittem (Formatie van

Gentbrugge)

75 – 77 Fijn zand (groengrijs) Nummulieten, schelpgruis Lid van Egem (Formatie van

Tielt)

Een uittreksel uit de bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 16. Het bedrijf is gelegen in de

Zandstreek. Het studiegebied wordt hierbij voornamelijk gekenmerkt door matig droge zandbodem met

verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont (Zch) en ligt op de rand van matig natte zandbodem met

verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont (Zdh).

8.2 Afbakening studiegebied

De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen, afhankelijk van de situatie, enerzijds

plaatsvinden door afgraven van de bodem in functie van de aanleg van de nieuwe infrastructuur,

grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank... Anderzijds dient ook rekening gehouden te

worden met de effecten op de bodem door processen zoals o.a. depositie van verzurende stoffen.

Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de

referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op

macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te

toetsen.

8.3 Methodiek en significantiekader

Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating kunnen zijn:

- bodemverontreiniging door opslag risicostoffen;

- effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting;

- bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden...

Page 83: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 83

8.3.1 Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

De opslag van gevaarlijke producten, fossiele brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen en de

aanwezigheid van brandstofverdeelinstallaties op een veeteeltbedrijf kunnen aanleiding geven tot

verontreiniging van de bodem.

Stookolietanks en opslagtanks voor zwavelzuur vormen soms puntbronnen van bodemverontreiniging.

Overvulling en corrosie van (voornamelijk ondergrondse) tanks zijn af en toe de oorzaak van calamiteiten

met bodemverontreiniging tot gevolg. Het risico bij bovengrondse tanks is beperkter. Ook het morsen bij

vervoer of bij op- of overslag van producten kan aanleiding geven tot bodemverontreiniging.

Indien er daarenboven grond wordt weggevoerd in kader van het project, dan kan deze op andere

plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt in hoofdstuk XIII het afvoeren en

hergebruik van grond. Voor een niet-risico grond dient een technisch verslag ter bepaling van de

kwaliteit van de te verzetten grond uitgevoerd te worden indien het grondverzet meer dan 250 m³

bedraagt. Voor een risico-grond geldt die vrije toelating tot 250 m³ niet.

Bij de effectbespreking zal nagegaan worden of de opslag voldoet aan de voorgeschreven voorwaarden

(Vlarem II). Eveneens wordt nagegaan of er reeds in het verleden bodemonderzoeken hebben

plaatsgevonden op de betreffende terreinen en wordt aangegeven of verdere opvolgingsonderzoeken in

de toekomst noodzakelijk worden geacht.

8.3.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

Vermesting is de aanrijking van bodem en water met nutriënten (vnl. stikstof, fosfor en kalium) waardoor

ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoord worden. Deze verstoringen leiden tot

verhoogde stikstof- en fosfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. Dit veroorzaakt mede de

achteruitgang van biodiversiteit en de kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen. Ook de

kwaliteit van de drinkwatervoorziening wordt onder druk gezet.

Vermesting kan gebeuren door het uitrijden van mest op het land, depositie van nutriënten die door het

bedrijf werden uitgestoten (de zogenaamde vermestende depositie) of calamiteiten (o.a. lek in de

mestopslag).

Hierbij zal enkel gekeken worden naar bodemverontreiniging ten gevolge van de bedrijfsuitbating op het

terrein zelf (en niet op cultuurgronden). Hoe het bedrijf zijn mest afzet, kan jaarlijks verschillen.

Jaarlijks dient het bedrijf aan de Mestbank een aangifte te doen van zijn mestafzet. De geproduceerde

mest wordt uitgereden op het land (op eigen gronden, op gepachte gronden, via burenregeling of via

lange afstandstransport), wordt getransporteerd naar het buitenland of wordt verwerkt in een (al dan

niet externe) mestverwerkingsinstallatie. Intensieve veehouderijen die zelf over cultuurgronden

beschikken, zullen deze maximaal bemesten. Indien de mest niet afkomstig is van het eigen bedrijf, dan

zal hierop mest van andere bedrijven afgezet worden. In de praktijk dient vermesting door mestafzet dus

eerder op niveau van Vlaanderen bekeken te worden dan op bedrijfsniveau. Dit wordt geregeld in het

Mestactieplan III. Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in het

referentiejaar. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten

worden hier echter niet aan gekoppeld.

Ten gevolge van de ammoniakuitstoot zal het bedrijf aanleiding geven tot verzurende en vermestende

deposities. Voor een beschrijving van het werkingsmechanisme van verzuring en vermesting op de bodem

wordt verwezen naar gespecialiseerde literatuur (bv. MIRA, 2006). De effecten van deze

verzuring/vermesting zullen zich vooral uiten door indirecte effecten op de aanwezige vegetatie.

Page 84: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 84

Bijgevolg wordt de impact van de verzurende en vermestende depositie ten gevolge van de

bedrijfsuitbating besproken bij de discipline fauna en flora.

De mestopslag kan tot vermestende effecten leiden. Zo kunnen lekken in de mestkelders en verlies van

reinigingswater leiden tot vermesting. Op een aantal bedrijven zijn peilputten aanwezig die het toelaten

de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater na te gaan. Omdat het hierbij over

grondwaterverontreiniging gaat, wordt voor een verdere behandeling van deze problematiek

doorverwezen naar de discipline water.

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt, tenzij het bedrijf over andere

afzetmogelijkheden beschikt. De effectbeoordeling zal hier gebeuren op basis van de grootte van de

opslagcapaciteit, waarbij rekening gehouden wordt met eventuele andere afzetmogelijkheden waarover

het bedrijf beschikt.

8.3.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Een beoordeling kan

gemaakt worden op basis van de landbouwtyperingskaart. Deze kaart heeft als doel een éénduidige

differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt een waardering toegekend aan

individueel geregistreerde landbouwpercelen.

8.3.4 Significantiekader voor de discipline bodem

Tabel 35 Significantiekader voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving beoordelingskader

bodemverontreiniging

door opslag

risicostoffen

opslag

negatief effect: niet voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van

Vlarem II

geen of verwaarloosbaar effect: voldaan aan de voorgeschreven

voorwaarden van Vlarem II

bodemonderzoek

negatief effect: uitgevoerd, waarbij een negatieve invloed waar te nemen

is, ofwel niet uitgevoerd, alhoewel een bodemonderzoek noodzakelijk is.

Op zich kan dit dan niet als milieu-effect als dusdanig beschouwd worden,

maar het niet in regel zijn met de wetgeving wordt als een negatief effect

geklasseerd

geen of verwaarloosbaar effect: bodemonderzoek uitgevoerd (conform de

wetgeving), waarbij geen negatieve invloed terug te vinden is, of geen

bodemonderzoek noodzakelijk (strikt genomen kan bij dit laatste geen

uitspraak gedaan worden over de bodemkwaliteit)

mestafzet geen effectbeoordeling

mestopslagcapaciteit

negatief effect: niet voldoende mestopslagcapaciteit volgens huidige

wetgeving (9 maanden opslag noodzakelijk)

geen of verwaarloosbaar effect: voldoende mestopslagcapaciteit

effecten op

bodemprocessen door

verzuring en

vermesting

verzurende en

vermestende depositie

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring

door aanleg

verhardingen,

graafwerkzaamheden

bodemverlies

negatief effec: tzeer hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

matig negatief effect: hoge waardering volgens landbouwtyperingskaart

gering negatief effect: matige waardering volgens landbouwtyperingskaart

geen of verwaarloosbaar effect: zeer lage tot lage waardering volgens

landbouwtyperingskaart

Page 85: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 85

8.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

8.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen

Momenteel zijn op het bedrijf drie opslagtanks voor mazout aanwezig, één met een opslagcapaciteit van

2.000 l en twee met een capaciteit van 3.000 l. Het gaat om bovengrondse enkelwandig ingekuipte tanks.

Eén van de tanks is voorzien van een verdeelslang. De tanks bevinden zich in de voederkeuken op een

verhard oppervlak, waardoor er weinig kans op bodem- en grondwaterverontreiniging zal zijn. In de

gewenste situatie zal er één verdeelslang bijkomen, maar zal er voor de rest niets veranderen.

Momenteel voldoen de aanwezige tanks aan de nodige veiligheidsvoorschriften en worden ze ook

periodiek gecontroleerd.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de

inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Het voorliggende

bedrijf is in de vergunde situatie niet verplicht om een bodemonderzoek te laten uitvoeren.

In de gewenste situatie zal het voorliggende bedrijf onder rubriek ‘B’ vallen volgens de indelingslijst van

Vlarebo omwille van de mestverwerkingsinstallatie. Dit houdt in dat er in dit geval een oriënterend

bodemonderzoek zal uitgevoerd moeten worden binnen de eerste 6 jaar na de opstart van de exploitatie,

bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening, en periodiek om de 10 jaar. De

mestverwerking en de opslag van zuren en gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden op het perceel 626C,

waardoor enkel op dit perceel een bodemonderzoek zal uitgevoerd moeten worden. Op de andere

percelen zal er geen bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.

8.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

8.4.2.1 Mestafzet

In de vergunde situatie wordt er ongeveer 10.140 m³ mest per jaar geproduceerd. In de gewenste situatie

zal er ongeveer 12.444 m³ mest per jaar geproduceerd worden. In de vergunde situatie wordt alle mest

afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie. In de gewenste situatie zal de mest op het bedrijf zelf

verwerkt worden.

De stallen worden na iedere ronde nat gereinigd. Kuiswater wordt in de onderliggende mestkelders

opgevangen en samen met de mest behandeld.

8.4.2.2 Mestopslag

In Tabel 36 wordt een overzicht gegeven van de verschillende mestopslagmogelijkheden op het bedrijf.

Tabel 36 Mengmestopslagcapaciteit van het bedrijf (nummering volgens plannen uit Bijlage 10)

vergunde situatie gewenste situatie

stal 1 310 m³ 2.060 m³

stal 2 ( = bovenverdiep stal 1)

Centrale gang 376 m³ 376 m³

stal 3 1.650 m³ /

stal 4 3.528 m³ 3.528 m³

Externe mestopslag 3.000 m³ 3.000 m³

mestverwerking / dikke fractie: 1.867 m³

totale mestopslagcapaciteit 8.864 m³ 10.831 m³

Page 86: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 86

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de

hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Aan deze bepalingen wordt

eveneens geacht voldaan te zijn wanneer de exploitant van de inrichting aantoont op een andere

reglementaire manier gedurende de beschouwde periode te kunnen voorkomen dat de mest of een

gedeelte ervan op landbouwgrond wordt gebracht. Rekening houdende met de vergunde dieraantallen

dient er in de vergunde situatie opslag voorzien te worden voor 7.606 m³. Met het totaal beschikbare

mestkeldervolume van 8.864 m³ en wordt er aldus voldaan aan de vereiste inzake mestopslagcapaciteit.

In de gewenste situatie dient er 9.333 m³ voorzien te worden. Het totale capaciteit aan mestopslag

bedraagt in de gewenste situatie 10.831 m³. Ook in de gewenste situatie zal er dus voldaan zijn aan de

vereiste inzake mestopslagcapaciteit.

Rekening houdend met de aanwezigheid van mestkelders bestaat er steeds een potentieel risico op

verspreiding van mest naar de omgeving. De stallen en de mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein

dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van

mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van

de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval)

bevuild wordt met mestresten. De mestscheider in de gewenste situatie staat opgesteld in de

mestverwerkingsloods op een betonverharding. Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende

invloeden van het bedrijf waar te nemen zijn, kunnen peilbuismetingen een indicatie geven. Peilbuizen

dienen geïnstalleerd te worden vanaf 2.500 varkens. Gezien in de gewenste situatie meer dan 2.500

varkens gehuisvest worden, zullen er peilputten moeten geplaatst worden.

8.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden

Om de uitbreiding te verwezenlijken zal stal 3 afgebroken worden. Op deze plaats en in het verlengde

van de dubbele stal 1 & 2 zal de dubbele stal uitbreiden. In het verlengde van de dubbele stal zal ook

een mestverwerkingsloods gebouwd worden.

Onder het nieuwe gedeelte ten noorden van de stal zal er een mestkelders bijgebouwd worden. De

afmetingen van de nieuwe mestkelder zal 9 m x 38 m x 0,29 m bedragen. Wordt rekening gehouden

met een dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stal een grondverzet van

ongeveer 168 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet minder dan 250 m³ bedraagt, dient er geen

technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. Op

basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) kan gesteld worden dat de stand van het

grondwatertafel varieert van 0,4 – 1,8 m onder het maaiveld. Voor het omvormen van de dubbele stal

zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

De uitbreiding van de dubbele stal zal grotendeels gebouwd worden op de plaats van de huidige stal 3. Er

is sprake van een gering negatief effect inzake bodemverlies.

8.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 8.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de mogelijke milieu-effecten die

kunnen optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline bodem. De effecten worden nog

eens kort opgelijst in onderstaande tabel.

Page 87: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 87

Tabel 37 Samenvatting effecten voor de discipline bodem

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

bodemverontreiniging door opslag risicostoffen

opslag

bodemonderzoek

geen of een verwaarloosbaar effect

geen uitspraak mogelijk

effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

mestafzet

mestopslagcapaciteit

verzurende en

vermestende depositie

geen beoordeling

geen of een verwaarloosbaar effect

zie discipline fauna en flora

bodemverstoring door aanleg verhardingen,

graafwerkzaamheden

bodemverlies gering negatief effect

8.6 Milderende maatregelen

8.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Het bedrijf is niet bodemonderzoeksplichtig in de vergunde situatie. In de gewenste situatie zal het

bedrijf voor het perceel 626C wel bodemonderzoeksplichtig zijn bij overdracht, onteigening, sluiting,

faillissement en vereffening, en om de 10 jaar (voor de mestverwerkingsinstallatie). In dit geval zal het

eerste bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden binnen 6 jaar na de installatie van de

mestverwerkingsinstallatie.

De uitbreiding van de dubbele stal en de mestkelder dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen

inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare

riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt

voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten.

Enkele maatregelen zijn getroffen om de risico’s op bodemverontreiniging tot een absoluut minimum te

beperken:

er zijn gecontroleerde opslagtanks (stookolie...) op het bedrijf aanwezig. De tanks zijn geplaatst

in een afsloten ruimte;

de bovengrondse tanks zijn ingekuipt;

de zuuropslag gebeurt in een afgesloten kamer met lekbakken.

Het bedrijf huisvest in de gewenste situatie meer dan 2.500 varkens en zal bijgevolg een peilbuis moeten

plaatsen. Hierdoor kunnen in de toekomst regelmatig analyses worden uitgevoerd om na te gaan of er

beïnvloeding van de opslag van dierlijke mest bestaat naar het grondwater toe.

8.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Het wordt niet noodzakelijk geacht om bijkomende milderende maatregelen voor te stellen.

Page 88: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 88

9 Discipline water

Onder deze discipline wordt zowel grondwater als oppervlaktewater beschouwd.

9.1 Grondwater

9.1.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentiesituatie

Het grondwater wordt in de kaderrichtlijn Water gedefinieerd als ‘al het water dat zich onder het

bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond

staat’. Bij landbouwbedrijven worden verstoring van de waterhuishouding en verstoring van de

waterkwaliteit als de belangrijkste effectgroepen voor grondwater beschouwd. Onder de noemer

verstoring van de waterhuishouding komen zowel verdroging (verstoring van de waterinhoud en –cyclus

van de grondwaterlagen), als overstroming (verstoring van de waterinhoud van het waterlopenstelsel)

aan bod. Beleidsmatig wordt het volledig kwantitatieve waterbeleid onder de noemer van verdroging

geplaatst. Zowel het waterverbruik, de zuiver kwantitatieve aspecten van het waterbeheer als de

aspecten die betrekking hebben op het natuurlijk milieu die rechtstreeks aan die kwantitatieve aspecten

gekoppeld zijn, worden hierbij voor ogen gehouden.

Er is een sterke interactie tussen verstoring van de waterhuishouding, verzuring en vermesting.

Verstoring van het grondwater heeft een belangrijke invloed op de bodemeigenschappen. Een verlaagde

grondwaterstand versnelt de mineralisatie van het organisch materiaal en kan dus vermesting in de hand

werken.

Klimatologische veranderingen zijn essentieel bij de interpretatie van grondwaterpeilveranderingen

(verdroging) en overstroming. In droge en warme periodes van het jaar kan de neerslag aanzienlijk

terugvallen en zelfs lager worden dan de gewasverdamping. In dat geval spreekt men over natuurlijke

verdroging. In periodes van hoge neerslag kan de bodem verzadigd geraken, waardoor de kans op

oppervlakkige afvoer van water en overstromingen toeneemt.

Het waterverbruik door de landbouwsector in Vlaanderen is in de laatste decennia toegenomen. In 2009

werd ongeveer 68 miljoen m³ water verbruikt, t.o.v. 50 miljoen m³ in 1991. Toch kan gesteld worden dat

het waterverbruik in 2009 al met 10 % gedaald is in vergelijking met 2000 (MIRA, 2012).

De watervoerende laag wordt gedefinieerd als de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een

uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen.

Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt een bespreking gegeven van de

hydrogeologie. De hydrogeologische informatie wordt bekomen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten

opgesteld voor Vlaanderen (kaartmateriaal met inbegrip van begeleidende nota) en de Geologische kaart.

Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze

eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende

lagen, grondwaterkwetsbaarheid...). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of

grondwaterwinningen die zich bevinden in het projectgebied, alsook de eventuele winningen van het

bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd. De voornaamste gegevensbronnen die gehanteerd zullen worden

zijn:

Grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen;

DOV-Vlaanderen;

Geologische kaart van België;

Gegevens vergunde grondwaterwinningen;

Page 89: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 89

Ligging waterwingebieden en beschermingszones;

De grondwaterkwaliteit kan bij landbouwbedrijven beïnvloed worden door emissies van mestsappen,

bestrijdingsmiddelen en andere calamiteiten. Verder kan het oppompen van verzilt of vervuild water

eveneens de grondwaterkwaliteit beïnvloeden. De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad

aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die vanop de

bodem de grond indringen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf

omschrijft deze zone als zeer kwetsbaar (code Ca1).

In de huidige situatie is het bedrijf vergund voor het oppompen van 4.200 m³ grondwater per jaar en 12

m³ per dag vanuit één winning met een diepte van 65 m. Het water wordt bijgevolg opgepompt uit het

Ieperiaan (code 800), die als een gespannen grondwaterlaag aanzien wordt. Naar de toekomst toe wenst

de exploitant deze winning uit te breiden tot een totaal van 16.667 m³/j (46 m³/d). Verder heeft het

bedrijf ook een vergunning voor het oppompen van 1.000 m³ grondwater per jaar en 3 m³ per dag vanuit

6 boorputten met een diepte van 6 meter. Dit water wordt opgepompt uit het Pleistoceen van de

Vlaamse Valleien (code 162), die als een freatische grondwaterlaag aanzien wordt. Deze

grondwaterwinning wordt stopgezet in de gewenste situatie.

Binnen een straal van 1 km vanuit het bedrijfscentrum zijn nog 13 andere grondwaterwinningen gelegen

(Bijlage 17). Van deze winningen zijn er 6 die net zoals het bedrijf uit het Pleistoceen van de Vlaamse

Valleien (code 162) pompen. Er zijn geen andere grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km vanuit

het bedrijfscentrum die uit het Ieperiaan (code 800) pompen.

9.1.2 Afbakening studiegebied

Teneinde een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater,

wordt er aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende

lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. De beschrijving

omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Deze invloedstraal zal normaal

beperkt zijn tot minder dan 1 km rondom het bedrijf, maar zal sterk afhankelijk zijn van de

bedrijfssituatie. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

Ook het optreden van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of

bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en

bestrijdingsmiddelen isvan belang, alsook het uitrijden van mest of reinigingswater.

9.1.3 Methodiek en significantiekader

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen effecten veroorzaakt door de aanlegfase en effecten door de

exploitatie van het bedrijf.

9.1.3.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase

Voor de verstoring door de aanlegfase zullen enkel de effecten die veroorzaakt worden door een

eventuele bronbemaling, beoordeeld worden. Bronbemaling is een proces waarbij grondwater wordt

opgepompt. Dit kan noodzakelijk zijn om het waterpeil in de bodem van de bouwput zodanig te verlagen

dat droog gewerkt kan worden bij o.a. de aanleg van stallen.

Door het onttrekken van het grondwater aan de bodem, kan de grondwatertafel in de directe omgeving

van de bouwput zakken. Dit kan zorgen voor verdroging van aanpalende gronden, verstoring van

omliggende grondwaterwinningen en het verspillen van zuiver grondwater.

Page 90: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 90

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van

Sichardt:

R = 3000 φ √k

met: φ = gewenste grondwaterstandsverlaging (m)

k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

9.1.3.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie

De exploitatie van het bedrijf kan ook voor een aantal effecten op het grondwater veroorzaken:

daling grondwatertafel door grondwaterwinning;

overmatig waterverbruik;

beperking van de infiltratiecapaciteit;

vermestende invloed op het grondwater.

9.1.3.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

Veel landbouwbedrijven met een groot waterverbruik hebben een eigen watervoorziening. Aanleiding tot

deze investering zijn de vaak hoge prijzen die de watermaatschappijen aanrekenen. Afhankelijk van het

dagelijkse debiet voor de grondwaterwinning en het waterpakket waaruit het water gewonnen wordt,

kan er al dan niet relevante (verdrogende) beïnvloeding plaatsvinden van het omliggende studiegebied.

Belangrijk hierbij is het in rekening brengen van verdrogingsgevoelige vegetatietypes binnen de

bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 5 cm) (Van den Broeck et al., 2011). Ook een eventuele

beïnvloeding van nabijgelegen grondwaterwinningen kan relevant zijn.

In eerste instantie dient een verschil gemaakt te worden indien de grondwaterwinning water pompt uit

een watervoerende laag die in contact staat met de luchtdruk (“freatische laag”) dan wel uit een

afgeschermde laag (“gespannen laag” waarbij er een overdruk heerst). Indien er water gepompt wordt

uit een gespannen laag, dan kan de verdrogende invloed op de omliggende vegetatie als verwaarloosbaar

beschouwd worden. Wel dient dan nog gekeken te worden of er beïnvloeding kan optreden van

omliggende grondwaterwinningen die uit dezelfde laag water onttrekken. Hierbij worden de

grondwaterwinningen in kaart gebracht die binnen de bemalingskegel (grondwatertafeldaling > 50 cm)

waarin de grondwatertafel onder het dak van de artesische laag daalt, gelegen zijn (Van den Broeck et

al., 2011).

Het verschil tussen freatisch en gespannen grondwater is niet enkel van belang om te weten welke

effecten beschouwd dienen te worden, maar dit heeft ook een invloed op de berekeningswijze. De

invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag kan berekend worden met behulp van:

de formule van Theis voor een afgesloten watervoerende laag (“gespannen laag”):

Page 91: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 91

de formule van Dupuit voor een ongespannen watervoerende laag (“freatisch grondwater”):

9.1.3.2.2 Overmatig waterverbruik

De drinkwaterbehoefte is sterk afhankelijk van het vochtgehalte in het voeder, de luchtvochtigheid, het

productieniveau en de omgevingstemperatuur. Ook de hoeveelheid reinigingswater voor de stallen

varieert sterk van bedrijf tot bedrijf.

Het gebruik van grondwater dient echter beperkt te blijven. Grondwater kan alleen toegelaten worden

voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor uit het oogpunt van volks- en

dierengezondheid grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is. Er dient op gewezen te worden

dat het grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen

kwaliteitsvol water noodzakelijk is (zoals reinigingswater, irrigatiewater...). In het MER zal dan ook

steeds nagegaan worden of er alternatieve waterbronnen beschikbaar zijn.

Het waterverbruik kan bepaald worden op basis van literatuurgegevens en/of een debietsmeter. Er kan

een toetsing aan de BBT-cijfers (uit Derden et al., 2006) uitgevoerd worden, alsook aan de VMM–cijfers

(VMM, 2004) en LNE-cijfers. Er kan zo onderzocht worden of de grondwaterwinningsaanvraag (indien

aanwezig) overeenstemt met de waterbehoefte. Indien blijkt dat er een buitensporig verschil tussen

beide optreedt, zal dit aangeduid en geëvalueerd worden in het MER.

Page 92: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 92

9.1.3.2.3 Beperking van de infiltratiecapaciteit

Hedendaagse veeteeltbedrijven vormen veelal grote infrastructuurcomplexen (stallen, terreinverharding,

bedrijfsloodsen, enz.). Dit kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid

infiltrerend hemelwater.

De invloed van het bedrijf op de beperking van de infiltratiecapaciteit wordt voornamelijk kwalitatief

beschreven. Hierbij zal nagegaan worden of er infiltratiemogelijkheden zijn op het bedrijf zelf en de

direct omliggende percelen. Er zal ook gekeken worden naar het potentiële overstromingsrisico. Ook

wordt getoetst aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten,

infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

9.1.3.2.4 Vermestende invloed op het grondwater

Rekening houdende met de aanwezigheid van mestkelders en mestopslagplaatsen bestaat er steeds een

potentieel risico op verspreiding van mest naar de omgeving. Als indicatief middel van deze vermestende

invloed op het grondwater, beschikken verschillende bedrijven over peilputten. Indien deze beschikbaar

zijn, zullen de analyseresultaten van deze putten in het MER gebruikt worden om een indicatie te geven

van de vermestende invloed van het bedrijf op het grondwater.

9.1.3.3 Significantiekader voor grondwater

Tabel 38 Significantiekader voor grondwater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

bronbemaling

daling grondwatertafel

door

grondwaterwinning

waterverbruik

beperking

infiltratiecapaciteit

verdroging

verstoring

omliggende

grondwaterwinningen

verdroging

verstoring

omliggende

grondwaterwinningen

overmatig

waterverbruik

soort water

zie discipline fauna en flora

negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door bemaling op het onderzochte

bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v.

winningen buiten bedrijfsterreinen door bemaling op het onderzochte

bedrijf

zie discipline fauna en flora

negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten de

bedrijfsterreinen veroorzaakt door grondwaterwinning van het

onderzochte bedrijf

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v.

winningen buiten bedrijfsterreinen door grondwaterwinning van het

onderzochte bedrijf

negatief effect: overschrijding van de richtcijfers

geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding richtcijfers

negatief effect: grondwater voor laagwaardige toepassingen

geen of verwaarloosbaar effect: grondwater enkel voor hoogwaardige

toepassingen

negatief effect: hoog risico tot overstromingsproblemen

matig negatief effect: directe afleiding regenwater naar riolering

gering negatief effect: vrije infiltratie mogelijk

geen of verwaarloosbaar effect: vrije infiltratie mogelijk +

buffervoorzieningen

Page 93: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 93

deelaspect onderdeel beoordelingskader

vermestende invloed peilputten

vermestende

depositie

door opslag

negatief effect: duidelijk negatieve vermestende invloed van bedrijf

in vergelijking met aanwezige getuigenput(ten) of niet volgens de

voorschriften opgerichte stalinrichtingen met mengmest

gering negatief effect: volgens de voorschriften opgerichte stallen met

mengmest waarbij geen gegevens (over al dan niet voorkomende

verontreiniging) beschikbaar zijn

geen of verwaarloosbaar effect: volgens de voorschriften opgerichte

stallen en waarbij recente gegevens beschikbaar zijn waarvan de

resultaten erop wijzen dat er geen verontreiniging optreedt

indien er geen peilbuizen aanwezig zijn, ook al is het wettelijk

verplicht: negatief effect (wel kan hierbij geen uitspraak gedaan

worden over een al dan niet vermestende invloed van het bedrijf)

zie discipline fauna en flora

zie discipline bodem

9.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

9.1.4.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase

Om de uitbreiding te verwezenlijken zal stal 3 afgebroken worden. Op deze plaats en in het verlengde

van de dubbele stal 1 & 2 zal de dubbele stal uitbreiden. In het verlengde van de dubbele stal zal ook

een mestverwerkingsloods gebouwd worden. Hiervoor zal de grond tot op een maximale diepte van 0,5

m afgegraven worden. Op basis van metingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) kan gesteld

worden dat de stand van het grondwatertafel varieert van 0,40 – 1,81 m onder het maaiveld. Voor het

omvormen van de dubbele stal zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van

Sichardt.

Er wordt vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Aangezien deze

maximaal 0,50 m zal zijn, moet de grondwatertafel zakken tot op een maximale diepte van 1,00 m. Dit

komt in het slechtste geval overeen met een daling van 0,6 m (=φ). De doorlatendheidscoëfficiënt is

afhankelijk van de bodemsoort. Omdat het onmogelijk is om van iedere specifieke bodemsoort deze

parameter afzonderlijk te bepalen, worden standaardwaarden gebruikt afhankelijk van de bodemtextuur

(Meyus et al., 2004). In dit rapport worden richtwaarden gegeven voor iedere bodemtextuur op basis van

onderzoek verricht door Saxton et al. (1986). De nieuwe stal zal gebouwd worden op een zandbodem met

een doorlatendheidscoëfficiënt van 3,34 x 10-5 m/s. Hieruit volgt dat de invloedsstraal van deze bemaling

ingeschat kan worden op 10,4 m. Binnen deze zone zijn geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen

gelegen. De gronden waarover de bemalingskegel zich uitstrekt worden omschreven als weinig tot niet

kwetsbaar voor verdroging. Dit wordt verder besproken in de discipline fauna en flora (hoofdstuk 11).

9.1.4.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie

9.1.4.2.1 Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

In de huidige situatie is het bedrijf vergund voor het oppompen van 4.200 m³ grondwater per jaar en 12

m³ per dag vanuit één winning met een diepte van 65 m. Het water wordt bijgevolg opgepompt uit het

Ieperiaan (code 800), die als een gespannen grondwaterlaag aanzien wordt. Naar de toekomst toe wenst

de exploitant deze winning uit te breiden tot een totaal van 16.667 m³/j (46 m³/d). Verder heeft het

bedrijf ook een vergunning voor het oppompen van 1.000 m³ grondwater per jaar en 3 m³ per dag vanuit

Page 94: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 94

6 boorputten met een diepte van 6 meter. Dit water wordt opgepompt uit het Pleistoceen van de

Vlaamse Valleien (code 162), die als een freatische grondwaterlaag aanzien wordt. In de gewenste

situatie wordt er in deze grondwaterlaag geen waterwinning meer uitgevoerd door het bedrijf.

Om de invloed van de grondwaterwinningen op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt

van de formule van Theis voor de winning uit de gespannen grondwaterlaag “Ieperiaan”

(CVS_0800_GWL_2). Er wordt een gemiddelde hydraulische conductiviteit gehanteerd van 0,5 m/dag

(VMM (2008)). De dikte van de watervoerende laag bedraagt 37 m. In de vergunde situatie bedraagt het

maximaal debiet 4.200 m³/j. In de gewenste situatie bedraagt dit 16.667 m³/j. Tabel 39 geeft een

overzicht van de grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel voor de vergunde en

gewenste situatie.

Tabel 39 Bepaling grondwatertafeldaling

vergunde situatie gewenste situatie

1 winning 1 winning

vergund jaardebiet (m³/j) 4.200 16.667

vergund dagdebiet (m³/dag) 12 46

max. werkingsdebiet van de pomp (m³/u) 4 4

diepte grondwaterwinning (m) 65 65

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm (m) 1,7 62,7

In de vergunde situatie is de straal waarbinnen het grondwater met meer dan 50 cm zal dalen 1,7 m. In

de gewenste situatie is dit 62,7 m. Binnen een straal van 62,7 m rond de grondwaterwinning zijn geen

bedrijfsvreemde winningen gelegen.

Het werkelijk gewonnen debiet wordt via peilmetingen maandelijks gemeten en wordt weergeven in

Bijlage 18 (gegevens 2014-2015). Uit deze metingen blijkt dat de grondwatertafel tussen in 2014 en 2015

maximaal een daling ondervond van 1 m en dit bij een jaarlijks opgepompt debiet van gemiddeld 14.189

m³/jaar. Volgens de formule van Theis kan er berekend worden dat de grondwatertafeldaling ter hoogte

van de bron (op 0,15 m) maximaal 2,87 m zal bedragen. Men kan hier dus aannemen dat de situatie

berekend werd voor een worst case scenario, aangezien het bedrijf in de voorgaande jaren nooit een

daling van meer dan 1 meter ondervond. Binnen een straal van 62,7 m rond de grondwaterwinning zijn

geen bedrijfsvreemde winningen gelegen. Er wordt hierdoor geen of een verwaarloosbaar effect

verwacht.

Om de invloed van de grondwaterwinningen uit de freatische grondwaterlagen “Pleistoceen van de

Vlaamse Valleien” op de watertafel te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule van Dupuit.

Er wordt een gemiddelde hydraulische conductiviteit gehanteerd van 15 m/dag (VMM (2008)). Verder

wordt voor de dikte van de watervoerende laag uitgegaan van de lengte van de filterstelling, zijnde 5 m.

Het bedrijf beschikt over 6 boorputten in deze watervoerende laag. Voor de berekening wordt uitgegaan

van één boorput waaruit het volledige debiet zal opgepompt worden. Tabel 39 geeft een overzicht van de

grondwatertafeldaling en de straal van de spreidingskegel voor de vergunde situatie.

Tabel 40 Bepaling grondwatertafeldaling

vergunde situatie

6 boorputten

vergund jaardebiet (m³/j) 1.000

vergund dagdebiet (m³/dag) 3

diepte grondwaterwinning (m) 6

Page 95: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 95

vergunde situatie

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm (m) /

straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 5 cm (m) (verdroging) 0,02

In de vergunde situatie zal de grondwatertafel nooit dalen met 50 cm. In de gewenste situatie zal er geen

grondwaterwinning meer zijn uit de freatische grondlagen. Voor het mogelijk verdrogend effect van de

bedrijfseigen winning op de vegetatie wordt verwezen naar de discipline fauna en flora (zie 11.4.4).

9.1.4.2.1 Grondwaterkwaliteit

De milieuvergunning van 09/06/2005 legt tevens op dat er jaarlijks analysemetingen dienden

uitgevoerd te worden op het grondwater. Uit de meest recente analyseresultaten (2/06/2015) blijkt

dat het water geschikt is als drinkwater voor de mens en voor varkens. De gemeten parameters worden

weergeven in Bijlage 19. Uit de grondwateranalyse blijkt verder ook dat het gewonnen grondwater voor

de meeste parameters lagere concentraties bevat dan de betreffende grondwaterkwaliteitsnormen.

Voor de parameters waarvoor de gemeten waarde de grondwaterkwaliteitsnorm overschrijdt, is dit te

wijten aan de hoge achtergrondcentraties die aanwezig zijn in de grondwaterlaag “Ieperiaan”

(CVS_0800_GWL_2). Enkel ijzer wordt aangetroffen in een te hoge hoeveelheid.

9.1.4.2.2 Overmatig waterverbruik

In de vergunde situatie wordt grondwater aangewend voor zowel drinkwater van de dieren als

reinigingswater en in het huishouden. Het waterverbruik van de varkens kan geschat worden op basis van

VMM/LNE-verbruikscijfers (VMM, 2004).

Tabel 41 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting

vergund gewenst

hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig

VMM/LNE 14.383 m³/j 1.595 m³/j 16.667 m³/j 1.647 m³/j

De gevraagde uitbreiding van de grondwaterwinning tot 16.667 m³/j is gelijk is aan het verbruik

berekend op basis van de LNE/VMM-cijfers. Er wordt dus uitgegaan van een verwaarloosbaar effect wat

betreft het waterverbruik.

In de vergunde situatie wordt het waterverbruik van de chemische wasser geschat op 392 m³/jaar. Samen

met het benodigde reinigingswater, bedraagt het benodigde regenwater in de vergunde situatie dus 1.987

m³/jaar. Rekening houdend met het toevoerend dakoppervlak van de stallen (3.760 m²) en de jaarlijkse

neerslag, kan er jaarlijks zo’n 2.113 m³ regenwater opgevangen worden. Er kan voldoende regenwater

opgevangen worden in de regenwateropvang van 288 m³ om te voorzien in het waterverbruik van de

chemische wasser.

In de gewenste situatie wordt het waterverbruik van de biologische wasser op stal 1 & 2 geschat op 6.248

m³/jaar en voor de biologische wasser op stal 4 op 1.863 m³/jaar. Samen met het benodigde

reinigingswater, bedraagt het benodigde regenwater in de gewenste situatie dus 9.759 m³/jaar. De

geplande uitbreiding van de regenwateropvang tot 1.288 m³ zou hierbij voldoende zijn voor de opvang

van het benodigde regenwater. Rekening houdend met het toevoerend dakoppervlak van de stallen

(9.795 m²) en de jaarlijkse neerslag, kan er jaarlijks zo’n 5.501 m³ regenwater opgevangen worden. Dit

is niet voldoende om te voorzien in het waterverbruik van de biologische wassers.

In het huishouden wordt grondwater aangewend, dit door 5 personen. Er kan een totaal verbruik van 150

m³/j in rekening gebracht worden.

Page 96: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 96

9.1.4.2.3 Beperking van de infiltratiecapaciteit

In de vergunde situatie wordt hemelwater opgevangen op stal 4 en op de helft van stal 3. Dit water wordt

geleid naar een citerne van 288 m³. De resterende hoeveelheid regenwater die neervalt op de andere

stallen en op het terrein wordt geleidt naar een bufferbekken van 202,5 m³, gelegen achter de dubbele

stal. In de gewenste situatie zal het regenwater dat op alle stallen valt opgevangen worden in 3

regenwateropvangen (1 x 288 m³ en 2 x 500 m³). Hiervoor zullen er dus 2 regenwateropvangen van 500

m³ worden bijgebouwd. Water dat op overige verharde delen terecht komt, zal nog steeds naar het

bufferbekken geleidt worden. Er wordt voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening

inzake hemelwateropvang (Bijlage 20).

9.1.4.2.4 Vermestende invloed op het grondwater

Om te onderzoeken of er bepaalde vermestende invloeden van het bedrijf waar te nemen zijn, kunnen

peilbuismetingen een indicatie geven. Volgens Vlarem II Artikel 5.9.7.1 dienen op inrichtingen met

mengmest, waarin meer dan 40.000 stuks gevogelte of meer dan 2.500 varkens kunnen gehouden worden,

op kosten van de exploitant, waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze voor

grondwateronderzoek geplaatst te worden. Gezien in de gewenste situatie meer dan 2.500 varkens

gehuisvest worden, dienen er peilbuizen geïnstalleerd te worden. Hierdoor kunnen regelmatig analyses

worden uitgevoerd om na te gaan of er beïnvloeding van de opslag van dierlijke mest bestaat naar het

grondwater toe.

9.2 Oppervlaktewater

9.2.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-situatie

Afvalwater van huishoudens en bedrijven, evenals verliezen van nutriënten en bestrijdingsmiddelen uit

de landbouw en andere bronnen, tasten de kwaliteit van het oppervlaktewater aan. Deze aantasting uit

zich onder andere in ongunstige zuurstofcondities, te hoge nutriëntenconcentraties en de aanwezigheid

van allerlei gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu. Dit alles leidt tot een algemene daling van de

ecologische kwaliteit. Fysische verstoringen, zoals het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden,

rechttrekkingen van waterlopen, natuuronvriendelijke oeververstevigingen en de demping van

grachtenstelsels tasten niet alleen de leefomgeving van aquatische organismen aan. Ze leiden ook tot

een vermindering van de zelfzuiverende processen die het oppervlaktewater toelaten een deel van de

verontreiniging zelf te verwerken.

De landbouwactiviteiten zijn in Vlaanderen nog steeds een bron van zeer grote hoeveelheden fosfor en

stikstof. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen, in het algemeen het Mestactieplan (MAP)

genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door nitraat

terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l. (MIRA, 2010).

In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de relevante waterlopen in de

nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Voor de bespreking en ligging van de waterlopen

wordt er gebruik gemaakt van de Vlaamse Hydrografische Atlas (VHA). De kwaliteit van de waterlopen,

waarnaar het bedrijf ontwatert, worden beschreven op basis van metingen van de Biotische Index en de

Prati Index (gegevens meetpunten VMM). Naast de VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van

eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit

(gegevens VMM). De voornaamste gegevensbronnen zijn:

Ligging waterwingebieden en beschermingszones;

Page 97: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 97

VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas;

Gegevens meetpunten VMM;

Zoneringsplannen VMM

Topografische kaart.

Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten (hoofdstuk 14) niet-

overstromingsgevoelig, infiltratiegevoelig en matig gevoelig voor grondwaterstroming zijn. Mogelijke

schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in de

afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de waterlopen, infiltratie van hemelwater,

kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming.

Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het bekken “Gentse kanalen”, meer bepaald in het

deelbekken “Moervaart”. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf zijn de Kapittel Vaardeken en de

Westmeersloop gelegen, met als kwaliteitsdoelstelling de basiskwaliteit.

In de Kapittel Vaardeken bevindt zich een VMM-meetpunt bevindt (meetpunt 53.505) op ongeveer 1 km

ten ZW van de inrichting. Op dit meetpunt werd er in 2006 de Belgische Biotische Index (BBI) bepaald,

die wees op een goede kwaliteit van het oppervlaktewater. Andere meetpunten liggen op een grote

afstand van het bedrijf waardoor de resultaten van geen indicatie kunnen geven over het bedrijf. De

waterlopen en de meetpunten worden weergegeven op Bijlage 6. Er zijn geen representatieve MAP-

meetpunten in de buurt van het bedrijf.

9.2.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied (straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf) beperkt zich tot de oppervlaktewateren die

rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van

oppervlaktewater door lozing van het huishoudelijk afvalwater, vermesting, door gebruik van reinigings-

en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkages….

9.2.3 Methodiek en significantiekader

9.2.3.1 Watertoets

In het MER dient steeds een waterbalans opgesteld te worden. Daarnaast moeten steeds voldoende

gegevens aangereikt worden met betrekking tot de Watertoets. Deze gegevens voor de Watertoets zijn

terug te vinden in hoofdstuk 14.

9.2.3.2 Oppervlaktewaterverontreiniging

Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging op een landbouwbedrijf zijn:

opslag en uitspreiden van mest;

verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen;

lozing van afvalwater (huishoudelijk en bedrijfsafvalwater);

run-off over land met verontreinigd grondwater.

Het risico van vermesting door mestopslag zal in de discipline bodem en discipline water (grondwater)

besproken worden. De mogelijke verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen is

terug te vinden in de discipline bodem.

Bijgevolg wordt hier enkel dieper ingegaan op de lozing van afvalwater. Hierbij wordt zowel het

huishoudelijk als het bedrijfsafvalwater beschouwd. Het Mestdecreet en de opeenvolgende aanpassingen,

in het algemeen het Mestactieplan (MAP) genoemd, hebben onder meer tot doel de verontreiniging van

Page 98: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 98

grond- en oppervlaktewater door nitraat terug te dringen tot een niveau van maximaal 50 mg NO3-/l

(MIRA, 2011).

Op basis van literatuurcijfers (BBT Veeteelt (Derden et al., 2006) en VMM Waterwegwijzer (2004)) zal een

inschatting gemaakt worden van de hoeveelheid afvalwater die op het bedrijf geproduceerd wordt.

Hierbij zal ook geduid worden wat met dit afvalwater zal gebeuren.

Op basis van de zoneringsplannen kan aangegeven worden of het bedrijf in de toekomst al dan niet

aangesloten zal worden op het rioleringsnet.

9.2.3.3 Significantiekader voor oppervlaktewater

Tabel 42 Significantiekader voor oppervlaktewater

deelaspect onderdeel beoordelingskader

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater

huishoudelijk

afvalwater

negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater

matig negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater

na behandeling

geen of verwaarloosbaar effect: uitrijden reinigingswater zoals

voorgeschreven volgens het Mestdecreet of verwerking

bedrijfsafvalwater samen met mest

negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater zonder voorbezinking

in septische put op open gracht of infiltratie

gering negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater na

voorbezinking in septische put

geen of verwaarloosbaar effect: lozing huishoudelijk afvalwater op

oppervlaktewater via IBA of rechtstreeks op riolering

9.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater. Reinigingswater van de stallen en het

spui van de luchtwassers komen terecht in de onderliggende mestkelders en wordt samen met de mest

afgevoerd. In de gewenste situatie zal de mestverwerking gebeuren op het bedrijf zelf. Hierbij zal ook

mest uitgereden worden op eigen velden. Dit zal gebeuren volgens de regels van het mestdecreet. Er is

sprake van een verwaarloosbaar effect.

Het bedrijf is volgens het zoneringsplan gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het bedrijf

beschikt over een rietveld die het huishoudelijk afvalwater zuivert, waarna het in de gracht wordt

geloosd. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

9.3 Globale synthese van de milieu-effecten voor de discipline water

Hoofdstuk 9.1.4 en 9.2.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die

optreden op het gebied van de discipline water. De effecten worden nog eens kort samengevat in

Tabel 43.

Page 99: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 99

Tabel 43 Samenvatting effecten voor de discipline water

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

bronbemaling

verstoring omliggende grondwaterwinningen

geen of verwaarloosbaar effect

daling grondwatertafel door

grondwaterwinning

verstoring omliggende grondwaterwinningen

geen of verwaarloosbaar effect

grondwaterkwaliteit

waterverbruik

drinkwater voor mens en vee

overmatig waterverbruik

geen of verwaarloosbaar effect

geen of verwaarloosbaar effect

soort water

geen of verwaarloosbaar effect

beperking infiltratiecapaciteit geen of verwaarloosbaar effect

vermestende invloed

peilputten

kan nog geen oordeel over gegeven

worden

vermestende depositie door opslag

zie discipline fauna en flora

zie discipline bodem

lozing afvalwater bedrijfsafvalwater

geen of verwaarloosbaar effect

huishoudelijk afvalwater geen of verwaarloosbaar effect

9.4 Milderende maatregelen

9.4.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Op het bedrijf zijn er een aantal maatregelen genomen of zullen er een aantal maatregelen getroffen

worden om de verstoring van de waterhuishouding tot een minimum te beperken:

het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken naast het bedrijfsterrein;

de stallen worden gereinigd met een hogedrukreiniger, wat het waterverbruik gevoelig laat

dalen;

het gebruik van brijvoer zorgt ervoor dat er minder water verbruikt wordt voor het drinken van

de dieren.

Volgende ‘tips’ kunnen ook belangrijk zijn voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau:

herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen;

gebruik goede drinkbakken, -nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen...

Deze maatregelen van goede praktijk worden ook op de inrichting zo veel mogelijk toegepast.

Het gebruik van grondwater dient beperkt te blijven en het gebruik van grondwater zou enkel toegelaten

mogen worden voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor grondwater met

Page 100: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 100

een betrouwbare kwaliteit nodig is uit het oogpunt van volks- en dierengezondheid. Er dient op gewezen

te worden dat het kwaliteitsvolle grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere

toepassingen waar geen kwaliteitsvol water noodzakelijk is (vb. reinigingswater...). Volgens Derden et al.

(2006) kan het reinigen van de varkensstallen perfect met regenwater gebeuren. Zowel in de vergunde

als in de gewenste situatie van het voorliggende bedrijf worden de stallen gereinigd met opgevangen

regenwater.

9.4.2 Bijkomend te nemen maatregelen

In de gewenste sitatie zal het regenwater dat op alle daken van de stallen valt opgevangen worden en

aangewend worden bij de biologische luchtwassers en om de stallen te reinigen. Gezien het grote

verbruik van de wassers (8.111 m³/j) en de mogelijke jaarlijkse regenwateropvang, blijkt dat er

onvoldoende regenwater overblijft om het volledige waterverbruik te voorzien. Alternatieve

waterbronnen zijn:

- leidingwater: dit is een duur alternatief. Bovendien zijn er momenteel nog geen

leidingen voor leidingwater voorzien op het bedrijf zelf;

- oppervlaktewater: dit kan in principe toegepast worden, gezien voor de

luchtwassers laagwaardig water kan aangewend worden. Voor het oppompen van

oppervlaktewater (bvb uit de nabijgelegen Kapittel Vaardeken) dient wel een

machtiging aangevraagd worden. Hierbij dient ook gekeken te worden wat de

invloed op de beek zou zijn indien het bedrijf hieruit water pompt;

- grondwater: dit is de meest praktische optie en ook het meest aangewezen

alternatief, gezien er reeds een grondwaterwinning aangelegd is. In dit geval wordt

evenwel hoogwaardig water aangewend voor een laagwaardige toepassing, wat een

negatief effect heeft naar soort water.

Page 101: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 101

10 Discipline geluid en trillingen

10.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving

referentiesituatie

Landbouwbedrijven kunnen o.a. door het gebruik van landbouwwerktuigen, door de aanwezigheid van

dieren en door het gebruik van ventilatoren geluidshinder veroorzaken.

De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn:

Gewestplan;

Wegenatlas;

Orthofoto;

Topografische kaart;

Eerder uitgevoerde geluidsstudies.

Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en

algemeen bekomen informatie wordt de geluidshinder in de nabijheid van het bedrijf beschreven.

Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid en trillingen is het belangrijk om

een inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Er bevinden zich industriegebied op 1 km

van het bedrijf. De dichtstbijgelegen woning bevindt zich op 300 m ten ZW van het centrum van het

bedrijf. Bij eerder uitgevoerde studies voor het bedrijf werden uitgebreide geluidsmetingen uitgevoerd

ter bepaling van het omgevingsgeluid. Hieruit blijkt dat het omgevingsgeluid in grote mate bepaald

wordt door de industriezone west en zuid en door verkeerslawaai van de Antwerpsesteenweg en de R4.

10.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor geluid wordt enerzijds bepaald door op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende

infrastructuren en activiteiten (o.a. ventilatoren, voedervijzels, laden en lossen...), alsook door

transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. In de meeste gevallen kan het studiegebied

beperkt worden tot 1 km rondom het bedrijfscentrum. In uitzonderlijke gevallen is het mogelijk dat dit

studiegebied niet voldoende groot genomen is. In deze gevallen zal het studiegebied gekozen worden

naargelang de effecten.

10.3 Methodiek en significantiekader

Om het geluidsvermogen bij de geluidsbronnen in te schatten, wordt gebruik gemaakt bronmetingen en

voor de nieuwe installaties van technische fiches of eerdere metingen bij gelijkaardige installaties. De

bronnen worden ingegeven in het geluidsmodel Soundplan, dat het specifieke geluidsdruknveau (L sp)

van het bedrijf in de omgeving modelleerd. De omrekening van geluidsvermogen tot geluidsdrukniveau

gebeurt in het model aan de hand van de formule:

𝐿𝑠𝑝 = 𝐿𝑊 − 10 log(4𝜋𝑟2) −0,5𝑟

100

Het model van de vergunde situatie werd gevalideerd met metingen in de omgeving.

In het model worden naast de bronnen ook de bedrijfsgebouwen, dichtstbijzijnde woningen,

coördinaten en hoogtelijnen ingegeven. Daarnaast worden tevens ontvangers aangeduid op

Page 102: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 102

slaapkamerniveau, namelijk 3 m. Deze zijn gesitueerd ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning(en)

en op 200 m van de perceelsgrenzen.

De berekeningen in Soundplan gebeuren conform ISO 9613-2. Dit wil zeggen dat er rekening wordt

gehouden met meewindcondities, met een windsnelheid tussen 1 en 5 m/s. Ook voor luchtabsorptie en

bodemafname worden in Soundplan de waarden en formules uit ISO 9613-2 toegepast.

Voor de modelleringen werd uitgegaan van het absolute worst-case scenario, waarbij de ventilatoren

dag en nacht op 100 % vollast draaien.

Het bekomen specifiek geluidsdrukniveau wordt afgetoetst ter hoogte van verschillende

beoordelingspunten. Deze werden door de deskundige geluid vastgelegd ter hoogte van de

dichtstbijzijnde woningen en ter hoogte van het dichtstbijzijnde woongebied (met landelijk karakter).

Een overzicht van de ligging van de verschillende evaluatiepunten wordt weergegeven in Bijlage 21.

Eerst zal aangegeven worden aan welke geluidsnormen het bedrijf getoetst moet worden. Daarna

zullen de diverse aanwezige geluidsbronnen onderzocht en getoetst worden. Het toetsingskader inzake

geluid is terug te vinden in het Richtlijnenboek discipline Geluid en Trillingen (van Hooydonk et al.,

2011). Hierbij wordt gewerkt met een score, en de bekomen score kan gekoppeld worden aan

milderende maatregelen, zijnde:

- 1: matig negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar

indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan

stellen, dient overgegaan te worden tot het voorstellen van milderende maatregelen. Het

ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

- 2: significant negatief: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te

koppelen aan de langere termijn;

- 3: zeer significant negatief: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te

koppelen aan de korte termijn. Het ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

0, + 1, + 2, + 3: respectievelijk verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

Deze scores worden bekomen door een evaluatie te maken van het specifieke geluid (Lsp) t.o.v. de

richtwaarde (RW, uit bijlage 4.5.4 van Vlarem II, waarbij rekening gehouden wordt met de

gewestplanbestemming), de grenswaarde (GW, voor nieuwe inrichtingen of veranderingen bij

bestaande inrichtingen, zijnde RW – 5 dB(A)), en het verschil in omgevingsgeluid voor en nadat het

project uitgevoerd zal worden (Lna-Lvoor) (zie Tabel 44).

Tabel 44 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen

Lna-Lvoor (Δ) tussenscore

(effectscore)

eindscore nieuw of verandering eindscore bestaand

Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp ≤ RW RW < Lsp ≤

RW + 10

Lsp > RW +

10

Δ > + 6 - 3 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 3 < Δ ≤ + 6 - 2 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 1 < Δ ≤ + 3 - 1 - 1 - 3 - 1 - 1 - 3

- 1 ≤ Δ ≤ + 1 0 0 - 1 / - 2 0 - 1 - 3

- 3 ≤ Δ < - 1 + 1 + 1 / + 1 + 1 /

- 6 ≤ Δ < - 3 + 2 + 2 / + 2 + 2 /

Δ < - 6 + 3 + 3 / + 3 + 3 /

Page 103: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 103

RW = richtwaarde; GW = grenswaarde; Lsp = specifiek geluid; Δ = LAX,T (verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat

een project zal zijn uitgevoerd, met T = duur in seconden en X = N (zijnde parameter van statistische analyse) of eq

(equivalente geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid);

bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was;

voor niet-Vlarem punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore.

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

Het bedrijf is gelegen in agrarisch gebied op zo’n 145 m van ontginningsgebied. Het dichtstbijzijnde

woongebied (met landelijk karakter) is gelegen op zo’n 375 m van het bedrijf. Voor de aftoetsing of aan

de normen voldaan wordt, wordt afgetoetst ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Er werden drie

omliggende woningen geselecteerd, waarvan één ongeveer op de 200 m contour ligt rondom het bedrijf

(CST1). Een ander meetpunt (CST2) situeert zich ter hoogte van het woongebied met landelijk karakter.

Een overzicht van de richtwaarden waaraan getoetst dient te worden, wordt weergegeven in

onderstaande tabel.

Tabel 45 Richtwaarden ter hoogte van de verschillende evaluatiepunten

omschrijving meetpunt

richtwaarde

dag

(7 – 19u)

avond

(19 – 22u)

nacht

(22 – 7u)

Type 2: gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen

van industriegebieden niet vermeld sub; 3° of gebieden voor

gemeenschapsvoorzienngen en openbare nutsvoorzieningen

CST2 50 45 45

Type 3: gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen

van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote

ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van

ontginningsgebieden tijdens de ontginning

CST1

CST3 50 45 40

De achtergrondgeluidsniveaus werden bij een uitgebreide meetcampagne opgemeten en gemodelleerd

over een uitgebreid gebied en bedragen ter hoogte van de evaluatiepunten zo’n 45 dB(A) overdag, 42

dB(A) ’s avonds en 33 dB(A) ‘s nachts. Het oorspronkelijk geluidsklimaat wordt quasi uitsluitend bepaald

door de geluidsemissie van de industriezone west en zuid en door verkeerslawaai van de

Antwerpsesteenweg en de R4.

Een aantal bronnen op het bedrijf kunnen verantwoordelijk zijn voor geluidshinder. Op voorliggend

bedrijf worden in de vergunde situatie vooral de ventilatoren (12 stuks, Lw = 94 dB(A) (opgemeten

waarde)) en het bedrijfseigen verkeer en laden/lossen (Lw = 97 dB(A)) als belangrijkste continue bronnen

aanzien. De geluidsemissies van de huidige luchtwasser worden als niet relevant beschouwd, gezien deze

afgeschermd zit tussen gebouwen.

In de gewenste situatie worden volgende bronnen als relevante, continue geluidsbronnen geselecteerd:

- bedrijfseigen verkeer en laden/lossen (Lw = 97 dB(A));

- luchtwasser (vlakbron: Lw = 75 dB(A)/m²);

- de windmolen (puntbron op 39 m hoogte: Lw = 99,2 dB(A), d.i. bij 8 m/s).

Voor de luchtwasser werd rekening gehouden met een kanaaldemping van 23 dB(A) bij de uitlaat en 10

dB(A) bij de inlaat. Het scheidend vlak tussen de inlaat en uitlaat moet een isolatiegraad Rw hebben van

minstens 25 dB en de dakschil boven het ventilatorcompartiment moest een minimale isolatiegraad

bezitten van 32 dB. Bij de modellering van deze luchtwasser wordt er vanuit gegaan dat de ventilatoren

voor het luchtwassysteem volledig binnen opgesteld zijn.

Page 104: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 104

Voor windmolens werden met het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2011 nieuwe

sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines vastgelegd. Deze wijken af van de in Vlarem opgenomen

richtwaarden. De windmolen dient dan ook apart getoetst te worden. Een overzicht van de richtwaarden

waaraan getoetst dient te worden voor de windturbines, wordt weergegeven in onderstaande tabel.

Tabel 46 Richtwaarden voor windturbines ter hoogte van de verschillende evaluatiepunten

omschrijving meetpunt

richtwaarde

dag

(7 – 19u)

avond

(19 – 22u)

nacht

(22 – 7u)

Type 2b: woongebieden of delen van woongebieden op minder dan 500

m gelegen van industriegebieden CST2 48 43 43

Type 3a: Gebieden of delen van gebieden, uitgezonderd woongebieden

of delen van woongebieden, op minder dan 500 m gelegen van

gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote

ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van

ontginninsgebieden, tijdens de ontginning

CST1

CST3 48 43 43

Uit een aftoetsing van de bronnen in de vergunde situatie blijkt dat er ter hoogte van 2 meetpunten ’s

nachts een (beperkte) overschrijding van de grenswaarde kan worden vastgesteld. De overschrijding ter

hoogte van CST3 is minimaal en kan binnen de marge van de meetfout/modeleerfout gezien worden. Ter

hoogte CST1 wordt de grenswaarde met 2,4 dB(A) overschreden. Er geldt een sterk negatief effect,

onderzoek naar milderende maatregelen wordt noodzakelijk geacht. Verder geldt overdag ter hoogte van

alle evaluatiepunten een verwaarloosbaar effect in de vergunde situatie. ’s Avonds geldt een matig

negatief effect, behalve ter hoogte van CST3, waar eveneens een verwaarloosbaar effect geldt. Hierbij

kan benadrukt worden dat de gemodelleerde situatie de worst-case situatie betreft, waarbij alle

ventilatoren dag en nacht op 100 % vollast draaien. Deze situatie zal in de praktijk niet voorkomen.

Tabel 47 Toetsing bronnen in de vergunde situatie (toetsing voor hernieuwing) – 100 % vollast ventilatoren

grens-

waarde

(GW)*

referentiewaarde

oorspronkelijk

omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-

niveau

continue

bronnen

(Lsp)

geluidsdruk-

niveau continue

bronnen +

referentie-

waarde (Lna)

Lna-Lvoor Lsp t.o.v. GW score

CST1

dag 45 dB(A) 45 dB(A) 37,4 dB(A) 45,7 dB(A) 0,7 < GW 0

avond 40 dB(A) 42 dB(A) 37,4 dB(A) 43,3 dB(A) 1,3 < GW -1

nacht 35 dB(A) 33 dB(A) 37,4 dB(A) 38,7 dB(A) 5,7 > GW -3

CST2

dag 45 dB(A) 45 dB(A) 37,0 dB(A) 45,6 dB(A) 0,6 < GW 0

avond 40 dB(A) 42 dB(A) 37,0 dB(A) 43,2 dB(A) 1,2 < GW -1

nacht 40 dB(A) 33 dB(A) 37,0 dB(A) 38,5 dB(A) 5,5 < GW -1

CST3

dag 40 dB(A) 45 dB(A) 35,9 dB(A) 45,5 dB(A) 0,5 < GW 0

avond 40 dB(A) 42 dB(A) 35,9 dB(A) 43,0 dB(A) 1,0 < GW 0

nacht 35 dB(A) 33 dB(A) 35,9 dB(A) 37,7 dB(A) 4,7 > GW -3

* grenswaarde (GW) = richtwaarde – 5 dB(A)

Worden de continue bronnen in de gewenste situatie in rekening gebracht, dan kan vastgesteld worden

dat, zonder de windmolen, een positief effect zal optreden. Dit door het wegvallen van de centrale

ventilatoren en door het aanwenden van de luchtwasser in de gewenste situatie. Wordt de windmolen

Page 105: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 105

echter in rekening gebracht, dan geldt een verwaarloosbaar effect in de gewenste situatie tot maximaal

een matig negatief effect tijdens de nachtperiode ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning (CST1). In

de gewenste situatie worden de normen (grenswaarden of richtwaarden) steeds gerespecteerd.

Tabel 48 Toetsing bronnen (exclusief windmolen) in de gewenste situatie

grens-

waarde

(GW)*

referentiewaarde

oorspronkelijk

omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-

niveau

continue

bronnen

(Lsp)

geluidsdruk-

niveau continue

bronnen +

referentie-

waarde (Lna)

Lna-Lvoor Lsp t.o.v. GW score

CST1

dag 45 dB(A) 45,7 dB(A) 21,6 dB(A) 45,0 dB(A) -0,7 < GW 0

avond 40 dB(A) 43,3 dB(A) 21,6 dB(A) 42,0 dB(A) -1,3 < GW +1

nacht 35 dB(A) 38,7 dB(A) 21,6 dB(A) 33,3 dB(A) -5,4 < GW +2

CST2

dag 45 dB(A) 45,6 dB(A) 18,9 dB(A) 45,0 dB(A) -0,6 < GW 0

avond 40 dB(A) 43,2 dB(A) 18,9 dB(A) 42,0 dB(A) -1,2 < GW +1

nacht 40 dB(A) 38,5 dB(A) 18,9 dB(A) 33,2 dB(A) -5,3 < GW +2

CST3

dag 45 dB(A) 45,5 dB(A) 21,2 dB(A) 45,0 dB(A) -0,5 < GW 0

avond 40 dB(A) 43,0 dB(A) 21,2 dB(A) 42,0 dB(A) -0,9 < GW 0

nacht 35 dB(A) 37,7 dB(A) 21,2 dB(A) 33,3 dB(A) -4,4 < GW +2

* grenswaarde (GW) = richtwaarde – 5 dB(A)

Tabel 49 Toetsing windmolen in de gewenste situatie

richt-

waarde

(RW)

referentie-

waarde

oorspronkelijk

omgevingsgeluid

(Lvoor)

geluidsdruk-

niveau

continue

bronnen

(Lsp)

geluidsdruk-

niveau continue

bronnen +

referentie-

waarde (Lna)

Lna-Lvoor Lsp t.o.v. RW score

CST1

dag 48 dB(A) 45,7 dB(A) 39,1 dB(A) 46,0 dB(A) 0,3 < RW 0

avond 43 dB(A) 43,3 dB(A) 39,1 dB(A) 43,8 dB(A) 0,5 < RW 0

nacht 43 dB(A) 38,7 dB(A) 39,1 dB(A) 40,1 dB(A) 1,3 < RW -1

CST2

dag 48 dB(A) 45,6 dB(A) 36,2 dB(A) 45,5 dB(A) -0,1 < RW 0

avond 43 dB(A) 43,2 dB(A) 36,2 dB(A) 43,0 dB(A) -0,2 < RW 0

nacht 43 dB(A) 38,5 dB(A) 36,2 dB(A) 37,9 dB(A) -0,5 < RW 0

CST3

dag 48 dB(A) 45,5 dB(A) 36,9 dB(A) 45,6 dB(A) 0,1 < RW 0

avond 43 dB(A) 43,0 dB(A) 36,9 dB(A) 43,2 dB(A) 0,2 < RW 0

nacht 43 dB(A) 37,7 dB(A) 36,9 dB(A) 38,4 dB(A) 0,7 < RW 0

Page 106: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 106

10.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 12.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline geluid en trillingen. De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel

50.

Tabel 50 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

geluidshinder

vergunde situatie: verwaarloosbaar effect overdag, maximaal matig

negatief ’s avonds en maximaal sterk negatief ’s nachts

gewenste situatie: verwaarloosbaar effect tot maximaal matig negatief

effect ‘s nachts

10.6 Milderende maatregelen

10.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

In overleg met omwonenden (burenraad, zie ook discipline mens) worden nu reeds enkele maatregelen

genomen om eventuele geluidshinder te minimaliseren. Zo is er een overeenkomst tussen M-pigs en de

vervoersmaatschappijen dat alle transport tussen 7 en 19u gebeurt, met uitzondering van het transport

voor levende dieren. Deze begint vanaf 5 u, maar hierbij wordt de wagen achteraan het terrein

geparkeerd om mogelijke hinder zoveel mogelijk te beperken. De snelheid van de vrachtwagens wordt

op de ontsluitingsweg beperkt tot 30 km/u en voor het vervoer van levende dieren tot 25 km/u. Wat

de transporten voor mest betreft, gebeurt het vervoer in principe enkel tussen 7u en 19u, maar op

piekperiodes kan dat iets later zijn. Het transport gebeurt bij voorkeur tijdens de week.

10.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Voor de gewenste situatie geldt maximaal een matig negatief effect en wordt het niet noodzakelijk

geacht verdere milderende maatregelen voor te stellen.

Indien de gewenste situatie niet gerealiseerd wordt, dan valt de exploitant terug op de vergunde

situatie. In deze situatie geldt een sterk negatief effect en dienen bijgevolg in principe milderende

maatregelen genomen worden. Hierbij kan nogmaals benadrukt worden dat de gemodelleerde situatie de

absolute worst-case situatie betreft, waarbij alle ventilatoren ook ’s nachts op 100 % vollast draaien.

Deze situatie zal in de praktijk niet voorkomen.

Page 107: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 107

11 Discipline fauna en flora

11.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Emissies die landbouwbedrijven met zich meebrengen kunnen een belangrijke invloed gaan uitoefenen op

de omliggende fauna en flora. De voornaamste effecten zullen afkomstig zijn van verzurende en

vermestende deposities, rustverstoring en verdroging.

Het beleid inzake verzuring is er op gericht om ecosystemen te beschermen. Op lange termijn wordt

ernaar gestreefd dat alle bevolkingsgroepen, inclusief de meest gevoelige, niet meer blootgesteld

worden aan concentratieniveaus die schadelijk zijn voor de gezondheid. Daarnaast wordt ernaar

gestreefd dat geen enkel ecosysteem nog zou blootgesteld worden aan een depositie hoger dan zijn

kritische last (KL). Dit is de maximaal toelaatbare depositie per oppervlakte-eenheid voor een bepaald

ecosysteem zonder dat er volgens de huidige kennis schadelijke effecten optreden.

Een belangrijke indicator voor verzuring is de som van de potentiële verzurende emissies: SO2, NOx en

NH3, uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq). Modelberekeningen op basis van het Operationeel Prioritaire

Stoffen model (OPS-model) geven aan dat de totale verzurende depositie daalde in Vlaanderen met 25 %

tussen 2000 en 2010. NHx, grotendeels afkomstig uit de landbouw, levert de grootste bijdrage met 39 %

van de totale verzurende depositie in 2010 (MIRA, 2012).

Wanneer de bodem verzuurt, gaat ook de kwaliteit van het grondwater achteruit en wordt zo het

drinkwater aangetast. Verzurende stoffen die stikstof bevatten (ammoniak en stikstofoxiden) worden

omgezet in nitraten. Op zich zijn dit essentiële voedingsstoffen voor planten en dieren, zoals bacteriën,

algen en insecten. Maar door een grote uitstoot van NOx en NH3, bijvoorbeeld door overbemesting en het

lozen van afvalwater, krijgt grond– en oppervlaktewater een overschot aan deze voedingsstoffen te

verwerken. Deze verzuring van water betreft aldus een vorm van vermesting.

Het biotisch milieu in de nabijheid van de inrichting kan besproken worden op basis van de Biologische

Waarderingskaart (BWK) en de habitatkaart, alsook op basis van kaartenmateriaal van volgende

aandachtsgebieden:

Natura 2000;

Ramsar-gebieden;

erkende/Vlaamse natuurreservaten en bosreservaten;

VEN/IVON-netwerk;

groene of ecologisch belangrijke gewestplanbestemmingen (natuurgebieden (met

wetenschappelijke waarde), bosgebieden, valleigebieden en brongebieden en agrarische

gebieden met ecologische waarde).

De biologische waarderingskaarten (BWK) geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie.

Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per vegetatie-

element wordt een waardering uitgesproken over zijn biologische waarde. Een uittreksel uit de BWK voor

de omgeving van de inrichting wordt gegeven in Bijlage 22, en de uitleg van de BWK in Bijlage 23. De

habitatkaart geeft weer welke habitats, regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats

voorkomen in het studiegebied en is gekoppeld aan de BWK-kaart. Een uittreksel van de habitatkaart

wordt weergegeven in Bijlage 24. Een samenvatting van alle voorkomende habitattypen, regionaal

belangrijke biotopen en potentiële habitats in de omgeving van het bedrijf (binnen een straal van 2 km)

Page 108: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 108

wordt in onderstaande tabel weergegeven, ongeacht de ligging ervan (binnen agrarisch gebied of

aandachtsgebied).

Tabel 51 (potentiële) habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 1,5 kilometer

rondom de inrichting

Element verklaring

9120 atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de

ondergroei

rbbmc regionaal belangrijk biotoop grote zeggenvegetaties

rbbmr regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Phragmition-vegetaties

rbbsf regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen

6430, rbbhf

‘voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en

alpiene zones’ of ‘regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met

graslandkenmerken’

Binnen een straal van 1,5 km rondom het bedrijf bevindt zich geen habitat- of vogelrichtlijngebied, geen

VEN- en IVON-gebied en geen natuurreservaat.

Het gewestplan (zie Bijlage 5) geeft aan dat op zo’n 390 m ten W van het perceel natuurgebied (code

701) voorkomt. Op 580 m ten W ligt eveneens een natuureducatieve infrastructuur (code 736). Op 150 m

ten N van het bedrijf ligt er een ontginningsgebied.

In de omgeving van het bedrijf is geen Ramsar-gebied gelegen.

11.2 Afbakening studiegebied

Verzuring, vermesting, geluidshinder, verdroging, direct ecotoopverlies en verontreiniging van

oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van de inrichting op

de fauna en de flora. Het studiegebied met betrekking tot fauna en flora wordt bepaald door de

afbakening van het studiegebied bij de disciplines lucht, bodem en water. De afbakening van deze

invloedssfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de infrastructuur en situeert zich veelal tot

400 à 1.000 meter rondom het centrum van de inrichting. In de referentiesituatie wordt echter steeds

een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 1,5 km rondom het

centrum. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied

(afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

11.3 Methodiek en significantiekader

De verschillende emissies worden in de overige disciplines bepaald. In dit hoofdstuk is het enkel de

bedoeling om de effecten op de omliggende fauna en flora te karakteriseren en evalueren.

Deze discipline is dus een integrerende discipline, waar effecten op de fauna en flora onderzocht en

geëvalueerd worden op basis van gegevens die in de overige disciplines bepaald worden.

Volgende effectgroepen kunnen onderscheiden worden:

direct ecotoopverlies;

verzurende depositie (op basis van discipline lucht);

vermestende depositie (op basis van discipline lucht);

verdroging (op basis van discipline grondwater);

Page 109: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 109

rustverstoring (op basis van discipline geluid).

11.3.1 Direct ecotoopverlies

Direct ecotoopverlies is het gevolg van direct ruimtelijk beslag en is dus gemakkelijk te kwantificeren

door de oppervlakte in combinatie met het al dan niet waardevol karakter van het verloren ecotoop. Het

waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de biologische waarderingskaart. Op basis van

het waardevol karakter en de gevoeligheid voor verdwijnen worden kwetsbaarheidsgetallen voor de

ecotopen toegekend. De zeldzaamheid van de ecotoop geeft een extra dimensie aan de toekenning van

de kwetsbaarheden. De kwetsbaarheidsgetallen variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.2 Verzurende en vermestende depositie

In de discipline lucht werden de verzurende en vermestende emissies bepaald, en werd de

berekeningswijze (IFDM) voor het bekomen van de deposities weergegeven.

Door de wind worden de emissies getransporteerd en verspreid, waardoor de concentratie door

verdunning met andere lucht gaandeweg afneemt. Er zijn twee manieren waarop de emissies

(voornamelijk ammoniak) via de atmosfeer op de bodem of op de vegetatie terecht kunnen komen:

droge depositie: vooral vlakbij de bron, waar de concentratie in de lucht nog hoog is, wordt

relatief veel gedeponeerd. Ammonium, NOx en SO2 slaan minder snel neer dan ammoniak.

Hierdoor kan ammonium over grote afstanden worden getransporteerd;

natte depositie: emissie komen in regen of sneeuw terecht en kunnen ook op die manier op

bodem of vegetatie terecht komen.

Wegens de relatief lage bronhoogten en de veel grotere depositiesnelheid levert NH3, in tegenstelling tot

bijvoorbeeld SO2 en NOx zijn bijdrage tot de depositie op relatief korte afstand van de bron, en dit

voornamelijk onder de vorm van rechtstreekse droge depositie van ammoniak. Deze depositie is dan ook

verreweg het meest bepalend voor de bijdrage van een individueel veeteeltbedrijf aan de totale

ammoniakbelasting in gevoelige gebieden. Bij de droge depositie speelt het oppervlak waarop de

depositie terecht komt een grote rol. Door hoge vegetaties (zoals bossen) wordt meer ammoniak uit de

lucht ‘opgevangen’ dan door lage vegetaties (zoals heide). Bij de natte depositie speelt het oppervlak

nauwelijks een rol.

Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide en soortenrijk grasland) tegen verzuring en

vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht te kennen. Deze

draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last (KL) of kritische depositiewaarde (KDW). De KL

verzuring wordt uitgedrukt als ‘zuurequivalenten per hectare en per jaar (Zeq/ha.j)’, de KL vermesting

wordt uitgedrukt als ‘kilogram stikstof per hectare en per jaar (kg N/ha.j)’. Een overzicht van de KL per

habitattype wordt weergegeven in de praktische wegwijzer voor de effectgroepen verzuring en

eutrofiëring (versie 2, d.d. 24/02/2015).

Voor aandachtsgebieden natuur die geen deel uitmaken van het Natura 2000-netwerk is het volgende

toetsingskader van toepassing (Willems et al., 2011):

3 % < bedrijfsbijdrage ≤ 5 % van KL beperkte bijdrage

5 % < bedrijfsbijdrage ≤ 10 % van KL relevante bijdrage

10 % < bedrijfsbijdrage < 50 % van KL belangrijke bijdrage

50 % van KL < bedrijfsbijdrage significant negatief effect

Page 110: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 110

De keuze voor 10 % wordt gemaakt omdat ongeveer 50 % van de depositie afkomstig is van het buitenland

en de rest van Vlaanderen. Dit geeft nog ruimte aan minimaal 4 andere bedrijven voordat de KL bereikt

wordt. Indien meer dan 10 % van de KL door de inrichting zelf geleverd wordt, is het noodzakelijk dat

milderende maatregelen voorgesteld worden.

De keuze voor dit toetsingskader zorgt ervoor dat er eigenlijk cumulatief getoetst wordt. Er wordt

namelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat er andere bedrijven in de omgeving aanwezig zijn

die ook een verzurende depositiebijdrage zullen hebben.

Voor Natura 2000-gebieden, meer specifiek voor habitatrichtlijngebieden, is volgend toetsingskader van

toepassing indien de actuele milieudruk hoger is dan de geldende grenswaarden (praktische wegwijzer

voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring (versie 2, d.d. 24/02/2015)):

Tabel 52 Significantiekader voor verzurende en vermestende deposities binnen habitatrichtlijngebied

aandeel voorziene

depositie t.o.v. de

kritische depositiewaarde

van het getroffen

gevoelige habitat

hervergunning uitbreiding nieuw

niet relevant vlgs.

depositiescan

niet significant niet significant niet significant

X < 3 % niet significant niet significant significant

3 < X < 50 % geen uitspraak over

significantie: beoordeling na

2016/2019

niet significant indien

emissiereductie meer of

gelijk is aan 30 % van de

oorspronkelijk vergunde

toestand

significant indien de

emissiereductie minder is

dan 30 %

significant

X > 50 % geen uitspraak over

significantie: beoordeling na

2016

significant significant

11.3.3 Verdroging

De verdrogende invloed van de inrichting op natuurwaarden in de omgeving van de inrichting werd reeds

kort aangehaald bij de discipline water. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een

kwetsbaarheidsbenadering. Er bestaat een verdrogingskwetsbaarheidskaart voor Vlaanderen die werd

opgesteld op basis van de gevoeligheid en de waardering van een ecotoop. De kwetsbaarheidsgetallen

variëren van 1 (niet kwetsbaar) tot 4 (zeer kwetsbaar).

11.3.4 Rustverstoring

Het voorspellen en beoordelen van de effecten door rustverstoring is niet eenduidig. Net zoals bij

mensen is verstoring voor dieren een ‘subjectieve’ ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en

gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. De

drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 dB(A), voor weidevogels is de

drempelwaarde 47 dB(A). Als gemiddelde waarde kan de 45 dB(A)-contour genomen worden.

Page 111: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 111

11.3.5 Effecten door de inplanting van de windturbine

Bij de effectvoorspelling dient er rekening gehouden te worden met zowel de aanlegfase als de

exploitatiefase.

Tijdens de aanlegfase zijn er vooral effecten te verwachten met betrekking tot direct ruimtebeslag: dit

aspect beslaat de verdwijning van vegetaties of het tenietdoen van potenties voor de ontwikkeling van

waardevolle vegetaties. Verder kunnen de werken die gepaard gaan met de installatie van de turbines

voor een verstoring van de lokale fauna zorgen (bvb. door geluidsverstoring), dit betreft echter wel

een tijdelijk effect.

Tijdens de exploitatiefase dienen volgende aspecten in rekening gebracht te worden:

Verstoringsaspect: de aanwezigheid van de turbines, de beweging of het geluid van de turbines

kan er voor zorgen dat geschikte broed-, foerageer of rustgebieden ongeschikt worden;

Aanvaringsaspect: dieren kunnen in aanvaring komen met de turbines (veelal de rotorbladen)

en daarbij gewond of gedood worden. Voor vleermuizen kan er ook een zogenaamd

“barotrauma” optreden: de wisselende luchtdrukken rondom de wieken van de turbines zorgen

er voor dat er fatale schade in de longen optreedt. De dieren zullen in de laatste geval niet

direct sterven, maar kunnen nog minutenlang rondvliegen voor de dood optreedt;

Barrièrewerking: het inplanten van de turbines kan de bereikbaarheid van rust- en of

foerageergebieden doen afnemen of er voor zorgen dat deze zelfs helemaal niet meer

bereikbaar zijn. Trekroutes kunnen eveneens verstoord worden.

Voor het inschatten van de impact op de avifauna is het van belang de inplantingsplaats van de turbine

te situeren ten opzichte van volgende gebieden:

Pleister-, rust- en foerageergebieden van (water)vogels;

Belangrijke broedplaatsen;

Gebieden met trek (slaap-, voedsel en/of seizoenal trek);

Gebieden met veel lokale vliegbewegingen.

De ligging van deze gebieden werdvoor de opmaak van de Risicoatlas windturbines (INBO), waarbij er

vervolgens een aantal risicoklassen afgebakend werden voor de inplanting van windturbines. De

Risicoatlas vormt het startpunt voor de analyse en beoordeling van de mogelijke effecten van de

inplanting van windturbines, maar geen enkele klasse brengt automatisch een uitsluiting van het

inplanten van turbines met zich mee. De gedefinieerde klassen dienen vervolgens op basis van lokale

gegevens verder aangevuld en geïnterpreteerd te worden.

Voor het bepalen van het significantieniveau van de effecten voor verstoring en aanvaring inzake

avifauna, zal gebruik worden gemaakt van het specifiekere beoordelingskader, zoals voorgesteld door

Everaert & Peymen (2013).

Page 112: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 112

Voor verstoring van vogels wordt volgend kader gebruikt voor het inschatten van de significantie van de

impact:

Tabel 53 Significantiekader voor verstoring avifauna door windturbines

Effect op de lokale (of regionale) populatie

blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring voor > 1 % en <

5 % van de populatie

mogelijk effect voor gevoelige soorten

blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring > 5 % van de

populatie

mogelijk effect

Voor aanvaring van vogels met windturbines wordt volgend kader gehanteerd:

Tabel 54 Significantiekader voor aanvaring avifauna met windturbines

Effect op de lokale (of regionale) populatie

blijvend jaarlijks aantal slachtoffers voor > 1 % en < 5 % van

de bestaande jaarlijkse sterfte in de populatie

mogelijk effect voor gevoelige soorten

blijvend jaarlijks aantal slachtoffers > 5 % van de bestaande

jaarlijkse sterfte in de populatie

mogelijk effect

Doorgaans wordt een bijkomend en blijvend sterftecijfer van minder dan 1 % van de bestaande

jaarlijkse sterfte binnen een populatie als een aanvaardbaar risico aanzien door de Europese

Commissie, omdat hierdoor slechts een relatief “klein aantal” van de populatie wordt aangetast.

Voor het inschatten van de impact op vleermuizen is er momenteel nog geen dergelijk instrument

beschikbaar. De inschatting van de mogelijke effecten dient daarom te gebeuren aan de hand van een

terreinstudie, die bij voorkeur aangevuld wordt met een vleermuizenonderzoek op en rond de geplande

inplantingsplaats. De impactbepaling houdt verder rekening met voor vleermuizen belangrijke

leefgebieden (zomer en winter), alsook met het vlieggedrag van de verschillende soorten.

11.3.6 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

Tabel 55 Significantiekader voor de discipline fauna en flora

deelaspect onderdeel beoordelingskader

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

directe aantasting

negatief effect: permanent verlies zeer kwetsbaar ecotoop

matig negatief effect: permanent verlies kwetsbaar ecotoop

gering negatief effect: verlies weinig kwetsbaar ecotoop of tijdelijk

verlies ecotoop

geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting ecotoop of verlies niet

kwetsbaar ecotoop

verzurende en X > kritische last: zeer significant negatief effect

Page 113: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 113

deelaspect onderdeel beoordelingskader

vermestende

depositie buiten SBZ

X > 50 % van de kritische last: significant negatief effect

50 % > X > 10 % van de kritische last: belangrijke bijdrage (negatief effect)

5 < X ≤ 10 % van de kritische last: relevante bijdrage (matig negatief

effect)

3 < X ≤ 5 % van de kritische last: beperkte bijdrage (gering negatief effect)

X ≤ 3 % van de kritische last: verwaarloosbare bijdrage (geen of

verwaarloosbaar effect)

verzurende en

vermestende

depositie binnen SBZ

X > 50 % van de kritische last: significant

3 < X ≤ 50 % van de kritische last: niet significant indien de

emissiereductie meer of gelijk is aan 30 % van de vergunde toestand

X ≤ 3 % van de kritische last: niet significant

verdroging

door bemaling en/of

grondwaterwinning

negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. zeer

verdrogingskwetsbare eenheid

matig negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v.

verdrogingskwetsbare eenheid

gering negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. weinig

verdrogingskwetsbare eenheid

geen of verwaarloosbaar effect: grondwatertafeldaling ≤ 5 cm

rustverstoring zie discipline geluid

verstoring leefgebied

door inplanting

windturbine

avifauna blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring voor > 1 % en < 5 % van de

populatie: mogelijk effect voor gevoelige soorten

blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring > 5 % van de populatie:

mogelijk effect

mortaliteit avifauna blijvend jaarlijks aantal slachtoffers voor > 1 % en < 5 % van de bestaande

jaarlijkse sterfte in de populatie: mogelijk effect voor gevoelige soorten

blijvend jaarlijks aantal slachtoffers > 5 % van de bestaande jaarlijkse

sterfte in de populatie: mogelijk effect

* toetsingskader van toepassing tijdens de overgangsfase van het PAS bij uitbreidingen en ervan uitgaande dat de actuele

milieudruk hoger is dan de grenswaarden (kritische lasten)

11.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

11.4.1 Direct ecotoopverlies

Voor de uitbreiding wordt er een oude stal afgebroken en wordt er op deze plaats een bestaande stal

uitgebreid. Hierdoor zal er slechts weinig aan verhard oppervlakte bijkomen ten opzichte van de

vergunde situatie. De uitbreiding gebeurt op een zone die weinig kwetsbaar is voor ecotoopverlies. Er is

sprake van een verwaarloosbaar effect.

De inplanting van de windturbine wordt voorzien ter hoogte van een zone die volgens de BWK gekarteerd

wordt als minder waardevol, en omvat een akker op zandige bodem. Door de installatie van de turbine

gaan er dus geen waardevolle vegetaties verloren.

Page 114: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 114

11.4.2 Verzurende depositie

Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen voor de aanwezige

aandachtsgebieden in het studiegebied. Dit betreft de habitattypen volgens de habitatkaart, de regionaal

belangrijke biotopen en potentiële habitats binnen het studiegebied (1,5 km), alsook specifiek voor

voorliggend project het natuurgebied volgens gewestplan. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen

habitats gelegen binnen natuurgebied, en deze daarbuiten. In onderstaande tabel worden de maximale

verzurende depositie en de bijdrage aan de kritische last voor de habitats in het studiegebied besproken.

Tabel 56 Te onderzoeken elementen in de omgeving (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale verzurende depositie

Element verklaring KL

(Zeq/ha.j)

vergund gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

9120

atlantische

zuurminnende

beukenbossen met Ilex

en soms ook Taxus in de

ondergroei

1.429 51 3,6 23 1,6

rbbmc

regionaal belangrijk

biotoop grote

zeggenvegetaties

/ 3 / 1 /

rbbmr

regionaal belangrijk

biotoop rietland en

andere Phragmition-

vegetaties

2.400 13 0,5 6 0,3

6430, rbbhf

‘voedselrijke

zoomvormende ruigten

van het laagland en van

de montane en alpiene

zones’ of ‘regionaal

belangrijk biotoop

moerasspirearuigte met

graslandkenmerken’

2.157 3 0,1 1 0

Binnen natuurgebied volgens gewestplan

rbbsf

regionaal belangrijk

biotoop moerasbos van

breedbladige wilgen

1.906 105 5,5 47 2,5

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (Zeq/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect); >

KL (zeer significant negatief effect)

In de vergunde situatie geldt ter hoogte van habitattype ‘9120’ een beperkte bijdrage en ter hoogte van

habitattype ‘rbbsf’ (binnen natuurgebied) een relevante bijdrage. In de gewenste situatie neemt de

bijdrage aan de kritische last inzake verzuring af en wordt er voor alle habitattypes een verwaarloosbare

bijdrage verwacht.

Een weergave van de verzurende depositie is terug te vinden in Bijlage 25 (weergave rekening houdend

met depositiesnelheid ter hoogte van loofbos).

Hierbij kan nog vermeld worden dat de gemeentelijke achtergrondconcentratie aan verzurende depositie

in de gemeente 2.583 Zeq/ha.jaar bedraagt. Het aandeel van het voorliggend bedrijf zit hier eveneens in

verwerkt. Op basis van deze waarde kan gesteld worden dat de gemeentelijke achtergrondwaarde reeds

voor een aanzienlijke bijdrage en zelfs overschrijding van de kritische lasten van diverse vegetatietypes

zorgt. Door de voorziene wijzigingen op het voorliggende bedrijf zal de ammoniakemissie dalen, en

Page 115: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 115

daardoor de bijdrage van het bedrijf aan de gemeentelijke achtergrondwaarde. Dit betreft een positieve

trend.

11.4.3 Vermestende depositie

Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen voor de aanwezige

aandachtsgebieden in het studiegebied. Er wordt in eerste instantie gekeken naar alle habitats, regionaal

belangrijke biotopen en potentiële habitats in de bedrijfsomgeving (binnen het studiegebied, straal van

1,5 km), zowel in agrarisch gebied als in aandachtsgebieden zoals groene gewestplanbestemmingen,

speciale beschermingszones… Er wordt opnieuw een onderscheid gemaakt tussen habitats gelegen binnen

natuurgebied volgens het gewestplan, en deze daarbuiten. In onderstaande tabel worden de

voorkomende te onderzoeken elementen, de bijhorende kritische lasten vermesting, de vermestende

depositie en de bijdrage aan de KL samengevat voor de elementen in het studiegebied:

Tabel 57 Te onderzoeken elementen in de omgeving (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de

inrichting) en de maximale vermestende depositie

Element verklaring KL

(kg N/ha.j)

huidig gewenst

mbb* %KL** mbb* %KL**

9120

atlantische zuurminnende

beukenbossen met Ilex en

soms ook Taxus in de

ondergroei

20 0,72 3,6 0,33 1,7

rbbmc

regionaal belangrijk

biotoop grote

zeggenvegetaties

/ 0,04 / 0,02 /

rbbmr

regionaal belangrijk

biotoop rietland en

andere Phragmition-

vegetaties

34 0,18 0,5 0,08 0,2

6430, rbbhf

‘voedselrijke

zoomvormende ruigten

van het laagland en van

de montane en alpiene

zones’ of ‘regionaal

belangrijk biotoop

moerasspirearuigte met

graslandkenmerken’

34 0,04 0,1 0,02 0,1

Binnen natuurgebied volgens gewestplan

rbbsf

regionaal belangrijk

biotoop moerasbos van

breedbladige wilgen

26.1 1,47 5,6 0,66 2,5

*mbb = maximale bijdragen bedrijf (kg N/ha.j)

** > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significant negatief effect)>

KL (zeer significant negatief effect)

In de vergunde situatie geldt ter hoogte van habitattype ‘9120’ een beperkte bijdrage en ter hoogte van

habitattype ‘rbbsf’ (binnen natuurgebied) een relevante bijdrage. In de gewenste situatie neemt de

bijdrage aan de kritische last inzake vermesting af en wordt er net als voor verzuring voor alle

habitattypes een verwaarloosbare bijdrage verwacht.

Een weergave van de vermestende depositie door het bedrijf is terug te vinden in Bijlage 26 (weergave

rekening houdend met depositiesnelheid ter hoogte van loofbos).

Page 116: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 116

11.4.4 Verdroging

In het hoofdstuk met betrekking tot de discipline Water (hoofdstuk 9.1.4.1) werd bepaald dat er

bronbemaling zou nodig zijn bij de aanlegfase. De invloedsstraal van de bemaling kan ingeschat worden

op 10,4 m. De gronden waarover de bemalingskegel zich uitstrekt worden omschreven als niet tot weinig

kwetsbaar voor verdroging. Gezien binnen de invloedsstraal geen kwetsbare natuurelementen gelegen

zijn, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar effect.

Uit de bepalingen van de grondwatertafeldaling van de freatische grondwaterlaag blijkt dat de

grondwatertafeldaling nergens meer dan 5 cm zal bedragen (zowel in de vergunde als in de gewenste

situatie). Bijgevolg worden geen problemen verwacht inzake verdroging.

11.4.5 Rustverstoring

Het dichtstbijgelegen habitatrichtlijngebied, “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot

Gent” is op 4,3 km ten Z van de inrichting gelegen. Tussen de inrichting en deze gebieden bevindt zich

agrarisch gebied, woongebied, woongebied met landelijk karakter, parkgebied en bufferzones. De

geluidswaarneming in het habitatrichtlijngebied zal vanwege de grote afstand tot de inrichting eerder

afkomstig zijn van eerder vermelde gebieden dan van de inrichting.

Op 150 m ten N van de inrichting ligt er een ontginningsgebied dat deel uitmaakt van de groenpool

vliegveld Lochristi-Oostakker. In het GRSP van Lochristi staat vermeld dat binnen het multifunctionele

karakter van de groenpool de aanwezige landbouw volwaardig kan verder ontwikkelen. De bestaande

landbouwactiviteiten behouden de bestemming als agrarisch gebied. Momenteel lopen de ontginningen

nog en in de toekomst zullen deze zandwinningsputten worden opgevuld. Er wordt verwacht dat de

inrichting ten opzichte van dit achtergrondgeluid geen significante rustverstoring voor avifauna zal

veroorzaken.

Wordt gekeken naar de geluidskwetsbaarheidskaart dan kan vastgesteld worden dat de inrichting gelegen

is in een zone die zeer kwetsbaar is voor geluidsverstoring. Er wordt niet verwacht dat er significante

rustverstoring voor avifauna ten gevolge van de bedrijfsactiviteiten zal optreden, ten opzichte van het

achtergrondgeluid van de nabijgelegen zandwinning. Voor de inrichting zelf is het ook van belang dat de

dieren zo weinig mogelijk gestoord worden waardoor geluid op de inrichting beperkt wordt. Tijdens de

bouw en herinrichting van de stallen kan er wel tijdelijk rustverstoring optreden, maar dit is van

voorbijgaande aard. Er is dus sprake van een tijdelijk negatief effect. Er wordt niet verwacht dat er

rustverstoring voor (avi)fauna ten gevolge van de normale bedrijfsactiviteiten zal optreden.

11.4.6 Inplanting van de windturbine

In het voorliggende project wordt er voorzien in de inplanting van één windturbine. Er wordt hierbij

geopteerd voor een turbine met een vermogen van 250 kW, een diameter van 29,5 m en 3 wieken. De

ashoogte zal variëren tussen de 40 en 50 m, de exacte hoogte is momenteel nog niet gekend. De

tiphoogte van de turbine zal dus maximaal 64,75 m bedragen.

11.4.6.1 Avifauna

Voor de impactanalyse wordt er in eerste instantie vertrokken vanuit de risicoatlas windturbines

(INBO). Deze risicoatlas verdeelt Vlaanderen in een aantal risicoklassen gaande van 0 (geen informatie

of laag risico) tot 3 (groot risico). Deze atlas dient aanzien te worden als een

beslissingsondersteunende kaart, en doet geen uitspraak over de mogelijkheid om op een bepaalde

Page 117: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 117

locaties turbines te plaatsen. Geen enkele risicoklasse zorgt automatisch voor uitsluiting van de

inplanting van turbines of geeft automatisch een positief advies voor de plaatsing ervan. De Risicoatlas

is enkel een weergave van het waar en waarom bepaalde gebieden een risico vormen voor vogels, en

dit op basis van gegevens van Vlaamse vogeltelprojecten en elementen uit de vorige vogelatlas.

Op basis van deze risicoatlas ligt de inplantingsplaats van de turbine in een zone met risicoklasse 3,

zijnde groot risico (Figuur 2).

Figuur 2 Totaalbeeld Risicoatlas vogels – windturbines (Bron: http://risicoatlas.inbo.be/signaalkaart/)

De zandwinning ten N van het bedrijf is een belangrijk pleister- en rustgebied voor verschillende

vogelsoorten. Het betreft het gebied “Oud vliegveld Lochristi”, waar regelmatig minstens 2 % van de

Vlaamse winterpopulatie Fuut aanwezig is (d.i. 46 exemplaren op basis van Everaert & Peymen, 2013).

Hierdoor werd dit pleister- en rustgebied gecategoriseerd onder klasse 3 “groot risico” (Figuur 3).

Page 118: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 118

Figuur 3 Situering projectlocatie ten opzichte van pleister- en rustgebieden watervogels en steltlopers

(Bron: http://risicoatlas.inbo.be/signaalkaart/)

In de directe omgeving van het projectgebied zijn er geen zones ingekleurd met betrekking tot

seizoenstrek of voedseltrek. Ter hoogte van de Genste kanaalzone zijn er risicozones voor slaaplaatsen

van meeuwen en slaaptrek ingekleurd. Deze overlappen echter niet met het projectgebied (Figuur 4).

Figuur 4 Situering projectlocatie ten opzichte van slaapplaatsen en gebieden voor slaaptrek (Bron:

http://risicoatlas.inbo.be/signaalkaart/)

Uit bovenstaande blijkt dat er vooral verstorende effecten verwacht kunnen worden op vogelsoorten

die in het nabij gelegen pleistergebied komen rusten.

Page 119: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 119

De zandwinningsputten worden vooral als rustgebied gebruikt door diverse soorten ganzen, eenden en

steltlopers waaronder Scholekster, Kievit en Kluut. Ook meeuwen zoals Kokmeeuw, Zilvermeeuw en

mantelmeeuwen maken gebruik van het gebied om te rusten. Verder is er ook nog een kolonie

Oeverzwaluwen gevestigd.

Diverse studies tonen aan dat windturbines verstoring kunnen veroorzaken bij foeragerende en rustende

vogels. Deze verstoring is vaak verschillend naargelang de soort, en hangt in sterke mate af van de

locatie. Drewitt & Langston (2006), geven net als andere auteurs (Everaert & Peymen, 2013; Hökter et

al., 2006; Hötker, 2006; Winkelman, 2008) aan dat er maar weinig studies beschikbaar zijn die volgens

een juiste methodiek (voor en na inplanting turbines, controle-site), en over een voldoende lange

periode uitgevoerd werden om tot sluitende conclusies te komen. Beschikbare gegevens uit de literatuur

(o.a. verstoringsafstanden) dienen daardoor met de nodige voorzichtigheid gehanteerd te worden, het

voorzorgsprincipe in gedachten houdend.

In een vergelijkende studie uitgevoerd door Hötker et al. (2006) en verder uitgewerkt in Hötker (2006)

werd er nagegaan in welke mate vogels in en buiten het broedseizoen verstoord worden door de

aanwezigheid van windturbines. Deze auteurs konden een mogelijke negatieve impact tijdens het

broedseizoen niet duidelijk verifiëren. Er zijn wel indicaties van negatieve effecten (meer studies met

een negatief effect) op soorten zoals Kwartel, Paapje, Vink, Kneu, Kievit, Scholekster en Geelgors. In

relatief weinig studies is er sprake van negatieve effecten bij Merel, Bosrietzanger, kraaiachtigen, Fitis,

Pimpelmees, Tjiftjaf en Wilde eend en diverse andere zangvogels.

Studies die uitgevoerd werden op vogels buiten het broedseizoen schetsen een ander beeld. Hieruit bleek

dat vooral niet-broedende watervogels zoals zwanen, ganzen, eenden en steltlopers een verstorend

effect ondervinden. Voor de zangvogelsoorten en kraaiachtigen werden er, net zoals in het broedseizoen,

doorgaans weinig tot geen verstorende effecten aangetroffen (Everaert, 2008; Hötker et al., 2006;

Hötker, 2006).

In Everaert & Peymen (2013) worden de afstanden in broedgebieden, waar er verstoring (mogelijks

significante aantalsreductie) kan optreden als volgt samengevat:

Worden de verstoringsafstanden buiten het broedseizoen in beschouwing genomen, dan blijkt dat deze

globaal gezien hoger zijn (zie ook hoger). Ganzen, eenden en steltlopers, vogels van open gebieden,

vermeden turbines tot op 500 m, en in uitzonderlijke gevallen zelfs tot 600 – 800 m. Daartegenover staat

dat andere soorten waaronder Buizerd en Torenvalk, Scholekster, meeuwen, spreeuwen en kraaien

buiten het broedseizoen de turbines veel dichter benaderden (tot op minder dan 100 m), met een

verhoogde aanvaringskans tot gevolg (Hötker, 2006). Kleine zangvogels blijken buiten het broedseizoen

doorgaans ook minder storingsgevoelig te zijn (Winkelman et al., 2008). Everaert & Peymen (2013) vatten

deze afstanden als volgt samen:

Page 120: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 120

Zoals uit bovenstaande tabel blijkt zijn vooral eenden, ganzen en steltlopers zeer gevoelig aan

verstoring door windturbines. Indien men kijkt naar de verstoringsafstand voor Kievit buiten het

broedseizoen, een zeer gevoelige soort die voorkomt binnen het gebied, dan kan er verstoring

optreden tussen de 270 – 660 m (gemiddelde – worst-case). Tijdens het broedseizoen zijn deze

afstanden kleiner, en kunnen er effecten optreden binnen de 210 – 390 m (gemiddelde – worst-case)

van de turbine. Winkelman et al. (2008) geeft voor Fuut, buiten het broedseizoen, een maximale

verstoringsafstand van 250 m op. Gezien het belang van de zandwinning als pleistergebied werden de

verstoringsafstanden buiten het broedseizoen op kaart uitgezet (Bijlage 27), dit betreft tevens een

worst-case benadering aangezien er dan meer verstoring optreedt dan binnen het broedseizoen. Op

basis van deze bijlage kan gesteld worden dat de inplanting van de turbine een verstorende invloed zal

hebben ter hoogte van het nabije pleistergebied. Als kanttekening bij deze verstoring kan wel nog

aangehaald worden dat er ter hoogte van de zandwinningsputten momenteel ook nog andere

activiteiten plaatsvinden (zandwinning of opvulling van de putten), die ook als verstorend ervaren

kunnen worden door de aanwezige avifauna. Deze activiteiten gebeuren momenteel enkel ter hoogte

van de zuidzijde van de putten, waardoor er in de noordhelft nog steeds voldoende ongestoorde

rustgelegenheid aanwezig is.

Gewenning, waarbij de vogels zich in de loop van de tijd zouden aanpassen aan de aanwezigheid van de

turbines en waarbij de verstoringsafstanden zouden afnemen, kan niet uitgesloten worden maar is naar

alle waarschijnlijkheid geen wijdverspreid of sterk fenomeen (Hötker et al., 2006; Winkelman et al.,

2008).

Daarnaast valt het echter ook niet uit te sluiten dat er slachtoffers zullen vallen door aanvaringen met

de turbines. Aangezien er geen onderzoek uitgevoerd werd naar de exacte vliegbewegingen binnen het

projectgebied, kan dit niet becijferd worden. Kleine zangvogels vliegen doorgaans op vlieghoogtes van 0 –

50 m (Everaert et al., 2011) en dus in het voorliggend geval binnen het bereik van de wieken (vrije

hoogte boven maaiveld 25 - 35 m, afhankelijk van uiteindelijke ashoogte). Daartegenover staat wel dat

de meeste soorten een uitwijkend gedrag vertonen in de buurt van windturbines, en daardoor om ze

heen vliegen. Als totale uitwijkingspercentages kunnen 99,2 – 99,8 % voor ganzen en zwanen (worst-case

– gemiddelde) en van 98,6 - 99,2 % (worst-case – gemiddelde) voor de andere soortgroepen (meeuwen,

zangvogels, roofvogels, eenden,…) gehanteerd worden (Everaert J., persoonlijke communicatie 2015).

Onder totale uitwijking wordt in dit geval verstaan: de combinatie van macro-uitwijking (vogels die het

volledige windpark zullen ontwijken) en micro-uitwijking (vogels die de turbines binnen het windpark

ontwijken). Deze vastgestelde uitwijkingspercentages van het aandeel vogels dat een windpark ontwijkt,

tonen echter vaak grote variaties die afhankelijk zijn van de soortgroep, afstand tot waar verstoring

optreedt, vliegrichting, e.d. (Everaert & Peymen, 2013).Gezien het in voorliggende geval slechts om één

Page 121: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 121

windturbine gaat, en de meeste soorten een uitwijkend gedrag vertonen, zou kan men veronderstellen

dat het aantal slachtoffers nog relatief beperkt zal blijven.

11.4.6.2 Vleermuizen

Alle in Vlaanderen voorkomende vleermuissoorten zijn wettelijk beschermd, alle soorten zijn

opgenomen op Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal daarvan ook op Bijlage II van dezelfde

richtlijn.

Het plaatsen van windturbines kan eveneens een negatieve impact hebben op vleermuizen, dit door

aanvaringen met de turbines of door barotrauma (wisselende luchtdrukken rondom de wieken van de

turbines zorgen er voor dat er fatale schade in de longen optreedt). Bij lage windsnelheden vliegen

insecten en de vleermuizen die daarop jagen op hogere hoogtes waardoor het aanvaringsrisico met de

wieken van turbines kan verhogen.

Everaert J. (2011) geeft het risico voor aanvaring met turbines weer voor de in Vlaanderen

voorkomende soorten:

Tabel 58 Aanvaringsrisico voor de in Vlaanderen voorkomende vleermuissoorten

Page 122: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 122

Op basis van bovenstaande tabel kan gesteld worden dat rekening houdend met een maximale ashoogte

van 50 m (tiphoogte 64,75 m) alle voorkomende vleermuissoorten tot de mogelijke

aanvaringsslachtoffers behoren (alle soorten vliegen op hoogtes lager dan 50 m).

Gezien de zandwinningsput ten N van het bedrijf grotendeels niet toegankelijk is, zijn het aantal

vleermuiswaarnemingen er ook zeer beperkt. Dit wil niet zeggen dat het gebied niet interessant is voor

vleermuizen, enkel dat het nog niet goed onderzocht werd. Waterrijke gebieden, zoals de

zandwinningsputten, vormen immers een ideaal jachtgebied door de aanwezigheid van hoge

concentraties insecten (mugjes, vliegjes, libellen,…). Deze jachtgebieden kunnen 100-en meters tot

enkele kilometers van de verblijfplaats gelegen zijn. De vliegroute naar het jachtgebied verloopt vaak

via vaste vliegroutes, waarbij er dikwijls gebruik gemaakt wordt van lineaire landschapselementen

zoals bomenrijen en hagen. Deze kleine landschapselementen bieden eveneens jachtgelegenheid, en

worden vaak als oriëntatiepunt gebruikt.

Ter hoogte van de zandwinningsputten werd er reeds Rosse vleermuis, Watervleermuis,

grootoorvleermuis en Gewone dwergvleermuis waargenomen. Gezien er in de buurt kolonies van

Laatvliegers gekend zijn (o.a. basiliek Oostakker) is het aannemelijk dat deze soort ook hier komt

jagen. In de ruime omgeving zijn er verder verschillende overwinteringsverblijfplaasten voor

vleermuizen aanwezig (o.a. de bunkerlinie Hollandstellung en diverse private ijskelders). Vleermuizen

migreren tussen hun zomer- en winterverblijfplaatsen, maar over de gebruikte migratieroutes is er

echter weinig informatie beschikbaar (Everaert et al., 2011). Daarnaast zijn er ook een aantal lange

afstandstrekkers, waaronder de Ruige dwergvleermuis. Er zijn dan wel geen waarnemingen van de

soort ter hoogte van het projectgebied, maar gezien ze in het voorjaar en het najaar werd vastgesteld

in de ruime omgeving, is het niet onwaarschijnlijk dat ze daar ook voorkomt / doortrekt.

In welke mate het projectgebied als aanvliegroute naar de zandwinningsputten gebruikt wordt, kan

zonder onderzoek niet met zekerheid vastgesteld worden. Het staat echter wel vast dat de putten een

belangrijke rol kunnen uitoefenen als foerageergebied voor vleermuizen. Rodriques et al. (2014) raden

bufferzones van 200 m aan rondom wetlands, waterlichamen en waterlopen (Bijlage 27). Gezien

vleermuizen doorgaans maar één jong per jaar kunnen grootbrengen, kunnen slachtoffers een

aanzienlijke impact hebben op de (lokale) populatie.

11.4.6.3 Conclusie

Gezien de nabijheid van het pleistergebied, en de te respecten verstoringsafstanden,is er sprake van

een mogelijk effect. Fuut, waarvoor het gebied in eerste instantie als pleistergebied aangeduid werd,

is bovendien een gevoelige soort volgens de criteria opgenomen in Everaert & Peymen (2013). Er

werden dan wel geen Gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen opgenomen voor deze soort, maar op

Vlaamse schaal vertoont deze soort een matig dalende trend wat betreft het aantal overwinterende

vogels (Devos & Onkelinx, 2013). Aanvaringen van vogels met de turbine zijn niet uit te sluiten, maar

dit kan niet becijferd worden. Gezien het slechts één turbine betreft en de meeste soorten

uitwijkingsgedrag vertonen, wordt verwacht dat het aantal slachtofferst beperkt zal zijn.

Voor vleermuizen is er sprake van een potentieel risico op aanvaringen, gezien de nabijheid van de

waterpartijen die fungeren als foerageergebied voor vleermuizen. Zonder een effectieve terreinstudie,

waarbij er nagegaan wordt welke soorten in welke mate gebruik maken van het projectgebied, kan er

hierover geen uitspraak gedaan worden.

Page 123: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 123

11.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 10.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline fauna en flora. De effectbeoordeling wordt nog eens samengevat in Tabel

59.

Tabel 59 Samenvatting effecten voor de discipline fauna en flora

deelaspect onderdeel effectbeoordeling

direct ecotoopverlies

permanent of tijdelijk

verwaarloosbaar effect

verzurende depositie

buiten habitatrichtlijngebied H*: matig negatief effect

G*: verwaarloosbaar effect

binnen natuurgebied volgens gewestplan H*: matig negatief effect

G*: verwaarloosbaar effect

vermestende

depositie

buiten habitatrichtlijngebied H*: matig negatief effect

G*: verwaarloosbaar effect

binnen natuurgebied volgens gewestplan H*: matig negatief effect

G*: verwaarloosbaar effect

verdroging

door bemaling en/of grondwaterwinning geen of verwaarloosbaar effect

rustverstoring verwaarloosbaar effect, tijdelijk negatief

effect

inplanting

windturbine

avi-fauna

vleermuizen

verstoring: mogelijk effect

mortaliteit: mogelijk effect

* H = vergunde situatie; G = gewenste situatie

11.6 Milderende maatregelen

11.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Hierbij moet voornamelijk gedacht worden aan maatregelen die verhinderen dat ammoniak uit de stallen

in de omgevingslucht vrijgesteld wordt. In de vergunde situatie wordt reeds een chemische luchtwasser

gebruikt op stal 4. In de gewenste situatie wordt gebruik gemaakt van 2 biologische wassers waardoor

alle uitgestoten lucht langs via een biologische wasser zal nabehandeld worden. Deze wassers reduceren

de ammoniakemissie met 70 %. In dit scenario wordt in het studiegebied een verwaarloosbaar effect

verwacht inzake verzuring en vermesting dus zijn er geen bijkomend te nemen maatregelen nodig.

11.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Met betrekking tot het gebruik van het projectgebied door vleermuizen werd er geen specifiek

vooronderzoek uitgevoerd. Gezien er geen specifieke gegevens beschikbaar zijn over het gebruik van

het projectgebied door vleermuizen, en rekening houdend met de nabijheid van een voor vleermuizen

aantrekkelijk foerageergebied is het aangewezen dat er, vanuit het voorzorgsbeginsel, milderende

Page 124: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 124

maatregelen genomen worden m.b.t. werkingsmodaliteiten van de windturbine. De kans op aanvaring

met vleermuizen is het grootst tijdens trekperiodes (voor- en najaar) en tijdens warme avonden met

weinig tot lichte wind. Om de kans op aanvaring met vleermuizen maximaal te beperken dient de

turbine in deze periodes stilgelegd te worden. Dit houdt in dat de turbine stilgelegd dient te worden

van begin maart tot eind november, en dit van zondsondergang tot zonsopgang. Dit kan zowel manueel

gebeuren, maar dient bij voorkeur te gebeuren aan de hand van een tijdsklok.

Indien er uit een later terreinonderzoek blijkt dat de vleermuisactiviteit ter hoogte van de

inplantingsplaats van de turbine nagenoeg nihil is, dan komen deze maatregeleen te vervallen.

Voor de overige aspecten wordt het niet nodig geacht om bijkomende milderende maatregelen voor te

stellen.

Page 125: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 125

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

12.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer weidse

zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf kan deze een sterke impact hebben

op de omgeving. Een drietal effectgroepen kunnen afgelijnd worden vanuit het richtlijnenboek

“landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie” (Schute et al., 2006):

het landschap als relatiesysteem;

erfgoedaspecten;

perceptieve aspecten.

De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, foto’s van de

omgeving (zicht naar de inrichting en van de inrichting weg vanuit de verschillende relevante richtingen),

de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele Landschappen in

Vlaanderen (Antrop et al., 2002), … Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst.

Tevens wordt dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen... typerend

voor de bedrijfsomgeving. De voornaamste gegevensbronnen die hiervoor gebruikt worden, zijn:

Eigen terreinwaarnemingen + foto’s;

Lijst van beschermde monumenten en landschappen;

Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen);

Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop et al., 2002);

Centraal Archeologische Inventaris;

Topografische kaart.

Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap ‘Straatdorpengebied van Lokeren’ (code 211060,

Antrop et al., 2002). Dit gebied wordt gekenmerkt door een vrij vlak landbouwgebied met een dicht

verstedelijkt weefsel (wegen, lintbebouwing). Het vlak landschap bestaat uit sterk versnipperde ruimten

met een beperkt aantal smalle en verre doorkijken.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal

wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele

landschap, namelijk:

Vrijwaren resten van open ruime – behoud en herwaardering van de kernen van de belangrijke

oorspronkelijke straat- en driedorpen;

Herstel biocorridors die verankerd kunnen worden op de talrijke kasteelparken in de Gentse

banlieu en op de waterlopen;

Concentratie in beperkte oppervlakte van nieuwe bewoning en agro- en bio-iindustriële

bedrijven.

Met zijn aanduiding van de verschillende relictzones kan de landschapsatlas beschouwd worden als een

landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten

gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient

hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er

vroeger was.

Page 126: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 126

Bijlage 8 toont de elementen van de landschapsatlas in de omgeving van de inrichting. Het

dichtstbijzijnde onderdeel van de landschapsatlas is gelegen op 500 m ten oosten van het bedrijf. Het

betreft het puntrelict ‘Duiventoren en omgeving’. Ten NW vindt men de puntrelicten ‘Wispelaeregoed’

en ‘Magergoed’ op ongeveer 1,4 km en het puntrelict ‘Hoeve Lichtelare’ op ongeveer 1,5 km ten ZO van

de inrichting.

Daarnaast bevinden zich in de ruime omgeving van de inrichting ook nog enkele gebouwen die op de lijst

van bouwkundig erfgoed opgenomen zijn, nl. Hoevegebouwen op 300 m ten ZW, Hoeve losse

bestanddelen op 480 m ten ZW, Hoeve op 570 m ten NW, Hoeve met duiventoren op 580 m ten W ,

Bloemistenville in Nieuwe Zakelijkheid op 730 m ten ZW, Dorpswoning op 850 m ten Z en Villa Johanna

op 950 m ten ZW. De ligging van deze gebouwen is terug te vinden in Bijlage 7.

12.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van het project). Het wordt daarna

lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond het project te vatten. Die wordt bepaald

door de afstand van waarop het project als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar

is. Mocht deze zone kleiner zijn dan de invloedssfeer voor andere disciplines zoals bodem en water, dan

wordt het studiegebied verder uitgebreid om ook deze invloedssferen te omvatten. Tenslotte wordt het

uitgebreid totdat alle landschappelijke structuren die gedeeltelijk binnen de effectenzone vallen,

volledig in het studiegebied opgenomen zijn. In praktijk wordt meestal een straal van 1 km beschouwd.

Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens

worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de

nabijheid van de projectlocatie beschreven (± 1 km). Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan

aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde. Moest blijken dat deze

straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten)

onderzocht worden. De visuele waarnemingsaspecten, waaronder het uitzicht van de inrichting alsook de

waarneming van de inrichting vanuit nabijgelegen woningen, worden mee opgenomen in de

effectbeschrijving. Verder wordt eveneens indien relevant aandacht besteed aan het bouwkundig erfgoed

en archeologie.

12.3 Methodiek en significantiekader

De impact die een intensief veeteeltbedrijf heeft op het landschap is niet kwantitatief in te schatten.

Effectvoorspelling dient bijgevolg kwalitatief te gebeuren.

12.3.1 Het landschap als relatiesysteem

Er zal worden nagegaan of het project relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Hierbij

wordt zowel rekening gehouden met zowel de horizontale als verticale relaties. Dergelijke impact zal

voornamelijk een rol spelen bij de inplanting van een nieuwe inrichting.

12.3.2 Erfgoedaspecten

Hierbij wordt onderzocht of het project aanleiding geeft tot een verlies van erfgoedwaarde. Er dient

rekening gehouden te worden met drie soorten ‘erfgoedwaarden’:

landschap;

bouwkundig erfgoed;

Page 127: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 127

archeologie.

Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het

bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. Onder landschap worden de beschermde landschappen,

beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en

dorpsgezichten gerekend. Als archeologisch erfgoed worden alle overblijfselen, voorwerpen en andere

sporen van de mens uit het verleden beschouwd. Voorts worden de ankerplaatsen vermeld.

Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen en voor archeologische erfgoed verborgen

erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles, …) impliceert het inschatten van het

mogelijk waardeverlies.

12.3.3 Perceptieve aspecten

Het wijzigen van de visuele kenmerken van zijn omgeving is evenwel de belangrijkste effectgroep binnen

de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

Het is belangrijk om na te gaan in welke mate de inrichting een invloed zal hebben op zijn omgeving. De

impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s...) op het landschap kan immers

groot zijn, aangezien het platteland niet alleen door land- en tuinbouwers wordt gebruikt, maar ook door

plattelandsbewoners en recreanten. Hierbij is een goede integratie van de landbouwconstructies ten

zeerste aangewezen, rekening houdend met een goede ruimtelijke bundeling, aangepaste

volumewerking, vormgeving, materiaalgebruik en kleurstelling van de bedrijfsgebouwen en een integraal

landschapsplan met streekeigen beplantingen.

12.3.4 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Tabel 60 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving beoordelingskader

het landschap als

relatiesysteem

inschatting van

effecten

veroorzaakt door

aanwezigheid stallen

(bedrijf)

negatief effect: grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of

beschermde entiteit

matig negatief effect: matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

en/of beschermde entiteit

gering negatief effect: geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde

en/of beschermde entiteit

geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring landschappelijke

erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit

erfgoedaspecten

bouwkundig erfgoed

negatief effect: aantasting bouwkundig erfgoed

geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting bouwkundig erfgoed

archeologie

negatief effect: grondwerkzaamheden t.h.v. gekende archeologische site

matig negatief effect: grondwerkzaamheden of werkzaamheden t.h.v.

gekende historische elementen

gering negatief effect: grondwerkzaamheden beperkt in omvang en in

diepte

geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwerkzaamheden of

grondwerkzaamheden t.h.v. reeds verstoorde bodemzones

perceptieve aspecten inschatting effect

groenscherm

negatief effect: geen groenscherm

matig negatief effect: gedeeltelijk groenscherm (< 50 %)

gering negatief effect: gedeeltelijk groenscherm (≥ 50 %)

geen of verwaarloosbaar effect: volledig groenscherm

Page 128: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 128

deelaspect omschrijving beoordelingskader

gering negatief effect: groenscherm bestaande uit niet-streekeigen

beplanting

geen of verwaarloosbaar effect: groenscherm bestaande uit streekeigen

beplanting

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem

Aangezien de uitbreiding van de dubbele stal gebouwd zal worden op de plaats van een bestaande stal,

zal de inrichting slechts een beperkt (bijkomend) effect uitoefenen op het traditonele landschap. Er zal

aldus weinig verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarde en/of de beschermde entiteiten optreden

door de uitbreiding van de inrichting.

Het landschap rondom het bedrijf wordt enerzijds bepaald door de zandwinning (ten noorden van het

bedrijf) en anderszijds door andere veeteelt-, landbouw- of tuinbouwbedrijven, afgewisseld met

bomenrijen. In voorliggende project wordt tevens een windmolen voorzien met een ashoogte van

ongeveer 40 m – 50 m. In de omgeving van het bedrijf komen reeds een tweetal windmolens voor,

waarbij de ashoogte een 150-tal meter bedraagt. De impact van de bedrijfseigen windmolen op het

landschap wordt dus ook eerder als beperkt beschouwd. Er wordt uitgegaan van een gering negatief

effect.

12.4.2 Erfgoedaspecten

12.4.2.1 Bouwkundig erfgoed

In de ruime omgeving van de inrichting (binnen een straal van 1 km vanuit het bedrijfscentrum) bevinden

zich 7 elementen die op de lijst van bouwkundig erfgoed zijn opgenomen. Het dichtstbijzijnde bevindt

zich op 300 m ten ZW. Het betreft hier de ‘Hoevegebouwen’. Verder bevinden ook de ‘Hoeve losse

bestanddelen’, ‘Hoeve’, ‘Hoeve met duiventoren’, ‘Bloemistenville in Nieuwe Zakelijkheid’,

‘Dorpswoning’ en ‘Villa Johanna’ binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf. Gezien de minimale

afstand van 300 m tot een van deze elementen, zal het project hierop geen enkele invloed uitoefenen.

12.4.2.2 Archeologie

De uitbreiding van de dubbele stal zal grotendeels gebouwd worden op de plaats van een bestaande stal.

De kans op archeologische vondsten is bijgevolg eerder beperkt. In Lochristi is geen concreet

archeologisch erfgoed gekend. Echter, het gekende archeologisch erfgoed is slechts een fractie van het

bestaande archeologisch erfgoed. Het ongekende erfgoed is vele malen groter. Opdat geen archeologisch

erfgoed verloren zou gaan, biedt het archeologiedecreet en bijhorende uitvoeringsbesluiten enige

garantie. Het melden van archeologische vondsten is namelijk verplicht via artikel 8 van het decreet

houdende de bescherming van het archeologisch patrimonium. Dit artikel bepaalt dat archeologische

vondsten moeten gemeld worden binnen de drie dagen nadat ze zijn aangetroffen; en dat ze tot 10

dagen na het vinden moeten bewaard, beschermd en toegankelijk gesteld worden voor onderzoek.

Archeologische vondsten dienen gemeld te worden bij het agentschap Onroerend Erfgoed. Bij het

indienen van de bouwvergunningsaanvraag zal er afhankelijk van de grootte en de impact van de

Page 129: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 129

geplande werken geoordeeld worden door het agentschap Onroerend erfgoed of een archeologisch

vooronderzoek al dan niet noodzakelijk is.

12.4.3 Perceptieve aspecten

Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een invloed heeft en zal hebben op zijn

omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s...) op het landschap

kan immers groot zijn. De locatie van de inrichting in zijn ruimere omgeving wordt geïllustreerd aan de

hand van foto’s (Bijlage 9).

In de vergunde situatie staan alle stallen van het bedrijf vrij geordend opgesteld. In voorliggend project

zal één stal afgebroken worden en wordt een bestaande dubbele stal uitgebreid op de locatie van de

afgebroken stal. Deze uitbreiding zal perfect aansluiten op de bestaande stallen. Ook zijn er recent een

100-tal populieren aangeplant ten zuiden van het bedrijf.

De nieuwe constructies zullen gebouwd worden volgens een aantal tips zoals beschreven in de brochure

‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006):

streven naar gesloten, compact geheel: een bestaande dubbele stal zal worden uitgebreid op de

locatie van een stal die afgebroken wordt. Deze uitbreiding zal perfect aansluiten op de

bestaande stallen.

geordende plaatsing van de gebouwen: dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp.

Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de gebouwen op de

inrichting. De uitbreiding zal perfect aansluiten op de bestaande dubbele stal.

torensilo’s binnen bebouwing houden: alle voedersilo’s zullen naast de voederkeuken geplaatst

worden, zodanig dat ze goed bereikbaar zijn bij het leveren van voeder. De silo’s zijn in het

midden van het bedrijf geplaatst.

Naast de inplantingsplaats kunnen ook de vormgeving en materialen van de gebouwen een voorname rol

spelen in het visuele aspect. Op de inrichting worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt:

gelijke dakhelling gebruiken: de nieuwe stal zal een gelijke dakhelling hebben;

gebruik van dezelfde materialen en kleurendonkere dakstructuur: de nieuwe stal zal met

dezelfde kleuren en materialen gebouwd worden;

donkere dakstructuur: de daken zullen bestaan uit donkere panelen;

neutraal kleurgebruik torensilo’s: de silo’s hebben een neutrale kleur;

versieringen vermijden: de uitbreiding zal strak en zonder onnodige versieringen uitgevoerd

worden.

Doordat de inrichting verder uitgebreid wordt met bovenstaande tips indachtig, en het recent geplaatste

groenscherm verder zal ontwikkelen, zal de inrichting goed geïntegreerd zijn in het landschap.

12.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 11.6 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. De effecten worden nog

eens kort samengevat in Tabel 61.

Tabel 61 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

het landschap als relatiesysteem inschatting van effecten veroorzaakt door

aanwezigheid stallen (bedrijf)

gering negatief effect

Page 130: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 130

deelaspect omschrijving effectbeoordeling

erfgoedaspecten

bouwkundig erfgoed geen of verwaarloosbaar effect

archeologie

geen of verwaarloosbaar effect

perceptieve aspecten inschatting effect groenscherm geen of verwaarloosbaar effect

12.6 Milderende maatregelen

12.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

Eenmaal het recent geplaatste groenscherm uitgegroeid is, zal er een goede integratie zijn van het

bedrijf en zal de visuele hinder beperkt worden. Dit groenscherm dient goed onderhouden te worden en

indien nodig dienen afgestorven delen opnieuw aangeplant te worden.

12.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Er worden voorts geen te nemen maatregelen voorgesteld.

Page 131: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 131

13 Discipline mens

13.1 Problematiek, toelichting gegevensgebruik en beschrijving referentie-

situatie

Landbouwbedrijven oefenen een grote invloed uit op hun omgeving. Dit kan leiden tot hinder voor de

omwonenden, zoals stofhinder, geluidshinder en transport.

Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto, …), terreinbezoek en algemeen bekomen

informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt het

bedrijf beschreven in de omgeving waarbij rekening gehouden wordt met de woonfunctie, recreatie,

landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie. De voornaamste

gegevensbronnen die hiervoor gebruikt zullen worden zijn:

Eigen terreinbezoek + informatie opgevraagd bij de gemeente en milieudienst;

Gewestplan;

Wegenatlas;

Orthofoto;

Topografische kaart.

Inzake de referentiesituatie dient voornamelijk de ligging van het bedrijf ten opzichte van zijn omgeving

te worden beschreven: volgens het gewestplan is het bedrijf volledig gelegen in agrarisch gebied. De

omgeving van het landbouwbedrijf wordt deels gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik,

voornamelijk akkers en weilanden. Het dichtste woongebied (met landelijk karakter) bevindt zich op 340

m ten Z van de inrichting. Op 370 m ten W van de inrichting ligt er een natuurgebied en op 600 m een

gebied voor natuureducatieve infrastructuur. Op 490 m ten O bevindt zich een gebied voor

gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut waarop een crematorium is gevestigd. Op 150 m ten N van

het bedrijf is er een zandwinningsgebied. Op 1 km ten W van de inrichting bevindt zich een

industriegebied. De verkeersbewegingen gerelateerd aan activiteiten op de inrichting zelf zullen in detail

bij de effectbespreking besproken worden.

13.2 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt.

Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich

echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving (circa 1

km) worden beschreven (meest nabijgelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen,

landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

13.3 Methodiek en significantiekader

De discipline mens is meer een integrerende discipline. Omdat de effecten inzake geluidshinder,

stofhinder en geurhinder al in de andere disciplines besproken worden, worden hier enkel de

belangrijkste resultaten herhaald. De geluidshinder inzake leveren en lossen van goederen wordt in de

discipline geluid en trillingen (hoofdstuk 10) onderzocht. Stof- en geurhinder werden reeds in de

discipline lucht beschreven (hoofdstuk 7).

Page 132: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 132

In deze discipline zullen wel eventuele klachten, die ooit tegen het bedrijf geuit zijn, besproken worden.

Bij eventuele klachtenhistoriek, zal vermeld worden welke maatregelen er eventueel in het verleden

getroffen zijn om deze op te lossen of te voorkomen. Deze historiek wordt opgevraagd bij het

gemeentebestuur en eventueel bij milieu-inspectie. Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal

ingezoomd worden op de verkeershinder.

De belangrijkste transporten op een landbouwbedrijf worden veroorzaakt door:

aan en afvoer dieren;

aanvoer grondstoffen;

afvoer eindproducten;

afvoer afvalstoffen (mest, kadavers...).

Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is

in het productieproces van het bedrijf. Hierbij wordt ook vermeld welk type transport er per vracht

wordt gebruikt en wanneer deze transporten voorkomen.

De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en

afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op de afstand tussen het

bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de

weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg,

gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.) vermeld.

Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de

inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen,

…), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen

bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de

voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de

verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder

de loep genomen.

Tabel 62 Significantiekader voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie gemeente

negatief effect: gegronde klachten met betrekking tot hinder

verwaarloosbaar effect: geen of ongegronde klachten met betrekking tot

hinder

transport verkeerssituatie (tot eerste

grote weg)

negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste wegen en

doorheen gevoelig gebied (woongebied...)

matig negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste

wegen en niet doorheen gevoelig gebied

gering negatief effect: transporten op grote wegen en doorheen gevoelig

gebied

geen of verwaarloosbaar effect: transporten op grote wegen en niet

doorheen gevoelig gebied

geluidshinder zie discipline geluid

geurhinder zie discipline lucht

stofhinder zie discipline lucht

Page 133: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 133

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten

13.4.1 Klachtenregistratie

Navraag bij de milieu-inspectie van Oost-Vlaanderen leert ons dat de laatste ingediende klacht dateert

van 2009. Deze klacht werd geuit door een buurtbewoner en hield verband met geurhinder.

Naar aanleiding van de geurproblematiek werden vanaf juli t.e.m. begin oktober 2010, in opdracht van

M+ pigs en met ondersteuning van PRG Odournet nv, door de omwonenden dagelijks geurwaarnemingen

bijgehouden onder vorm van een geurdagboek. Er namen 17 deelnemers actief mee aan het

geurdagboek. In totaal werden door de deelnemers 1.470 waarnemingen uitgevoerd. De metingen

werden goed verspreid over de dag en de verschillende maanden.

Het grootste deel van de geurwaarnemingen waarbij M+ pigs als bron wordt aangeduid, wordt ervaren

als zijnde niet hinderlijk (24 %) en een beetje hinderlijk (37 %). 27 % van de geurwaarnemingen van M+

pigs wordt als hinderlijk ervaren en 12 % als erg hinderlijk. Voor 14 van de 17 deelnemers werd een

laag meldingspercentage en een lage stankhinderindex berekend. Voor een 10-tal personen waren deze

waarden zelfs nul. Voor 2 personen werd een meldingspercentage van ongeveer 30 % berekend en een

stankhinderindex van ongeveer 20 %.

Uit een koppeling van de geurwaarnemingen en de genoteerde handelingen op het bedrijf, die

mogelijks voor geur zorgen, werd indicatief afgeleid dat het reinigen van de opfokafdelingen en

kraamafdeling, alsook het aflaten van mest in de biggenafdeling mogelijks een rol zou spelen bij de

geurwaarnemingen.

In de afgelopen jaren werd er 3 à 4 maal per jaar een burenraad en/of infoavond georganiseerd. Deze

adviesraad bestaat uit afgevaardigden van de burenraad, de raad van bestuur van Mouton en experten.

De raad heeft een beslissingsrecht over allerlei aanvragen (milieu, bouw…) die het bedrijf in de

toekomst zal stellen. Zij beslissen in consensus, dat wil zeggen dat de buren steeds akkoord moeten

gaan. Op het einde van een infovergadering op 24/06/2015 vroeg M+ pigs een indicatieve stemming om

te weten of de buren akkoord konden gaan met het opstarten van een milieueffectenrapport (MER) en

zo ook met een aanvraag voor de bouw van de vernieuwde installaties en de windmolen. M+ pigs

stemde in om de rapporten en aanvragen te laten bekijken en te laten evalueren door de burenraad,

voor ze worden ingediend.

De overgrote meerderheid van de buren verklaarde zich akkoord dat M+ pigs zou beginnen met het MER

en de noodzakelijke aanvragen. Op deze manier gaven de buren ook het akkoord en vertrouwen dat de

afgevaardigden van de burenraad de ganse procedure verder zou opvolgen. Er bleven wel enkele

kritische en verontruste stemmen over de geplande windmolen, die ongewenste bijkomende

geluidshinder zou blijven veroorzaken.

Door de nauwe samenwerking met de buurtbewoners zijn er sinds 2009 geen klachten meer ingediend

inzake geur, stof of geluid bij de milieu-inspectie. Ook bij de milieudienst van Lochristi werden er geen

klachten ingediend.

Door de wijziging en uitbreiding van het bedrijf zal het totaal aantal door geur gehinderde woningen

dalen, op één woning na die een bijkomend gering negatief effect zal ondervinden in laag geurgevoelig

gebied. Verder zal de geurconcentratie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen afnemen bij de

wijziging en uitbreiding van het bedrijf. Er is bijgevolg sprake van een gering negatief effect.

Ook werd er in 2015 reeds een geluidsstudie uitgevoerd naar de impact van het geluid na inplanting van

2 windmolens op het bedrijf. Hieruit blijkt dat er in normale omstandigheden in alle

beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden voor geluid, bijgevolg dat een sanering niet

noodzakelijk is. Later werd deze studie aangepast naar de inplanting van één windmolen en de

Page 134: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 134

plaatsing van een mestverwerkingsintallatie en luchtwassysteem (m.a.w. de gewenste situatie die hier

besproken wordt). Uit deze aangepaste studie werd geconcludeerd dat ook in deze situatie voldaan

wordt aan de grenswaarden voor geluid.

13.4.2 Verkeershinder

Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens.

Het bedrijf is nabij de uitrit van de R4 gelegen. Hierdoor passeert het verkeer maximaal langs goed

uitgeruste wegen en is de hinder te verwachten van transporten minimaal. De transportroute wordt

weergeven op Bijlage 3. Voor transport op lange afstand wordt gebruik gemaakt van de Smalle Heerweg

en de Drieselstraat (lokale wegen), waarna men uitkomt aan de oprit van de R4 (ring). Van hieruit bereikt

men gemakkelijk E17 (autosnelweg). Deze route loopt langs grotendeels in agrarisch gebied, en voor een

kleine afstand op de grens van agrarisch gebied en woongebied met landelijk karakter van Smalle

Heerweg. De route doorkruist geen verbindingswegen tussen twee fietsknooppunten.

Tabel 63 geeft een inschatting van de jaarlijkse transportbewegingen die noodzakelijk zullen zijn ten

behoeve van het bedrijf. De transporten in de vergunde situatie werden ingeschat op basis van gegevens

verkregen door de exploitant en opgenomen in de geluidsstudie. De transporten in de gewenste situatie

werden ingeschat op basis van de vergunde situatie en de gevraagde uitbreiding. Hierbij wordt rekening

gehouden dat voor sommige transporten grotere hoeveelheden per keer zullen aangevoerd/afgevoerd

worden, waardoor het aantal vrachten slechts beperkt zal stijgen.

Tabel 63 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

vergunde situatie gewenste situatie

aanvoer fokmateriaal 3 per jaar 3 per jaar

aanvoer voeder 780 per jaar 858 per jaar

afvoer biggen/zeugen 200 per jaar 210 per jaar

afvoer kadavers 52 per jaar 52 per jaar

aanvoer mazout 3 per jaar 3 per jaar

afvoer (kunst)mest 416 per jaar 460 per jaar

andere 203 per jaar 210 per jaar

totaal 1.657 per jaar 1.796 per jaar

32 transporten/week 35 transporten/week

Wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse

transporten toenemen van 32 naar 35.

13.4.3 Geluidshinder

Uit een eerder uitgevoerde geluidsstudie bijkt dat er in de vergunde en de gewenste situatie geen

geluidshinder verwacht wordt.

13.4.4 Geurhinder

Door de wijziging en uitbreiding van het bedrijf zullen binnen hoog geurgevoelig gebied 16 woningen

minder een negatief effect ondervinden. In matig geurgevoelig gebied zullen 28 woningen minder een

matig negatief effect ondervinden, en neemt het aantal woningen met een negatief effect af met 22.

Worden de laag geurgevoelige gebieden in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat hier 1

bijkomende woning een gering negatief effect zal ondervinden, en respectievelijk 4 en 1 woningen

minder een matig negatief/negatief effect zullen ondervinden. Het totaal aantal gehinderde woningen

zal dus dalen, op één woning na die een bijkomend gering negatief effect zal ondervinden in

laaggeurgevoelig gebied.

Page 135: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 135

Worden de cumulatieve concentraties in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat de

bijdrage van het bedrijf ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen zal afnemen bij de wijziging en

uitbreiding van het bedrijf. Worden de individuele concentraties in beschouwing genomen, dan kan

vastgesteld worden dat er ook hier een daling in geurconcentratie optreedt door de gewenste wijziging

en uitbreiding. Zowel de cumulatieve als de individuele geurconcentraties worden als aanvaardbaar

beschouwd.

13.4.5 Stofhinder

Bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de vergunde

situatie een zone aanwezig is waar er een gering negatief effect geldt. In deze zone zijn geen

woningen gelegen. In de gewenste situatie is de PM10-concentratie gedaald en is de zone waar een

gering negatief effect geldt kleiner dan in de vergunde situatie. Inzake PM2,5-concentratie zijn er zowel

in de vergunde als in de gewenste situatie zones aanwezig waar een gering negatief effect geldt,

waarbij deze in de gewenste situatie een beetje verkleint. In de zones waar een gering negatief effect

geldt zijn er in geen enkele situatie woningen gelegen.

Door de aangevraagde wijziging en uitbreiding zal er dus een verbetering optreden ten opzichte van de

vergunde situatie. In bijlage 15 wordt de verspreiding van PM10 en PM2,5 grafisch weergegeven, in beide

situaties.

De maximale PM10-stofconcentratie door het bedrijf zelf bedraagt respectievelijk 0,90 µg/m³ in de

vergunde en 0,69 µg/m³ in de gewenste situatie. Voor PM2,5 is dit respectievelijk 0,37 µg/m³ en 0,35

µg/m³.

In de gemeente Lochristi bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 26 µg/m³.

Binnen de regio waar de bedrijfseigen stofconcentratie hoger is dan 14 µg/m³ kan de norm van 40

µg/m³ overschreden worden. Dit is hier voor geen enkel scenario het geval. Inzake PM2,5 bedraagt de

gemiddelde achtergrondstofconcentratie in Lochristi tussen 16 en 20 µg/m³. Ook hier wordt de norm

van 25 µg/m³ in geen enkele situatie overschreden.

Worden de richtwaarden inzake fijn stof vooropgesteld door de WGO in beschouwing genomen (20 µg

PM10/m³ en 10 µg PM2,5/m³), dan kan vastgesteld worden dat deze normen niet door het individueel

bedrijf overschreden worden. De richtwaarden worden echter reeds overschreden door de huidige

achtergrondconcentratie ter hoogte van de site.

13.4.6 Visuele hinder

In de gewenste situatie wenst het bedrijf een windmolen te plaatsen met een ashoogte van een 40-tal

meter. In de discipline landschap werd de impact op het landschap van dergelijke windmolen reeds

besproken. De windmolen kan echter ook hinder met zich meebrengen in de vorm van slagschaduw. De

hinder dat mogelijk veroorzaakt wordt door de slagschaduw is afhankelijk van enkele parameters,

waaronder de afstand tussen de turbine en de woning, eventuele obstakels, het zonlicht, de wind…. De

grootste hinder is te verwachten bij een flikkerfrequentie van 2,5 tot 14 omwentelingen per seconde.

Bij moderne windturbines bedraagt de frequentie echter meestal ongeveer 1 per seconde en wordt dus

minder hinder verwacht. Met betrekking tot de slagschaduw worden enkele normen (sectorale

voorwaarden) vooropgesteld. Zo mag er ter hoogte van een ‘binnenruimte met menselijke activiteit’

maximaal 8 uur slagschaduw per jaar zijn en maximaal 30 min per dag.

De windmolen zal geplaatst worden ten noord-oosten van de site. De dichtstbijzijnde woningen

bevinden zich allen ten oosten, zuiden of zuidwesten van de site. Gezien de zon opgaat in het oosten,

’s middags in het zuiden staat en ’s avonds in het westen ondergaat, wordt de grootste impact ten

noorden van de site verwacht. Hier bevinden er zich binnen een straal van 600 m geen woningen. Ook

ten westen van de windmolen bevinden zich binnen een straal van 1 km geen woningen. Ten oosten van

Page 136: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 136

de windmolen is de dichtstbijzijnde woning gelegen op zo’n 500 m van de site. De impact van de

slagschaduw wordt dan ook eerder als beperkt beschouwd. Er dient hoe dan ook voldaan te worden aan

de sectorale voorwaarden voor windturbines.

13.5 Synthese van de milieu-effecten

Hoofdstuk 13.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieu-effecten die optreden op

het gebied van de discipline Mens. Tabel 64 geeft een samenvattend overzicht van deze effecten.

Tabel 64 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens

deelaspect omschrijving beoordelingskader

klachten

klachtenregistratie gering negatief effect

transport verkeerssituatie gering negatief effect

geluidshinder

H*: verwaarloosbaar effect overdag,

maximaal matig negatief ’s avonds en

maximaal sterk negatief ’s nachts

G*: verwaarloosbaar effect tot maximaal

matig negatief effect ’s nachts

geur

afstandsregels

geen of verwaarloosbaar effect

bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED*

H*: 52 negatief gehinderden

G*: 36 negatief gehinderden

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 90 matig negatief gehinderden; 27

negatief gehinderden

G*: 62 matig negatief gehinderden; 5 negatief

gehinderden

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

H*: 9 gering negatief gehinderden; 10 matig

negatief gehinderden; 4 negatief gehinderden

G*: 10 gering negatief gehinderden; 6 matig

negatief gehinderden; 3 negatief gehinderden

stof PM10 (jaargemiddeld): individueel bedrijf

H*: gering negatief effect ter hoogte van

bedrijfsstal, geen woningen met een negatief

effect

G*: geen negatief effect

PM10 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + bedrijf)

geen of verwaarloosbaar effect, in alle

situaties

Page 137: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 137

deelaspect omschrijving beoordelingskader

PM2,5 (jaargemiddeld): individueel bedrijf

H*: geen negatief effect

G*: geen negatief effect

visuele hinder

PM2,5 (jaargemiddeld): cumulatief (gemeente + bedrijf)

slagschaduw

geen of verwaarloosbaar effect, in alle

situaties

beperkte impact

13.6 Milderende maatregelen

13.6.1 Project-geïntegreerde maatregelen

De laatste klacht tegen het bedrijf dateert van 2009 bij de milieu-inspctie en was inzake geurhinder.

Door een goede bedrijfsvoering en het toepassen van basismaatregelen zoals het zoveel mogelijk binnen

of overdekt opstellen van mogelijke geurbronnen, kan al heel wat geurhinder vermeden worden. De

exploitant neemt in de gewenste situatie verschillende maatregelen om de geurhinder in te perken. Zo

wordt een biologische luchtwasser geplaatst bij de dubbele stal en over de mestverwerking, en wordt de

chemische luchtwasser op een bestaande stal gewijzigd naar een biologische luchtwasser. Het maken van

brijvoer gebeurt in een afgesloten loods en worden bij de samenstelling van brijvoer onaangenaam

geurende bijproducten zoveel mogelijk vermeden. Verder worden de kadavers opgeslaan in een gekoelde

kadaveropslag.

Inzake het aantal transporten worden zoveel mogelijk nodeloze transporten vermeden. Inzake de

gebruikte transportroute is er sprake van een gering negatief effect in beide situaties. Hiervoor zijn geen

alternatieven voorhanden.

Voor de mogelijke milderende maatregelen inzake geur-, stof- en geluidshinder wordt verwezen naar de

discipline lucht en de discipline geluid

13.6.2 Bijkomend te nemen maatregelen

Het wordt niet nodig geacht bijkomende milderende maatregelen te nemen.

Page 138: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 138

14 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de Watertoets

14.1 Algemene toelichting Watertoets

Telkens wanneer er op beleidsterreinen andere dan water een beslissing wordt genomen, moet deze

beslissing in het kader van het decreet ‘integraal waterbeheer’ aan een Watertoets worden

onderworpen. De Watertoets omvat door de koppeling aan het begrip “schadelijke effecten” een reeks

evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)wateroverlast, riolering, watervoorziening

voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte– en

grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. Enkel betekenisvolle nadelige effecten worden

beoogd, om te vermijden dat de Watertoets wordt misbruikt als vrijgeleide om vergunningen te weigeren

of de goedkeuring van plannen te obstrueren. Deze Watertoets kan in het algemeen opgevat worden als

het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van mogelijke schadelijke

effecten van plannen op het watersysteem. Daarmee fungeert de Watertoets als een belangrijk

preventief instrument.

De uitvoering van de Watertoets wordt geregeld in het besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling

van nadere regels voor de toepassing van de Watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstantie en tot

vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de Watertoets, vermeld in artikel 8 van het

decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid (besluit van de Vlaamse Regering van 20

juli 2006 (B.S. 31/10/2006), in werking vanaf 1/11/06). Op 14 oktober 2011 werd een wijzigingsbesluit

inzake de watertoets goedgekeurd. Deze trad in werking op 1 maart 2012. In het wijzigingsbesluit werd

de aanbeveling om advies te vragen aan een waterbeheerder omgezet in adviesvraagplicht. Verder werd

met een samenvattend artikel in het besluit zelf de beoordelingsschema’s sterk vereenvoudigd en werd

de kaart van de overstromingsgevoelige gebieden geactualiseerd en uitgebreid. Er werd een aanvullende

lijst met vergunningen en plannen die aan de watertoets moeten onderworpen worden opgenomen. De

inhoud van de waterparagraaf en het wateradvies werden afgestemd op de wijzigingen aan het decreet

Integraal Waterbeleid van 2007.

14.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de Watertoets

Onderstaand worden de voornaamste bedrijfsspecifieke aandachtspunten aangegeven met betrekking tot

de milieudoelstellingen zoals weergegeven in artikel 4 van de Kaderrichtlijn water. Deze

aandachtspunten dienen door de vergunningverlenende overheid in rekening gebracht te worden bij de

uitvoering van de Watertoets.

Bijlage I: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten

van een constructie, al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds, of het aanleggen van een

verharding. Het bedrijf wenst 1 stal om te vormen en uit te breiden.

gewijzigd overstromingsregime: volgens de overstromingskaarten (www.geopunt.be) ligt het

bedrijf op niet overstromingsgevoelig gebied.

gewijzigde afstromingshoeveelheid: regenwater dat de stallen terecht komt in de gewenste

situatie, wordt opgevangen in een totale regenwateropvang van 1.288 m³. Omdat de uitbreiding

van de dubbele stal grotendeels op bestaande verhardingen gebouwd zal worden, zal er een

beperkte hoeveelheid verharde oppervlakte bijkomen.

gewijzigde infiltratie naar het grondwater: de omgevormde en uitgebreide stal is gelegen op

infiltratiegevoelige grond (kaart met infiltratiegevoelige gronden: www.geopunt.be). Er zal

echter weinig verharde oppervlakte bijkomen.

Page 139: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 139

gewijzigd grondwaterstromingspatroon: de omgevormde en uitgebreide stal ligt in een zone die

matig gevoelig is voor grondwaterstroming (gevoeligheidskaart voor grondwaterstroming:

www.geopunt.be).

Bijlage II: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd

materiaal of de wijziging van de vegetatie.

Niet van toepassing.

Bijlage III: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging.

Niet van toepassing.

Bijlage IV: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of

infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlakte- of hemelwater.

buffering en infiltratie van oppervlakte- en hemelwater: op het bedrijf worden twee extra

regenwateropvangen voorzien (2 x 500 m³).

Bijlage V: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het

oppervlaktewater of het grondwater.

niet van toepassing.

Bijlage VI: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning.

wijzigen van de grondwaterwinning: men wenst de grondwaterwinning uit te breiden. Deze

winning is een ingedeelde ingreep.

Bijlage VII: De vergunningsaanvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de

structuurkwaliteit van de waterloop.

Niet van toepassing.

Page 140: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 140

15 Natura 2000-toets

Binnen 3 km rond het bedrijf is er geen natura-2000-gebied gelegen.

Page 141: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 141

16 Overzicht en toetsing van de Best Beschikbare Technieken

Strikt genomen dienen op voorliggend bedrijf de relevante BBT’s toegepast te worden (want GPBV-

inrichting). In Tabel 65 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke BBT die voor de veeteeltsector

gekend zijn. Ook wordt getoetst of het al dan niet op het voorliggend bedrijf gebruikt zal worden.

Tabel 65 Overzicht Best Beschikbare technieken voor de veeteeltsector

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

sector: veeteelt

water

opstellen van een

waterbalansschema

nieuwe en bestaande installaties ja, zie figuur 1

grof vuil verwijderen door droog

reinigen

nieuwe en bestaande installaties neen, de varkensstallen worden nat

gereinigd

goed gebruik van de

drinkwatervoorziening

nieuwe en bestaande installaties ja, past in een goede bedrijfsvoering

optimaliseren van de

spoelwaterhuishouding van de

melkinstallatie

melkveebedrijven niet van toepassing

gebruik maken van alternatieve

waterbronnen

nieuwe en bestaande installaties in de toekomst zal voor het reinigen

van de stallen en het waswater van

de luchtwassers zo veel mogelijk

regenwater aangewend worden

afvalwater

beperken van sapverliezen nieuw en bestaand,

veeteeltbedrijven die gebruik

maken van kuilvoeder

niet van toepassing

vervuiling van de run-off van de

kuilplaat beperken

BBT voor alle veeteeltbedrijven

die een nieuwe kuilplaat

aanleggen

het proper houden van de

kuilplaat door schoonvegen en

het goed afsluiten van de kuil na

gebruik is BBT voor alle

veeteeltbedrijven met een

kuilplaat

niet van toepassing

perssappen en first flush van de

kuilplaat opvangen en uitrijden

op het land

BBT bij nieuwbouw kuilplaten

BBT bij bestaande kuilplaten,

tenzij kan worden aangetoond

dat het scheidingssysteem in het

concrete geval niet economisch

haalbaar is

niet van toepassing

afvalwater dat mestdeeltjes

bevat opvangen en uitrijden op

het land

nieuwe en bestaande installaties reinigingswater van de stallen wordt

opgevangen en mee met de mest mee

uitgereden op het land of afgevoerd

naar de mestverwerking

melkspoelwater opvangen in de

mestkelder

nieuwe en bestaande installaties

bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afvalwater dat geen mestdeeltjes

bevat, lozen op riool

BBT indien aansluiting op riool

technisch haalbaar is en

toegestaan is door de bevoegde

overheid

er wordt geen bedrijfsafvalwater

geloosd

Page 142: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 142

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

verdunde fractie van de run-off

van de kuilplaat en run-off van

niet met mest bevuilde

materialen beregenen op de

weide

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af naar bufferbekken

verdunde fractie van de run-off

van de kuilplaat en run-off van

niet met mest bevuilde

materialen vertraagd afvoeren

naar het oppervlaktewater

nieuwe en bestaande installaties water stroomt af naar bufferbekken

emissie van nutriënten naar water, bodem en lucht

opstellen van een

nutriëntenbalans

nieuwe en bestaande installaties bij de jaarlijkse mestbankaangifte

wordt een nutriëntenbalans opgesteld

toepassen van precisievoeding nieuwe en bestaande installaties het bedrijf maakt gebruik van

meerfasenvoeding

vloerbevuiling zoveel mogelijk

voorkomen

nieuwe en bestaande installaties mestresten worden zo veel mogelijk

opgeruimd, na iedere ronde wordt

gereinigd

toepassen van

ammoniakemissiearme

stalsystemen varkens/pluimvee

BBT bij nieuwbouwstallen,

volgens de specificaties gegeven

in bijlage I van het Ministerieel

Besluit van 19/03/2004

ja

voldoende mestopslagcapaciteit

voorzien

nieuwe en bestaande installaties ja

afvloeiing van mest en/of

mestsappen voorkomen bij

externe mestopslag –

optimalisatie van de mestopslag

nieuwe en bestaande installaties ja, de mestopslag is en zal afgesloten

zijn

mestaanwending afstemmen op

de betrokken landbouwgrond,

gewasbehoefte en

klimatologische omstandigheden

nieuwe en bestaande installaties ja

mest emissiearm aanwenden,

nauwkeurig doseren en

gelijkmatig verspreiden

nieuwe en bestaande installaties ja

stof

optimaliseren van stallen en/of

mestopslagplaatsen binnen de

bedrijfslocatie

BBT voor nieuwe stallen en/of

nieuwe opslagplaatsen

ja

stallucht afzuigen en behandelen

met een gaswasser

BBT bij mechanisch geventileerde

nieuwbouwstallen voor

diercategorieën waarvoor nog

geen AEA-stalsystemen in bijlage

I van het Ministerieel Besluit van

19/03/2004 zijn opgenomen en

indien naast de emissie vanuit de

stal nog bijkomende

emissiebronnen aangepakt

worden

ja, alle stallucht wordt nabehandeld

door biologische luchtwassers in de

gewenste situatie

energie

opstellen van

energiebalans/uitvoeren van een

energieaudit

nieuwe en bestaande installaties het uitvoeren van een energieaudit

wordt aangeraden

optimaliseren van het ontwerp bij nieuwbouwstallen ja

Page 143: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 143

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast?

van het ventilatiesysteem in

mechanisch geventileerde stallen

regelmatige controle en reiniging

van leidingen en ventilatoren in

mechanisch geventileerde stallen

nieuwe en bestaande installaties ja, periodieke controles zullen

uitgevoerd worden

gebruik maken van een

melkpomp/vacuümpomp met een

toerentalregeling

melkbedrijven met een nieuwe

melkinstallatie

niet van toepassing

gebruik maken van een

voorkoeler

melkbedrijven met een nieuwe

melkinstallatie

niet van toepassing

warmte recupereren uit de

melkkoeler

nieuwe en bestaande installaties

bij melkveebedrijven

niet van toepassing

afval

afvalstromen minimaliseren en

volgens de meest aangewezen

opties afvoeren

nieuwe en bestaande

installaties

ja, het is in ieders voordeel dat de

afvalstroom zo minimaal mogelijk

gehouden wordt, en zo optimaal

mogelijk afgevoerd wordt

Tabel 66 Overzicht Best Beschikbare technieken voor mestverwerking

onderdeel omschrijving wanneer BBT gebruikt?

pluimveemest

voordrogen op het

pluimveebedrijf

altijd niet van toepassing

composteren indien voldoende

afzetmogelijkheden buiten

Vlaanderen

niet van toepassing

drogen indien voldoende

afzetmogelijkheden buiten

Vlaanderen

niet van toepassing

verbranden met

energieterugwinning

altijd niet van toepassing

laden en lossen

laden en lossen van mest in

afgesloten ruimten

altijd ja

ontvangstruimte, mestkelder

en voorraadtank in gesloten

uitvoering

altijd ja, mest wordt opgeslagen in

mestkelders of in de ruwe mesttank

algenkweek

ammoniakgehalte in

algenvijver laag houden

altijd niet van toepassing

biologische behandeling

ammoniak en lachgasemissie

minimaliseren

altijd niet van toepassing

composteren

zure wassing uitgaande lucht +

eventueel biofilter

altijd niet van toepassing

drogen

uitgaande lucht thermische

drogers behandelen met

stofvangers, zure wassing

en/of naverbranding

altijd niet van toepassing

Page 144: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 144

onderdeel omschrijving wanneer BBT gebruikt?

indampen

behandelen van afgassen met

technieken zoals zure wassing,

biofiltratie en naverbranding

altijd neen

mechanische scheiding

kies systeem met minimale

emissies (centrifuges,

vijzelpers)

altijd ja, ruwe mest wordt met een

vijzelpers gescheiden in een dunne en

dikke fractie

pelletiseren

behandelen van afgassen met

stofvangers, aangevuld met

biofilters

altijd niet van toepassing

verbranden

behandeling van rookgassen

met stoffilters, alkalische

wassers en eventueel actief

kool

altijd niet van toepassing

algemeen

maximale overkapping om

efficiënte afzuiging mogelijk te

maken

altijd ja

behandelen van afgezogen

ventilatielucht door filtratie

over biobed en zure wassers

(of alternatief)

altijd ja, door biologische wasser

opslag van tussen- en

eindprodukten zodat minimale

luchtemissie

altijd ja

opslag van tussen- en

eindprodukten zodat minimale

bodemverontreiniging

altijd ja

Page 145: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 145

17 Monitoring en evaluatie

17.1 Controle

Door de overheid en door de geldende wetgevingen zijn er verschillende maatregelen opgelegd en

gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, die het (gedeeltelijk) mogelijk maken om op te volgen hoe

het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieu-effecten evolueert. Hier worden verschillende relevante

elementen aangehaald en bondig toegelicht.

17.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau

Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst

te Lochristi. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze

klachten verder onderzoekt.

17.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau

Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt er specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring

voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te

worden (MINA-plan 2011-2015).

17.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater

Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietsmeter,

die het opgepompte volume grondwater bepaalt. De teller moet geplaatst worden vóór het eerste

aftappunt van het gewonnen grondwater. Vlarem II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting

moet voldoen (afd. 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de

kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te

behoeden.

17.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks

Momenteel zijn op het bedrijf drie opslagtanks voor mazout aanwezig, één met een opslagcapaciteit van

2.000 l en twee met een capaciteit van 3.000 l. Het gaat om bovengrondse enkelwandig ingekuipte tanks.

Één van de tanks is voorzien van een verdeelslang. De tanks bevinden zich in de voederkeuken op een

verhard oppervlak, waardoor er weinig kans op bodem- en grondwaterverontreiniging zal zijn. In de

gewenste situatie zal er één verdeelslang bijkomen, maar zal er voor de rest niets veranderen.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de

inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Het voorliggende

bedrijf is in de vergunde situatie niet verplicht om een bodemonderzoek te laten uitvoeren.

In de gewenste situatie zal het voorliggende bedrijf onder rubriek ‘B’ vallen volgens de indelingslijst van

Vlarebo omwille van de mestverwerkingsinstallatie. Dit houdt in dat er een oriënterend bodemonderzoek

zal uitgevoerd moeten worden bij overdracht, onteigening, sluiting, faillissement en vereffening, en om

de 10 jaar. De mestverwerking en de opslag van zuren en gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden op het

Page 146: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 146

perceel 626C, waardoor enkel op dit perceel een bodemonderzoek zal uitgevoerd moeten worden. Op de

andere percelen zal er geen bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden.

17.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten

Dit meetnet laat toe de nitraatconcentratie in het oppervlaktewater te monitoren. Voor ieder

deelbekken waarvoor een representatief meetpunt bestaat kan globaal een conclusie gesteld worden met

betrekking tot de gemeten concentraties. Deze conclusie geldt echter voor het gehele deelbekken.

Enerzijds kan bij een eventuele overschrijding van de nitraatnorm (50 mg NO3-/l) niet specifiek

aangegeven worden welke percelen of bedrijven verantwoordelijk zijn, anderzijds wil het niet

overschrijden van de norm in het meetpunt ook niet zeggen dat de bemesting op al de percelen

reglementair is verlopen. Ze geven echter een richtinggevend beeld voor het gehele deelbekken. In de

omgeving van het bedrijf zijn geen representatieve MAP-meetpunten gelegen.

17.7 Vermesting – peilbuizen

In de gewenste situatie dient het bedrijf peilbuizen te voorzien om eventuele lekken in de mestkelders

te kunnen detecteren. Deze peilbuizen dienen drie-jaarlijks geanalyseerd te worden.

17.8 Windturbine

Voor windturbines worden coform artikel 5.20.6.2 van Vlarem II enkele sectorale voorwaarden opgelegd.

Zo dient de exploitant een logboek bij te houden per windturbine. Dat logboek vermeldt de nodige

gegevens om de effectieve slagschaduw voor elk relevant slagschaduwgevoelig object binnen de contour

van vier uur verwachte slagschaduw per jaar te bepalen.

Page 147: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 147

18 Grensoverschrijdende effecten

De afstand van het bedrijf tot de Nederlandse grens bedraagt minimaal 13,7 km en bijgevolg zullen er

geen significante grensoverschrijdende effecten optreden.

Page 148: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 148

19 Leemten in de kennis

Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van zowel geur, ammoniak als stof bestaat nog

wetenschappelijke onzekerheid. De emissiefactoren die gebruikt worden om de situatie op het bedrijf te

bepalen zijn algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. Ook inzake

kadaveropslag zijn geen kwantitatieve geuremissiecijfers bekend. Daarnaast is er nog onzekerheid over

het werkelijk rendement van de wassystemen.

Kwantitatieve inschatting van cumulatieve (geur)effecten is moeilijk wegens de betrokkenheid van veel

verschillende elementen (met verschillende onbekende parameters) in eenzelfde bronnencluster. Bij

omliggende bedrijven is de exacte bedrijfssituatie namelijk niet gekend. Daarom wordt er voor deze

bedrijven steeds vertrokken van traditionele stalsystemen. De gemaakte cumulatieve inschattingen

zullen dan ook eerder beschouwd worden als ruwe aanwijzingen. Verder is het moeilijk om de bijdrage

van brijvoer in te schatten aan de totale geuremissie van het bedrijf. Er zijn namelijk geen cijfers

beschikbaar omtrent de geuremissie afkomstig van brijvoer.

Een bijkomende geurbron in de vergunde situatie is de externe mestopslag. De geuremissie hiervan is

echter moeilijk kwantificeerbaar, waardoor deze niet mee in rekening is gebracht bij de

geurmodelleringen. In de gewenste situatie zal deze tank gebruikt worden als opslagtank voor effluent,

wat minder geuremissie met zich zal meebrengen dan in de vergunde situatie.

De geluidsniveaus van de geluidsbronnen op het bedrijf zelf zijn niet gemeten, maar zijn gebaseerd op

literatuurgegevens, technische brochures en eerdere metingen (op gelijkaardige bedrijven). In

combinatie met de mathematische wetmatigheden zal zo een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus

bekomen worden.

Om de mogelijke effecten te kunnen voorspellen, wordt gebruik gemaakt van het verspreidingsmodel

IFDM. De resultaten die dit model genereert, kunnen als indicatie gebruikt worden om aan te duiden of er

al dan niet (bijkomende) hindereffecten zullen optreden, maar kunnen niet als absoluut geïnterpreteerd

worden. Het betreft hier namelijk een model, waarbij diverse aannames gehanteerd worden om tot een

zo correct mogelijke inschatting te komen van de te verwachten effecten, maar waarbij de nodige

voorzichtigheid gehanteerd moet worden bij de interpretatie van de bekomen resultaten.

Voor de windmolen dient er bepaald te worden of er woningen meer dan 4u slagschaduw per jaar

ondervinden. Als dit het geval is, dan moet er een slagschaduwstudie worden uitgevoerd. Aangezien de

hoogte van de windmolen nog niet vast staat, zal dit voor de 2 uitersten moeten gebeuren (ashoogte 39

m en ashoogte 50 m). Verder zijn er ook nog geen tellingen van avifauna en vleermuizen uitgevoerd in de

omgeving van de windmolen.

Samenvattend kan echter gesteld worden dat, hoewel er een aantal leemten en onzekerheden zijn, deze

geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming van de verschillende milieu-effecten.

Page 149: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 149

20 Tewerkstelling- en investeringsrapport

20.1 Tewerkstelling

Momenteel zijn in het bedrijf 8 mensen werkzaam. In de gewenste situatie is een verandering gepland tot

9,5 mensen.

20.2 Investeringen

Doordat één stal wordt afgebroken en een bestaande stal wordt uitgebreid, en hierbij twee biologische

luchtwassystemen gebouwd zullen worden, zal een aanzienlijke investering noodzakelijk zijn. Ook het

plaatsen van de windmolen en de mestverwerkingsinstallatie brengt een aanzienlijke investering met zich

mee.

20.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen

Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een

technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om

zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren.

Page 150: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 150

21 Conclusie

Het varkensbedrijf M+ Pigs bvba, gelegen in de Smalle Heerweg 160 te Lochristi, is momenteel vergund

voor het houden van 1.619 varkens (250 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 854 zeugen, 15 beren en 20

andere varkens) en 9.792 biggen. Het bedrijf beschikt momenteel over 3 stallen waarvan één stal een

bovenverdiep heeft. Deze dubbele stal beschikt reeds over de ammoniakemissiearme stalsystemen V-1.2,

V-2.2 en V-4.7. Stal 3 is een traditionele stal. Stal 4 is uitgerust met een chemisch luchtwassysteem. Alle

mest wordt opgeslagen in ondergrondse mestkelders en een externe mestsilo, en wordt regelmatig

afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie.

Voor dit bedrijf wordt een wijziging, een uitbreiding en een vroegtijdige hernieuwing van de vergunning

aangevraagd, en dit voor een totaal van 2.957 varkens (432 jonge zeugen, 480 kraamzeugen, 864 zeugen,

26 beren en 1.155 andere varkens) en 8.756 biggen. Om de uitbreiding in dierenaantal mogelijk te

maken, zal de dubbele stal gewijzigd en uitgebreid worden en zal stal 3 verdwijnen. De dubbele stal zal

in de gewenste situatie uitgerust worden met een biologische luchtwasser en ook de chemische

luchtwasser op stal 4 zal gewijzigd worden in een biologische luchtwasser. Verder wordt er ook een

vergunning aangevraagd voor het strippen/scrubben van mest met een mestverwerkingscapaciteit van

12.444 ton/jaar, en het plaatsen van een mestscheider met een capaciteit van 12.444 ton/jaar.

Daarnaast worden ook een aantal andere rubrieken gewijzigd, uitgebreid of toegevoegd (o.a. inzake

opslag van mest, elektriciteitsproductie, opslag reinigingsproducten… zie ook hoofdstuk 3.2) en wenst het

bedrijf een windmolen te plaatsen om een duurzamer energieverbruik te bekomen.

Voor de betrokken partij werd tot nu toe nog geen MER opgesteld. In het voorliggend MER zal een

evaluatie gemaakt worden tussen de vergunde situatie en de gewenste situatie van dit project. Indien de

aangevraagde vergunning (wijziging, uitbreiding en hernieuwing) niet verleend wordt, wordt het bedrijf

verder uitgebaat volgens de vergunde situatie en dit tot 2025. Het nulalternatief is bijgevolg gelijk aan

de huidig vergunde situatie, en dit tot 2025.

Bij uitbreiding van het bedrijf dient er met de volgende effecten rekening gehouden te worden:

door de gewenste omvorming zal de geuremissie door de dieren wijzigen van 168.047 ouE /s

(vergunde situatie) tot 125.778 ouE /s (gewenste situatie);

wat betreft geur zullen er ondanks de wijziging en uitbreiding van het bedrijf 16 woningen

minder een negatief effect ondervinden binnen hoog geurgevoelig gebied. In matig geurgevoelig

gebied zullen 28 woningen minder een matig negatief effect ondervinden, en neemt het aantal

woningen met een negatief effect af met 22. Worden de laag geurgevoelige gebieden in

beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat hier 1 bijkomende woning een gering

negatief effect zal ondervinden, en respectievelijk 4 en 1 woningen minder een matig

negatief/negatief effect zullen ondervinden. Het totaal aantal gehinderde woningen zal dus

dalen;

uit de detailstudie inzake geur kan vastgesteld worden dat de geurconcentratie ter hoogte van

de omliggende woningen zal dalen in de gewenste situatie. De daling in geurconcentratie kan

verklaard worden door het voorzien van biologische wassers voor het zuiveren van alle lucht

afkomstig van de stallen. Er kan vastgesteld worden dat de geurconcentratie ter hoogte van de

omliggende woningen maximaal 14,1 ouE/m³ zal bedragen;

worden de cumulatieve concentraties in beschouwing genomen, dan kan vastgesteld worden dat

de bijdrage van het bedrijf ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen zal afnemen bij de

wijziging en uitbreiding van het bedrijf. Worden de individuele concentraties in beschouwing

genomen, dan kan vastgesteld worden dat er ook hier een daling in geurconcentratie optreedt

door de gewenste wijziging en uitbreiding. Zowel de cumulatieve als de individuele

geurconcentraties worden als aanvaardbaar beschouwd;

Page 151: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 151

de ammoniakemissie uit de stallen zal dalen van 6.715 kg/jaar naar 2.862 kg/jaar;

door de gewenste uitbreiding zal het effect van de ammoniakemissie uit de stallen veranderen

van maximaal een matig negatief effect tot een verwaarloosbaar effect;

door de gewenste uitbreiding zal de stofemissie wijzigen, waarbij de PM10-emissie zal toenemen

van 722 kg/jaar tot 36 kg/jaar. De PM2,5-emissie zal toenemen van 222 kg/jaar tot 21 kg/jaar;

bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de

vergunde situatie een zone aanwezig is waar er een gering negatief effect geldt. In deze zone

zijn geen woningen gelegen. In de gewenste situatie is de PM10-concentratie gedaald en is de

zone waar een gering negatief effect geldt kleiner dan in de vergunde situatie. Inzake PM2,5-

concentratie zijn er zowel in de vergunde als in de gewenste situatie zones aanwezig waar een

gering negatief effect geldt, waarbij deze in de gewenste situatie een beetje verkleint. In de

zones waar een gering negatief effect geldt zijn er in geen enkele situatie woningen gelegen.

Door de aangevraagde wijziging en uitbreiding zal er dus een verbetering optreden ten

opzichte van de vergunde situatie;

de straal waarbinnen het grondwater met meer dan 50 cm zal dalen zal wijzigen van 1,7 m

naar 62,7 m. Binnen een straal van 62,7 m rond het bedrijf zijn geen bedrijfsvreemde

winningen gelegen. In dit opzicht is er dan ook sprake van een verwaarloosbaar effect door het

oppompen van grondwater. Het aangevraagde debiet wordt aanvaardbaar geacht rekening

houdend met de waterbehoefte op het bedrijf. Gezien er geen hoogwaardig water aangewend

wordt voor laagwaardige toepassingen, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar effect inzake

soort water;

er werd bepaald dat er bronbemaling zou nodig zijn bij de aanlegfase. De invloedsstraal van de

bemaling kan ingeschat worden op 10,4 m. De gronden waarover de bemalingskegel zich uitstrekt

worden omschreven als niet tot weinig kwetsbaar voor verdroging. Gezien binnen de

invloedsstraal geen kwetsbare natuurelementen gelegen zijn, wordt uitgegaan van een

verwaarloosbaar effect. Er zijn evenmin bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen

deze invloedstraal;

het bedrijf is niet gelegen binnen een relictzone of ankerplaats. Het project zal aldus geen

invloed hebben op dergelijke zones. Ook zal geen bouwkundig erfgoed aangetast worden;

Uit een aftoetsing van de bronnen in de vergunde situatie blijkt dat er ter hoogte van 2

meetpunten ’s nachts een (beperkte) overschrijding van de grenswaarde kan worden vastgesteld.

De overschrijding ter hoogte van CST3 is minimaal en kan binnen de marge van de

meetfout/modeleerfout gezien worden. Ter hoogte CST1 wordt de grenswaarde met 2,4 dB(A)

overschreden. Er geldt een sterk negatief effect, onderzoek naar milderende maatregelen wordt

noodzakelijk geacht. Verder geldt overdag ter hoogte van alle evaluatiepunten een

verwaarloosbaar effect in de vergunde situatie. ’s Avonds geldt een matig negatief effect,

behalve ter hoogte van CST3, waar eveneens een verwaarloosbaar effect geldt;

Worden de continue bronnen in de gewenste situatie in rekening gebracht, dan kan vastgesteld

worden dat, zonder de windmolen, een positief effect zal optreden. Dit door het wegvallen van

de centrale ventilatoren en door het aanwenden van de luchtwasser in de gewenste situatie.

Wordt de windmolen echter in rekening gebracht, dan geldt een verwaarloosbaar effect in de

gewenste situatie tot maximaal een matig negatief effect tijdens de nachtperiode ter hoogte van

de dichtstbijzijnde woning (CST1). In de gewenste situatie worden de normen (grenswaarden of

richtwaarden) steeds gerespecteerd;

wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal

wekelijkse transporten toeneemt van 32 naar 35;

het bedrijf is gelegen nabij de uitrit van de R4 (ring). Hierdoor passeert het verkeer maximaal

langs goed uitgeruste wegen en is de hinder te verwachten van transporten minimaal. Deze route

Page 152: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 152

loopt langs grotendeels in agrarisch gebied, en voor een kleine afstand op de grens van agrarisch

gebied en woongebied met landelijk karakter. Dit wordt beoordeeld als een gering negatief

effect.

Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan

de gewenste situatie zo goed als mogelijk volgens de best beschikbare technieken beperkt.

De belangrijkste maatregelen zijn:

in de vergunde situatie is één dubbele stal reeds uitgerust met een chemische luchtwasser,

waardoor de geur- ammoniak-, en stofemissie gereduceerd wordt met respectievelijk, 30, 70

en 35 %;

in de gewenste situatie zal de dubbele stal voorzien worden van een biologische luchtwasser

en ook de chemische luchtwasser op een bestaande stal zal gewijzigd worden in een

biologische luchtwasser die varkensgeur-, ammoniak- en stofemissie reduceert met

respectievelijk 40, 70 en 60 %;

op het bedrijf wordt gebruik gemaakt van brijvoer, dat afhankelijk van de samenstelling van

de voeders ook een zekere geuremissie kan veroorzaken. Doordat de opslag en productie van

de voeders in een afgesloten ruimte plaatsvindt, wordt contact met de buitenlucht vermeden,

waardoor de kans op geurhinder door het brijvoer klein is. Door het hoge vochtgehalte van

brijvoeder zal er veel minder stof vrijgesteld worden dan indien uitsluitend droogvoer zou

worden gebruikt.het gedeeltelijk groenscherm zal verder aangevuld worden in de gewenste

situatie;

het bedrijf is niet bodemonderzoeksplichtig in de vergunde situatie. In de gewenste situatie

zal het bedrijf voor het perceel 626C wel bodemonderzoeksplichtig zijn (om de 10 jaar). Het

eerste bodemonderzoek moet uitgevoerd worden ten laatste 6 jaar na de aanvang van de

exploitatie van de mestverwerking;

er dienen in de gewenste situatie peilbuizen geïnstalleerd te worden op het bedrijf. Hierdoor

kunnen in de toekomst regelmatig analyses worden uitgevoerd om na te gaan of er

beïnvloeding van de opslag van dierlijke mest bestaat naar het grondwater toe;

er wordt op het bedrijf maximaal gebruik gemaakt van regenwater. Gezien het grote verbruik

van de wassers (8.111 m³/j) en de mogelijke jaarlijkse regenwateropvang, blijkt dat er

onvoldoende regenwater overblijft om het volledige waterverbruik te voorzien. Men zal hier

een alternatieve waterbron moeten voorzien;

het effluent van de mestverwerking kan heel het jaar door worden uitgereden op omliggende

landen.;

er is een overeenkomst tussen M-pigs en de vervoersmaatschappijen dat alle transport tussen 7

en 19u gebeurt, met uitzondering van het transport voor levende dieren. Deze begint vanaf 5

u, maar hierbij wordt de wagen achteraan het terrein geparkeerd om mogelijke hinder zoveel

mogelijk te beperken;

het recent geplaatste groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen

afgestorven delen opnieuw aangeplant te worden.

Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te

reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

Page 153: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 153

22 Literatuurlijst

Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van den Eerden, L., Freijer, J., van Hinsberg,

A., Marra, M., Van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L. & Wortelboer, F. (2001).

Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM Rapport 725501001.

Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van Damme S. (2002). Traditionele landschappen

van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Bongers, M., Vossen, F., van Harreveld, T. (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij.

Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie VROM. Eindrapport, maart 2001.

Boussery, K., Calus, A., Cocquyt, M., Degloire, T., Demeulemeester, M., Desmet, K., Desmyter, L.,

Mahieu, J., Martens, I., Masquelin, B., Storme, K., Vanbecelaere, D., Van Winghem, J., Verhoest, K., &

Wauters, E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. Provincie West-Vlaanderen. 71 pp.

De Bruyn, G., Hendriks, J., Baron, M., Van Langenhove, H. Andries, A., Saevels, P., Leribaux, C.,

Vranken, E., Vinckier, C. & Berckmans, D. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de

bepaling van stof- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste

milieureglementering in Vlaanderen. Onderzoeksproject uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de

Vlaamse Gemeenschap.

De Vries, W. (2008). Verzuring: oorzaken, effecten en kritische belastingen en monitoring van de

gevolgen van ingezet beleid. Alterra-rapport 1699, Wageningen. 89 pp.

Derden, A., Meynaerts, E., Vercaemst, P. & Vrancken K. (2006). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor

de veeteeltsector. Gent, Academia Press. 289 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd richtlijnenboek Lucht. 212 pp.

Devos, K. & Onkelinx, T. Overwinterende watervogels in Vlaanderen: populatieschattingen en trens (1992

tot 2013). Natuur.oriolus 79(4): 113-130.

Drewitt, A.L. & Langston, R.H.W (2006). Impacts of windfarms on birds. Ibis 148:29-42.

Everaert, J., Peymen, J. & van Straaten Dick (2011). Risico voor vogels en vleermuizen bij geplande

windturbines in Vlaanderen. Dynamisch beslissingsondersteunend instrument. Rapporten van het

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 (INBO.R.2011.32). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek,

Brussel.

Everaert, J. & Peymen, J. (2013). Aanvullingen op het rapport “Risico’s voor vogels en vleermuizen bij

geplande windturbines in Vlaanderen (INBO.R.2013.44)”. Aanzet voor een beoordelings- en

significantiekader. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 (INBO.R.2013.44).

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Hötker, H., Thomsen, K.-M. Thomsen & Jeromin H. (2006). Impacts on biodiversity of exploitation of

renewable energy sources: the example of birds and bats. Facts, gaps in knowledge, demands for

further research, and ornithological guidelines for the development of renewable energy exploitation.

Michael-Otto-Insitut im NABU, Bergenhusen. 65 pp.

Page 154: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 154

Hötker H. (2006) The impact of repowering of wind farms on birds and bats. Michael-Otto-Institut im

NABU, Bergenhusen (38 pp).

Janssen, L. & Mensink, C. (2002). Aanpassing van de GIS User Interface voor het berekenen van de

overschrijdingen van kritische lasten op basis van gevoeligheidskaarten en OPS-depositieberekeningen,

Rapport 2002/TAP/R044. VITO Mol.

Kros, J., de Haan, B.J., Bobbink, R., van Jaarsveld, J.A., Roelofs, J.G.M., & de Vries, W. (2008). Effecten

van ammoniak op de Nederlandse natuur: achtergrondrapport. Alterra-rapport 1698, Wageningen. 134

pp.

Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J. & Langohr, R. (2002). Berekening en kartering

van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen.

In: Neirynck, J. et al. Bepaling van de verzuring- en vermestingsgevoeligheid van Vlaamse bossen met

gemodelleerde depositiefluxen, eindverslag van project VLINA 98/01, INBO, Geraardsbergen, Studie

uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams

Impulsprogramma Natuurontwikkeling.

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie

6.7.

Mackie, R.I., Stroort, P.G. & Varel, V.H. (1998). Biochemical identification and biological origin of key

odor components in livestock waste. Journal of Animal Science, 76(5), 1.331-1.342.

Meykens, J. & Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring

en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen, BDB, KULeuven, VMM.

Meyus, Y., Woldeamlak, S., Batelaan, O. & De Smedt, F. (2004). Opbouw van een Vlaams

Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1: Centraal Vlaams Grondwatersysteem. Onderzoeksopdracht

voor het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur,

Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, AMINAL, Afdeling Water. 51 pp.

Milieubeleidsplan 2011-2015 (2011), 167 pp.

MIRA (2006). Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2006, Verzuring, Van Avermaet, P., Van

Hooste H. & Overloop, S. Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 74 pp.

MIRA (2008) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument Klimaatverandering 2007. Brouwers J., De

Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W.. Vlaamse

Milieumaatschappij, april 2008. www.milieurapport.be. 224 pp.

MIRA (2010) Milieurapport Vlaanderen, MIRA Achtergronddocument 2010, Kwaliteit oppervlaktewater,

Peeters B., De Cooman W., Theuns I., Vos G., Lammens S., Pelicaen J., Maeckelberghe H., Gabriels W.,

Kestens S., Debbaudt W., Timmermans G., Barrez I., Van den Broeck S., D’Heygere T., Soetaert H.,

Martens K., Baten I., Haustraete K., Breine J., Van Thuyne G., Smis A., Vlaamse Milieumaatschappij,

http://www.milieurapport.be. 121 pp

MIRA (2011) Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2011 Vermesting. Overloop S.,

Bossuyt M., , Claeys D., Elsen A., Eppinger R., Wustenberghs H., D’hooghe J., Vlaamse

Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 111 pp.

Page 155: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 155

MIRA (2012). Milieurapport Vlaanderen, Indicatorrapport 2011. Marleen Van Steertegem (eindred.), ,

Vlaamse Milieumaatschappij, 171 pp.

MIRA-T (2004). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 456 pp.

MIRA-T (2006). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 271 pp.

MIRA-T (2007). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 274 pp.

Ogink, N.W.M. & Groot Koerkamp, P.W.G. (2001. Comparison of odour emissions from animal housing

systems with low ammonia emissions. Water Science and technology, 9, 245-252.

O’Neill, D.H. & Phillips, V.R. (1991). A review of the Odour Nuisance from Livestock buildings: Part 1,

Influence of the techniques for Managing Waste Within the Building. Journal of Agricultural Engineering

and Research, 50, 1-10.

PRG Odournet nv, Universiteit Gent, PRA Odournet nv (2004). Voorstellen van een aanpak om

beschermingsniveaus voor stofhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters.

Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen

Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport mei 2004. 93 pp.

Rodriques, L., Bach, L., Dubourg-Savage, M.-J., Karapandza, B, Kovac, D., Kervyn, T., Dekker, J., Bach,

P., Collins, J., Harbusch, C., Park, K., Micevski, B; & Minderman, J. (2015). Guidelines for consideration

of bats in windfarm projects. Revision 2014. EUROBATS Publication Series No. 6. UNEP/EUROBATS

Secretariat, Bonn, Germany, 133 pp.

Saxton, K.E., W.J. Rawls, J.S. Romberger & Papendick, R.I. (1986). Estimating generalized soil-water

characteristics from texture. Soil Sci. Soc. Amer. J., 50(4): 1031-1036.

Schrooten et al. (2006). Richtlijnenboek lucht, 127 pp.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER-

richtlijnenboek Landschap, Bouwkundig Erfgoed en Archeologie. 188 pp.

Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten

voor bossen in Vlaanderen. [INBO.R.2006.12]. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek,

2006 (12). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 156 pp.

Sterckx, G. & Paelinckx, D. (2004). Beschrijving van de habitattypes van Bijlage I van de Europese

Habitatrichtlijn. 108 pp.

T’jollyn, F., Bosch, H., Demolder, H., De Saeger, S., Leyssen, A., Thomaes, A., Wouters, J., Palinck, D.&

Hoffman, M. (2009). Criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instanthouding van de NATURA-

2000-habitattypen, versie 2.0. Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2009 (46).

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Trevi NV (2002). Mestverwerkingsinstallatie VARFOME (Leievoeders) – Nutriëntenbalans in opdracht van

de Vlaamse Milieumaatschappij.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002a). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel. Studie uitgevoerd in opdracht

Page 156: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 156

van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

november 2001.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002b). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie. Studie uitgevoerd in

opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid.

Eindrapport juni 2002.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002c). Voorstellen van een

geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5

pilootsectoren. Deel III: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studie uitgevoerd in opdracht van

het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport

juni 2002.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geacualiseerd

richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp.

van Dobben, H.F., & van Hinsberg, A. (2008). Overzicht van de kritische depositiewaarden voor stikstof,

toegepast op habitattypen en Natura 2000-gebieden. Alterra-rapport 1654, Wageningen. 79 pp.

van Dijk, van C.J., Th.A. van Dueck, G.W.W. Wamelink en J. Mosquera (2005): Invloed van een

landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Eindrapport.

Plant Research International B.V. Wageningen, Nota 333.

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek discipline

geluid en trillingen. 118 pp.

Van Langenhove, H. & Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van stof-en

ammoniakemissies van referentieveestallen als voorbereiding op de implementatie van de

beoordelingsrichtlijn voor emissiearme stalsystemen.

VMM (2004). Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij, 25 pp.

VMM (2010). Zwevend stof in Vlaanderen, periode 2007 en 2008. Vlaamse Milieumaatschappij. 176 pp. +

bijlagen.

VMM (2013), ‘Zure regen’ in Vlaanderen, Depositiemeetnet verzuring 2011

VMM (2014). Lozingen in de lucht 1990-2013 (+ Bijlagen).

VMM (2014b). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest – Jaarverslag immissiemeetnetten - 2013

VROM (2002a). Regeling ammoniak en veehouderij.

VROM (2002b). Wet ammoniak en veehouderij.

VROM (2006a). Regeling geurhinder en veehouderij.

VROM (2006b). Wet geurhinder en veehouderij.

Willems, E., Monseré, T., Dierckx, J. (2011). Geactualiseerd richtlijnenboek milieueffectrapportage

‘Basisrichtlijnen per activiteitengroep – Landbouwdieren’. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van

Page 157: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 157

de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Departement Leefmilieu, Natuur

en Energie, Dienst Mer. Eindrapport juni 2011, 162 pp.

Winkelman, J.E., Kistenkas, F.H. & M.J. Epe (2008). Ecologische en natuurbeschermingsrechtelijke

aspecten van windturbines op land. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1780. 190 pp.

Page 158: Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van een bestaand ... · eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 3 Colofon Opdrachtgever: M+ Pigs bvba Smalle Heerweg 160 9080 Lochristi KBO: 0841.219.632

eco-scan bvba M15MOUT1_kennisgeving 158

23 Bijlagen

Bijlage 1 Kopie van het kadasteruittreksel

Bijlage 2 Topografische kaart van België

Bijlage 3 Stratenplan

Bijlage 4 a) Luchtfoto van de inrichting

b) Luchtfoto van de omgeving van de inrichting

Bijlage 5 Gewestplan

Bijlage 6 Waterlopen in de omgeving van de inrichting, MAP en VMM meetpunten

Bijlage 7 Bouwkundig erfgoed

Bijlage 8 Landschapsatlas

Bijlage 9 Foto’s van het bedrijf en zijn omgeving

Bijlage 10 a) Grondplan van de vergunde situatie

b) Grondplan van de gewenste situatie

Bijlage 11 Uittreksel inputparameters modellering IFDM

a) individuele geuremissie vergunde situatie

b) individuele geuremissie gewenste situatie

Bijlage 12 Stalwaarderingspunten

Bijlage 13 a) Cumulatieve geuremissie in de vergunde situatie

b) Cumulatieve geuremissie in de gewenste situatie

Bijlage 14 Ligging indicatorwoningen

Bijlage 15 a) PM10-stofemissie in de vergunde situatie

b) PM10-stofemissie in de gewenste situatie

c) PM2,5-stofemissie in de vergunde situatie

d) PM2,5-stofemissie in de gewenste situatie

Bijlage 16 a) Quartaire bodemkaart

b) Uitleg uittreksel bodemkaart van België

Bijlage 17 Grondwaterwinningen binnen 1 km rond het bedrijf

Bijlage 18 Metingen watervoorraad

Bijlage 19 Resultaten grondwateranalyse

Bijlage 20 Gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang

Bijlage 21 Ligging evaluatiepunten geluid

Bijlage 22 Biologische waarderingskaart

Bijlage 23 Verklaring BWK-codes

Bijlage 24 Habitatkaart met aanduiding habitattypes en regionaal belangrijke biotopen

Bijlage 25 a) Verzurende depositie in de vergunde situatie

b) Verzurende depositie in de gewenste situatie

Bijlage 26 a) Vermestende depositie in de vergunde situatie

b) Vermestende depositie in de gewenste situatie

Bijlage 27 Bufferafstanden windturbine

Bijlage 28 Niet-technische samenvatting