Toetsingskader: eindrapport
-
Upload
agentschap-voor-natuur-en-bos -
Category
Documents
-
view
240 -
download
2
description
Transcript of Toetsingskader: eindrapport
Imagine the result
Toetsingskader voor het gewenste recreatieve medegebruik in bossen en natuurgebieden in functie van de ecologische draagkracht Agentschap voor Natuur en Bos Eindrapport
2/78
INHOUDSOPGAVE
1 Inleiding tot het toetsingskader ................................................................................................................................ 3
2 Lees- en gebruikswijzer ........................................................................................................................................... 4
3 Het begrip ecologische draagkracht......................................................................................................................... 5
4 Ecologische effecten van recreatie .......................................................................................................................... 6
4.1 Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes ....................................................................................... 6
4.2 Recreatietype .................................................................................................................................................. 9
4.3 Gebruikersfrequentie ..................................................................................................................................... 10
4.4 Omgevingscondities ...................................................................................................................................... 11
4.5 Periode van gebruik....................................................................................................................................... 11
4.6 Ruimtelijke spreiding ..................................................................................................................................... 11
5 Probleemdetectie en -prognose ............................................................................................................................. 14
6 Richtlijnen voor ecosysteemclusters ...................................................................................................................... 16
6.1 Strand en zeeduin ......................................................................................................................................... 18
6.2 Slikken en schorren....................................................................................................................................... 26
6.3 Open landbouwlandschappen incl. polders ................................................................................................... 32
6.4 Heide ............................................................................................................................................................. 40
6.5 Bos ................................................................................................................................................................ 49
6.6 Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)........................................................... 57
6.7 Moeras, open water en waterlopen ............................................................................................................... 65
3/78
1 Inleiding tot het toetsingskader
Dit toetsingskader is opgemaakt als leidraad bij het beslissingsproces om het samengaan van
recreatie en natuur in het buitengebied af te wegen. In het toetsingskader wordt niet expliciet
aangegeven welke beslissing dient te worden genomen in een bepaalde situatie, er worden
enkel richtlijnen aangereikt om deze beslissing te kunnen nemen. Het toetsingskader zal dus
m.a.w. een houvast bieden om de juiste vragen te stellen om een onderbouwde beslissing te
nemen.
Doordat momenteel een dergelijk toetsingskader ontbreekt, bestaat een zekere
ongelijkwaardigheid in de benadering van afstemming tussen recreatieve en ecologische doelen.
Het opstellen van richtlijnen die een houvast bieden om de recreatieve mogelijkheden van
bossen en natuurgebieden te toetsen, drong zich daardoor op.
Dit toetsingskader beoogt dienstig te zijn op drie niveaus:
• als beslissingsondersteuning, dus als hulpmiddel voor de beheerder bij de opmaak van
de toegankelijkheidsregeling;
• als legitimering en ruggensteun voor de beheerder wanneer hij het voorstel van
toegankelijkheidsregeling wenst te bespreken met betrokken actoren;
• als instrument om de administratie toe te laten eventuele problemen te detecteren
tijdens de goedkeuringsprocedure.
Door de reikwijdte van de functie die dit toetsingskader moet vervullen, is de uitwerking
pragmatisch en laagdrempelig opgevat. Het is opgevat als een handig werkinstrument, dat op
het terrein en op bureau voor een breed publiek zijn dienst kan bewijzen. Dit werk tracht de
beschikbare kennis over het samengaan van recreatie en natuur gebald en gestructureerd weer
te geven en in een bruikbare vorm te gieten. Dit wil niet zeggen dat de vorm primeert op de
inhoud. Hoewel er in deze uitgave niet uitgebreid gerefereerd wordt naar bestaande
wetenschappelijke literatuur, ligt een wetenschappelijke onderbouwing - vanuit literatuur en
expertenoordeel - aan de grondslag van het voorliggende instrument.
Het is echter wel zo dat sommige nuances en details niet zijn meegenomen bij deze aanpak.
Dit toetsingskader zal een hulp zijn om, door overleg met alle betrokkenen, te komen tot een
weloverwogen oplossing die maatwerk biedt voor de complexiteit van deze materie.
We onderstrepen dat sociaal-maatschappelijke en economische afwegingen geen deel uitmaken
van dit toetsingskader zelf. Dit is als het ware het sausje dat tijdens het overleg tussen betrokken
actoren bovenop dient te worden gegoten en dat de uiteindelijke beslissing in deze of gene
richting kan sturen. Bedoeld overleg kan ten volle vertrekken vanuit de idee: “geef onze natuur
de aandacht die het verdient, maar zorg ook dat er voldoende gegadigden zijn om die aandacht
te blijven geven”.
Ecologische draagkracht zal dus uiteindelijk niet de enige bepalende factor zijn binnen het
beslissingsproces, maatschappelijke trends en evoluties maken hier ook deel van uit. Ook de
historische en actuele toestand (recreatiedruk, inrichting, …) van elke te beschouwen situatie zal
meespelen in de beoordeling. Ook de afstemming met beheerplanning is onvermijdelijk.
4/78
2 Lees- en gebruikswijzer
Dit toetsingskader bestaat uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstukken 3 tot 5 geven duiding bij
een aantal kernbegrippen en mechanismen die spelen bij het begrijpen van effecten van
recreatie op natuur.
In hoofdstuk 3 wordt specifiek stilgestaan bij de term ‘ecologische draagkracht’.
Daarna wordt er in hoofdstuk 4 duiding gegeven bij de ecologische effecten van recreatie en de
primaire factoren die de verstoring door recreatie beïnvloeden (kwetsbaarheid van
natuurwaarden, type recreatie, gebruikersfrequentie, omgevingscondities, periode van gebruik
en ruimtelijke spreiding).
Bij de beschouwingen aangaande de verschillende recreatievormen wordt er expliciet ingegaan
op die recreatievormen die in het toegankelijkheidsbesluit en de richtlijn inzake risicovolle
activiteiten zijn opgenomen, en waarvan het gebruik dus wettelijk kan worden geregeld.
In hoofdstuk 5 zullen voorgaande beschouwingen zich integreren tot een aantal
probleemprognoses in het samengaan van recreatie en natuur.
In hoofdstuk 6 zal vervolgens op niveau van afzonderlijke ecosysteemclusters (moerassen,
bossen, slik en schor, …) een toetsingskader worden aangereikt. Als dusdanig vormen zij een
verfijning van de algemene vuistregels die in de voorgaande paragrafen worden afgeleid. Hier
komt dan ook vrij specifieke informatie aan bod. Afhankelijk van de situatie die u te gronde wenst
te bekijken, grijpt u hierbij naar de betreffende ecosysteemfiche of –fiches.
Om dit toetsingskader in de praktijk te brengen, moet er omzichtig omgesprongen worden met
het aangeboden instrument.
Het is niet aangewezen om meteen de richtlijnen voor de aanwezige ecosysteemcluster ter hand
te nemen en rigoureus toe te passen. De complexiteit van onze bos- en natuurgebieden, en het
gecombineerd voorkomen van verschillende ecotopen en ecosystemen, verdient een
gebiedsgerichte aanpak ‘op maat’. Naast het feit dat in de praktijk vaak een mozaïek van
verschillende ecosysteemclusters zal voorkomen in eenzelfde gebied, zullen ook de
oppervlakteverhouding, de compositie, en de aanwezige soorten case-afhankelijk zijn en de
gebiedsspecifieke beslissing beïnvloeden.
Verder moet er voorbehoud gemaakt worden om het toetsingskader te hanteren voor gebieden
die intrinsiek niet toegankelijk zijn omwille van veiligheidsredenen, zoals militair domein,
drijftillen, schorren, …
5/78
Om tot een aanpak ‘op maat’ te komen moet idealiter een stappenplan doorlopen worden.
Figuur 1: Stappenplan bij toetsing ecologische draagkracht
3 Het begrip ecologische draagkracht
Reeds decennia lang hebben verscheidene methodologische denkkaders (in de internationale
literatuur benoemd als de zogenaamde management frameworks) een oplossing proberen te
bieden aan de problemen die zich binnen recreatiebeheer stellen, met name de planning van
recreatief gebruik, de selectie van de criteria bij verstoringevaluatie, monitoring etc.
Als dusdanig heeft het begrip van ecologische draagkracht pionierswerk verricht. Het begrip is
gebaseerd op de vraagstelling of het aantal gebruikers van een gebied beperkt zou moeten
worden (kwantitatieve component), in een poging om de draagkracht van een gebied niet te
overschrijden en de natuurwaarde op peil te houden (kwalitatieve component).
Het is echter gebleken dat de draagkracht niet inherent samenhangt met de ecologische
waarden van een gebied, en tevens dat ze niet eenduidig gerelateerd is aan het aantal personen
dat ergens recreëert. We kunnen met andere woorden niet eenduidig bepalen hoeveel
recreatiedruk nu net té veel is voor een bepaald gebied!
Door de contradictie tussen het begrip en zijn intuïtieve betekenis, is al langer geopperd de term
‘ecologische draagkracht’ te laten varen. Omdat de term echter sterk verweven zit in de
(inter)nationale wetgeving en het beleid, wordt het duidelijk dat we beter met deze term, ondanks
zijn gebreken, leren leven en voldoende nuancering brengen in waar dit begrip nu precies voor
staat.
In wat volgt, is er hoofdzakelijk aandacht voor het effect dat recreatie heeft op het niveau van
bepaalde (aandacht)soorten en vegetatietypes die in het gebied ter bespreking (kunnen)
voorkomen.
6/78
4 Ecologische effecten van recreatie
De totale verstoring van recreanten op de natuurlijke omgeving is het resultaat van de intensiteit
van de verstoring op een bepaalde plaats en de ruimtelijke omvang van verstoring binnen een
gebied (zie Figuur 2).
De primaire factoren die de intensiteit van de verstoring bepalen zijn de kwetsbaarheid van het
habitat (en de voorkomende soorten), het recreatietype, de frequentie van het gebruik, de
omgevingscondities en de periode van gebruik. De ruimtelijke omvang van verstoring is dan
weer eenduidig gerelateerd aan de ruimtelijke spreiding van recreatie.
Kwetsbaarheid Ruimtelijke spreiding gebruik
Recreatietype ↓
Gebruikersfrequentie → Intensiteit verstoring Ruimtelijke omvang verstoring
Omgevingscondities ↓
Periode gebruik Totale verstoring
Figuur 2: De primaire factoren die de totale hoeveelheid verstoring bepalen.
In de volgende paragrafen wordt er nader ingegaan op de primaire factoren, waarbij er
bijzondere aandacht gaat naar de kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes, en de
verstoring door verschillende recreatietypes, omdat beiden methodologisch strikt afgebakend
zijn.
4.1 Kwetsbaarheid van faunasoorten en vegetatietypes
Kwetsbaarheid integreert eigenlijk de aspecten ecologische waarde van een soort of habitat en
zijn gevoeligheid zodat:
kwetsbaarheid = ecologische waarde x gevoeligheid
In theorie kan hierbij een soort of een vegetatietype zeldzaam zijn, maar niet gevoelig en dus
weinig kwetsbaar. En evenzeer kan een soort of vegetatietype gevoelig zijn maar algemeen en
dus eveneens weinig kwetsbaar. Via een zogenaamde sleutelmatrix kan, op basis van het
toekennen van een cijfer voor ecologische waarde/zeldzaamheid enerzijds en gevoeligheid
anderzijds, de kwetsbaarheid van de beschouwde soort of vegetatietype worden bepaald (zie
Tabel 1).
7/78
Tabel 1: Gehanteerde sleutelmatrix kwetsbaarheidsbepaling
Kwetsbaarheid Gevoeligheid
x 1 2 3 4 5
1 1 1 2 2 2
2 1 2 2 3 4
Ecologische waardering
3 1 2 3 4 4
Als onderbouwing van dit toetsingskader werd – op hoger beschouwde wijze – de kwetsbaarheid
van (vogel)soorten en habitats ten aanzien van recreatieve verstoring bepaald (de gehanteerde
kleurcodes worden ook verder in dit toetsingskader gehanteerd).
Deze gegevens worden als input voor de richtlijnen voor ecosysteemclusters (zie verder)
gebruikt, maar ze bieden tevens de mogelijkheid om op basis van gebiedsspecifieke informatie
(bvb. kennis over aanwezigheid van een aandachtsoort) beslissingen te onderbouwen, en
richtlijnen te verfijnen.
Voor wat betreft soorten hebben we binnen het voorliggende toetsingskader de
kwetsbaarheidsbeoordeling beperkt tot vogelsoorten (zowel broedende, trekkende en
overwinterende vogelsoorten) Het resultaat daarvan wordt weergegeven in bijlage 2. Voor
andere groepen zoals zoogdieren, reptielen & amfibieën en vissen was de selectie van
kwetsbare soorten een meer pragmatische inschatting. Hier werden op basis van
expertenoordeel kwetsbare soorten geselecteerd.
Zoals hoger weergegeven krijgen gewervelde dieren in dit toetsingskader het meeste aandacht.
Hiermee wensen we niet te stellen dat ongewervelde dieren geen effecten van recreatie zouden
ondervinden. Zo is het denkbaar dat bv. insektensoorten, die nauw verbonden zijn met
tredgevoelige vegetatie, ook hinder kunnen ondervinden. Vanuit het pragmatisch en toegankelijk
opzet van deze studie werd de focus echter gelegd op gewervelde diersoorten. Her en der in
deze handreiking komen echter wel degelijk niet gewervelde diersoorten aanbod, wanneer de
kwetsbaarheid ervan gekend is.
Hieronder wordt verdere duiding en achtergrondinformatie gegeven over de wijze hoe deze
analyse tot stand gekomen is.
Ecologische waarde
De ecologische waarde is, zoals hoger aangegeven, één van de twee factoren die uiteindelijk de
kwetsbaarheid bepalen. De ecologische waarde wordt vaak met de zeldzaamheid
vereenzelvigd. Voor faunasoorten is dit alvast een courante praktijk.
De zeldzaamheid van faunasoorten binnen de beschouwde groepen is voldoende bekend in
Vlaanderen. Vanuit de verspreidingsgegevens en door vergelijking met het voorkomen in het
verleden zijn rode lijstsoorten bepaald. Deze staan in rechtstreeks verband met de
zeldzaamheid van soorten. Waar mogelijk werd de zeldzaamheid echter gebaseerd op basis van
het kwantitatief voorkomen van soorten in Vlaanderen (aantallen, percentage van de hokken
waarin een soort voorkomt, areaal leefgebied, …).
8/78
• Broedvogels Voor broedvogels is hiervoor teruggegrepen naar de Atlas van de
Vlaamse Broedvogels 2000-2002 (Vermeersch e.a., 2004) waarin per soort
aantalschattingen op Vlaams niveau zijn opgenomen. Onderstaande
zeldzaamheidsklasses worden gehanteerd:
Populatieschatting
(broedparen)
Zeldzaamheid Zeldzaamheidsklasse
< 100 Uiterst zeldzaam 3
101-500 Zeldzaam
501-5000 Matig zeldzaam
2
5001-10.000 Vrij algemeen
> 10.000 Algemeen
1
• Overwinterende vogels. Voor de zeldzaamheid van overwinterende vogels werd
beroep gedaan op de rapportering van wintervogeltellingen door het INBO
• Amfibieën & reptielen. Verspreiding van amfibieën en reptielen in Vlaanderen
(Bauwens & Claus, 1996)
• Zoogdieren. Zoogdieren in Vlaanderen (Verkem e.a., 2003)
Voor vegetatietypes dient de ecologische waarde verschillende aspecten te integreren: (a)
zeldzaamheid, (b) biodiversiteit, (c) natuurlijkheid en (d) biologische potenties. De biologische
waarderingskaart maakt reeds impliciet de integratie van de vier hoger genoemde factoren.
Gevoeligheid
De gevoeligheid is hierbij op te vatten als de combinatie van een maat voor de weerstand ten
aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te herstellen na verstoring (resiliëntie).
De complete cyclus van verstoring en herstel beschouwen we als de tolerantie.
De gevoeligheid van de faunasoorten kan beschouwd worden ten aanzien van verschillende
types van verstoring. De klemtoon ligt hierbij op de vormen van directe verstoring.
De directe verstoring van fauna kan in hoofdzaak teruggebracht worden tot visuele, geluid- en
fysische verstoring (tred, nestdestructie, …). Door de reductie of vernietiging van het leefgebied,
verstoring van de reproductie of van de kolonisatiemogelijkheden kunnen negatieve effecten
aangetoond worden zoals een vermindering in het voorkomen van soorten en zelfs in hun
overlevingskansen. Indirecte verstoring komt voornamelijk voort uit achtergelaten afval en
voedsel, wat aanleiding kan geven tot een verhoging van sterftecijfers of opportuniteiten kan
9/78
bieden voor meer generalistische soorten, die tevens de competitiedruk op gevoelige soorten
verhogen.
De resultaten uit een recente publicatie van Bureau Waardenburg i.o.v. Vogelbescherming
Nederland over de ‘Verstoringsgevoeligheid van vogels’ (Krijgsveld e.a. 2008) worden
geïntegreerd in dit toetsingskader. Hierbij worden vogels gescoord op verschillende life-history
parameters die in relatie zouden staan met hun verstoringsgevoeligheid. Parameters die
aangenomen worden een invloed te hebben op die gevoeligheid zijn o.m.:
• Grootte: grote soorten zijn gevoeliger omdat ze sneller worden opgemerkt;
• Dieet: carnivore soorten worden aangenomen meer gevoelig te zijn dan omnivore en
herbivore soorten;
• Leven in groepen of niet: sociale soorten worden aangenomen gevoeliger te zijn omdat
het meest gevoelige individu de gevoeligheid van de groep beïnvloedt;
• Beschikbaarheid van het biotoop: soorten die slechts gebonden zijn aan een beperkt
aantal en/of zeldzame biotopen zijn gevoeliger. Ze hebben minder mogelijkheden om
naar uit te wijken bij verstoring;
• Openheid van het landschap: soorten die gebonden zijn aan open landschappen zijn
meer gevoelig dan soorten die voorkomen in dichte vegetaties
Voor de beoordeling van de gevoeligheid van vegetatietypes ligt de focus op de gevoeligheid
ten aanzien van fysische verstoring (tredverstoring) door recreatie. Het is al langer geweten dat
hier ook langetermijnseffecten optreden, aangezien meer tolerante soorten de gevoelige soorten
wegconcurreren, zodat typische tredvegetaties ontstaan. Door een gebrek aan
wetenschappelijke literatuur over de gevoeligheid van alle in Vlaanderen aanwezige
vegetatietypes, vallen we hier terug op fragmentarisch onderzoek en expertenoordel.
4.2 Recreatietype
Bij de beoordeling van recreatietypes wordt er een selectie van recreatietypes in beschouwing
genomen, waarvoor het gebruik wettelijk geregeld is. Voor voetgangers (= wandelaars, joggers,
fietsers jonger dan 9 jaar, rolstoelgebruikers, segways i.e. elektrische rolwagens voor personen
met een beperkte mobiliteit) geldt een principiële toegang op alle wegen, tenzij de toegang wordt
verboden. Voor gemotoriseerde recreatie (quad, motorcross, 4x4) geldt een algemeen verbod.
Indien men andere vormen van recreatief medegebruik wil toestaan op regelmatige basis voor
het grote publiek, dan kan dit enkel via de opmaak en goedkeuring van een
toegankelijkheidsregeling.
In de toegankelijkheidsregeling kan de toegankelijkheid op de wegen geregeld worden voor
wandelaars, fietsers, ruiters en bestuurders van gespannen. Voor voetgangers kan ook de
toegankelijkheid buiten de wegen toegestaan worden. Daartoe bakent de
toegankelijkheidsregeling één of meer van de volgende zones af: speelzone, hondenzone,
bivakzone en vrij toegankelijke zone.
De toegankelijkheidsregeling kan tevens de toegankelijkheid regelen op de stilstaande wateren
en de niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers voor vissers, zwemmers, schaatsers,
duikers, kajakkers, zeilers, roeiers en surfers.
10/78
Daarnaast kunnen er ook occasionele en risicovolle activiteiten gecatalogeerd worden, waarvan
de toegankelijkheid bij machtiging geregeld wordt.
Occasionele activiteiten vinden in principe alleen uitzonderlijk plaats, dus beperkt in de tijd of
activiteiten die voor een selecte groep worden toegestaan.
Risicovolle activiteiten kunnen door hun aard of omvang schade teweegbrengen aan fauna, flora
of derden, zoals onder meer wedstrijden en activiteiten waarvoor toegangsgelden,
inschrijvingskosten of deelnamekosten worden aangerekend aan de deelnemers of aan het
publiek. (BVR, artikel 1, 18°). De typering van de activiteit (met inbegrip van wedstrijden en
activiteiten waarvoor toegangsgelden, inschrijvingskosten of deelnamekosten worden
aangerekend aan de deelnemers of aan het publiek) is hierbij gebaseerd op het gegeven of er al
dan niet gebruik gemaakt wordt van reeds opengestelde wegen (hetzij principieel hetzij specifiek
via de toegankelijkheidsregeling), zo ja, in combinatie met het vooropgesteld (geschatte) aantal
deelnemers en toeschouwers. Een echte toetsing tot al dan niet machtigen van de risicovolle
activiteit gebeurt op basis van de specifieke kenmerken van het gebied.
De intensiteit van de verstoring wordt per recreatietype ingeschat op basis van de
geluidsproductie, de onvoorspelbaarheid en verblijfsduur van de recreanten (zie bijlage 2). Er
zijn verschillen tussen de impliciete verstoring van de verschillende types recreatief gebruik,
maar logischerwijs houden deze verschillen ook verband met het gedrag van bepaalde
gebruikers. De keuze van aangepaste infrastructuur, sensibilisering en handhaving kan in een
aantal gevallen mogelijkheden bieden om de verstoring te reduceren.
4.3 Gebruikersfrequentie
Hierna gaan we nader in op de resterende factoren, waarbij we starten met de invloed van de
gebruikersfrequentie. Een belangrijke vraagstelling in de effectbeoordeling van recreatie is de
beschrijving van de relatie tussen de gebruikersfrequentie en de hoeveelheid verstoring. Er
bestaat algemene consensus over het feit dat een toename in gebruikersfrequentie ook leidt tot
een toename in de hoeveelheid verstoring. Het is echter moeilijker die relatie exact te
beschrijven. Het meeste onderzoek wijst op een niet-lineaire relatie tussen gebruikersfrequentie
en verstoring, namelijk een curvilineaire relatie (Figuur 3), die afbuigt bij hogere
gebruiksintensiteiten. Dit betekent dat een bepaalde toename in recreatiedruk niet steeds voor
een evenredige toename aan verstoring zorgt. Het effect van een toename neemt dus af bij
hogere gebruikersfrequentie. Het moet beklemtoond worden dat het effect van een nieuwe
verstoring het grootste effect heeft.
De relatie heeft ook tot gevolg dat acties met het oog op het reduceren van de
gebruikersfrequentie (bvb. door het reduceren van parkeergelegenheid) contraproductief kan
werken, omdat de recreanten zich simpelweg meer zullen verspreiden dan initieel het geval was
en waardoor dus ook de totale verstoring zal toenemen.
De moeilijkheid om deze relatie te doorgronden maakt dat het zo moeilijk is beslissingen inzake
recreatief gebruik te nemen. Aangezien de toename aan verstoring het grootst is bij een initiële
toename in gebruikersfrequentie, pleit deze relatie er wel eenduidig voor om zones te behouden
of te voorzien die integraal gevrijwaard worden van recreatieve verstoring. Zeker als zeer
verstoringsgevoelige soorten tot doel worden gesteld.
11/78
Figuur 3: Theoretische relatie tussen gebruikersfrequentie en de totale verstoring door recreatie.
4.4 Omgevingscondities
De mogelijkheid van een habitat om recreatieve verstoring te weerstaan wordt grotendeels
bepaald door de omgevingscondities. De relevante omgevingscondities zijn de bodem
(compactiegevoeligheid), de vochttoestand en het reliëf (erosiegevoeligheid). De invloed van
deze ecosysteemvariabelen op de gevoeligheid van een bepaalde site is echter zeer complex.
Een locatie kan bijvoorbeeld gevoelig zijn voor een bepaald type gebruik en uiterst resistent
tegen een andere vorm. Net zoals bij de evaluatie van de gevoeligheid van soorten moet een
maat voor de weerstand ten aanzien van verstoring (resistentie) én de capaciteit om te
herstellen na verstoring (resiliëntie) geïntegreerd worden. Hoewel bijvoorbeeld verschillende
bodemtypes al bij lage bezoekersintensiteiten zichtbaar verstoord zijn (beperkte resistentie), kan
hun vermogen om te herstellen drastisch verschillen (variatie in resiliëntie).
4.5 Periode van gebruik
In relatie tot deze problematiek staat tevens de periode van gebruik. De temporele spreiding
beïnvloedt aldus ook de intensiteit van verstoring. Sommige faunasoorten zijn immers gevoeliger
voor verstoring in een bepaalde periode (bvb. broedperiode), bepaalde habitats zijn dan weer
gevoeliger voor verstoring tijdens vochtige periodes.
4.6 Ruimtelijke spreiding
Het dilemma tussen het spreiden of concentreren van recreatie is afhankelijk van de respons
van gebruikersfrequentie en ruimtelijke spreiding op veranderingen in recreantenspreiding. In
tegenstelling tot de relatie tussen gebruikersfrequentie en de verstoring (Figuur 3), verhoudt de
relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring zich wel lineair. Dit maakt het mogelijk enkele
eenduidige principes naar voren te schuiven, in functie van de aanwezige ecologische waarden
en het te verwachten of wenselijke recreatief gebruik.
12/78
Figuur 4: Theoretische relatie tussen ruimtelijke spreiding en de totale verstoring door recreatie.
Concentratie
Omwille van de lineaire relatie tussen ruimtelijke spreiding en verstoring wordt recreatie sowieso
preferentieel op paden geconcentreerd.
Ook is het steeds aangewezen om gebieden toegankelijk te stellen via een beperkt aantal
toegangspunten. Hierdoor zal het grootste deel van de recreatie zich ruimtelijk beperken tot de
directe omgeving van deze recreatieve poorten. Werken met onthaalcentra is in dat kader
steeds aan te bevelen.
Concentreren is als principe zeker een aanrader in intensief bezochte gebieden maar wellicht
ook in minder ontsloten gebieden. Immers, zoals reeds aangegeven in § 4.3. kunnen eerder
beperkte aantallen bezoekers voor bepaalde natuurwaarden reeds in wezenlijke effecten
resulteren. Struinnatuur is enkel te overwegen indien de kwetsbaarheid van het habitat en de
soorten sowieso beperkt is.
Ontoegankelijk stellen
Het ontoegankelijk stellen van bestaande paden en/of gebieden, is een drastische maar
noodzakelijke ingreep, waar verstoring niet verzoenbaar is met de ecologische doelstellingen
en/of het daartoe ingestelde beheer.
De aanwezigheid of het potentieel voorkomen van kwetsbare soorten kan reeds gehypothekeerd
worden door zeer beperkte hoeveelheden aan verstoring. Verstoring in kleine gebieden, die
sowieso al maar kleine populaties herbergen, kan dan ook leiden tot lokaal uitsterven.
Anderzijds kunnen natuurstreefbeelden ook onverzoenbaar zijn met recreatie omdat de
toegankelijkheid fysiek onmogelijk wordt vanuit veiligheidsoverwegingen: dood staand hout,
overstromingsgebieden, slikken en schorren, wachtbekkens, …
Zonering
Zonering houdt in dat functies in zekere mate ruimtelijk gescheiden worden. Dit betekent niet dat
de uitbouw van een recreatief aanbod sowieso impliceert dat er geen andere functies
combineerbaar zijn. Het houdt wel in dat het uitrustingsniveau aangepast wordt aan de accenten
die vanuit bewuste beheeropties plaatselijk gelegd worden. Zodoende worden er prioritaire
ecologische zones afgebakend, waar het recreatief medegebruik preferentieel niet in plaatsvindt.
13/78
Inrichting recreatieve poorten
Het betreft hier geen poort in de strikte zin van het woord. Een recreatieve poort is een publieke
en vlot toegankelijke plaats waar een contact van de bezoeker met het gebied gerealiseerd
wordt. Het doel van een recreatieve poort is het ontlasten van de recreatieve druk op de
kwetsbare kernen van bos- of natuurgebieden. Hierbij moeten we wel beklemtonen dat de poort
moet ingericht worden in relatie tot het gewenste gebruik, aangezien de inrichting ook tot
bijkomende druk kan leiden.
Een poort zorgt echter, onafhankelijk van de schaal en omvang van de infrastructuur, voor een
geleiding en concentratie van de recreatieve activiteiten. Daarnaast vervult de poort ook een
onthaalfunctie. Niet elke poort heeft echter dezelfde voorzieningen. De invulling van een
recreatieve poort is afhankelijk van het type gebied, de bestaande situatie, de natuurwaarden in
de omgeving en de mogelijkheden die het gebied biedt en is dus maatwerk per locatie.
Afnemende geleiding
Het voorzieningenniveau inzake recreatieve infrastructuur kan aan de recreatieve poorten en in
de prioritair recreatieve zones uitgebreider aanwezig zijn. Hieronder verstaan we de
aanwezigheid van parkings, informatieborden, zit- en picknickbanken en een kwalitatieve
padenverharding. Naarmate je verder van deze zones weg beweegt, zal het
voorzieningenniveau dalen, waardoor ook een groot deel van de bezoekers minder geneigd is
zich naar die locaties, die we wensen te vrijwaren van een intensieve recreatieve druk, te
begeven.
Recreatief netwerk
De realisatie van een recreatief netwerk kan leiden tot een netto reductie van het aantal paden
in een gebied, waardoor de totale verstoring afneemt. De uitbouw van een recreatief netwerk
gaat tevens uit van een vraag vanuit de gebruikerszijde of een aanbod dat men wenst te
ontwikkelen. De financiële middelen kunnen geconcentreerd worden op een meer beperkt en
vooral kwalitatief netwerk, waarbij desgewenst een functionele scheiding van verschillende
recreantentypes (wandelaars, fietsers, mountainbikers, ruiters/menners) kan gerealiseerd
worden. Logischerwijs vormt een recreatieve poort een startplaats voor verschillende typen
recreatieroutes, die binnen het recreatief netwerk ontwikkeld worden.
Naast het permanente netwerk is het wenselijk ook een preferentieel te gebruiken netwerk of
zones te ontwikkelen voor occasionele en/of risicovolle activiteiten, die bij machtiging kunnen
plaatsvinden. Op kaart weergegeven bieden ze een duidelijke communicatie naar organisatoren
waar zij hun routes kunnen uitstippelen of activiteiten organiseren.
14/78
5 Probleemdetectie en -prognose
We moeten er ons voornamelijk van bewust zijn dat significante problemen resulteren uit het
cumulatief effect van potentieel problematische situaties ten aanzien van de aangehaalde
factoren uit voorgaande paragraaf. In de onderstaande tabel worden een aantal
voorbeeldsituaties aangehaald van beperkte en aanzienlijke verstoring met betrekking tot de
aangehaalde factoren (Tabel 2). Dit zijn exemplarische voorbeelden en elk voorbeeld kan
genuanceerd worden in bepaalde omstandigheden.
Tabel 2: Niet-limitatieve lijst van situaties die de verstoring op de natuurlijke omgeving
beïnvloeden en de intensiteit aan verstoring.
Intensiteit verstoring
Beperkt Aanzienlijk
Kwetsbaarheid • Grasgedomineerde vegetaties
• Zeldzame soorten
• Overwinterende watervogels
Recreatietype • Wandelaars
• Fietsers
• Loslopende honden
• Quads
Gebruikersfrequentie • Solitair gebruik
• Occasionele activiteiten
• Grote groepen recreanten
• Risicovolle activiteiten
Omgevingscondities • Droge locaties
• Lichte bodems
• Vochtige locaties
• Zware bodems
• Hellingen
Primaire factoren
Periode gebruik • Zomer • Broedseizoen
• Winter in geval van overwinteringsgebied
Naast de verstoring van bezoekers, kunnen ook beheergerelateerde ingrepen met betrekking tot
het recreatief gebruik verstoring op een gebied veroorzaken. Zo is het duidelijk dat de aanleg
van infrastructuur een netto verstoring aanricht in de omgeving. Het aanleggen van
voorzieningen (bvb. paden) dient steeds in verhouding te staan tot de grootteorde van het
recreatief gebruik en het doel van de infrastructuur. Anders kunnen de ingrepen hun doel missen
en negatieve invloed uitoefenen. De beheerder moet aandachtig blijven voor aanpassings- en
herstelwerken, en het gebruik van duurzame materialen.
Anderzijds zijn bepaalde verstoringen door recreatie niet verenigbaar met bepaalde
natuurstreefbeelden en het hieraan gekoppelde beheer, denk maar aan de onverzoenbaarheid
van loslopende honden en begrazingsbeheer of het (terug) laten meanderen van een waterloop
door het laten omvallen van bomen en kanovaren.
Hoewel er in deze context voornamelijk gefocust wordt op de negatieve effecten van recreatie,
moeten we er ons bewust van zijn dat er soms ook positieve randeffecten kunnen optreden.
15/78
Paden en de bermen langs paden vormen bv. een eigen biotoop die de lokale variatie en
biodiversiteit kan verrijken. Sommige soorten reageren ook positief op (lichte) betreding.
Enige betreding in stuifduingebieden kan er toe bijdragen dat zo een gebied niet snel dichtgroeit
en typische planten- en diersoorten er kunnen blijven voortbestaan.
Toch blijft de grootste bezorgdheid van recreatiebeheer om de verstoring te minimaliseren,
waarbij de verstoring op fauna, flora en bodem bijzondere aandacht verdienen.
16/78
6 Richtlijnen voor ecosysteemclusters
In onderstaande paragrafen wordt er voor de volgende ecosysteemclusters richtlijnen
opgebouwd:
� Strand en zeeduin
� Slikken en schorren
� Open landbouwlandschappen
� Heide
� Bos
� Kleinschalige halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)
� Moeras en open water
De richtlijnen voor de verschillende ecosysteemclusters zijn steeds volgens een vast stramien
opgebouwd.
Ten eerste wordt het ecosysteem omschreven (definiëring). Vervolgens worden enkele
algemene beschouwingen gemaakt van de gevoeligheid van het ecosysteem voor recreatie.
Dan wordt in een overzichtelijke tabel de kwetsbaarheid van de onderliggende vegetatietypes
geduid en worden ook de kwetsbare en zeer kwetsbare diersoorten binnen het ecosysteem
opgesomd. Daarna wordt de vraag gesteld onder welke omstandigheden bijzondere aandacht
besteed dient te worden aan rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik Belangrijk
onderdeel is vervolgens het oplijsten van zogenaamde ‘gouden regels’ die gehanteerd kunnen
worden om natuur en recreatie binnen het beschouwde ecosysteem op elkaar af te stemmen.
Ook worden karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
beschouwd. Voor sommige ecosystemen werden bovendien bijzonderheden gegeven over de
kwetsbaarheid van specifieke soorten en vegetatietypes. Tot slot wordt de vraag gesteld hoe
omgegaan kan worden met de situatie waarbij recreatie plaatsvindt op plaatsen waar
verschillende ecosystemen op elkaar aansluiten of met elkaar verweven zijn.
Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare
soorten binnen dit ecosysteem: aanpak
Aan de verschillende vegetatietypes die behoren tot dit ecosysteem wordt een kleurcode
toegekend. Deze kleurcode belichaamt de kwetsbaarheid van het vegetatietype.
De kleurreferenties inzake de kwetsbaarheid van vegetatietypes verwijst naar de codering in
Tabel 1. Er wordt gebruik gemaakt van de kleurcodes blauw (niet kwetsbaar), groen (weinig
kwetsbaar), geel (kwetsbaar) en rood (zeer kwetsbaar).
De soorten die opgenomen zijn in deze tabel zijn de soorten die ingeschat worden ‘kwetsbaar’ of
‘zeer kwetsbaar’ te zijn. Deze tabel lijst dus niet alle typische soorten die aangetroffen kunnen
worden in het ecosysteem maar enkel de kwetsbare soorten.
Het is denkbaar dat het ecosysteem slechts weinig kwetsbare of zeer kwetsbare soorten bevat,
maar dat – op vlak van soorten – toch enige voorzichtigheid aan de dag moet worden gelegd in
geval van recreatieve ontsluiting. Dit kan het geval zijn als het ecosysteem vele typische, maar
minder gevoelige soorten bevat. In dit toetsingskader hebben we dit opgelost door aan de
17/78
kwetsbaarheid van (vogel)soorten een getal te koppelen (niet kwetsbaar = 1; weinig kwetsbaar -
2; kwetsbaar = 3 en zeer kwetsbaar = 4). Er wordt voor elk ecosysteem een drempelwaarde
gehanteerd. Als de optelsom van de verschillende voorkomende soorten boven de
drempelwaarde ligt is alsnog – vanuit de soortenbenadering – voorzichtigheid geboden.
We benadrukken dat het voorkomen van één of meerdere kwetsbare of zeer kwetsbare soorten
niet noodzakelijk impliceert dat verstoring door recreatie zal optreden. Net zomin zal het
overschrijden van de drempelwaarde door kwetsbaarheidsscores van voorkomende soorten op
te tellen automatisch leiden tot verstoring. Dit vademecum moet dan ook duidelijk maken welke
omstandigheden werkelijk aanleiding kunnen geven tot verstoring en hoe deze kunnen worden
voorkomen.
18/78
6.1 Strand en zeeduin
Definiëring
Strand en zeeduin zijn in principe exclusief beperkt tot de kust. Meer naar het binnenland
kunnen echter gelijkaardige ecotopen ontstaan door opspuitingen ten behoeve van
havenontwikkeling (cfr. Haven van Antwerpen). Onder dit ecosysteem wordt een hele waaier
aan ecotopen begrepen die we in de kuststreek kunnen aantreffen: zandplaten, het eigenlijke
strand, het groene strand, het hoogstrand waar embryonale duinontwikkeling start, de schaars
begroeide wandelende duinen, vastgelegde duinen, duinen met helm, duingraslanden,
mosduinen, duinpannes, duinen met struwelen en duinbossen.
Slikken en schorren sluiten hier als ecotopen vaak nauw bij aan, maar worden onder een aparte
ecosysteemcluster behandeld.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Het strand is een uitgesproken open gebied waar - indien geen restricties worden voorzien -
enkel het spel van eb en vloed de toegang door de recreant stuurt. De aansluitende duinen
worden door de mens vaak als struinnatuur ervaren. Zonder specifieke maatregelen zijn ook hier
geen uitgesproken rustzones aanwezig.
Natuurwaarden gebonden aan open duinlandschappen zijn de laatste decennia sterk
achteruitgegaan. Hiervoor zijn verschillende redenen1, maar recreatie speelt een onmiskenbare
rol. Toerisme - sterk toegenomen sinds midden de jaren ‘50 van de vorige eeuw - heeft aan de
basis gelegen voor de bouw van appartementen en hotels en heeft zo het duinareaal – en dus
het leefgebied voor talrijke soorten - verkleind. Ook heeft recreatie een effect op de kwaliteit van
leefgebieden.
Broedvogels van het hoogstrand en de open duinlandschappen – zoals sternen, plevieren en
tapuiten - zijn bijvoorbeeld zeer verstoringsgevoelig. Dit is zeker een belangrijke reden waarom
vele van deze typische soorten nog slechts op enkele plaatsen voorkomen langs de Vlaamse
kustzone. Niet toevallig komen dergelijke soorten vaak wél nog tot broeden in de veel minder
toegankelijke havenzones.
Kennis over de effecten op andere diergroepen (bv. zoogdieren, amfibieën en reptielen,
ongewervelden) als gevolg van recreatief gebruik in de Vlaamse kuststrook, is fragmentair (zie
verder).
Er zijn, als gevolg van recreatief gebruik, zeker ook effecten op vegetaties. Recreatie in
duingebieden kan bv. de vegetatiesuccessie van mobiele duin (witte duin) naar vastgelegde duin
(grijze duin) sterk remmen en zelfs voorkomen. Dit bemoeilijkt de vestiging van heel wat
plantensoorten. Gezien de sterke afname van natuurlijke dynamische processen in het
duinlandschap – met verstruweling en verbossing ten nadele van het open duinlandschap als
1Enerzijds is de oppervlakte van het open duinlandschap sterk geslonken door direct ruimtebeslag bv. als
gevolg van bebouwingsprojecten en havenuitbreiding. De van nature aanwezige dynamiek in het landschap
is verder afgenomen door het actief vastleggen van duinen en het realiseren van een zeewering. Ook
begrazing in de duinen is geen klassiek gebruik meer en werkt verstruweling en verbossing in de hand.
19/78
gevolg – is dit effect misschien niet eens zo ernstig te noemen. Recreatie ‘helpt’ in zekere zin om
de vegetatiesuccessie naar gesloten duinlandschap af te remmen.
Duin- en strandgebieden zijn zeer rijk aan ongewervelde diersoorten waarvoor in regel wordt
aangenomen dat recreatie geen probleem stelt. Een uitzondering hierop zijn ongewervelden die
gebonden zijn aan ecotopen die over slechts een zeer beperkt areaal aanwezig zijn en die sterk
beïnvloed worden door de mens. Dit is van toepassing voor het vloedmerk waar het strand
machinaal wordt schoongemaakt.
Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie
kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)
Zandplaten en stranden • Bij eb droogvallende zandplaten Gewone zeehond, rustende vogels
(steltlopers zoals plevieren en
strandlopers, meeuwen, eenden,
sternen, …)
Van vloedmerk tot nog niet
vastgelegde duinen
• Vloedmerk
• Embryonaal wandelende duinen2 en
groenstrand
• Wandelende duinen (‘witte duinen’).
• Bepaalde dansvliegen3
• Dwergstern, Strandplevier,
Bontbekplevier, Grote stern,
Visdief, Stormmeeuw, Kleine
mantelmeeuw
• Tapuit, Velduil
Vastgelegde duinen • Mosduinen (‘grijze duinen’)
• Droge duingraslanden
• Heischrale duingraslanden
Tapuit, Velduil
Struwelen • Duindoornstruweel
• Struwelen met Kruipwilg
2 Betreft duinen met nog een beperkte vegetatie van pioniersoorten zoals Biestarwegras en Helm. Boven de
gemiddelde hoogwaterlijn.
3 Het betreft langs de Vlaamse kust een 5-tal strandsoorten die predatoren zijn van vooral afvaleters die
leven ter hoogte van het vloedmerk (Provoost en Bonte, 2004).
20/78
Bossen • Duinbossen Kleine zilverreiger, Kwak
• Vochtige grassen- en
russenvegetaties zoals natte
duinpannes
Bergeend, Kleine plevier
Vochtige duinvalleien
• Hogere riet- en zeggenvegetaties
• Waterplantvegetaties
Woudaap, Wintertaling
In hoger staande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd
voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om
recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Broedvogels: Wielewaal (2), Boompieper (2), Roodborsttapuit (2), Nachtegaal (1).
• Niet-broedende vogels: Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 in het
broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels) en 6 buiten de broedperiode
(optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels).
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
In nagenoeg alle strand- en zeeduingebieden dient rekening te worden gehouden met de
effecten van recreatie. Daarom is recreatie in feite altijd een aandachtspunt in de Vlaamse
kuststreek. Bijzondere aandacht zou besteed kunnen worden aan gebieden die voldoen aan één
of meer van onderstaande voorwaarden:
1. Aan de grotere aaneengesloten duincomplexen langs de kust;
2. Zones die in recente jaren nog regelmatig kwetsbare soorten herbergden;
3. Gebieden waar natuurherstel- en natuurinrichting op grotere schaal is uitgevoerd of
gepland waardoor nieuwe kansen ontstaan voor kwetsbare soorten.
De belangrijkste gebieden zijn dan (van west naar oost):
• De westkust (1, 2);
• Cabour (2);
• Doornpannen (1, 2) ;
• Zeebermduinen – Ter Yde (1, 3);
• Hannecartbos (1, 3);
• Oostvoorduinen (1, 2);
• IJzermonding (1, 2, 3);
• Fonteintjes (2);
21/78
• Het Sterneneiland en de Voorhaven van Zeebrugge (1, 2, 3);
• Baai van Heist (2);
• Blinkaertduinen – Oude Hazegraspolder (1);
• Zwin en Zwinbosjes (1, 2);
• Nieuwe Hazegraspolder - Willem-Leopoldpolder (1, 3).
22/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Zones waar gekozen wordt
voor broedende kust- en
koloniebroeders:
ontoegankelijk in
broedperiode
Zones die ‘van nature’ reeds weinig toegankelijk
zijn en/of waar recreatie zodanig kan worden
gestuurd dat verstoring effectief kan worden
uitgesloten.
Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in het druk bezochte
Vlaamse kustgebied geen ruimte voor kust- en koloniebroedvogels.
Enkel door bepaalde zones af te sluiten of – beter nog – ontoegankelijk
te maken, kunnen voor deze vogels kansen worden geboden4.
Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best
afgesloten van begin april tot en met juli.
Dit betekent dus dat het in theorie mogelijk zou zijn om in een strand- &
duinzone zeldzame broedvogels te beogen maar datzelfde gebied in
bv. augustus nog open te stellen voor recreatie.
Voor de meeste soorten volstaat een bufferzone van 150 m tot het
broedgebied.
Recreatie sturen via een
vaste padenstructuur
In het bijzonder in embryonale duinen, het
vloedmerk (kan temporeel wel in laagseizoen),
witte duinen en grijze duinen.
Om verstoring in open duingebieden zoveel mogelijk te vermijden,
wordt recreatie best geleid over een vaste, bewegwijzerde
padenstructuur.
Recreatieve ontsluiting
aanpassen aan ligging
van goed ontwikkelde en
zeldzame vegetaties
In geval van het voorkomen of nastreven van
groenstrand, mosduinen, heischrale graslanden
en vochtige graslandvegetaties in duinvalleien.
Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam en zeer soortenrijk. Er zijn
verschillende manieren om de recreatiedruk hier te beperken: (a)
afsluiten bepaalde deelzones en (b) ontsluiting via (uitgekiende)
padenstructuur (zonder effectief zones af te sluiten).
Afschermen van paden
ten opzichte van
omgeving
In het bijzonder in witte duinen en grijze duinen. Paden kunnen zo worden aangelegd dat de zichtbaarheid van mensen
die er gebruik van maken beperkt wordt gehouden. Dit betekent o.m.
dat duintoppen worden vermeden. Bovendien kunnen paden door
duindoornstruweel worden aangelegd. Ook het beheer kan in die zin
worden aangepast dat langs paden (of bepaalde delen ervan) houtige
4 Het optreden van gewenning van soorten als Strandplevier is niet gekend. Eilandsituaties zijn steeds de beste garantie om aan kust- en koloniebroeders de
nodige rust en veiligheid te bieden. Het beste voorbeeld is het gecreëerde vogeleiland in de Voorhaven van Zeebrugge.
23/78
vegetatie mag uitgroeien.
Aanpassen recreatieve
ontsluiting waar een
kwetsbare soort
verschijnt.
Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare
soorten verschijnen zoals: Velduil, Tapuit,
Nachtzwaluw, Bontbekplevier, Strandplevier,
Dwergstern, Visdief en Grote stern
Deze soorten zijn zeer zeldzaam langs de Belgische kust en bovendien
zijn het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten
genieten dus Europese bescherming.
Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet
bekeken worden naargelang de soort en de situatie.
24/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Zonnebaders Vlaanderen is dicht bevolkt zodat ruwweg vanaf mei tot
september intensief strandbezoeken plaatsvinden. Vooral op
kustbroeders van jonge duinen (sternen, plevieren) heeft dit
ongetwijfeld een grote impact.
Wandelaars Op stranden en in duinen zijn wandelaars nauwelijks beperkt
in hun bewegingsruimte. Daarom is het essentieel
wandelaars te sturen en bepaalde (delen van) gebieden
(tijdelijk) af te sluiten.
Indien vrij wandelen wordt toegelaten houden mensen zich
graag op in de buitenste duinenrij (tussen strand en
duincomplex). Deze zone is vaak het belangrijkst voor
broedende kustvogels.
Wandelaars met honden Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in
gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende
kustvogels zoals sternen en steltlopers. Vogels zien honden
als een bedreiging en bovendien zullen honden ook gericht
de vogels najagen. Intensieve recreatie waarbij mensen hun
honden vrij laten rondlopen is onverenigbaar met
begrazingsbeheer door schapen. Schapen kunnen door
angst opgeschrikt geraken en zelfs sterven.
Kitesurfers Kitesurfing wordt vaak aan de kust beoefend waarbij wordt
geland op het strand of in de duinen. Kitesurfing heeft een
grote impact op foeragerende vogels zoals steltlopers en
meeuwen. Door de onvoorspelbare en soms snelle
verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als zeer
bedreigend ervaren (‘roofvogel’).
Windsurfers Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge
mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou
wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.
Sportvliegtuigen Geluidsproductie, onvoorspelbaarheid, snelheid en
verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De
impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote
oppervlakte.
25/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen
Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘slikken en schorren’. Gezien dit
eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige
vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting naar dat ecosysteem niet dadelijk
een oplossing. Duinen kunnen langs de landzijde grenzen aan de polders. Vaak zal de
kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden daar veel lager zijn, maar het is duidelijk dat
de belevingswaarde voor de recreant in de polders heel anders is.
26/78
6.2 Slikken en schorren
Definiëring
Onder het ecosysteem ‘slikken en schorren’ valt een waaier aan ecotopen die voorkomen langs
grote rivieren die onder invloed staan van het getij. Vaak betreft het ecotopen met een zout of
brak karakter, maar in Vlaanderen kennen we ook zoetwatergetijdegebieden bv. langs de
Schelde, de Durme en de Rupel.
Slikken bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de gemiddelde laagwaterlijn. En
komen bij elk getij dus onder water te staan. Bij laag water wordt de slik- of slijkvlakte zichtbaar.
Vegetatie valt er nauwelijks te bespeuren.
Schorren bevinden zich tussen de gemiddelde hoogwaterlijn en de springwatervloedlijn.
Uitzonderlijk komen de schorren dus onder water te staan. Zeker in zoute en brakke schorren
komt een uitbundige, gevarieerde en vaak lage vegetatie voor met een aantal karakteristieke
soorten zoals Zeeaster en Lamsoor. Zoetwaterschorren bestaan vaak uit monotone
rietvegetaties en ook in brakke schorren kunnen vegetaties evolueren in de richting van
rietvegetaties.
Onder deze definitie wordt dan ook de “buitendijkse” natuur bedoeld langs grote rivieren onder
getijdeninvloed. Ook binnendijks kunnen zich schorrenvegetaties ontwikkelen. Deze zullen we
echter behandelen onder de ‘open landbouwlandschappen’.
Rietvegetaties in getijdengebied vertonen – zeker qua avifauna – een grote overlap met de
ecotoopcluster ‘moeras en open water’ die we elders in dit toetsingskader behandelen. Voor wat
betreft deze rietvegetaties zullen we dan ook regelmatig verwijzen naar de ecotoopcluster
‘moeras en open water’.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Slikken en schorren zijn niet bijzonder gevoelig aan veranderingen van vegetaties en
bodemstructuur als gevolg van (zachte) recreatie. Slikken worden in de regel van nature al niet
vaak door mensen betreden. Schorren bevatten heel wat zeldzame plantensoorten maar komen
van nature voor in een heel dynamisch milieu waarin soorten zijn aangepast aan verschillende
vormen van ‘stress’. Variatie in vochtgehalte, zoutgehalte, temperatuur hebben er toe geleid dat
planten die er voorkomen een zekere ‘weerbaarheid’ vertonen. Deze vegetaties gedijen goed
onder een begrazingsbeheer (runderen, schapen) en het hoeft dan ook niet te verwonderen dat
ook een zekere betreding door (zachte) recreatie wordt verdragen. Alhoewel schorren door de
recreant ervaren worden als struinnatuur zullen recreanten er vaak paden volgen omdat de
typische plantensoorten vaak ruw of stekelig zijn wat het doorkruisen ervan bemoeilijkt. Ook al is
de gevoeligheid van dergelijke vegetaties dus misschien niet meteen zo groot, door hun
zeldzaamheid zijn ze toch te beschouwen als kwetsbaar.
Slikken en schorren hebben overwegend een open karakter. Vogels zijn hier dus van ver
zichtbaar. Ook het feit dat vogels hier vaak in grote groepen aanwezig zijn, verklaart de
kwetsbaarheid van heel wat typische soorten hier. In rietvegetaties is er verhoudingsgewijs wel
meer schuilmogelijkheid maar ook hier komen enkele zeer kwetsbare soorten voor (zie ook
ecotoopcluster ‘moeras en open water’).
27/78
Samenvatting van de kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie
kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Ecotoop Vegetaties Kwetsbare soorten (fauna)
Slikken • geen In Vlaanderen voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
Weidevogels/steltlopers: grote
groepen van soorten zoals: Kluut,
Rosse grutto, Steenloper,
Zilverplevier, Bontbekplevier,
Drieteenstrandloper,
Krombekstrandloper
Watervogels (eenden, ganzen en
zwanen): Eidereend, Bergeend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart
Andere: Kleine zilverreiger,
Lepelaar, Zwartkopmeeuw
• Atlantische schorren
Schorren met lage vegetatie
• Zeekraalvegetaties
• Slijkgrasvegetaties
In Vlaanderen voorkomende
broedvogels:
Weidevogels/steltlopers:
Scholekster, Kluut Tureluur,
Bontbekplevier, Strandplevier
Watervogels (eenden, ganzen en
zwanen): Bergeend
Andere: Visdief, Bruine kiekendief,
Zwartkopmeeuw, Lepelaar
In Vlaanderen voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
Weidevogels/steltlopers: Kluut,
Rosse grutto, Steenloper,
Bontbekplevier, Drieteenstrandloper,
Krombekstrandloper
Watervogels (eenden, ganzen en
zwanen): Eidereend, Bergeend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart
Andere: Kleine zilverreiger,
Lepelaar, Zwartkopmeeuw
28/78
Schorren met rietvegetatie • Brakwaterschorren
• Zoetwaterschorren
In Vlaanderen voorkomende
broedvogels:
Reigers en Lepelaars: Lepelaar
Andere: Bruine kiekendief,
Slobeend, Zwartkopmeeuw
In Vlaanderen voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
Watervogels (eenden, ganzen en
zwanen): Bergeend
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare niet-broedende vogelsoorten opgesomd. Het
gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument
zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Bonte strandloper (2), Wulp (2), Tureluur (2), Scholekster (2).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 6 buiten de
broedperiode (optelsom scores voorkomende niet-broedende vogels).
Voorkomen van typische broedvogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen van
voorzichtigheid.
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
Aangezien goed ontwikkelde slikken en schorren zeldzaam zijn is in feite altijd voorzichtigheid
geboden. Bijzondere aandacht dient in elk geval gegeven te worden in het geval van grote
aaneengesloten brakke of zoute schorren. Deze zijn betreedbaar voor de mens en kunnen
uitnodigen om gebruikt te worden als ‘struinnatuur’.
De meeste broedvogels van schorren zijn echter zeer kwetsbaar. Typische broedvogels kunnen
onder omstandigheden van veelvuldige verstoring gedurende de dag volledig uit een gebied
verdwijnen. Ook de vegetatie kan hieronder leiden wat vooral duidelijk zal zijn in de buurt van de
poorten van een makkelijk bereikbaar en veelvuldig bezocht schorrenreservaat.
Bij opkomend water kan de slikstrook langs bv. de Schelde erg smal worden en zijn
foeragerende vogels aanwezig tot vlak bij de dijken. Op dergelijke plaatsen kan de avifauna snel
verstoord worden alhoewel in geval van uitwijkmogelijkheden naar andere grote,
aaneengesloten foerageergebieden de impact op de vogelpopulaties wellicht eerder klein is.
M.a.w. zal ook de samenhang of configuratie van slik- en schorgebieden een belangrijke rol
spelen bij de kwetsbaarheid van de aanwezige avifauna.
29/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Slikvegetaties als
struinnatuur vermijden
Steeds Slikken komen elke dag tweemaal onder water. De snelheid waarmee
het tij opkomt kan verrassen. Het betreden van buitendijkse
slikgebieden houdt dan ook gevaren in en kan dan ook best worden
vermeden.
Zones waar gekozen wordt
voor typische
broedvogels van (lage)
schorren: ontoegankelijk
of weinig intensieve,
zachte recreatie in
broedperiode
Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere
aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar
vaak hoge ecologische doelen worden
vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden
beoogd.
Bij een gelijkmatige spreiding van recreanten is er in veelvuldig
bezochte schorren nauwelijks ruimte voor typische broedvogels. Enkel
door in bepaalde zones enkel een weinig intensieve, zachte recreatie
toe te laten of – beter nog – bepaalde zones volledig af te sluiten
kunnen voor deze vogels kansen worden geboden.
Voor zeemeeuwen, sternen en plevieren wordt een gebied best
afgesloten van begin april tot en met juli.
In geval dat een gebied wordt afgesloten met het oog op het creëren
van een optimaal broedgebied is het aangewezen een bufferzone in te
stellen van 150 m tot de broedplaatsen. Wanneer het schorrengebied is
bedijkt en in principe niet wordt betreden dan valt ook de nood van een
bufferzone weg. Bij de vogels treed dan gewenning op en de door
recreatie beïnvloede randzone zal beperkt zijn.
Recreatieve ontsluiting
aanpassen aan ligging
van goed ontwikkelde en
zeldzame vegetaties
In geval van het voorkomen van specifieke
vegetaties van bv. Zeekraal en Slijkgras die
voorkomen op de overgang van slik en schor, vaak
slechts over zeer kleine oppervlakken.
Deze vegetaties zijn zeer zeldzaam. Er zijn verschillende manieren om
de recreatiedruk hier te beperken: (a) afsluiten bepaalde deelzones en
(b) ontsluiting via (uitgekiende) padenstructuur (zonder effectief zones
af te sluiten).
Recreatie sturen via een
vaste padenstructuur
Steeds aangewezen in schorgebieden. Om verstoring in (lage) schorren zoveel mogelijk te vermijden, wordt
recreatie best geleid over een vaste, bewegwijzerde padenstructuur.
Rekening houden met de
kwetsbare periode
Zowel voor slikken als voor schorren Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting
afgestemd wordt op de periode in het jaar waarin aandachtssoorten
voorkomen.
30/78
• Voor (lage) schorren is dat van bijzonder belang voor broedende vogels in (lage) schorren: 1 april – 31 juli;
• Voor slikken is dit in feite jaarrond van belang omdat ze in de zomer foerageergebied vormen voor broedvogels op de schorren
en omdat ze ook in lente, herfst en winter grote groepen trekkende
en overwinterende vogels aantrekt.
Beperkt zicht bieden op
slik en schorgebied
Zoveel mogelijk maar i.h.b. voor de grotere
aaneengesloten schorrengebieden (>50 ha) waar
vaak hoge ecologische doelen worden
vooropgesteld en hoge broeddichtheden worden
beoogd.
De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het
getijdenlandschap te bewonderen, maar tegelijk te zorgen dat
kwetsbare (vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via
schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
Behoud of realisatie van
eilandsituaties
In grote slik- en schorrencomplexen waar in
principe alle typische soorten – waaronder
koloniebroeders – kunnen worden beoogd.
Verschillende soorten van het schor broeden in dichte of losse kolonies.
Zeker wanneer in de broedperiode eilanden aanwezig zijn, zullen
soorten als Kluut, Bontbekplevier, Visdief, Zwartkopmeeuw en Lepelaar
daar sterk van profiteren. De vogels weten dan dat ze onbereikbaar zijn
en er treed gewenning op.
31/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Wandelaars In schorrengebieden zijn wandelaars nauwelijks beperkt in
hun bewegingsruimte. Daarom is het essentieel wandelaars
te sturen en bepaalde (delen van) gebieden (tijdelijk) af te
sluiten.
Wandelaars met honden Loslopende honden hebben een zeer negatieve impact in
gebieden die belangrijk zijn voor foeragerende en broedende
vogels zoals Kluut, Bontbekplevier, Tureluur en Bergeend.
Vogels zien honden als een bedreiging en bovendien zullen
honden ook gericht de vogels najagen. Intensieve recreatie
waarbij mensen hun honden vrij laten rondlopen is bovendien
onverenigbaar met begrazingsbeheer door schapen.
Schapen kunnen door angst opgeschrikt geraken en zelfs
sterven.
Kitesurfers Kitesurfing langs estuaria en gebieden onder invloed van het
tij heeft een grote impact op foeragerende vogels zoals
steltlopers en meeuwen. Door de onvoorspelbare en soms
snelle verplaatsingen door de lucht wordt het voor vogels als
zeer bedreigd ervaren (‘roofvogel’).
Windsurfers Gebiedsgebruik, onvoorspelbaarheid en snelheid zijn in hoge
mate vergelijkbaar met kitesurfing. De verstoringsimpact zou
wel kleiner zijn, i.h.b. voor foeragerende vogels.
Sportvliegtuigen Geluidsproductie, onvoorspelbaarheid, snelheid en
verblijfsduur zorgen ervoor dat dit sterk verstorend werkt. De
impact strekt zich bovendien vaak uit over een grote
oppervlakte.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen
Er zijn o.m. overgangen te verwachten met ecosysteem ‘strand en zeeduin’. Gezien dit
eveneens erg open en kwetsbare gebieden betreft met tal van verstoringsgevoelige
vogelsoorten biedt het verplaatsen van recreatieve ontsluiting hier geen oplossing. Schorren
kunnen grenzen aan de polders. Vaak zal de kwetsbaarheid van de aanwezige natuurwaarden
daar veel lager zijn maar het is duidelijk dat de belevingswaarde voor de recreant in de polders
heel anders is.
32/78
6.3 Open landbouwlandschappen incl. polders
Definiëring
Hieronder wordt grootschalig open landschap met vooral akkers en weilanden verstaan.
Vaak betreft het uitgestrekte akkerlanden (bv. op de plateaus in Haspengouw) waarnaar we
kunnen verwijzen als het typische boerenland. Anderzijds zijn ook de grote aaneengesloten
gebieden met graslanden of hooilanden, zoals we ze aantreffen in valleien of in de polders,
onder deze noemer vervat. Wat betreft deze graslanden kan het gaan om oude, fijnmazige
systemen. Het gaat hier vaak over reservaten of gebieden die ‘reservaatwaardig’ genoemd
zouden kunnen worden.
Kleine landschapselementen onder de vorm van bomenrijen, hagen en houtkanten komen hier
slechts beperkt voor. In de valleien en in de poldergraslanden kan het landschap echter
verweven voorkomen met allemaal waterelementen zoals sloten, poelen of kreken.
Er zijn her en der in het Vlaamse landschap nog landbouwgebieden die kleinschalig zijn en
waarin een dicht netwerk voorkomt van bomenrijen, hagen en houtkanten. Deze komen aan bod
onder de ecosysteemcluster “Kleinschalige halfopen gebieden (met grazige vegetaties en
KLE’s)”
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Het betreft een open landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door diersoorten
snel worden opgemerkt. Binnen het open, agrarisch gebied komen enkele zeldzamere,
verstoringsgevoelige vogelsoorten voor. Vooral een aantal watervogels (eenden, ganzen,
zwanen), weidevogels en akkervogels verdienen bijzondere aandacht.
Naast de directe effecten van verstoring voor weidevogels – zoals verlaten van nesten – betreft
het ook indirecte effecten zoals de roof van nesten door predatoren die profiteren van de
verstoring van een vogel.
Binnen de open landbouwlandschappen leidt betreding doorgaans niet tot negatieve effecten op
ecologisch waardevolle vegetaties. Er komen binnen het open landschap wel degelijk zeldzame
vegetaties voor, maar deze zijn in regel weinig betredingsgevoelig5.
5 Zeldzamere zilverschoongraslanden, zilte graslanden (polders) en graslanden met biezen kennen
doorgaans een begrazingsbeheer zodat de meeste soorten er niet echt gevoelig zijn voor betreding.
33/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen
dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)
• Graasweiden op droge gronden
(raaigraslanden en kamgraslanden)
Broedvogels: Wulp, Scholekster Droge tot vochtige
graslanden
• Poldergraslanden Broedvogels: Scholekster, Grutto,
Tureluur
Doortrekkende en overwinterende
vogels: Smient, Rietgans, Kleine
Rietgans, Kolgans, Brandgans,
Kleine zwaan
• Meeste hooilanden en hooiweiden
(glanshaverhooiland, witbolgrasland)
Broedvogels: Wulp, Kwartelkoning,
Paapje
Andere soorten: Das
• Graasweiden op natte gronden
(zilverschoongraslanden)
Broedvogels: Wulp, Scholekster,
Grutto, Zomertaling, Slobeend,
Doortrekkende en overwinterende
vogels: Smient, Rietgans, Kolgans,
Kleine zwaan, Wilde zwaan
Andere soorten: Das
• Meeste hooilanden en hooiweiden
(glanshaverhooiland,
vossenstaartgrasland)
Broedvogels: Wulp, Grutto,
Kwartelkoning, Paapje
Andere soorten: Das
• Dotterhooilanden Broedvogels: Wulp, Scholekster,
Grutto, Kwartelkoning, Zomertaling,
Slobeend, Paapje
Andere soorten: Das
Natte graslanden (vaak
grondwater beïnvloed of
regelmatig overstromend)
• Zilte weiden (polders) Broedvogels: Scholekster, Grutto,
Tureluur, Zomertaling, Slobeend,
Bergeend, Kluut
Doortrekkende en overwinterende
vogels: Smient, Kleine Rietgans,
Rietgans, Kolgans, Brandgans
34/78
Akkerland • Akkers op zandgrond en lemige
gronden
Broedvogels: Wulp, Scholekster,
Grauwe kiekendief
Doortrekkende en overwinterende
vogels: Kraanvogel
Andere soorten: Hamster
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd
voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om
recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Broedvogels: Kwartel (2), Kievit (2), Grauwe gors (2), Patrijs (2), Gele kwikstaart (2),
Graspieper (2), Veldleeuwerik (1).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in de
broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels).
Voorkomen van typische niet-broedende vogels leidt in feite automatisch tot het in acht nemen
van voorzichtigheid.
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van:
1) het voorkomen van kwetsbare aandachtssoorten;
2) de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de
potentie van het gebied.
Uiteraard is er een verband tussen beide bovenstaande factoren. Soorten die grote
aaneengesloten open ruimtes behoeven zijn vaak ook relatief zeldzaam (cfr. de Wulp, Grauwe
kiekendief).
Als gidsende regel kan gesteld dat geïsoleerde agrarische gebieden met een oppervlakte kleiner
dan 100 ha6 doorgaans minder typische soorten bevatten.
In poldergraslanden en zilte graslanden zijn altijd kwetsbare soorten te verwachten en dient
steeds op een verstandige manier nagedacht worden over recreatieve ontsluiting. Dit geldt eens
te meer omdat Vlaanderen hier voor bepaalde soorten een belangrijke rol speelt als
overwinteringsgebied (Kleine rietgans, Kolgans, Kleine zwaan, Smient, …). De Oostkustpolders,
de Uitkerkse polder, het Oost-Vlaams krekengebied en de IJzervallei verdienen onze bijzondere
aandacht.
6 Deze oppervlakte is vrij groot gekozen omdat de meeste soorten zich niet ophouden in de perifere zones
van open gebieden waar zich overgangen voordoen naar woonwijken of bossen. Voor weidevogels geldt
bovendien dat de minimale territoriumgrootte vrij groot is, zeker in suboptimale broedgebieden.
35/78
Ook langs de valleien van de grote rivieren (Schelde, Maas, …) kunnen grote concentraties
voorkomen van kwetsbare soorten, zowel broedvogels als doortrekkende en overwinterende
vogels.
Toch mogen ook de grote plateaus niet vergeten worden waar zeldzame akkervogels kunnen
voorkomen. Sommige daarvan zijn uitgesproken verstoringsgevoelig (Grauwe kiekendief).
36/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Recreatie via bestaande
wegen en veldwegen
In geval van het voorkomen of nastreven van
(kwetsbare) weidevogels of overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
Door recreatie te beperken tot de bestaande wegen en veldwegen
wordt de rust in tussenliggende gebieden gegarandeerd. Er kan dan
gewenning optreden bij vogels.
Waar mogelijk bundelen
van recreatievormen
In geval van het voorkomen of nastreven van
(kwetsbare) weidevogels of overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar
mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk
deel van het agrarisch gebied.
Toepassen principe van
zonering
In geval van het voorkomen of nastreven van
(kwetsbare) weidevogels of overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
Het is aangewezen dat voor bepaalde zones kwetsbare soorten
maximaal kansen krijgen en recreatie hier in zekere zin rond wordt
geleid.
Waar de meest waardevolle gebieden gelegen zijn dient geval per
geval bekeken te worden.
De dichtheid van de weginfrastructuur is één van de bepalende
factoren. Waar slechts een ijl netwerk van wegen voorkomt is er
uiteraard meer rust en komen vaak de grootste vogelconcentraties
voor.
Voor open landschappen met een relatief beperkte omvang (bv. < 100
ha) zal het vooral zaak zijn het centrale gedeelte te vrijwaren en
recreatie te sturen in de overgangszone van het open landschap met
zijn omgeving (bv. bossen en dorpen).
In een open landschap zal ook de (fijnmazige) afwisseling tussen droge
en natte zones een grote rol spelen in het verklaren van het voorkomen
van vogelconcentraties. De meest natte gebieden worden best
gemeden voor recreatieve ontsluiting.
Beperkt zicht bieden op
zones met grote
concentraties
Voor zones waar zeer grote vogelconcentraties
voorkomen.
De bedoeling is om de bezoeker wel de mogelijkheid te bieden om de
zones met grote vogelconcentraties te bewonderen, maar tegelijk te
zorgen dat kwetsbare soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via
schermen (semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
37/78
Rekening houden met de
kwetsbare periode
In geval van het voorkomen of nastreven van
(kwetsbare) weidevogels of overwinterende
eenden, ganzen en zwanen.
Het is wenselijk dat de intensiteit van de recreatieve ontsluiting
afgestemd wordt op de periode van het jaar waarin aandachtssoorten
voorkomen.
• Broedende weidevogels: maart – juni;
• Foeragerende en overwinterende eenden, ganzen en zwanen: november – half maart.
Voor wat betreft broedende weidevogels dient rekening gehouden te
worden met het feit dat deze vaak vroeg in het voorjaar territoria gaan
verdedigen en dat de vestigingskans sterk afhangt van de
verstoringsgraad in die periode. Daarom begint de kwetsbare periode in
maart.
Recreatie sturen langs de
rand van de vallei en zo
min mogelijk dwarsen
Brede valleien met kwetsbare weidevogels of
overwinterende eenden, ganzen en zwanen.
In valleigebieden wordt recreatie best langs de valleirand gestuurd, dus
parallel met de vallei. Op die manier worden de leef- en
foerageergebieden voor kwetsbare soorten vermeden. Dwarsen van de
vallei gebeurt dus best zo min mogelijk en laat men best samensporen
met bestaande (veld)wegen.
38/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Wandelaars Wandeltochten hebben de grootste impact indien (a) ze
plaatsvinden in een voor het gebied kwetsbare periode (zie
hoger) en (b) het grote groepen betreft die verspreid over een
langere periode in de dag (uren) het gebied aandoen.
Toch dient ook het effect van een beperkt gebruik (a rato van
enkele mensen per dag) niet onderschat. Voor broedende
weidevogels kan dit effecten hebben tot 500m van het
wandelpad.
Wandelaars hebben in elk geval een sterk negatieve impact
wanneer ze de paden verlaten.
Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in agrarische gebieden een
aanzienlijke impact indien het belangrijke leefgebieden of
foerageergebieden voor vogels betreft. Dat geldt in mindere
mate ook voor wandelaars met een hond aan de leiband.
Fietsers Relatief weinig impact in agrarisch gebied aangezien de
toegang vaak beperkt is tot een ijl netwerk aan bereidbare
paden. Gezien fietsen nauwelijks lawaaihinder met zich
meebrengt en de bewegingsrichting voorspelbaar is, is
fietsen sowieso weinig verstorend.
Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door
het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt
daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot
wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden
veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en
boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk
versterkt door de intensiteit.
Ruiters Zich snel verplaatsende ruiters in open gebieden kunnen
aanleiding geven tot verstoring van grote groepen
foeragerende vogels.
Kanovaren en vissen Water gerelateerde sporten worden in eerste instantie
behandeld binnen het ecosysteem ‘moeras en open water’.
Gezien kreken een onlosmakelijk onderdeel zijn van
bepaalde open landschappen in Vlaanderen (Oost-Vlaams
Krekengebied) verdienen kanovaren en vissen bijzondere
aandacht. Niet zozeer de effecten op natuurwaarden van de
kreken zelf maar vooral de negatieve effecten op kwetsbare
natuurwaarden in de omgeving (door auditieve en visuele
verstoring) verdienen bijzondere aandacht.
Vanuit de lucht Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig,
39/78
luchtballon) komen regelmatig voor in open
landbouwlandschappen. De zichtbaarheid en de
onvoorspelbaarheid van deze recreatievormen kunnen
aangenomen worden te leiden tot een aanzienlijke impact.
Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen
plaats tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500
m hoogte.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?
Als broedende soort:
Soort / soortgroep Aandachtpunt
Broedende weidevogels Wellicht is Wulp het meest gevoelig. In elk geval gaan
opvliegafstanden van 300 tot 500 m. Soorten als Grutto en
Tureluur kunnen benaderd worden tot op ca. 200m.
Akkervogels Meeste soorten zijn weinig kwetsbaar. Uitzondering is Grauwe
kiekendief. In geval dat een broedgeval van deze soort gekend
is, respecteren georganiseerde tochten best een afstand van
minstens 1 km tot de nestplaats.
Als overwinterende en foeragerende soort:
Soort / soortgroep Aandachtpunt
Overwinterende zwanen (Kleine zwaan
en Wilde zwaan)
Op het land relatief weinig gevoelig en benaderbaar tot 150 à
300 m.
Overwinterende ganzen Verschillende soorten worden verstoord vanaf een afstand van
500 m
Goudplevier en Smient Kunnen benaderd worden tot op 70 à 100m. Relatief weinig
gevoelig.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen
In de polders en in Haspengouw worden open agrarische gebieden nauwelijks onderbroken
door andere ecosystemen zodat recreatie niet naar andere, minder kwetsbare ecosystemen kan
worden afgeleid.
In Kempense (open) agrarische gebieden kan recreatie maximaal via de randen van
(naald)bossen worden geleid zodat het centrale gedeelte van een voor verstoringsgevoelige
vogelsoorten interessant agrarisch gebied kan worden gevrijwaard.
40/78
6.4 Heide
Definiëring
Hier worden lage pioniersvegetaties en vegetaties met dwergstruiken bedoeld op voedselarme
gronden. Het betreft een open tot halfopen landschap. Er kunnen zowel uitgesproken droge
zones voorkomen (droge heide, stuifduinen) als natte tot zeer natte zones (natte heide en
vennen).
Het voorkomen is sterk gebonden aan het dagzomen van zandgronden in Vlaanderen. De
grootste gebieden komen dan ook voor in de Antwerpse en de Limburgse Kempen. In mindere
mate zijn bedoelde natuurwaarden te vinden in Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en West-
Vlaanderen.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Het betreft een open tot halfopen landschap zodat zowel zachte als harde recreatievormen door
diersoorten snel worden opgemerkt. Vooral een aantal typische vogelsoorten binnen het
heidesysteem vertonen een bijzondere kwetsbaarheid.
Heidevegetaties zijn gevoelig (droge heide) tot zeer gevoelig (vochtige heide, vastgelegde
stuifduinen) voor bodembetreding en een dicht padennetwerk en zware betredingsintensiteit
kunnen leiden tot een verarming en zelfs het volledig wegvallen van heidevegetaties (dominantie
van zandige paden).
Nagenoeg alle ecotopen binnen dit ecosysteem betreffen Europese habitattypes waarin ook veel
Europees beschermde soorten voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te
worden aan effecten van verstoring door recreatie.
41/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen
dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Subvegetatie Aandachtssoorten (fauna)
• Ijl begroeide duinvegetaties Begroeiingen van
landduinen:
• Min of meer vastgelegde duinen,
vegetaties met korstmossen:
• Droge heidevegetaties
vogels: Tapuit, Nachtzwaluw,
Duinpieper, Klapekster
Droge heideterreinen • Bremstruwelen
• Droge heide met Struikhei
• Boomheiden
vogels: Tapuit, Nachtzwaluw,
Klapekster, Wulp, Kraanvogel,
Grauwe kiekendief, Velduil
amfibieën en reptielen: Gladde
slang, Adder
Heischrale graslanden • Droge type
• Vochtige type
vlinders: Gentiaanblauwtje,
Aardbeivlinder
paddestoelen: Diverse soorten
wasplaten
• Natte heide met Gewone dopheide
• Hoogveen
• Overgangs- en trilveen
• Slenkvegetaties
Natte heideterreinen en
venen
• Gagelstruweel
vogels: Wulp, Watersnip, Grauwe
kiekendief, Kraanvogel
vlinders: Gentiaanblauwtje
amfibieën en reptielen: Gladde
slang, Adder
Vennen & hun oevers • Voedselarme open waters en
vennen
• Slenkvegetaties
vogels: Watersnip, Geoorde fuut
diverse libellen: Gevlekte
witsnuitlibel, Noordse witsnuitlibel,
Speerwaterjuffer
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd
voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om
recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Broedvogels: Blauwborst (2), Boomleeuwerik (2), Boompieper (2), Graspieper (2),
Roodborsttapuit (2), Veldleeuwerik (1).
42/78
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 7 in de
broedperiode (optelsom scores voorkomende broedende vogels).
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
De aangewezen voorzichtigheid is een afweging op basis van:
a) de variatie in natuurtypes in het ecosysteem;
b) het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten;
c) de (aaneensluitende) oppervlakte van het betreffend ecosysteem als een maat voor de
potentie van het gebied;
d) De bestaande recreatiedruk
De eerste drie criteria zijn met elkaar gecorreleerd: hoe groter een heidegebied, des te meer
natuurtypes er voorkomen, des te meer (verstoringsgevoelige) aandachtssoorten er aanwezig
zijn. Dit neemt niet weg dat er kleine heidegebieden bestaan met een grote en fijnmazige
variatie van vegetaties en subvegetaties.
De grootte van een heidegebied, maar ook de geografische ligging bepalen vaak het al dan niet
voorkomen van bijzondere aandachtssoorten. Dit zou tot de stelling kunnen leiden dat vooral
omzichtig omgesprongen moet worden met recreatieve ontsluiting in grote, Kempense
heidegebieden (>100ha) waar zeer verstoringsgevoelige soorten kunnen voorkomen zoals
Wulp, Grauwe kiekendief en Tapuit.
Anderzijds geldt ook dat voor bepaalde bijzondere aandachtssoorten juist in de grote
heidegebieden grote, duurzame populaties voorkomen (e.g. Nachtzwaluw, Boomleeuwerik)
waar recreatie niet dadelijk leidt tot locaal uitsterven, tenminste van genoemde soorten.
Daarentegen herbergen kleinere, meer geïsoleerde heidegebieden (Oost- en West-Vlaanderen)
slechts zeer kleine populaties van genoemde soorten en zijn de populaties hier in feite
kwetsbaarder voor verstoring.
Ook de actuele recreatiedruk kan worden meegenomen om de toegelaten recreatiedruk te
bepalen. Er kan voor gekozen worden in de eerste plaats de momenteel nog rustige
heidegebieden in die staat te bewaren. Dit om kansen te geven aan verstoringsgevoelige
soorten die grote leefgebieden behoeven. Ook hier kan echter omgekeerd worden geredeneerd.
Verstoring in kleine gebieden, die sowieso al maar kleine populaties herbergen kan leiden tot
locaal uitsterven.
43/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Natte heiden,
veengebieden en
stuifduinen maximaal
vermijden
Indien deze vegetaties in het heidegebied
voorkomen.
Bij het uitstippelen, aanpassen of toevoegen van recreatieve routes
worden natte heidegebieden, (hoog)veengebieden en vastgelegde
stuifduinen zoveel mogelijk gemeden. Deze natuurtypen zijn zeldzamer
en in regel soortenrijker dan droge heiden en worden dus best zoveel
mogelijk (uit)gespaard.
Recreatie beperken tot
vaste padenstructuur
Steeds. Om verstoring in heidegebieden en achteruitgang van heidevegetaties
te vermijden, wordt best gewerkt met vaste, bewegwijzerde
padenstructuur7. Het gebruik van heidegebieden als struinnatuur - met
vrij toegang (los van paden) – dient te worden vermeden.
Bundelen van
recreatievormen
Steeds. Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar
mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk
deel van het heidegebied.
Rekening houden met
kwetsbaarheid van
heidegebied in periode
maart - juli
Steeds na te streven, in het bijzonder in de
grotere heidegebieden in de Kempen waar
vogelrichtlijnsoorten voorkomen.
Recreatie in de winterperiode zorgt binnen het heide-ecosysteem in
regel voor een beduidend kleinere impact dan in de
zomerperiode/broedperiode8. Het afstemmen van de recreatieve
ontsluiting op de periode van het jaar is dus te verkiezen. Er dient
rekening gehouden te worden dat broedvogels van heidegebieden vaak
vroeg in het voorjaar territoria gaan verdedigen (leeuweriken, piepers,
wulpen, roodborsttapuit) en dat de vestigingskans sterk afhangt van de
verstoringsgraad in die periode. Zones waar hoge dichtheden van deze
broedvogels wordt beoogd, worden reeds vanaf 1 maart afgesloten.
7 In geval van intensieve recreatie in een heidegebied is het ontstaan van een uitgebreid ‘illegaal’ padennetwerk soms niet te vermijden. Waar hiermee de
aantasting van (heide)vegetaties en de verstoring van vogelsoorten gevoelig vergroot, dient wel opgemerkt dat dit juist gunstig kan uitpakken ten aanzien van
thermofiele ongewervelden (spinnen, loopkevers, …).
8 Uitzondering op deze stelregel kan zijn indien een heidegebied een gekende pleisterplaats is voor Kraanvogels, Regenwulpen, Goudplevieren en Visarend
die in het vroege voorjaar en het late najaar het heidegebied aandoen.
44/78
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief
laat – nog in juli - ouderzorg vertonen (Geoorde fuut, Nachtzwaluw en
Tapuit).
Centrale deel minimaal
verstoord
Grote heidegebieden (>100 ha). Er wordt een zo volledig mogelijk ecosysteem tot doel gesteld (inclusief
verstoringsgevoelige soorten). In die situatie dient er nagestreefd te
worden dat een zo groot mogelijk gedeelte van het heidegebied niet
verstoord wordt. Recreatie in de kern van het heidegebied of in de
meest waardevolle delen is dan af te raden. Recreatie langs de randen
van het heidegebied is dan het meest aangewezen. In dat geval wordt
preferentieel de toegang beperkt over slechts een gedeelte van de
overgang bos en heide.
Zo groot mogelijk deel
van de bosrandzone
vrijwaren
Kleine heidegebieden (<30 ha). In de kleinere heidegebieden zijn de grootste natuurwaarden vaak te
vinden in de overgang van heide naar bos. De bosrandzone is immers
de geprefereerde zone waar soorten als Boomleeuwerik en
Nachtzwaluw tot broeden komen. Bovendien is ook Gladde slang
meestal hier aan te treffen Hier is het kruisen van het (kleine)
heidegebied verkiesbaar boven recreatie in de overgang tussen bos en
heide. Als stelregel kan bv. gehanteerd dat 3 van de 4 zijden van een
klein heidegebied geen recreatie plaatsvindt op de overgang heide en
bos.
Toepassen van principe
van zonering
Steeds Zonering binnen heidegebieden is een vorm van concentratie van
recreatie die gunstig kan uitpakken door het voorzien van niet
toegankelijk gestelde zones. Hierdoor weten (broed)vogels dat ze
steeds een uitwijkmogelijkheid hebben naar veilige gebieden. Hierbij
dient echter rekening gehouden te worden met (a) randverstoring van
de niet toegankelijke gebieden vanuit de toegankelijke gebieden en (b)
het gegeven dat ‘niet toegankelijke gebieden’ in de praktijk uiteindelijk
toch een zekere recreatiedruk vertonen
Enkel voor grotere gebieden heeft zonering zin (in kleinere
heidegebieden is er onvoldoende ruimte om een zone als rustgebied te
vrijwaren).
45/78
Aanpassen recreatieve
ontsluiting waar een
kwetsbare soort
verschijnt.
Wanneer territoriumhoudende zeer kwetsbare
soorten verschijnen zoals: Velduil, Tapuit,
Grauwe kiekendief, Watersnip, Klapekster
Deze soorten zijn zeer zeldzaam in heidegebieden in de Kempen zijn
het vaak soorten van de bijlage I van de vogelrichtlijn. Deze soorten
genieten dus Europese bescherming.
Hoe groot het gebied moet zijn dat dient te worden afgeschermd, moet
bekeken worden naargelang de soort en de situatie.
46/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Wandelaars Wandeltochten, er vanuit gaand dat ze plaats vinden op
wandelpaden, hebben de grootste impact indien (a) ze
plaatsvinden in het broedseizoen en (b) het grote groepen
betreft die verspreid over een langere periode in de dag
(uren) het gebied aandoen.
Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in heidesystemen een
aanzienlijke impact. Dat geldt in mindere mate ook voor
wandelaars met een hond aan de leiband. Ten eerste komt
dit door het talrijk voorkomen van verstoringsgevoelige
grondbroeders. Anderzijds zijn ook reptielen (hagedissen en
slangen) gevoelig voor verstoring9. Tot slot zorgen loslopende
honden voor paniek in schaapskuddes wat zelfs tot het
sterven van dieren kan leiden.
Fietsers Relatief weinig impact in heidegebieden aangezien typische
bodem (mul zand) de toegang vaak beperkt tot voorziene
paden.
Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door
het gebruik van onverharde paden. Plaatselijk neemt
daardoor bodemerosie toe, wat op zijn beurt kan leiden tot
wildrijden (vorming parallelle of nieuwe tracés). Wildrijden
veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en
boomwortels. De onvoorspelbaarheid van het gedrag
resulteert daarnaast in een verhoogde kans op verstoring van
broedvogels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk
versterkt door de intensiteit.
Ruiters, gespannen Ruiters en gespannen hebben slechts een beperkte impact.
In georganiseerd verband kan langdurige verstoring wel tot
effecten leiden.
Waterrecreatie Hengelsport en (pootje) baden zijn voorkomende
recreatievormen. Niet zozeer het hengelen op zich maar wel
de indirecte effecten die gepaard gaan met hengelen (maaien
van oevers, bepoten met atypische vissoorten,
oeverbetreding, aanrijking door voederen en vergiftiging door
loodjes) zijn bijzonder te vermijden.
Pootje baden of zwemmen op zonnige zomerdagen is
verstorend voor broedvogels en bepaalde planten in de
9 Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke situatie
hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.
47/78
oeverzone. Toch is het gekend dat sommige plantensoorten
juist profiteren van het ontstaan van zandige, slibvrije zones
als gevolg van waterbodemverstoring (bv. Waterlobelia)10.
Geocaching en oriëntatielopen Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende
activiteiten omdat soorten (vogels en reptielen) gedurende
langere perioden niet naar nest of zonlocatie kunnen
terugkeren en er in feite geen verstoringsvrije zone is.
Vanuit de lucht Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig)
komen regelmatig voor nabij heidegebieden. De
zichtbaarheid en de onvoorspelbaarheid van deze
recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot
een aanzienlijke impact.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?
Vegetatie BWK-codes
Aandachtpunt
Begroeiing van
landduinen
Dm Stuifduinen variëren qua beeld van open zandig tot grotendeels bedekt
met (korst)mossen en éénjarigen. Een zekere recreatie kan deze
variatie bevorderen en de vegetatiesuccessie terug zetten. Een te
intensieve recreatie resulteert in een “zandbak” en geeft slechts
beperkte kansen aan plantensoorten, typische gravende ongewervelden
(mierenleeuw, zandloopkevers, graafwespen, graafbijen
driehoornmestkever) en grondbroedende vogelsoorten (nachtzwaluw,
boomleeuwerik, …).
Hier is het zoeken naar een subtiel evenwicht een permanente
uitdaging.
Droge heideterreinen Cd, cdm, cg,
cgb, cm, cmb,
cpb, cv, cvb
Hier is grotendeels het gestelde onder “begroeiing van landduinen” van
toepassing.
Heischrale graslanden hn Het betreft vaak relictvegetaties in bermen. Heraanleg en verharden van
paden (bv. met het oog op fietsen) kan negatieve effecten veroorzaken.
Bijzondere aandacht dient gegeven te worden aan heischrale
graslanden in de Noord-Vlaamse veldzone. Deze zijn hier vaak iets
voedselrijker en soortenrijker dan deze in de Kempen. Hier komen zeer
zeldzame soorten voor zoals Heidekartelblad, Liggende
vleugeltjesbloem, Welriekende nachtorchis en Gelobde maanvaren.
10 Plantensoorten die typisch zijn voor “mineraalarme, oligotrofe wateren van zandvlakten” (habitattype
3110) worden gekenmerkt door soorten als Waterlobelia, Kleine biesvaren en Oeverkruid worden negatief
beïnvloed door verruiging en accumulatie van organisch materiaal. Lichte recreatie kan hier een positieve
invloed hebben.
48/78
Natte heideterreinen en
venen
Ce, ceb, sm,
ces, ms
Bijzondere aandacht geven aan zones waar doelvegetaties voorkomen
met Klokjesgentiaan (waardplant Gentiaanblauwtje), Rode dophei,
Tweenervige zegge, ….
Aanleg knuppelpaden in deze gebieden werkt zeer geleidend voor
recreanten en beperkt de impact gevoelig.
Vennen & hun oevers Ao, am Voedselarme wateren (oligotoof tot mesotroof) zijn belangrijk voor veel
zeldzame libellensoorten. Betreding van oevers en oevervegetaties is te
mijden omdat dit een bepalende factor is in de aantrekkelijkheid van
vennen voor deze diergroep. Bovendien vormen oevers vaak de
overgang met andere zeldzame ecotopen zoals natte heiden en
slenkvegetaties.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen
Heidegebieden worden zeer vaak omgeven door bossen. Vaak zijn dat naaldbossen. Wanneer
de recreatieve ontsluiting deels (of grotendeels) binnen het bos kan worden gerealiseerd, zal dit
de verstoring voor gevoelige soorten in heidegebieden gevoelig beperken. Zoals hoger
aangegeven, is recreatie net op de rand van bos en heide wel nadelig voor heel wat
verstoringsgevoelige soorten.
49/78
6.5 Bos
Definiëring
Het ecosysteem “bos” is eenduidig te definiëren. Alle hoogopgaande begroeiingen met bomen
en struiken worden vervat, ook de meer productiegerichte bossen met niet-inheemse
boomsoorten (naaldhout, populieren).
Het is belangrijk op te merken dat in het ecosysteem ‘bos’ ook open plekken zijn begrepen11.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Gezien het gesloten karakter van bossen en gezien de vele schuilmogelijkheden die hiermee
samenhangen, is de algemene regel een meer beperkte verstoringsgevoeligheid voor de in
Vlaanderen voorkomende soorten. Roofvogels, grondbroeders en koloniebroeders vormen de
belangrijkste uitzondering en staan gekend om hun verstoringsgevoeligheid.
Bosecotopen die gekenmerkt worden door een groot aandeel inheemse soorten betreffen
nagenoeg steeds Europese habitattypes waarin ook veel Europees beschermde soorten
voorkomen. Daardoor dient bijzondere aandacht gegeven te worden aan effecten van verstoring
door recreatie.
Meerdere bostypes worden gekenmerkt door een rijke kruidlaag en een uitbundige
voorjaarsflora. Overmatige betreding kan hier leiden tot een ernstig kwaliteitsverlies van het
bostype.
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen
dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Vegetatie Subtypes Kwetsbare soorten (fauna)
Natuurlijke bosvegetaties
gekenmerkt door een
gevarieerde en kwetsbare
kruidlaag
• Droge bossen: Beukenbossen12 Vogels: Kleine Zilverreiger,
Wespendief, Rode Wouw, Havik en
diverse andere roofvogels
Houtsnip, Draaihals
Amfibieën en reptielen:
Vuursalamander
11 Het voorkomen van open plekken zijn voor heel wat typische bossoorten uiterst belangrijk. Open plekken
maken ook deel uit van een bos (conform bosdecreet). In Vlaanderen rekenen we open plekken kleiner dan
3 ha tot het bos.
12 Onder beukenbossen is het zogenaamde “Parelgras-Beukenbos” en de beukenbossen gedomineerd door
Wilde hyacint vervat. Het betreft Europees habitattype 9130.
50/78
Zoogdieren: Boommarter, Das
• Vochtige bossen: Eiken-Haagbeukenbos13 Vogels: Kleine Zilverreiger,
Wespendief, Rode Wouw, Havik en
diverse andere roofvogels
Houtsnip, Goudvink
Zoogdieren: Boommarter, Das
• Vochtige tot natte bossen: Alluviale
bossen, specifiek bronbossen, Vogelkers-
Essenbos
• Broekbossen
Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak,
Wespendief, Rode Wouw, Havik en
diverse andere roofvogels
Houtsnip, Goudvink
Zoogdieren: Boommarter, Das
• Droge bossen: Eiken-berkenbossen14,
Eiken-beukenbossen15
Vogels: Kleine Zilverreiger,
Wespendief, Havik en diverse
andere roofvogels, Nachtzwaluw,
Houtsnip, Draaihals
Amfibieën en reptielen: Gladde
slang
Zoogdieren: Boommarter
Natuurlijke bosvegetaties met
minder gevarieerde en
kwetsbare kruidlaag
• Vochtige tot natte bossen: Alluviale
bossen, specifiek Ruigt-Elzenbos en
zachthoutooibos
Vogels: Kleine Zilverreiger, Kwak,
Roofvogels, Houtsnip, Buidelmees
Zoogdieren: Bever en Otter
Goede ondergroei Droge bossen:
naaldhout,
Amerikaanse eik, … Slechte ondergroei
Diverse soorten roofvogels
waaronder Havik
Goede ondergroei
Bosaanplanten met exotische
soorten
Vochtige type:
Populierenaanplanten
Slechte ondergroei
Diverse soorten roofvogels
waaronder Havik en Wespendief,
Kleine Zilverreiger
Zoogdieren: Das
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd
voorkomen van meerdere van hierna volgende broedvogelsoorten kan ook een argument zijn
om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
13 Zowel Eiken-Haagbeukenbossen op eerder voedselarme als op iets voedselrijkere bodemtypes worden
bedoeld. Het betreft Europees habitat 9160.
14 Het Eiken-berkenbos stemt overeen met Europees habitat 9190; “Oude zuurminnende eikenbossen op
zandvlakten”
15 Onder Eiken-beukenbossen vervatten we zowel het “Wintereiken-beukenbos”, het “Zomereiken-
beukenbos” als het “Gierstgras-beukenbos”, samen vervat onder Europees habitat 9120 Atlantische
zuurminnende beukenbossen
51/78
• Wielewaal (2), Middelste bonte specht (2), Zwarte specht (2), Boompieper (2),
Gekraagde roodstaart (2), Boomleeuwerik (2), Fluiter (2), Bonte vliegenvanger (1),
Nachtegaal (1), Matkop (1), Kleine barmsijs (1), Koekoek (1), Appelvink (1).
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 9 in het broedseizoen
(optelsom scores voorkomende broedvogels).
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
Voorzichtigheid is geboden op basis van:
a) het voorkomen van natuurlijke bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde en
kwetsbare kruidlaag
b) het voorkomen van bijzondere aandachtssoorten
We dienen ons bewust te zijn van het feit dat in Vlaanderen bosrelicten voorkomen met een
kleine oppervlakte die een hoge natuurlijke ontwikkelingsgraad vertonen (rijke kruidlaag). Er
kan dus niet zonder meer een minimale oppervlakte naar voren worden geschoven
waaronder geen bijzondere kwetsbaarheid kan worden vermoed.
Het voorkomen van kwetsbare en typische bossoorten is uiteraard wél gebonden aan de
oppervlakte van het boshabitat. Veralgemenend kan gesteld dat vanaf een bosoppervlakte
van 50 ha kwetsbare soorten kunnen voorkomen (bv. roofvogels) en bijzondere aandacht bij
recreatieve ontsluiting is vereist. Let op: smalle boslinten langs waterlopen en grote rivieren
kunnen echter wel volstaan voor het voorkomen van kwetsbare soorten.
52/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Recreatie zoveel mogelijk
beperken tot vaste
padenstructuur
In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke
bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde
en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor
definiëring)
Om verstoring van kwetsbare vegetaties (in de kruidlaag) en soorten te
vermijden wordt gewerkt met een vaste, bewegwijzerde
padenstructuur16.
Waar mogelijk bundelen
van recreatievormen
Steeds, in het bijzonder wanneer het bosgebied
verscheidene recreatievormen moet
accommoderen.
Het padennetwerk voor verschillende recreatievormen wordt waar
mogelijk gebundeld om verstoring te beperken tot een zo klein mogelijk
deel van het bosgebied.
Ruimtelijke zonering (met
permanent ontoegankelijke
zones)
a/ Wanneer geweten is dat het bosgebied
aantrekkelijk is voor roofvogels.
b/ In geval van het voorkomen van ‘natuurlijke
bosvegetaties gekenmerkt door een gevarieerde
en kwetsbare kruidlaag’ (zie hoger voor
definiëring)
Bosgebieden zijn gekend als broedplaats voor heel wat roofvogels.
Deze zijn over het algemeen tamelijk verstoringsgevoelig. Het is dan
ook aangewezen dat delen van het bosgebied zeer rustig blijven. Dit
principe hangt samen met het concentreren van recreatie in bepaalde
delen van het bos.
Bedoeld wordt dat zones die een grote soortenrijkdom kennen in de
kruidlaag van bossen waar mogelijk worden afgeschermd (eventueel
letterlijk, uitgerasterd). Hiernaar wordt vaak verwezen als
‘voorjaarsvegetaties’. Het betreft zones waar meerdere van volgende
soorten voorkomen: Wilde hyacinth, Bosanemoon, Gele dovenetel, Grote
muur, Bosbingelkruid, Slanke sleutelbloem, Daslook, Eenbes, Gevlekte
aronskelk, Muskuskruid, Wilde narcis, Kleine maagdenpalm, Grote keverorchis,
Ruig klokje, Gewone salamonszegel, Schedegeelster, Spekwortel,
Verspreidbladig en Paarbladig goudveil, Dalkruid, Witte klaverzuring,
Slangenwortel, Vingerhelmbloem, …
Tijdelijk afsluiten Hiervoor kan worden geopteerd in boszones die
een gekende hoge aantrekkelijkheid hebben voor
Er dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van
(kwetsbare) broedvogels in bosgebieden. Voor roofvogels geldt dat
16 In feite zijn (openbare) bossen sowieso enkel toegankelijk via de paden
53/78
zeldzame en verstoringsgevoelige vogelsoorten. sommigen reeds vanaf maart hun territoria bezetten en dat de
vestigingskans sterk afhangt van de verstoringsgraad in die periode.
Bepaalde zones worden bij voorkeur reeds vanaf 1 maart afgesloten.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met soorten die relatief
laat starten met broeden (Wespendief, Nachtzwaluw) zodat het
afgesloten periode t.e.m. augustus ontoegankelijk blijft.
Betreding beperken ter
hoogte van interne en
externe bosranden
In geval dat waardevolle overgangen voorkomen
van bos naar meer open terrein.
Bosranden zijn vaak erg belangrijk voor de biodiversiteitswaarde van
het bos. Externe bosranden betreft vaak de overgang van bos naar
agrarisch gebied. Interne bosranden komen voor langs brandwegen en
bospaden en ter hoogte van open plekken in het bos.
Op arme zandgronden kunnen hier kwetsbare soorten voorkomen zoals
Gladde slang en Nachtzwaluw.
Typische planten van bosranden zijn bvb. Hengel, Valse salie, Fraai
hertshooi, Wilde kamperfoelie, Struikheide, …
Egaliseren en verharden
van bospaden beperken
Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de
echte behoefte voor het verharden en egaliseren
van paden en het maatschappelijk draagvlak om
dit (lokaal) niet te doen.
Het bospad zelf herbergt soms grote natuurwaarden. Op zandige
gronden kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen (diverse
graafwespen, zandloopkevers en driehoornmestkever, mierenleeuw). Plassen
op bospaden zijn vaak zeer waardevol voor amfibieën (algemene tot
zeldzame soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze
soortgroep niet enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding
tussen grote leefgebiedkernen.
54/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Wandelaars Wandeltochten in bossen over de geëigende bospaden
hebben wellicht slechts een kleine impact als de dichtheid
van paden niet te groot is en als delen van het bosgebied
afgesloten zijn (zonering). De impact is kleiner in dichte
bossen dan in meer open bosgebieden.
Wandelaars met honden Loslopende honden hebben in bossen een matige
ecologische impact. In bossen op droge zandbodems die
gekenmerkt worden door open plekken en goed ontwikkelde
interne bosranden dient rekening gehouden te worden met
een zwaardere impact. Hier kunnen immers
verstoringsgevoelige grondbroeders voorkomen en dito
reptielen (hagedissen en slangen)17.
Fietsers Relatief weinig impact in bosgebieden door gebruik van
aangepaste (verharde) paden.
Mountainbikers Een mountainbiker heeft meer impact dan een fietser door
het maken van sporen. Plaatselijk neemt daardoor
bodemerosie toe, wat vaak ook aanleiding geeft tot de
vorming van parallelle tracés. Wildrijden doorheen het bos
veroorzaakt rechtstreekse schade aan planten en
boomwortels. Bij veldtoertochten worden de effecten sterk
versterkt door de intensiteit.
Geocaching en oriëntatielopen Binnen het broedseizoen (zie hoger) bijzonder verstorende
activiteiten, vooral voor roofvogels, grondbroeders en
koloniebroeders die nergens over een verstoringsvrije zone
kunnen beschikken. Ook voor plaatsen met een kwetsbare
voorjaarsvegetatie is er een mogelijk negatieve impact.
Paalkamperen en speelzones Recreatievormen met hoge impact: er wordt afgeweken van
de paden en bovendien is de impact langduriger dan in het
geval van geocaching en oriëntatielopen.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?
Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.
17 Slangen en hagedissen warmen zich vaak op langs zonnige paden in de bosrand. In een dergelijke
situatie hebben loslopende honden voor deze reptielen de grootste impact.
55/78
Soort / soortgroep Aandachtpunt
Vleermuizen Bossen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen, vooral oudere
bossen die in de omgeving liggen van waterpartijen.
Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard
gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van
vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door
menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz
voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt
bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit
nauwelijks interfereert met dat van mensen.
Vleermuizen ondervinden misschien nog het meest indirect
effect van recreatie. De aanleg van fietspaden kan bv.gepaard
gaan met het aanbrengen van verlichting. Sommige soorten,
zoals Watervleermuis, staan bekend om hun lichtgevoeligheid
en kunnen hinder ondervinden.
Boommarter De soort wordt verondersteld verstoringsgevoelig te zijn
alhoewel er eigenlijk weinig over geweten is. Zeker op
plaatsen waar het voorkomen van de soort gekend is, dient er
bij recreatieve ontsluiting rekening mee te worden gehouden.
Das In de directe omgeving van burchten van verstoring door
recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot
belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen.
Roofvogels Roofvogels zijn gevoelig voor verstoring. Er zijn echter
soortspecifieke verschillen. In volgorde van toenemende
verstoringsgevoeligheid: Wespendief, Buizerd, Havik. Havik
ondervindt een negatief effect wanneer recreatie plaatsvindt
binnen een straal van 200 m van een (potentiële) nestplaats.
Voor Buizerd is dat 75 m. Voor suboptimale broedgebieden
kan het daarom aangewezen zijn grote entiteiten van 50 ha als
recreatieluw gebied af te bakenen. In een zeer nat, rijk
gestructureerd en ontoegankelijk bos kan een zone van 5 tot
10 ha echter al volstaan om kansen te bieden aan de hoger
genoemde roofvogels.
Nachtzwaluw Dit is een bijzonder verstoringsgevoelige soort. Ook weinig
intensieve recreatie kan leiden tot effecten. Loslopende
honden hebben een sterke impact.
Zangvogels In de literatuur wordt voor zangvogels aangegeven dat hinder
optreedt tot een afstand van ca. 20 m van het bospad.
Uiteraard spelen ook de interspecifieke verschillen in
gevoeligheid en zal ook de toegankelijkheid van de directe
omgeving van een pad een grote rol spelen.
56/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen?
Bosgebieden kunnen ingebed zijn in diverse andere ecosystemen waaronder open, agrarische
gebieden, kleinschalige, halfopen gebieden, heidegebieden, moerassen en open waters. Zeker
in geval het weinig natuurlijke bestanden betreft zal het bossysteem vaak minder gevoelig zijn
voor recreatieve verstoring dan de aanpalende systemen in de open sfeer. Dit pleit ervoor om
recreatieroutes te concentreren in de bosgebieden of in de bosranden, waar recreatief gebruik
vanuit de meer open gebieden, minder opvalt. Dit lijkt in het bijzonder van toepassing bij de
aansluiting van naaldbossen bij heidegebieden, zoals we dat kennen in de Kempen.
Voor oude loofbossen die aansluiten bij minder ecologisch waardevol agrarisch gebied is het
dan weer eerder aan te bevelen dat het bosgebied spaarzaam en wel overdacht wordt ontsloten
voor recreatie. Dergelijke situaties doen zich voor in de Vlaamse Ardennen en in de Voerstreek.
57/78
6.6 Kleinschalig halfopen landschap (met grazige vegetaties en KLE’s)
Definiëring
Bij halfopen gebieden wordt in eerste instantie gedacht aan het kleinschalige, geperceleerde
landschap waar in zijn typische vorm graslanden doorkruist worden door talrijke hagen of
houtkanten. Ook veedrinkpoelen zijn vaak kenmerkende kleine landschapselementen.
Het kan hierbij gaan om bepaalde typen van traditionele landschappen of landschappen die
eeuwenlang gevormd werden in een agrarische samenleving. In die context kan bv. gesproken
worden over het “mozaïek- of compartimentenlandschap”18 of het “bocagelandschap”
19 Ook de
term “coulissenlandschap”20 wordt in deze context vaak gebruikt. Deze termen hebben alle een
licht verschillende betekenis (zie voetnoten).
Een kleinschalig, halfopen landschap kan ook tot stand komen door gericht natuurbeheer,
begrazingsbeheer met paarden of runderen. In vergelijking met hoger bedoelde traditionele
landschappen gaat het hier om een niet georganiseerde afwisseling van grazige zones, ruigten
en houtige vegetaties.
Belangrijk is dat in zowel de traditionele landschappen als de halfopen landschappen die
ontstaan zijn via natuurbeheer naast oude waardevolle houtkanten en hagen ook ecologisch
waardevolle halfnatuurlijke graslanden kunnen voorkomen.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
In het kleinschalig, halfopen landschap kunnen kwetsbare vegetaties voorkomen zoals
heischrale graslanden en dottergraslanden. De meeste graslandvegetaties verdragen echter vrij
goed betreding. Plantensoorten in de begraasde weiden zijn immers tredverstoring gewoon.
Onder de kleine landschapselementen zijn oude houtwallen, holle wegen en taluds vaak een
refugium voor heel wat soorten en ook de vegetatie kan er heel specifiek zijn. Ook hier kan
overmatige betreding leiden tot negatieve effecten. Dit wordt mede in de hand gewerkt doordat
vegetaties hier voorkomen op hellingen en tred kan leiden tot erosieverschijnselen.
Typische diersoorten binnen het kleinschalige halfopen landschap zijn slechts zelden als echt
kwetsbaar te beschouwen. De belangrijkste reden zijn de ruime schuilmogelijkheden die dit
landschap biedt.
Zeker het kleinschalige, geperceleerde landschap wordt bovendien gekenmerkt door een vaste
padenstructuur, vaak veldwegen. Dit zorgt ervoor dat recreatie van bv. wandelaars en fietsers
automatisch gestuurd wordt. Het kleinschalige landschap dat ontstaat door natuurbeheer kan
verhoudingsgewijs wel kwetsbaarder zijn omdat het veel hogere natuurwaarden kan bevatten en
de toegang minder makkelijk kan worden gestuurd.
18 Term gebruikt in Kempense context waar hagen en houtkanten kleine akkers met plaggenbodems
afzomen 19 Eerder gesloten landschap met kleine vierkantige perceeltjes omzoomd met hagen en houtkanten
20 Landschap gekenmerkt door overwegend voorkomen van open ruimten, afgezoomd door hagen en
houtkanten, met lengte- en breedtedimensies kleiner dan 1500m. en groter dan 500m.
58/78
Waar directe effecten vanwege recreatie over het algemeen een eerder beperkte impact
hebben, kunnen er er wel indirecte effecten optreden. De vereisten die de recreant stelt aan
paden en aanlandende bermen en houtkanten bijvoorbeeld stroken niet altijd met de vereisten
van hieraan gebonden soorten en vegetaties.
59/78
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van
kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
In onderstaande tabel maken we een onderverdeling naargelang de mineralen- en voedselrijkdom van de bodem enerzijds en het
vochtgehalte anderzijds. We gaan dus niet de verschillende ‘onderdelen’ van het landschap uiteenrafelen (bv. hagen, houtkanten,
graslanden, ruigten, …) omdat de typische soorten er vaak niet of aan het ene of aan het andere zijn gebonden maar voorkomen door de
samenhang van de samengestelde elementen. Het maken van onderscheid op basis van de abiotische kenmerken laat de gebruiker toe om
meteen rekening te houden met enkel die natuurwaarden en soorten die voor hem relevant kunnen zijn.
Voedselrijkdom en
vochtgehalte
Componenten Vegetaties en soorten Kwetsbare soorten (fauna)
• Hagen, houtkanten & bosjes Eik, berk, Sporkenhout, braamsoorten…
Struisgrasland • Graasweiden
Heischraal grasland
Struisgrasland • Hooilanden
Heischraal grasland
Voedselarm en droog
• Poelen Komen normaal niet voor, tenzij oude
vennen
Vogels: Grauwe Klauwier
Amfibieën en reptielen: Gladde
slang
• Hagen, houtkanten & bosjes Eik, Meidoorn, Sleedoorn, Haagbeuk,
Gewone es, Gelderse roos, …
Raaigraslanden • Graasweiden
Kamgraslanden
• Hooilanden Witbolgraslanden, glanshavergraslanden
Voedselrijk en droog
• Poelen Komen normaal niet voor
Zoogdieren: o.m. Hazelmuis,
Voedselarm en nat • Hagen, houtkanten & bosjes Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, … Zoogdieren: Das
60/78
• Graasweiden Graslanden gedomineerd door biezen
• Hooilanden Dottergraslanden (veldrusgrasland),
Blauwgrasland
• Poelen Oligotrofe poelen, vennen
Vogels: Watersnip, Grauwe
klauwier, Paapje
Amfibieën en reptielen:
Boomkikker
• Hagen, houtkanten & bosjes Wilgensoorten, Zwarte els, Gewone es, …
Raaigraslanden • Graasweiden
Zilverschoongraslanden
Vossenstaartgraslanden, • Hooilanden
(Typische) dottergraslanden
Voedselrijk en nat
• Poelen Eutrofe poelen
Zoogdieren: Das
Amfibieën en reptielen:
Boomkikker
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten
kan ook een argument zijn om recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Broedvogels: Geelgors (2), Kramsvogel (2), Ortolaan (2), Roodborsttapuit (2), Boerenzwaluw (1), Ringmus (1), Kneu (1),
Zomertortel (1), …
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen (optelsom scores voorkomende broedvogels).
61/78
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
Bijzondere aandacht is aangewezen in geval van het voorkomen van zeldzame
graslandvegetaties zoals heischrale graslanden en dottergraslanden, holle wegen, houtwallen
en taluds.
Voor wat betreft soorten is bijzondere aandacht geboden bij het gekend voorkomen van
specifieke kwetsbare soorten zoals de Das, of vogels zoals Grauwe klauwier, Paapje en
Watersnip.
62/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Recreatie zoveel mogelijk
beperken tot vaste
padenstructuur
In het kleinschalige agrarische landschap is dit
sowieso het geval. Dit principe is dan ook vooral
van toepassing voor (begraasde)
mozaïeklandschappen in natuurgebieden.
Om verstoring van kwetsbare soorten en vegetaties te vermijden wordt
gewerkt met een vaste, bewegwijzerde padenstructuur.
Organiseren van
padenstructuur in functie
van voorkomen kwetsbare
vegetaties en leefgebieden
van kwetsbare soorten
a/ In geval van het voorkomen van kwetsbare
halfnatuurlijke graslandvegetaties (heischrale
graslanden, dottergraslanden)
b/ In geval van het voorkomen van leefgebieden
van kwetsbare soorten (bv. burchten van Dassen,
broedgebieden van Watersnip, Paapje en
Grauwe klauwier, leefgebieden van Boomkikker)
Het organiseren van de padenstructuur in functie van het voorkomen
van kwetsbare vegetaties of leefgebieden van kwetsbare soorten valt in
feite samen met het principe van ruimtelijke zonering.
Tijdelijk afsluiten In geval van het voorkomen van leefgebieden van
kwetsbare soorten.
Watersnip: half maart – half juli
Paapje: half april – half juli
Voor zeer zeldzame, kwetsbare soorten is deze maatregel
aangewezen.
Egaliseren en verharden
van veldwegen beperken
Zoveel mogelijk, maar rekening houdend met de
echte behoefte voor het verharden en egaliseren
van paden en het maatschappelijk draagvlak om
dit (lokaal) niet te doen.
Veldwegen herbergen soms grote natuurwaarden. Op zandige gronden
kan er zich een rijke ongewerveldenfauna ontwikkelen. Plassen op
paden zijn soms waardevol voor amfibieën (algemene tot zeldzame
soorten). Het verdwijnen van deze plassen is voor deze soortgroep niet
enkel een verlies als leefgebied maar ook als verbinding tussen grote
leefgebiedkernen.
Grote begrazingsblokken
niet doorsnijden met
paden
Wanneer deze voorkomen In grote begrazingsblokken kennen we een natuurlijk kuddeverband.
Het voorkomen van kalveren kan aanleiding geven tot het verdedigen
van de kudde wanneer deze zich bedreigd voelt. Dit kan leiden tot
gevaarlijke situaties voor de recreant.
63/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem
Recreatievorm Specificatie
Wandelaars en fietsers Wandeltochten in halfopen gebieden over de geëigende
paden hebben wellicht slechts een kleine impact als de
dichtheid van paden niet te groot is.
Wandelaars met honden Loslopende honden kunnen een zekere impact hebben
vooral voor grondbroedende of op de grond foeragerende
vogelsoorten en zoogdieren zoals Das.
Natuurexploratie Natuurexploratie kan in kleinschalige gebieden tot negatieve
effecten leiden aangezien zeldzame, kwetsbare soorten
worden opgezocht en dito vegetaties kunnen worden
betreden.
Mountainbikers Mountainbiken kan voor een groter opschrikeffect zorgen bij
bepaalde soorten maar effecten op populatieniveau zijn niet
te verwachten.
Gemotoriseerde sporten Motorrijders, quads en 4x4’s kunnen een grote impact
hebben op veldwegen en hun bermen, zeker in een reliëfrijk
landschap waar erosieverschijnselen kunnen optreden.
Hoe omgaan met welbepaalde natuurwaarden?
Hieronder aandachtspunten voor specifieke diersoorten.
Soort / soortgroep Aandachtpunt
Vleermuizen Halfopen landschappen zijn zeer belangrijk voor vleermuizen,
vooral in de omgeving van oudere bossen en waterpartijen.
Voor vleermuizen is in eerste instantie het geluid dat gepaard
gaat met recreatie relevant. Het echolocatiesysteem van
vleermuizen wordt echter niet of nauwelijks beïnvloed door
menselijk geluid omdat de frequentie verschilt (15 tot 50 kHz
voor vleermuizen versus <10 kHz voor de mens). Daar komt
bij dat vleermuizen nachtactief zijn zodat hun activiteit
nauwelijks interfereert met dat van mensen.
Das In de directe omgeving van burchten van verstoring door
recreatie plaatsvinden. Een minimale afstand van 100 m tot
belangrijke recreatieroutes wordt aanbevolen. De soort zou
bijzonder gevoelig zijn voor loslopende honden.
Insecten Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan
ernstige effecten hebben voor typische insectensoorten die
voorkomen langs de steilkantjes, in taluds en in de bermen
64/78
zoals graafwespen, zandloopkevers, driehoornmestkever,
mierenleeuw enz.
Amfibieën en reptielen Intensieve betreding van veldwegen en langs paadjes kan
effecten hebben op populaties van Levendbarende hagedis.
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen?
Aangezien kleinschalige, halfopen gebieden – zoals hoger weergegeven – niet bijzonder veel
verstoringsgevoelige soorten herbergt is het doorgaans niet nodig om recreatie langs andere
ecotoopclusters om te leiden. Omgekeerd kan het wel aangewezen zijn om aanpalende
moerasgebieden, heiden of open, agrarische gebieden met typische broed- of overwinterende
vogels te mijden en recreatie eerder door het halfopen gebied te sturen.
65/78
6.7 Moeras, open water en waterlopen
Definiëring
Met de term ‘moeras, open water en waterlopen’ is duidelijk dat een brede waaier aan waterrijke
biotopen wordt bedoeld.
Vegetaties gekenmerkt door ‘waterriet’ (BWK: mr) en biezenvegetaties (BWK: hj) vormen het
grootste aandeel van de feitelijke moerasvegetaties. Ook in zoetwatergetijdegebied langs de
Schelde vormen rietvegetaties een belangrijk ecotoop. Ook natte ruigten (BWK: hf, hfc), grote
zeggenvegetaties (BWK: mc), trilvenen (BWK: ms) en de zeldzame natuurtypen drijftillen (BWK:
md) en galigaanvegetaties (BWK: mm) worden tot deze ecosysteemcluster gerekend.
Onder ‘open waters’ wordt een breed scala aan wateroppervlakken gerekend die variëren in
grootte, diepte en oeverprofiel (BWK: ae, aer, aev, ap, apo, app; plassen en vijvers).
Logischerwijs zijn er gradiënten vervat tussen wat als kunstmatige dan wel als natuurlijke
wateroppervlakken beschouwd worden. We concentreren ons bij de beoordeling op het relatief
voorkomen van natuurlijke kenmerken (glooiende oevers, voorkomen van oevervegetatie)
onafhankelijk van de ontstaansgeschiedenis (natuurlijk dan wel gegraven).
Kleine voedselarme vennen en aanpalende veen-, gagel- en slenkvegetaties (BWK: ao, aoo,
aom, sm, ce, ces) zijn vervat onder de ecotoopcluster ‘heide’ en komen hier niet aan bod.
Onder dit ecosysteem worden ook natuurlijke waterlopen begrepen, met name de onbevaarbare
waterlopen, dus deze van 1ste, 2de en 3de categorie, als de bevaarbare waterlopen.
Algemene gevoeligheid van (de soorten gebonden aan en de vegetaties typisch voor) het
ecosysteem
Langs ‘moerassen en open waters’ worden diersoorten snel opgemerkt. Wel is het zo dat
‘moerassen’ weinig toegankelijk zijn21. Indien echter recreatie in de onmiddellijke omgeving van
‘moerassen’ wordt overwogen, is voorzichtigheid geboden, in eerste instantie omdat het broed-,
rust- en foerageergebied betreft voor heel wat verstoringsgevoelige vogelsoorten.
Betreding van moerasvegetaties leidt in het algemeen niet tot negatieve effecten op de
vegetaties zelf. Voor zeer zeldzame vegetaties zoals trilvenen en drijftillen is betreding echter
steeds te vermijden.
Waterpartijen zijn uitgesproken open gebieden die in de winter een grote aantrekkingskracht
kunnen hebben voor (grote) groepen watervogels. Het betreft intrinsiek gevoelige soorten maar
wanneer recreatie op het water verboden is, voelen ze zich veilig en kunnen ze soms kort
worden benaderd. Over de gevoeligheid van het onderwaterleven is weinig bekend. Op basis
van hun ecologie kan vermoed worden dat bepaalde vissoorten een zekere gevoeligheid
vertonen.
Waterlopen zijn lintvormige landschapselementen en kunnen dus in principe langs overal kort
worden benaderd. De verstoring kan bijgevolg groot zijn. Nautisch gebruik van waterlopen zorgt
dat een waterloop nergens echt ongestoord is. Daar komt bij dat recreatie in een bepaalde zone
van een waterloop een effect kan hebben in een andere zone. Zo kan gebruik van een
21 Hierbij dient wel opgemerkt dat moerassen in de zomer (gedeeltelijk) droog kunnen vallen wat tijdelijk wel
kan leiden tot een verhoogde toegankelijkheid.
66/78
lokvoeder in de hengelsport door de stroming verder stroomafwaarts een onnatuurlijke groei van
waterplanten en algen veroorzaken.
Kwetsbaarheid van ecotopen voor betreding en voor recreatie kwetsbare soorten binnen
dit ecosysteem.
Belangrijke opmerking: we onderstrepen dat enkel de meest kwetsbare soorten in onderstaande tabel
worden opgelijst. Het betreft enkel soorten van kwetsbaarheidsklasse 3 (in cursief) en 4 uit bijlage 2.
Moerassen en open waters
Vegetatie Kwetsbare soorten (fauna)
• Kanalen
• Kunstmatig wateroppervlak (steile
oevers, geen oevervegetatie)
Open waterpartijen
• Natuurlijk wateroppervlak (zacht
hellende oevers, oevervegetatie)
In Vlaanderen voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
Geoorde fuut, Kleine zwaan, Wilde
zwaan, Kleine rietgans, Rietgans,
Kolgans, Toppereend, Slobeend,
Smient, Pijlstaart, Witoogeend,
Brilduiker, Bergeend, Grote zaagbek,
Nonnetje
Vissen:
Bittervoorn, Kleine modderkruiper
• Waterrietvegetaties
• Grote zeggenvegetaties
Moerassen
• Slikoevers en pioniersvegetaties
In Vlaanderen voorkomende
broedvogels:
Zangvogels: Grote karakiet,
Buidelmees
Reigers en Lepelaars: Roerdomp,
Woudaap, Lepelaar
Andere: Bruine kiekendief, Geoorde
fuut, Zomertaling, Slobeend,
Zwartkopmeeuw, Porseleinhoen
In Vlaanderen voorkomende
foeragerende en rustende vogels:
Roerdomp, Grote zilverreiger
Diverse steltlopers (Zwarte ruiter,
Groenpootruiter, Grutto, …)
Vissen:
Bittervoorn, Kleine modderkruiper
67/78
• Natte strooiselruigten of
moeraspirearuigten
Natte ruigten en
biezenvegetaties
• Biezenvegetaties
Natte ruigten van belang voor
broedvogelsoorten zoals Bruine
kiekendief.
Biezenvegetaties voor
broedvogelsoorten zoals Watersnip.
In hogerstaande tabel zijn de meest kwetsbare soorten opgesomd. Het gecombineerd
voorkomen van meerdere van hierna volgende soorten kan ook een argument zijn om
recreatieve ontsluiting te beperken (kwetsbaarheidsscore tussen haken):
• Broedvogels: Baardmannetje (2), Blauwborst (2), Rietgors (2), Rietzanger (2), Snor
(2), Dodaars (2), Waterral (2), IJsvogel (2), Pijlstaart (1), …
• Niet-broedende vogels: Dodaars (2), Aalscholver (2), Grauwe gans (2), Wintertaling (2),
Krakeend (2), Wulp (2), Witgat (2), Bosruiter (2), Watersnip (2), Tureluur (2), Kleine
plevier (2), Tafeleend (2), Kuifeend (2), …
De gehanteerde drempelwaarde vanaf wanneer voorzichtigheid is geboden is 8 in het broedseizoen
(optelsom scores voorkomende broedvogels) en 10 buiten de broedperiode (optelsom scores
voorkomende niet-broedende vogels).
68/78
Waterlopen
Type22 Subtypes Aandachtssoorten (fauna)
• Bronbeek Amfibieën en reptielen:
Vuursalamander23
• Kleine beek (leem-, zandleem-, niet
Kempense zandstreek)
Vissen: Rivierdonderpad, Serpeling,
Gestippelde alver en Sneep.
• Kleine Kempense beek Vissen: Kleine modderkruiper,
Rivierdonderpad, Beekprik
• Grote beek (leem-, zandleem-, niet
Kempense zandstreek)
Vissen (in de sneller stromende
beken): Kopvoorn en Barbeel
Zoogdieren: Bever
Beken
• Grote Kempense beek Vissen: zie Kleine Kempense beek
maar verschuiving naar grotere
minder kwetsbare soorten.
• Rivier (leem- zandleem- zandstreek) Geen bijzonder kwetsbare soorten Rivier
• Grote rivier Niet broedende vogels: Geoorde
fuut, Toppereend, Slobeend,
Smient, Pijlstaart, Witoogeend,
22 Definities
Bronbeek. Waar grondwaterlagen aan de oppervlakte dagzomen, kunnen bronnen ontstaan. Van hieruit ontstaat een bronbeek.
Kleine beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek) Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in gans Vlaanderen, met uitzondering van de Antwerpse en Limburgse Kempen.
Kleine Kempense beek. Onder het type 'kleine beken' worden de kleine waterlopen gerekend die voorkomen in de Antwerpse en Limburgse Kempen.
Grote beek (leem-, zandleem-, niet Kempense zandstreek). Deze beken vormen de overgang tussen het type 'kleine beek' en de rivieren. Het zijn waterlopen met een oeverbreedte kleiner dan 15m. Tot dit type worden de grotere zijlopen van de rivieren gerekend.
Grote Kempense beek. Onder dit type worden de grotere waterlopen in de Antwerpse en Limburgse Kempen gerekend.
Rivier (leem- zandleem- zandstreek). Onder het type 'rivier' worden enkele van de grotere waterlopen gerekend, zoals de Demer (vanaf Hasselt tot de monding), de Gete (na de samenvloeiing van Kleine en Grote Gete), de Dijle (vanaf de gewestgrens tot Mechelen) en de Zenne (vanaf de Gewestgrens tot Zemst).
Grote rivier. Tot het type 'grote rivier' worden slechts enkele waterlopen gerekend. Het betreft de Boven-Schelde, Leie, Dender en IJzer.
Grindrivier . Een grindrivier wordt gekenmerkt door een brede bedding bestaande uit grind en de vorming van eilanden en zand- en grindbanken. Enig voorbeeld in Vlaanderen: de Grensmaas.
Zoetwater- en brakwatergetijdenrivier. Door de invloed van de getijden ontstaan langs rivieren van dit type gebieden tussen hoog en laag water, de zogenaamde slikken en schorren. Samen met de aanwezigheid van een getijgeul en de uitgesproken erosie en sedimentatieprocessen, hebben deze rivieren een karakteristiek uitzicht, waardoor ze van alle andere waterlopen kunnen worden onderscheiden. Men maakt verder onderscheid op basis van het zoutgehalte.
23 Bronbeken komen in feite aan bod onder de bespreking van ecosysteem bossen (bronbossen)
69/78
Brilduiker, Bergeend, Grote
zaagbek, Nonnetje
• Grindrivier Vissen: Barbeel, Kopvoorn en
Sneep
Vogels: Kleine plevier, Visdief,
Kwak,
Zoogdieren: Bever
• Zoetwatergetijdenrivier Broedvogels: Bruine kiekendief.
Niet broedende vogels: Diverse
steltlopers (waaronder Kluut),
eenden (waaronder Bergeend),
Getijdenrivier
• Brakwatergetijdenrivier Niet broedende vogels: Diverse
steltlopers (waaronder Kluut),
eenden (waaronder Bergeend),
70/78
Onder welke omstandigheden dient bijzondere aandacht besteed te worden aan
rustverstoring als gevolg van recreatief medegebruik?
Voor moerassen moet bijzondere aandacht gegeven worden in het broedseizoen (maart tot
augustus)24 gezien dergelijke gebieden vaak van groot belang zijn voor broedende vogelsoorten.
Ook zonder het exact voorkomen van broedvogels in een moerasgebied te kennen kan er vanuit
gegaan worden dat grotere moerasgebieden zeldzame en gevoelige soorten herbergen. Als
regel kan worden gehanteerd dat bij een aansluitende oppervlakte moeras25 van meer dan 10
ha het voorkomen van één of meerdere van de genoemde soorten mogelijk is.
Voor open waterpartijen is vooral de periode van november tot maart van belang gezien
trekkende en overwinterende dan in grote aantallen aanwezig kunnen zijn.
Smalle, kleine waterlopen (beken) zijn in regel meer onderhevig aan recreatieve verstoring dan
grote waterlopen. Aanwezigheid op een van de oevers zal bij kleine waterlopen tot merkbare
verstoring kunnen leiden over de gehele dwarsdoorsnede van de waterloop. Ook nautisch
gebruik van waterlopen is vooral een probleem bij de kleinere en ondiepe waterlopen. Kanovaart
bv. zal immers vooral hier kunnen leiden tot het opdwarrelen van bodemmateriaal met een
negatief effect voor het uitkomen van het broed en de habitatvariatie als gevolg.
Ook rivieren die gekenmerkt worden door een meergeulenstelsel verdienen bijzondere
aandacht. Eilanden die voorkomen in de rivierbedding bieden hier vaak kansen voor bijzondere
broedvogelsoorten en trekkende of pleisterende vogelsoorten. In dit verband kan de Grensmaas
als voorbeeld dienen.
24 Tweede broedsels Woudaap vliegen vaak pas in tweede helft september uit. In gebieden waar deze
soort voorkomt dient hier rekening mee gehouden te worden. 25 Hier bedoelen we ook complexen van vijvers en hun oevervegetatie die weliswaar van elkaar kunnen
worden onderscheiden maar duidelijk een geheel vormen
71/78
Principes (‘gouden regels’)
Principe Wanneer? Verduidelijking principe
Toegankelijkheid langs
één zijde of vanaf slechts
één locatie
Moerassen & open waters Door recreatie slechts langs één zijde of langs één (of enkele)
puntlocaties te beperken blijven er altijd rustige en veilige zones
aanwezig voor kwetsbare natuurwaarden.
Zeer waardevolle wetlands worden best enkel via vaste locaties
ontsloten.
Beperkte toegankelijkheid
voor complexen van
waterpartijen
Moerassen & open waters Waar complexen van waterpartijen voorkomen (bv.
ontginningsgebieden) kan voor bepaalde waterpartijen expliciet voor
recreatieve ontsluiting worden gekozen terwijl voor andere waterpartijen
geen recreatie op het water wordt toegestaan (scheiden van functies).
In moerasgebieden waar vele, kleinere moerassen voorkomen kunnen
tussenliggende dijken worden afgesloten zodat bepaalde delen niet
toegankelijk worden.
Rekening houden met de
kwetsbare periode voor
niet-broedende vogels
Moerassen & open waters
Grote rivieren & getijdenrivieren
In de periode van november tot maart worden maatregelen genomen
met het oog op het behoud van deze gebieden als rust- en
foerageergebied.
En dit zeker in het geval van het gekend voorkomen van zeldzame en
gevoelige niet-broedende soorten zoals: Geoorde fuut, Kleine zwaan,
Wilde zwaan, Kleine rietgans, Rietgans, Kolgans, Toppereend,
Slobeend, Smient, Pijlstaart, Witoogeend, Brilduiker, Bergeend, Grote
zaagbek, Nonnetje
Rekening houden met de
kwetsbare periode voor
broedvogels
Moerassen & open waters
Grote rivieren & getijdenrivieren
In de periode van maart tot augustus zijn ecologisch kwetsbare
moerasgebieden bij voorkeur ontoegankelijk. Zeker in het geval van het
gekend voorkomen van zeldzame en gevoelige broedende soorten
zoals: Roerdomp, Woudaap, Lepelaar, Bruine kiekendief, Geoorde fuut,
Zomertaling, Slobeend, Zwartkopmeeuw, Grote karekiet, Buidelmees en
Porseleinhoen en in geval van het voorkomen van grote
aaneengesloten moerasgebieden (>50 ha).
72/78
In de periode van april tot juli kunnen waardevolle zones langs grote
rivieren en getijdenrivieren ontoegankelijk gesteld worden.
Dit geldt i.h.b. voor slikzones en eilandsituaties die een grote
aantrekkingskracht hebben op bv. steltlopers en koloniebroeders.
Recreatieve routes en waterrecreatie mijden deze locaties. Een afstand
van minimaal 300 m wordt gehanteerd.
Beperkt zicht bieden op
ecologische waardevolle
zones
Moerassen & open waters
Grote rivieren & getijdenrivieren
I.h.b. voor de grotere aaneengesloten moerassen (>50 ha) waar vaak
kwetsbare broedende en niet-broedende vogels voorkomen..
De bedoeling is om de recreant wel de mogelijkheid te bieden om het
gebied te bewonderen maar tegelijk te zorgen dat kwetsbare
(vogel)soorten de mensen niet kunnen zien. Dit kan via schermen
(semi)natuurlijke wallen, schuilhutten, begroeiing, ….
Oeverzones permanent of
tijdelijk afsluiten voor
waterrecreatie in verband
met paai
Moerassen & open waters
Beken en rivieren
Voor moerassen kunnen bv. omwille van het voorkomen van
zeldzame soorten als Kleine modderkruiper waardevolle
oeverzones tijdelijk of permanent worden afgesloten voor waterrecreatie
tijdens de paaiperiode. Voor kleine modderkruiper betreft het de
maanden mei – juni.
Voor waterlopen kan dit principe worden toegepast omwille van het
voorkomen van zeldzame stroomminnende beekvissen26. Aangezien de
paaiperiode voor heel wat soorten valt tussen mei en september en
deze periode het meest interessant is voor recreatie op waterlopen is
tijdelijk afsluiten geen oplossing. Het is aangewezen dat deze
waterlopen permanent worden afgesloten tenzij specifieke argumenten
toch het nautisch gebruik wettigen27
26 Voor het selecteren van kwetsbare delen van de rivier kunnen de soorten Rivierdonderpad en Beekprik als gidssoorten dienen.
27 In diepere waterlopen kan aangenomen worden dat de peddelslag van kano’s en kayaks niet leidt tot het opdwarrelen van slib en dus het broed van
kwetsbare vissoorten niet in gevaar brengt.
73/78
Aanlegsteigers en
platvormen overspannen
de oever
Moerassen & open waters
Grote rivieren & getijdenrivieren
In geval van het voorkomen van zeldzame zoogdieren die zich langs
de oever van het moeras of de waterloop verplaatsen of er
leefgebieden hebben28.Het is van belang dat de oever ‘doorloopt’ en
niet onderbroken wordt door oeverconstructies die als een barrière
fungeren. Door de aanlegsteigers over de oever heen aan te leggen,
loopt de oever onder de steiger door.
28 Hierbij kan gedacht worden aan soorten zoals Bever en Waterspitsmuis.
74/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: moeras &
open water
Recreatievorm – vanaf het land Specificatie
Wandelen Volgende factoren bepalen de verstoring: (a) zichtbaarheid, (b)
ruimtelijke spreiding, (c) temporele spreiding en (d) intensiteit.
Een vaste padenstructuur die zich beperkt tot delen van een
moerasgebied en waar voorzien wordt in een zekere
afscherming, beperkt sterk de verstoringsinvloed.
Wandelen met honden Wandelen met honden – niet aan de leiband gehouden – leidt
tot een grotere onvoorspelbaarheid en spreiding vergeleken
met gewoon wandelen. Doordat honden zich ook vaak in het
water begeven kan dit leiden tot ernstige verstoring.
Fietsen Geen tot beperkte verstoring. Fietsers verplaatsen zich langs
vaste paden en zijn snel weer weg.
Jagen Jagen leidt in regel tot langdurige verstoring van waterwild. Dit
is vooral problematisch als in de directe omgeving geen
permanente rustgebieden aanwezig zijn.
Hengelen Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te zijn.
Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden met
secundaire effecten. Zo kunnen lokvoeders leiden tot
eutrofiëring. Overgetrokken vislijnen, die in bomen of op oevers
kunnen achterblijven zijn wél vaak fataal voor vogels
Recreatievorm – op het water Specificatie
Speedboot, waterscooter, windsurfing,
kitesurfing
Het snelle onvoorspelbare karakter van deze watersporten
zorgt voor een grote impact. Kitesurfing genereert verstoring tot
500 en zelfs 1000 m.
Motorboot (o.m. plezierscheepvaart, en
toervaart), zeilboot, visserboot
Deze watersporten zijn trager en daarom minder verstorend
dan de hierboven genoemden. Vissersboten en zeilboten
kunnen wel ondiepe waters bereiken, die anders moeilijk
toegankelijk zijn. Verblijf gedurende langere periode op één
plaats, bv. vanuit vissersbootjes, stelt vooral voor zeldzame
moerasbroeders een probleem.
Voor plezier- en toervaart dient rekening gehouden met
onrechtstreekse effecten zoals het brandstofgebruik en de
koperoxideverven die een effect kunnen hebben op het
watersysteem. Onderwatertoiletten dragen bij tot organische en
microbiële (faecale Colibacteriën) verontreiniging van het
water.
Kano en roeiboot Deze zijn minder verstorend dan beide hoger genoemde
categorieën zeker indien dit recreatief gebruik beperkt kan
worden tot een deel van het gebied, bv. via een boeienlijn. Op
die manier kan vermeden worden dat de meest kwetsbare
75/78
ondiepe (riet)oevers worden bereikt .
Zwemmen Zwemmen kan leiden tot verstoring van broedvogels maar in
grote waterpartijen kan middels bv. een boeienlijn de verstoring
worden beperkt.
Schaatsen In de winterperiode en nabij bevroren waterpartijen is het
aantal vogels vaak beperkt, dus in principe ook de impact. Op
overwinteringsplaatsen van een soort als Roerdomp (zeldzame
reiger) is schaatsen echter te mijden.
Nabij wakken kunnen watervogels samentroepen en ook hier is
schaatsen te mijden. Bovendien houdt schaatsen nabij een
wak ook gevaren in.
Duiksport Duiken kan verstoring teweeg brengen op open waters met
een grote aantrekkingskracht voor watervogels.
Recreatievorm – vanuit de lucht Specificatie
Zweefvliegtuigen, sportvliegtuigen,
luchtballons
Recreatievormen in de lucht (zweefvliegtuig, sportvliegtuig,
luchtballons) komen regelmatig voor boven moerasgebieden.
De zichtbaarheid en de onvoorspelbaarheid van deze
recreatievormen kunnen aangenomen worden te leiden tot
een aanzienlijke impact.
Ten aanzien van overwinterende vogels vindt opvliegen plaats
tussen 500 en 1500 m afstand en van op 250 tot 500 m
hoogte.
Luchtballons zijn wellicht meest verstorend voor watervogels.
Bij het overkomen van een luchtballon, gaan soms zelfs
weinig verstoringsgevoelige soorten als Dodaars, Fuut en
Meerkoet de lucht in.
Verstoring door luchtballons die over reservaatgebieden
vliegen is vooral problematisch in de periode dat er elders
jacht op waterwild is, omdat de opvliegende vogels dan
verderop neergeschoten kunnen worden.
76/78
Karakteristieken van specifieke recreatievormen in relatie met dit ecosysteem: waterlopen
Recreatievorm Specificatie
Varen In het algemeen zal varen op beken een relatief ernstige
mate van verstoring geven in natuurgebieden in vergelijking
met andere vormen van (extensieve) recreatie, hiervoor zijn
twee redenen:
(a) Er is sprake van een lijnvormig element. Nautisch gebruik
zal om deze reden verstoring veroorzaken op een relatief
groot oppervlak;
(b) Veel plekken in beekdalen zijn (met name in
natuurgebieden) vrij ontoegankelijk voor andere recreanten
zoals wandelaars en fietsers. Deze plekken zijn om deze
reden redelijk onverstoord. Het varen zal om deze reden een
vrij grote impact hebben op de rust en stilte in deze
gebieden.29
Hengelen Hengelsport vanaf de oever hoeft niet per se verstorend te
zijn. Er dient echter sowieso rekening gehouden te worden
met secundaire effecten zoals eutrofiëring, vergiftiging,
verstoring van evenwichten en faunavervalsing30
29 Verstoring door intensief nautisch gebruik is met name mechanisch van aard. Zuiging, omwoelen,
opwervelen en golfslag door waterverplaatsing van boot en peddels hebben oa het volgende tot gevolg:
• Directe fysieke schade aan water- en oeverplanten en waterbodem;
• Opwervelen van slib met de volgende effecten: o verhoogde slibafzetting op o.a. planten en larven en eieren van aquatische fauna; o verhoging van zuurstofverbruik met als gevolg lagere zuurstofgehalten; o een verminderd doorzicht; o door vermindering van het doorzicht is er sprake van een remming in groei van onderwaterplanten dit
betekent een verminderde zuurstofproductie; o Bij het opwervelen van bodemmateriaal kunnen zware metalen, PAK’s en andere
microverontreinigingen die aan slib gebonden en gesedimenteerd waren in oplossing komen; o Het opwervelen van bodemmateriaal heeft tevens een verhoogde nutriëntenconcentratie in het water
tot gevolg doordat in de bodem vastgelegd fosfor en stikstof vrijkomt. Naast mechanische verstoring is er sprake van verstoring door geluidsoverlast. Dit soort verstoring zal met name negatieve invloed hebben op het voorkomen een gevoelige broedvogelsoorten van valleigebieden en een dito zoogdiersoorten.
30 Hengelen brengt verschillende effecten met zich mee:
• Eutrofiëring. Hengelaars gebruiken vaak een lokmiddel. Het voeren van vissen met eiwit- en zetmeelhoudende eetbare preparaten draagt bij aan een nadelige beïnvloeding van de waterkwaliteit (eutrofiering). Dit kan effect hebben op de zuurstofconcentratie. In het algemeen wordt dit effect – zeker op waterlopen – als klein ingeschat (De Vocht, 2003);
• Vergiftiging. Vissers gebruiken lood dat in het milieu terecht komt. Loodbolletjes kunnen geleidelijk oplossen en zo in de voedselketen terecht komen of rechtstreeks door vissen of (water) vogels worden opgepikt;
• Verstoren van evenwichten. Overbevissing (van bijvoorbeeld de snoek) kan resulteren in een ernstige verstoring van het onderwater-ecosysteem. Dit kan leiden tot een explosieve groei van minder 'gewenste' soorten die zich, bij het ontbreken van hun natuurlijke vijand ongeremd kunnen voortplanten. Op hun beurt kunnen deze explosief groeiende soorten schade aan (de overige leden van) de onderwater gemeenschap toebrengen, wat tot verarming en eenzijdigheid binnen deze gemeenschap kan leiden;
• Faunavervalsing. Ernstige verstoring treed ook op bij het ten behoeve van hengelaars (ter vergroting van de vangkans) opzettelijk uitzetten van uitheemse en/of gekweekte vissoorten als op plaatsen waar deze niet thuishoren;
77/78
Wat te doen bij gecombineerd voorkomen met andere ecosystemen
Moerasgebieden & open waters kunnen gelegen zijn in valleigebieden, bosgebieden en/of in
agrarisch gebied. Uiteraard bieden deze niet zonder meer een alternatief voor de vele
recreatievormen die op of nabij water plaatsvinden. Recreatievormen als wandelen en fietsen
kunnen wel worden omgeleid zodat ze ecologische waardevolle moerassen enigszins ontwijken.
Waterlopen zijn logischerwijze gelegen in valleigebieden. Voor hengelsport en nautisch gebruik kan
uiteraard geen alternatief worden geboden in aanpalende ecosystemen zoals bossen en agrarische
gebieden.
Bijlage 1: Verstoring recreatietypes
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Bodemverstoring
Wandelaars • • •• 4 •• •Joggers • •• •• 5 •• •Honden aan de leiband •• •• •• 6 ••• ••Loslopende honden •• •••• •• 8 •••• ••Fietsers • •• • 4 •• •Mountainbikers • ••• • 5 •• ••Ruiters •• •• •• 6 ••• •••Gespannen honden •••• •• • 7 ••• ••Gespannen andere dieren (paarden) ••• •• • 6 ••• •••
Speelzone ••• ••• ••• 9 •••• •••Hondenzone ••• ••• ••• 9 •••• ••Bivakzone •• • •••• 7 ••• •••Picknickplaats •• • ••• 6 ••• ••
Ligweide •• • ••• 6 ••• •Picknickweide •• • ••• 6 ••• •Struinnatuur • •••• •• 7 ••• •
Wandeltochten •• •• •••• 8 •••• •••Oriëntatiesport •• •••• ••• 9 •••• ••Aventurentocht •• ••• ••• 8 •••• ••Geocaching • •••• • 6 ••• •Loopwedstrijd ••• •• •••• 9 •••• •••Wielerwedstrijd (mountainbike, cyclocross) ••• •• •••• 9 •••• ••••Quad, motorcross, 4x4 •••• ••• • 8 •••• ••••
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Verstoring
•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog
••• hoog hoog lang hoog
•• matig matig matig matig
• gering gering gering gering
geen nul verwaarloosbaar geen
Som Verstoring
•••• >= 8 zeer hoog
••• 6, 7 hoog
•• 4, 5 matig
1a. LAND
Integratie impact verstoring
Occasionele en/of risicovolle activiteiten
Vrij toegankelijke zone
Recreatievorm
Speciale zones
1b. WATER (stilstaande wateren, niet-gecatalogeerde waterlopen en hun oevers)
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur
Verstoring oever,
waterbodem en -
vegetaties
• • ••• 5 •• ••
•• •• •• 6 ••• •••
• ••• • 5 •• ••
•• •• •• 6 ••• •••
•• •• • 5 •• •••
•• •• • 5 •• ••
•••• •••• • 9 •••• ••••
••• •• •• 7 ••• •••
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Verstoring
•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog
••• hoog hoog lang hoog
•• matig matig matig matig
• gering gering gering gering
geen nul verwaarloosbaar geen
Som Verstoring
•••• >= 8 zeer hoog
••• 6, 7 hoog
•• 4, 5 matig
Occasionele en/of risicovolle activiteiten
Snelle gemotoriseerde voertuigen
(speedboot, waterscooter, …)
Trage gemotoriseerde voertuigen
(pleziervaart, …)
Zwemmers
Duikers
Kajakken, kanoën, roeien
Zeilen, (wind)surfen
Recreatievorm
Integratie impact verstoring
Vissers
Schaatsers
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur
Zweefvliegtuigen •• •• •• 6 •••Luchtballon ••• •• •• 7 •••(Model)Sportvliegtuig ••• ••• •• 8 ••••Helicopter ••• ••• •• 8 ••••
Geluidsproductie Onvoorspelbaarheid Verblijfsduur Bodemverstoring
•••• zeer hoog zeer hoog zeer lang zeer hoog
••• hoog hoog lang hoog
•• matig matig matig matig
• gering gering gering gering
geen nul verwaarloosbaar geen
Som Verstoring
•••• >= 8 zeer hoog
••• 6, 7 hoog
•• 4, 5 matig
1c. LUCHT
Integratie impact verstoring
Recreatievorm
Bijlage 2: Kwetsbaarheid vogels
2a. BROEDVOGELS
Heide Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd 3 5 4
Korhoen Uitgestorven ja 3 5 4
Wulp Momenteel niet bedreigd 2 5 4
Geoorde fuut / 3 4 4
Velduil Zeldzaam 3 5 4
Watersnip Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Duinpieper Uitgestorven ja 3 3 3
Klapekster Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Tapuit Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Nachtzwaluw Kwetsbaar ja 2 4 3
Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3
Blauwborst Momenteel niet bedreigd ja 2 2 2
Boomleeuwerik Kwetsbaar ja 2 3 2
Boompieper Bedreigd 2 2 2
Graspieper Bedreigd 2 2 2
Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2
Veldleeuwerik Kwetsbaar 1 2 1
Kleinschalige, halfopen gebiedenRode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Watersnip Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Paapje Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Grauwe klauwier Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3
Geelgors Bedreigd 2 2 2
Kramsvogel Bedreigd 3 2 2
Ortolaan Uitgestorven ja 3 2 2
Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2
Boerenzwaluw Achteruitgaand 1 2 1
Ringmus Achteruitgaand 1 2 1
Kneu Achteruitgaand 1 2 1
Zomertortel Bedreigd 2 1 1
Moeras Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Bruine kiekendief Momenteel niet bedreigd ja 3 5 4
Lepelaar Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4
Purperreiger Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4
Roerdomp Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4
Geoorde fuut / 3 4 4
Zomertaling Bedreigd 3 4 4
Zwartkopmeeuw Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4
Porseleinhoen Bedreigd ja 3 4 4
Buidelmees Zeldzaam 3 2 3
Grote karekiet Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Slobeend / 2 4 3
Woudaap Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3
Baardmannetje Zeldzaam 3 2 2
Blauwborst Momenteel niet bedreigd ja 2 2 2
Rietgors Bedreigd 2 2 2
Rietzanger Bedreigd 2 2 2
Snor Met uitsterven bedreigd 3 2 2
Dodaars / 2 2 2
Waterral Momenteel niet bedreigd 2 2 2
IJsvogel Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2
Pijlstaart Zeldzaam 3 3 1
Open landschap Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Grauwe kiekendief Met uitsterven bedreigd ja 3 5 4
Tureluur Kwetsbaar 3 4 4
Wulp Momenteel niet bedreigd 2 5 4
Zomertaling Bedreigd 3 4 4
Bergeend / 2 5 4
Kluut Kwetsbaar ja 3 5 4
Scholekster Momenteel niet bedreigd 2 4 3
Slobeend / 2 4 3
Slechtvalk Onregelmatige broedvogel ja 3 4 3
Kwartelkoning Met uitsterven bedreigd ja 3 3 3
Grutto Momenteel niet bedreigd 2 4 3
Paapje Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Kwartel Onvoldoende gekend 2 3 2
Kievit Momenteel niet bedreigd 1 4 2
Grauwe gors Bedreigd 2 3 2
Patrijs Kwetsbaar 2 3 2
Gele kwikstaart Achteruitgaand 1 3 2
Graspieper Bedreigd 2 2 2
Veldleeuwerik Kwetsbaar 1 2 1
Strand- en zeeduin Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Bontbekplevier Zeldzaam 3 4 4
Dwergstern Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4
Grote stern Met uitsterven bedreigd ja 3 5 4
Kleine zilverreiger Zeldzaam ja 3 4 4
Kwak Zeldzaam ja 3 4 4
Stormmeeuw Zeldzaam 3 4 4
Strandplevier Met uitsterven bedreigd ja 3 4 4
Visdief Kwetsbaar ja 2 5 4
Velduil Zeldzaam 3 5 4
Bergeend / 2 5 4
Kleine plevier Momenteel niet bedreigd 3 4 4
Tapuit Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Kleine mantelmeeuw Kwetsbaar ja 2 4 3
Wielewaal Bedreigd 2 2 2
Boompieper Bedreigd 2 2 2
Roodborsttapuit Momenteel niet bedreigd 2 3 2
Nachtegaal Kwetsbaar 2 1 1
Slik en schor Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Bergeend / 2 5 4
Kluut Kwetsbaar ja 3 5 4
Tureluur Kwetsbaar 3 4 4
Steltkluut Zeldzaam ja 3 4 4
Bontbekplevier Zeldzaam 3 4 4
Visdief Kwetsbaar ja 2 5 4
Lepelaar Onregelmatige broedvogel ja 3 5 4
Zwartkopmeeuw Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4
Bruine kiekendief Momenteel niet bedreigd ja 3 5 4
Graszanger Zeldzaam 3 3 3
Waterlopen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
IJsvogel Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2
Oeverzwaluw Achteruitgaand 1 3 2
Grote gele kwikstaart Momenteel niet bedreigd 2 3 2
Vochtige tot natte bossen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Rode wouw Zeldzaam 3 4 4
Wespendief Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4
Kwak Zeldzaam ja 3 4 4
Havik Momenteel niet bedreigd 3 3 3
Houtsnip Momenteel niet bedreigd 3 3 3
Buidelmees Zeldzaam 3 2 3
Goudvink Bedreigd 3 3 3
Wielewaal Bedreigd 2 2 2
Zwarte specht Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2
Middelste bonte specht Onregelmatige broedvogel ja 3 2 2
Nachtegaal Kwetsbaar 2 1 1
Matkop Kwetsbaar 2 1 1
Kleine barmsijs Zeldzaam 3 1 1
Bonte vliegenvanger Momenteel niet bedreigd 2 1 1
Koekoek Achteruitgaand 1 2 1
Appelvink Momenteel niet bedreigd 3 1 1
Droge bossen Rode lijst VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Wespendief Momenteel niet bedreigd ja 3 4 4
Nachtzwaluw Kwetsbaar ja 2 4 3
Havik Momenteel niet bedreigd 3 3 3
Houtsnip Momenteel niet bedreigd 3 3 3
Draaihals Met uitsterven bedreigd 3 3 3
Zwarte specht Momenteel niet bedreigd ja 2 3 2
Boompieper Bedreigd 2 2 2
Gekraagde roodstaart Kwetsbaar 2 2 2
Middelste bonte specht Onregelmatige broedvogel X 3 2 2
Boomleeuwerik Kwetsbaar ja 2 3 2
Fluiter 3 2 2
Bonte vliegenvanger Momenteel niet bedreigd 3 1 1
2b. OVERWINTERENDE VOGELS
Waterpartijen en moerassen VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Roerdomp ja 3 4 4
Kleine zilverreiger ja 3 4 4
Grote zilverreiger ja 2 5 4
Kleine zwaan 3 5 4
Wilde zwaan 3 5 4
Kleine rietgans 3 4 4
Toppereend 3 5 4
Witoogeend ja 3 4 4
Grote zaagbek 2 5 4
Groenpootruiter 2 5 4
Zwarte ruiter 2 5 4
Grutto 2 5 4
Geoorde fuut 2 4 3
Rietgans 2 4 3
Kolgans 2 4 3
Nonnetje ja 2 4 3
Brilduiker 2 4 3
Pijlstaart 2 4 3
Slobeend 2 4 3
Smient ja 2 4 3
Bergeend 2 4 3
Dodaars 2 2 2
Aalscholver 1 5 2
Knobbelzwaan 1 5 2
Grauwe gans 1 4 2
Wintertaling 1 4 2
Krakeend 1 3 2
Wulp 1 5 2
Witgat 1 3 2
Bosruiter 2 3 2
Watersnip 1 3 2
Tureluur 1 5 2
Kleine plevier 1 4 2
Tafeleend 1 4 2
Kuifeend 1 4 2
Graslanden en akkers VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Kleine rietgans 3 4 4
Kleine zwaan ja 3 5 4
Wilde zwaan ja 3 5 4
Kraanvogel ja 3 5 4
Slechtvalk 3 5 4
Smient ja 2 4 3
Rietgans 2 4 3
Kolgans 2 4 3
Brandgans ja 2 4 3
Grauwe gans 1 4 2
Knobbelzwaan 1 5 2
Kustvogels VRL Bijlage I zeldzaamheid gevoeligheid kwetsbaarheid
Roodkeelduiker ja 3 5 4
Parelduiker ja 3 5 4
Roodhalsfuut 3 4 4
Kuifduiker ja 3 4 4
Eidereend 2 5 4
Grote zee-eend 2 5 4
Ijseend 3 4 4
Rosse grutto ja 2 5 4
Zwarte ruiter 2 5 4
Groenpootruiter 2 5 4
Steenloper 2 5 4
Kluut ja 2 5 4
Zilverplevier 2 5 4
Lepelaar 3 5 4
Rotgans ja 3 4 3
Middelse zaagbek 2 4 3
Zwarte zee-eend 2 4 3
Drieteenstrandoper 2 4 3
Krombekstrandloper 2 4 3
Kemphaan ja 2 4 3
Bontbekplevier 2 4 3
Zwartkopmeeuw 2 4 3
Bergeend 2 4 3
Bonte strandloper 1 4 2
Wulp 1 5 2
Tureluur 1 5 2
Scholekster 1 5 2
Goudplevier ja 1 5 2
Kievit 1 4 2
78/78 2008.P20448
Hoofdkantoren
ARCADIS Belgium
Bijkantoren
ARCADIS Belgium www.arcadisbelgium.be
Deurne-Antwerpen
Clara Snellingsstraat 27
B-2100 Deurne-Antwerpen
T +32 3 360 83 00
F +32 3 360 83 01
Berchem-Antwerpen
Roderveldlaan 3
B-2600 Berchem
T +32 3 328 62 86
F +32 3 328 62 87
Kortrijk
Sint-Jorisstraat 21
B-8500 Kortrijk
T +32 56 24 99 20
F +32 56 24 99 21
Gent
Kortrijksesteenweg 302
B-9000 Gent
T +32 9 242 44 44
F +32 9 242 44 45
Bastogne
Rue Thier De Luzéry 6
B-6600 Bastogne
T +32 61 21 38 85
F +32 61 21 52 28
Leuven
Vaartkom 31/8
B-3000 Leuven
T +32 16 63 95 00
F + 32 16 63 95 01
Hasselt
Kempische steenweg 301
B-3500 Hasselt
T +32 11 28 88 00
F +32 11 28 88 01
Haaltert
Bruulstraat 35
9450 Haaltert
T. +32 53 83 04 80
F.+32 53 83 59 54
Luik
Rue des Guillemins 26, 2de verd.
4000 Luik
T +32 4 349 56 00
F +32 4 349 56 10
Charleroi
119, Avenue de Philippeville
6001 CHARLEROI
T.. +32 71 298 900
F. +32 71 298 901
Oostende
Archimedesstraat 7
B-8400 Oostende
T +32 59 27 38 00
F +32 59 27 39 00
Iso gecertificeerd voor Adviesverlening, studie en ontwerp van gebouwen, infrastructuur, milieu en ruimtelijke ordening