Sociaal Bestek

44
sociaal bestek tijdschrift voor werk, inkomen en zorg nummer 3, maart 2010, jaargang 72 Kiezen tijdens de crisis Nieuw elan in het welzijnswerk De huisarts van het sociale Haagse invloed op regionale samenwerking Jeugdsignaleringssystemen in Nederland Wet participatiebudget: veel vrijheid voor gemeente Kiezen ti jdens de crisis Nieuw elan in het welzi j nswerk De huisarts Naar een Jeugdparticipatiefonds TSB_03_10.indd Cover1 TSB_03_10.indd Cover1 2/26/2010 6:47:22 PM 2/26/2010 6:47:22 PM

description

Sociaal Bestek is hét vakblad voor de specialist op het gebied van werk en inkomen. Sociaal Bestek biedt gerichte informatie over ontwikkelingen en achtergronden, met interviews, jurisprudentie, boekbesprekingen en uitleg van regelgeving.

Transcript of Sociaal Bestek

Page 1: Sociaal Bestek

sociaalbestek

tijdschrift voor werk, inkomen en zorg

nummer 3, maart 2010, jaargang 72

Kiezen tijdens de crisis Nieuw elan in het welzijnswerk De huisartsvan het sociale Haagse invloed op regionale samenwerking Jeugdsignaleringssystemen in Nederland Wet participatiebudget: veel vrijheid voor gemeente

Kiezen tijdens de crisis Nieuw elan in het welzijnswerk De huisarts

Naar een Jeugdparticipatiefonds

TSB_03_10.indd Cover1TSB_03_10.indd Cover1 2/26/2010 6:47:22 PM2/26/2010 6:47:22 PM

Page 2: Sociaal Bestek

www.kennisbankinkoopenaanbesteden.nl

Hebt u alle kennis paraat op het gebied van inkoop en aanbesteden

paraat? Nee? Dan loont het de moeite om een abonnement op de

Kennisbank Inkoop en Aanbesteden te nemen. Een gerenommeerde

redactie van vakspecialisten uit de praktijk zorgt ervoor dat u altijd

over de meest actuele wet- en regelgeving en jurisprudentie beschikt.

Heldere beschrijvingen van aanbestedingsprocedures en praktische

stappenplannen helpen u bij uw dagelijkse werkzaamheden en

verkleinen de kans op procedurefouten.

Laat u overtuigen en vraag een productdemonstratie aan. Ga naar

www.kennisbankinkoopenaanbesteden.nl.

Kennisbank Inkoop en AanbestedenAlle informatie overzichtelijk op één plek Gericht geschoold

Sinds 1 januari 2010 is Ingeborg Lunenburg gestart met haar eigen bedrijf. Zij ontwikkelt en verzorgt scholing op het gebied van de sociale zekerheid. Het scholings-aanbod voor open inschrijving is:

Cursus Wmo Het resultaat is compensatie (1 dag) 12 of 13 april 2010

Cursus Wmo Advisering: vraagstelling, onderzoek en jurisprudentie (1 dag) 8 juni of 15 juni 2010

Cursus WWB+ Inkomensondersteuning en armoede- bestrijding eisen participatie (2 dagen) 17 juni + 24 juni of 22 juni + 29 juni 2010

Voorbeelden van een scholingsaanbod ‘op maat’ zijn:

Inkomensondersteuning aan minima - even bijpraten?Arbeidsinschakeling - willen of kunnen en het besluitHoe ver moeten we kantelen? - eigen Wmo-beleid

Schulinck heeft een aanvullend juridisch scholingsaanbod

Voerendaalstraat 22, 6845 LC Arnhem 06 - 23 710 [email protected] www.ingeborglunenburg.nl

TSB_03_10.indd Cover2TSB_03_10.indd Cover2 2/26/2010 6:47:27 PM2/26/2010 6:47:27 PM

Page 3: Sociaal Bestek

RedactioneelInhoud

1 sociaalbestek 3/2010

Gemeenteraadsverkiezingen

De gemeenteraadsverkiezingen kunnen wel eens meer invloed heb-

ben op de uitvoering van het vangnet van de sociale zekerheid dan

de verkiezingen van 2006. De kaderwetgeving heeft de laatste jaren

de verantwoordelijkheid voor gemeenten alleen maar doen toene-

men. Het einde van die beweging is nog lang niet in zicht. Ik juich

die ontwikkeling toe, al is de dereguleringsoperatie vaak niet

gebaseerd op ideële motieven, maar veelal ingegeven door bezui-

nigingmotieven. Daarbij zullen gemeenten in de loop van 2011 de

financiële gevolgen van de kredietcrisis gaan voelen. Er moeten

keuzes worden gemaakt.

Het is dan ook van belang dat toekomstige bestuurders goed en

tijdig worden geïnformeerd. Historisch besef is daarbij erg belang-

rijk. Vele zaken en problemen herhalen zich immers. De informatie-

voorziening moet worden vervuld door gemeenteambtenaren. De

informatie moet vragen beantwoorden over de sociale structuur van

de gemeente. Ook moet die een inventarisatie bevatten over geno-

men initiatieven, resultaten van beleid en een beschrijving van

zaken die om allerlei redenen zijn blijven liggen. Verder behoort een

toekomstperspectief tot een informatiepaper. Wat is er te verwach-

ten, op welke wijze zal de sociale structuur zich ontwikkelen en

welke initiatieven zijn nodig om sociale vraagstukken het hoofd te

bieden? Een dergelijk stuk moet niet alleen een koude opsomming

zijn, maar er dient ook creativiteit uit naar voren te komen door het

schetsen van alternatieven voor het oplossen van sociale problema-

tiek. Door het aanbieden van dergelijke informatie aan toekomstige

en beoogde bestuurders, vindt er positieve beïnvloeding plaats.

Hierdoor wordt voorkomen dat tijdens de periode van gemeente-

raadsverkiezingen en collegevorming kostbare tijd verloren gaat, die

juist nu hard nodig is om efficiënt en effectief te opereren. De soci-

ale zekerheid vraagt om slagvaardig beleid om huidige en toekom-

stige problemen het hoofd te bieden.

De basis van goede besluitvorming begint bij een idee, gecombi-

neerd met de juiste informatie en een gepassioneerde bestuurder

ondersteund door een creatieve en innovatieve ambtenaar. Daaraan

ontbreekt het niet. De informatie over mogelijkheden en historisch

besef kan nog beter. Het verstrekken van informatie en de timing

daarvan zijn essentieel. Een nieuw begin met nieuwe initiatieven

kan aanvangen bij de gemeenteraadsverkiezingen en de vorming

van het college.

Ray Geerling, adviseur sociale zekerheid

2 Nieuw elan in het welzijnswerk

Jan Willem Duker

6 De huisarts van het sociale

Max Huber en Marc Räkers

10 Naar een Jeugdparticipatiefonds

Harrie Postma

14 Haagse invloed op regionale samenwerking

Maarten Dolfing, Margriet Jongerius en Peter Wesdorp

18 Jeugdsignaleringssystemen in Nederland

Victor Alting van Geusau

23 Wet participatiebudget: veel vrijheid voor

gemeente

Joost Cornielje

26 Signalement van het CBS

27 Kiezen tijdens de crisis

Eddy Karrenbelt en Irene Thuis

En verder… 10 pagina’s over arbeid en sociale

zekerheid in SZActueel

Coverfoto: Sportservice Noord-Holland

RectificatieIn het artikel van Allers en De Kam (SB 2010; 2: 2-6) zijn helaas

twee fouten geslopen. Het bedrag aan huurtoeslag op pag. 2 had

€ 1.608 moeten zijn (niet € 608). Onderin de linkerkolom op

pag. 5 wordt verder een bedrag van € 24 genoemd. Hier had

€ 56 moeten staan.

TSB_03_10.indd 1TSB_03_10.indd 1 2/26/2010 6:47:27 PM2/26/2010 6:47:27 PM

Page 4: Sociaal Bestek

2 sociaalbestek 3/2010

Wet maatschappelijke ondersteuning

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)

hield in september 2009 een groot landelijk congres over de

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Staatssecretaris

Jet Bussemaker kraakte in haar openingstoespraak een paar

kritische noten. Ze verweet gemeenten onvoldoende te inves-

teren in wat zij Welzijn nieuwe stijl noemt. Veel van de aan-

wezige gemeenteambtenaren en –bestuurders herkenden zich

niet in deze kritiek.

Een groot aantal gemeenten en welzijnsorganisaties steekt

juist een grote dosis positieve energie in het welzijnswerk.

Nadat de maakbaarheidsgedachte in de jaren zeventig van

de vorige eeuw was doorgeschoten, schoot het denken over

welzijn in de decennia daarna door in de andere richting.

Het welzijnswerk kreeg zo weinig pretentie dat ernstig werd

getwijfeld aan de toegevoegde waarde. In een poging die

toegevoegde waarde zichtbaar te maken, werden vanaf de

jaren negentig kostprijsberekeningen, productomschrij-

vingen en monitors ingevoerd. Dit kon echter niet voorko-

men dat in veel gemeenten jarenlang werd bezuinigd op het

welzijnswerk.

De invoering van de Wmo heeft nieuw elan gebracht in het

welzijnswerk. Ook andere veranderingen in de omgeving van

het welzijnswerk en veranderingen in de maatschappij geven

aanleiding de opgave van het welzijnswerk tegen het licht te

houden. De opgave is veranderd, hetgeen niet betekent dat

alles nu anders moet.

Meedoen Het hoofddoel van het welzijnswerk is te om-

schrijven als: meedoen aan de samenleving mogelijk maken

door het versterken van de eigen kracht en mogelijkheden

van mensen, en het bevorderen van de sociale samenhang.

Deze omschrijving vertoont opvallend veel gelijkenis met

het hoofddoel van de Wmo en dat is ook niet zo vreemd. De

voormalige Welzijnswet is immers opgegaan in de Wmo. De

Wmo plaatst welzijn in een breed kader, zowel wat betreft de

samenhang met andere beleidsterreinen als wat betreft de or-

ganisaties die daarbij een rol spelen.

De welzijnsorganisaties streven naar bovenstaand doel door

de uitvoering van drie kerntaken:

verbindingen leggen tussen bewoners onderling; 1.

verbindingen leggen tussen bewoners en collectieve 2.

welzijnsvoorzieningen;

verbindingen leggen tussen professionals onderling.3.

Bij de eerste kerntaak gaat het bijvoorbeeld om het organi-

seren van huisbezoeken door vrijwilligers aan ouderen in de

wijk of bewoners op weg helpen bij het organiseren van een

wijkfeest. De tweede kerntaak gaat over het versterken van de

Jan Willem Duker

Drie jaar na de invoering van de Wmo waait er een frisse wind door ‘welzijnsland’.

In veel gemeenten wordt het welzijnswerk opnieuw uitgevonden en wordt het ver-

bonden met wonen, zorg, werk en ruimtelijke ordening. Bovendien worden er

keuzes gemaakt die recht doen aan de veranderde vraag naar welzijnswerk.

Nieuw elan in het welzijnswerk

Heruitvinden enkeuzes maken

TSB_03_10.indd 2TSB_03_10.indd 2 2/26/2010 6:47:28 PM2/26/2010 6:47:28 PM

Page 5: Sociaal Bestek

3 sociaalbestek 3/2010

Wet maatschappelijke ondersteuning

eigen kracht en mogelijkheden van specifieke groepen door

het aanbieden van bijvoorbeeld dagbesteding voor ouderen,

buurtgericht jongerenwerk en activering van geïsoleerde

allochtone vrouwen. Samenwerking met andere organisaties

die zich inzetten voor het welzijn van bewoners, zoals corpo-

raties, zorginstellingen, scholen, politie en religieuze instel-

lingen, is de derde kerntaak van welzijnsorganisaties.

Individualisering De veranderingen in het welzijn van

mensen en veranderingen in de omgeving van het welzijns-

werk hebben invloed op de uitvoering van de kerntaken van

de welzijnsorganisaties.

Hoewel het bereik van het welzijnswerk moeilijk is vast te

stellen, blijkt uit onderzoek dat door Noorda en Co is uit-

gevoerd in opdracht van de gemeente Haarlem, dat ongeveer

20 procent van de bevolking ondersteuning nodig heeft om

volwaardig mee te doen aan de samenleving. Dit percentage

verschilt uiteraard per wijk: in aandachtswijken is het hoger

en in andere wijken lager. Ook de samenstelling van die 20

procent verandert als gevolg van maatschappelijke ontwik-

kelingen als vergrijzing, multiculturalisering, schooluitval,

toename van het aantal alleenstaanden, vermaatschappelij-

king van de zorg en het vaker voorkomen van meervoudige

problematiek. Dat vraagt om een goede analyse op wijkni-

veau, focus op specifieke doelgroepen en een daarop aange-

past aanbod van collectieve welzijnsvoorzieningen.

Een andere belangrijke ontwikkeling die van invloed is op het

welzijn van mensen is de individualisering. Vaak wordt dit in

verband gebracht met vervreemding, verharding en een toe-

genomen onbehagen in de samenleving. Dit heeft gevolgen

voor de mate waarin mensen zich betrokken voelen bij elkaar

en bereid zijn zich in te zetten voor een ander. In weerwil van

deze ontwikkelingen zien we ook nieuwe vormen van solidari-

teit en betrokkenheid ontstaan. Individuele solidariteit in de

vorm van mentoren- en maatjesprojecten maakt bijvoorbeeld

een enorme groei door. Het gaat daarbij om vrijwilligerswerk

in een één-op-één relatie, flexibel in tijdsbesteding. Niet alleen

opgepakt vanuit een morele plicht, maar ook omdat het goed

is voor de eigen ontwikkeling of loopbaan.

Cruciale schakel Een belangrijke verandering in de

omgeving van het welzijnswerk is de invoering van de Wmo

in 2007. De betekenis voor de welzijnsorganisaties laat zich

illustreren aan de hand van een piramide. Het is een sche-

matische weergave van alle ondersteuning die aan mensen

wordt geboden om meedoen aan de samenleving mogelijk te

Individuele solidariteit in de vorm van bijvoorbeeld maatjesprojecten maakt een enorme groei door

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd 3TSB_03_10.indd 3 2/26/2010 6:47:28 PM2/26/2010 6:47:28 PM

Page 6: Sociaal Bestek

4 sociaalbestek 3/2010

Wet maatschappelijke ondersteuning

hiervoor slechts in beperkte mate financieel gecompenseerd.

Bij het opvangen van de gevolgen van de Pakketmaatregel

zijn keuzes dus onvermijdelijk.

De Pakketmaatregel raakt alle doelgroepen die gebruik

maken van de AWBZ, zoals licht dementerende ouderen,

mensen met lichte lichamelijke, verstandelijke of psychia-

trische beperkingen en mensen met een chronische ziekte.

Gemeentelijke welzijnsvoorzieningen vormen een van de

instrumenten om mensen te ondersteunen die geen recht

meer hebben op AWBZ-begeleiding. Zo heeft de gemeente

Haarlem met welzijnsorganisaties afspraken gemaakt over

het aanbieden van dagarrangementen voor ouderen en moge-

lijk andere doelgroepen.

Nieuwe spelers Steeds meer organisaties zetten zich

in voor het welzijn van mensen. Kerken waren van oudsher

actief op dit terrein, nu ook moskeeën. Woningcorporaties

profileren zich steeds nadrukkelijker op het gebied van wel-

zijn door projecten te financieren en betrokken te zijn bij de

uitvoering. Vrijwilligersorganisaties professionaliseren zich

en onderscheiden zich soms nauwelijks meer van een wel-

zijnsorganisatie. Sportverenigingen organiseren activiteiten

voor de buurt en stellen ruimte beschikbaar. Scholen bieden

na schooltijd een plek voor buurtactiviteiten en de politie

doet meer dan alleen repressie.

Dat zijn natuurlijk positieve ontwikkelingen, maar het heeft

maken. De kerntaken van de welzijnsorganisaties zijn gericht

op de twee middelste lagen van de piramide.

De Wmo is erop gericht maatschappelijke ondersteuning

zoveel mogelijk onderin de piramide te organiseren. Dat wil

zeggen: gericht op sterke sociale netwerken en een zo zelfstan-

dig mogelijk bestaan. Welzijnsorganisaties zijn daarmee een

cruciale schakel in de uitvoering van een visie op maatschap-

pelijke ondersteuning:

door collectieve (welzijns)voorzieningen zodanig aan Ÿ

te bieden dat zij een alternatief kunnen zijn voor voor-

zieningen waarop (na indicatie) individueel aanspraak

gedaan kan worden;

door sociale netwerken te versterken en afhankelijkheid Ÿ

van voorzieningen te voorkomen.

Bezuiniging Een tweede verandering in de omgeving

van het welzijnswerk is de pakketmaatregel AWBZ, die in

2009 in werking is getreden. Als gevolg hiervan verliest een

deel van de mensen de aanspraak op begeleiding op grond

van de AWBZ. Daarnaast zijn er personen die weliswaar hun

aanspraak op AWBZ-begeleiding behouden, maar die ver-

mindering van uren krijgen. Eerder al is de begeleiding op

psychosociale grondslag uit de AWBZ geschrapt.

Deze ingrepen in de AWBZ zijn een bezuinigingsmaatregel.

Het Rijk heeft er op grond van inhoudelijke argumenten

voor gekozen, dat in bepaalde situaties niet langer een beroep

kan worden gedaan op de AWBZ voor begeleiding. In deze

‘lichte’ situaties zou de behoefte aan begeleiding volgens het

voormalige kabinet kunnen worden opgevangen in het eigen

sociale netwerk, zonodig aangevuld met voorzieningen die de

gemeente biedt in het kader van de Wmo. Gemeenten worden

Vormen van maatschappelijke ondersteuning

De gemeente Haarlem is met een experiment gestart dat

beoogt aan de ene kant de dienstverlening rond huishou-

delijke hulp op een hoger plan te brengen en aan de andere

kant een bijdrage te leveren aan het versterken van sociale

netwerken in wijken. Zelfredzaamheid en wederkerigheid

zijn belangrijke uitgangspunten: bijna iedereen die hulp

vraagt, wil ook wel graag iets bieden. Het doel is mensen

te benaderen vanuit de mogelijkheden die iemand binnen

zijn of haar eigen sociale netwerk heeft.

Het beoogde resultaat is de realisatie van een marktplaats

voor hulp bij het huishouden, zorgruil en buurtdiensten.

Behalve uit een virtueel gedeelte (website) bestaat deze ook

uit een fysiek gedeelte (een sociaal makelaar en fysieke vind-

plaatsen als ontmoetingsruimtes en informatiebalies).

Marktplaats voor buurtdiensten

TSB_03_10.indd 4TSB_03_10.indd 4 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM

Page 7: Sociaal Bestek

5 sociaalbestek 3/2010

Wet maatschappelijke ondersteuning

bijvoorbeeld door het realiseren van aantrekkelijke plekken

voor ontmoeting. Plekken die niet door één specifieke groep

worden gedomineerd, maar waar iedere wijkbewoner zich

welkom voelt, of het nu een wijkcentrum, een buurtkamer

of een pleintje is. Ook internet kan gebruikt worden om ont-

moeten en meedoen te bevorderen (zie kader op pagina 4).

Voor de kerntaak die collectieve welzijnsvoorzieningen ver-

bindt met de behoefte van specifieke doelgroepen, is de opga-

ve het aanbod voortdurend aan te passen aan veranderende

omstandigheden. Voor Haarlem betekent dat voor de komen-

de jaren bijvoorbeeld meer aandacht voor buurtgericht jonge-

renwerk en inspelen op nieuwe doelgroepen als gevolg van de

Pakketmaatregel AWBZ.

De derde en laatste opgave luidt: meer samenhang in de uit-

voering van welzijn en zorg in de wijk, door een spilfunctie

te creëren voor de welzijnsorganisaties en door intensievere

samenwerking met andere organisaties. Deze opgave bouwt

voort op de constatering dat er steeds meer nieuwe spelers

zijn in het wijkgerichte welzijnswerk, waardoor de rol van

welzijnsorganisaties niet duidelijk is en teveel professionals

‘achter de voordeur’ komen zonder goed samen te werken.

Welzijnsorganisaties moeten weer de centrale plek in de wijk

zijn waar overzicht is over het wel en wee van de wijkbewo-

ners. Door ‘erop af ’ te gaan, ogen en oren te zijn (signaleren)

en op basis van die kennis en deskundigheid verbindingen te

leggen met andere organisaties, zijn welzijnsorganisaties een

belangrijke samenwerkingspartner bij de uitvoering van wel-

zijn en zorg in de wijk (ketensamenwerking). Daarbij gaat het

niet alleen om samenwerking met andere maatschappelijke

organisaties, maar ook met gemeentelijke diensten als Sociale

Zaken en individuele Wmo-voorzieningen.

Kredietcrisis Het nieuwe elan in welzijnsland wordt nu

op de proef gesteld door de kredietcrisis. Enerzijds zal de crisis

leiden tot meer mensen die aan de kant staan. In de woorden

van Jet Bussemaker: ‘Juist nu moet worden ingezet op de ver-

bindende kracht van welzijn’. Anderzijds zullen gemeenten

moeten bezuinigen vanwege teruglopende rijksinkomsten.

Welke richting je daarin ook kiest, een helder afwegingskader

is onontbeerlijk. Met de drie beschreven opgaven is het wel-

zijnswerk klaar voor de toekomst.

Jan Willem Duker is programmamanager Wmo, gemeente Haarlem

([email protected]).

de welzijnsorganisaties wel minder zichtbaar gemaakt. Wat

is de toegevoegde waarde van een welzijnsorganisatie als een

woningcorporatie of een vrijwilligersorganisatie hetzelfde

doet? Dat vraagt om een scherpere definitie van de rol van

de welzijnsorganisaties in een veranderend krachtenveld.

Een tweede kanttekening bij de nieuwe spelers in het wel-

zijnswerk, is dat er hierdoor steeds meer (semi-)professionals

‘achter de voordeur’ bij mensen komen, zonder dat onderling

voldoende wordt samengewerkt.

Al deze veranderingen in het welzijn van mensen en in

de omgeving van het welzijnswerk vragen om een nieuwe

focus op doelgroepen en wijken, naast een heldere posi-

tionering van de welzijnsorganisaties. Dit resulteert voor

ieder van de drie kerntaken van het welzijnswerk in een

veranderopgave.

Jaren vijftig? De eerste opgave luidt: meer aandacht

voor het versterken van sociale netwerken op een manier

passend bij deze tijd. Sociale netwerken versterken past ui-

teraard helemaal in de filosofie achter de Wmo. ‘Passend bij

deze tijd’ wil zeggen: niet terugverlangen naar de jaren vijftig

van de vorige eeuw. Het welzijnswerk zal moeten inspelen op

nieuwe vormen van solidariteit en betrokkenheid. Dat kan

Foto

: st

ock

De gemeente Haarlem wil meer aandacht schenken aan buurtgericht jongeren-

werk en inspelen op nieuwe doelgroepen

TSB_03_10.indd 5TSB_03_10.indd 5 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM

Page 8: Sociaal Bestek

6 sociaalbestek 3/2010

Welzijn nieuwe stijl

‘Outreachend werken defragmenteert en vormt een verbin-

dingsschakel tussen leef- en systeemwereld, tussen burgers en

overheid.’ Dit is de derde kernwaarde uit het manifest ‘Eropaf!

2.0 – Tien kernwaarden’, waarop nader wordt ingegaan.

Veel gemeenten en overheidsinstellingen worstelen met het

verloren contact tussen burgers en overheid. Ruimer gefor-

muleerd, met de afstand tussen tussen leef- en systeemwereld.

Met innovatieve websites, buurtbijeenkomsten, wijkschou-

wen en allerlei andere initiatieven probeert men het contact

met de burger te herstellen. Hoewel de wil er duidelijk is, zijn

de resultaten lang niet altijd succesvol. Het wantrouwen over

en weer blijkt groot en is niet van gisteren; dit is een jaar of

twintig geleden ontstaan. Die kloof is niet zomaar even weer

overbrugd.

Vanaf de jaren tachtig raakt binnen de overheid een nieuwe

besturingsfilosofie in zwang die stoelt op het principe dat

de markt effectiever en efficiënter taken kan uitvoeren dan

een centraal georganiseerde overheid. Dit neoliberale markt-

denken leidt tot een meer zakelijke overheid, zowel fysiek

(steeds verder van de burger) als in regelgeving. Het ideaal-

beeld is de consumerende en calculerende burger die zelf

precies kan inschatten hoe hij maximaal voordeel haalt uit

zijn ‘onderhandelingen’ met dienstverlenings- en overheids-

instanties. Publieke diensten worden steeds meer gezien als

producten die worden beoordeeld op kwantitatieve ‘output’.

In navolging hiervan gaan sociale organisaties en professio-

nals hun diensten formaliseren en protocolliseren. Dit leidt

tot een vlucht in steeds verdere vormen van specialisatie,

omdat specialistische diensten met duidelijk omschreven en

afgebakende taken zich makkelijker laten protocolliseren, tel-

len en meten.

Wantrouwen Voor mensen die bureaucratische vaardig-

heden missen en/of problemen op meerdere terreinen heb-

ben, is deze ontwikkeling problematisch. Zij raken de weg

snel kwijt in de hoeveelheid instanties, werksoorten, formu-

lieren en protocollen. Doordat hun situatie meestal afwijkt

van het gemiddelde, passen zij niet binnen de protocollen en

lukt het vaak niet of slechts beperkt om de ondersteuning

te krijgen die ze nodig hebben. Hier botst de systeemwereld

op de leefwereld en ontstaat op den duur afstand. De leefwe-

reld moet in het format van de systeemwereld worden geperst

en dat lukt niet. In het NRC Handelsblad (28-12-2009) be-

schreef Herman Vuisje dit recent als volgt: ‘Nederland, waar

Max Huber en Marc Räkers

Staatssecretaris Jet Bussemaker kreeg november vorig jaar het eerste exemplaar over-

handigd van het manifest ‘Eropaf! 2.0 – Tien kernwaarden’. In dit manifest beschrijft

de stichting Eropaf! hoe de houding van de sociale sector in Welzijn nieuwe stijl

outreachend zou moeten zijn. Verbinden en versterken, daar gaat het om. Voor

Sociaal Bestek werken de auteurs van het manifest één kernwaarde verder uit.

De huisarts vanhet sociale

Manifest Eropaf! 2.0

TSB_03_10.indd 6TSB_03_10.indd 6 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM

Page 9: Sociaal Bestek

7 sociaalbestek 3/2010

Welzijn nieuwe stijl

voorzieningen zijn getrimd en teruggetrokken, taken zijn

dóórgedelegeerd en verantwoordelijkheden gespreid als pin-

dakaas over een zuinig belegde boterham.’

Door deze gefragmentariseerde en doorgespecialiseerde aan-

pak worden ook de problemen van cliënten in fragmenten

bekeken. Dit leidt tot vervreemding, want zelf ervaren zij die

opdeling in stukjes immers helemaal niet zo. Het is ook een

manier van onteigening. Cliënten voelen zich niet meer eige-

naar van hun problemen en nemen een afwachtende houding

aan. Het wantrouwen neemt ook toe. Het gevolg is dat ze even-

eens de controle (en de oplossing) buiten zichzelf plaatsen en

dus niet de verantwoordelijkheid nemen voor hun problema-

tiek. Van enige wederkerigheid tussen cliënten en dienst- en

hulpverlenende instanties is in deze situaties geen sprake

meer, wel van nodeloze – berustende – afhankelijkheid.

Tragisch De schuldhulpverlening geeft een goed en te-

gelijk tragisch voorbeeld. Als iemand met schulden alleen

gesprekken over de oorzaak van zijn schulden krijgt aange-

boden, maar de schulden zelf niet worden aangepakt, heeft

dit weinig zin. Andersom, als alleen de schulden aangepakt

worden, maar niet gekeken wordt naar de oorzaak, is er op de

langere termijn geen vooruitgang. Aandacht voor oorzaken

en gevolgen is dus nodig om tot echte oplossingen te komen.

Dit klinkt iedereen waarschijnlijk logisch in de oren en zo

hebben de ontwerpers van de schuldhulpverlening het ook

bedoeld.

Desondanks heeft de schuldhulpverlening zich ontwikkeld

tot een doorgespecialiseerde, technocratische industrie met

een hoog juridisch gehalte. De cliënten van de schuldhulp-

verlening snappen hier meestal helemaal niets meer van en

komen op grote afstand van hun hulpverlener te staan. Het

proces van schuldsanering gaat volslagen langs hen heen.

Het teloorgaan van de verbinding tussen vorm en inhoud in

de schuldhulpverlening is mede oorzaak van het extreem lage

rendement van deze forse (en behoorlijk dure) bedrijfstak

binnen de sociale sector. Uiteindelijk is dit de overheid ook

opgevallen en heeft zij de opdracht gegeven om de oorzaak

van het lage rendement te onderzoeken. Conclusies en aan-

bevelingen van verschillende onderzoeken zijn min of meer

gelijkluidend: minder technocratie, minder juridische haar-

kloverij, meer contact met de cliënten en meer tijd om tot

gedragsverandering van cliënten te komen. Minder systeem-

wereld en meer leef- en belevingswereld dus.

Wijkcoach Door de problemen van mensen te defragmen-

teren en integraal aan te pakken, ontstaat voor iedereen meer

grip op sociale problemen, niet in de laatste plaats voor de

betrokkenen zelf. Outreachend werken biedt juist weer meer

ruimte aan professionals die over de grenzen van instanties

heen kunnen denken en handelen. Zij zijn de personificatie

van wat vaak alleen op papier wordt opgeschreven – ‘er wordt

integraal gewerkt’ (let op de lijdende vorm) – en zelden in de

praktijk wordt gebezigd.

De groep waarmee moet worden gewerkt, vraagt ook om

zo’n samenhangende en doortastende aanpak. Mensen lij-

den immers niet aan een verzameling deelproblemen, maar

aan een kluwenproblematiek, waarbij het ene probleem niet

Het proces van schuldsanering gaat vaak volslagen langs de cliënt heen

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd 7TSB_03_10.indd 7 2/26/2010 6:47:29 PM2/26/2010 6:47:29 PM

Page 10: Sociaal Bestek

8 sociaalbestek 3/2010

maatschappelijk werkende van oudsher had maar niet meer

heeft, dan wordt een fors deel van de specialisten vanzelf

overbodig. De experimenten die op dit terrein gaande zijn

(onder andere in Enschede en Rotterdam) zijn interessant en

verdienen ruim aandacht. Daar kan een sleutel tot een effec-

tieve en kwaliteitverhogende bezuiniging op zorg en welzijn

uit voortkomen. Voorwaarde is wel dat overheden ook in

financiële zin integraal leren kijken: investeren in ambulant

en preventief welzijn leidt tot bezuinigingen bij intramurale

zorg, maar ook bij politie en justitie. Die dwarsverbanden en

effecten moeten we wel willen zien.

Vertrouwen Sociale professionals kunnen veel effec-

tiever zijn als zij handelingsruimte hebben en vertrouwen

krijgen. Ze moeten niet hun hele doen en laten in tel- en

meetbare eenheden hoeven te verantwoorden. Hun handelen

is geen product en moet ook niet meer als zodanig worden

gedefinieerd. Door de vermeende marktwerking zijn op ver-

trouwen en kwaliteit gebaseerde verhoudingen ingeruild voor

geïnstitutionaliseerd wantrouwen en schijntransparantie. De

afrekencultuur is zover doorgeschoten dat professionals van

lieverlee maar zijn gaan ‘overprotocolliseren’. Deze cultuur

van wantrouwen zal doorbroken moeten worden. Waarmee

we helemaal niet willen zeggen dat we tegen verantwoorden

zijn, integendeel. Maar verantwoorden en effect meten, kan

ook anders dan in cijfers. Laat eens narratieve onderzoeken

uitvoeren naar de effectiviteit van sociale interventies. Dan

krijg je als beleidsmaker misschien wel veel meer kwalitatief

bruikbare informatie dan door middel van de rituele kwanti-

tatieve kwartaalrapportages.

Minder marktwerking maakt weer nauwere samenwerking

mogelijk. Overheden, corporaties, zorg- en welzijnsinstellin-

gen kunnen zich verenigen in stuurgroepen die gezamenlijke

outreachende projecten aansturen. Geen samenwerking in de

vorm van protocollen, handleidingen of ellenlange overleg-

gen, maar in de vorm van gezamenlijke en integraal werken-

de – uitvoerende – teams waarin de betrokken organisaties

ieder hun inbreng leveren. Teams die gedekt en aangestuurd

worden door stuurgroepen waarin bestuurders en mana-

gers zich op inhoud aan elkaar hebben gecommitteerd. Deze

stuurgroepen moeten zich direct laten inspireren en voorlich-

ten door de mensen van de werkvloer. De lagen van tussenma-

nagement die overal zijn ingebouwd tussen bestuur/directie

en uitvoering filteren vaak belangrijke informatie weg. Als de

stuurgroepen beslissingen nemen op grond van informatie

te onderscheiden is van het andere. Daarom is een integrale

aanpak nodig waarbij door één en dezelfde persoon op meer-

dere levensgebieden tegelijk ondersteuning wordt geboden.

Dat is wat outreachend werken kan realiseren.

Experimenten met een dergelijke aanpak in Enschede en

Rotterdam bewijzen dat ook. In Enschede kwam het idee van

de gemeente. Daar vond men de figuur ‘wijkcoach’ uit. Deze

kan dicht op de gezinnen met problemen werken en heeft

de bevoegdheid om veel betrokken instanties en instellingen

(onder andere DWI, Bureau Jeugdzorg, CIZ, Maatschappelijke

Dienstverlening, woningcorporatie) aan het werk te zetten

door precies aan te geven wat er van hen wordt verwacht. Dit

werkt naar tevredenheid.

In Rotterdam koppelt men stagiaires van sociale opleidingen

aan alleenstaande moeders; gezamenlijk doorlopen zij de

hulpverlening. De stagiaire is in het gezin aanwezig en heeft

vooral een generalistische en coachende rol: zij brengt rou-

tine in het huishouden en verleent pragmatisch hulp. Zodra

er enigszins stabiliteit is, wordt er gewerkt aan het verbeteren

van de stijl van opvoeden. Op basis van de overtuiging dat

iedereen zichzelf kan ontwikkelen, worden vooral de ‘Eigen

Krachten’ gestimuleerd (Eigen Kracht is het beslismodel dat

is ontwikkeld door onder meer de Eigen Kracht Centrale –

red.). Als huishouden en opvoeding in orde zijn, wordt er

nagedacht over werk of scholing, niet eerder. Bureau Frontlijn

ontwikkelde deze methode ook vanuit kritiek op de verko-

kerde en procesgerichte traditionele werkwijzen. ‘Meegroeien

van achterstandgroepen’ noemen ze hun model. Misschien

wel het mooiste is dat burgers die met succes het program-

ma hebben doorlopen, worden ingezet om weer anderen te

helpen, geheel in lijn met de idealen van de Wmo en Welzijn

nieuwe stijl.

Ontspecialiseren Outreachend werken wordt omarmd

door instellingen en overheden die constateren dat zij het

met hun cliënten of burgers kwijt zijn en dit willen herstel-

len. De outreachend werker kan dan functioneren als verbin-

dingsschakel tussen de private leefwereld van cliënt(en) en de

publieke systeemwereld.

Om dit te bereiken zijn een paar stappen nodig, te begin-

nen met ontspecialiseren. De sociale sector is onderverdeeld

geraakt in vele deelterreinen met evenzoveel specialisten en

hun organisaties met organisatiebelangen. Dat kan veel sim-

peler en goedkoper. Als we serieus investeren in de terugkeer

van de breed opgeleide generalist, de rol die de algemeen

Welzijn nieuwe stijl

TSB_03_10.indd 8TSB_03_10.indd 8 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM

Page 11: Sociaal Bestek

9 sociaalbestek 3/2010

en argumenten aangedragen door uitvoerend professionals

en zij daarmee het handelen van die professionals versterken,

betekent dit ook dat de laatste groep zich weer gehoord weet.

Dat draagt bij aan het hervinden van de beroepstrots en het

zelfbewustzijn van professionals.

Huisarts Ontspecialiseren, meer handelingsruimte en

minder marktwerking zijn de drie termen die beleidsambte-

naren en politici als leidraad moeten menen bij het naden-

ken over het herstellen van de verbinding tussen systeem en

burger. Moeilijk? Welnee, in Enschede is men met de eerder-

genoemde wijkcoaches al aardig op weg. Doordat de wijkcoa-

ches daar in dienst van de gemeente zijn, is marktwerking

niet van toepassing.

Als we even creatief op deze ontwikkeling doordenken,

dan doemt het beeld van de ‘huisarts van het sociale’ op:

een breed opgeleide, sociale professional met verregaande

bevoegdheden. Bij alle serieuze of ernstige problemen van

sociale aard komt deze professional altijd als eerste in beeld;

dus bij signalen van (kinder)mishandeling of verwaarlozing,

bij eenzaamheid, bij dreigende schulden of armoede, bij over-

last. Kortom, bij alle problemen van niet-medische aard is

deze persoon altijd als eerste – outreachend – aan zet. Deze

figuur heeft de deskundigheid en bevoegdheid specialisten

in te schakelen waar nodig; maar blijft wel verantwoordelijk

voor de cliënten. Doorverwijzen, in de zin van over de schut-

ting werpen, doet hij of zij niet. Klein voorbeeld: als iemand

in de war is en wordt opgenomen voor behandeling, zorgt de

huisarts van het sociale voor behoud van de woning. Deze

professional blijft de cliënten actief volgen en ondersteunen

zolang als nodig is. En zelfs daarna houdt hij of zij een vinger

aan de pols.

Samenredzaamheid De sociaal generalist die we

voor ons zien, is ook zeer bedreven in het verbinden en active-

ren van sociale netwerken. Op een steunende manier maakt

deze persoon families en andere sociale verbanden weer tot

eigenaar van hun problemen, maar vooral ook van hun op-

lossingen. De sociaal generalist laat de netwerken, bijvoor-

beeld door inzet van Eigen Kracht-conferenties, zelf hun op-

lossingen formuleren en ondersteunt actief bij het uitvoeren

van deze plannen. Of, om met Pieter Hilhorst te spreken: de

huisarts van het sociale is bij uitstek gericht op het bevorde-

ren van ‘samenredzaamheid’.

De huisarts van het sociale heeft, dat kan haast niet anders,

ook een praktijk met cliënten. Deze praktijk staat mid-

denin de wijk of buurt waar hij of zij voor werkt. De maxi-

maal haalbare omvang van het werkgebied moeten we in de

praktijk onderzoeken, maar effectieve kwaliteit moet hierin

leidend zijn. We zijn er van overtuigd dat dit gedefragmen-

teerde model uiteindelijk vele malen goedkoper – en vooral

vele malen effectiever – zal blijken dan het huidige model

waarin soms tientallen hulp- en dienstverleners zich rondom

een ‘systeem’ scharen en er veelal geen millimeter beweging

ontstaat.

Max A. Huber en Marc Räkers zijn allebei werkzaam voor De

Karthuizer, het onderzoeks- en ontwikkelinstituut van de Hogeschool

van Amsterdam en zijn betrokken bij de stichting Eropaf! (www.eropaf.

org) Rond het manifest Eropaf! 2.0 verzorgen zij ook bijdragen op maat

voor inspiratiebijeenkomsten, symposia, denktanks, congressen en der-

gelijke.

Het volledige manifest ‘Eropaf! 2.0’, met alle verwijzingen en bronnen, kost € 6

(inclusief verzending) en is te bestellen via de website of rechtstreeks per e-mail:

[email protected]

Welzijn nieuwe stijl

TSB_03_10.indd 9TSB_03_10.indd 9 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM

Page 12: Sociaal Bestek

10 sociaalbestek 3/2010

Het motto van zowel het Jeugdcultuurfonds als het

Jeugdsportfonds is: alle kinderen moeten aan sport en cul-

tuur kunnen doen! Het Jeugdsportfonds bestaat sinds 1999.

De ‘klik’ werd gevonden toen ik als jeugdhulpverlener merkte

welke bijdrage sport levert aan de integratie van jongeren in

de maatschappij. Ik had Humphrey leren kennen die in 1992

de Bijlmerramp van nabij had meegemaakt. Hij was zwaar

getraumatiseerd en sloot zich volledig voor zijn omgeving af.

Totdat hij de kans kreeg te gaan voetballen en zichzelf ‘terug-

vond’. Naar aanleiding van deze ervaring en het feit dat ik

constateerde dat grote groepen kinderen die cliënt waren in

de Jeugdzorg behoorden tot de categorie zeer lage inkomens

ontwikkelde ik het format van het Jeugdsportfonds. De for-

mule werkte en in 2009 kregen alleen al in Amsterdam ruim

2000 kinderen een extra sportkans. Met dank aan de Dienst

Werk en Inkomen (DWI) die subsidie vanuit het armoedebe-

leid beschikbaar stelde, naast de regeling van de gemeente.

Sport is leuk om te doen en een zinvolle vrijetijdsbesteding,

want het heeft diverse positieve effecten. De gezondheid van

kinderen wordt bevorderd – als middel bijvoorbeeld in de

strijd tegen obesitas. Het brengt kinderen sociale vaardighe-

den bij, omdat zij op respectvolle wijze moeten samenspelen

en samenwerken met andere kinderen en volwassenen. Spe-

lenderwijs leren kinderen omgaan met regels en discipline.

Sporten dwingt hen waardig om te gaan met verlies, terwijl

succes bijdraagt aan een positief zelfbeeld. De regelmaat van

training en wedstrijden biedt structuur en houvast. Sport be-

vordert de sociale cohesie en culturele integratie.

Missie Het Jeugdsportfonds ziet voor zichzelf een belang-

rijke maatschappelijke taak weggelegd bij het realiseren van

haar missie en visie. Deze taak wenst zij echter te blijven delen

met de overheid. De inzet van het Jeugdsportfonds dient

tevens ter stimulering van de overheid om actief bij te dragen

Harrie Postma

Ruim 350.000 kinderen in Nederland kunnen vanwege financiële belemmeringen

niet aan sport of culturele activiteiten doen. Dat blijkt uit het rapport ‘Kunnen

alle kinderen meedoen’ van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) dat verscheen

in mei 2009. Een onverteerbare zaak voor Harrie Postma, directeur van het

Jeugdsportfonds.

350.000 kinderen buitenspel

Naar een Nederlands

Jeugdparticipatiefonds

JeugdparticipatieJeugdparticipatieJeugdparticipatie

TSB_03_10.indd 10TSB_03_10.indd 10 2/26/2010 6:47:30 PM2/26/2010 6:47:30 PM

Page 13: Sociaal Bestek

11 sociaalbestek 3/2010

nauwe samenwerking met intermediairs worden gewerkt:

dichtbij het kind, dichtbij de lokale sportvereniging, dichtbij

de donateurs.

Inmiddels zijn er 30 Jeugdsportfondsen in Nederland waar-

van 11 provinciale Jeugdsportfondsen. Ze werken allen op de

zelfde wijze en in 2009 werden 12.000 sportaanvragen geho-

noreerd, een stijging van 20 procent ten opzichte van 2008.

Het Jeugdsportfonds verwacht ook in 2010 een aanzienlijke

stijging, mede in verband met de gevolgen van de financiële

crisis, verminderde inkomsten voor de sportclubs waardoor

de contributies van de sportclubs in het seizoen 2010-2011

ongetwijfeld zullen stijgen.

Cultuur In 2009 heeft minister Plasterk van OCW beslo-

ten dat er naast het Jeugdsportfonds ook een Jeugdcultuur-

fonds moest komen. In hoog tempo worden nu ook overal

in Nederland Jeugdcultuurfondsen opgericht waardoor ook

de participatie van jeugd op het gebied van kunst en cultuur

kan groeien. Ook hier is het doel om financiële drempels

weg te halen, zodat kinderen uit een minder draagkrach-

tig milieu de gelegenheid krijgen om actief kunst te beoefe-

nen. Voor die kinderen is het anders nauwelijks weggelegd

om zich te ontwikkelen door te musiceren, toneelspelen,

schilderen, dansen of schrijven. Het actief beoefenen van

kunst kost geld. Naast de vaak dure en individuele lessen, is

er materiaal nodig, zoals instrumenten, kostuums of schil-

dersbenodigdheden. Het Jeugdcultuurfonds stimuleert de

persoonlijke ontwikkeling van kinderen in achterstandspo-

sities. Bovendien draagt het Jeugdcultuurfonds bij aan een

creatieve en innovatieve samenleving. In de nota ‘Kunst van

aan het laten sporten van kinderen uit achterstandsgroepen.

Het Jeugsportfonds steunt op vier pijlers:

Het kind.Ÿ Het Jeugdsportfonds wil kinderen uit gezin-

nen met een minimuminkomen laten sporten bij vereni-

gingen. (Er kan voor meer kinderen uit één gezin steun

worden gevraagd.)

De intermediair.Ÿ Het Jeugdsportfonds werkt alleen via

professionals die betrokken zijn bij de scholing en bege-

leiding en opvoeding van het kind (leraren, jeugdhulpver-

leners, artsen, buurtwerkers).

225 euro.Ÿ Dit bedrag is gemiddeld nodig voor contribu-

tie, kleding en eventuele attributen. Het geld gaat direct

naar de sportvereniging en de sportwinkel, niet naar

ouders of kind.

De sportvereniging.Ÿ Het Jeugdsportfonds betaalt de

contributie voor een door NOC*NSF erkende sportver-

eniging. De aanwezigheid van het kind wordt gevolgd.

Supporters Het Jeugdsportfonds is actief op het raak-

vlak van onderwijs, jeugdhulpverlening, gezondheidszorg en

integratie. De intermediairs spelen in de opzet van het fonds

een cruciale rol. Zij zijn de onmisbare schakel tussen kind en

club, tussen kansarm en kansrijk.

We hebben er zeer bewust voor gekozen om alleen via inter-

mediairs te werken en aanvragen van ouders of familie niet

te honoreren. Alleen dan namelijk weten we zeker dat de bij-

drage terecht komt op de juiste plek. Bovendien hechten we

aan het professionele oordeel van de intermediair die als geen

ander thuis is in de leefomgeving van het kind.

Een groot aantal ‘supporters’ levert financiële bijdragen.

Daaronder politici, bekende sporters, bedrijven, stichtingen

en particulieren. Iedereen kan meedoen. Waardering en steun

voor het werk blijkt ook via (geld)prijzen, die de afgelopen

jaren werden ‘gescoord’, zoals de Hein Roethofprijs, de Edgar

Doncker Fonds Integratieprijs, de Heb Hart voor je Stad

Amsterdam Trofee en de IOC Trophy Sports & Community.

In 2009 kreeg ik uit handen van wethouder Lodewijk

Asscher, groot fan van het Jeugdsportfonds, de Amsterdamse

Sportpenning uitgereikt.

Het Jeugdsportfonds is een ‘slanke’ en professionele orga-

nisatie met een omvangrijk netwerk. Een groot aantal vrij-

willigers is betrokken bij het indienen van aanvragen en de

verwerking ervan. Omdat de procedures helder en eenvoudig

zijn, is er nauwelijks overhead. Ook de intermediairs zet-

ten zich kosteloos in. Overal in Nederland kan gericht en in

Jeugdparticipatie

Hardlopen op het Olympiaplein in Amsterdam.Fo

to:

Spo

rtse

rvic

e N

oo

rd-H

oll

and

TSB_03_10.indd 11TSB_03_10.indd 11 2/26/2010 6:47:31 PM2/26/2010 6:47:31 PM

Page 14: Sociaal Bestek

12 sociaalbestek 3/2010

aanvullend beleid zou formuleren, naast het toepassen van

eigen generieke maatregelen. Én-én beleid derhalve, bijvoor-

beeld naast een Ooievaarspas in Den Haag of de Upas in

Utrecht ook het Jeugdcultuurfonds en het Jeugdsportfonds

inzetten.

Er is een aantal redenen waarom te veel jeugdigen niet bereikt

worden. In de grote steden zien we een enorm groot aantal

kinderen van migranten die via de beide fondsen een sport

en cultuurkans kan worden geboden. Deze redenen van niet

gebruik of onvoldoende gebruikmaken van bestaande rege-

lingen zijn:

Onbekendheid met de regelingenŸ

Schaamte om gebruik te maken van ‘armoede’-Ÿ

regelingen

Desinteresse van de ouder(s)/verzorger(s) die zelf nooit Ÿ

aan sport en cultuur hebben gedaan

Onderstimulering van de sociaal culturele component Ÿ

(ouders hebben zelf niet in verenigings- of clubverband

aan sport en cultuur gedaan)

Sociaal zwakke gezinnen, waarbij sprake is van een per-Ÿ

manente druk op het bestedingspatroon, zijn aan het

overleven en komen niet toe aan het stimuleren van hun

kinderen om aan sport of cultuur te doen

Gezinnen die in de jeugdhulpverlening terecht komen (er Ÿ

is een verband tussen cliënt zijn in de jeugdzorg en laag

Leven’ benadrukt minister van Cultuur, Ronald Plasterk,

het belang van actieve kunstbeoefening: ‘Het zelf beoefenen

en ervaren van cultuur is de basis van het culturele leven’.

Het ontwikkelen van de eigen creativiteit en het laten horen of

zien wie je bent en wat er in je leeft, heeft grote effecten. Wie

aan kunst doet, krijgt meer zelfvertrouwen, het concentratie-

vermogen neemt toe en het vergroot de sociale vaardigheden.

Deze effecten zijn juist zo belangrijk voor de groep kinderen

in achterstandsposities.

Hun zelfbewustzijn groeit, ze krijgen meer oog voor hun kan-

sen en meer zelfvertrouwen om ze aan te grijpen. Daarom wil

het Jeugdcultuurfonds dat ook deze kinderen de gelegenheid

krijgen om actief aan kunst te doen.

Ambities Geconstateerd kan worden dat het een aantal

gemeenten maar ten dele lukt om een grotere groep jeug-

digen te bereiken. Dit ondanks de inzet van diverse maat-

regelen in het kader van armoede en jeugdparticipatie. Het

Jeugdcultuurfonds en het Jeugdsportfonds kunnen een be-

langrijke bijdrage leveren aan de door de staatssecretaris Jetta

Klijnsma eerder uitgesproken ambities van het kabinet Bal-

kenende betreffende het vergroten van de jeugdparticipatie

van kinderen en jongeren in een achterstandssituatie.

Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds kunnen

het verschil maken indien een groter aantal gemeenten

Jeugdparticipatie

Sport is leuk om te doen en een zinvolle vrijetijdsbesteding

Foto

: Sp

ort

serv

ice

No

ord

-Ho

llan

d

TSB_03_10.indd 12TSB_03_10.indd 12 2/26/2010 6:47:32 PM2/26/2010 6:47:32 PM

Page 15: Sociaal Bestek

13 sociaalbestek 3/2010

Jeugdparticipatie

inkomen) maken in mindere mate gebruik van de lokale

generieke maatregelen en staan onnodig buitenspel.

Fiftyfifty Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds

creëren niets nieuws, maar sluiten aan bij bestaande infra-

structuur. Mede in het kader van de Brede School en de inzet

van Combinatiefunctionarissen kunnen grotere groepen

jeugdigen begeleid worden naar de sport en cultuurinstel-

lingen.

Beide fondsen werken exact op dezelfde wijze en maken

gebruik van een Aanvraagregistratiesysteem (AVR) waar-

door op een simpele en efficiënte manier de professionals via

www.jeugdsportfonds.nl en www.jeugdcultuurfonds.nl een

aanvraag kunnen doen. Door gebruik te maken van het AVR

wordt meten: weten. Daardoor kunnen alle gemeenten op

elk gewenst moment over data beschikken die inzicht biedt

in aantallen kinderen, jongens of meisjes, leeftijden, soorten

sport- of cultuuractiviteiten, gebruik van sport en cultuurfa-

ciliteiten en over de duur van de activiteiten waarvoor een

vergoeding is gegeven.

De introductie en implementatie van het Jeugdsportfonds

en het Jeugdcultuurfonds is na toekenning van een gemeen-

telijke subsidie in het kader van een prestatieafspraak bin-

nen drie maanden gerealiseerd. De overheadkosten voor de

gemeenten zijn beperkt, omdat op een simpele, niet bureau-

cratische wijze gewerkt wordt en gebruik wordt gemaakt van

reeds positief beproefde concepten.

Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds streven op

lange termijn naar een fiftyfifty financiering. Naast het ver-

krijgen van gemeentelijke en provinciale subsidies zullen

initiatieven worden ontwikkeld om ook extra aanvullende

gelden te genereren uit het private domein. Er wordt gedacht

aan: donaties, fondswerving, sponsoring, support in het

kader van maatschappelijk ondernemen, projectsubsidies van

vermogensfondsen en toekomstig beneficiantschappen van

een of meerdere loterijen.

1+1=3 Het Jeugdsportfonds en het Jeugdcultuurfonds

werken zoveel mogelijk samen waardoor één plus één drie

wordt. Maar er is meer, op dit moment is er intensief contact

met het Nationaal Fonds Kinderhulp.

Al 50 jaar zet Kinderhulp zich als landelijk opererend fonds

in voor kinderen die te maken hebben met ernstige proble-

men in de thuissituatie. Niet door zelf (jeugd)zorg te bieden,

maar door geld in te zamelen. Dit gebeurt op verschillende

manieren, bijvoorbeeld door een jaarlijkse collecte, het wer-

ven van donateurs en het organiseren van inzamelacties. Met

dit geld kunnen extraatjes mogelijk gemaakt worden voor

kinderen die het hard nodig hebben. Vanuit hun kantoor in

Deventer worden aanvragen voor financiële steun toegekend,

bijvoorbeeld voor een fiets, een computer, vakantie of een

Sinterklaasgeschenk. Zo dragen zij heel tastbaar bij aan een

beetje gewoon geluk.

Het contact is gelegd met als doel om op termijn te komen

tot een overkoepelend Nederlands Jeugdparticipatiefonds

met vier sterke merken, te weten het Nationaal Fonds

Kinderhulp, het Jeugdcultuurfonds, het Jeugdsportfonds en

het Jeugdeducatiefonds. Deze vier fondsen werken allen op

dezelfde wijze en de aanvragers van de financiële middelen

zijn de professionals uit de Jeugdzorg en het Onderwijs. Zij

kennen de behoefte van het kind of de jongere en de finan-

ciële situatie van de ouder(s). Die professionals kunnen in

samenwerking met de vier sterke merken er voor zorgen dat

in Nederland serieus werk wordt gemaakt van de jeugdparti-

cipatie van kinderen in een achterstandssituatie.

Harrie Postma is initiatiefnemer en directeur van het Jeugdsportfonds.

Meer informatie:

www.jeugdsportfonds.nl, [email protected]

www.jeugdcultuurfonds.nl, [email protected]

www.kinderhulp.nl, [email protected]

Er is gemiddeld 225 euro nodig voor contributie, kleding en attributen

Foto

: Je

ug

dsp

ort

fon

ds

TSB_03_10.indd 13TSB_03_10.indd 13 2/26/2010 6:47:34 PM2/26/2010 6:47:34 PM

Page 16: Sociaal Bestek

14 sociaalbestek 3/2010

Het goed aansluiten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt

is een vraagstuk van alle tijden. We kijken momenteel noodge-

dwongen vooral naar conjuncturele vraagstukken: het opvan-

gen van de gevolgen van de economische crisis. Daarnaast

zijn en blijven er meer structurele opgaven waarvoor we staan

en die actie vragen. Die vraagstukken gaan mede over vergrij-

zing, flexibilisering, internationalisering en mobiliteit.

Aansluiting tussen vraag en aanbod vindt vooral op regionaal

niveau plaats, met een stevige eigen verantwoordelijkheid voor

werkgevers en werknemers. In veel gevallen loopt dit proces

vanzelf: mensen zoeken een baan, bedrijven werknemers,

instituties leiden hiervoor op. Maar waar dit niet vanzelf

gebeurt, dient een goed arbeidsmarktbeleid onvolkomenhe-

den weg te nemen en kansen te benutten. Een goede werking

van de arbeidsmarkt en een effectief arbeidsmarktbeleid ver-

eist een goede samenwerking tussen alle relevante partijen in

de regio. Dat zijn spelers als (individuele) werkgevers, regio-

nale opleidingscentra, hoger beroepsonderwijs, kenniscentra,

gemeenten, werknemersorganisaties, UWV WERKbedrijf,

re-integratiebedrijven, uitzendbureaus en bedrijven in de

sociale werkvoorziening. Arbeidsmarktbeleid is vooral regio-

naal beleid. De samenwerking tussen deze spelers komt niet

vanzelf tot stand. Afhankelijk van het onderwerp is de ene dan

wel een andere partij de regisseur in het netwerk.

Sturing Rijk Het kabinet had bij zijn aantreden (2007)

in het beleidsprogramma een aantal belangrijke economi-

sche en sociale doelstellingen opgenomen die raken aan de

arbeidsmarkt. Dat is mede de reden dat verschillende depar-

tementen het regionaal arbeidsmarktbeleid en de partijen die

daarin een rol hebben, stimuleren. Er is met andere woorden

sprake van departementale sturing op het regionale arbeids-

marktbeleid. Een aantal voorbeelden:

Het ministerie van VROM/WWI richt zich via het Ÿ

Deltaplan Inburgering op het tot stand komen van duale

trajecten voor re-integratie en inburgering en op inburge-

ring op de werkvloer.

Het ministerie van SZW stimuleert onder meer het terug-Ÿ

dringen van de oplopende jeugdwerkloosheid via het

Actieplan Jeugdwerkloosheid.

Maarten Dolfing, Margriet Jongerius en Peter Wesdorp

Het ministerie van SZW heeft de regio’s onlangs in een onderzoek (quick scan)

gevraagd naar hun ervaringen met sturing vanuit de Haagse departementen op

het regionale arbeidsmarktbeleid. Het onderzoek laat een aantal interessante

ontwikkelingen zien. Die zijn mede aanleiding voor de departementen om de

krachten te bundelen en in de praktijk meer gezamenlijk op te trekken in de

regio. Een impressie van het onderzoek.

Tussen Rijk en regio

Haagse invloed op regionale

samenwerking

Arbeidsmarktbeleid

TSB_03_10.indd 14TSB_03_10.indd 14 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM

Page 17: Sociaal Bestek

15 sociaalbestek 3/2010

netwerken (SZW, LNV). Soms zijn er duidelijke kwantitatieve

doelstellingen (WWI), andere keren ligt het accent op kwali-

tatieve afspraken (LNV) en dan weer wordt de invulling aan

de regio zelf overgelaten (Actieplan Jeugdwerkloosheid). Bij

inburgering geldt bijvoorbeeld een duidelijke outputfinan-

ciering: alleen geld voor te leveren prestaties. Bij de aanpak

van de jeugdwerkloosheid koppelt SZW, mede op verzoek

van de Tweede Kamer, de financiële bijdragen aan de regio

voor 2010 aan de resultaten uit 2009; LNV legt deze relatie

vooralsnog niet. Naast geld sturen departementen ook graag

met ‘oliemannetjes’ en steeds vaker worden de prestaties van

regio’s in vergelijkende onderzoeken (benchmarks) tegen

elkaar afgezet.

Regio-indeling Departementen hanteren verschillen-

de regio-indelingen. Soms legt een departement die van bo-

venaf op, soms bepaalt de regio die van onderaf. Zo hanteert

SZW op het terrein van de arbeidsmarkt een indeling in der-

tig regio’s gekoppeld aan de dertig ‘plusvestigingen’ van de

uitvoeringsorganisatie UWV. OCW werkt bij de aanpak van

schooluitval met de 39 RMC regio’s. Partijen op het terrein

van leren en werken, konden zelf de regio-indeling bepalen

en dat werden 47 regionale verbanden. WWI richt zich tot

dusver vooral op de 52 gemeenten met de meeste inburge-

raars. LNV stuurt niet zozeer op regio’s, maar op in sectoren

ingedeelde productschappen.

Ook verschillen de departementen in de partijen die zij in de

regio als trekker aanwijzen voor het specifieke thema. Soms

zijn organisaties trekker, soms personen. Het UWV vervult

bijvoorbeeld de leidende rol bij de mobiliteitscentra tegen de

crisis, terwijl gemeenten deze rol vervullen in het Actieplan

Jeugdwerkloosheid. De taskforce Technologie, Onderwijs en

Arbeidsmarkt zet weer regionale boegbeelden uit verschillen-

de partijen in. De directie Leren & Werken liet partijen in de

regio zelf een organisatie kiezen die als trekker fungeert.

Verschillen Wat vinden partijen in de regio van al die

initiatieven? Hoe beleven zij de verschillen? Denken zij dat

het effectief is? Het onderzoek laat daarover enkele opmer-

kelijke zaken zien. Het onderzoek vond plaats op basis van

interviews met bestuurders en regionale groepsgesprekken

met bij de arbeidsmarkt betrokken organisaties.

Regio’s vinden het in het algemeen zeer wenselijk dat de

departementen een bepaalde (vaste?) regio-indeling aanhou-

den. Geen regio-indeling is voor de betrokkenen ook geen

Het ministerie van OCW werkt aan het terugdringen van Ÿ

schooluitval en de aansluiting van het beroepsonderwijs

van de vraag van de arbeidsmarkt (Aanval op de schooluitval

en Strategische agenda MBO).

Het ministerie van LNV stimuleert het aanbod van Ÿ

geschikt personeel voor de agrarische sector (Beleidsopgave

opleiding en arbeidsmarkt).

Het ministerie van EZ bevordert in samenwerking met Ÿ

SZW en OCW via de Taskforce Technologie Onderwijs en

Arbeidsmarkt de samenwerking tussen partners om een

oplossing te vinden voor het tekort aan technici.

SZW en OCW stimuleren samen in de projectdirectie Ÿ

Leren & Werken een leven lang leren.

Filosofie Het onderzoek laat een aantal interessante ver-

schillen zien in de wijze waarop de departementen sturen. De

hiervoor genoemde departementen zijn ook gevraagd naar

hun sturingsfilosofie; waarom denken zij dat hun wijze van

beïnvloeding effectief zal zijn? Een belangrijke factor daarin

is de mate van vertrouwen van een departement in de kracht

van partijen om de gewenste ontwikkelingen tot stand te

brengen. Een deel van de verschillen komt ook door de ma-

nier waarop in het verleden is gestuurd.

Alle departementen beseffen het belang van regionale

samenwerking tussen de diverse partijen. Toch richten som-

mige departementen zich vooral op individuele organisa-

ties (WWI, OCW) en andere juist op de regionale ketens en

SZW en OCW stimuleren samen in de projectdirectie Leren & Werken een leven

lang leren.

Foto

: st

ock

ArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleid

TSB_03_10.indd 15TSB_03_10.indd 15 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM

Page 18: Sociaal Bestek

16 sociaalbestek 3/2010

oplossing. Voor de schaal van dertig regio’s waarmee SZW nu

werkt , bestaat draagvlak – rekening houdend met enige flexi-

biliteit. Die schaal zou voor alle initiatieven voor de arbeids-

markt gehanteerd moeten worden. Een stabiele indeling die

ook enige tijd blijft gelden, zorgt voor duidelijkheid voor

alle betrokkenen (niet in de laatste plaats werkgevers) en laat

investeringen in een regionale infrastructuur renderen. Alleen

al voor regionale arbeidsmarktinformatie is een vastomlijnde

regio-indeling van belang.

Er moet in de plannen wel voldoende ruimte zijn voor ver-

schillen tussen regio’s, zoals nu bijvoorbeeld gebeurt bij de

actieplannen Jeugdwerkloosheid. De problemen in de grote

stad zijn nu eenmaal anders dan in kleine steden of op het

platteland. Met name bij initiatieven voor de onderkant van

de arbeidsmarkt lijkt het beter op lokale schaal te opereren

dan op een regionale schaal. Denk bijvoorbeeld aan mensen

die al lang langs de kant staan en veel zorg nodig hebben.

Duidelijke rollen Een stabiele schaal van dertig regio’s

zorgt er ook voor dat duidelijk is wat van de verschillende

partijen verwacht wordt in het beoogde resultaat. Nu hangt

de onderlinge taakverdeling (vaak) af van het te bereiken

doel. De rollen zijn daardoor niet vastomlijnd en niet direct

helder. Ook moet de rol van de dertig zogenoemde ‘plusge-

meenten’ (gemeenten met een UWV-plusvestiging) duidelij-

ker gemaakt worden. Andere gemeenten zijn soms bang dat

de eigen taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden uit-

gehold worden. Duidelijk moet zijn dat de ‘plusgemeenten’

weliswaar een coördinerende verantwoordelijkheid hebben,

maar dat iedere gemeente zelf verantwoordelijk blijft voor

het eigen resultaat. Het Rijk zou de bestuurders van de der-

tig gemeenten moeten helpen die rol duidelijker te maken,

omdat die nu te uiteenlopend en persoonsgebonden wordt

uitgevoerd.

Afspraken Regio’s lijken doordrongen van de urgentie en

de noodzaak om klinkende resultaten te behalen. Een stevige

autonomie van de regio gaat volgens diezelfde regio gepaard

met resultaatafspraken, prestatiefinanciering en transparan-

tie over prestaties. Het resultaat dient wel vooraf en zoveel

mogelijk in overleg tussen Rijk en regio vastgelegd te wor-

den. De spelregels en de manier waarop het resultaat wordt

verantwoord, moeten vooraf helder zijn. In de regio is veel

draagvlak voor het vergelijken van resultaten via benchmar-

king, op voorwaarden dat het eerlijke vergelijkingen zijn, niet

appels met peren vergelijken. Niet ieder arbeidsmarktvraag-

stuk leent zich ervoor om vooraf afspraken te maken over de

te leveren prestaties. Dan liggen afspraken over de kwaliteit

van het geleverde of simpelweg het budget (inputfinancie-

ring) meer voor de hand.

Het extra geld dat vaak samenhangt met sturingsinitiatieven

van het Rijk leidt tot uiteenlopende resultaten. In sommige

regio’s helpt het initiatieven van de grond te tillen, in andere

regio’s leidt het tot vertraging van al in ontwikkeling zijnde

plannen. Het Rijk mag er soms wel wat meer op vertrouwen

dat een regio problemen zelf kan oplossen. Extra geld is vaak

vooral handig voor de opstartkosten, maar in de praktijk

wordt het daar zelden voor gegeven.

Tellen vooral de resultaten (het ‘wat’) dan dient de verant-

woording aan het Rijk daar ook op gericht te zijn. Nu moe-

ten regio’s zich nog vaak verantwoorden over hoe iets wordt

gedaan (het ‘hoe’). De regio’s vinden het prima als het Rijk

goede voorbeelden voor het ‘hoe’ verspreidt.

Oliemannetjes Oliemannetjes (v/m) passen goed

in de gedachte dat partijen in de regio moeten samen-

werken om resultaat te boeken. Zij heten vaak account-

managers of procesmanagers. Hun meerwaarde is het

grootst wanneer hun rol eenduidig en helder is en als zij

Het ministerie van Economische Zaken hoopt een oplossing te vinden voor het

tekort aan technici

Foto

: st

ock

ArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleidArbeidsmarktbeleid

TSB_03_10.indd 16TSB_03_10.indd 16 2/26/2010 6:47:35 PM2/26/2010 6:47:35 PM

Page 19: Sociaal Bestek

17 sociaalbestek 3/2010

daadwerkelijk ondersteuning bieden door bijvoorbeeld vra-

gen uit de regio snel met het departement af te kaarten. De

regio’s hebben vooral baat bij meer integraal en resultaatge-

richt accountmanagement. De persoonlijke kwaliteiten van

de accountmanagers en het opbouwen van een vertrouwens-

relatie met de betrokkenen in de regio zijn daarbij belangrijke

succesvoorwaarden.

Taskforcemoeheid De regio’s geven aan dat bij hen

sprake is van een zekere ‘taskforcemoeheid’, vooral als deze

taskforces zichzelf sterk profileren. De ondersteuning van-

uit projecten en taskforces moet volgens de regio’s zoveel

mogelijk dienstbaar zijn aan de wensen uit de regio. Dit be-

tekent bijvoorbeeld: geen eigen communicatiecampagnes,

maar aansluiten bij de regionale communicatie. Het Rijk

dient (liefst vooraf) de verschillende op de arbeidsmarkt ge-

richte beleidsmaatregelen en projecten goed op elkaar af te

stemmen. Vraag je van regio’s om zoveel mogelijk integraal

te werken, dan moet je dit op rijksniveau ook doen, zo is de

boodschap.

Hoe nu verder? Departementen zullen de komende tijd blijven

sturen op het regionaal arbeidsmarktbeleid. Het onderzoek

levert munitie op voor het gesprek tussen departementen en

partijen uit het veld, hoe dit het beste kan gebeuren. De direc-

teuren-generaal van OCW, SZW LNV, EZ en WWI hebben

onlangs met elkaar vastgesteld dat interdepartementale

samenwerking noodzakelijk is om efficiënter te werken en

bestuurlijke drukte tegen te gaan.

Het voornemen is om de indeling in dertig arbeidsmarktregio’s

bij de sturing als uitgangspunt te nemen. Een interdepartemen-

tale werkgroep bekijkt de komende maanden welke beleids-

inhoudelijke thema’s een regionale aanpak vergen en hoe de

departementen het accountmanagement, de geldstromen en

de communicatie van en naar de regio beter kunnen afstem-

men. Daarnaast vinden op korte termijn gesprekken plaats met

de VNG, Divosa en het UWV hoe zij kunnen bijdragen aan ver-

betering van de werkwijze in de richting van de regio.

Al met al is er zowel op departementaal als op regionaal en

lokaal niveau de wil en de wens om krachten te bundelen

en in de praktijk effectiever gezamenlijk op te trekken in de

regio, met als doel het regionale arbeidsmarktbeleid een flin-

ke impuls te kunnen geven.

De auteurs waren respectievelijk namens de opdrachtgever (Maarten

Dolfing, Ministerie van SZW) en de opdrachtnemer (Margriet

Jongerius, Management & Advies en Peter Wesdorp, WhatWorks, met

Silvia Bunt, Regioplan Beleidsonderzoek) samen betrokken bij de

uitvoering van de Quick Scan naar departementale sturing op het

arbeidsmarktbeleid. Deze is najaar 2009 uitgevoerd. Vragen over het

onderzoek? Mail [email protected].

Het Deltaplan Inburgering zet in op duale trajecten voor re-integratie en inburgering, naast inburgering op de werkvloer

Foto

: st

ock

Arbeidsmarktbeleid

TSB_03_10.indd 17TSB_03_10.indd 17 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM

Page 20: Sociaal Bestek

18 sociaalbestek 3/2010

Op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

(Wmo) zijn de gemeenten in Nederland verantwoordelijk

voor de lokale invulling van de maatschappelijke ondersteu-

ning en het Jeugdbeleid. Jongeren kunnen op grond van dit

laatste te maken krijgen met diverse gemeentelijke en niet-

gemeentelijke hulpinstanties zoals Bureau Jeugdzorg, instel-

lingen op het gebied van de jeugdgezondheidszorg (JGZ),

speciaal onderwijs, pleegzorg, huisvesting en maatschappe-

lijke dienstverlening. Ook kunnen zij te maken krijgen met

Werkpleinen (voorheen BVG – Bedrijfsverzamelgebouw, waar

SZW, het CWI en het UWV onder één dak verbleven) en het

Regionaal Meld- en Coördinatiepunt voortijdig schoolverla-

ten (RMC), waarmee ze binnen de keten werk-inkomen-zorg

vallen. Met 85 procent van de jeugd gaat het in Nederland

goed. De overige 15 procent staat voor de ouders en kinderen

die aangeven wel eens hulp nodig te hebben. Als het gaat om

serieuze en zwaardere vormen van hulp, dan gaat het ‘slechts’

om enkele procenten van deze 15 procent. Toch betreft het

hier nog altijd honderdduizend probleemjongeren, die vooral

overlast veroorzaken of geweld gebruiken dan wel het slacht-

offer zijn van huiselijk geweld, alcoholisme van de ouders,

een slechte opvoeding, verkeerde vrienden, et cetera.

Uit diverse onderzoeken is meer en meer duidelijk geworden

wat de problemen en de oorzaken daarvan zijn. Zo komt het

regelmatig voor dat meerdere professionals uit verschillende

gemeenten zich bezighouden met dezelfde jongere. Zij wer-

ken echter onwetend van elkaars activiteiten langs elkaar

heen en wisselen informatie onvoldoende uit. Het blijkt ook

dat professionals elkaar vaak onvoldoende kunnen vinden,

waardoor samenwerking niet mogelijk is.

Problemen kunnen alleen opgelost worden als men bereid

en in staat is de krachten te bundelen. Die bereidheid die-

nen partijen gezamenlijk op te brengen – op basis van slui-

tende afspraken binnen een convenant. Deze samenwerking

is echter ondergeschikt aan de regels met betrekking tot de

privacybescherming en andere wettelijke beperkingen, zoals

het gebruik van het burgerservicenummer. Daarom dient de

overheid ervoor te zorgen dat de professionals optimaal gefa-

ciliteerd worden om samen te kunnen werken, door in ieder

geval de wettelijke basis daarvoor te leggen.

Wat betreft de privacyproblematiek hebben het College

bescherming persoonsgegevens en juristen van het ministerie

van Justitie geconcludeerd dat het vastleggen en doorgeven

van louter dát-informatie1 niet in strijd is met de privacyre-

gels. Iedereen die met een van dergelijke jeugdsignalerings-

systemen gaat werken, moet wel aan een aantal voorwaarden

voldoen. Hierover zijn regels afgesproken en deze zijn vast-

gelegd in een privacyprotocol, dat door betrokken partijen

Victor Alting van Geusau

In praktijk blijken instanties en professionals in het onderwijs- en jeugdzorgveld

te vaak langs elkaar heen te werken. Men stemt ook niet goed af bij de zorgverle-

ning rond een jongere. Om jongeren goed te kunnen helpen, is een soepele samen-

werking, met ondersteuning van een jeugdsignaleringssysteem, noodzakelijk

tussen alle partijen in de jeugdketen.

Jeugdsignaleringssystemen

JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid

Bundel de krachten

TSB_03_10.indd 18TSB_03_10.indd 18 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM

Page 21: Sociaal Bestek

19 sociaalbestek 3/2010

Verwijs Index. Voor een melding moet wel echt een risico zijn

gesignaleerd.

De minister heeft benadrukt dat de VIR niet bedoeld is als

een systeem om alle contacten die professionals met jon-

geren hebben te registeren. De VIR bevat louter dát-infor-

matie. Partijen leggen zich door het convenant vast op het

naleven van de afspraken over het doen van meldingen, over

het voeren van overleg na een match of signaal en over de

regievoering.

Het ministerie van Jeugd en Gezin beoordeelt, onder andere

aan de hand van de tekst van het convenant dat op plaatselijk

of regionaal niveau is gesloten, of wordt voldaan aan de wet-

telijke eisen. Op basis daarvan beslist het ministerie of aan-

sluiting op de landelijke VIR mogelijk is.

De ICT-toepassing VIR is totstandgekomen in samenwerking

met een aantal expertgemeenten op het terrein van Jeugdbeleid

en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en gerealiseerd

wordt onderschreven. De belangrijkste regel is dat jeugdigen

en/of diens ouders/verzorgers in bepaalde situaties geïn-

formeerd moeten worden. Op die manier kunnen signalen

over jeugdigen buiten de gemeente of regio eveneens worden

uitgewisseld.

Hierna wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste

jeugdsignaleringssystemen in Nederland en hun leveranciers.

Deze systemen zijn gericht op jongeren in de leeftijdscatego-

rie van 0 tot 23 jaar. De informatie is ontleend aan toelichtin-

gen van de overheid en aan wat de leveranciers over hun syste-

men hebben verstrekt op internet. De beschikbare informatie

is zo waardevrij mogelijk weergegeven.

Verwijs Index Risicojeugdigen (VIR) ‘Pro-

grammaminister Jeugd en Gezin’ André Rouvoet, heeft direct

na zijn aantreden als vicepremier in februari 2007, het initia-

tief genomen tot het invoeren van een landelijk jeugdsignale-

ringssysteem: de VIR (Verwijs Index Risicojeugdigen). De VIR

is een onderdeel van zijn ‘Beleidsprogramma voor Jeugd en

Gezin’2 en betreft onder andere een ICT-toepassing die ten

doel heeft om vroegtijdige en onderling afgestemde verle-

ning van hulp, zorg of bijsturing te bevorderen ten behoeve

van jongeren die bepaalde risico’s lopen. Het gaat alleen om

de vastlegging van informatie in dienst van de signalering.

Instanties uit de domeinen onderwijs, zorg, justitie en politie,

werk en inkomen zullen gebruik gaan maken van de Verwijs

Index om samen te werken. Het gaat dus in het bijzonder om

gemeentelijke instanties die (boven)gemeentelijk samenwer-

ken. De VIR vindt zijn juridische basis in een aanvulling van

de Wet op de Jeugdzorg. Deze is begin juli 2009 jaar door de

Tweede Kamer goedgekeurd en op 2 februari dit jaar door de

Eerste Kamer bekrachtigd. In deze wet wordt iedere gemeente

verplicht om op zekere datum (aanvankelijk 1 januari 2010)

aangesloten te zijn op de VIR. De wethouder die Jeugd en Ge-

zin in zijn portefeuille heeft is daarvoor verantwoordelijk.

Kern van de wettelijke regeling van de VIR is een juridische

basis voor:

het melden van identificerende gegevens van risicojonge-Ÿ

ren in de VIR;

het signaal dat twee of meer professionals ontvangen als Ÿ

er meer meldingen over een jongere zijn gedaan.

Er zijn meldcriteria3 opgesteld door professionals uit de

jeugdketen die als handreiking door de minister worden

aangeboden. Het is aan de professionals om een afweging te

maken of ze uiteindelijk een kind of jongere melden in de

JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd 19TSB_03_10.indd 19 2/26/2010 6:47:36 PM2/26/2010 6:47:36 PM

Page 22: Sociaal Bestek

20 sociaalbestek 3/2010

door de ICT Uitvoeringsorganisatie van de overheid (ICTU4).

De Verwijs Index is beschikbaar via internet. De gebruikers

benaderen de Verwijs Index vanuit eigen systemen of via een

webinterface. Ze ontvangen daarnaast informatie per e-mail.

De ICT-toepassing VIR kent de volgende hoofdfuncties:

Meldingen (risicosignalering)Ÿ

Dit betreft het melden van een risico met betrekking tot een

jongere tussen de 0 en 23 jaar, door één of meer professionals,

actief in de jeugdgezondheidszorg, het onderwijs, de jeugd-

zorg of bij justitie. Het risico richt zich daarbij op problemen

die de persoonlijke ontwikkeling bedreigen en waardoor de

jongere buiten de maatschappij dreigt te vallen;

ContactgegevensŸ

De professionals kunnen een risico melden via de website ‘ver-

wijsindex.nl’, via een lokaal signaleringssysteem of via een van

de landelijk werkende, sectorale systemen. Zoals het systeem

van de Raad voor de Kinderbescherming of het toekomstig

Elektronisch Kind Dossier. Bij twee of meer meldingen over

één jongere aan de VIR krijgen professionals automatisch een

mailtje dat er een melding is gedaan en door wie, met vermel-

ding van de contactgegevens. Ze kunnen dan contact opnemen

met elkaar om samen te werken. Als een jongere verhuist, meldt

de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) dit aan de VIR;

AfsprakenŸ

Samenwerken vereist meer dan een ICT-toepassing. Heldere

en sluitende afspraken zijn erg belangrijk. Wie is er eind-

verantwoordelijk voor een kind? Wie coördineert er binnen

gemeenten de zorg voor een jongere? Voordat zij kunnen

aansluiten op de VIR moeten gemeenten hierover afspraken

maken met lokale partijen. Het systeem helpt gemeenten om

de regie te voeren in het jeugdbeleid en verbetert de uitwisse-

ling van informatie.

Lokale systemen De aangewezen weg is dat gemeen-

ten via hun lokale jeugdsignaleringssystemen (ook verwijsin-

dexen genoemd) aansluiten op de VIR. In beginsel zal dus niet

rechtstreeks op de VIR worden aangesloten. Ook de ontwik-

keling van lokale jeugdsignaleringssystemen is onderdeel van

het Beleidsprogramma voor Jeugd en Gezin. De signaleringssyste-

men ondersteunen de samenwerking tussen professionals

door signalen van professionals over jeugdigen uit heel Ne-

derland bij elkaar te brengen. In de meeste gevallen betreffen

dit risicosignalen, maar er zijn ook systemen waarmee andere

signalen kunnen worden uitgewisseld. Deze gaan alleen niet

naar de VIR, omdat daarmee alleen dát-informatie wordt uitge-

wisseld. Voorts wordt met een lokaal signaleringssysteem de

coördinatie van zorg in de keten ondersteund. De gemeente

stelt het signaleringssysteem ter beschikking, draagt er zorg

voor dat zorgcoördinatie wordt uitgevoerd op basis van bin-

dende convenantafspraken en ziet erop toe dat deze afspra-

ken door de betrokken partijen worden nageleefd.

De ketenpartij zal in de meeste gevallen aansluiten op de

gemeentelijke verwijsindex via een eigen cliëntregistratiesys-

teem. Deze – vooral technische – koppelingen worden gere-

aliseerd door de systeemeigenaren en hun leveranciers. De

gegevens die tussen de VIR en een lokale verwijsindex worden

uitgewisseld (zijnde het risicosignaal) betreffen in beginsel

de NAW-gegevens van cliënt en betrokken professional. In

figuur 1 wordt op hoofdlijnen een schema gegeven van hoe

de betrokken systemen met elkaar ‘praten’. Samenwerking

tussen gemeenten onderling, die niet hetzelfde jeugdsignale-

ringssysteem hanteren, wordt dus alleen op basis van uitslui-

tend risicosignalen via de VIR gefaciliteerd.

Multisignaal De organisatie Multisignaal5 is in 2006

opgericht, onder supervisie van de expertgemeenten die be-

trokken zijn bij de VIR, met de exclusieve opdracht de lokale

samenwerking op het gebied van risicosignalering te bevor-

deren door het delen van kennis en techniek.

Doel van deze samenwerking is het delen van de beheer- en

ontwikkelkosten onder de gemeenten. Multisignaal is een

naamloze vennootschap, die de lokale risicosignalering en

aansluiting op de VIR, alsmede de exploitatie en het beheer

van de verschillende systemen verzorgt. De organisatie heeft

geen winstoogmerk.

70 procent van alle gemeenten is aangesloten op de VIR

via de risicosignaleringssystemen die gerealiseerd zijn door

Multisignaal. De functionaliteit is aanzienlijk uitgebreider

dan die van de VIR omdat er, naast de meldfunctionaliteit,

ook functies geboden worden waarmee de afhandeling van

Jeugdbeleid

Een voorbeeld van een melding/risicosignalering vanuit

de keten werk-inkomen-zorg zou bijvoorbeeld kunnen

zijn dat de betrokken professional heeft vastgesteld dat de

jongere waarmee hij te maken heeft, niet meer leerplich-

tig is, maar geen baan heeft, geen praktijkonderwijs volgt,

geen startkwalificatie bezit, geen vrijwilligerswerk verricht

en/of onvoldoende participeert in de samenleving.

TSB_03_10.indd 20TSB_03_10.indd 20 2/26/2010 6:47:37 PM2/26/2010 6:47:37 PM

Page 23: Sociaal Bestek

21 sociaalbestek 3/2010

uitgewisseld tussen de professionals en de signaalgevers die

betrokken zijn bij de jeugdige;

KetencoördinatieŸ

Als meer dan één instelling betrokken is bij een jeugdige of

meerdere partijen hebben een signaal afgegeven, dan wijst

het systeem automatisch aan welke instelling de coördinatie

heeft. Hierover zijn onderling afspraken gemaakt. De keten-

coördinator bepaalt per situatie of het nodig is om hulp te

verlenen en ketencoördinatie op te starten.

Matchpoint Matchpoint7 is een initiatief van de ge-

meente Amsterdam en de stadsregio’s. De Matchpoint-

applicatie is geënt op het systeem Zorg voor Jeugd en is op

maat gemaakt door Inter Access. Anders dan bij Zorg voor

Jeugd zal Matchpoint in belangrijke mate beheerd wor-

den door de gemeente zelf en in mindere mate door Inter

Access.

Matchpoint bevat onder meer de volgende functies:

KetenregistratieŸ

Een professional registreert een jongere in Matchpoint en

geeft daarmee aan dat hij betrokken is bij de hulpverlening

aan die jongere. Het is niet noodzakelijk dat het een risicojon-

gere betreft in de zin van het begrip risicosignalering. Partijen

stellen hun eigen meldcriteria vast die minimaal voldoen aan

de criteria voorgesteld door de VIR.

Alleen de professional die zelf een ketenregistratie heeft ver-

richt, kan zien wie nog meer bij de betreffende jongere betrok-

ken is. Aan de hand hiervan kunnen professionals direct con-

tact met elkaar leggen;

de samenwerking ondersteund wordt, de hoe-informatie.

Multisignaal brengt de afspraken in beeld (plannen van aan-

pak), bewaakt de voortgang en levert managementrapporta-

ges over het functioneren van de samenwerking. Daarnaast

biedt het systeem mogelijkheden om multidisciplinaire

teams te ondersteunen bij de documentatie van hun samen-

werkingsafspraken. De volgende signaleringssystemen zijn

onder meer gerealiseerd en ingevoerd: SISA (Rotterdam),

ESAR (Almere), ZIZEO (Leeuwarden), @risk (Utrecht), DVI

(Drenthe) en HVI (Den Haag).

Naast de levering van het risicosignaleringsysteem onder-

steunt Multisignaal de professionals die ermee moeten

werken. Naast trainingen en verspreiding van in de regio’s

opgedane ervaringen, heeft Multisignaal een digitaal

trainingsprogramma ontwikkeld: Verwijsindex.tv. Hiermee

kunnen professionals in het hele land, ook in de niet-Mul-

tisignaal gebieden, gerichte uitleg krijgen over thema’s als

privacy, meldcriteria en de te voeren gesprekken met ouders.

Daarnaast biedt het platform informatie over de samenwer-

kende instellingen, mogelijkheden om vragen beantwoord te

krijgen en om voorbeeldsituaties te delen.

Zorg voor Jeugd Zorg voor Jeugd6 is een systeem dat

door het automatiseringsbedrijf Inter Acces is ontwikkeld

en ook grotendeels ten behoeve van de gebruikers door Inter

Access wordt beheerd.

Het systeem maakt duidelijk welke instellingen betrokken

zijn bij een jeugdige. Voorts wordt in Zorg voor Jeugd de

coördinatie van zorg in de keten georganiseerd. Dat wil zeg-

gen dat er afspraken zijn vastgelegd over welke instelling de

verantwoordelijkheid draagt rondom de organisatie en uit-

voering van het hulpaanbod aan een jeugdige. Het systeem

heeft drie hoofdfuncties.

KetenregistratieŸ

De registraties van hulpvragen bij instellingen die zorg

verlenen aan jeugdigen, komen automatisch in Zorg voor

Jeugd te staan en worden daardoor uitgewisseld tussen pro-

fessionals die bij die jeugdige betrokken zijn. Op die manier

wordt in het systeem voor de betrokken partijen zichtbaar

bij welke instellingen een jeugdige geregistreerd staat met

een hulpvraag;

SignaalregistratieŸ

De professionals en andere signaalgevers kunnen hun zorg

over een jeugdige door middel van een signaal in Zorg voor

Jeugd direct kenbaar maken. Ook deze informatie wordt

JeugdbeleidJeugdbeleidJeugdbeleid

Figuur 1

TSB_03_10.indd 21TSB_03_10.indd 21 2/26/2010 6:47:37 PM2/26/2010 6:47:37 PM

Page 24: Sociaal Bestek

22 sociaalbestek 3/2010

VIS2 Het jeugdsignaleringssysteem VIS2 is ontwikkeld

door de gemeenten Enschede en Hengelo en wordt geïmple-

menteerd door de onafhankelijke organisatie Synestesia8.

VIS2 kent de volgende functionaliteiten:

SignaleringŸ

In VIS2 kunnen direct zorgsignalen worden ingevoerd.

Ook kan een betrokkene zien of een cliënt al in behande-

ling is en wie het centrale aanspreekpunt is (casemanager).

VIS2 is gekoppeld met de VIR. Het is ook mogelijk om VIS2

direct te koppelen met externe systemen. Zo kunnen betrok-

ken instellingen direct zorgsignalen doorgeven aan VIS2 en

casusinformatie ontvangen. De koppeling is gebaseerd op de

NTA8023-norm. Dit is de standaard voor de communicatie

van zorgsignalen en wordt ook gebruikt door de VIR;

CommunicatieŸ

Aan een informatiesysteem wil een professional minimale

tijd besteden en maximale ondersteuning krijgen. Via enkele

eenvoudige schermen kan informatie worden toegevoegd en

wordt de betrokkene geïnformeerd. Communicatie tussen

professionals vindt plaats aan de hand van berichtenverkeer,

e-mail en chat.

RegieondersteuningŸ

Met behulp van VIS 2 kan de casemanager de casus behe-

ren en besturen (casemanagement) door acties uit te zetten

en af te handelen. VIS 2 geeft de status van een casus aan

(Geagendeerd, Archief, et cetera) en biedt de mogelijkheid om

een overlegagenda op te stellen.

Victor W. Alting van Geusau was van april 2008 tot en met decem-

ber 2009, in de rol van implementatiemanager, betrokken bij het pro-

gramma Matchpoint, het jeugd signaleringssysteem van Amsterdam

en de stadsregio. Op dit moment is hij DGA van het organisatie en

adviesbureau Dutchland Governance Team BV, Emmastraat 51, 1213 AK

Hilversum, tel: 035 622 93 97.

Noten:

1. Dát-informatie bevat géén inhoudelijke dossierinformatie; dus dát er iets

aan de hand is, maar niet wát, wordt vrijgegeven

2. www.jeugdengezin.nl

3. www.meldcriteria.nl

4. www.ictu.nl

5. www.multisignaal.nl

6. www.zorgvoorjeugd.nu

7. www.matchpoint.amsterdam.nl

8. www.synestesia.nl

SignaleringŸ

Dit betreft het afgeven van een contact en/of contextsig-

naal, indien het risico rond een jongere onvoldoende kan

worden beteugeld op grond van het inzicht van de ver-

richte ketenregistraties. Op grond van convenantafspra-

ken kan een instantie of professional worden aangewezen

die in voorkomende gevallen het signaal gaat oppakken.

Voorwaarde is dat de signalerende professional eerst een

ketenregistratie op de betreffende jongere heeft verricht.

De professional die een contactsignaal heeft afgegeven,

heeft behoefte aan contact met een andere professional of

instantie die (nog) niet in de keten is geregistreerd. De pro-

fessional die een contextsignaal heeft afgegeven, heeft er

behoefte aan dat de groeps- of gezinssituatie van de betref-

fende jongere door de daartoe bevoegde instantie of profes-

sional wordt uitgezocht.

ZorgcoördinatieŸ

Op grond van convenantafspraken kan een zorgcoördinator

in de daarvoor aangegeven situaties/gevallen zijn aangewezen.

Deze is eindverantwoordelijk voor de afstemming en samen-

werking tussen partijen die voor een jongere werken en voor

het afhandelen van signalen. Onderling kan de zorgcoördina-

tie overgedragen worden van de ene op de andere professio-

nal, anders dan standaard is afgesproken in het convenant.

Figuur 2 Per provincie is aangegeven welk signaleringssysteem het meest is ver-

tegenwoordigd.

JeugdbeleidJeugdbeleid

TSB_03_10.indd 22TSB_03_10.indd 22 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM

Page 25: Sociaal Bestek

23 sociaalbestek 3/201023 sociaalbestek 3/2010

Joost Cornielje

Sinds de invoering van de Wet participatiebudget hebben gemeenten meer vrij-

heden en meer verantwoordelijkheden. De prioriteiten die voorheen door het

Rijk werden bepaald, dienen gemeenten nu zelf te stellen. Dat betekent keuzes

maken. Wie die keuzes niet maakt, zet een deel van zijn inwoners letterlijk langs

de kant.

Participatie staat sinds het einde van de vorige eeuw hoog op

de politieke agenda. ‘Iedereen moet meedoen’ is het credo.

Bij voorkeur door te werken. Dit streven naar participatie

heeft de laatste jaren aan kracht gewonnen en is sterk lokaal

georiënteerd. Buurten en wijken staan centraal in het beleid

en het Rijk heeft gemeenten een grotere rol toebedeeld. Meer

beleidsvrijheid en meer bestedingsruimte om tot lokaal maat-

werk te komen. Maar met de vrijheid is ook de verantwoor-

delijkheid toegenomen. Gemeentebesturen leggen lokaal

verantwoording af over het gevoerde beleid en dragen zelf de

financiële risico’s.

Participatievoorzieningen De afgelopen jaren is

relatief veel participatiebevorderende wetgeving ingevoerd

of aangepast1. Gemeenten zien zich geconfronteerd met een

groeiend aantal taken en bijbehorende budgetten, allemaal

gericht op het bevorderen van participatie. De Wet participa-

tiebudget bundelt sinds 1 januari 2009 drie van die budget-

ten2, met als doel barrières te slechten die lokaal maatwerk

verhinderen waar het gaat om re-integratie, inburgering en

volwasseneneducatie. De wet is daarmee anders van karakter

dan de wetten die de afgelopen jaren met betrekking tot het

bevorderen van participatie werden ingevoerd dan wel aan-

gepast. Het participatiebudget geeft gemeenten geen nieuwe

taken, maar meer mogelijkheden. De drie budgetten worden

door gemeenten als één budget ontvangen, waarvoor twee

bestedingsregels gelden. De eerste regel is dat gemeenten het

budget dienen te besteden aan ‘participatievoorzieningen’.

De tweede regel is dat een participatievoorziening verstrekt

mag worden aan iedere inwoner3 van 18 jaar of ouder en aan

16- en 17-jarigen onder voorwaarden.4 Met name deze twee-

de regel betekent een verruiming van de mogelijkheden voor

gemeenten ten aanzien van re-integratie, inburgering en vol-

wasseneneducatie.

Verkeersregels De Wet participatiebudget zet gemeen-

ten nog meer achter het stuur. Gemeenten kunnen, op basis

van de lokale situatie, bepalen welke kant het participatie-

beleid op moet en beschikken over de middelen om het ook

daadwerkelijk die kant op te sturen. De verkeersregels zijn

een stuk overzichtelijker, maar het wegennet en het aantal

potentiële weggebruikers is een stuk groter. Gemeenten zul-

len moeten kiezen welke wegen zij open willen zetten en voor

wie. De beleids- en bestedingsruimte mag dan zijn toegeno-

Meer verantwoordelijkheid en kansen

Wet participatiebudgetWet participatiebudget

Veel vrijheidvoor gemeenten

TSB_03_10.indd 23TSB_03_10.indd 23 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM

Page 26: Sociaal Bestek

24 sociaalbestek 3/2010

men, het totale budget is dat niet. Het feit dat je ineens meer

mag doen, betekent niet dat je alles kunt doen. Op basis van

de vraagstukken die lokaal spelen, zullen gemeenten priori-

teiten moeten stellen. Welke inwoners komen in aanmerking

voor welke vorm van ondersteuning? Wie vooraf geen heldere

keuzes maakt en prioriteiten stelt, loopt het risico te belan-

den in een moeras van willekeur. Hierdoor wordt het onmo-

gelijk om op de juiste momenten, de juiste voorzieningen te

bieden aan de mensen die er het meest bij gebaat zijn.

Prioriteiten Dit proces van prioriteiten stellen is niet

eenvoudig, maar onontbeerlijk. Gemeenten worden de ko-

mende jaren geconfronteerd met een aantal bedreigende en

niet te negeren ontwikkelingen. Op de langere termijn is er

sprake van vergrijzing en ontgroening, waardoor er minder

schouders zijn om de groeiende collectieve lasten te dragen.

En door de recessie neemt het beroep op de voorzieningen

van de gemeenten toe, terwijl het Rijk geneigd is tot het door-

voeren van bezuinigingen, ook op de participatiebudgetten

van gemeenten. Maar er zijn ook kansen. De tekorten op de

arbeidsmarkt bieden op de langere termijn kansen om doel-

groepen, die nu nog langs de kant staan, te laten deelnemen.

En de deregulering en ontschotting van budgetten biedt

kansen op een aanpak die minder wordt bepaald door wet-

ten en regels en meer is afgestemd op lokale en individuele

omstandigheden. Om de bedreigingen het hoofd te bieden

en de kansen te verzilveren, zullen gemeenten keuzes moeten

maken.

In de eerste plaats zullen gemeenten zich moeten afvragen

hoever zij willen gaan in het bedienen van doelgroepen.

Iedereen prioriteit geven is onmogelijk. Grofweg zijn er drie

mogelijkheden voor gemeenten. Ten eerste kan een gemeente

ervoor kiezen het participatiebeleid te richten op de doelgroe-

pen waarvoor zij een wettelijke taak heeft, of te wel de mensen

die een beroep doen op de collectieve voorzieningen zoals de

Wet werk en bijstand en de Wet inburgering. Een tweede optie

is niet uitsluitend te focussen op de wettelijke taken, maar

prioriteit te gegeven aan groepen inwoners die om verschil-

lende redenen kwetsbaar zijn en zonder ondersteuning niet

op eigen benen kunnen staan. Ten derde kan een gemeente er

De ruimte die gemeenten krijgen met de Wet partici-

patiebudget geeft hen onder meer de volgende nieuwe

mogelijkheden:

Combinaties van voorzieningen (maatwerk) zijn een-Ÿ

voudiger aan te bieden omdat er niet langer sprake is van

verschillende bekostiging- en verantwoordingsregimes.

Voorzieningen kunnen aan een brede doelgroep wor-Ÿ

den aangeboden (niet alleen de doelgroepen van de

WWB, de WI en de WEB) .

Omdat er sprake is van één participatiebudget is het Ÿ

niet langer mogelijk dat één deel uitgeput raakt (bij-

voorbeeld de middelen voor inburgering) terwijl een

ander deel nog een overschot heeft (bijvoorbeeld de

middelen voor re-integratie). Voor de middelen voor

educatie geldt overigens dat deze nog zijn geoormerkt

tot en met 2012.

Het preventief inzetten van re-integratievoorzieningen Ÿ

(bijvoorbeeld bij dreigend ontslag).

Het ondersteunen van jongeren (vanaf 18 jaar) die Ÿ

voortijdig de school dreigen te verlaten of die zonder

startkwalificatie aan het werk zijn, niet alleen door

de inzet van educatie- maar ook door de inzet van

re-integratievoorzieningen.

Het inzetten van voorzieningen ten behoeve van jon-Ÿ

geren (16 of 17 jaar) die geen leerplicht of kwalificatie-

plicht hebben.

De inzet van voorzieningen is niet langer beperkt tot Ÿ

de eigen inwoners van een gemeente. Hierdoor wordt

regionale samenwerking eenvoudiger.

Een inschrijving bij het UWV WERKbedrijf is niet lan-Ÿ

ger noodzakelijk om voorzieningen te kunnen inzet-

ten voor niet-uitkeringsgerechtigden.

De verantwoording en de financiële administratie zijn Ÿ

eenvoudiger.

De Wet participatiebudget geeft gemeenten meer dan ooit de kans om maatwerk

te bieden

Foto

: st

ock

Wet participatiebudget

TSB_03_10.indd 24TSB_03_10.indd 24 2/26/2010 6:47:38 PM2/26/2010 6:47:38 PM

Page 27: Sociaal Bestek

25 sociaalbestek 3/2010

ook nog voor kiezen om het participatiebeleid te richten op

de inwoners die zichzelf prima redden, maar die hun talenten

nog beperkt ontwikkelen en aanwenden ten behoeve van de

samenleving. Vanzelfsprekend zijn er allerlei nuanceringen

mogelijk op deze drie varianten. Gemeenten staan voor de

uitdaging deze op lokaal niveau aan te brengen en een helder

antwoord te geven op de vraag wie zij met hun participatie-

beleid gaan helpen.

Op de tweede plaats is het voor gemeenten van belang een

afweging te maken ten aanzien van de rol die zij willen spelen.

Organiseer je een uitgebreid ondersteuningsaanbod of laat je

dit zoveel mogelijk aan de samenleving zelf over? Ook hier zijn

nuanceringen mogelijk, maar drie mogelijkheden zijn domi-

nant. Allereerst kan een gemeente besluiten zich uitsluitend te

richten op de toegang tot de voorzieningen. De gemeente stelt

middelen beschikbaar en stelt voorwaarden aan het gebruik

van die middelen, maar bemoeit zich zo min mogelijk met de

inhoud van de ondersteuning. Dit is een zaak van de samenle-

ving en van burgers zelf. Ten tweede kan een gemeente ervoor

kiezen om de rol van dienstverlener op zich te nemen. In dat

geval stelt de gemeenten geen middelen beschikbaar, maar

organiseert de ondersteuning, zodat inwoners er gebruik van

kunnen maken. De gemeente bemoeit zich dus ook met de

inhoud van de ondersteuning, maar probeert zich wel te laten

leiden door de vraag van inwoners. Een derde mogelijkheid is

een rol als dwingende dienstverlener. De gemeente organiseert

in dat geval allerlei vormen van ondersteuning, maar zet de

dienstverlening in, ongeacht de individuele vraag van inwo-

ners. Collectieve doelen zijn in dit scenario leidend.

Vruchten Gemeenten die naar aanleiding van de invoe-

ring van de Wet participatiebudget keuzes hebben gemaakt

ten aanzien van de te bedienen doelgroep en de rol die zij

daarin spelen, zullen zich moeten blijven afvragen of ze nog

op de juiste route zitten en of het wellicht tijd is voor een vol-

gende stap. Gemeenten die nog geen keuzes hebben gemaakt,

zullen snel knopen moeten doorhakken. Met de gemeente-

raadsverkiezingen van 3 maart jongstleden, de huidige eco-

nomische ontwikkelingen en de aanstaande bezuinigen

ontstaat nu een klimaat voor verandering. Die kans kunnen

gemeenten grijpen. De sleutel in een dergelijk proces ligt in

het verbinden van blikken van betrokkenen, intern en extern

op bestuurlijk, management-, beleids- en uitvoeringsniveau,

van experts uit verschillende disciplines, van stakeholders,

bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijdenkers. Het

is geen eenvoudig proces, maar mits goed vormgegeven wel

een proces waar wethouders, raadsleden, managers, beleids-

makers, uitvoerders en maatschappelijke partners de ko-

mende jaren de vruchten van zullen plukken in hun werk-

zaamheden ten behoeve van de mensen waar het uiteindelijk

om gaat. Het geeft richting aan de vrijheden die gemeenten

hebben gekregen en geeft kleur aan de verantwoording die zij

daarvoor dragen.

Joost Cornielje is adviseur/projectmanager bij adviesbureau Nautus

([email protected]).

Noten

1. Denk onder andere aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo),

de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inburgering (Wi), de Wet sociale

werkvoorziening (Wsw) en de Wet investeren in jongeren (WIJ).

2. Het gaat om de budgetten voor re-integratie (Wet werk en bijstand), inbur-

gering (Wet inburgering) en volwasseneneducatie (Wet educatie en beroeps-

onderwijs).

3. Het gaat om Nederlanders en vreemdelingen gelijk gesteld aan Nederlanders

die woonachtig zijn in Nederland.

4. Wanneer er geen sprake (meer) is van leer- of kwalificatieplicht of wanneer

schooluitval dreigt en een startkwalificatie alsnog behaald kan worden door

een leerwerktraject, mag het participatiebudget voor 16- en 17-jarigen inge-

zet worden.

Iedere gemeente bepaalt zelf welke middelen worden ingezet ter bevordering van

bijvoorbeeld volwasseneneducatie

Foto

: st

ock

Wet participatiebudget

TSB_03_10.indd 25TSB_03_10.indd 25 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM

Page 28: Sociaal Bestek

26 sociaalbestek 3/2010

Aandeel geen-, een- en tweeverdieners naar verschillende kenmerken, 2008

Signalement van het CBS

65 jaar was minder dan de helft tweeverdiener. In deze groep

bevinden zich uiteraard veel gepensioneerden.

Vooral bij de allochtonen van de eerste generatie zijn de tradi-

tionele rolpatronen nog zichtbaar. Verschillen tussen alloch-

tonen van de tweede generatie en autochtonen zijn er nauwe-

lijks. Ook de aanwezigheid van minderjarige kinderen speelt

een rol. Bijna 80 procent van de paren met alleen minderja-

rigen kinderen is tweeverdiener, tegenover 65 procent van de

paren zonder, of met alleen meerderjarige, kinderen.

Een huishouden van tweeverdieners had in 2008 gemiddeld

ruim 48 duizend euro te besteden. Voor paren met slechts

één partner met inkomen uit werk was dit ruim 8,5 duizend

euro minder. Het verschil tussen tweeverdieners en geenver-

dieners bedroeg ruim 20 duizend euro. Het relatief kleine ver-

schil tussen een- en tweeverdieners laat zien dat er vaak meer

sprake is van anderhalfverdieners dan van tweeverdieners.

Bij bijna negen van de tien jongeren hebben beide partners

een eigen inkomen. Het aandeel tweeverdieners loopt terug

als de leeftijd oploopt. Bij een hoofdkostwinner van 55 tot

Linda Moonen

In 2008 telde Nederland bijna 2,4 miljoen paren waarvan beide partners inkomen

uit betaald werk hebben. Het gaat dan om loon of inkomen uit een eigen bedrijf.

Het aandeel tweeverdieners is gestegen van bijna 40 procent aan het begin van de

jaren negentig tot ruim 70 procent in 2008.

Een- en tweeverdieners

0 20 40 60 80

Totaal

Leeftijd hoofdkostwinner

tot 25 jaar

25 tot 35 jaar

35 tot 45 jaar

45 tot 55 jaar

55 tot 65 jaar

Herkomst hoofdkostwinner

Nederland

Overig westers land, 1e generatie

Overig westers land, 2e generatie

Niet-westers land, 1e generatie

Niet-westers land, 2e generatie

Samenstelling huishouden

Paar zonder kinderen

Paar, uitsluitend minderjarige kinderen

Paar, minder- en meerderjarige kinderen

Paar, uitsluitend meerderjarige kinderen

100

Geenverdiener Eenverdiener TweeverdienerBron: CBS

TSB_03_10.indd 26TSB_03_10.indd 26 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM

Page 29: Sociaal Bestek

27 sociaalbestek 3/2010

Crisisbestendigheid

27 sociaalbestek 3/2010

Loopt de crisis langzaam naar zijn eind? Of zitten we er nog

middenin? Een vraag waar moeilijk een eensluidend antwoord

op te geven is. Er zijn tekenen dat het weer wat beter gaat met

onze economie. De aandelenkoersen zijn ten opzichte van

begin 2009 behoorlijk gestegen. In sommige sectoren trekt

ook de werkgelegenheid weer wat aan. De voorspellingen van

het Centraal Planbureau met betrekking tot de werkeloos-

heid werden aan het einde van 2009 steeds minder schok-

kend. Bovendien zal voor ons de wereldhandel in 2010 weer

toenemen; met wel 7,5 procent. En ook de feitelijke economi-

sche groei zal volgens het CPB, na een krimp van 4 procent in

2009, weer omslaan naar een groei van 1,5 procent in 2010.

Onduidelijk Maar de geleerden zijn het er niet over eens.

Vraag diverse economen hoe zij aankijken tegen deze licht-

puntjes en je krijgt een verscheidenheid aan antwoorden.

Waar moet je als verantwoordelijk manager van een afdeling

of dienst sociale zaken dan vanuit gaan? Wat moet je aan de

(eventueel nieuwe) wethouder en gemeenteraadsleden advi-

seren?

Er zijn nog steeds duidelijke geluiden en signalen dat de werke-

loosheid in de loop van 2010 fors zal toenemen. Wellicht min-

der heftig als medio 2009 gedacht, maar van een stijging is nog

steeds sprake. Werknemers die geruime tijd in dienst konden

blijven van hun werkgever als gevolg van de regeling deeltijd-

WW, komen mogelijk in 2010 alsnog in de WW terecht. Als

gevolg van een overproductie in 2009, hebben bedrijven in

2010 minder personeel nodig. En dan gaat het aantal uitke-

ringsgerechtigden inderdaad nog stevig toenemen. Volgens

de laatste berichten in 2009 van het CPB zal de werkeloosheid

stijgen naar 6,5 procent van de beroepsbevolking. Het gaat dan

om zo’n 510.000 werkloze werkzoekenden. Hoewel veel min-

der dan eerder verwacht (de voorspelling was eerst 9,5 procent

werkeloosheid voor 2010 en sinds Prinsjesdag 8 procent werke-

loosheid), zijn er dan toch zo’n 200.000 werkzoekenden meer

dan in 2008. Bovendien was er in 2008 nog sprake van een zeer

Eddy Karrenbelt en Irene Thuis

De crisis houdt aan, de verwachting is dat de werkloosheid in de loop van 2010

zat toenemen. Wat betekent dat lokaal? Met minder beschikbare financiële

middelen zal iedere gemeente waarschijnlijk meer mensen moeten bedienen. Er

moeten keuzes worden gemaakt. Welke mensen mogen nog re-integreren en par-

ticiperen? In welke mensen gaan we nog investeren?

Kiezen tijdensde crisis

Wie mag nog meedoen

en wie niet?

TSB_03_10.indd 27TSB_03_10.indd 27 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM

Page 30: Sociaal Bestek

Crisisbestendigheid

28 sociaalbestek 3/2010

feit dat het zo enorm lastig aan te tonen is wat de feitelijke

resultaten zijn van de inzet van het re-integratie- en partici-

patiebudget maakt die keuze politiek gemakkelijker.

Maar wat betekent dat lokaal? Wat betekent dat voor iedere

gemeente die vanaf 2010 met minder beschikbare financiële

middelen waarschijnlijk meer mensen zal moeten gaan

bedienen?

Welke mensen mogen nog re-integreren en participeren? In

welke mensen gaan we nog investeren? Het is een ingewik-

kelde vraag en tegelijkertijd ook een hele vervelende vraag.

Was de lijfspreuk van Tof Thissen (voormalig voorzitter

Divosa) niet ‘een dag niet geïnvesteerd in mensen is een ver-

loren dag!’? En ook zijn opvolger, Rene Paas, is zeer stellig in

zijn opvatting dat we ‘iedereen moeten laten meedoen’.

En nu, zo aan het begin van 2010 en met de wetenschap dat

voorlopig nog steeds meer mensen een beroep op ons gaan

doen, zullen we toch echt keuzes moeten maken.

Amersfoort In de gemeente Amersfoort wordt hier al een

tijd over nagedacht. Hoe vergroot je de crisisbestendigheid?

De beste voorbereiding op conjuncturele ups and downs is

wat Amersfoort betreft ‘investeren op meedoen’. Het streven

moet er altijd op gericht zijn om mensen naar vermogen mee

te laten doen aan de samenleving. Dat vereist kennis van en

inzicht in het vermogen van enerzijds de klant en anderzijds

kennis van en inzicht in de arbeidsmarkt (nu en in de nabije

toekomst) en ander nuttige activiteiten in de samenleving.

Dit is de manier om permanent zorg te dragen voor een zo

groot mogelijke sociaal-economische draagkracht.

‘Iedereen doet mee’ en ‘iedereen is nodig’ is in Amersfoort nog

steeds het uitgangspunt. Iedereen dient naar vermogen bij te

dragen aan de samenleving. In tijden van crisis verschuift de

inzet van dat vermogen van reguliere arbeid naar meer maat-

schappelijke participatie, zoals vrijwilligerswerk of mantel-

zorg. In tijden van economische groei zien we de omgekeerde

beweging. In de samenleving kan dat vermogen niet worden

gemist. ‘Doen wat je kunt’ is daarom ook de titel van het

beleidskader Werk en Inkomen in de gemeente Amersfoort.

De inzet van de sociale zekerheid, die gericht is op de zelfred-

zaamheid en participatie van alle burgers in de samenleving,

omvat de totale range van maatschappelijke ondersteuning

tot economische zelfredzaamheid. Het is daarbij belangrijk

om commitment te hebben van werkgevers, vrijwilligersorga-

nisatie en dergelijke in de lokale situatie en de bereidheid om

samen te werken aan de inzet van dat vermogen. Amersfoort

groot aantal vacatures en dus krapte op de arbeidsmarkt. Dat

is nu niet meer het geval. Het herstel en de daling van de wer-

keloosheid zal dan ook enige jaren gaan duren.

Maar hoe zit het dan met de aanstaande krapte op de arbeids-

markt als gevolg van de vergrijzing en de ontgroening van onze

bevolking? De generatie ‘baby-boomers’ gaat nu toch met pen-

sioen? Dit zou toch gaan leiden tot een heleboel werkgelegen-

heid voor mensen die tot nu toe langs de kant stonden? Dat

waren althans de berichten in de afgelopen jaren. Maar ook op

dit vlak verschillen de meningen van de deskundigen. Geluiden

die je hoort, zijn dat die krapte wel gaat komen, maar juist door

de huidige crisis wordt het tijdstip wat jaren uitgesteld. Wordt

het 2015? Of 2020? Het is nog onduidelijk.

Minder We weten dat vanwege eerdere afspraken met het

Rijk de beschikbare financiële middelen voor re-integratie- en

participatieactiviteiten van de gemeenten gaan dalen in 2010.

Ook vanwege de extra benodigde investeringen van de rijks-

overheid als gevolg van de crisis, is de verwachting dat juist

op het participatiebudget een korting gaat plaatsvinden. Het

Wie mag meedoen en wie niet?

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd 28TSB_03_10.indd 28 2/26/2010 6:47:39 PM2/26/2010 6:47:39 PM

Page 31: Sociaal Bestek

29 sociaalbestek 3/2010

Crisisbestendigheid

actief te zijn worden ze ook van betekenis voor zichzelf en

voor hun omgeving én bespaar je gezondheidskosten.

Een volgende categorie mensen heeft wel een positief ver-

mogen, maar is niet echt interessant voor werkgevers. Dan

volgt een groep die wel een positief vermogen heeft maar geen

volledige loonwaarde En tenslotte een groep mensen die een

positief vermogen heeft en via regulier werk in eigen onder-

houd kan voorzien.

Wanneer alle burgers dus moeten meedoen naar vermogen,

dan zullen we er wel voor moet zorgen dat hiervoor de juiste

activiteiten beschikbaar zijn. Of, andersom geredeneerd, ben

je als samenleving in staat om al die vermogens van mensen

ook daadwerkelijk te benutten? En wanneer levert dat de

samenleving ook echt iets op? Hoe waarderen we die bijdra-

gen eigenlijk? Tellen we alleen de opbrengsten van de ‘echte

banen’ of erkennen we dan ook dat andere bijdragen aan de

maatschappij een sociaal-economisch nut hebben? Al was het

maar, zoals aangegeven bij de groep ‘negatief vermogen’, dat

dit nut voor het belangrijkste deel bestaat uit een besparing

aan kosten. Bij sociaal kwetsbare groepen kan niet meedoen

immers het begin zijn van een negatieve spiraal van gezond-

heidsklachten. Hoe kom je tot een verantwoorde keuze? Is het

mogelijk om alle kostenaspecten in beeld te brengen?

En hier kom je natuurlijk aan het daadwerkelijke vraagstuk

tijdens de crisis. Richten we ons op de korte termijn en de

harde, economische opbrengsten? Of kijken we naar de totale

sociaal-economische draagkracht en geloven we in investeren

in de toekomst; in het bouwen van een stevig fundament dat

zich na de crisis uitbetaalt?

kenmerkt zich door de vele partijen die op dit terrein in de

stad actief zijn. Begeleiding naar zorg, activering en re-inte-

gratie met behulp van een veelkleurig palet aan instrumen-

ten en vormen van werk staat de sociale zekerheid daarbij ter

beschikking. Die inzet dient zich in tijden van bezuinigingen

te richten op de kwetsbare groepen in de samenleving en niet

op de kansrijken die zichzelf kunnen redden. In tijden van

economische groei kan iedereen dan snel naar vermogen mee-

doen middels regulier werk. Want ook in 2009 bestond in

Amersfoort de uitstroom uit de bijstand naar werk nog voor

25 procent uit mensen die langdurig in de bijstand zaten en

waarbij uitstroom het resultaat is van een stapsgewijze ont-

wikkeling op de re-integratieladder.

Maar nu in de huidige crisis is het wel de vraag hoe je dit ‘ver-

mogen’ van een ieder fit kan houden. Oftewel hoe houden we

een ieder dusdanig in beweging dat men klaar staat als betere

tijden weer aanbreken?

Vermogen Over dat vermogen van mensen, overigens

nog even een nadere beschouwing. Naast het hanteren van de

participatieladder kun je in navolging van de commissie De

Vries, ook kijken naar ieders vermogen. Een indeling kan er

dan als volgt uitzien:

Sommige mensen hebben een negatief vermogen. Bijvoorbeeld

door uitkeringskosten en gezondheidskosten, waarbij er geen

sprake is van loonwaarde. Deze mensen kunnen maximaal

actief zijn met behoud van uitkering; vaak nog gepaard gaan-

de met begeleidingskosten. Maar hun activiteiten kunnen

wel degelijk een maatschappelijke betekenis hebben en door

Ook in Amersfoort zullen echt keuzes moeten worden gemaakt

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd 29TSB_03_10.indd 29 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM

Page 32: Sociaal Bestek

Crisisbestendigheid

30 sociaalbestek 3/2010

sociaalbestekSociaal Bestek verschijnt 11 x per jaar en biedt informatie en opinies over beleid en uitvoeringspraktijk op het terrein van sociale zekerheid, arbeids-voorziening en welzijn ten behoeve van beleidsvernieuwing en management-ontwikkeling bij het lokaal bestuur.

Jaargang 72, maart 2010, nr. 3

Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor infor-matie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden de auteur(s), redactie en uitgever geen aansprakelijk-heid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen.Uw opgegeven gegevens kunnen worden gebruikt voor het toezenden van informatie en/of speciale aan-biedingen door Reed Business bv en speciaal geselecteerde bedrijven. Indien u hiertegen bezwaar heeft, stuurt u een briefje naar Reed Business bv,

t.a.v. Adresregistratie, Postbus 808, 7000 AV Doetinchem.

Redactiedrs. W.P.J. Bertels, mevr. drs. Y. Bommeljé (voorzitter), R. Geerling, G. van Tiggelen.

Uitgave Reed Business bvUitgeefgroep OverheidPostbus 1521000 AD Amsterdam

UitgeverLouise Bos, tel.nr. 020-5159179e-mail: [email protected]

EindredactieHedwig Neggers, tel.020 - 515 9309e-mail: [email protected]

BureauredactieHerman Keppy,e-mail: [email protected]

Advertentie-exploitatieMarc Nuhn, tel. 020 - 515 9172e-mail: [email protected]

AbonnementenReed Business bv Afdeling klantenadministratiePostbus 808, 7000 AV Doetinchemtel. 0314 - 358 358fax 0314 - 349 048e-mail: [email protected]

Jaarabonnement € 177,45 (ex BTW), losse nummers € 23,25 (ex BTW).

Abonnementen lopen automatisch door, tenzij uiterlijk 30 dagen voor de vervaldatum bij onze klantenservice wordt opgezegd via telefoonnummer 0314-358358. Kies de optie ‘vraag over het abonnement’ en vervolgens de optie ‘abonnement opzeggen’. Ook voor informatie over uw lopende abonnement kunt u contact opnemen met onze klantenservice.

© Auteursrecht voorbehouden.

Alle advertentiecontracten worden afgesloten conform de Regelen voor het Advertentiewezen gedeponeerd bij de Rechtbanken in Nederland. Een exemplaar van de Regelen voor het Advertentiewezen is op aanvraag kosteloos verkrijgbaar.

ISSN 0921-5344

30 sociaalbestek 3/2010

Draagkracht In de gemeente Amersfoort wil men blijven

bouwen aan het fundament, ook voor de langere termijn. En

dat betekent ook nu blijven investeren in mensen die nog he-

lemaal niet of nauwelijks participeren in onze samenleving.

Investeringen die er toe moeten leiden dat het negatief ver-

mogen omgebogen wordt naar een positief vermogen, ook

al leidt dat niet meteen tot een situatie van volledige econo-

mische onafhankelijkheid. Investeren dus ook om te zorgen

dat mensen die nu nog op de laagste treden van de participa-

tieladder staan omhoog klimmen. Dat is wat Amersfoort be-

treft bij uitstek de taak van de overheid. Op deze manier zorg

je ervoor dat ook deze groep mensen na de crisis in ieder geval

weer meer kansen heeft op meedoen of zelfs werken naar ver-

mogen. En dan komen de opbrengsten van de investeringen

vanzelf in beeld.

Sterker nog, als je nu niet investeert in deze groep, zullen de

kosten die na de crisis gemaakt moeten worden om hen te

laten participeren, veel hoger zijn!

Maar wat betekent deze opvatting voor de andere groepen

burgers? Zoals gezegd: de middelen zijn schaars. Bij het

maken van keuzes is het natuurlijk ook van belang om reke-

ning te houden met wat andere partijen en andere partners

kunnen of zouden moeten inbrengen. Zoals de werkgevers.

Ook zij hebben er belang bij dat, in geval van dreigende wer-

keloosheid, geïnvesteerd wordt in het van werk naar werk

begeleiden van de betreffende werknemers. Of er voor te

zorgen dat kansrijke werklozen snel weer aan de slag komen

en dat mensen met een beperkte loonwaarde met compensa-

tie aan het werk komen. Ook van hen wordt een investering

gevraagd. De crisis biedt de kans om de verschillende rollen

en taken goed tegen het licht te houden en te bekijken waarop

de publieke dienstverlening zich nu precies moeten richten.

Blijft er over een groep mensen die reeds participeert in onze

samenleving maar die op dit moment nog niet in staat is

om via werk volledig in het eigen onderhoud te voorzien. De

vraag die dan pregnant naar voren komt, is of je voor deze

groep zou moeten investeren in trajecten naar werk, terwijl

dat werk niet voorhanden is op dit moment. Moet je mensen

kwalificeren voor niet beschikbare banen met als risico dat

hun kennis en vaardigheden alweer verouderd zijn tegen die

tijd dat er wel weer voldoende werk is? Moet je deze mensen

gesubsidieerd laten werken naar vermogen in een verdrin-

gingsmarkt van schaars, laag gekwalificeerd werk?

De gemeente Amersfoort kiest er niet voor om ten tijde van

de crisis tot een grote verschuiving te komen van de eerder

afgesproken accenten in het beleid. Niet alleen de economi-

sche draagkracht en bijdrage aan de samenleving is belang-

rijk, maar juist ook de sociale. We zullen er met de beperk-

tere beschikbare middelen voor moeten blijven zorgen dat

mensen naar vermogen meedoen in onze samenleving.

Dat leidt na de crisis tot een grotere sociaal-economische

draagkracht.

Eddy Karrenbelt is hoofd sociale zaken bij de gemeente Amersfoort.

Irene Thuis is senior adviseur Sociale zekerheid BMC.

TSB_03_10.indd 30TSB_03_10.indd 30 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM

Page 33: Sociaal Bestek

1 sociaalbestek 3/20101 sociaalbestek 2/20101 sociaalbestek 12/20091 sociaalbestek 3/2010

Het gevolg van de nieuwe wet is dat jonggehandicapten

zich niet kunnen beroepen op een relevant arbeidsverleden

en daardoor ook geen aanspraak kunnen maken op een

uitkering krachtens een van de werknemersverzekeringen

(WAO/WIA).

Net als bij de WIA, zijn er nu twee groepen van uitkeringsge-

rechtigden te onderscheiden:

zij die blijvend geheel arbeidsongeschikt zijn;Ÿ

zij die nog wel mogelijkheden hebben om te werken.Ÿ

Wie om medische of arbeidskundige redenen geen uitzicht

meer hebben op een gewone baan (en dus blijvend geheel

arbeidsongeschikt zijn) hebben tot hun 65ste recht op een

Wajong-uitkering.

Deze bedraagt 75 procent van het wettelijk minimumloon.

Bestaan er nog wel mogelijkheden op de arbeidsmarkt, dan

geldt voor deze groep de ‘Werkregeling jonggehandicapten’.

Bekeken wordt dan welke mogelijkheden er nog zijn en hoe

die, met de nodige ondersteuning, gerealiseerd kunnen wor-

den. In deze regeling staat deelname aan het arbeidsproces

De Wet arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) is op 1 januari

2010 in werking getreden en vervangt de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening

jonggehandicapten. De wet voorziet in een uitkering op minimumniveau voor

mensen die al op jonge leeftijd arbeidsongeschikt zijn. De belangrijkste reden

voor de nieuwe wet is om de instroom in de regeling te beperken.

NIEUWE WET WAJONG

dus centraal. Voor zover zij buiten hun schuld geen (betaald)

werk hebben, kan deze groep eveneens aanspraak maken op

een uitkering tot ten hoogste 75 procent van het wettelijk

minimumloon. Voor deze groep vindt een definitieve beoor-

deling pas plaats op hun 27ste jaar.

Werkregeling Vanaf 1 januari 2010 geldt bij de Wajong

als uitgangspunt dat iedereen, die daartoe in staat wordt ge-

acht, werk en inkomen heeft. Uiteraard is dat een fictie: niet

iedere jonggehandicapte zal ook in staat zijn inkomen uit

arbeid te verwerven. Daarom geldt voor jonggehandicapten

die nog arbeidsmogelijkheden hebben de ‘Werkregeling jong-

gehandicapten’ (verder aan te duiden als de werkregeling).

Deze voorziet in voorkomende gevallen dan voor een (aan-

vullende) uitkering.

Binnen de werkregeling worden twee fasen onderscheiden.

De eerste fase begint na de voorlopige beoordeling van de

jonggehandicapte (naar aanleiding van de aanvraag om een

uitkering) doorgaans vlak voor de 18de verjaardag en eindigt

op 27-jarige leeftijd als de definitieve beoordeling plaatsvindt.

C T U E E L

10 PAGINA’S EXTRA

OVER ARBEID EN

SOCIALE ZEKERHEID

TSB_03_10.indd Sec1:1TSB_03_10.indd Sec1:1 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM

Page 34: Sociaal Bestek

2 sociaalbestek 3/2010

In deze fase wordt alles in het werk gesteld om de jonggehan-

dicapte naar (betaald) werk te begeleiden en heeft hij of zij

recht op arbeidsondersteuning.

De uitkering kent dan als het ware een voorlopig karakter en

het accent ligt op het verkrijgen van werk.

De tweede fase start na de definitieve beoordeling of zoveel

eerder als mogelijk is.

De jonggehandicapte die tenminste vijf jaar recht heeft gehad

op arbeidsondersteuning, die vijf jaar inkomsten uit arbeid heeft

genoten die overeenkomt met de resterende verdiencapaciteit

en die geen perspectief meer heeft op verdere verbetering van de

verdiencapaciteit kan op dat moment, dus al voor het bereiken

van de 27-jarige leeftijd, in aanmerking komen voor de defini-

tieve beoordeling: doorstromen naar de tweede fase. Binnen de

tweede fase ligt het accent op het behouden van werk.

Werkbereid Bij de definitieve beoordeling wordt vastge-

steld wat iemand ondanks zijn handicap nog kan verdienen

(resterende verdiencapaciteit), al dan niet met arbeidsonder-

steuning. Als de jonggehandicapte vanaf zijn 27ste zijn reste-

rende verdiencapaciteit volledig benut, kan hij een inkomens-

ondersteuning krijgen die zijn inkomen uit arbeid aanvult

tot het wettelijk minimumloon. Bijvoorbeeld: als de jongge-

handicapte 50 procent van het wettelijk minimumloon kan

verdienen en dat bedrag ook daadwerkelijk verdient, kan hij

een aanvulling krijgen tot 100 procent van het wettelijk mi-

nimumloon. Als hij daarentegen geen of een lager inkomen

heeft dan hij theoretisch zou kunnen verdienen, is zijn totale

inkomen lager, maar altijd minstens 75 procent van het wet-

telijk minimumloon. Voorwaarde is wel dat hij of zij bereid

is om te werken.

Voor een jonggehandicapte van 27 jaar of ouder die de reste-

rende verdiencapaciteit waarmaakt en werkt met begeleiding

van een jobcoach én met loondispensatie, kan het loon uit

arbeid worden aangevuld tot 120 procent van het wettelijk

minimumloon.

Als de jonggehandicapte (jonger dan 27 jaar) werkt en daar-

mee tot 20 procent van het wettelijk minimumloon verdient,

vult de Wajong het inkomen aan tot 75 procent van het wet-

telijk minimumloon. Verdient de jonggehandicapte meer dan

20 procent van het wettelijk minimumloon, dan mag hij of zij

de helft van iedere ‘extra’ verdiende euro houden, zodat het

inkomen hoger is dan 75 procent van het minimumloon en

(meer) werken ook loont. Met de aanvulling kan het totale

inkomen oplopen tot 100 procent van het minimumloon.

Het totaal van de inkomensondersteuning en het inkomen

uit arbeid mag niet meer dan 100 procent van het wettelijk

minimumloon zijn.

Het recht op inkomensondersteuning vervalt als de jongge-

handicapte zonder arbeidsondersteuning:

1. vijf jaar heeft gewerkt en daarna meer verdient dan 75 pro-

cent van het wettelijk minimumloon, of

2. gedurende één jaar meer dan 100 procent van het wettelijk

minimumloon verdient.

TSB_03_10.indd Sec1:2TSB_03_10.indd Sec1:2 2/26/2010 6:47:40 PM2/26/2010 6:47:40 PM

Page 35: Sociaal Bestek

3 sociaalbestek 3/20103 sociaalbestek 2/2010

C T U E E L

3 sociaalbestek 3/2010

Arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders

Op 21 januari 2010 heeft Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid het onderzoek naar de eerste resultaten en de uitvoeringsprak-

tijk van de Wet verbetering arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders aan de

Tweede Kamer aangeboden.

Het evaluatie-onderzoek maakt deel uit van de afspraken zoals

gemaakt in het Bestuursakkoord Participatie dat in mei 2007

is afgesloten tussen VNG en SZW. In het Bestuursakkoord

is afgesproken dat zowel SZW als VNG zich sterk maken

voor een vermindering van het aantal mensen dat een beroep

moet doen op de Wwb, het aan het werk helpen van 35.000

niet-uitkeringsgerechtigden, het bestrijden van armoede en

schulden en het stimuleren van ondernemerschap onder

kwetsbare groepen. De evaluatie is uitgevoerd door Research

voor Beleid.

Ontheffing Op 1 januari 2009 is de Wet verbetering ar-

beidsmarktpositie alleenstaande ouders in werking getreden.

Deze wet geeft alleenstaande ouders met kinderen onder de

vijf jaar die een bijstanduitkering ontvangen het recht op een

eenmalige ontheffing van de arbeidsverplichting voor een maxi-

male periode van zes jaar. Alleenstaande ouders die een onthef-

fing aanvragen, zijn verplicht naar school te gaan of andere

re-integratievoorzieningen te aanvaarden. Het doel van deze

wet is om alleenstaande ouders met jonge kinderen een betere

kans te geven op de arbeidsmarkt terwijl er tevens recht wordt

gedaan aan het belang van de zorgtaken van deze ouders.

Scholing Uit gegevens van 2008 blijkt dat er 68.290 al-

leenstaande ouders met kinderen onder de achttien jaar een In 2008 hadden 68.290 alleenstaande ouders met kinderen onder de achttien

jaar een bijstandsuitkering

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd Sec1:3TSB_03_10.indd Sec1:3 2/26/2010 6:47:41 PM2/26/2010 6:47:41 PM

Page 36: Sociaal Bestek

4 sociaalbestek 3/2010

bijstandsuitkering hebben. Van deze groep zijn er 25.160

alleenstaande ouders met een kind jonger dan vijf jaar. Het

gaat om een kwetsbare groep waarvoor het risico van armoe-

de reëel is en de arbeidsmarktpositie veelal ongunstig. Zo’n

68 procent van de alleenstaande ouders met een bijstandsuit-

kering beschikt niet over een startkwalificatie en heeft daar-

mee een achterstand op de arbeidsmarkt.

De focus van de wet ligt op scholing. Het recht op een onthef-

fing van de arbeidsverplichting en de plicht tot het volgen van

scholing zijn door de nieuwe wet onlosmakelijk met elkaar

verbonden. De alleenstaande ouder heeft de mogelijkheid

om zelf een keuze te maken. Enerzijds kunnen zij kiezen om

het verrichten van arbeid te combineren met het verlenen van

zorg voor hun jonge kinderen. Anderzijds kunnen zij kiezen

zich voor te bereiden op de terugkeer naar de arbeidsmarkt

door het verbeteren van hun kwalificaties met behulp van

scholing in combinatie met het verlenen van zorg voor hun

jonge kinderen. Re-integratie Uit de evaluatie blijkt dat het aantal ont-

heffingsaanvragen sinds de invoering van de wet niet is toe-

genomen. Van de alleenstaande ouders met kinderen onder

de vijf jaar met een bijstandsuitkering is 25 procent ontheven

van de arbeidsverplichting (artikel 9 en 9a). Het merendeel

van de geïnterviewde beleidsmedewerkers geeft aan dat er

geen verandering in het re-integratieaanbod is geconstateerd

sinds de invoering van de wet. Voorlichting over de mogelijk-

heid tot ontheffing van de arbeidsverplichting gebeurt in de

meeste gemeenten in het gesprek tussen cliënt en klantma-

nager, wanneer de cliënt aangeeft niet te kunnen werken. On-

geveer een kwart van de gemeenten informeert de doelgroep

ook door middel van nieuwsbrieven en berichten op websites

over het per 1 januari 2009 ingevoerde recht op ontheffing.

Een belangrijk resultaat van de wet lijkt wel dat veel gemeen-

ten nu meer aandacht hebben voor de groep alleenstaande

ouders en voornemens zijn initiatieven te nemen of voorlich-

ting te bieden.

Kamerstukken:

Brief van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werk-Ÿ

gelegenheid d.d. 21 januari 2010 met betrekking tot de

aanbieding van het evaluatierapport naar de Wet verbete-

ring arbeidsmarktpositie alleenstaande ouders.

Het binnenhof van binnenuit

TSB_03_10.indd Sec1:4TSB_03_10.indd Sec1:4 2/26/2010 6:47:42 PM2/26/2010 6:47:42 PM

Page 37: Sociaal Bestek

C T U E E L

5 sociaalbestek 3/2010

AOW krijgt complex karakter

Henk Knol

Minister Donner heeft eind december 2009 de Tweede Kamer de voorontwerpen

van wet voor de verhoogde AOW-leeftijd toegezonden. In deze maatregelen geeft

hij onder meer aan hoe de begrippen duurzame inzetbaarheid en zware beroepen

wordt ingevuld.

Het voorontwerp van wet voor duurzame inzetbaarheid

regelt onder meer via de Arbowet dat werkgevers en werkne-

mers de wettelijke plicht krijgen om te zorgen voor duurzame

inzetbaarheid van werknemers; die moeten op een gezonde

manier kunnen blijven werken tot hun 67ste. Dat kan door

de gezondheid van werknemers goed te volgen, te zorgen voor

goede arbeidsomstandigheden en tijdige om- en bijscholing.

Vooral mensen met een zwaar beroep kunnen zo op tijd ander

werk gaan doen. Het Arbobesluit krijgt een ‘agendabepaling’

die nader uitwerkt waar werkgevers en werknemers precies

aandacht aan moeten besteden.

Zwaar beroep Werknemers die dertig jaar een zwaar

beroep uitoefenen, moeten van hun werkgevers een aanbod

krijgen voor minder belastend werk of begeleiding naar werk

bij een ander bedrijf. Doet de werkgever dat niet, dan moet

hij mogelijk maken dat de werknemer toch op zijn 65ste

kan stoppen door hem financieel te compenseren met

140 procent van het jaarsalaris. Zware beroepen zijn beroepen

die – als je ze langer dan 30 jaar uitvoert - leiden tot (ernstige)

fysieke slijtage die niet meer is terug te draaien. Werkgevers-

en werknemersorganisaties in een sector kunnen beroepen

voordragen om als zwaar beroep te worden aangemerkt. De

uiteindelijke beslissing of een beroep als zwaar beroep wordt

gezien, ligt bij het kabinet (in casu de minister).

Arbeidsverleden Een tweede voorontwerp van wet re-

gelt via de Algemene Ouderdomswet (AOW) dat werkenden

en zelfstandigen die 42 jaar substantieel (1225 uur per jaar)

hebben gewerkt op hun 65ste kunnen stoppen. Zij krijgen

dan wel een lagere AOW-uitkering, die deels wordt gecom-

penseerd door fiscale maatregelen.

Voorwaarde voor het eerder stoppen is wel dat mensen niet

in de situatie komen dat ze een beroep moeten doen op de

bijstand. Voor mensen die lang en veel hebben gewerkt zal

het aanvullend pensioen (naast de AOW) over het algemeen

toereikend zijn.

Overbrugging Het laatste voorontwerp van wet biedt

een vangnet voor mensen bij wie de WW- of arbeidsonge-

schiktheidsuitkering na hun 65ste afloopt en die in de bij-

stand dreigen te komen. Deze speciale overbruggingsuitke-

ring naar de AOW komt op ongeveer AOW-niveau te liggen.

Mensen die hiervan gebruikmaken hoeven dan niet vlak voor

hun pensioen hun opgebouwde vermogen aan te spreken,

wanneer ze in de bijstand komen.

TSB_03_10.indd Sec1:5TSB_03_10.indd Sec1:5 2/26/2010 6:47:43 PM2/26/2010 6:47:43 PM

Page 38: Sociaal Bestek

6 sociaalbestek 3/2010

Kritiek Op de wetsvoorstellen is al de nodige kritiek ge-

leverd. Zowel de werkgeversorganisaties als de vakbonden

zijn tegen de voorstellen. Werkgevers zijn van mening dat er

op hen een te zware wissel wordt getrokken en stellen dat zij

niet in staat zijn om aan de voorschriften (met name het aan-

bieden van passend werk) te voldoen. Vakbonden vinden het

onder meer onterecht dat alleen fysieke beperkingen een rol

spelen bij de beoordeling of iets een zwaar beroep is.

Voor een deel is de kritiek wel begrijpelijk, maar met name de

werkgevers hadden dat in een eerder stadium moeten beden-

ken. Zij zijn het toch voornamelijk geweest die mogelijke

alternatieven voor een verhoging van de AOW-leeftijd hebben

geblokkeerd en dan moet je niet zeuren als de

uitkomst daarvan je minder welgevallig is.

Aan de andere kant ontstaat er natuurlijk wel

een haast onmogelijke discussie over wat nu

wel of niet een zwaar beroep is en waarbij een

schijnbare willekeur haast niet te vermijden is.

De vraag rijst ook of het aanwijzen van een

zwaar beroep eigenlijk wel noodzakelijk is,

nu ook het begrip ‘duurzame inzetbaarheid’

gaat gelden. Zwaar beroep of niet: de werkge-

ver krijgt de verplichting om er voor te zorgen

dat een werknemer tot zijn 67ste kan werken.

Kan dat niet in het eigen (zware) beroep, dan

maar elders. In feite is dat dezelfde verplichting

die geldt in het kader van de WIA, dus in die

zin worden de werkgevers niet met iets nieuws

geconfronteerd. Het zal, gezien de leeftijd die

een rol speelt, wel moeizamer zijn. Maar ook dat

hebben de werkgevers min of meer aan zichzelf

te verwijten door oudere werknemers niet aan

te nemen en zo hun kansen op de arbeidsmarkt

beperkt te houden.

Legitiem De AOW is tot nu toe een redelijk

eenvoudige wet, juist omdat zij voor elke verze-

kerde dezelfde rechten geeft. Die aantrekkelijke

eenvoud dreigt te gaan verdwijnen door de zeer

complexe aanvullende maatregelen. Als je vast-

stelt dat door een toename van de gezondheid

en welvaart mensen langer leven en dus ook langer kunnen

werken, valt niet in te zien waarom voor bepaalde gevallen

dan ingewikkelde regelingen moeten worden getroffen om

eerder op te houden. Dat het kabinet de arbeidsparticipatie

van ouderen wil bevorderen en dan maatregelen treft die dat

ook fysiek mogelijk moeten maken, is volstrekt legitiem. Ze-

ker als werkgevers er in het algemeen blijk van hebben gege-

ven oudere werknemers minder kansen op de arbeidsmarkt

te bieden. Ook hier heeft dan te gelden, dat wie werken kan,

ook werken moet. Net zoals dat bij de andere uitkeringen

het geval is. Voor wie dat, gezien zijn of haar beperkingen

niet mogelijk is, bestaan al andere regelingen en is het dus

niet logisch om dat in de AOW op een andere manier te

regelen.

Henk Knol is directeur van Partnerconsult Adviesgroep

Werknemers die dertig jaar een zwaar beroep uitoefenen, moeten een aanbod

krijgen voor minder belastend werk of begeleiding naar werk bij een ander

bedrijf

Foto

: st

ock

TSB_03_10.indd Sec1:6TSB_03_10.indd Sec1:6 2/26/2010 6:47:43 PM2/26/2010 6:47:43 PM

Page 39: Sociaal Bestek

7 sociaalbestek 3/2010

KORTE BERICHTEN

C T U E E L

7 sociaalbestek 3/2010

EISEN LOONADMINISTRATIE WERKGEVERS VERANDEREN VOORLOPIG NIET

De uniformering van de loonaangiftes door werkgevers is

niet per 1 januari 2011 ingegaan. Daardoor veranderen de

eisen aan werkgevers over de manier waarop zij loonaangifte

doen voorlopig niet. Dit schrijft minister Donner van Sociale

Zaken en Werkgelegenheid mede namens staatssecretaris De

Jager van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.

De bewindslieden willen tegemoetkomen aan de bezwaren die

de afgelopen tijd zijn geuit door softwareleveranciers, werk-

geversorganisaties en Actal, Advies college toetsing admini-

stratieve lasten.

Er zijn sinds 2007 aanzienlijke verbeteringen doorgevoerd in

het systeem van loonaangifte. Het kabinet legde de prioriteit

bij het terugdringen van het aantal benodigde correcties en

bestaande fouten in de loonaangifte. Inzet is om de polsad-

ministratie tot een basisregistratie te maken van arbeids- en

uitkeringsgegevens. Hiervoor is de eenduidige loonaangifte

een noodzakelijke voorwaarde.

WERKOMSTANDIGHEDEN BEVEILIGERS

De zorg voor de veiligheid en gezondheid van beveiligers moet

verbeterd worden. Bij controles van de Arbeidsinspectie bij

ruim 300 beveiligingsbedrijven bleken in 2008 en 2009 werk-

nemers nog vaak te lange werkdagen te maken. Inmiddels zijn

bij de meeste van de 300 bedrijven de werkomstandigheden

op orde, maar de branche heeft maatregelen aangekondigd

voor de hele sector.

Bij zestig procent van de gecontroleerde bedrijven was iets

mis. De meeste overtredingen hadden te maken met werk-

en rusttijden. Kleine bedrijven bleken de regels vaak niet te

kennen. Het kwam voor dat beveiligers meer dan 14 uur per

dienst werkten, 12 dagen achter elkaar in touw waren of veel

te lange werkweken maakten. Ook agressie en geweld bleken

een probleem in de beveiligingsbranche. Positief is dat het

lichamelijke geweld, zoals slaan en schoppen, ten opzichte

van controles in 2003 flink was verminderd. Maar jennen,

schelden en beledigen kwam nog net zo veel voor: een op de

vijf beveiligers maakte dit maandelijks mee. Intimidatie en

bedreiging waren zelfs toegenomen.

Vooral beveiligers van voetbalwedstrijden, popconcerten en

andere evenementen hadden last van agressief gedrag. Een

kwart van de beveiligers had geen training of voorlichting

gekregen over hoe om te gaan met agressie en geweld. Ook

schortte het regelmatig aan de opvang na incidenten.

Inmiddels zijn bij de bezochte bedrijven de werkomstandig-

heden op orde, zo bleek bij hercontroles. Met het oog op de

overige van de ruim 1400 beveiligingsbedrijven heeft de bran-

che-organisatie maatregelen aangekondigd. De Vereniging

Particuliere Beveiligingsorganisaties (VPB) heeft toegezegd

dat de opleidingen voor beveiligers meer aandacht besteden

aan het omgaan met agressie en geweld.

Beveiligers van voetbalwedstrijden hebben vaak last van agressief gedrag

Foto

: H

K-st

ock

TSB_03_10.indd Sec1:7TSB_03_10.indd Sec1:7 2/26/2010 6:47:44 PM2/26/2010 6:47:44 PM

Page 40: Sociaal Bestek

KORTE BERICHTEN

8 sociaalbestek 3/2010

RESULTATEN BESTUURSAKKOORD PARTICIPATIE

Gemeenten hebben door een akkoord in 2007 met het minis-

terie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2008 een

aanzienlijke prestatie geleverd in het beperken van het aan-

tal mensen dat een bijstandsuitkering krijgt. Tot eind 2008

zitten er 9.000 mensen minder in de bijstand dan op basis

van conjuncturele ontwikkelingen verwacht mocht worden.

In het akkoord is afgesproken dat gemeenten zich inspan-

nen om (tot eind 2011) 30.000 minder bijstanduitkeringen

te zullen verstrekken om hen aan het werk te helpen. Verder

zijn zo’n 3.600 mensen vanuit een bijstandsuitkering in 2007

en 2008 een eigen bedrijf begonnen. Dit blijkt uit de eerste

evaluatie van het Bestuursakkoord Participatie tussen Rijk en

gemeenten.

Ook in de armoedebestrijding is behoorlijke vooruitgang

geboekt: meer mensen maken gebruik van de langdurigheids-

toeslag (87 procent in plaats van 80 procent) en van bijzon-

dere bijstand (41 procent in plaats van 38 procent). Er zijn tal

van initiatieven gestart om armoede te bestrijden en schulden

terug te dringen, waaronder regelingen speciaal gericht op

kinderen van minima.

Gemeenten hebben naast bijstandsgerechtigden in 2008

ook veel gedaan voor mensen die niet werkten of een uit-

kering hadden (niet-uitkeringsgerechtigden). Van hen zijn

er 15.000 aan een baan of een andere vorm van participatie

geholpen.

In 2008 waren er gemiddeld 267.000 mensen met een bij-

standsuitkering. In 2007 waren er gemiddeld 289.000 mensen

met een bijstandsuitkering. Door de economische crisis heeft

er een toename van het aantal bijstandsuitkeringen in 2009

plaatsgevonden.

WERKLOOSHEID KOMT BOVEN DE 5 PROCENT

In de periode oktober-december 2009 waren gemiddeld 410

duizend personen werkloos. Dit komt overeen met 5,3 pro-

cent van de beroepsbevolking. Een jaar eerder was dit nog

3,7 procent. De laatste maanden is er vooral een sterke groei

van de werkloosheid bij 45-plussers. Dit blijkt uit de nieuwste

cijfers van het CBS.

De voor het seizoen gecorrigeerde werkloosheid kwam in de

periode oktober-december 2009 uit op 425.000 personen,

11.000 meer dan de vorige driemaandsperiode. Vanwege het

steekproefkarakter van de cijfers is het overigens beter om

de ontwikkeling over een wat langere periode te bekijken. In

het afgelopen halfjaar steeg de werkloosheid met gemiddeld

ongeveer 9.000 per maand.

In de periode oktober-december 2009 was het aantal werk-

lozen 125.000 hoger dan dezelfde periode een jaar eerder.

De laatste maanden neemt vooral de werkloosheid onder

45-plussers toe. Inmiddels zijn er 141.000 45-plussers werk-

loos. Dit zijn er 42.000 meer dan een jaar geleden.

Het aantal niet-werkende werkzoekenden (nww) bij UWV

WERKbedrijf nam in december 2009 vergeleken met een jaar

eerder toe met 91.000 tot 508.000. Dit is een stijging van 22

procent. In Noord-Brabant nam het aantal werkzoekenden

met 34 procent het sterkst toe en in Groningen en Limburg

met 13 procent het minst. Werkzoekenden met een beroep

op middelbaar of hoger niveau hadden het meeste last van de

stijging. Hun aantal nam in een jaar met 40 procent toe.

Eind december 2009 bedroeg het aantal lopende

WW-uitkeringen 309.000, dat is 139.000 meer dan een

jaar eerder. Een deel van de toename is toe te schrijven aan

deeltijd-WW. In december kwamen er ruim 45.000 nieuwe

WW-uitkeringen bij en werden er meer dan 32.000 beëin-

digd. Het aantal uitkeringen dat werd beëindigd vanwege het

bereiken van de maximale uitkeringsduur is vergeleken met

december 2008 meer dan verdubbeld.

TSB_03_10.indd Sec1:8TSB_03_10.indd Sec1:8 2/26/2010 6:47:45 PM2/26/2010 6:47:45 PM

Page 41: Sociaal Bestek

KORTE BERICHTEN

C T U E E L

9 sociaalbestek 3/2010

MET SPORTEN MINDER KANS OP PSYCHISCHE STOORNIS

Mensen die sporten hebben vijftig procent minder kans om

een psychische stoornis te ontwikkelen dan mensen die niet

sporten. Dit blijkt uit gegevens van de Netherlands Mental

Health Survey and Incidence Study (NEMESIS), een repre-

sentatief onderzoek onder volwassenen van 18 tot 64 jaar. De

studie is uitgevoerd door het Trimbos-instituut in opdracht

van het ministerie van VWS.

Mensen die sporten hebben minder vaak psychische stoor-

nissen, zoals depressies, fobieën, andere angststoornissen en

alcoholverslaving, dan mensen die niet sporten. Ook ontwik-

kelen mensen die sporten minder vaak voor het eerst in hun

leven een depressie, fobie, andere angststoornis of drugsver-

slaving. Zo hebben mensen die bijvoorbeeld een tot drie uur

per week sporten, vijftig procent minder kans om over een

periode van drie jaar een psychische stoornis te ontwikkelen

dan mensen die geen actieve sport beoefenen.

SOCIALE DIENST DRECHTSTEDEN DRAAGT DOSSIERS OVER AAN SIOD

Staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werk-

gelegenheid en de Dordtse wethouder Spigt, namens de

Sociale Dienst Drechtsteden, hebben een overeenkomst gete-

kend waarbij de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst

(SIOD) de strafrechtelijke opsporing van fraude voor de

betreffende gemeenten zal uitvoeren. Klijnsma zei tijdens

de ondertekening dat de uitbesteding van de opsporing van

fraude aan de SIOD voordelen oplevert voor de gemeente en

voor de burger. Voor de inwoners van gemeenten neemt de

transparantie toe, omdat er een heldere scheiding is tussen

controle en opsporing. Klijnsma benadrukt dat gemeenten

zelf volledig verantwoordelijk blijven voor het gehele proces

van uitkeringsverstrekking tot opsporing. Gemeenten zijn

en blijven verantwoordelijk voor hun eigen handhavingsbe-

leid. ‘Dat ligt vast in de wet en dat veranderen we niet’, aldus

Klijnsma. Maar zodra een strafrechtelijke aanpak is vereist,

dan draagt de Sociale Dienst Drechtsteden onderzoek over

aan de SIOD. Zo krijgen gemeenten meer handen vrij voor

bijvoorbeeld preventie en het voorkomen van fraude door

goede voorlichting.

Klijnsma biedt ook andere gemeenten de mogelijkheid

gebruik te maken van de SIOD-expertise.

De intergemeentelijke Sociale Dienst Drechtsteden omvat de

gemeenten Alblasserdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Dordrecht,

Papendrecht, Sliedrecht en Zwijndrecht en telt een verzor-

gingsgebied van in totaliteit zo’n 250.000 inwoners. De SDD

is daarmee in omvang de vijfde sociale dienst van Nederland.

Bijzonder is dat de zes deelnemende gemeenten hebben geko-

zen voor een gemeenschappelijk beleid op het gebied van

sociale zaken.

Mensen die sporten hebben minder kans op psychische stoornissen dan

mensen die niet sporten

Foto

: H

erm

an K

ep

py

TSB_03_10.indd Sec1:9TSB_03_10.indd Sec1:9 2/26/2010 6:47:45 PM2/26/2010 6:47:45 PM

Page 42: Sociaal Bestek

KORTE BERICHTEN

10 sociaalbestek 3/201010 sociaalbestek 3/2010

MAATSCHAPPELIJKE STAGE VANAF 2011 VERPLICHT

Alle leerlingen die vanaf schooljaar 2011/2012 instromen

in het voortgezet onderwijs moeten tijdens hun schoolpe-

riode een maatschappelijke stage lopen. De ministerraad

heeft op voorstel van staatssecretaris Van Bijsterveldt van

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens minister

Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inge-

stemd met het wetsvoorstel maatschappelijke stage. Doel

van de maatschappelijke stage is dat alle jongeren tijdens

hun middelbare schooltijd kennismaken met en een onbe-

taalde bijdrage leveren aan de samenleving. Ze doen dit door

vrijwilligerswerk te verrichten bijvoorbeeld bij een buurtor-

ganisatie in de wijk, bij een sport- of cultuurorganisatie of

bij een welzijnsinstelling. Het aantal verplichte uren varieert

en is afhankelijk van aantal leerjaren. In de praktijk betekent

dit dat leerlingen in vmbo en praktijkonderwijs minimaal

48 uur stage lopen, in havo en vwo respectievelijk 60 en 72

uur. Het totaal aantal uren mag over verschillende schoolja-

ren worden verdeeld.

Al een aantal jaren geven burgers aan dat de manier waarop

mensen met elkaar omgaan een belangrijk maatschappelijk

issue is. Er is nadrukkelijk behoefte aan meer sociale samen-

hang. Goed onderwijs bereidt leerlingen voor op hun rol

in en bijdrage aan de samenleving. Het

onderwijs is om die reden bij uitstek een

passend en effectief middel om sociale

samenhang te bevorderen. De maatschap-

pelijke stage wordt sinds 2007 fasegewijs

ingevoerd. Inmiddels is het percentage

scholen dat aan maatschappelijke stages

doet toegenomen tot bijna 99 procent.

LICHTE DALING ZORGTOESLAG

De zorgtoeslag gaat vanaf 2011 jaarlijks met enkele euro’s

omlaag. Het kabinet heeft dit besloten om de oplopende kos-

ten te beperken. Huishoudens rond het minimum krijgen 3

euro per jaar minder dan aanvankelijk was begroot; huishou-

dens met een modaal inkomen krijgen ongeveer 7 euro per

jaar minder.

De Zorgtoeslag is een tegemoetkoming in de premie voor

een zorgverzekering. Met de nieuwe maatregel, die over 30

jaar wordt uitgesmeerd, wil het kabinet de toekomstige

stijging van de uitgaven voor de zorgtoeslag tegengaan. Het

gaat om 1,8 miljard euro.

De laagste inkomens worden zoveel mogelijk ontzien. De

maatregel houdt in de dat huishoudens ook in de toekomst

gecompenseerd worden voor een stijging van de nominale

premie, alleen niet meer voor honderd procent. Verder wordt

met de geleidelijke invoering van de maatregel voorkomen

dat het aantal huishoudens dat in aanmerking komt voor de

zorgtoeslag sterk stijgt.

SZ-Actueel biedt actuele

informatie over de stand van

zaken, de toekomst, de samen-

werking, het veranderingsproces,

de wetgeving en de samenhang

in het stelsel van sociale zeker-

heid en arbeidsvoorziening door

middel van bondige, zakelijke

berichten, interviews en vaste

rubrieken.

REDACTIE

H.K. Knol, Drs. M.M. Geers

EINDREDACTIE

Herman Keppy

Hedwig Neggers

e-mail: Hedwig.Neggers@

reedbusiness.nl

EEN UITGAVE VAN

Reed Business bv

Postbus 152 1000 AD AmsterdamTelefoon : 020-5159222

UITGEVER

E-mail:

[email protected]

Een uitgave van Reed Business

N I E U W S B R I E F S O C I A L E Z E K E R H E I D E N A R B E I D

C T U E E L

TSB_03_10.indd Sec1:10TSB_03_10.indd Sec1:10 2/26/2010 6:47:46 PM2/26/2010 6:47:46 PM

Page 43: Sociaal Bestek

11 sociaalbestek 3/2010

• Met nieuws uit de sectoren • interviews en achtergronden • verhalen van de werkvloer • weblogs en opinies

Bezoek het vernieuwde zorgwelzijn.nl

ACTUEEL THEMA BELEID WERKVLOER MENINGEN SERVICE

www.zorgwelzijn.nl: hét platform voor sociale professionals

De website www.zorgwelzijn.nl heeft sinds kort een geheel nieuwe look en feel. De site geeft een overzichtelijk beeld van het actuele nieuws uit de zorg- en welzijnssector. Zorg + Wel-zijn groeit op het web uit tot hét platform voor sociale profes-sionals. Of u nu geïnteresseerd bent in artikelen over jeugdzorg, ou-derenzorg, gehandicaptenzorg, thuiszorg, welzijnswerk, integratiebeleid of opvang - de gebruiksvriendelijke tabs wij-

zen u de weg. Naast het nieuws uit de sectoren biedt de site interviews, achtergronden, beleidsnieuws en verhalen van de werkvloer. Bovendien kunt u reageren op artikelen, van u laten horen in rubrieken als Uit het veld, meningen publiceren op de opinie-pagina of zelf gaan webloggen over eigen praktijk. Ga eens kijken op de nieuwe website en laat van u horen via [email protected]

Lees ook het gerestylde Zorg + Welzijn Magazine!

TSB_03_10.indd Sec1:11TSB_03_10.indd Sec1:11 2/26/2010 6:47:48 PM2/26/2010 6:47:48 PM

Page 44: Sociaal Bestek

Sociaal Info Editie 1, 2010 nu verkrijgbaar! Het standaardwerk voor de sociale sector

Sociaal Info bevat de voornaamste ‘comptabele’ gegevens

(bedragen, forfaits, percentages, premies, regelingen en

voorschriften) die regelmatig nodig zijn bij de dagelijkse

praktijk van de deskundige op het gebied van onder

andere sociale zekerheid, maatschappelijke dienstverlening,

gezondheid, belastingen, studiefi nanciering, huursubsidie en

arbeidsmarktmaatregelen.

Met ingang van 1 januari 2010 is een groot aantal bedragen

in de sociale zekerheid gewijzigd. In deze nieuwste editie

van Sociaal Info treft u de geactualiseerde bedragen aan.

U bestelt een abonnement (tot wederopzegging) van het

boek ‘Sociaal Info’ al voor € 36,- (incl. BTW) of een los

exemplaar voor € 40,- (incl. BTW).

De opzet van Sociaal Info is als volgt:

• het wettelijke minimumloon;

• sociale voorzieningen (o.a. WWB, Bbz, IOAW, WWIK);

• sociale verzekeringen (o.a. WW, WAO, AOW);

• overige verstrekkingen (o.a. AWBZ, Wmo, ZVW);

• (eigen) bijdragen en alimentatie;

• arbeidsmarktmaatregelen (o.a. REA, WSW);

• premieheffi ngen en belastingen.

TSB_03_10.indd Sec1:12TSB_03_10.indd Sec1:12 2/26/2010 6:47:48 PM2/26/2010 6:47:48 PM