RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE …...cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar...
Transcript of RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE …...cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar...
RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE
BEHANDELING VAN OUDERE HONDEN
MET EEN LETSEL VAN DE MEDIALE
PROCESSUS CORONOIDEUS
Aantal woorden: <19.982>
Veerhilde Hertog Studentennummer: 01508734
Promotor: Prof. dr. Bernadette Van Ryssen
Promotor: Dr. Evelien de Bakker
Onderdeel van de Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde
Academiejaar: 2017 – 2018
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de
juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze
masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.
Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of
verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de
masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de
masterproef.
Voorwoord
Deze masterproef had ik nooit kunnen schrijven zonder de hulp van vele mensen, die ik hierbij graag
wil bedanken. Ten eerste wil ik graag mijn beide promotoren, prof. dr. Bernadette Van Ryssen en dr.
Evelien de Bakker, bedanken om mij dit onderwerp te bieden. Ondanks hun drukke schema vonden zij
altijd de tijd voor ondersteuning tijdens het schrijven, het beantwoorden van mijn vragen, het
aanbrengen van ideeën en het nalezen van de tekst. Het was een heel fijne samenwerking en ik heb
dankzij hen enorm veel geleerd tijdens het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van deze
masterproef.
Ook alle eigenaren die hebben meegewerkt aan mijn onderzoek door het invullen van de vragenlijsten
en het maken van video’s wil ik hartelijk bedanken. Zonder hen was het niet mogelijk geweest dit
onderzoek uit te voeren.
Daarnaast wil ik graag Elanco bedanken om mij de LOAD-vragenlijst op te sturen in verschillende talen
zodat ik deze kon gebruiken. Ook Veerle, Aurore en Nicolas hebben mij zeer goed geholpen door mijn
aanvullende vragen en mails voor de eigenaars te vertalen. Zonder hen had ik een deel van de
eigenaars niet kunnen bereiken.
Mijn vrienden wil ik bedanken voor alle leuke momenten samen zodat we de stress steeds even
konden vergeten tijdens dit drukke jaar. In het bijzonder mijn huisgenootjes, Laura en Laura, voor de
drie leuke jaren in ons huis en om mijn masterproef na te lezen en te verbeteren. Mijn vriend Joël wil
ik bedanken om altijd voor mij klaar te staan, advies te geven en mij te helpen bij de statistiek.
Als laatste wil ik dan graag nog mijn ouders bedanken, die mij altijd gesteund hebben tijdens deze
studie.
Inhoudsopgave
Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................ 5
Samenvatting .......................................................................................................................................................... 6
1 Literatuurstudie .............................................................................................................................................. 7
1.1 Anatomie en ontwikkeling van het ellebooggewricht ........................................................................... 7
1.2 Definitie van elleboogdysplasie ........................................................................................................... 10
1.3 Etiologie en pathogenese van MCD ..................................................................................................... 11
1.4 Prevalentie van MCD ........................................................................................................................... 14
1.5 Symptomen van MCD .......................................................................................................................... 15
1.6 Diagnose van MCD ............................................................................................................................... 16
1.6.1 Klinisch onderzoek .......................................................................................................................... 16
1.6.2 RX .................................................................................................................................................... 16
1.6.3 Computer tomografie (CT) .............................................................................................................. 21
1.6.4 Magnetic resonance imaging (MRI) ................................................................................................ 22
1.6.5 Artroscopie ...................................................................................................................................... 22
1.6.6 Scintigrafie ....................................................................................................................................... 26
1.6.7 Echografie ........................................................................................................................................ 26
1.7 Behandeling van MCD ......................................................................................................................... 27
1.7.1 Conservatieve behandeling van MCD ............................................................................................. 27
1.7.2 Chirurgische behandeling van MCD ................................................................................................ 28
1.8 Prognose van MCD .............................................................................................................................. 32
2 Probleemstelling en doelstelling ................................................................................................................... 33
3 Materiaal en methoden ................................................................................................................................ 34
3.1 Selectie van patiënten ......................................................................................................................... 34
3.2 Evaluatie van patiënten ....................................................................................................................... 34
3.3 Verzamelen van de resultaten ............................................................................................................. 36
3.4 Interpretatie van de resultaten ........................................................................................................... 36
4 Resultaten ..................................................................................................................................................... 38
4.1 Selectie van patiënten ......................................................................................................................... 38
4.2 Evaluatie van patiënten ....................................................................................................................... 40
4.3 Statistische analyse van de resultaten ................................................................................................ 46
5 Discussie ........................................................................................................................................................ 50
6 Conclusie ....................................................................................................................................................... 55
Referentielijst ........................................................................................................................................................ 56
Bijlagen .................................................................................................................................................................. 61
Bijlage I: Vragenlijst (Nederlandse versie) ......................................................................................................... 61
Bijlage II: Mail voor eigenaars (Nederlandse versie) ......................................................................................... 66
Bijlage III: Code statistische analyse .................................................................................................................. 67
5
Lijst van afkortingen
Lijst van afkortingen 99mTc-MDP 99mTechnetium Methylene DiPhosphonate
CT Computer Tomografie
IEWG International Elbow Working Group
LPA Losse Processus Anconeus
LOAD Liverpool OsteoArthritis in Dogs
LPC Losse Processus Coronoideus / Letsel van de mediale Processus Coronoideus
MCD Medial Coronoid Disease
MCE Medial Compartment Erosion
MMP’s Matrix MetalloProteïnases
MRI Magnetic Resonance Imaging
NSAID’s Niet-Steroïdale Anti-Inflammatoire Geneesmiddelen/Drugs
OCD Osteochrondrosis Dissecans
6
Samenvatting
Medial coronoid disease (MCD) is de meest voorkomende aandoening binnen het
elleboogdysplasiecomplex. MCD omvat fragmentatie, fissuren, chondromalacie en erosies ter hoogte
van de processus coronoideus medialis van de ulna. Het is een ontwikkelingsstoornis welke
voornamelijk gezien wordt bij jongere honden, maar ook regelmatig bij oudere honden. Bij deze
oudere honden kan zowel sprake zijn van een chronische aandoening als van een recent letsel. MCD
kan zowel conservatief als chirurgisch behandeld worden. Chirurgische behandeling gebeurt bij
voorkeur artroscopisch en wanneer er nog geen ernstige osteoartrose is opgetreden in het
ellebooggewricht. Bij jonge honden is bewezen dat chirurgische behandeling in een vroeg stadium de
beste uitkomst geeft. Over de uitkomsten van de artroscopische behandeling bij oudere honden is
echter nog niet veel bekend. Door middel van dit onderzoek werd getracht een uitspraak te doen over
de prognose van artroscopische behandeling van MCD bij honden van 6 jaar en ouder.
Alle honden die in de periode 2010-2015 artroscopisch behandeld werden voor MCD op de faculteit
Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en op het moment van behandeling minimaal 6 jaar waren,
werden opgezocht. Enerzijds werd de informatie over deze honden retrospectief beoordeeld en
anderzijds werden de eigenaars gecontacteerd met de vraag om een gestandaardiseerde vragenlijst in
te vullen. Hierdoor werd informatie bekomen over zowel de preoperatieve als de huidige klinische
toestand van de honden. Hieruit bleek dat een groot deel van de behandelde honden (87%) op dit
moment mankheid vertoont. Echter gaf 93% van de ondervraagde eigenaars aan tevreden te zijn met
het resultaat van de behandeling. Er moet dan ook steeds bedacht worden dat in deze studie gekeken
wordt naar een zogezegd ‘eindresultaat’ van de behandeling na enkele jaren. Ook moet er rekening
mee gehouden worden dat veel van deze honden een lange periode mankvrij geweest zijn en
bijvoorbeeld pas na enkele jaren opnieuw mankheid begonnen te vertonen, wat dan ook door
verschillende eigenaars werd aangegeven. Een uitgebreider onderzoek naar MCD, met een uitgebreide
opvolging en een grotere groep honden, zou echter zeer interessant zijn om meer resultaten te
bekomen en hieruit een meer betrouwbare en gedetailleerdere conclusie te kunnen trekken.
Sleutelwoorden: medial coronoid disease – elleboogdysplasie – oudere honden – artroscopie –
prognose – LOAD-score
7
1 Literatuurstudie
1.1 Anatomie en ontwikkeling van het ellebooggewricht
1.1.1 Anatomie - beenderige structuren
Het ellebooggewricht
(articulatio cubiti) is
een scharniergewricht
dat gevormd wordt
door drie beenderen,
namelijk het distale
deel van de humerus
(condylus humeri) en
het proximale deel van
de radius (fovea capitis
radii) en de ulna
(incisura trochlearis
ulnae) (figuur 1). De
beweging van het
ellebooggewricht is
beperkt tot flexie en
extensie in het
sagittale vlak, waarbij
de maximale extensie
bij de hond tussen de
100 en 140° bedraagt
afhankelijk van het ras en de elleboog in flexie gebracht kan worden tot ongeveer 20° (Robins en Innes,
2006). Daarnaast is een lichte pronatie en supinatie mogelijk doordat de radius en ulna met elkaar
articuleren. Het ellebooggewricht (articulatio cubiti) is een samengesteld gewricht en bestaat uit het
humeroulnaire gewricht (articulatio humeroulnaris) en het humeroradiale gewricht (articulatio
humeroradialis). De radius en de ulna vormen daarnaast onderling nog de articulatio radioulnaris
proximalis en de articulatio radioulnaris distalis (Liebich et al., 2007).
De condylus humeri is verdeeld in een trochlea humeri en een capitulum humeri. De trochlea humeri
bevindt zich mediaal, articuleert met de ulna en vormt hiermee de articulatio humeroulnaris. Het
capitulum humeri bevindt zich lateraal, articuleert met de radius en vormt hiermee de articulatio
humeroradialis. Beiderzijds van de condylus humeri bevindt zich een epicondyl: caudolateraal bevindt
zich de epidcondylus lateralis en caudomediaal de epicondylus medialis. Op deze epicondylen hechten
de ligamenta collateralia van het ellebooggewricht en verschillende spieren vast. De epicondylen van
de humerus worden gescheiden door de fossa olecrani welke in contact staat met een deel van het
olecranon. Craniaal op de condylus humeri bevindt zich de fossa radialis. Deze fossae staan in contact
via het foramen supratrochleare (Liebich et al., 2007).
De fovea capitis radii is een onderdeel van het caput radii, wat het proximale deel van de radius vormt.
Lateraal en mediaal hiervan bevindt zich een eminentia waarop de ligamenta collateralia van het
ellebooggewricht vasthechten. Dorsomediaal op het caput radii bevindt zich de tuberositas radii;
hierop hecht de pees van de musculus biceps vast. Caudaal op het proximale aspect van de radius
bevindt zich de circumferentia articularis. Deze articuleert met de ulna waardoor een supinatie
mogelijk is van 45° (Liebich et al., 2007).
Figuur 1a Figuur 1b
Figuur 1: Lateraal (1a) en craniaal (1b) aanzicht van het distale deel van de
humerus en het proximale deel van de radius en ulna (naar: Trostel et al., 2003)
8
Het olecranon en de tuber olecrani vormen het meest proximale deel van de ulna. Aan de basis hiervan
ligt de incisura trochlearis, welke de humeruscondyl omgeeft en hierdoor caudale verplaatsing van de
humerus voorkomt. Proximaal van de incisura trochlearis bevindt zich de processus anconeus. Bij
extensie van de elleboog bevindt deze zich in de foramen supratrochleare van de humerus, wat zorgt
voor extra stabiliteit van het gewricht. Caudaal van de incisura trochlearis bevinden zich de processus
coronoideus lateralis en processus coronoideus medialis. De processus coronoideus medialis is groter
en meer naar distaal gelegen dan de processus coronoideus lateralis. Door de grootte en positie van
de processus coronoideus medialis is deze kwetsbaarder voor beschadigingen dan de processus
coronoideus lateralis. De processi coronoidei worden van elkaar gescheiden door de incisura radialis
ulnae welke articuleert met de circumferentia articularis van de radius (Robins en Innes, 2006; Liebich
et al., 2007).
1.1.2 Anatomie - ligamenten van het ellebooggewricht
Een gemeenschappelijk gewrichtskapsel (capsula articularis) omgeeft de articulatio humeroulnaris,
articulatio humeroradialis en de articulatio radioulnaris proximalis. Lateraal en mediaal van het
ellebooggewricht bevinden zich sterke ligamenta collateralia (figuur 2). Het ligamentum collaterale
cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar distaal, waar het zich splitst in een sterker
craniaal deel dat een insertie heeft op de radius en een zwakker caudaal deel dat een insertie heeft op
de ulna. Het ligamentum collaterale cubiti mediale loopt van de epicondylus medialis van de humerus
naar distaal, waar het zich splitst in een zwakker craniaal deel met insertie op de radius en een sterker
caudaal deel met insertie op de ulna. Het ligamentum olecrani loopt van de epicondylus medialis van
de humerus naar de processus anconeus van de ulna (Robins en Innes, 2006; Liebich et al., 2007).
De articulatio radioulnaris proximalis wordt ook omgeven door enkele ligamenten. Het ligamentum
annulare radii bevindt zich onder de ligamenta collateralia van het ellebooggewricht, loopt rondom
het craniale aspect van de radius en hecht vast op de incisura radialis ulnae. Het membrana interossea
antebrachii is een weke delen membraan dat de radius met de ulna verbindt. Het wordt lateraal
versterkt door het ligamentum interosseum antebrachii, dat het proximale deel van de ruimte tussen
de radius en ulna bedekt (Liebich et al., 2007).
Figuur 2: Lateraal (a) en mediaal (b) aanzicht van het ellebooggewricht van de hond in flexie (uit: Constantinescu
en Constantinescu, 2009)
A B
9
1.1.3 Ontwikkeling van het ellebooggewricht
Beenderen worden gevormd vanuit mesenchymale cellen, waarbij twee manieren van ossificatie
bestaan: intramembraneuze of desmale ossificatie en endochondrale ossificatie. De beenderen van de
ledematen, en dus de beenderen die onderdeel zijn van het ellebooggewricht, worden gevormd via
endochondrale ossificatie (figuur 3). Hierbij vormen de mesenchymale cellen eerst kraakbeen en
worden de chondrocyten later omgezet waarbij er beenderweefsel gevormd wordt (Sinowatz, 2010).
De ledematen worden eerst gevormd als één kraakbenige structuur. Door apoptose worden er
gewrichtsruimtes gevormd en ontstaan de afzonderlijke beenderen. De ossificatie van de beenderen
begint vanuit ossificatiecentra, waarbij de chondrocyten eerst hypertrofisch worden, waarna deze zich
omvormen tot beenderweefsel (Guthrie et al., 1992). De ossificatie start mid-diafysair, waar zich het
primaire ossificatiecentrum bevindt. Vervolgens ontwikkelen zich in beide epifysen secundaire
ossificatiecentra, van waaruit verbening van het volledige bot plaatsvindt. Aan het uiteinde van de
lange beenderen blijft gewrichtskraakbeen bestaan, wat niet omgevormd wordt tot beenderweefsel.
In het epifyseale kraakbeen blijven tot de puberteit chondrocyten prolifereren waardoor het bot groeit
in de lengte, waarna dit proces stopt onder hormonale invloed (Robins en Innes, 2006; Sinowatz,
2010).
Bij de geboorte van pups zijn de condylus humeri, de processus coronoideus medialis en het olecranon
nog volledig kraakbenig. Secundaire ossificatiecentra vormen zich de eerste weken achtereenvolgens
in de condylus humeri, de epicondylus humeri medialis, het olecranon, het caput radii en de processus
anconeus. De processus coronoideus medialis heeft geen eigen ossificatiecentrum (Guthrie et al.,
1992). De verbening van de processus coronoideus medialis start rond de leeftijd van één week
(Guthrie et al., 1992) en is volledig voltooid op een leeftijd van 16-24 weken, waarbij de verbening
vroeger voltooid zal zijn bij kleinere hondenrassen dan bij grotere hondenrassen (Breit et al., 2004;
Cook en Cook, 2009; Lau, 2013).
Figuur 3: Endochondrale ossificatie – de beenderen worden eerst volledig kraakbenig gevormd, waarna er
omzetting tot beenweefsel plaatsvindt vanuit de primaire en later secundaire ossificatiecentra; ter hoogte van de
epifysen blijft gewrichtskraakbeen bestaan1
1 Bron: https://training.seer.cancer.gov/anatomy/skeletal/growth.html (laatst geconsulteerd op 7 mei 2018)
10
1.2 Definitie van elleboogdysplasie
Elleboogdysplasie is een veel voorkomende oorzaak van voorpootkreupelheid bij de hond en is een
complex van verschillende ontwikkelingsstoornissen die allen leiden tot artrose van het
ellebooggewricht (Robins en Innes, 2006; Schulz, 2013). De International Elbow Working Group (IEWG)
classificeert volgende aandoeningen onder het elleboogdysplasiecomplex: een letsel aan de mediale
processus coronoïdeus (“medial coronoid disease”, MCD), een losse processus anconeus (LPA),
osteochondrosis dissecans (OCD) van de mediale humeruscondyl en incongruentie van het
ellebooggewricht (figuur 4). Binnen het elleboogdysplasiecomplex is een letsel aan de mediale
processus coronoïdeus het meest voorkomend (Burton en Owen, 2008a; How, 2016).
Naast bovengenoemde aandoeningen worden soms ook andere aandoeningen, zoals incomplete fusie
van de epicondylus medialis humeri en idiopathische osteoartritis, gerekend onder elleboogdysplasie.
Deze komen echter minder frequent voor dan eerdergenoemde aandoeningen en worden niet
standaard tot het elleboogdysplasiecomplex gerekend (Robins en Innes, 2006). Een specifiek probleem
dat voornamelijk gezien wordt bij oudere honden is “medial compartment erosion” (MCE). Dit wordt
gedefinieerd als complete erosie van het mediale compartiment van de elleboog, waaronder de
processus coronoideus medialis, het mediale deel van de condylus humeri en het mediale deel van de
incisura trochlearis, met afwezigheid van een fragment of fissuur. MCE wordt soms gezien als een
onderdeel van MCD, maar is eigenlijk een aandoening die hier los van staat en waarschijnlijk een
andere pathogenese kent (Vermote et al., 2010; Coppieters, 2016).
Figuur 4: Mediaal aanzicht van het ellebooggewricht in flexie met de lokalisering van verschillende pathologieën
binnen het elleboogdysplasiecomplex: losse processus anconeus, medial coronoid disease en OCD van de mediale
humeruscondyl (naar: Van Ryssen, 2016)
1.2.1 “Medial coronoid disease” (MCD)
Wat betreft de letsels aan de mediale processus coronoïdeus werd oorspronkelijk gesproken over een
losse processus coronoïdeus (LPC). Echter wordt tegenwoordig meer en meer de term “medial
coronoid disease” (MCD) gebruikt, omdat naast een losse processus coronoïdeus ook andere
11
pathologieën voorkomen aan de processus coronoideus medialis (Fitzpatrick et al., 2009; Michelsen,
2013). Wanneer men spreekt over “medial coronoid disease”, gaat het over een fragmentatie aan de
top van de processus coronoideus medialis die onder verschillende vormen kan voorkomen, namelijk
een fissuur, een niet-verplaatst fragment, een of meerdere verplaatste fragmenten, chondromalacie
en erosie. MCD omvat dus verschillende pathologische veranderingen ter hoogte van het
gewrichtskraakbeen en het subchondrale bot van de processus coronoideus medialis. Het is de meest
voorkomende aandoening binnen het elleboogdysplasiecomplex (Van Ryssen en van Bree, 1997;
Vermote et al., 2010; Van Ryssen, 2013; How, 2016).
1.2.2 Losse processus anconeus (LPA)
LPA kan verschillende oorzaken hebben, waaronder incongruentie van het ellebooggewricht, een
slechte microcirculatie tijdens de ontwikkeling en non-union van de processus anconeus bij rassen
waarbij deze een apart ossificatiecentrum heeft. Honden met LPA worden meestal aangeboden met
voorpootmankheid op een leeftijd van 4-5 maanden oud, waarbij Duitse Herders gepredisponeerd zijn
voor deze aandoening (Robins en Innes, 2006).
1.2.3 Osteochondrosis dissecans (OCD) van de mediale humeruscondyl
In het ellebooggewricht komt OCD (zie ook 1.3.1) voornamelijk voor ter hoogte van het mediale deel
van de condylus humeri. Deze aandoening komt vaak bilateraal voor, meestal bij jonge dieren (Van
Ryssen, 2016).
1.2.4 Incongruentie
Incongruentie is een aparte entiteit binnen het elleboogdysplasiecomplex en kan daarnaast ook de
oorzaak zijn voor andere vormen van elleboogdysplasie zoals MCD en LPA (zie ook 1.3.3). Het wordt
dan ook meestal gezien in combinatie met een van deze aandoeningen (Robins en Innes, 2006; Samoy
et al., 2006).
1.3 Etiologie en pathogenese van MCD
Over de etiologie van MCD bestaan verschillende theorieën. Vroeger werd gedacht dat het een
specifieke vorm is van osteochondrose, maar tegenwoordig wordt het algemeen beschouwd als een
multifactoriële aandoening waarbij onder andere genetische aspecten, anatomische afwijkingen
(elleboogincongruentie), diëtaire factoren en trauma een rol kunnen spelen (Grøndalen en Lingaas,
1991; Demko en McLaughlin, 2005; Samoy et al., 2005; Janutta et al., 2006; How, 2016).
1.3.1 Osteochondrose
Bij osteochondrose is er sprake van een vertraagde maturatie van chondrocyten. Dit geeft een
verstoring van de endochondrale ossificatie, waardoor een defect ontstaat in de omzetting van
kraakbeen naar been. Dit kan zich afspelen op verschillende plekken, waarbij predilectieplaatsen
bestaan in elk gewricht. Op deze plaatsen zal zich een plek van ongemineraliseerd kraakbeen bevinden,
welke een zwakke plek is binnen het gewricht. Onder invloed van bepaalde krachten kan dit stukje
kraakbeen loskomen en eventueel verplaatsen. In dit geval wordt gesproken van osteochondrosis
dissecans (OCD) (Hazewinkel, 2016).
In het geval van osteochondrose blijft de processus coronoideus medialis zeer lang kraakbenig,
waardoor fragmentatie kan optreden onder invloed van krachten die hierop inwerken (Guthrie et al.,
12
1992). Van Ryssen (2016) vermeldt dat MCD vroeger gezien werd als een specifieke vorm van
osteochondrose maar dat deze theorie tegenwoordig algemeen als verouderd wordt beschouwd.
1.3.2 Genetische factoren
Er zijn verschillende studies gedaan naar de betrokkenheid van genetische factoren bij het ontstaan
van elleboogdysplasie in het algemeen en MCD in het bijzonder. Grøndalen en Lingaas (1991) toonden
de erfelijkheid van elleboogartrose aan bij Rottweilers, Berner Sennenhonden en Newfoundlanders.
Hierbij werd echter niet naar MCD gekeken. In 2002 toonden LaFond et al. aan dat verschillende rassen
een significant hoger risico hebben op het ontwikkelen van MCD. Dit suggereert dat er bij deze rassen
een genetische predispositie bestaat voor deze aandoening.
Tegenwoordig wordt ervan uitgegaan dat MCD een genetische basis heeft. De genen die hiervoor
verantwoordelijk zijn, zijn echter nog niet geïdentificeerd. Hazewinkel (2016) vermeldt dat het
identificeren van de verantwoordelijke genen waarschijnlijk zeer moeilijk zal zijn omdat MCD wellicht
een complexe overerving kent en de aandoening moeilijk met 100% zekerheid te diagnosticeren of uit
te sluiten is. Daarnaast kent MCD bij verschillende rassen mogelijk een verschillende genetische
oorsprong. De erfelijkheidsgraad van MCD verschilt dan ook tussen rassen (Oberbauer et al., 2017).
Een genetische test is dan ook niet beschikbaar, wel is aangetoond dat fenotypische selectie van
honden de prevalentie van MCD kan verminderen (Oberbauer et al., 2017).
1.3.3 Incongruentie van het ellebooggewricht
Elleboogincongruentie wordt gedefinieerd als
een slechte uitlijning van de verschillende
gewrichtsvlakken van de elleboog (Samoy et al.,
2006), waarbij een onderscheid gemaakt kan
worden tussen radioulnaire incongruentie en
humeroulnaire incongruentie (figuur 5).
Bij radioulnaire incongruentie is er sprake van
een trapvorming tussen de radius en ulna,
waarbij zowel sprake kan zijn van een te korte
radius als van een te korte ulna. Onder normale
omstandigheden is de kracht die door de
humerus wordt uitgeoefend op de radius en
ulna gelijkmatig verdeeld onder het caput radii
en de processi coronoidei. Indien er sprake is
van een te korte ulna, kan dit een oorzaak zijn
voor LPA omdat de procesuss anconeus meer
kracht zal ondervinden dan normaal (Samoy et
al., 2006). Bij een te korte radius is er een
relatieve overgroei van de ulna ten opzichte van
de radius waarbij het caput radii zich ten
opzichte van de ulna meer naar distaal bevindt
dan normaal en de processus coronoideus
lateralis en medialis blootgesteld worden aan
een verhoogde druk vanuit de humerus.
Hierdoor kan de processus coronoideus medialis aangetast worden en kan MCD ontstaan (Griffon et
al., 2018). Radioulnaire incongruentie kan ontstaan op verschillende manieren. Er kan een asynchrone
Figuur 5: Incongruentie van het ellebooggewricht,
1=humerus, 2=ulna, 3=radius, 4=incisura trochlearis
ulnae. A: normaal ellebooggewricht met parallele
gewrichtsruimte, B: humeroulnaire incongruentie
met een afwijkende vorm van de incisura trochlearis,
C: radioulnaire incongruentie met een te korte radius
D: radioulnaire incongruentie met een te korte ulna;
bij zowel C als D is trapvorming zichtbaar in de
gewrichtsruimte van elleboog (uit: Samoy et al.,
2006).
13
ontwikkeling zijn van de radius en de ulna of er kan een premature sluiting optreden van de proximale
groeiplaat van de radius waardoor de radius zich minder goed zal ontwikkelen (Robins en Innes, 2006).
Humeroulnaire incongruentie wordt veroorzaakt door een abnormale ontwikkeling van de incisura
trochlearis van de ulna waardoor de trochlea humeri hier niet goed in past en er een drukverhoging
kan optreden ter hoogte van zowel de processi coronoidei als de processus anconeus (Robins en Innes,
2006). Preston et al. (2000) toonden aan dat een bepaalde graad van humeroulnaire incongruentie in
de elleboog bij honden normaal is.
Door de drukverhoging die aanwezig kan zijn ten gevolge van incongruentie kunnen microfissuren
ontstaan, welke er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat stukjes kraakbeen en eventueel bot afbreken.
Indien dit gebeurt ter hoogte van de processus coronoideus medialis, kan elleboogincongruentie een
oorzaak zijn voor het ontstaan van MCD. Met name radioulnaire incongruentie is regelmatig
geassocieerd met MCD (Griffon et al., 2018).
1.3.4 Trauma
Hoewel MCD over het algemeen beschouwd wordt als een ontwikkelingsstoornis, kan het in sommige
gevallen ook een traumatische oorzaak hebben (Van Ryssen, 2016). Dit kan voorkomen bij honden die
reeds elleboogdysplasie hebben, maar ook bij honden met normale, gezonde ellebooggewrichten.
Verschillende cases zijn beschreven, waarbij geen specifieke predispositie lijkt te bestaan voor
bepaalde rassen of leeftijdscategorieën (Yovich en Read, 1994; Hadley et al., 2009; Tan et al., 2016).
Typisch bij een traumatische fractuur van de processus coronoideus medialis is dat er meestal één
groot, al dan niet verplaatst, fragment wordt teruggevonden (Tan et al., 2016).
1.3.5 Het biceps-brachialiscomplex
De musculus biceps brachii en de musculus brachialis vormen samen een spiercomplex. De musculus
biceps brachii speelt een belangrijke rol bij de stabilisatie van het ellebooggewricht en hecht aan op
de tuber olecrani van de ulna. Door de anatomische positionering zou bij contractie van dit complex
compressie plaatsvinden van de processus coronoideus medialis tegen het caput radii (figuur 6). Dit
zou kunnen zorgen voor microstress en microfissuren, waardoor MCD zou kunnen ontstaan (Hulse et
al., 2010; Michelsen, 2013).
Figuur 6: Craniaal aanzicht van de elleboog in flexie – de kracht die uitgeoefend wordt bij contractie van het
biceps-brachialiscomplex (blauwe gebogen pijl) zorgt voor compressie van de processus coronoideus medialis
(rode pijl) tegen het caput radii (blauwe pijl). I = insertieplaats van de musculus biceps brachii op de ulna (uit:
Michelsen, 2013)
14
1.3.6 Diëtaire factoren
Hoewel het mechanisme nog niet volledig duidelijk is, blijkt dat bepaalde mineralen een rol spelen bij
het ontstaan van ontwikkelingsstoornissen van het skelet. Men vermoedt dat een verstoring in de
mineralenbalans een veranderde activiteit van metalloenzymen tot gevolg heeft, waaronder bepaalde
matrix metalloproteïnases (MMP’s). Deze spelen een rol in de ontwikkeling en remodellering van
beenderen, waaronder een essentiële rol in de endochondrale ossificiatie. Onderzoek heeft
aangetoond dat de deletie van bepaalde MMP’s bij muizen een verstoorde beenderontwikkeling tot
gevolg heeft (Page-McCaw et al., 2007).
Bij honden is een verhoogde calciumopname geassocieerd met ontwikkelingsstoornissen van het
skelet (Dobenecker et al., 1998; Schoenmakers et al., 2000). Daarnaast is gebleken dat het haar van
honden met MCD minder koper en zink bevat dan dat van honden zonder MCD, wat kan suggereren
dat dit een rol speelt bij het ontstaan van MCD (Davies et al., 2017). Dit kan onder andere veroorzaakt
worden door malabsorptie, maldigestie en een verminderde biologische beschikbaarheid. Aangezien
calcium kan zorgen voor chelatie van andere mineralen, kan een overmaat aan calcium leiden tot een
verminderde biologische beschikbaarheid van andere mineralen (Schoenmakers et al., 2000). Het is
dus belangrijk om te zorgen voor een goede mineralenbalans in het voeder van honden, zeker tijdens
de groeifase wanneer de endochondrale ossificatie plaatsvindt (Davies et al., 2017).
Daarnaast kan ook overvoedering predisponeren voor gewrichtsaandoeningen. Aan de ene kant
omdat dit een snelle groei veroorzaakt waardoor de gewrichten meer belast worden. Daarnaast kan
dit ook leiden tot obesitas, waardoor enerzijds de gewrichten extra belast worden en wat anderzijds
zorgt voor de vrijstelling van pro-inflammatoire cytokines vanuit het vetweefsel, waardoor
osteoartrose onderhouden wordt en er meer pijn ontstaat (Corbee, 2014).
1.4 Prevalentie van MCD
MCD is bij jonge, snelgroeiende honden van grote hondenrassen de meest voorkomende oorzaak van
mankheid met de oorsprong in de elleboog (Robins en Innes, 2006). Letsels van de mediale processus
coronoïdeus komen typisch voor bij middelgrote tot grote hondenrassen zoals de Labrador Retriever,
Golden Retriever, Bernen Sennen, Duitse Herder en Rottweiler (LaFond et al., 2002; Fitzpatrick et al.,
2009; Schulz, 2013). Hierbij zijn mannelijke dieren vaker aangetast dan vrouwelijke dieren (Grøndalen,
1979; Van Ryssen en van Bree, 1997; Meyer-Lindenberg et al., 2006). Ook atypische (kleine)
hondenrassen kunnen aangetast zijn (Robins en Innes, 2006; Fitzpatrick et al., 2009).
In de meerderheid van de gevallen komt MCD bilateraal voor, waarbij de linker- en rechtervoorpoot
even vaak aangetast zijn (Demko en McLaughlin, 2005). Bij bilaterale letsels kunnen de klinische
tekenen, zoals mankheid, echter ofwel unilateraal ofwel bilateraal tot uiting komen (DeCamp et al.,
2015). MCD kan op zichzelf voorkomen maar ook in combinatie met LPA of OCD. Een combinatie van
de drie aandoeningen tegelijkertijd is onwaarschijnlijk (Robins en Innes, 2006; How, 2016).
Het voorkomen van MCD bij “oudere” honden
Omdat het een ontwikkelingsstoornis betreft, wordt MCD voornamelijk gezien bij jonge honden, die
meestal aangeboden worden vóór de leeftijd van 18 maanden (Kirberger en Fouri, 1998; Vermote et
al., 2010). Het wordt echter ook beschreven bij oudere honden (Flo, 1998; Vermote et al., 2010; Briels
et al., 2013; Dallago et al., 2015). Vermote et al. (2010) toonden aan dat 12% van de honden die werden
aangeboden voor artroscopische behandeling van MCD, ouder was dan 6 jaar. Bij oudere honden kan
zowel sprake zijn van een chronische aandoening als van een recent letsel (Vermote et al., 2010,
Dallago et al., 2015).
15
1.5 Symptomen van MCD
De hier besproken symptomen zijn niet specifiek voor MCD maar eerder een aanwijzing dat een
elleboogprobleem aanwezig is. Op basis van het signalement, de anamnese en het klinisch onderzoek
kan er een vermoeden zijn van MCD maar voor de diagnose is altijd een combinatie nodig met
beeldvorming (zie 1.6).
Zoals eerder vermeld kan MCD zowel uni- als bilateraal voorkomen en kunnen de klinische symptomen
in dit laatste geval zowel unilateraal als bilateraal tot uiting komen (DeCamp et al., 2015).
Dieren met MCD vertonen meestal symptomen op jonge leeftijd. De eerste (subtiele) symptomen
worden vaak waargenomen rond een leeftijd van 4-5 maanden en de meeste dieren worden bij een
dierenarts aangeboden tussen de 5-12 maanden leeftijd De eerste klacht van MCD is vaak mank lopen
of het vertonen van een stijve gang na een periode van inactiviteit, bijvoorbeeld ’s ochtends of na lang
neerliggen. Indien de problemen chronisch aanwezig zijn, zal zich osteoartrose ontwikkelen en zullen
de symptomen zowel hierdoor veroorzaakt worden als door het primaire letsel (Demko en McLaughlin,
2005; Robins en Innes, 2006; How, 2016).
Oudere honden die aangeboden worden met MCD kunnen grofweg verdeeld worden in twee groepen.
Enerzijds is er een groep die pas in een laat stadium aangeboden wordt. Bij deze honden is MCD al
aanwezig vanaf jongere leeftijd maar is het ofwel nooit eerder gediagnosticeerd ofwel was het manken
nooit ernstig waardoor geen behandeling werd ingesteld. Anderzijds is er een groep oudere honden
die aangeboden wordt in een vroeg stadium en waarbij de aandoening zich recent ontwikkeld heeft
(Vermote et al., 2010).
1.5.1 Inspectie
Het voornaamste symptoom wat op inspectie kan worden gezien is voorpoot
manken, welke kan variëren van licht tot ernstig. Dieren met elleboogproblemen
vertonen typisch mankheid met korte pasjes en kunnen daarnaast moeite hebben
met te gaan liggen of op te staan. De mankheid treedt meestal gradueel op, is
progressief en verergert na inspanning of lang neerliggen. In sommige gevallen
kan het manken ontstaan zijn na trauma. Bij bilaterale MCD kan een korte, stijve
gang opgemerkt worden. Honden met een elleboogprobleem hebben vaak een
typische houding met adductie van de elleboog en abductie van de carpus,
waardoor er een zichtbare exorotatie is van de ondervoet (figuur 7). Daarnaast
kan opzetting van het ellebooggewricht soms duidelijk zichtbaar zijn (Demko
en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016).
1.5.2 Palpatie
Op palpatie kunnen spieratrofie, opzetting (overvulling of verdikking van het gewrichtskapsel), pijn bij
(hyper)flexie, (hyper)extensie en/of externe rotatie, verminderde plooibaarheid en crepitatie
waargenomen worden. Deze bevindingen moeten altijd vergeleken worden met de bevindingen aan
het contralaterale lidmaat. Het is mogelijk dat al deze bevindingen tegelijk aanwezig zijn maar meestal
zijn het er slechts één of enkelen. Crepitatie wordt bij MCD zelden gezien en voornamelijk bij
vergevorderde gevallen. De ernst van de spieratrofie is afhankelijk van de duur en ernst van het
manken (Robin en Innes, 2006; How, 2016; Van Ryssen, 2016).
Figuur 7: Typische houding
bij een elleboogprobleem
(uit: Van Ryssen, 2016)
16
1.6 Diagnose van MCD
Het diagnosticeren van MCD berust op een combinatie van het orthopedisch onderzoek en het in beeld
brengen van de letsels via medische beeldvorming. Verschillende beeldvormingsmodaliteiten kunnen
aangewend worden om MCD te diagnosticeren, maar in de praktijk worden RX, CT en artroscopie het
meest gebruikt (Van Ryssen, 2016). Voor alle beeldvormingstechnieken wordt steeds aangeraden om
beide ellebogen in beeld te brengen. Dit omdat MCD, ook bij unilaterale klinische symptomen, vaak
bilateraal aanwezig is (Demko en McLaughlin, 2005; DeCamp et al., 2015).
1.6.1 Klinisch onderzoek
Naast het standaard orthopedisch onderzoek (zie 1.5), kunnen enkele aanvullende technieken gebruikt
worden. Zo kan een buigproef van het ellebooggewricht uitgevoerd worden, waarbij een positieve
buigproef een aanwijzing is voor een elleboogprobleem. Ook een intra-articulaire anesthesie kan
nuttig zijn, maar dit is technisch gezien moeilijker en wordt dus in de praktijk minder toegepast (Van
Ryssen, 2016).
1.6.2 RX
Indien op basis van het klinisch onderzoek een vermoeden bestaat van MCD, is RX vaak de volgende
stap in de bevestiging van deze diagnose. De voordelen van RX zijn dat het relatief goedkoop is, het
voor veel dierenartsen beschikbaar is en geen algemene anesthesie nodig is. Wel kan het bij sommige
honden noodzakelijk zijn ze te sederen om een goede kwaliteit van opnames te bekomen. Omwille van
de relatief hoge kosten van meer geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals een CT-scan, blijft
radiografie een standaard methode in de diagnose van MCD (Hornof et al., 2000; Gielen et al., 2017).
Om het ellebooggewricht zo goed mogelijk in beeld te brengen is een compleet radiografisch
onderzoek nodig bestaande uit drie of vier verschillende opnames: een mediolaterale opname in flexie,
een mediolaterale opname in extensie, een craniolateraal-15°-caudomediaal oblique opname en
eventueel een craniocaudale opname (figuur 8).
De processus coronoideus medialis kan het best gevisualiseerd worden op de craniolateraal-15°-
caudomediaal oblique opname (Meier, 2001). De processus anconeus is het best zichtbaar op de
mediolaterale opname in hyperflexie, omdat hierop geen superpositie is van de processus anconeus
en het mediale deel van de condylus humeri (Cook en Cook, 2009). Hoewel ook onderzoek gedaan is
naar het gebruik van andere opnames bij de diagnose van MCD (Haudiquet et al., 2002), blijven de
bovengenoemde opnames tot op heden standaard bij het radiografisch onderzoek van de elleboog
(How, 2016).
17
Figuur 8: Radiografische positionering van de patiënt voor opnames van de elleboog; er wordt gecentreerd ter
hoogte van het humeroulnaire gewricht – 8a: Voor de mediolaterale opnames wordt de patiënt in laterale
decubitus geplaatst met het betrokken lidmaat tegen de tafel; het betrokken lidmaat wordt in de gewenste hoek
gelegd, in dit geval een mediolaterale opname in hyperflexie; het contralaterale voorste lidmaat wordt naar
caudaal gebracht om superpositie te voorkomen; 8b: Voor de craniocaudale opname wordt de patiënt sternaal
gelegd met het betrokken lidmaat volledig gestrekt en de humerus, elleboog en radius en ulna op één lijn; het
hoofd wordt weggedraaid naar de contralaterale zijde; 8c: Voor de craniolateraal-caudomediaal oblique opname
wordt de patiënt sternaal gelegd en wordt het hoofd weggedraaid naar de contralaterale zijde; het betrokken
lidmaat wordt geproneerd (zwarte pijl) (uit: Ayers, 2012, Meier, 2001)
18
Indien er een vermoeden bestaat van MCD, is het steeds belangrijk om het volledige ellebooggewricht
radiografisch te onderzoeken. Enerzijds omdat MCD, zoals eerder vermeld, steeds kan voorkomen in
combinatie met andere afwijkingen binnen het ellebooggewricht en anderzijds omdat MCD secundaire
veranderingen kan geven verspreid over het ellebooggewricht (Cook en Cook, 2009).
Bij het beoordelen van radiografische opnames voor de diagnose van MCD kan zowel gekeken worden
naar de processus coronoïdeus zelf als naar secundaire veranderingen in het gewricht.
Het normale radiografische uitzicht van de elleboog wordt getoond in figuur 9. Er is superpositie van
de processus coronoideus medialis met het caput radii. Een fragment wordt zelden gezien op RX
omwille van de driedimensionale anatomie van het ellebooggewricht. Indien een groot fragment
aanwezig is, zal dit mogelijks te zien zijn op een mediolaterale of schuine opname, maar dit is zeker
niet altijd het geval (Robins en Innes, 2006; Cook en Cook, 2009). Bij MCD berust de radiografische
diagnose dus vooral op secundaire veranderingen in het gewricht (How, 2016). Afplatting, afronding,
proliferatie en/of een slechte aflijning van de processus coronoideus medialis kunnen aanwezig zijn
(figuur 10)(Cook en Cook, 2009).
Daarnaast kunnen tekenen van osteoartrose zichtbaar zijn, waaronder osteofytose ter hoogte van de
processus anconeus, de processus coronoideus medialis, de incisura trochlearis, de epicondylus
lateralis humeri en/of proximaal op de radius en subchondrale sclerose ter hoogte van de incisura
trochlearis en de processus coronoideus medialis (figuur 11, 12). Subchondrale sclerose is vaak het
eerste radiografische teken van MCD (Robins en Innes, 2006; Lavrijsen et al., 2012). Ook zogenaamde
“kissing lesions” ter hoogte van het mediale aspect van de condylus humeri, gelegen tegenover de
processus coronoideus medialis in het gewricht, kunnen zichtbaar zijn. Bij het zoeken naar eventuele
secundaire radiografische tekenen van MCD, moet er steeds rekening mee gehouden worden dat het
enkele weken tot zelfs maanden kan duren voordat deze tekenen zich ontwikkelen. Indien geen of zeer
subtiele afwijkingen aanwezig zijn, de mankheid blijft persisteren en er om een of andere reden geen
mogelijkheid is tot verder onderzoek, is het aangeraden de radiografieën na 4 tot 8 weken te herhalen
om de evolutie van de letsels te bekijken (Robins en Innes, 2006; Hazewinkel, 2016).
Figuur 9: RX-opnames van een normaal ellebooggewricht, 9a: mediolaterale opname in extensie, 9b:
mediolaterale opname in flexie, 9c: craniolateraal-15°-caudomediaal oblique opname, 9d: craniocaudale opname
(naar: Ayers, 2012; Saunders, 2015)
19
Figuur 10: Veranderingen aan de processus coronoideus medialis die gezien kunnen worden bij MCD. 10a:
Afronding van de processus coronoideus medialis ten gevolge van proliferatieve veranderingen, deze heeft een
convexe vorm in plaats van een normaal eerder concave vorm; 10b: Een slechte aflijning van de processus
coronoideus medialis, deze kan niet volledig gevolgd worden (pijl); 10c: Afplatting van de processus coronoideus
medialis; 10d: Mediolaterale RX-opname van een 1-jarige Berner Sennenhond met een afgeplatte processus
coronoideus medialis (naar: Hornof et al., 2000)
Figuur 11: 11a: De grijze zone geeft de zone weer waar subchondrale sclerose van de incisura trochlearis zichtbaar
zal zijn op een mediolaterale opname van de elleboog. Dit zal zichtbaar zijn als een verhoogde botdensiteit (naar:
Hornof et al., 2000) 11b: Mediolaterale RX-opname van de elleboog van een 7-jarige Labrador, er is matige
subchondrale sclerose zichtbaar ter hoogte van de incisura trochlearis (Uit het archief van de Universiteit Gent)
20
Figuur 12: Osteofytose ter hoogte van het ellebooggewricht. 12a: Mediolaterale opname van de elleboog, er is
osteofytose ter hoogte van de processus anconeus, processus coronoideus medialis en de epicondylus lateralis
humeri (naar Hornof et al., 2000). 12b: Craniocaudale opname van de elleboog, er is osteofytose ter hoogte van
de processus coronoideus medialis (pijl) en de mediale condyl en epicodyl van de humerus (naar: Cook en Cook,
2009)
Naast bovengenoemde tekenen kan ook gekeken worden naar de aanwezigheid van eventuele
radioulnaire incongruentie. De beste opname hiervoor is een mediolaterale opname met 90° flexie. De
beoordeling van incongruentie op RX is echter zeer subjectief en moet voorzichtig geïnterpreteerd
worden. RX is dan ook zeker niet de beste methode om dit te beoordelen (Mason et al., 2002; Cook en
Cook, 2009; How, 2016; Griffon et al., 2018).
Bijkomend kan MCD ook voorkomen zonder (duidelijke) radiografische afwijkingen, aangezien een
fissuur of klein fragment meestal geen of slechts zeer subtiele radiografische afwijkingen geeft.
Duidelijke afwijkingen zijn meestal pas zichtbaar bij ernstige secundaire veranderingen in het gewricht
of bij grote fragmenten (Meyer-Lindenberg et al., 2002; Cook en Cook, 2009; How, 2016; Van Ryssen,
2016). Ook bij oudere honden kan MCD voorkomen zonder of met slechts milde duidelijke
radiografische afwijkingen, zelfs indien sprake is van een verplaatst fragment (Meyer-Lindenberg et
al., 2002).
Algemeen kan dus gesteld worden dat RX een goede eerste screening is bij de diagnose van MCD. Om
het, naast klinisch onderzoek, als enige diagnostische methode te gebruiken is het echter minder
geschikt. De redenen hiervoor zijn de complexe opbouw van het ellebooggewricht, de vele
verschillende manieren waarop MCD zich kan uiten, het feit dat het gewrichtskraakbeen niet
rechtstreeks in beeld te brengen is en het feit dat MCD aanwezig kan zijn zonder duidelijke
radiografische afwijkingen (Meyer-Lindenberg et al., 2002; Robins en Innes, 2006; Cook en Cook,
2009).
Om honden te screenen op elleboogaandoeningen, is er door de International Elbow Working Group
(IEWG) een protocol opgesteld om RX-opnamen van de elleboog te beoordelen (tabel 1). Dit kan onder
andere gebruikt worden bij het selecteren van fokdieren (Gielen et al., 2017).
21
Tabel 1: Scoresysteem van de IEWG voor de beoordeling van RX-opnamen van de elleboog; er wordt rekening
gehouden met zowel de aanwezigheid (of het vermoeden) van een primaire aandoening als met de aanwezigheid
van secundaire veranderingen in het gewricht (naar: Ohlerth, 2016)
Score Interpretatie Radiografische bevindingen
0 Normaal ellebooggewricht Normaal gewricht, geen aanwijzingen voor incongruentie, sclerose
of artrose
1 Milde artrose Aanwezigheid van osteofyten <2 mm grootte
Sclerose aan de basis van de processus coronoideus medialis
(trabeculair patroon nog zichtbaar)
2 Matige artrose of
verdenking van een
primaire aandoening
Aanwezigheid van osteofyten 2-5 mm grootte
Duidelijke sclerose (afwezigheid trabeculair patroon) aan de basis
van de processus coronoideus medialis
Radioulnaire incongruentie met een verschil van 3-5 mm tussen de
radius en ulna
Indirecte tekenen van een primaire aandoening (LPA, MCD, OCD)
3 Ernstige artrose of
duidelijke primaire
aandoening
Aanwezigheid van osteofyten >5 mm grootte
Duidelijke radioulnaire incongruentie met een verschil van >5 mm
tussen de radius en ulna
Duidelijke aanwezigheid van een primaire aandoening (LPA, MCD,
OCD)
1.6.3 Computer tomografie (CT)
Een meer geavanceerde manier van beeldvorming is het maken van een CT-scan. Hierbij kunnen
transversale, sagittale en dorsale doorsnedes doorheen het ellebooggewricht gemaakt worden,
waardoor er geen superpositie is van de verschillende anatomische structuren. Ook bestaat de
mogelijkheid om aan de hand van deze doorsnedes een 3D-reconstructie te maken. Op een CT-scan
kan de aflijning en differentiatie van de verschillende anatomische structuren binnen het
ellebooggewricht, waaronder de processus coronoideus medialis, zeer goed bekeken worden. De
nadelen van het maken van een CT-scan zijn de kostprijs, de beschikbaarheid en het feit dat een
algemene anesthesie nodig is omdat het dier tijdens de CT-scan perfect stil moet liggen (Cook en Cook,
2009; How, 2016).
Op een CT-scan kan het subchondrale bot volledig in beeld gebracht worden, waardoor veranderingen
hieraan beter zichtbaar zijn dan op RX. Onder andere fragmenten, fissuren, subchondrale sclerose,
osteofytose, opaciteiten, onregelmatigheden van het bot en een abnormale vorm van de processus
coronoideus medialis kunnen waargenomen worden (figuur 13). Toch kan het moeilijk zijn om
sommige afwijkingen te detecteren op een CT-scan (How, 2016).
Ook radioulnaire incongruentie is in beeld te brengen met een CT-scan, wat hiervoor een betere en
meer objectieve manier is dan RX (Mason et al., 2002). Toch komen de bevindingen wat betreft
radioulnaire incongruentie op CT niet altijd overeen met de bevindingen op artroscopie (Griffon et al.,
2018).
22
1.6.4 Magnetic resonance imaging (MRI)
MRI is net als CT een geavanceerde beeldvormingstechniek waarbij het mogelijk is een gedetailleerd
beeld te bekomen van de verschillende structuren binnen het ellebooggewricht door het maken van
transversale, sagittale en dorsale doorsnedes. Een voordeel van MRI ten opzichte van CT is dat het
kraakbeen en de kraakbeen-bot aflijning in beeld te brengen zijn, wat niet het geval is op een CT-scan.
Nadelen zijn echter dat het duurder en nog minder beschikbaar is dan een CT-scan en dat bot met een
betere resolutie in beeld gebracht kan worden met een CT-scan (Cook en Cook, 2009).
1.6.5 Artroscopie
Artroscopie wordt beschouwd als de ‘gouden standaard’ wanneer het gaat over de diagnose van MCD
(Griffon et al., 2018). Een definitieve diagnose wat betreft het type letsel en de ernst van de
aandoening kan enkel hiermee gesteld worden. Alle structuren in het ellebooggewricht kunnen
bekeken worden en MCD kan bevestigd of uitgesloten worden. Ook andere aandoeningen, die
gelijktijdig met MCD kunnen voorkomen, kunnen met artroscopie gediagnosticeerd worden (Robins
en Innes, 2006; How, 2016). Kraakbeenschade kan tijdens een artroscopie gegradeerd worden met
behulp van de Modified Outerbridge Score (tabel 2, figuur 14), welke een aanpassing is van de originele
Outerbridge Score (Outerbridge, 1961). Ook radioulnaire incongruentie kan artroscopisch beoordeeld
worden, waarbij de elleboog ideaal gezien in een hoek van 135° ligt (How, 2016).
Een groot voordeel van artroscopie is dat het tegelijkertijd zowel diagnostisch als therapeutisch
gebruikt kan worden. De diagnose en gradering van de aandoening kunnen meteen gevolgd worden
door een minimaal invasieve behandeling (zie verder 1.7.2.3) (Beale et al., 2003; How, 2016). Het
normale artroscopische uitzicht van de processus coronoideus medialis wordt weergegeven in figuur
15, enkele afwijkingen die gezien kunnen worden bij MCD in figuur 16.
CT en artroscopie worden vaak in combinatie gebruikt bij het diagnosticeren van MCD, omdat het twee
complementaire modaliteiten zijn. Hoewel sommige letsels zowel zichtbaar zullen zijn op CT als op
artroscopie, zijn niet-verplaatste fragmenten en fragmenten die enkel uit kraakbeen bestaan over het
algemeen beter zichtbaar op artroscopie, terwijl CT soms gevoeliger is voor het diagnosticeren van
fissuren en letsels van het subchondrale bot (Moores et al., 2008).
A B
Figuur 13: CT-scan van de elleboog – transversale
doorsnedes - *=radius, +=ulna – 13a: normaal
ellebooggewricht, 13b: er is een fragment zichtbaar
ter hoogte van de processus coronoideus medialis
(pijl) (uit: Burton en Owen, 2008a)
23
Tabel 2: Modified Outerbridge Score welke gebruikt kan worden om kraakbeenschade artroscopisch te graderen
(naar: Robins en Innes, 2006; Griffon et al., 2018)
Graad Omschrijving
0 Normaal kraakbeen
I Verweking en zwelling van het kraakbeen (chondromalacie)
II Fibrillatie van het kraakbeen, oppervlakkige fissuren, oppervlakkige erosie
III Diepe fissuren (tot op het subchondrale bot), diepe erosie
IV Blootstelling van het subchondrale botweefsel door verlies van de
volledige dikte van het kraakbeen
V Eburnatie en sclerose van het blootliggend botweefsel
Figuur 14: Weergave van graad I (chondromalacie), graad II (fibrillatie), graad III (erosie) en graad IV (blootstelling
van het subchondrale bot) van de Modified Outerbridge Score, verschillende graderingen van kraakbeenschade
die kunnen ontstaan ten gevolge van MCD (uit: Stehling, 2011)
24
Figuur 15: Normale artroscopische bevindingen ter hoogte van de processus coronoideus medialis. A: Craniaal
aspect van de processus coronoideus medialis, B: Ligamentum annulare (pijl), rechts hiervan C: Incisura radialis
ulnae en het caudale aspect van het caput radii, D: De processus coronoideus medialis en de incisura radialis ulnae
worden afgetast met een gebogen probe (naar: Beale et al., 2003).
25
Figuur 16: Afwijkende artroscopische bevindingen ter hoogte van de processus coronoideus medialis welke wijzen
op MCD; 16a: Fibrillatie van het kraakbeen ter hoogte van de processus coronoideus medialis (Modified
Outerbridge score II (tabel 2)), 16b: Een verplaatst fragment ter hoogte van de processus coronoideus medialis,
het bot heeft een typisch geel uitzicht wat erop wijst dat het avasculair is, 16c: Een niet-verplaatst fragment ter
hoogte van de processus coronoideus medialis, 16d: Fragment ter hoogte van de processus coronoideus medialis
(pijl), het bovenliggend kraakbeen is intact (naar: Beale et al., 2003).
26
1.6.6 Scintigrafie
Bij een scintigrafie wordt intraveneus een radioactieve stof
toegediend, zoals 99mtechnetium methylene diphosphonate
(99mTc-MDP). Vervolgens worden opnames gemaakt tijdens de
vasculaire fase (tijdens en vlak na injectie), de weke delenfase (5-
20 minuten na injectie) en de botfase (2 uur na injectie) om te zien
waar deze stof zich in het lichaam bevindt (Schwarz et al., 2004). 99mTc-MDP bindt zich via verschillende mechanismen aan onder
andere hydroxyapatiet (Kanishi, 1993). Indien zich een
pathologisch proces, zoals MCD, afspeelt in een gewricht, zal op
deze plaats een verhoogde opname van 99mTc-MDP zichtbaar zijn
omdat er een verhoogde botproductie en vascularisatie is. Dit is
zichtbaar op de opnames als een verhoging van de opaciteit
(‘hotspot’) (figuur 17).
Scintigrafie kan vooral nuttig zijn bij honden die mankheid
vertonen waarvan de oorsprong niet gekend is na standaard
onderzoek. Honden die voorpootmanken vertonen kunnen op
deze manier gediagnosticeerd worden met een eventueel
elleboogprobleem indien een algemeen verhoogde opaciteit van het ellebooggewricht zichtbaar is.
Scintigrafie is niet geschikt om een specifieke diagnose te stellen of de ernst van het probleem te
bepalen aangezien de kwaliteit van de beelden relatief slecht is in vergelijking met andere
beeldvormingstechnieken (Schwarz et al., 2004). Echter kan scintigrafie gecombineerd worden met
HiSPECT (High resolution Single Photon Emission Computed Tomography). Bij deze techniek zal een
hogere resolutie van de beelden bekomen worden waardoor wel gedifferentieerd kan worden tussen
de verschillende regio’s van het gewricht (Gielen et al., 2017).
1.6.7 Echografie
Hoewel echografie vooral gebruikt wordt voor het in beeld brengen van weke delen, kan het ook zijn
nut hebben voor de beeldvorming van oppervlakkige beenderige structuren. Het oppervlakte van het
bot zal normaal gezien zichtbaar zijn als een hyperechogene lijn. Bij osteofytose of een fragment in het
geval van MCD kan onregelmatigheid, onderbreking of verdunning van deze lijn zichtbaar zijn (figuur
18). Het volledige ellebooggewricht in beeld brengen is echter niet gemakkelijk omwille van de
anatomie (Lamb en Wong, 2005; Cook en Cook, 2009).
Figuur 18: Echografie van het ellebooggewricht – A: Normale, scherp afgelijnde processus coronoideus medialis
(pijl), B: Onregelmatige aflijning van de processus coronoideus medialis (pijlen), wat kan wijzen op een fragment
(uit: Cook en Cook, 2009)
Figuur 17: Scintigrafiebeeld van
een patiënt met MCD, een
‘hotspot’ is zichtbaar ter hoogte
van de linker elleboog (Uit het
archief van de Universiteit Gent)
27
1.7 Behandeling van MCD
Het behandelen van MCD kan enerzijds conservatief gebeuren en anderzijds chirurgisch. Na een
conservatieve behandeling met medicatie en rust zal het manken bij ongeveer de helft van de honden
verdwijnen, waarbij dit effect echter vaak slechts tijdelijk is (Van Ryssen, 2016). Anderzijds kan het ook
na chirurgische behandeling alsnog nodig zijn om bijkomend medicamenteus te behandelen omwille
van het ontstaan en progressief erger worden van osteoartrose, wat nooit volledig voorkomen kan
worden door de behandeling (Robins en Innes, 2006; How, 2016). Het is dus niet altijd gemakkelijk om
te kiezen welke behandeling de voorkeur heeft; hierbij moet onder andere rekening gehouden worden
met de ernst van het letsel, de ernst en duur van de symptomen en de leeftijd en algemene toestand
van de hond. Bij jonge honden met weinig osteoartrose heeft een chirurgische behandeling over het
algemeen de voorkeur (Burton en Owen, 2008b; Van Ryssen, 2016).
1.7.1 Conservatieve behandeling van MCD
Een conservatieve behandeling van MCD kan bestaan uit medicamenteuze behandeling,
chondroprotectiva, bewegingsbeperking en gewichtscontrole en is meestal een combinatie van deze
factoren. De symptomen kunnen hierdoor tijdelijk of definitief verdwijnen maar op voorhand is dit
moeilijk te voorspellen. Een conservatieve behandeling verdient voornamelijk de voorkeur bij enerzijds
dieren die slechts lichte symptomen vertonen en weinig radiografische afwijkingen hebben en
anderzijds bij dieren met zeer ernstig aangetaste ellebogen waarbij de prognose, ook na chirurgische
behandeling, slecht is (Burton en Owen, 2008b; How, 2016; Van Ryssen, 2016).
Naast deze “klassieke” conservatieve behandeling bestaan er ook vele alternatieve
behandelingsmethoden, waaronder stamceltherapie en goudaccupunctuur. Hiervoor ontbreekt
vooralsnog echter voldoende wetenschappelijk bewijs (How, 2016).
1.7.1.1 Medicamenteuze behandeling
De medicamenteuze behandeling bestaat uit de toediening van anti-inflammatoire en pijnstillende
geneesmiddelen. Hiervoor wordt meestal gebruikt gemaakt van non-steroïdale anti-inflammatoire
geneesmiddelen (NSAID’s) zoals meloxicam, carprofen, robenacoxib en vele anderen. Hoewel
corticosteroïden een sterke anti-inflammatoire werking hebben, kunnen ze kraakbeenbeschadiging
veroorzaken en zijn ze dus niet aangeraden bij de behandeling van gewrichtsproblemen (How, 2016).
1.7.1.2 Chondroprotectiva en voedingssupplementen
Er zijn vele verschillende voedingssupplementen op de markt ter ondersteuning van de behandeling
van honden met gewrichtsproblemen. Deze bevatten vaak een combinatie van stoffen, waaronder
omgega-3 vetzuren, glucosamine, chondroïtinesulfaat en verschillende anti-oxidanten. Er is echter niet
altijd wetenschappelijk bewijs dat deze stoffen werkzaam zijn (How, 2016).
Omega-3 vetzuren zoals α-linoleenzuur, eicosapentaeenzuur (EPA) en docosahexaeenzuur (DHA)
hebben wel een bewezen anti-inflammatoir effect (figuur 19). Het zijn precursoren van anti-
inflammatoire eicosanoïden. EPA en DHA zijn onder andere in hoge concentratie aanwezig in visolie
(Sainie en Keum, 2018). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat honden met osteoartrose die
supplementen met een hoge concentratie aan EPA en DHA kregen het klinisch beter deden dan honden
met osteoartrose die deze supplementen niet kregen (Roush et al., 2010a; Roush et al., 2010b).
28
Figuur 19: Omega-3 vetzuren hebben een anti-inflammatoir effect; ze geven aanleiding tot de vrijstelling van anti-
inflammatoire eicosanoïden in het lichaam (Uit: Saini en Keum, 2018).
Naast voedingssupplementen zijn er ook speciale dieetvoeders op de markt ter ondersteuning van
honden met gewrichtsproblemen. Deze bevatten vaak dezelfde stoffen die ook terug te vinden zijn in
voedingssupplementen, waardoor de toediening van extra voedingssupplementen niet nodig is.
Voorbeelden hiervan zijn Hillls® Prescription Diet™ j/d™ Canine2 en Sanimed® Osteoarthritis3.
1.7.2 Chirurgische behandeling van MCD
1.7.2.1 Artroscopie vs. artrotomie
De chirurgische benadering van het ellebooggewricht kan gebeuren door middel van artroscopie of
artrotomie. Artroscopie kent vele voordelen ten opzichte van artrotomie.
Artroscopie is een minimaal invasieve methode, waarbij slechts enkele kleine openingen gemaakt
worden voor het instrumentarium. Er is om deze reden een kortere postoperatieve herstelperiode en
minder postoperatieve pijn en daarnaast treden minder complicaties op dan bij een artrotomie. Er is
ook een breder gezichtsveld waardoor de intra-articulaire structuren beter en in meer detail bekeken
kunnen worden. Een artroscopische behandeling kan gemakkelijk bilateraal uitgevoerd worden tijdens
eenzelfde anesthesie (Capaldo et al., 2005; Robins en Innes, 2006; Van Ryssen, 2016).
Er zijn natuurlijk ook enkele nadelen aan het uitvoeren van een artroscopie. Dit kan niet overal
uitgevoerd worden, er is immers duur en gespecialiseerd materiaal nodig wat in een beperkt aantal
klinieken beschikbaar is. Daarnaast vergt het uitvoeren van artroscopieën bij kleine huisdieren een
lange opleiding, dit is immers niet gemakkelijk in de relatief kleine gewrichten. Toch verdient
artroscopie gezien de vele voordelen de voorkeur boven artrotomie (Capaldo et al., 2005; Robins en
Innes, 2006; Van Ryssen, 2016).
1.7.2.2 Artroscopische benadering van het ellebooggewricht
Bij de artroscopische behandeling van MCD wordt het ellebooggewricht mediaal benaderd (figuur 20).
Eerst wordt een gewrichtspunctie uitgevoerd voor aspiratie van synoviaal vocht om zeker te zijn dat
de gewrichtsruimte bereikt is. Vervolgens wordt het gewricht opgezet met spoelvloeistof, bij voorkeur
met een Ringer lactaatoplossing. Daarna worden de artroscoop en het instrumentarium ingebracht in
het gewricht (Beale et al., 2003; Capaldo et al., 2005; Van Ryssen, 2016).
2 http://www.hillsproducts.com/General.aspx/nl-BE/PD/j-d-canine/mini-with-chicken/zak (laatst geconsulteerd op 6 mei 2018) 3 https://sanimedveterinarynutrition.nl/sanimed-osteoarthritis-hond.html (laatst geconsulteerd op 6 mei 2018)
29
Figuur 20: Mediaal zicht op het ellebooggewricht waarbij de plaatsen voor het inbrengen van artroscopisch
instrumentarium worden aangegeven. A: Plaats van inbrengen van fysiologisch vocht om het gewricht op te
zetten, B: plaats van inbrengen van de artroscoop C: plaats van inbrengen van instrumentarium, ongeveer 1-2 cm
craniaal van de artroscoop (naar: Capaldo et al., 2005).
1.7.2.3 Artroscopische behandeling van MCD
Vooraleer te beginnen aan de behandeling van MCD worden alle structuren in het ellebooggewricht
gevisualiseerd en beoordeeld. De eventueel aanwezige kraakbeenschade wordt beoordeeld volgens
de Modified Outerbridge Score (tabel 2). Vervolgens wordt de processus coronoïdeus medialis in beeld
gebracht. Deze wordt gepalpeerd met een gebogen probe (figuur 15d), waarbij chondromalacie of
fissuren opgemerkt kunnen worden. Bij erge kraakbeenschade wordt het kraakbeen gedebrideerd.
Indien het bot dat zich eronder bevindt avasculair is (geel uitzicht) wordt ook dit verwijderd totdat er
vasculair (lichtrood uitzicht) bot in beeld is. Indien een fragment aanwezig is, kan dit artroscopisch
verwijderd worden (figuur 21). Het fragment kan indien nodig losgemaakt worden met een curette of
een scherp instrument en vervolgens met een grijptang vastgenomen en verwijderd worden. Grote
fragmenten kunnen in meerdere keren verwijderd worden. Indien het fragment reeds langer aanwezig
is, kan het moeilijker te verwijderen zijn. Indien na het verwijderen van het fragment bijkomende
kraakbeenschade wordt opgemerkt, wordt ook hier gedebrideerd. Na afloop wordt het gewricht
uitgebreid gespoeld om debris te verwijderen. Ook wordt gecontroleerd of er iatrogene
kraakbeenschade aanwezig is (Beale et al., 2003; Capaldo et al., 2005). Na het verwijderen van het
instrumentarium en de artroscoop, worden de incisies gesloten. Dit kan gemakkelijk gebeuren met
behulp van agraffen (Van Ryssen, 2016).
Hoewel de resultaten van deze chirurgische behandeling over het algemeen vrij goed zijn, kan geen
garantie gegeven worden dat de symptomen zullen verdwijnen. Sommige honden zullen blijven
manken na de behandeling, bijvoorbeeld omwille van de reeds aanwezige osteoartrose. Een
chirurgische behandeling wordt bij voorkeur dan ook uitgevoerd voordat er significante
kraakbeenschade is opgetreden (Robins en Innes, 2006; Michelsen, 2013).
30
Bij jonge honden (<10 maanden) met radioulnaire incongruentie kan het verwijderen van een fragment
eventueel gecombineerd worden met een transverse proximale ulna osteotomie (figuur 22), waarbij
al dan niet een intramedullaire pin geplaatst wordt (Robins en Innes, 2006; Burton en Owen, 2008a).
Figuur 21: Beelden van de artroscopische
behandeling van een hond van 9 jaar oud, er werd
een niet-verplaatst fragment verwijderd. 21a: Er is
een fragment (pijl) zichtbaar ter hoogte van de
processus coronoideus medialis; 21b: het fragment
wordt losgemaakt; 21c: het fragment wordt
verwijderd uit het gewricht; 21d: na het verwijderen
van het fragment wordt het gewrichtsoppervlakte
gedebrideerd; 21e: zicht op het gewricht na
verwijderen van het fragment (uit het archief van de
Universiteit Gent)
31
1.7.2.4 Complicaties
Mogelijke complicaties die op kunnen treden tijdens of na een artroscopie zijn onder andere
wondinfectie, bloedingen, extravasatie van vocht naar omliggend weefsel en iatrogene
kraakbeenschade. De extravasatie van vocht kan postoperatief zorgen voor oedeem in de regio van de
elleboog maar dit zal in de meeste gevallen binnen 24 uur verdwijnen. Om iatrogene kraakbeenschade
te voorkomen moet een artroscopie altijd voorzichtig uitgevoerd worden, hoewel beperkte iatrogene
schade postoperatief soms geen problemen geeft. Tijdens een artroscopie kan het zicht soms
belemmerd worden door een bloeding of hyperplastische villi, meestal kan dit echter opgelost worden
door het gewricht uitgebreid te spoelen (Capaldo et al., 2005; Rezende et al., 2012; Perry en Li, 2014).
1.7.2.5 “Palliatieve” behandeling van MCD
Indien geen verbetering optreedt na een klassieke behandeling van MCD en er ernstige veranderingen
zijn opgetreden in het gewricht, kunnen enkele andere behandelingsmethoden aangewend worden.
Er kan bijvoorbeeld een osteotomie uitgevoerd worden, zoals een Sliding Humeral Osteotomy (SHO)
of een Proximal Abducting Ulnar Osteotomy (PAUL). Deze technieken zorgen voor een verschuiving
van de krachten binnen het ellebooggewricht, waardoor het mediale compartiment minder belast
wordt. Ook het plaatsen van een prothese (TER, Total Elbow Replacement) is mogelijk. Dit is echter
een gecompliceerde operatie waarbij dikwijls complicaties optreden. Daarnaast kan bij de
ontwikkeling van ernstige osteoartrose een artrodese uitgevoerd worden. Hierbij wordt de pijn
weggenomen maar zal wel een functionele mankheid blijven bestaan. Ten laatste is resectie van de
processus coronoideus medialis mogelijk. Deze procedures worden echter enkel aangeraden als
laatste optie bij ernstige gevallen (Michelsen, 2013; How, 2016).
Figuur 22 – A: Aanwezigheid van radioulnaire elleboogincongruentie
waarbij de radius te kort is ten opzichte van de ulna (pijl), hierdoor is er een
verhoogde druk op de processus coronoideus medialis (pijlhoofden) en is er
een fragment ontstaan (geel), B: transverse proximale ulna osteotomie
waarbij er een stuk van de ulna wordt weggenomen tegelijk met het
verwijderen van het fragment (zwarte pijl); de ulna kan hierdoor naar
distaal bewegen (rode pijl) waardoor de incongruentie zal verbeteren (naar:
Burton en Owen, 2008a)
32
1.8 Prognose van MCD
De prognose van MCD is afhankelijk van vele verschillende factoren waaronder de ernst van het letsel,
graad van artrose, onderliggende oorzaak, ernst van de klinische symptomen, onderliggende oorzaak,
eventueel aanwezige bijkomende aandoeningen en leeftijd en activiteit van de hond. Over het
algemeen is de prognose beter wanneer vroeg chirurgisch behandeld wordt en er op het moment van
behandeling weinig artrose aanwezig is (Demko en McLaughlin, 2005; Michelsen, 2013). Na
artroscopische behandeling zal ongeveer 60% van de honden volledig herstellen, maar er zijn ook
honden waarbij geen verbetering optreedt (Van Ryssen, 2016). Er moet steeds rekening gehouden
worden met het feit dat osteoartrose zich meestal secundair zal ontwikkelen en progressief zal zijn,
waardoor honden na enkele tijd opnieuw kunnen manken (Demko en McLaughlin, 2005).
33
2 Probleemstelling en doelstelling
2.1 Probleemstelling
Hoewel er op dit moment al meerdere case reports zijn verschenen over MCD bij oudere honden (Flo,
1998; Briels et al., 2013; Dallago et al., 2015) en er onderzoek gedaan is naar de bevindingen bij honden
ouder dan 6 jaar met MCD op RX, CT en artroscopie (Vermote et al., 2010), is er nog geen literatuur
verschenen die zich specifiek richt op de resultaten van de artroscopische behandeling van MCD bij
deze “oudere” honden.
Bij jonge honden is wel reeds aangetoond dat chirurgisch ingrijpen meestal een beter resultaat geeft
dan conservatieve behandeling, met uitzondering van zeer milde gevallen. Ideaal gezien zou de
onderliggende oorzaak behandeld moeten worden voordat er significante schade is opgetreden aan
het gewricht (Grøndalen, 1979; Michelsen, 2013). Het probleem bij oudere honden is echter dat er in
heel wat gevallen al significante schade is. Men kan verwachten dat in die gevallen de resultaten van
chirurgisch ingrijpen minder goed zijn, maar dit is nog niet aangetoond via een klinische studie.
Evenmin is bekend wat de resultaten zijn bij oudere honden waarbij MCD niet gepaard gaat met
kraakbeenletsels. Mogelijk is het herstel langzamer of minder goed omwille van de leeftijd. Hoewel er
tegenwoordig verschillende technieken beschikbaar zijn om zogenaamde “end-stage” MCD te
behandelen (Michelsen, 2013), zijn deze niet steeds afdoende en is het belangrijk de eigenaar te
kunnen informeren over de kans op een minder goed resultaat.
2.2 Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is om de resultaten na artroscopische behandeling van “oudere” honden
met MCD te evalueren. Naar analogie met het onderzoek van Vermote et al. uit 2010, zullen “oudere”
honden gedefinieerd worden als honden die op het moment van de behandeling 6 jaar of ouder waren.
Alle honden die in de periode 2010-2015 artroscopisch behandeld werden voor MCD op de faculteit
Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en op het moment van behandeling 6 jaar of ouder waren,
zullen opgezocht worden. Enerzijds zal de informatie over deze honden retrospectief beoordeeld
worden en anderzijds zullen de eigenaars gecontacteerd worden om informatie te verkrijgen over de
huidige toestand van deze honden. Voor deze evaluatie zal gebruik gemaakt worden van een
gestandaardiseerde vragenlijst.
Door beoordeling van de combinatie van enerzijds de informatie in het dossier en anderzijds de
vragenlijst, zullen besluiten getrokken worden over het nut van artroscopische behandeling van MCD
bij “oudere” honden.
34
3 Materiaal en methoden
3.1 Selectie van patiënten
In het kliniekprogramma van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent, FileMaker Pro
versie 1.1, werden alle honden opgezocht die in de periode van 01-01-2010 tot en met 31-12-2015 op
de dienst Orthopedie aangeboden werden met manken op een of beide voorpoten en
gediagnosticeerd werden met een MCD. Hierbij werd gezocht op de diagnose van ‘MCD’ en ‘LPC’. De
term LPC (Losse Processus Coronoïdeus) werd tot april 2015 gebruikt op de faculteit, daarna is
overgeschakeld naar de term MCD. Sinds september 2017 is echter terug overgeschakeld naar LPC
(Letsel van de mediale Processus Coronoideus) omwille van de “ingebakken” term in de praktijk.
Voor dit onderzoek werden binnen deze groep de honden geselecteerd die voor deze aandoening
artroscopisch behandeld werden en op het moment van behandeling 6 jaar of ouder waren. Deze
leeftijdgrens van 6 jaar en ouder werd gehanteerd naar analogie met het onderzoek van Vermote et
al. (2010), dat eveneens aan de Universiteit Gent uitgevoerd werd. Deze leeftijdsgrens biedt een
duidelijk onderscheid tussen jongere en oudere honden en geeft tegelijkertijd een voldoende grote
onderzoekspopulatie.
Andere selectiecriteria waren:
- Beschikbaarheid van complete informatie wat betreft signalement, anamnese en klinisch
en orthopedisch onderzoek
- Beschikbaarheid van preoperatieve RX- en/of CT-beelden van goede kwaliteit en
peroperatieve artroscopische beelden van goede kwaliteit op basis waarvan de diagnose
van MCD bevestigd kon worden
- Afwezigheid van LPA
Zowel honden die unilateraal als honden die bilateraal geopereerd werden, werden geselecteerd voor
het onderzoek. Ook honden die bilateraal behandeld werden waarvan de eerste keer voor de leeftijd
van 6 jaar en de tweede keer aan de contralaterale kant na de leeftijd van 6 jaar werden geselecteerd.
Honden die voor een tweede keer artroscopie ondergingen van hetzelfde gewricht werden niet
geselecteerd.
3.2 Evaluatie van patiënten
Er gebeurde zowel een evaluatie van de klinische toestand van de patiënten op het moment dat ze
aangeboden werden voor de artroscopische behandeling van MCD als een evaluatie van de huidige
klinische toestand van de patiënten enkele jaren na deze behandeling. Het doel hiervan was een
uitspraak te kunnen doen over de resultaten en lange termijn prognose van de artroscopische
behandeling van MCD bij honden van 6 jaar en ouder. Om de huidige toestand van de geselecteerde
patiënten te evalueren, werd gekozen voor de combinatie van een vragenlijst voor de eigenaar en
video’s van de hond opgestuurd door de eigenaar.
3.2.1 Evaluatie van preoperatieve klinische toestand van patiënten
De evaluatie van de patiënten op het moment dat ze aangeboden werden voor artroscopische
behandeling van MCD gebeurde retrospectief op basis van gegevens die opgeslagen werden in het
kliniekprogramma van de faculteit Diergeneeskunde.
35
3.2.2 Opstellen van de vragenlijst
Om de huidige klinische toestand van de geselecteerde patiënten goed in te kunnen schatten, werd
gezocht naar een gestandaardiseerde vragenlijst. Hiervoor werd de Liverpool Osteoarthritis in Dogs
(LOAD) vragenlijst4 gebruikt. Dit is een vragenlijst welke ontwikkeld is door de Universiteit van
Liverpool in samenwerking met Elanco en welke specifiek is opgesteld om te helpen bij het evalueren
van de aanwezigheid en ernst van gewrichtsaandoeningen bij honden. Het is wetenschappelijk
bewezen dat deze vragenlijst een geschikt instrument is om de pijn, het comfortverlies en de
bewegingsbeperking bij gewrichtsaandoeningen te evalueren (Hercock et al., 2009; Walton et al.,
2013).
De LOAD-vragenlijst bestaat in twee versies, namelijk een versie voor een eerste consult en een versie
voor een vervolgconsult. Het verschil tussen deze twee versies is dat de versie voor een eerste consult
uitgebreider is en aanvullende vragen bevat over de achtergrond en levensstijl van de hond. Voor dit
onderzoek werd ervoor gekozen steeds de versie voor het eerste consult te gebruiken om zoveel
mogelijk te weten te komen over de huidige situatie van de geselecteerde patiënten. De LOAD-
vragenlijst bevat vragen over achtergrondinformatie (3), levensstijl (7), mobiliteit in het algemeen (5)
en mobiliteit bij beweging/inspanning (8). Met uitzondering van twee vragen over de
achtergrondinformatie, bestaat de LOAD-vragenlijst enkel uit meerkeuzevragen.
Aan de hand van een ingevulde LOAD-vragenlijst kan een ‘LOAD-score’ berekend worden welke een
indicatie is voor de ernst van de aanwezige gewrichtsproblematiek (tabel 3). Deze LOAD-score wordt
berekend aan de hand van de 13 vragen over mobiliteit in het algemeen en mobiliteit bij
beweging/inspanning. Elk van deze 13 meerkeuzevragen heeft vijf mogelijke antwoorden, waarbij
steeds slechts één antwoord aangeduid mag worden. Aan een antwoord wordt steeds een score van
0-4 toegekend, waarbij 0 correspondeert met een gezond dier en 4 met een dier met extreme
gewrichtsproblemen. Wanneer de score van de individuele vragen bij elkaar wordt opgeteld, bekomt
men de totale LOAD-score, met een maximum van 52 punten.
Tabel 3: Interpretatie van de LOAD-score4
LOAD-score Ernst van gewrichtsaandoening
0-10 Mild
11-20 Matig
21-30 Ernstig
31-52 Extreem
De vragenlijst die gebruikt werd in dit onderzoek is een combinatie van de LOAD-vragenlijst aangevuld
met negen eigen vragen, met name met betrekking tot de behandeling en herstelperiode (bijlage I).
Aan de hand van deze vragenlijst kon dus steeds zowel de LOAD-score berekend worden als
aanvullende informatie over het herstel van de hond bekomen worden. De gebruikte vragenlijst
bestaat uit 32 vragen en werd opgesteld in het Nederlands, Frans en Duits.
4 https://dspace.uevora.pt/rdpc/bitstream/10174/19611/2/liverpool%20OA%20in%20dogs%20-%20load.pdf (in het Engels) (laatst geconsulteerd op 11 mei 2018)
36
3.2.3 Filmen van de patiënten
Als aanvulling op de vragenlijst, werd aan de eigenaars van de geselecteerde patiënten gevraagd om
video’s te maken van de patiënt om aan de hand hiervan de huidige mankheidsscore van de hond te
kunnen bepalen. Er werd gevraagd de hond te filmen tijdens een wandeling, waarbij deze bij voorkeur
in een rechte lijn liep en de video gemaakt werd op ooghoogte van de hond.
3.3 Verzamelen van de resultaten
Alle eigenaars van de geselecteerde patiënten werden eerst telefonisch gecontacteerd. Hierbij werd
een uitleg gegeven over het onderzoek en gevraagd of de eigenaars interesse hadden om mee te
werken. Vervolgens werd de vragenlijst per mail opgestuurd, zodat de eigenaars rustig de tijd konden
nemen voor het invullen ervan. Per e-mail werd ook nog eens een extra uitleg gegeven over het
onderzoek en werden instructies gegeven over het invullen van de vragenlijst en het filmen van de
hond. Bij vragen of moeilijkheden konden de eigenaar steeds telefonisch of per mail contact opnemen.
Indien het niet mogelijk was de eigenaar telefonisch te bereiken, werd via e-mail contact opgenomen
(bijlage II). De vragenlijst werd in deze gevallen als bijlage meegestuurd. Net zoals de vragenlijst werd
ook deze mail opgesteld in het Nederlands, Frans en Duits. Indien de eigenaars aangaven dat hun hond
reeds overleden was, werd gevraagd of ze eventueel alsnog mee zouden willen werken aan het
onderzoek. Hierbij werd gevraagd de situatie te beoordelen zoals deze was enkele weken voor het
overlijden van de hond. Wanneer er geen reactie kwam op de e-mail, al dan niet gestuurd na
telefonisch contact, werd eenmalig een herinnering gestuurd. De ingevulde vragenlijsten en video’s
werden per mail opgestuurd.
3.4 Interpretatie van de resultaten
3.4.1 Beoordeling patiëntselectie
Er werd een overzicht opgesteld van de geselecteerde patiënten. De gegevens wat betreft geslacht,
ras, leeftijd en aangetaste en geopereerde ellebogen werden verzameld en geanalyseerd.
3.4.2 Beoordeling preoperatieve klinische toestand van de patiënten
Hierbij werd gekeken naar het klinisch onderzoek en naar de artroscopische bevindingen. Op basis van
het klinisch onderzoek werd gekeken naar de mankheidsgraad op het moment van aanbieden en werd
het lichaamsgewicht genoteerd. Op basis van de artroscopische bevindingen werd bepaald welk type
letsel aanwezig was bij de geselecteerde patiënten voordat ze behandeld werden. Deze resultaten
werden verwerkt in Excel 2016.
3.4.3 Beoordeling vragenlijsten
De ingevulde vragenlijsten werden verzameld en alle vragen werden beoordeeld. Aan de hand van de
13 vragen over mobiliteit (algemeen en bij beweging/inspanning) die afkomstig waren uit de originele
LOAD-vragenlijst werd per vragenlijst steeds de LOAD-score van de patiënt berekend en
geïnterpreteerd volgens tabel 3. Daarnaast werd ook gekeken naar de overige vragen en werd
informatie wat betreft bijkomende aandoeningen, toegediende medicatie, mankheid en pijn op het
moment van invullen van de vragenlijst verzameld. Ook werd gekeken naar de tevredenheid van de
eigenaars over de behandeling.
3.4.4 Beoordeling video’s
De video’s werden beoordeeld door prof. Dr. Bernadette Van Ryssen. Op basis van deze video’s werd
steeds een mankheidsscore gegeven van 0 tot en met 10 en werd een mankheidsgraad (niet mank,
37
licht mank, matig mank, erg mank) toegekend. Indien van een patiënt meerdere video’s werden
toegestuurd, werden deze afzonderlijk beoordeeld en werd per patiënt een gemiddelde
mankheidsscore berekend.
3.4.5 Statistische analyse van de resultaten
De statistische analyse van de resultaten werd uitgevoerd met het programma R, versie 3.4.4. Er werd
hierbij gebruik gemaakt van verschillende testen. De statistische analyse gebeurde in twee delen,
namelijk een eerste deel met een dataset van 45 patiënten op basis van de patiëntenselectie en een
tweede deel met een dataset van 15 patiënten op basis van de ingevulde vragenlijsten (bijlage III).
Bij het eerste deel werden twee verschillende testen gebruikt, de one-sample binomial test en de
multinomial test. Hierbij werd steeds een significantieniveau van 5% gebruikt. Dit wil zeggen dat de
nulhypothese (H0) verworpen wordt wanneer de p-waarde (die zich steeds tussen 0 en 1 bevindt) ≤0,05
is. In dit geval is de kans dat het gevonden resultaat toevallig is kleiner of gelijk aan 5% (Petrie en Sabin,
2009).
Bij het tweede deel werd steeds nagegaan of er een correlatie was tussen verschillende parameters
en de hoogte van de LOAD-score. Hierbij werd gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens uit
de preoperatieve analyse en gegevens die bekomen werden op basis van de ingevulde vragenlijsten.
Eerst werd geprobeerd een lineaire regressie uit te voeren per parameter en een multilineaire
regressie van verschillende parameters samen. Omwille van de relatief kleine omvang van deze dataset
was het echter niet mogelijk om hiermee te werken. Om deze reden werd overgeschakeld op
correlaties, waarbij gebruik werd gemaakt van twee verschillende correlatiecoëfficiënten afhankelijk
van de betrokken parameter. Voor de continue variabelen, namelijk leeftijd bij operatie en de tijd na
operatie, werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend, welke steeds uitgaat van een lineaire
relatie. Bij de categorische variabelen, namelijk geslacht, mankheidsgraad en type letsel, werd een
Spearman correlatiecoëfficiënt berekend, welke uitgaat van een monotonische relatie (Petrie en Sabin,
2009).
38
4 Resultaten
4.1 Selectie van patiënten
In de periode van 01-01-2010 tot en met 31-12-2015 werden 714 honden aangeboden op de dienst
orthopedie waarbij de diagnose MCD werd gesteld. Van deze honden waren er 141, dus 19,7% op het
moment van de diagnose 6 jaar of ouder.
Van deze 141 honden werden 45 honden geselecteerd voor dit onderzoek. Redenen dat honden niet
geselecteerd werden zijn dat ze niet artroscopisch behandeld werden of dat ze voor een tweede keer
aan hetzelfde lidmaat geopereerd werden. Een overzicht van de geselecteerde patiënten met
informatie wat betreft ras, geslacht, leeftijd op moment van operatie en aangetaste en behandelde
elleboog/ellebogen is zichtbaar in tabel 5. De leeftijd op moment van operatie varieert tussen de 6 jaar
en 13 jaar. Binnen de groep geselecteerde patiënten is het meest voorkomende ras de Labrador
Retriever, gevolgd door de Golden Retriever. Verschillende andere rassen komen een of enkele keren
voor binnen de geselecteerde patiënten (tabel 4).
Tabel 4: Prevalentie van rassen binnen de groep geselecteerde patiënten
Ras Prevalentie binnen
geselecteerde patiënten
Labrador Retriever 13
Golden Retriever 8
CV (Canis Vulgaris/kruising) 6
American Staffordshire Terrier 3
Cavalier King Charles Spaniël 2
Tervuerense Herder, Airedale Terriër, Vlinderhondje,
Dalmatiër, Rottweiler, Ierse Setter, Mechelse Herder,
Duitse Herder, Grote Zwitserse Sennenhond, Franse
Bulldog, Pointer, Leonberger, Amerikaanse Bulldog
1
Binnen de geselecteerde groep waren er 22 mannelijk intacte honden, 8 mannelijk gecastreerde
honden, 9 vrouwelijk intacte honden en 6 vrouwelijk gecastreerde honden. In dit onderzoek bedraagt
het totale percentage mannelijke patiënten dus 67% en het totale percentage vrouwelijke patiënten
33%. Van de geselecteerde patiënten waren 20 patiënten bilateraal aangetast en 25 unilateraal
aangetast. Binnen de unilateraal aangetaste patiënten was bij 15 patiënten de linker elleboog
aangetast en bij 10 patiënten de rechter elleboog. Van de 20 bilateraal aangetaste patiënten werden
13 patiënten bilateraal artroscopisch behandeld, waarbij dit bij 8 patiënten gebeurde op twee
afzonderlijke tijdstippen en bij 5 patiënten in eenzelfde operatie. Van de honden waarvan de beide
ellebogen op twee verschillende momenten artroscopisch behandeld werden, vond de tweede
operatie steeds plaats op een leeftijd van 6 jaar of ouder. De eerste operatie vond bij 7 van deze
honden plaats op een leeftijd jonger dan 6 jaar en bij 1 van deze honden op een leeftijd ouder dan 6
jaar. In totaal waren in deze onderzoekspopulatie dus 65 ellebogen aangetast, waarvan 58
artroscopisch behandeld werden. Bij 51 hiervan was de hond 6 jaar of ouder.
39
Tabel 5: Informatie over de geselecteerde patiënten voor dit onderzoek wat betreft ras (CV = Canis Vulgaris),
geslacht (M/MC=mannelijk intact/mannelijk gecastreerd, V/VC=vrouwelijk intact/vrouwelijk gecastreerd),
leeftijd bij operatie (j=jaar, m=maanden) en aangetaste en geopereerde elleboog (R=rechts, L=links, B=bilateraal).
*Indien de hond 2x geopereerd werd, werd de leeftijd op het moment van de laatste operatie vermeld en de
leeftijd op het moment van de eerste operatie tussen haakjes gezet.
Nr. Ras Geslacht Leeftijd bij operatie Aangetaste
elleboog
Geopereerde
elleboog
1 CV V 9j5m B B
2 Labrador Retriever MC 6j B B
3 Labrador Retriever VC 8j8m (4j3m)* B B
4 Golden Retriever M 6j10m B R
5 Tervuerense Herder MC 10j7m L L
6 Labrador Retriever M 7j8m L L
7 CV M 6j10m B B
8 Labrador Retriever V 6j7m (5j10m)* B B
9 Labrador Retriever M 6j3m B B
10 American Staffordshire Terrier M 6j8m L L
11 American Staffordshire Terrier M 9j1m (8j10m)* B B
12 Labrador Retriever M 6j6m B L
13 Cavalier King Charles Spaniël VC 6j8m B B
14 Golden Retriever V 6j5m B R
15 Golden Retriever M 8j B R
16 American Staffordshire Terrier MC 9j3m L L
17 Golden Retriever M 6j11m R R
18 Golden Retriever V 10j9m R R
19 Airedale Terrier M 8j10m L L
20 Vlinderhondje VC 6j4m R R
21 Cavalier King Charles Spaniël V 6j10m R R
22 Dalmatiër MC 6j8m B L
23 Labrador Retriever M 6j3m R R
24 Labrador Retriever VC 8j2m B L
25 Golden Retriever MC 11j1m R R
26 Rottweiler V 7j1m R R
27 Ierse Setter M 7j1m (5j6m)* B B
28 Labrador Retriever M 9j3m R R
29 Leonberger M 6j3m L L
30 Golden Retriever M 7j7m L L
31 Pointer V 10j5m L L
32 Franse Bulldog MC 7j11m (1j2m)* B B
33 CV V 8j6m L L
34 CV V 7j7m R R
35 Labrador Retriever M 6j4m L L
36 Duitse Herder M 7j4m L L
37 Grote Zwitserse Sennenhond M 9j4m L L
38 Golden Retriever VC 10j L L
39 CV M 8j5m (5j1m)* B B
40 Mechelse Herder M 6j11m B L
41 Labrador Retriever VC 8j5m (3j7m)* B B
42 Amerikaanse Bulldog MC 10j5m R R
43 Labrador Retriever M 8j1m L L
44 Labrador Retriever M 6j6m (1j11m)* B B
45 CV MC 13j L L
40
4.2 Evaluatie van patiënten
Alle eigenaars werden eerst telefonisch en vervolgens per e-mail gecontacteerd. Hiervan reageerden
26 eigenaars niet op de oproep om mee te doen aan het onderzoek. Bij 12 eigenaars die telefonisch
niet bereikbaar waren, was het echter niet mogelijk om een e-mail te sturen omdat er geen e-mailadres
bekend was bij de faculteit. Deze eigenaars konden dus met zekerheid niet bereikt worden. Bij de
overige 14 eigenaars die niet reageerden, was dit mogelijks omdat ze niet mee wilden werken of omdat
de contactgegevens niet klopten.
Er reageerden 19 eigenaars telefonisch of per mail op de oproep om mee te doen aan het onderzoek.
Hiervan wensten 4 niet mee te werken aan het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de hond overleden was
en het voor de eigenaar niet meer mogelijk was zich alles te herinneren om de vragenlijst in te vullen.
De vragenlijst werd ingevuld door 15 eigenaars. Van de 15 honden over wie de vragenlijst werd
ingevuld, waren reeds 6 honden overleden, de overige 9 honden leefden nog op het moment van
invullen van de vragenlijst. Door 5 eigenaars werden daarnaast een of meerdere video’s van hun hond
gemaakt.
Het invullen van de vragenlijsten gebeurde in de periode van 1-10-2017 tot en met 31-1-2018.
Afhankelijk van wanneer de hond behandeld werd, was dit dus tussen de 2 en 8 jaar na de
artroscopische behandeling van de hond. Sommige eigenaars vulden de vragenlijst in enige tijd na het
overlijden van de hond.
4.2.1 Evaluatie van de preoperatieve klinische toestand van de patiënten
Aan de hand van de dossiers van de 45 geselecteerde patiënten werden de waardes van enkele
parameters bekeken. Ten eerste werden de patiënten ingedeeld in een gewichtsklasse (figuur 23).
Ongeveer de helft van de geselecteerde patiënten bevond zich in de gewichtsklasse van 30-40 kg. Rond
de 20% van de patiënten bevond zich in de gewichtsklassen 20-30 kg en >40 kg en een minderheid van
de patiënten woog <20 kg.
Figuur 23: Verdeling van de geselecteerde patiënten in verschillende gewichtsklassen
Vervolgens werd gekeken in welke mate de dieren op het moment van aanbieden in de kliniek
mankheid vertoonden op de aangetaste voorpoot/voorpoten. De mankheid werd ingedeeld in
verschillende mankheidsgraden, namelijk niet mank, licht mank, matig mank en erg mank. Zoals
zichtbaar in figuur 24, werd het merendeel van de patiënten aangeboden met een matige mankheid
41
op de aangetaste voorpoot/voorpoten. Lichte mankheid en erge mankheid kwamen in mindere mate
voor en 5% van de patiënten vertoonde geen mankheid op het moment van de consultatie.
Figuur 24: Analyse van de mankheidsgraad van de geselecteerde patiënten op het moment dat ze aangeboden
werden voor artroscopische behandeling van MCD
MCD is een term die verschillende letsels omvat, namelijk een of meerdere verplaatste of niet-
verplaatste fragmenten, een fissuur, erosie en chondromalacie. De verdeling van deze verschillende
vormen van MCD onder de geselecteerde patiënten is zichtbaar in figuur 25. Hierbij werd elke elleboog
apart beoordeeld, waarbij enkel ellebogen in rekening werden genomen die behandeld werden op een
leeftijd van 6 jaar of ouder. Het totale aantal beoordeelde ellebogen was 51. Met meerdere
fragmenten wordt bedoeld dat er meerdere fragmenten aanwezig waren in één gewricht. Zoals
zichtbaar werd in totaal 51% van de patiënten aangeboden met een of meerdere fragmenten. Geen
enkele van deze patiënten werd aangeboden met enkel een erosie.
Figuur 25: De verdeling van de verschillende types MCD-letsels onder de geselecteerde patiënten
Bij de interpretatie van de verdeling van de verschillende letsels moet er rekening mee gehouden
worden dat er ook een combinatie van letsels voor kan komen. Binnen de groep geselecteerde
patiënten kwamen combinaties voor van een of meerdere fragmenten of een fissuur met
42
chondromalacie of erosie. In figuur 25 werden de combinaties van een fragment en
chondromalacie/erosie gerekend binnen de categorie ‘fragment’ (verplaatst/niet verplaatst/meerdere
fragmenten, afhankelijk van de combinatie), de combinaties van een fissuur en chondromalacie/erosie
werden gerekend binnen de categorie ‘fissuur’. In hoeverre deze combinaties voorkwamen is zichtbaar
in tabel 6. Bij 31% van de beoordeelde ellebogen was er sprake van een combinatie van letsels.
Tabel 6: Voorkomen van combinaties van de verschillende types MCD-letsels binnen de geselecteerde groep
patiënten
Type MCD-letsel Aantal Type combinatie Aantal
Meerdere fragmenten 1 Meerdere fragmenten + erosie 1
Fragment – verplaatst 3 0
Fragment – niet-verplaatst 22 Niet-verplaatst fragment + erosie 5
Niet-verplaatst fragment + chondromalacie 2
Fissuur 18 Fissuur + erosie 1
Fissuur + chondromalacie 7
Chondromalacie 7
Erosie 0
TOTAAL 51 TOTAAL 16
4.2.2 Evaluatie van de ingevulde vragenlijsten
Op basis van de ingevulde vragenlijsten werd steeds de LOAD-score berekend per patiënt, welke
zichtbaar zijn in tabel 7.
Tabel 7: LOAD-scores berekend op basis van de ingevulde vragenlijsten en de interpretatie ervan (zie ook tabel
3). De nummers van de patiënten in deze tabel komen overeen met de nummers in tabel 5.
Nr. LOAD-score Interpretatie LOAD-
score: ernst van
gewrichtsaandoening
7 38 Extreem
9 5 Mild
13 17 Matig
14 27 Ernstig
19 6 Mild
22 25 Ernstig
23 9 Mild
27 33 Extreem
28 22 Ernstig
33 28 Ernstig
35 33 Extreem
40 26 Ernstig
41 34 Extreem
44 14 Matig
45 17 Matig
43
De LOAD-scores van de patiënten waarover de vragenlijst werd ingevuld varieerden van 5 tot en met
38. Drie patiënten vielen volgens de interpretatie van de LOAD-score in de categorie ‘mild’, drie
patiënten in de categorie ‘matig’, vijf patiënten in de categorie ‘ernstig’ en vier patiënten in de
categorie ‘extreem’.
Ook de vragen die niet in rekening genomen werden bij het berekenen van de LOAD-score werden
beoordeeld. De antwoorden op een deel van deze vragen zijn terug te vinden in tabel 8.
Zoals zichtbaar in deze tabel, vertoonden enkele patiënten naast elleboogdysplasie ook andere
aandoeningen die mogelijks een invloed kunnen hebben op het manken van de hond. Heupdysplasie
was hierbij het meest voorkomend. Bij deze patiënten wordt de beoordeling van het manken en dus
de LOAD-score mogelijks ook beïnvloed door deze bijkomende aandoening.
Op het moment van het invullen van de vragenlijst ontvingen 7 van de 15 honden regelmatig of
onregelmatig niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s). De verschillende NSAID’s
die genoemd werden bij het invullen van de vragenlijst zijn carprofen (Rimadyl, Zoetis Belgium SA),
cimicoxib (Cimalgex, Vétoquinol SA), firocoxib (Previcox, Mérial), mavacoxib (Trocoxil, Pfizer) en
meloxicam (Metacam, Boehringer Ingelheim Vetmedica GmbH). Voedingssupplementen werden
toegediend aan 4 van de 15 honden op het moment van het invullen de vragenlijst. De
voedingssupplementen die genoemd werden zijn Flexadin® Advanced, Kynosil® en Trovet® Mobility.
Daarnaast gaven de eigenaars van patiënt nr. 27 en patiënt nr. 33 aan dat hun hond behandeld was
geweest met intra-articulaire injecties van hyaluronzuur. De eigenaars van patiënt nr. 7 gaven aan dat
hun hond verschillende andere behandelingen had gehad, waaronder goudacupunctuur, lasertherapie
en massage. Daarnaast ontvingen enkele honden medicatie die niet gerelateerd was aan de
behandeling van gewrichtsaandoeningen, zoals omeprazole en levetiracetam (Keppra, NextPharma
SAS).
Wat betreft de mankheid op het moment van invullen van de vragenlijst gaven 2 eigenaars aan dat ze
hun hond nooit zien manken. De overige 13 eigenaars gaven aan dat hun hond op dat moment last
had van mankheid, welke varieert van soms manken na een lange wandeling of lange rustperiode tot
steeds ernstig manken maar meestal wel met steunname.
Van de 15 eigenaars gaven 14 aan tevreden te zijn met het effect van de artroscopische behandeling.
Hiervoor genoemde redenen waren onder andere dat de hond duidelijk geen pijn meer had na de
operatie, dat het herstel van de operatie vlot is verlopen, dat de hond enkele jaren een goede
levenskwaliteit gehad heeft na de operatie of enkele jaren niet gemankt heeft na de operatie.
Verschillende eigenaars geven aan dat hun hond momenteel terug mankheid vertoont op de
behandelde of de contralaterale poot maar na de operatie een lange tijd goed is geweest. Eén eigenaar
gaf aan tevreden te zijn over het resultaat van de behandeling maar vond dat er ten tijde van de
behandeling niet goed genoeg gewezen was op het feit dat er een grote kans is dat de hond artrose
zal ontwikkelen. Deze 14 eigenaars gaven aan dat ze, wetende wat ze nu weten, opnieuw de beslissing
zouden nemen om hun hond artroscopisch te laten behandelen voor MCD.
Eén eigenaar gaf aan niet tevreden te zijn met het resultaat van de behandeling. De reden die hiervoor
gegeven werd was dat de behandeling voor deze eigenaar geen effect leek te hebben en de mankheid
van de hond na de behandeling verergerd was in vergelijking met daarvoor. Deze eigenaar gaf aan dat
hij, wetende wat hij nu weet, niet opnieuw de beslissing zou nemen om zijn hond artroscopisch te
laten behandelen voor MCD.
44
Tabel 8: Overzicht van antwoorden op enkele vragen die niet in rekening werden genomen bij het berekenen van de LOAD-score. De nummers van de patiënten in deze tabel komen
overeen met de nummers in tabel 5. Andere relevante aandoeningen: hier worden enkel aandoeningen vermeld die een invloed zouden kunnen op de mankheid van de patiënt op dit
moment. Huidige medicatie: onder overige medicatie valt medicatie die gebruikt wordt voor de behandeling van andere aandoeningen dan gewrichtsaandoeningen. Indien de hond
reeds overleden is wordt onder huidige medicatie verstaan de medicatie die de hond kreeg in de periode voor zijn overlijden; + = deze medicatie wordt momenteel dagelijks/regelmatig
(bv. om de dag) toegediend; +* = deze medicatie wordt onregelmatig toegediend, wanneer de eigenaar denkt dat het nodig is; - = deze medicatie wordt momenteel niet toegediend.
Mankheid op dit moment: indien de hond reeds overleden is, wordt hiermee bedoeld de mankheid in de periode voor het overlijden. Tevredenheid behandeling: + = de eigenaar gaf aan
tevreden te zijn over het effect van de behandeling; - = de eigenaar gaf aan niet tevreden te zijn over het effect van de behandeling. Opnieuw behandelen: + = de eigenaar gaf aan dat,
wetende wat hij/zij nu weet, hij/zij opnieuw de beslissing zou nemen de hond te laten opereren; - = de eigenaar gaf aan dat, wetende wat hij/zij nu weet, hij/zij niet opnieuw de beslissing
zou nemen de hond te laten opereren.
Nr. Andere relevante
aandoeningen
Huidige medicatie Mankheid op dit moment Pijn aan
behandelde poot
Tevredenheid
behandeling
Opnieuw
behandelen NSAID’s Supplementen Overig
7 Heupdysplasie + - + Steeds licht bij stappen Nee + +
9 - - - - Niet Nee + +
13 - - - - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +
14 - +* - - Steeds licht bij stappen Ja, zelden + +
19 - - - - Niet Nee + +
22 Heupdysplasie,
artrose knieën
- + - Steeds erg bij stappen, meestal
met steunname
Ja, altijd + +
23 - - - - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +
27 - + + - Steeds licht bij stappen Ja, regelmatig + +
28 - +* - - Steeds licht bij stappen Ja, regelmatig + +
33 - + + + Soms na lang wandelen/rusten Ja, soms + +
35 - + - + Steeds erg bij stappen, meestal
met steunname
Ja, altijd + +
40 Heupdysplasie + - + Steeds licht bij stappen Ja, soms - -
41 Fibrocartilagineus
infarct ruggemerg
- - + Steeds erg manken, meestal met
steunname
Ja, regelmatig + +
44 - - - - Vaak licht bij stappen Ja, soms + +
45 - - + - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +
45
4.2.3 Evaluatie van de video’s
De evaluatie van de video’s is zichtbaar in tabel 9. Bij sommige video’s was het helaas niet mogelijk de
mankheidsgraad en -score vast te stellen, omdat de video’s te kort waren of vanuit een hoek gefilmd
waren van waaruit de mankheid niet correct te beoordelen was. Op basis van de beoordeling van elk
filmpje afzonderlijk werd per patiënt een gemiddelde mankheidsscore berekend. Deze was 0/10 voor
patiënt nr. 14 (MCD bilateraal gediagnosticeerd, rechts artroscopisch behandeld), 3/10 voor patiënt
nr. 23 (MCD rechts gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld), 4/10 voor patiënt nr. 28 (MCD
rechts gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld), 5,5/10 rechts en 7/10 links voor patiënt nr. 40
(MCD bilateraal gediagnosticeerd, links artroscopisch behandeld) en 3/10 voor patiënt nr. 44 (MCD
bilateraal gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld).
Tabel 9: Overzicht van de beoordeelde video’s. Het vermelde nummer per patiënt komt overeen met het nummer
van deze patiënt in tabel 5. Indien meerdere video’s werden opgestuurd per patiënt, werd elke video afzonderlijk
beoordeeld. Indien er relevante aanvullingen zijn welke een rol kunnen spelen bij de interpretatie van de video’s,
werden deze vermeld bij opmerkingen. RV = rechtsvoor, LV = linksvoor.
Nr. Filmpje Beoordeling
mankheidsgraad
Beoordeling
mankheidsscore
Opmerkingen
14 14_1 Niet mank 0/10 Mankheid kon enkel beoordeeld
worden in stap
23 23_1 Licht mank RV 3/10 RV
23_2 Licht mank RV 3/10 RV
28 28_1 Niet mank – zeer licht
mank RV
0/10 – 1/10 RV Eigenaar gaf aan dat dit een
filmpje van een ‘goede dag’ was
28_2 Erg mank RV 8/10 RV Eigenaar gaf aan dat dit een
filmpje van een ‘slechte dag’ was
40 40_1 Matig mank RV,
erg mank LV
5/10 RV
7/10 LV
40_2 - - Mankheid kon op basis van deze
video niet goed beoordeeld
worden
40_3 - - Mankheid kon op basis van deze
video niet goed beoordeeld
worden
40_4 Matig mank RV,
erg mank LV
6/10 RV
7/10 LV
40_5 - - Mankheid kon op basis van deze
video niet goed beoordeeld
worden
44 44_1 Licht mank RV 3/10
44_2 Licht mank RV 2/10
44_3 Licht mank RV 3/10
46
4.3 Statistische analyse van de resultaten
4.3.1 Statistische analyse op basis van patiëntenselectie
Op basis van de gegevens bekomen met de patiëntenselectie werden statische testen uitgevoerd met
betrekking tot het geslacht van de dieren, bilaterale en unilaterale aantasting en het voorkomen van
de verschillende gewichtsklassen en mankheidsgraden. Verschillende nulhypotheses (H0) werden
getest.
H0: De kans op mannelijke en vrouwelijke dieren is beide 50%
Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde werd bekomen van p = 0,01785.
Dit betekent dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten waren er 30
mannelijke honden en 15 vrouwelijke honden. We kunnen dus stellen dat met een significantieniveau
van 5% binnen deze groep significant meer mannelijke dan vrouwelijke dieren waren.
H0: De kans op bilaterale en unilaterale aantasting is beide 50%
Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,2757.
Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen deze groep was er met een
significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen de hoeveelheid bilaterale en unilaterale
aangetaste dieren.
H0: Binnen de unilateraal aangetaste dieren is de kans op aantasting rechts en aantasting links beide
50%
Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,2122.
Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen de unilateraal aangetaste dieren in deze
groep was er met een significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen de hoeveelheid
links en rechts aangetaste dieren.
H0: Er is geen verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren met betrekking tot bilaterale aantasting
Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,1316.
Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen deze groep was er met een
significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren met
betrekking tot bilaterale aantasting.
H0: Alle gewichtsklassen komen even vaak voor (dus elke gewichtsklasse heeft een frequentie van 25%)
Een multinomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,0019. Dit
betekent dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten bevond 51% van
de honden zich in de gewichtsklasse 30-40 kg. We kunnen er dus vanuit gaan dat deze gewichtsklasse
binnen deze groep met een significantieniveau van 5% significant meer voorkomt dan de andere
gewichtsklassen.
H0: Elke mankheidsgraad komt even vaak voor (dus elke mankheidsgraad heeft een frequentie van 25%)
Een multinomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0. Dit betekent
dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten vertoonde 60% van de
honden de mankheidsgraad ‘matig’. We kunnen er dus vanuit gaan dat deze mankheidsgraad binnen
deze groep met een significantieniveau van 5% significant meer voorkomt dan de andere
mankheidsgraden.
47
4.3.2 Statistische analyse op basis van de ingevulde vragenlijsten
In dit deel werd gekeken naar verschillende parameters, namelijk geslacht, leeftijd op moment van
behandeling, tijd na operatie, preoperatieve mankheidsgraad en type letsel. Er werd steeds gekeken
wat de correlatie was tussen elk van deze parameters en de LOAD-score.
Is er een correlatie tussen het geslacht en de LOAD-score?
Een scatterplot werd opgesteld waarbij het geslacht werd uitgezet tegenover de LOAD-score (figuur
26).
Figuur 26: Scatterplot waarbij het geslacht (0=mannelijk, 1=vrouwelijk) werd uitgezet tegenover de LOAD-score
Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen het geslacht en de LOAD-score.
Deze was 0.2971229. Dit betekent dat er een positieve correlatie is tussen de categorie van het
geslacht en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld hoger lag bij
vrouwelijke dieren (categorie 1) ten opzichte van mannelijke dieren (categorie 0).
Is er een correlatie tussen de leeftijd op het moment van de artroscopische behandeling en de LOAD-
score?
Een scatterplot werd opgesteld waarbij de leeftijd op het moment van de artroscopische behandeling
werd uitgezet tegenover de LOAD-score (figuur 27).
Figuur 27: Scatterplot waarbij de leeftijd bij operatie (in jaar) werd uitgezet tegenover de LOAD-score
48
Vervolgens werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de leeftijd bij operatie en de
LOAD-score. Deze was -0.08649987. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen de leeftijd
bij operatie en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij
dieren die ouder waren op het moment van de operatie.
Is er een correlatie tussen de tijd na operatie en de LOAD-score?
Een scatterplot werd opgesteld waarbij de tijd na operatie werd uitgezet tegenover de LOAD-score
(figuur 28).
Figuur 28: Scatterplot waarbij de tijd na operatie (in jaar) werd uitgezet tegenover de LOAD-score
Vervolgens werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de tijd na operatie en de LOAD-
score. Deze was -0.1899332. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen de tijd na operatie
en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die langer
geleden geopereerd waren.
Is er een correlatie tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de LOAD-score?
Een scatterplot werd opgesteld waarbij de preoperatieve mankheidsgraad werd uitgezet tegenover de
LOAD-score (figuur 29).
Figuur 29: Scatterplot waarbij de preoperatieve mankheidsgraad (1=niet mank, 2=licht mank, 3=matig mank,
4=erg mank) werd uitgezet tegenover de LOAD-score
49
Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen de preoperatieve
mankheidsgraad en de LOAD-score. Deze was -0.05683244. Dit betekent dat er een negatieve
correlatie is tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep
de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die een ergere preoperatieve mankheidsgraad
vertoonden.
Is er een correlatie tussen het type letsel en de LOAD-score?
Een scatterplot werd opgesteld waarbij het type letsel dat artroscopisch gevonden werd, werd uitgezet
tegenover de LOAD-score (figuur 30).
Figuur 30: Scatterplot waarbij het type letsel (1=chondromalacie, 2=fissuur, 3=niet-verplaatst fragment,
4=verplaatst fragment) werd uitgezet tegenover de LOAD-score. In deze figuur ontbreekt letsel 5=meerdere
fragmenten omdat binnen de ondervraagde groep geen honden waren met meerdere fragmenten. Combinaties
van een fissuur of een (niet-)verplaatst fragment en chondromalacie en/of erosie werden respectievelijk onder de
categorie fissuur (2), niet-verplaatst fragment (3) of verplaatst fragment (4) gerekend.
Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen het type letsel en de LOAD-
score. Deze was -0.0209936. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen het type letsel en
de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die een
preoperatief een letsel hadden uit een ‘hogere’ categorie.
50
5 Discussie
In deze studie werd gekeken naar de resultaten na artroscopische behandeling van oudere honden
met MCD, meer specifiek naar de prognose en klinische toestand van de honden op langere termijn.
Dit onderwerp werd gekozen omdat hier, naar ons weten, nog niet eerder onderzoek naar werd
gedaan. Het doel was dan ook om aan de hand van deze studie, eigenaars van oudere honden meer te
kunnen vertellen over de goede of minder goede afloop van de behandeling. We wilden dit in het
bijzonder weten omdat een oudere leeftijd een negatieve invloed zou hebben op de prognose.
Hoewel dus specifiek gekozen werd om eigenaars te benaderen meerdere jaren nadat hun hond
behandeld werd, was dit ook meteen een lastig aspect van de studie. Ten eerste was het soms
onmogelijk om de eigenaars te contacteren wegens niet correcte contactgegevens. Hierdoor ging een
deel van de mogelijke informatie verloren. Daarnaast was een deel van de honden reeds overleden.
Enkele eigenaars van overleden honden waren bereid om de vragenlijsten alsnog in te vullen, maar
een ander deel gaf aan dit niet te willen of kunnen omdat het naar hun idee te lang geleden was om
de vragen correct in te vullen.
Ook voor eigenaars van een hond die op het moment van invullen van de vragenlijst nog wel leefde,
was het niet altijd gemakkelijk de vragen te beantwoorden. Zo gaven sommige eigenaars aan dat hun
hond ‘goede’ en ‘slechte’ dagen heeft, waartussen het verschil zeer groot kan zijn. Het was in deze
gevallen niet altijd gemakkelijk om één antwoord te kiezen. In deze gevallen is het dus moeilijk om een
LOAD-score toe te wijzen aan de patiënt.
Tevens werd aan de eigenaars gevraagd hun hond te filmen om het gangwerk en de graad van manken
objectief te kunnen beoordelen. Hoewel er aan de eigenaars werd uitgelegd hoe ze de hond het beste
konden filmen, was het resultaat niet altijd ideaal en was het bij sommige video’s zelfs onmogelijk om
het manken goed te beoordelen. Echter kon aan de hand van de video’s wel een goed beeld gevormd
worden van de huidige mankheidsgraad van de honden. Helaas waren er slechts 5 eigenaren die
video’s van hun hond opstuurden.
Oorspronkelijk was het idee voor deze studie om de eigenaars uit te nodigen voor een controlebezoek
aan de faculteit. Op deze manier zouden de honden op de faculteit gefilmd kunnen worden en zou een
volledig orthopedisch, en eventueel radiografisch, onderzoek van de honden kunnen gebeuren. Na
contact met de eigenaars bleek dit echter voor het overgrote deel van de mensen niet mogelijk of
wenselijk omwille van de leeftijd van de hond, de afstand die afgelegd zou moeten worden of
tijdsgebrek. Toen dit duidelijk werd, werd ervoor gekozen om de evaluatie van de patiënten enkel te
doen aan de hand van de vragenlijst en video’s gemaakt door de eigenaars. Op deze manier kon niet
gekeken worden naar de radiografische evolutie van de ellebogen en het orthopedisch onderzoek.
Echter was voor deze studie vooral de klinische toestand van belang. Voor eigenaars die de beslissing
moeten maken om hun oudere hond wel of niet te laten opereren zal de postoperatieve klinische
toestand van hun hond en hun tevredenheid over de operatie immers veel belangrijker zijn dan het
radiografisch uitzicht van de gewrichten na enkele jaren.
Aangezien de LOAD-vragenlijst een wetenschappelijk aanvaarde methode is om honden met
gewrichtsproblemen te evalueren (Hercock et al., 2009; Walton et al, 2013), gaan we ervanuit dat de
LOAD-score een realistische weergave is van de huidige klinische toestand van de deelnemende
honden.
Hierbij moet echter wel nog rekening gehouden worden met eventuele bijkomende aandoeningen die
het manken kunnen beïnvloeden. Zoals terug te vinden in tabel 8 was er bij enkele honden waarover
de vragenlijst is ingevuld op het moment van invullen ook heupdysplasie aanwezig. Bij deze honden
51
zal de LOAD-score nog altijd betrouwbaar zijn als het gaat om de huidige klinische toestand maar zal
deze niet enkel beïnvloed worden door manken uit de elleboog. Het is bij deze honden dus moeilijk
om het resultaat van de behandeling van MCD te bepalen.
Uit de selectie van patiënten bleek dat bijna 20% van de honden die in 2010-2015 gediagnosticeerd
werden met MCD 6 jaar of ouder was, wat een aanzienlijk deel is. Een deel van deze honden werd
echter niet artroscopisch behandeld, waardoor de diagnose nooit bevestigd werd. Wellicht zag een
deel van de eigenaars verder onderzoek niet zitten omwille van de leeftijd van hun hond. Er kan dus
sprake zijn van een overschatting van deze diagnose omdat er bij sommige honden slechts een
vermoeden van MCD was.
Binnen de geselecteerde patiënten waren er significant meer mannelijke dan vrouwelijke dieren
binnen deze groep. Er was geen significant verschil wat betreft bilaterale en unilaterale aantasting,
geen significant verschil tussen links en rechts aangetast zijn wat betreft de unilateraal aangetaste
dieren en geen significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren wat betreft de bilaterale
aantasting. Dat er over het algemeen meer mannelijke dan vrouwelijke dieren gediagnosticeerd
worden met MCD, komt overeen met de gegevens uit de literatuur (Grøndalen, 1979; Van Ryssen en
van Bree, 1997; Meyer-Lindenberg et al., 2006). Demko en McLaughlin (2005) vermelden dat MCD in
de meerderheid van de gevallen bilateraal voorkomt en dat de linker- en rechtervoorpoot even vaak
aangetast zijn. Wat betreft het bilateraal voorkomen komt dit dus niet overeen met wat in dit
onderzoek gevonden werd. Binnen de geselecteerde patiënten waren er zelfs meer unilateraal dan
bilateraal aangetast (25 unilateraal vs. 20 bilateraal), hoewel dit statistisch gezien niet significant was.
Dit is echter een relatief kleine groep patiënten, waardoor deze bevindingen ook toevallig kunnen zijn.
Daarnaast blijft artroscopie de gouden standaard als het aankomt op de diagnose van MCD. Zo lang
geen artroscopie gedaan is van een ellebooggewricht, kan dus nooit met 100% zekerheid gezegd
worden of MCD wel of niet aanwezig is. Aangezien bilaterale MCD ook slechts unilateraal klinisch tot
uiting kan komen (DeCamp et al., 2015) en letsels op bijvoorbeeld radiografie niet altijd zichtbaar zijn
(Mason et al., 2002; Robins en Innes, 2006; Cook en Cook, 2009), is het mogelijk dat bij bepaalde
honden slechts unilateraal artroscopie is gebeurd terwijl er wel bilateraal letsels aanwezig waren, die
wellicht niet zichtbaar waren op andere beeldvormingstechnieken. Mogelijks is er dus sprake van een
onderschatting van het aantal bilateraal aangetaste dieren.
Als gekeken wordt naar het ras en gewicht van de geselecteerde patiënten, blijkt 47% van de honden
een Labrador Retriever (13 van de 45) of een Golden Retriever (8 van de 45) te zijn. Aangezien dit
rassen zijn waarvan gekend is dat MCD hierbij vaak voorkomt (LaFond et al., 2002; Fitzpatrick et al.,
2009; Schulz, 2013), is dit niet verwonderlijk. Wat wel opvalt is dat sommige andere rassen waarvan
bekend is dat MCD frequent voorkomt, zoals de Berner Sennenhond, helemaal niet vertegenwoordigd
zijn binnen deze groep. Een mogelijk verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat de gemiddelde
leeftijdsverwachting van de Bernen Sennen slechts 6-8 jaar is (Klopfenstein et al., 2016) en dat
eigenaars van deze honden op een leeftijd van 6 jaar of ouder wellicht eerder zullen kiezen voor een
conservatieve behandeling. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat MCD bij Berner Sennenhonden
vrijwel altijd op jonge leeftijd tot uiting komt. Ook in het onderzoek van Vermote et al. (2010) waren
Berner Sennehonden niet vertegenwoordigd. Zij vermelden dat MCD bij deze honden vaak op jonge
leeftijd tot uiting komt omwille van de erge aantasting van het gewricht. Nog een andere denkpiste is
dat MCD bij jonge honden door incongruentie uitgelokt wordt terwijl dit bij volwassen honden eerder
door microtrauma of overbelasting gebeurt. Dat wordt enigszins ondersteund door het voorkomen
van rassen atypisch voor MCD, zoals de Cavalier King Charles Spaniël. Anderzijds zijn er in deze reeks
ook honden die op jongere leeftijd voor MCD behandeld werden. Wat betreft de gewichtsklassen
binnen de geselecteerde groep werd vastgesteld dat slechts 9% van de honden minder dan 20 kg woog
52
op het moment van de behandeling en het grootste deel (51%) van de patiënten zich in de
gewichtsklasse 30-40 kg bevond. Aangezien MCD typisch bij middelgrote tot grote honden voorkomt
(Fitzpatrick et al., 2009; Schulz, 2013), is dit een uitkomst die logisch lijkt. Ook het feit dat zich binnen
de groep enkele atypisch en/of kleine honden bevinden, is iets dat met de literatuur overeenkomt
(Robins en Innes, 2006; Fitzpatrick et al., 2009).
Preoperatief werd het merendeel van de honden (60%) aangeboden met een matige mankheidsgraad.
Dit komt overeen met de literatuur, waarbij meestal een progressief erger wordende lichte tot ernstige
mankheid vermeld wordt (Demko en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016). Mogelijks begon het bij de
meeste honden met een zeer lichte mankheid maar werd dit nog niet opgemerkt door de eigenaars.
Ook is er, wanneer dieren worden aangeboden op de Dienst Orthopedie van de Universiteit Gent, vaak
sprake van een doorverwijzing. Hierdoor kan het zijn dat de dieren reeds enige tijd met het probleem
rondliepen en de mankheid daarom op het moment van aanbieden vaak al matig tot zelfs erg (bij 22%)
was. Aan de andere kant is het ook opvallend dat 5% van de dieren geen mankheid vertoonde op het
moment van aanbieden. De mankheid bij MCD is meestal niet intermitterend maar verergert wel vaak
na inspanning of lang neerliggen (Demko en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016). Het is ook mogelijk
dat de dieren die geen mankheid vertoonden op het moment van consultatie reeds behandeld werden
met bijvoorbeeld NSAID’s en daarom (tijdelijk) geen mankheid vertoonden.
Wat betreft het type letsel werd het
grootste deel van de honden (43%)
aangeboden met een niet-verplaatst
fragment, al dan niet in combinatie met
chondromalacie of erosie. In tabel 10
worden de bevindingen hieromtrent
vergeleken tussen het onderzoek van
Vermote et al. (2010) en dit onderzoek.
Wat opvalt is dat bij Vermote et al.
(2010) 31% van de honden werd
aangeboden met erosie van het
mediaal compartiment, terwijl in dit
onderzoek erosie niet als losstaand
letsel werd aangetroffen. Dit kan
verklaard worden doordat we bij
honden met erosie van het mediaal compartiment zonder fragment/fissuur spreken van MCE, wat in
het huidige onderzoek niet tot MCD gerekend werd. Oudere honden met dit type letsel werden dus
niet opgenomen in de patiëntenselectie, terwijl dit bij Vermote et al. (2010) wel het geval was.
Daarnaast werd chondromalacie duidelijk vaker teruggevonden in het huidige onderzoek en
verplaatste fragmenten minder vaak. In het onderzoek van Vermote et al. (2010) werd bij honden met
bilaterale mankheid enkel de elleboog onderzocht van die zijde waaraan de klinische symptomen het
ernstigst waren. Aan de minst aangetaste zijde kwam chondromalacie regelmatig voor, maar dit werd
niet opgenomen in het onderzoek waardoor de frequentie ervan laag was.
Wanneer gekeken wordt naar het tweede deel van de statistische analyse, dus het deel waarin er
wordt nagegaan wat de correlatie is tussen verschillende parameters en de LOAD-score, zijn er enkele
opvallende uitkomsten. Bij het berekenen van deze correlaties moet er echter steeds rekening mee
gehouden worden dat een correlatie niet per se een causaal verband weergeeft maar ook puur
toevallig kan zijn. Ook moet er rekening mee gehouden worden dat sommigen van de
correlatiecoëfficiënten zeer dicht bij 0 gelegen zijn, wat betekent dat de correlatie minimaal of
Type letsel Vermote et
al. (2010)(%)
Huidig onderzoek (%)
Chondromalacie 2 14 (+20% in
combinatie met
fragment/fissuur)
Fissuur 27,5 35
Niet-verplaatst
fragment
12 43
Verplaatst
fragment
27,5 6 (+2% meerdere
fragmenten)
Erosie mediaal
compartiment
31 0 (16% in combinatie
met fragment/fissuur)
Tabel 10: Verdeling van de verschillende types MCD-letsels in het
onderzoek van Vermote et al. (2010) en het huidige onderzoek
53
misschien zelfs toevallig is. Daarnaast is deze dataset van 15 honden over het algemeen relatief klein
om een betrouwbare statistische analyse op uit te voeren.
Uit de statistische analyse bleek een positieve correlatie tussen het geslacht en de LOAD-score, wat in
dit geval wilt zeggen dat de vrouwelijke dieren gemiddeld een hogere LOAD-score hadden dan de
mannelijke dieren. Binnen deze groep waren er slechts 4 vrouwelijke dieren en 11 mannelijke dieren.
In figuur 26 is zichtbaar dat de LOAD-score zowel onder de mannelijke als onder de vrouwelijke dieren
redelijk verdeeld is maar dat er, wellicht toevallig, bij de vrouwelijke dieren geen zeer lage LOAD-scores
voorkomen, wat bij de mannelijke dieren wel het geval is.
Wat betreft de leeftijd werd een negatieve correlatie gezien, wat betekent dat dieren die een hogere
leeftijd hadden binnen deze groep gemiddeld een lagere LOAD-score hadden. Dit lijkt niet logisch,
omdat we eerder zouden verwachten dat oudere dieren minder goed zouden herstellen van een
operatie. Wanneer gekeken wordt naar figuur 27, is echter zichtbaar dat het grootste deel van deze
patiënten, namelijk 9 van de 15, op het moment van de operatie 6 jaar was. Daarnaast zijn niet alle
leeftijden vertegenwoordigd binnen deze groep. De oudste patiënt binnen deze groep, die 13 jaar was
op het moment van de operatie, had een relatief lage LOAD-score. Dit zou echter toevallig kunnen zijn.
Om hier een betere uitspraak over te kunnen doen, zou een meer gevarieerde groep honden
onderzocht moeten worden, waarin elke leeftijd vertegenwoordigd is.
Ook tussen de tijd na operatie en de LOAD-score werd een negatieve correlatie gevonden, wat
opvallend is. We zouden hier eerder een positieve correlatie verwachten, omdat er langere tijd na de
operatie meer artrose ontwikkeld zou zijn waardoor de LOAD-score in die gevallen juist hoger zou
liggen. Als we echter naar figuur 28 kijken, is niet meteen een duidelijke trend te zien. De LOAD-scores
van de patiënten die al lang geleden (5 of 6 jaar) geopereerd zijn, zijn soms zeer laag en in andere
gevallen zeer hoog. Ook hier zou dus een uitgebreidere dataset nodig zijn om een meer betrouwbare
analyse uit te kunnen voeren.
Ook de correlatie tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de huidige LOAD-score was negatief.
Ook hier zouden we eerder een positieve correlatie verwachten; het lijkt immers logischer dat dieren
die preoperatief een ergere mankheid vertonen ook na de operatie meer last blijven hebben van hun
gewrichten. Deze correlatiecoëfficiënt ligt echter dicht bij 0 en kan dus wellicht toevallig zijn. Daarnaast
werd het merendeel van de patiënten aangeboden met een matige mankheidsgraad, waardoor er
weinig informatie is over de LOAD-score van patiënten met een andere mankheidsgraad. Zo kan het
bijvoorbeeld ook toevallig zijn dat de twee patiënten die een lichte mankheidsgraad vertoonden
preoperatief beide een relatief hoge LOAD-score hadden.
De laatste parameter waarvan een correlatie werd berekend is het type letsel. Een lastig aspect hiervan
is dat er naast enkelvoudige letsels ook verschillende combinaties van letsels voorkwamen. Deze
combinaties werden niet in een aparte categorie geplaatst, omdat er in dat geval zeer veel categorieën
zouden zijn met steeds slechts enkele honden. Er werd een negatieve correlatie gevonden, wat
betekent dat honden met letsels van een ‘hogere’ categorie een gemiddeld lagere LOAD-score hadden.
Er werd getracht de letsels te rangschikken naar ernst maar ook dit is lastig. Het is bijvoorbeeld
mogelijk dat een hond met een fissuur (categorie 2) hier veel meer last van heeft dan een hond met
een verplaatst fragment (categorie 4) en vice versa. Daarnaast was er binnen deze dataset bijvoorbeeld
slechts één hond met een verplaatst fragment en waren er geen honden met meerdere fragmenten.
Vooral categorie 2 en categorie 3 waren goed vertegenwoordigd. Opnieuw kunnen we dus vaststellen
dat een grotere dataset nodig is om deze parameter beter te kunnen analyseren.
54
Slechts 5 parameters werden bekeken in relatie tot de LOAD-score. In werkelijkheid spelen
waarschijnlijk nog vele andere factoren mee. Naast factoren die goed gemeten en geclassificeerd
kunnen worden, spelen ook factoren mee die veel lastiger te meten zijn. Wellicht speelt de
postoperatieve zorg, bijvoorbeeld hoe goed de eigenaars in staat zijn hun hond rustig te houden na de
operatie, een rol. Het is echter moeilijk om dit goed te kunnen meten en classificeren. Daarnaast kan
ook het toeval een rol spelen, hoewel dit er bij een grote dataset uitgefilterd kan worden.
In de resultaten van de ingevulde vragenlijsten is zichtbaar dat slechts een kleine minderheid van de
eigenaars (13%) aangeeft dat hun hond momenteel geen mankheid vertoont. Op basis hiervan zou
geconcludeerd kunnen worden dat de uitkomst van de behandeling over het algemeen slecht is.
Desondanks geeft 93% van de eigenaars aan tevreden te zijn met het resultaat van de behandeling. Er
moet dan ook steeds bedacht worden dat in deze studie gekeken wordt naar een zogezegd
‘eindresultaat’ van de behandeling na enkele jaren. Ook moet rekening gehouden worden met het feit
dat een groot aantal van deze honden een lange periode mankvrij geweest zijn en bijvoorbeeld pas na
enkele jaren opnieuw mankheid begonnen te vertonen. Dit werd door veel eigenaars dan ook
aangegeven bij de vraag waarom ze wel of niet tevreden zijn met het resultaat van de behandeling.
Enkele antwoorden waren bijvoorbeeld “Onze hond heeft na de operatie 5 jaar opnieuw een goede
levenskwaliteit gehad en bijna geen mankheid vertoond”, “De poot waaraan onze hond geopereerd
werd was beter en het is pas veel later dat ze ook last heeft gekregen van de andere poot”, “Na de
behandeling heeft onze hond 3 jaar lang niet gemankt” en “Er was een goed herstel na de operatie
maar ondertussen is de mankheid al langere tijd terug”. Voor de meeste eigenaars lijkt een resultaat
van enkele mankvrije jaren dus zeker aanvaardbaar te zijn. Ook sommige eigenaars van honden die
nooit volledig mankvrij zijn geweest na de behandeling, zijn toch tevreden met het resultaat. Redenen
die hiervoor werden opgegeven zijn bijvoorbeeld “Onze hond is steeds blijven manken maar het was
wel duidelijk verbeterd en het belemmerde hem veel minder tijdens de activiteiten” en “Hoewel onze
hond nog altijd mank is, vinden wij dat alle beetjes helpen, wij zouden de operatie dus opnieuw uit laten
voeren”. Wanneer hiermee rekening gehouden wordt, lijkt het resultaat van de behandeling dus over
het algemeen vrij goed te zijn.
Het zou zeer interessant zijn om te weten hoe lang de honden na de operatie precies mankvrij geweest
zijn en de evolutie op te volgen maar dit is iets waar deze studie helaas niet voldoende uitgebreid voor
was. Voor eigenaars is het vaak moeilijk om zich het precieze moment te herinneren waarop de
mankheid opnieuw begonnen is. Ideaal gezien zouden alle oudere honden die artroscopisch behandeld
worden voor MCD voor langere tijd gevolgd worden en zou dit vergeleken moeten worden met aan de
ene kant oudere honden die conservatief behandeld worden en aan de andere kant jongere honden
die artroscopisch behandeld worden om deze groepen te kunnen vergelijken. Ook de evolutie van de
LOAD-score zou interessant zijn om beter op te volgen, door deze bijvoorbeeld zowel preoperatief als
tijdens de controlebezoeken (6 weken en 3 maanden postoperatief) te bepalen en eventueel jaarlijks
te blijven opvolgen. Op deze manier zou de evolutie van de honden zeer goed gevolgd kunnen worden
en zou op termijn veel beter voorspeld kunnen worden wat het resultaat van de artroscopische
behandeling van MCD bij oudere honden zal zijn.
55
6 Conclusie
Over het algemeen kunnen we concluderen dat binnen dit onderzoek het grootste deel van de
eigenaars tevreden is met het resultaat van de behandeling en deze opnieuw zou laten uitvoeren.
Hoewel de meerderheid van de honden op dit moment opnieuw mankt, is een groot aantal van hen
lange tijd mankvrij geweest na de behandeling. Een uitgebreider onderzoek naar MCD bij oudere
honden, met een uitgebreide opvolging en een grotere groep honden, zou echter zeer interessant zijn
om meer resultaten te bekomen en hier een meer betrouwbare en gedetailleerde conclusie uit te
kunnen trekken.
56
Referentielijst
Ayers, M.H., 2012. Small Animal Positioning – Forelimb. In: Small Animal Radiographic Techniques and
Positioning, Wiley Blackwell, Hoboken, NJ, USA, pp. 79-102.
Beale, B.S., Hulse, D.A., Schulz, K.S., Whitney, W.O., 2003. Arthroscopically Assisted Surgery of the
Elbow Joint. In: Small Animal Arthroscopy, Elsevier, Amsterdam, Nederland, pp. 51-79.
Breit, S., Künzel, W., Seiler, S., 2004. Variation in the ossification process of the anconeal and medial
coronoid process of the canine ulna. Research in Veterinary Science 77, 9-16.
Briels, C., Saunders, J., Vermote, K., Polis, I., Van Ryssen, B., 2013. Losse processus coronoïdeus van de
elleboog bij een tien jaar oude Tervuerense herder. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 82, 217-223.
Burton, N., Owen, M., 2008a. Canine elbow dysplasia 1. Aetiopathogenesis and diagnosis. In practice
30, 508-512.
Burton, N., Owen, M., 2008b. Canine elbow dysplasia 2. Treatment and prognosis. In Practice 30, 552-
557.
Capaldo, F., Kapatkin, A., Gilley, R., 2005. Diagnostic and Surgical Applications of Arthroscopy in Dogs:
General Applications and Forelimb Joint Diseases. Compendium on Continuing Education for the
Practicing Veterinarian – North American Edition 27, 580-594.
Constantinescu, G.M., Constantinescu, I.A., 2009. A Clinically Oriented Comprehensive Pictorial Review
of Canine Elbow Anatomy. Veterinary Surgery 38, 135-143.
Cook, C.R., Cook, J.L., 2009. Diagnostic Imaging of Canine Elbow Dysplasia: a Review. Veterinary Surgery
38, 144-153.
Coppieters, E., 2016. Medial compartment erosion of the canine elbow joint: description, diagnosis
and prevention. Dissertation submitted in fulfillment of the requirements for the degree of Doctor in
Veterinary Sciences (PhD), Faculty of Veterinary Medicine, Ghent University, Belgium.
Corbee, R.J., 2014. Nutrition and the skeletal health of dogs and cats. Proefschrift ter verkrijging van
de graad van doctor in de Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland.
Dallago, M., de Bakker, E., Coppieters, E., Saunders, J., Gielen, I., Van Ryssen, B., 2015. Medial Coronoid
Disease in an eleven-year-old Labrador retriever. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 84, 257-263.
Davies, M., West, J., Williams, C., Gardner, D.S., 2017. Mineral status in canine medial coronoid process
disease: a cohort study using analysis of hair by mass spectrometry. The Veterinary Record 180, 448.
DeCamp, C.E., Johnston, S.A., Déjardin, L.M., Schaefer, S.L., 2015. The Elbow Joint. In: Brinker,
Piermattei and Flo’s Handbook of Small Animal Orthopedics and Fracture Repair, Fifth Edition. Elsevier,
Amsterdam, Nederland, pp. 327-365.
Demko. J., McLaughlin, R., 2005. Developmental Orthopedic Disease. Veterinary Clinics of North
America: Small Animal Practice 35, 1111-1136.
57
Dobenecker, B., Kienzle, E., Köstlin, R., Matis, U., 1998. Mal- and overnutrition in puppies with or
without clinical disorders of skeletal development. Journal of Animal Physiology and Animal Nutrition
80, 76-81.
Fitzpatrick, N., Smith, T.J., Evans, R.B., Yeadon, R., 2009. Radiographic and Arthroscopic Findings in the
Elbow Joints of 263 Dogs with Medial Coronoid Disease. Veterinary Surgery 38, 213-223.
Flo, G.L., 1998. Surgical removal of fragmented coronoid processes and fractured anconeal process in
an older dog with evidence of severe degenerative joint disease. Journal of the American Veterinary
Association 213, 1780-1782.
Gielen, I., Villamonte-Chevalier, A., Broeckx, B.J.G., van Bree, H., 2017. Different imaging modalities in
ED; what is their specific added value? Proceedings: “31th annual meeting of the International Elbow
Working Group (IEWG)”, Verona, 30 augustus 2017, 5-7.
Griffon, D.J., Mostafa, A.A., Blond, L, Schaeffer, D.J., 2018. Radiographic, computed tomographic and
arthroscopic diagnosis of radioulnar incongruence in dogs with medial coronoid disease. Veterinary
Surgery 47, 333-342.
Grøndalen, J., 1979. Arthrosis in the elbow joint of young rapidly growing dogs. III. Ununited medial
coronoid process of the ulna and osteochondrosis dissecans of the humeral condyle: surgical
procedures for correction and postoperative investigation. Nordisk Veterinaermedizin 31, 520-527.
Grøndalen, J., Lingaas, F., 1991. Arthrosis in the elbow joint of young rapidly growing dogs: a genetic
investigation. Journal of Small Animal Practice 32, 460-464.
Guthrie, S., Plummer, J.M., Vaughan, L.C., 1992. Post natal development of the canine elbow joint – a
light and electronmicroscopic study. Research in Veterinary Science 52, 67-71.
Hadley, H.S., Wheeler, J.L., Manley, P.A., 2009. Traumatic fragmented medial coronoid process in a
Chihuahua. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 22, 328-331.
Haudiquet, P.R., Marcellin-Little, D.J., Stebbins, M.E., 2002. Use of the distomedial-proximolateral
oblique radiographic view of the elbow joint for examination of the medial coronoid process in dogs.
American Journal of Veterinary Research 63, 1000-1005.
Hazewinkel, H.A.W., 2016. Mode of inheritance of Elbow Dysplasia and principles of screening
methods. Proceedings: “30th annual meeting of the International Elbow Working Group (IEWG)”,
Vienna, 23 juni 2016, 8-13.
Hercock, C.A., Pinchbeck, G., Giejda, A., Clegg, P.D., Innes, J.F., 2009. Validation of a client-based clinical
metrology instrument for the evaluation of canine elbow osteoarthritis. Journal of Small Animal
Practice 50, 266-271.
Hornof, W.J., Wind, A.P., Wallack, S.T., Schulz, K.S., 2000. Canine elbow dysplasia – the early
radiographic detection of fragmentation of the coronoid process. Veterinary Clinics of North America:
Small Animal Practice 30, 257-266.
58
How, K.L., 2016. Clinical sigs of Elbow Dysplasia and Osteoartritis. Proceedings: “30th annual meeting
of the International Elbow Working Group (IEWG)”, Vienna, 23 juni 2016, 5-7.
Hulse, D., Young, B., Beale, B., Kowaleski, M., Vannini, R., 2010. Relationship of the biceps-brachalis
complex to the medial coronoid process of the canine ulna. Veterinary and Comparative Orthopaedics
and Traumatology 23, 173-176.
Janutta, V., Hamann, H., Klein, S., Tellhelm, B., Distl, O., 2006. Genetic analysis of three different
classification protocols for the evaluation of elbow dysplasia in German shepherd dogs. Journal of
Small Animal Practice 47, 75-82.
Kanishi, D., 1993. 99mTc-MDP accumulation mechanisms in bone. Oral Surgery, Oral Medicine and
Oral Pathology 75, 239-246.
Klopfenstein, M., Howard, J., Rossetti, M., Geissbühler, U., 2016. Life expectancy and causes of death
in Bernese mountain dogs in Switzerland. BMC Veterinary Research 12, 153.
LaFond, E., Breur, G.J., Austin, C.C., 2002. Breed susceptibility for developmental orthopedic diseases
in dogs. Journal of the American Animal Hospital Association 38, 467-477.
Lamb, C.R., Wong, K., 2005. Ultrasonographic anatomy of the canine elbow. Veterinary radiology &
ultrasound 46, 319-325.
Lau, S.F., 2013. Development of medial coronoid disease in Labrador Retrievers: diagnostic and
pathogenic studies. Doctoraat in de Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland.
Lavrijsen, I.C., Heuven, H.C., Voorhoot, G., Meij, B.P., Theyse, L.F., Leegwater, P.A., Hazewinkel, H.A.,
2012. Phenotypic and genetic evaluation of elbow dysplasia in Dutch Labrador Retrievers, Golden
Retrievers and Bernese Mountain Dogs. The Veterinary Journal 193, 486-492.
Liebich, H.G., König, H.E., Maierl, J., 2007. Forelimb or thoracic limb (membra thoracica). In: Veterinary
Anatomy of Domestic Animals, Third Edition, Schattauer, Stuttgart, Germany, pp. 145-214.
Mason, D.R., Schulz, K.S., Samii, V.F., Fujita, Y., Hornof, W.J., Herrgesell, E.J., Long, C.D., Morgan, J.P.,
Kass, P.H., 2002. Sensitivity of radiographic evaluation of radio-ulnar incongruence in the dog in vitro.
Veterinary Surgery 31, 125-132.
Meier, H.T., Biller, D.S., Lora-Michiels, M., Hoskinson, J.J., 2001. Additional Radiographic Views of the
Thoracic Limb in Dogs. Compendium 23, 818-825.
Meyer-Lindenberg, A., Langhann, A., Fehr, M., Nolte, I., 2002. Prevalence of fragmented medial
coronoid process of the ulna in lame adult dogs. Veterinary Record 151, 230-234.
Meyer-Lindenberg, A., Langhann, A., Fehr, M., Nolte, I., 2003. Arthrotomy versus arthroscopy in the
treatment of the fragmented medial coronoid process of the ulna (FCP) in 421 dogs. Veterinary and
Comparative Orthopaedics and Traumatology 16, 204-210.
Meyer-Lindenberg, A., Fehr, M., Nolte, I., 2006. Co-existence of ununited anconeal process and
fragmented medial coronoid process of the ulna in the dog. Journal of Small Animal Practice 47, 61-
65.
59
Michelsen J. (2013). Canine elbow dysplasia: aetiopathogenesis and current treatment
recommendations. The Veterinary Journal 196, 12-19.
Moores, A.P., Benigni, L., Lamb, C.R., 2008. Computed tomography versus arthroscopy for detection
of canine elbow dysplasia. Veterinary Surgery 37, 390-398.
Oberbauer, A.M., Keller, G.G., Famula, T.R., 2017. Long-term genetic selection reduced prevalence of
hip and elbow dysplasia in 60 dog breeds. Public Library of Science One 12, d.o.i. 10.1371.
Ohlerth, S., 2016. Explanation of the IEWG grading system. Proceedings: “30th annual meeting of the
International Elbow Working Group (IEWG)”, Vienna, 23 juni 2016, 14-16.
Outerbridge, R.E., 1961. The etiology of chondromalacia patellae. The Journal of Bone and Joint
Surgery, British Volume 43, 752-757.
Page-McCaw, A., Ewald, A.J., Werb, Z., 2007. Matrix metalloproteinases and the regulation of tissue
remoddeling. Nature Reviews, Molecular Cell Biology 8, 221-233.
Perry, K.L., Li, L., 2014. A retrospective study of the short-term complication rate following 750 elective
elbow arthroscopies. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 27, 68-73.
Petrie, A., Sabin, C., 2009. Medical Statistics at a Glance, Third Edition. Wiley and Sons inc., Hoboken,
NJ, USA.
Posadzy, M., Vanhoenacker, F.M., Desimpel, J., 2017. Staging of Osteochondral Lesions of the Talus:
MRI and Cone Beam CT. Journal of the Belgium Society of Radiology 101, 1-7.
Preston, C.A., Schulz, K.S., Stover, S., Taylor, K., Kass, P., 2000. In vitro determination of contact areas
in the normal elbow joint of dogs. American Journal of Veterinary Research 61, 1315-1321.
Rezende, C.M.F., Melo, E.G., Malm, C., Gheller, V.A., 2012. Arthroscopical treatment of elbow joint
disease. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia 64, 9-14.
Robins, G., Innes, J.F., 2006. The elbow. In: Houlton, J.E.F., Cook, J.L., Innes, J.F., Langley-Hobbes, S.J.,
Brown, G. (Ed.), BSAVA Manual of Canine and Feline Musculoskeletal Disorders, British Small Animal
Veterinary Association, Gloucester, Engeland, pp. 249-280.
Roush, J.K., Dodd, C.E., Fritsch, D.A., Allen, T.A., Jewell, D.E., Schoenherr, W.D., Richardson, D.C.,
Leventhal, P.S., Hahn, K.A., 2010a. Multicenter veterinary practice assessment of the effects of omega-
3 fatty acids on osteoartritis in dogs. Journal of the American Veterinary Medical Association 236, 59-
66.
Roush, J.K., Cross, A.R., Renberg, W.C., Dodd, C.E., Sixby, K.A., Fritsch, D.A., Allen, T.A., Jewell, D.E.,
Richardson, D.C., Leventhal, P.S., Hahn, K.A., 2010b. Evaluation of the effects of dietary
supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on weight bearing in dogs with osteoarthritis. Journal
of the American Veterinary Medical Association 236, 67-73.
Saini, R.K., Keum, Y.S., 2018. Omega-3 and omega-6 polyunsaturated fatty acids: Dietary sources,
metabolism, and significance – A review. Life Sciences 203, 255-267.
60
Samoy, Y., Van Ryssen, B., Van Caelenberg, A., Peremans, K., Gielen, I., van Bree, H., 2005. Een atypisch
geval van een losse processus coronoideus medialis bij de hond. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift
74, 154-161.
Samoy, Y., Van Ryssen, B., Gielen, I., Walschot, N., van Bree, H., 2006. Review of the literature: elbow
incongruity in the dog. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 19, 1-8.
Saunders, J., 2015. Medische beeldvorming. Cursus, Bachelor Diergeneeskunde, Universiteit Gent,
België.
Schoenmakers, I., Hazewinkel, H.A., Voorhout, G., Carlson, C.S., Richardson, D., 2000. Effects of diet
with different calcim and phosphorus contents on the skeletal development and blood chemistry of
growing great danes. The Veterinary Record 147, 652-660.
Schulz, K.S., 2013. Diseases of the Joints. In: Fossum, T.W. (Ed.), Small Animal Surgery, Fourth Edition.
Elsevier Mosby, St. Louis, MO, USA, pp. 1215-1374.
Schwarz, T., Johnson, V.S., Voute, L., Sullivan, M., 2004. Bone scintigraphy in the investigation of occult
lameness in the dog. Journal of Small Animal Practice 45, 232-237.
Sinowatz, F., 2010. Musculo-Skeletal System. In: Hyttel, P., Sinowatz, F., Vejlsted, M., Essentials of
Domestic Animal Embryology, Saunders Elsevier, Philadelphia, PA, USA, pp. 286-316.
Stehling, C., 2011. Scoring Systems to Semiquantitatively Grade Cartilage Pathology with MRI. In: Link,
T.M. (Ed.), Cartilage Imaging: Significance, Techniques and New Developments, Springer, Berlijn,
Duitsland, pp. 93-102.
Tan, D.K., Canapp, S.O., Leasure, C.S., Dycus, D.L., O’Donnell, E., 2016. Traumatic fracture of the medial
coronoid process in 24 dogs. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 29, 325-
329.
Trostel, C.T., McLaughlin, R.M., Pool, R.R., 2003. Canine Elbow Dysplasia: Anatomy and Pathogenesis.
Compendium 25, 752-762.
Van Ryssen, B., van Bree, H., 1997. Arthroscopic findings in 100 dogs with elbow lameness. Veterinary Record 140, 360-362.
Van Ryssen, B., 2013. Elleboogaandoeningen bij de volwassen hond. Vlaams Diergeneeskundig
Tijdschrift 83, 91-96.
Van Ryssen, B., 2016. Orthopedie van de kleine huisdieren. Cursus, Master of Veterinary Medicine in
de Diergeneeskunde, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent, België.
Walton, M.B., Cowderoy, E., Lascelles, D., Innes, J.F., 2013. Evaluation of construct and criterion validity
for the ‘Liverpool Osteoarthritis in Dogs’ (LOAD) clinical metrology instrument and comparison to two
other instruments. Public Library of Science one 8, d.o.i. e58125.
Yovich, J.C., Read, R.A., 1994. Traumatic fracture of the medial coronoid process in two dogs.
Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 7, 173-176.
61
Bijlagen
Bijlage I: Vragenlijst (Nederlandse versie)
Vragenlijst masterproef Veerle Hertog
Achtergrondinformatie
1. Zijn er naast orthopedische problemen (elleboogdysplasie) bij uw hond nog andere
aandoeningen gediagnosticeerd?
a. Nee
b. Ja, namelijk:____________________________________________________
2. Krijgt uw hond op dit moment nog medicatie? Zo ja, welke, hoe frequent en wanneer is dit
voor het laatst toegediend?
a. Nee
b. Ja, namelijk:___________________________________________________________
_____________________________________________________________________
_____________________________________________________________________
_____________________________________________________________________
Levensstijl
3. Welke afstand heeft uw hond afgelopen week gemiddeld per dag gewandeld?
a. 0-1 km
b. 1-2 km
c. 2-3 km
d. 3-4 km
e. Meer dan 4 km
4. Hoeveel keer is uw hond afgelopen week gemiddeld per dag uitgelaten?
a. 0
b. 1
c. 2
d. 3
e. 4
f. Meer dan 4
5. Hoe lang krijgt uw hond gemiddeld per dag beweging? ________minuten per dag
Dossiernr:_________________ (dit hoeft u niet zelf in te vullen)
Naam eigenaar:______________________________________
Datum:___________
Naam hond:_____________________________
Ras:___________________________________
Geslacht: M / MC / V / VC
Leeftijd:_______________
Betrokken lidmaat/ledematen: LV/RV/(LA/RA)
Tijd na operatie:____________
62
6. Welk type beweging krijgt uw hond?
a. Altijd aangelijnd
b. Meestal aangelijnd
c. Meestal los
d. Altijd los
e. Als werkhond, nl:__________________________________________
7. Zijn er bepaalde dagen in de week dat uw hond beduidend meer beweging krijgt? (Meerdere
antwoorden mogelijk)
a. Maandag
b. Dinsdag
c. Woensdag
d. Donderdag
e. Vrijdag
f. Zaterdag
g. Zondag
8. Op wat voor soort terrein wordt uw hond meestal uitgelaten?
a. Op gelijkmatige grasmat
b. In het bos
c. Op straat
d. Op ruwe, ongelijke ondergrond
9. Hoe beweegt uw hond tijdens het uitlaten?
a. Wandelend – aan de lijn
b. Wandelend – niet aangelijnd
c. Dravend
d. Vrij bewegend/rennend
10. Wie beperkt de mate waarin uw hond beweegt?
a. U
b. Uw hond
Mobiliteit – algemeen
11. Wat vindt u in het algemeen van de mobiliteit van uw hond?
a. Zeer goed
b. Goed
c. Redelijk
d. Slecht
e. Zeer slecht
12. Mankt uw hond op dit moment nog?
a. Nooit
b. Soms na lange wandelingen/lange rustperiode maar meestal niet
c. Steeds licht manken bij stappen
d. Steeds erg manken maar meestal met steunname
e. Loopt op 3 poten, geen steunname
13. Heeft u het idee dat uw hond pijn heeft aan de behandelde poot?
a. Ja, altijd
b. Ja, regelmatig
c. Ja, soms
d. Ja, zelden
e. Nee
63
14. In welke mate wordt uw hond beperkt door zijn/haar kreupelheid?
a. Helemaal niet
b. Een beetje
c. Matig
d. Ernstig
e. Extreem
15. Hoe actief is uw hond?
a. Uitermate actief
b. Zeer actief
c. Redelijk actief
d. Weinig actief
e. Helemaal niet actief
16. Indien u de activiteit van uw hond zou moeten beschrijven, hoe zou u dit doen?
a. Loopt en springt zonder beperking gedurende de meeste tijd
b. Loopt en springt maar wordt snel moe
c. Loopt en springt niet maar kan lange tijd wandelen zonder moe te worden
d. Loopt en springt niet, kan korte tijd (10-15 min) wandelen voordat hij moe wordt
e. Ligt meestal neer, staat enkel op om te eten en zijn behoefte te doen
17. Wat is het effect van koud, vochtig weer op de kreupelheid van uw hond?
a. Geen effect
b. Mild effect
c. Redelijk effect
d. Ernstig effect
e. Extreem effect
18. In welke mate vertoont uw hond stramheid in de aangetaste poot/poten na een tijd gelegen
te hebben?
a. Niet
b. Mild
c. Redelijk
d. Behoorlijk
e. Extreem
Mobiliteit – bij beweging/inspanning
19. Hoe actief is uw hond tijdens zijn dagelijkse beweging?
a. Extreem actief
b. Zeer actief
c. Redelijk actief
d. Niet erg actief
e. Helemaal niet actief
20. Hoe graag wil uw hond bewegen?
a. Extreem graag
b. Zeer graag
c. Redelijk graag
d. Niet erg graag
e. Helemaal niet graag
64
21. Hoe beoordeelt u de mate waarin uw hond zich kan bewegen?
a. Heel goed
b. Goed
c. Redelijk
d. Slecht
e. Zeer slecht
22. Wat is over het algemeen het effect van beweging (inspanning) op de kreupelheid van uw
hond?
a. Geen effect
b. Mild effect
c. Redelijk effect
d. Ernstig effect
e. Extreem effect
23. Hoe vaak rust uw hond (stoppen/gaan zitten) tijdens beweging?
a. Nooit
b. Bijna nooit
c. Soms
d. Vaak
e. Zeer vaak
24. Wat is het effect van koud, vochtig weer op de mate waarin uw hond kan bewegen?
a. Geen effect
b. Mild effect
c. Redelijk effect
d. Ernstig effect
e. Extreem effect
25. Als uw hond na een periode van inspanning een tijdje gelegen heeft, in welke mate vertoont
hij/zij dan daarna stramheid in de aangetaste poot/poten?
a. Niet
b. Mild
c. Redelijk
d. Ernstig
e. Extreem
26. Wat is het effect van de kreupelheid van uw hond op zijn/haar vermogen om zich te
bewegen/in te spannen?
a. Geen effect
b. Mild effect
c. Redelijk effect
d. Ernstig effect
e. Extreem effect
Behandeling en herstelperiode
27. Hoe zou u de herstelperiode direct na de ingreep omschrijven?
____________________________________________________________________________
____________________________________________________________________________
28. Zijn er complicaties opgetreden na de ingreep?
a. Nee
b. Ja, namelijk:___________________________________________________________
_____________________________________________________________________
65
29. Zijn er periodes van manken gezien na de behandeling?
a. Ja, continu
b. Ja, periodes van manken afgewisseld met periodes zonder manken
c. Nee
30. Indien de hond unilateraal werd behandeld: heeft uw hond problemen gekregen aan de
andere poot?
a. Nee
b. Ja, maar deze poot is niet behandeld
c. Ja, deze poot is ook behandeld
31. Bent u tevreden met het resultaat van de behandeling?
a. Ja, want:_____________________________________________________________
b. Nee, want:___________________________________________________________
32. Zou u, wetende wat u nu weet, opnieuw de beslissing nemen om uw hond te laten
opereren?
a. Ja
b. Nee
66
Bijlage II: Mail voor eigenaars (Nederlandse versie)
Beste meneer/mevrouw,
Ik ben een laatstejaars studente diergeneeskunde aan de Universiteit Gent. Voor mijn masterproef
doe ik een onderzoek naar de behandeling van elleboogproblemen bij oudere honden. Uw hond,
<naam hond>, zou geschikt zijn om hieraan mee te werken, aangezien hij/zij in <jaartal> aan de
faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke behandeld is geweest voor elleboogdysplasie.
Heeft u eventueel interesse om mee te werken aan mijn onderzoek? Dit zou het volgende omvatten:
• Het invullen van een vragenlijst: deze vragenlijst vindt u in de bijlage. Op basis van deze vragenlijst
zullen we bepalen hoe de resultaten van de behandeling zijn en hoe tevreden u als eigenaar bent
met dit resultaat. De vragenlijst mag in Word ingevuld worden door de geselecteerde antwoorden
te onderstrepen/dikgedrukt te zetten. Afhankelijk van uw voorkeur mag deze ook uitgeprint
worden om handmatig in te vullen, waarna u de vragenlijst kunt inscannen of er foto’s van kan
maken. De ingevulde vragenlijst kan u per mail opsturen naar [email protected]
• Het filmen van uw hond (indien mogelijk): het filmen van uw hond tijdens een wandeling, liefst
wanneer de hond op een rechte lijn loopt en liefst gefilmd vanaf een lage positie (bv. ongeveer op
ooghoogte van uw hond). Door het beoordelen van deze filmpjes willen we bepalen of de hond
nog mankt en zo ja, hoe ernstig dit is. U mag uiteraard ook meerdere filmpjes maken. Deze mogen
zowel gefilmd worden met een camera als met een telefoon, wat voor u het gemakkelijkst is. Het
filmpje kan per mail doorgestuurd worden naar [email protected] of, indien dit voor u
gemakkelijker is, via WhatsApp verzonden worden naar xxxx xxx xx xx xx.
Ook als u slechts één van deze dingen wil/kan doen, zou dit voor mij zeker een grote hulp zijn. Moest
het zo zijn dat uw hond helaas reeds overleden is, dan zou het voor mij nog altijd een grote hulp zijn
indien u de vragenlijst alsnog in zou kunnen vullen. Hierbij mag u dan de situatie in gedachten houden
van de weken/maanden voor zijn/haar overlijden.
Indien u nog vragen heeft, aarzel niet om deze per mail te stellen.
Alvast bedankt om dit te overwegen!
Met vriendelijke groeten,
Veerle Hertog
67
Bijlage III: Code statistische analyse
# deel 1: testen op dataset van 45 honden
data = read_excel("C:/Users/vhertog/Desktop/Workspace/Masterproef/Map1statistiek.xlsx",sheet =
"Blad1")
aantal = sum( data$Gender=="m")+sum( data$Gender=="v")
aantalm = sum( data$Gender=="m")
aantalv = sum( data$Gender=="v")
# 1. Kans op mannelijke en vrouwelijke dieren is beide 50% => one-sample binomial test
output1 = binom.test(aantalm,aantal,0.5,alternative="greater")
p1 = 0.01785
# 2. Kans op bilaterale en unilaterale aantasting is beide 50% => one-sample binomial test
aantalb = sum(data$Side == "b")
aantalu = aantal - aantalb
output2 = binom.test(aantalb,aantal,0.5,alternative="less")
p2 = 0.2757
# 3. Kans op links en rechts aantasting is beide 50% gegeven unilateraal => one-sample binomial test
aantall = sum(data$Side == "l")
aantalr = aantalu - aantall
output3 = binom.test(aantall,aantalu,0.5,alternative="greater")
p3 = 0.2122
# 4. Kans op mannelijke en vrouwelijke dier is beide 50% gegeven bilaterale aantasting => one-sample
binomial test
genderb = data$Gender[data$Side=="b"]
genderbv = sum(genderb=="v")
genderbm = sum(genderb=="m")
output4 = binom.test(genderbm,genderbv+genderbm,0.5,alternative="greater")
p4 = 0.1316
# 5. Elke gewichtsklasse komt even vaak voor => multinomial test
klasseg1 = sum(data$Weight=="1")
klasseg2 = sum(data$Weight=="2")
klasseg3 = sum(data$Weight=="3")
klasseg4 = sum(data$Weight=="4")
68
probtheoretisch = c(0.25,0.25,0.25,0.25)
dataklasseg = c(klasseg1,klasseg2,klasseg3,klasseg4)
output5 = multinomial.test(dataklasseg,probtheoretisch)
p5 = 0.0019
# 6. Elke mankheidsgraad komt even vaak voor => multinomial test
klassem1 = sum(data$Mankheidsgraad=="1")
klassem2 = sum(data$Mankheidsgraad=="2")
klassem3 = sum(data$Mankheidsgraad=="3")
klassem4 = sum(data$Mankheidsgraad=="4")
probtheoretisch = c(0.25,0.25,0.25,0.25)
dataklassem = c(klassem1,klassem2,klassem3,klassem4)
output6 = multinomial.test(dataklassem,probtheoretisch)
p6 = 0
##################################################################################
#######################################
# deel 2: testen op dataset van 15 honden
data2 = read_excel("C:/Users/vhertog/Desktop/Workspace/Masterproef/Map2statistiek.xlsx",sheet =
"Blad1")
data2 = data2[1:15,]
LOAD_score = data2$LOAD_score
Geslacht = data2$Geslacht # man=0, vrouw=1
Tijd_na_operatie = data2$Tijd_na_operatie
Leeftijd_bij_operatie = data2$Leeftijd_bij_operatie
Mankheid_preoperatief = data2$Mankheid_preop
Letsel = data2$Letsel
#1. Is er een correlatie tussen geslacht en LOAD-score?
plot(LOAD_score ~ Geslacht,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs geslacht")
axis(1,at=seq(0,1,by=1))
axis(2)
box()
cor1 = cor(LOAD_score,Geslacht,method = "spearman")
rho1 = 0.2971229
69
#2. Is er een correlatie tussen de tijd na operatie en de LOAD-score?
plot(x=Tijd_na_operatie, y=LOAD_score, main="LOAD-score vs tijd na operatie")
cor2 = cor(LOAD_score,Tijd_na_operatie,method = "pearson")
rho2 = -0.1899332
#3. Is er een correlatie tussen de leeftijd bij operatie en de LOAD-score?
plot(x=Leeftijd_bij_operatie, y=LOAD_score, main="LOAD-score vs leeftijd bij operatie")
cor3 = cor(LOAD_score,Leeftijd_bij_operatie,method = "pearson")
rho3 = -0.08649987
#4. Is er een correlatie tussen de mankheidsgraad en de LOAD-score?
plot(LOAD_score ~ Mankheid_preop,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs mankheid")
axis(1,at=seq(1,4,by=1))
axis(2)
box()
cor4 = cor(LOAD_score,Mankheid_preoperatief,method = "spearman")
rho4 = -0.05683244
#5. Is er een correlatie tussen het type letsel en de LOAD-score?
plot(LOAD_score ~ Letsel,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs letsel")
axis(1,at=seq(1,5,by=1))
axis(2)
box()
cor5 = cor(LOAD_score,Letsel,method = "spearman")
rho5 = -0.209936