Perspectieven op het herleiden van de voorlopige hechtenis · evalueren we de Voorlopige...
Transcript of Perspectieven op het herleiden van de voorlopige hechtenis · evalueren we de Voorlopige...
FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID
Perspectieven op het herleiden van de
voorlopige hechtenis
Masterproef neergelegd tot het behalen van
de graad van Master in de criminologische wetenschappen
door (00606590) VERBOVEN Eliane
Academiejaar 2010-2011 Promotor Commissarissen Prof. Dr. Tom Vander Beken Lic. Karen Verpoest Lic. Laurence De Rudder
Trefwoorden Voorlopige hechtenis Vergelijkend onderzoek Alternatieve maatregelen Strafrechtelijk beleid
Verklaring inzake toegankelijkheid van de masterproef criminologische wetenschappen Ondergetekende, VERBOVEN Eliane (00606590) geeft hierbij aan derden, zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen, [de toelating] [geen toelating] (schrappen wat niet past) om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden. Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk na het titelblad. Datum: 14/05/2011 Handtekening:
i
Woord vooraf
Deze masterproef kwam tot stand in het kader van de Masteropleiding Criminologische
Wetenschappen. Het was (en is) een bijzonder interessante opleiding, en bij deze wil ik dan
ook de Universiteit Gent, alle professoren, assistenten en alle andere medewerkers bedanken
én feliciteren.
In het bijzonder wil ik mijn promotor prof. Dr. Tom Vander Beken bedanken voor zijn
begeleiding en geduld bij de totstandkoming van deze masterproef. Ook wil ik de
commissarissen Lic. Karen Verpoest en Lic. Laurence De Ruddere bedanken voor het lezen
van dit werk.
Tenslotte wil ik ook mijn naasten bedanken. Mijn ouders, voor hun materiële en morele steun,
David De Beukelaer, voor het zorgvuldig nalezen van deze masterproef, mijn vrienden, voor
hun steun en goede raad, en als laatste mijn vriend, voor zijn aanmoediging, toewijding en
eeuwig optimisme.
Inhoudsopgave
WOORD VOORAF.................................................................................................................. 1
INLEIDING .............................................................................................................................. 1
HOOFDSTUK 1. DE VOORLOPIGE HECHTENIS .......................................................... 3 1. INLEIDING ........................................................................................................................... 3 2. WETGEVEND KADER............................................................................................................ 3
2.1. België........................................................................................................................... 3 2.1.1. Het aanhoudingsbevel .......................................................................................... 3 2.1.2. Het rechterlijk toezicht op de voorlopige hechtenis............................................. 5 2.1.3. De onmiddellijke aanhouding ter terechtzitting ................................................... 6 2.1.4. De onwerkzame voorlopige hechtenis ................................................................. 6 2.1.5. De voorlopige hechtenis van minderjarigen......................................................... 6 2.1.6. De vrijheid en de invrijheidsstelling onder voorwaarden (VOV) ........................ 7 2.1.7. De borgsom .......................................................................................................... 7
2.2. Europa......................................................................................................................... 8 2.2.1. Art. 5 E.V.R.M. .................................................................................................... 8 2.2.2. Europese Rules on Community Sanctions and Measures (ER CSM).................. 9
2.3. Internationaal: The United Nations Standard Minimum rules for non-custodial measures (The Tokyo Rules) ............................................................................................ 10 2.4. Historische duiding ................................................................................................... 10
3. EMPIRISCHE ACHTERGRONDINFORMATIE .......................................................................... 12 4. PROBLEEMSTELLING ......................................................................................................... 15
4.1. De directe oorzaken van het groot aantal voorlopig gehechten ............................... 15 4.1.1. Het oneigenlijk gebruik van het aanhoudingsbevel ........................................... 15 4.1.2. Organisatorische knelpunten .............................................................................. 16 4.1.3. De bescherming van de maatschappij ................................................................ 17
4.2. Het uitzonderlijk karakter van de voorlopige hechtenis in vraag gesteld................ 18 4.3. De sociaal-economische impact van de voorlopige hechtenis.................................. 19
4.3.1. De link tussen armoede, de voorlopige hechtenis en criminaliteit..................... 19 4.3.2. Impact op het individu........................................................................................ 20
4.3.2.1. De sociaal-economische impact op het individu......................................... 20 4.3.2.2. De psychologische impact van de voorlopige hechtenis............................. 21
4.3.3. Impact op gemeenschappen en de Staat............................................................. 22 4.4. De voorlopige hechtenis en de overbevolking........................................................... 23
5. BESLUIT ............................................................................................................................ 25
HOOFDSTUK 2. THEORETISCH KADER ...................................................................... 27 1. INLEIDING ......................................................................................................................... 27 2. DE DYNAMIEKEN ACHTER EEN WIJZIGENDE BEKLAAGDENPOPULATIE ............................... 27
2.1. Externe factoren ........................................................................................................ 27 2.1.1. Demografie......................................................................................................... 27 2.1.2. Economie............................................................................................................ 28
2.2. Criminaliteit .............................................................................................................. 28 2.3. Het strafrechtelijk systeem ........................................................................................ 29
2.3.1. Wetgeving .......................................................................................................... 29 2.3.2. Opsporingsbeleid................................................................................................ 29
ii
2.3.3. Vervolgingsbeleid .............................................................................................. 30 2.3.4. De voorlopige hechtenis en de strafrechtsbedeling............................................ 30 2.3.5. Strafuitvoering.................................................................................................... 30
2.4. De publieke opinie, de media en de politiek.............................................................. 30 3. THE CULTURE OF CONTROL .............................................................................................. 31
3.1. De ‘late moderniteit’ en ‘the crime complex’ ........................................................... 31 3.2. De weg naar de late moderniteit ............................................................................... 31
3.2.1. De sociale, economische en culturele veranderingen in de 19e eeuw ................ 31 3.2.2. Het politieke antwoord op de maatschappelijke veranderingen......................... 32
3.3. De reactie en aanpassing van Justitie....................................................................... 33 3.4. Vertrouwen, angst, massamedia en populisme ......................................................... 33 3.5. ‘The Culture of Control’ en de voorlopige hechtenis in België ................................ 34 3.6. Methodologische kanttekeningen .............................................................................. 34
4. BESLUIT ............................................................................................................................ 35
HOOFDSTUK 3. METHODOLOGIE................................................................................. 37 1. HET VERGELIJKEND ONDERZOEK....................................................................................... 37 2. METHODOLOGISCHE PROBLEMEN VAN HET VERGELIJKEND ONDERZOEK........................... 37
2.1. Het vergelijken van nationale detentieratio’s ........................................................... 37 2.2. Zijn we wel ‘like with like’ aan het vergelijken?....................................................... 38
3. OPZET EN VOORTGANG VAN HET VERGELIJKEND ONDERZOEK .......................................... 39 3.1. Op zoek naar de legislatieve mogelijkheden ............................................................. 39 3.2. Op zoek naar een breder beleid ................................................................................ 41
HOOFDSTUK 4. PERSPECTIEVEN OP LEGISLATIEF NIVEAU .............................. 42 1. INLEIDING ......................................................................................................................... 42 2. IN BELGIË.......................................................................................................................... 42
2.1. Het aanpassen van de Voorlopige Hechteniswet ...................................................... 42 2.2. Alternatieven voor de voorlopige hechtenis.............................................................. 45
2.2.1. De vrijheid en invrijheidsstelling onder voorwaarden (VOV)........................... 46 2.2.2. De herstelbemiddeling........................................................................................ 48 2.2.3. De minnelijke schikking..................................................................................... 50
3. DUITSLAND: HET ELEKTRONISCH TOEZICHT...................................................................... 52 3.1. Het elektronisch toezicht in de fase voor het proces................................................. 52 3.2. Elektronisch toezicht en net-widening....................................................................... 54 3.3. Het pilootproject elektronisch toezicht in Duitsland................................................. 55
3.3.1. Werking.............................................................................................................. 55 3.3.2. Resultaten ........................................................................................................... 56 3.3.3. Evaluatie............................................................................................................. 57
3.4. Het elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige hechtenis? .................. 57 4. EEN SPECIFIEKE PROBLEEMGROEP: VREEMDELINGEN........................................................ 58
4.1. Recht op een raadsman tijdens eerste verhoor ......................................................... 59 4.2. Het hanteren van niet-neutrale normen .................................................................... 60 4.3. Het Europees surveillancebevel ................................................................................ 61
4.3.1. Werking.............................................................................................................. 61 4.3.2. Evaluatie............................................................................................................. 62 4.3.3. Besluit................................................................................................................. 63
5. HET DILEMMA EN DE VALKUILEN VAN DE ALTERNATIEVE MAATREGEL ............................ 64 5.1. Het dilemma van de vrijwillige toestemming ............................................................ 64 5.2. De valkuilen van de alternatieve maatregel.............................................................. 64
iii
iv
5.2.1. Onpopulariteit..................................................................................................... 64 5.2.2. Net-widening...................................................................................................... 65 5.2.3. Averechtse effecten ............................................................................................ 65 5.2.4. Sociale discriminatie .......................................................................................... 65
6. BESLUIT ............................................................................................................................ 66
HOOFDSTUK 5. PERSPECTIEVEN OP BELEIDSNIVEAU ......................................... 68 1. DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN FINLAND .......................................................................... 68
1.1. Empirische achtergrondinformatie ........................................................................... 68 1.2. Criminaliteit .............................................................................................................. 70 1.3. Strafrechtelijk beleid ................................................................................................. 71
1.3.1. Een nieuwe strafrechtstheoretische stroming..................................................... 71 1.3.2.Wetgeving ........................................................................................................... 72
1.3.2.1. Hervormingen.............................................................................................. 72 1.3.2.2. De Voorlopige Hechteniswet ...................................................................... 73
1.3.3. Het justitiële apparaat......................................................................................... 74 1.4. Demografie, economie en de welvaartstaat .............................................................. 75
1.4.1. Demografie......................................................................................................... 75 1.4.2. Economie............................................................................................................ 75 1.4.3. De welvaartsstaat................................................................................................ 76
1.5. Het politieke discours en het medialandschap.......................................................... 77 1.5.1. De Finse politiek ................................................................................................ 77 1.5.2. Het medialandschap ........................................................................................... 78
1.6. Recente ontwikkelingen: de “True Finns”................................................................ 79 1.7. Besluit........................................................................................................................ 80
2. DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN DUITSLAND ...................................................................... 80 2.1. Inleiding .................................................................................................................... 80 2.2. Wetgeving .................................................................................................................. 81 2.3. Het Duitse strafrechtelijke beleid.............................................................................. 82 2.4. De noodzakelijke achtergrondfactoren ..................................................................... 85 2.5. Een praktijkgestuurde beleidsomslag........................................................................ 86
3. PERSPECTIEVEN VOOR HET BELGISCH STRAFRECHTELIJK BELEID...................................... 86 3.1. Erkennen van het probleem en een constructieve aanpak ........................................ 86 3.2. de noodzakelijke achtergrondfactoren ...................................................................... 87 3.3. Vooruitzichten ........................................................................................................... 88
4. BESLUIT ............................................................................................................................ 89
BESLUIT................................................................................................................................. 90
BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 94
Inleiding In deze masterproef vertrekken we vanuit de premisse dat de voorlopige hechtenis teveel
wordt toegepast en dat er teveel personen in voorlopige hechtenis zitten. De voorlopige
hechtenis is een maatregel die het mogelijk maakt om een (vooralsnog) onschuldig persoon
die verdacht wordt van een misdrijf van zijn/haar vrijheid te beroven. Dit is uiteraard
controversieel, en de maatregel mag dan ook enkel in uitzonderlijke omstandigheden worden
toegepast. Het groot aantal voorlopig gehechten doet evenwel vermoeden dat het uitzonderlijk
karakter van de voorlopig hechtenis niet altijd wordt gerespecteerd. Voor een democratische
rechtsstaat is dit onaanvaardbaar en deze vaststelling vormde dan ook meteen de motivatie in
de keuze voor dit onderwerp.
Met deze masterproef willen we ontdekken welke perspectieven, e.g. welke mogelijkheden er
bestaan om de toepassing van de voorlopige hechtenis te herleiden. Dit doen we door eerst en
vooral de bestaande mogelijkheden in het eigen land te evalueren, om vervolgens op zoek te
gaan naar “good practices” in andere Europese landen. Op die manier trachten we een
bijdrage te leveren aan de zoektocht naar een meer humane en democratische toepassing van
de voorlopige hechtenis.
In het eerste hoofdstuk van deze masterproef wordt een overzicht gegeven van het
wetgevende kader, waarna we op kwantitatieve wijze de evolutie van de beklaagdenpopulatie
analyseren. Tenslotte wordt dieper ingegaan op de probleemstelling.
In het tweede hoofdstuk wordt het theoretisch kader besproken. Eerst overlopen we op
algemene wijze de verschillende factoren die de omvang van een beklaagdenpopulatie mee
beïnvloeden, en vervolgens trachten we de huidige situatie, zijnde de overdreven toepassing
van de voorlopige hechtenis, te verklaren aan de hand van D. Garlands “The Culture of
Control”.
In het derde hoofdstuk bespreken we de methode van onderzoek. We maken gebruik van de
vergelijkende onderzoeksmethode, waarbij we in eerste instantie vanuit de nationale penale
statistieken vertrekken (verzameld door de Raad van Europa). Vanuit het wetgevend en
theoretisch kader werd besloten dat het groot aantal voorlopig gehechten niet enkel kan
aangepakt worden door middel van legislatieve wijzigingen, en in ons vergelijkend onderzoek
gingen we dus ook op zoek naar “good practices” op het bredere beleidsniveau. Op basis van
1
de nationale penale statistieken selecteerden we enkele landen die voor verder vergelijkend
onderzoek in aanmerking kwamen. Door middel van een literatuurstudie trachtten we
vervolgens na te gaan welke maatregelen of welk beleid de landen hanteerden ten aanzien van
de voorlopige hechtenis.
De methodologische problemen van het vergelijkend onderzoek en de opzet en de voortgang
van het onderzoek worden ook behandeld in dit hoofdstuk.
In het vierde hoofdstuk bespreken we de perspectieven en mogelijkheden op het legislatieve
niveau die een bijdrage kunnen leveren aan de reductie van de voorlopige hechtenis. Eerst
evalueren we de Voorlopige Hechteniswet en de alternatieven voor de voorlopige hechtenis in
België. Vervolgens bespreken we een pilootproject in Duitsland waar enkele deelnemers in
het kader van de opschorting van de voorlopige hechtenis onder elektronisch toezicht werden
geplaatst. We schenken ook aandacht aan een specifieke ‘probleemgroep’ binnen de
beklaagdenpopulatie: de personen met een vreemde nationaliteit. Deze personen zijn
oververtegenwoordigd in de beklaagdenpopulatie en dit probleem beperkt zich niet tot België.
Binnen dit kader bespreken we enkele algemene maatregelen die genomen kunnen worden
teneinde het groot aantal vreemdelingen in voorlopige hechtenis tot een aanvaardbaar niveau
te brengen. Bij wijze van afsluiting analyseren we de noodzakelijke voorwaarden waaronder
een alternatieve maatregel voor de voorlopige hechtenis ook effectief een reductie van de
populatie voorlopig gehechten kan teweegbrengen.
In het vijfde en laatste hoofdstuk bespreken we de perspectieven op het beleidsmatige niveau.
We behandelen twee cases: Finland en Duitsland. Beide landen hebben een
verhoudingsgewijs lage populatie beklaagden, en gezien hun wetgevend kader (e.g. de
voorwaarden om tot voorlopige hechtenis over te gaan) vergelijkbaar is met dat van België,
lijkt dit het gevolg te zijn van een specifiek strafrechtelijk beleid. Vervolgens trachten we te
achterhalen in hoeverre het gevoerde beleid in Finland en Duitsland ingang kan vinden in
België.
Deze masterproef is niet exhaustief; het bevat uiteraard niet alle mogelijkheden om de
voorlopige hechtenis te herleiden. Het is een persoonlijk werk wat impliceert dat de
probleemstelling op een welbepaalde wijze wordt benaderd en geïnterpreteerd. Met deze
masterproef trachtten we slechts een bescheiden bijdrage te leveren aan het debat van de
voorlopige hechtenis
2
Hoofdstuk 1. De voorlopige hechtenis
1. Inleiding Op 1 maart 2010 zaten er in België 3712 personen in voorlopige hechtenis, dit is 34,7% of één
derde van de totale gevangenispopulatie.1 Vooraleer we ons de vraag stellen of - en waarom -
dit problematisch is, is het noodzakelijk dat de lezer ten volle begrijpt wat de term ‘voorlopige
hechtenis’ inhoudt en welke plaats de voorlopige hechtenis inneemt in het strafrechtelijk
systeem. In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de
belangrijkste Belgische, Europese en internationale wetgeving, met een korte historische
duiding die de link legt tussen de praktijk en de theorie van de wetgeving. In het tweede deel
wordt de voorlopige hechtenis op een kwantitatieve wijze besproken: we bestuderen de
omvang van de populatie beklaagden en belichten enkele specifieke kenmerken van deze
populatie. We vangen dit hoofdstuk dan ook aan met een overzicht van de belangrijkste
Belgische en Europese wetgeving aangaande voorlopige hechtenis. In het laatste deel gaan we
dieper in op de probleemstelling van deze masterproef.
2. Wetgevend kader 2.1. BELGIË 2.1.1. Het aanhoudingsbevel “De voorlopige hechtenis is de vrijheidsberoving van een verdachte in het kader van een
onderzoek in strafzaken.”2 Art. 12 van de Grondwet bevat de basispresumpties inzake de
vrijheid en de vrijheidsberoving van personen in België, aansluitend is er de wet van 20 juli
1990 betreffende de voorlopige hechtenis, hetwelk de gemeenrechtelijke regeling van deze
materie bevat. De volledige wettekst is te raadplegen in bijlage, hier wordt enkel een
overzicht gegeven van de belangrijkste bepalingen. De Voorlopige Hechteniswet onderscheidt
drie vormen van vrijheidsberoving:
A) De aanhouding of politiearrestatie (art. 1 en 2):3 dit is een kortstondige
vrijheidsberoving die niet langer mag duren dan 24 uur met als doel de verdachte ter
beschikking te stellen van de rechterlijke overheid. De politie kan een persoon slechts
1 FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010. Brussel, A. Bourlet, 2010, 56. 2 VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen, 6de uitgave, Antwerpen, Maklu, 2006, 1001. 3 Ibid., 1009-1013.
3
arresteren bij betrapping op heterdaad, in andere gevallen zal de procureur des
Konings hierover beslissen.
B) Het bevel tot medebrenging (art. 3 tot en met 15):4 dit is een met redenen omkleed
bevel van de onderzoeksrechter waarmee hij a) een getuige die niet spontaan
verschijnt of b) een verdachte tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld aan een
misdaad of wanbedrijf bestaan, onder dwang voor zich laat brengen met het oog op
ondervraging. Binnen 24 uur na de betekening van het bevel tot medebrenging moet
de getuige/verdachte ondervraagd worden.
C) Het bevel tot aanhouding (art. 16 tot 20bis.):5 dit bevel kan enkel uitgevaardigd
worden door een onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek ten
aanzien van een verdachte tegen wie ernstige aanwijzingen van schuld verondersteld
worden. De gepleegde feiten moeten strafbaar zijn met een gevangenisstraf van 1 jaar
of meer, en bovendien moet de aanhouding volstrekt noodzakelijk zijn voor de
openbare veiligheid. Voor feiten strafbaar met een lagere maximumstraf dan 15 jaar
opsluiting kan de aanhouding slechts worden bevolen indien er een (aantoonbaar)
gevaar is voor recidive, vlucht, verduistering en/of collusie.
Om te kunnen verifiëren of aan de voorwaarden tot aanhouding voldaan is, zal de
onderzoeksrechter verplicht zijn om zijn bevel tot aanhouding te motiveren. De rechter
moet specifiek vermelden waarom de aanhouding in het voorliggende geval nodig is,
en dit om willekeur tegen te gaan. De motivatie dient geconstrueerd te worden vanuit
de ondervraging van de verdachte, hetgeen voorafgaat aan de aanhouding. De
onderzoeksrechter moet de ondervraging persoonlijk verrichten. Wanneer de
ondervraging onmogelijk is doordat de verdachte voortvluchtig is of in het buitenland
zit, zal de rechter een aanhoudingsbevel bij verstek uitvaardigen. Het
aanhoudingsbevel moet binnen de 24 uur aan de verdachte worden betekend, te
rekenen vanaf hetzij de effectieve vrijheidsbeneming of vanaf de betekening van het
bevel tot medebrenging. Onder een aanhoudingsbevel wordt een verdachte zonder
verwijl naar een huis van arrest (e.g. de gevangenis) gebracht.
Hoewel de Voorlopige Hechteniswet drie verschillende vormen van vrijheidsberoving
onderscheidt, wordt de term “voorlopige hechtenis” in de praktijk voornamelijk
voorbehouden voor de meest ingrijpende van de drie, zijnde het bevel tot aanhouding. Dit is
ook het geval voor deze masterproef, waar het begrip “voorlopige hechtenis” op het bevel tot
4 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1013-1014. 5 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1014-1021.
4
aanhouding slaat. Voor het benoemen van een persoon in voorlopige hechtenis worden in
deze masterproef de termen “voorlopig gehechte”, “verdachte” en “beklaagde” door elkaar
gebruikt (hoewel er juridisch-technisch een verschil is tussen een verdachte en een
beklaagde). Onder deze termen moet verstaan worden: “de gedetineerde die het voorwerp
uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging en ten aanzien van wie geen veroordeling werd
uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan, ongeacht of het gaat om een verdachte die
nog niet naar het vonnisgerecht werd verwezen, om een beklaagde of om een beschuldigde.”6
2.1.2. Het rechterlijk toezicht op de voorlopige hechtenis De voorlopige hechtenis is een maatregel die bijna onvermijdelijk controversieel is. De
vrijheidsberoving van een (vooralsnog) onschuldige persoon staat immers op gespannen voet
met het vermoeden van onschuld en de vrijheid van het individu.7 Omwille van haar
ingrijpende karakter wordt de voorlopige hechtenis aan een streng gerechtelijk toezicht
onderworpen.8 Het aanhoudingsbevel is geldig voor een termijn van ten hoogste 5 dagen en
de raadkamer zal voor het verstrijken van deze termijn beslissen of de voorlopige hechtenis
gehandhaafd moet blijven. Deze controle gebeurt ambtshalve en zal zowel de wettigheid (is
aan alle voorwaarden voldaan) als de opportuniteit (is de maatregel noodzakelijk) van de
voorlopige hechtenis nagaan. Bij handhaving van het aanhoudingsbevel zal de raadkamer haar
beslissing moeten motiveren. Vervolgens zal de raadkamer van maand tot maand oordelen
over de handhaving van de voorlopige hechtenis: het betreft hier nog een loutere
opportuniteitscontrole.9 Bij niet-correctionaliseerbare misdaden zal men zich slechts om de
drie maanden uitspreken over de handhaving van de hechtenis.10 Wanneer de termijnen niet
worden gerespecteerd, zal de verdachte vrijgelaten worden.11 Er wordt geen maximumduur
voorzien voor de voorlopige hechtenis. Met uitzondering van de niet-correctionaliseerbare
misdaden, zal elke zaak waarbij de verdachte zich reeds 6 maanden in voorhechtenis bevindt
automatisch aan de kamer van inbeschuldigingstelling worden voorgelegd.12 Een
uitzonderlijke gunst kun je dit echter niet noemen, gezien de verdachte sowieso het recht heeft
om tegen elke beschikking van de raadkamer - aangaande de handhaving van de voorlopige
hechtenis - hoger beroep en zelfs cassatieberoep aan te tekenen. De ambtshalve controles op
6 Art. 2 al. 6 Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, B.S., 1 februari 2005. 7 PAKES, F., Comparative Criminal Justice, 2de uitgave, Cullompton-Devon, Willan Publishing, 2010, 76. 8 Art. 21 § 1 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990. 9 Art. 22 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990. 10 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1026. 11 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1023. 12 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1027.
5
de voorlopige hechtenis gelden slechts voor de duur van het gerechtelijk onderzoek. Na de
regeling der rechtspleging heeft de beklaagde de mogelijkheid om bij het vonnisgerecht een
verzoek tot voorlopige invrijheidsstelling in te dienen.13 Indien hier niet binnen de 5 dagen
een uitspraak over valt, zal de verdachte in vrijheid worden gesteld.
2.1.3. De onmiddellijke aanhouding ter terechtzitting Een verdachte kan ook vastgehouden worden via de “onmiddellijke aanhouding ter
terechtzitting”.14 Deze maatregel kan toegepast worden wanneer de verdachte op het moment
van zijn vonnis niet is aangehouden, vervolgens in beroep gaat tegen zijn vonnis en waarbij er
gevreesd kan worden dat hij zich aan de uitvoering van zijn straf zal onttrekken. De
uitgesproken straf dient een hoofdgevangenisstraf van 1 jaar of meer te zijn. De rechter kan de
aanhouding ter terechtzitting slechts bevelen op vordering van het openbaar ministerie. De
beklaagde kan hiertegen geen hoger beroep of verzet aantekenen, maar heeft wel de
mogelijkheid om zijn voorlopige invrijheidstelling te vragen.
2.1.4. De onwerkzame voorlopige hechtenis Eenieder die het slachtoffer is van een onrechtmatige of een onwerkdadige hechtenis kan, op
basis van de wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoeding voor onwerkzame voorlopige
hechtenis, aanspraak maken op een schadevergoeding. De onrechtmatige hechtenis vloeit
voort uit art. 5 van het E.V.R.M. (Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens) dat aan
eenieder die van zijn vrijheid wordt beroofd, in omstandigheden die strijdig zijn met dit
artikel, het recht geeft op een schadevergoeding.15 Er is sprake van een onwerkdadige
hechtenis wanneer een persoon gedurende meer dan acht dagen in voorlopige hechtenis werd
genomen zonder dat hij uiteindelijk vervolgd werd voor het misdrijf waarvoor hij in hechtenis
werd genomen en zonder dat deze hechtenis aan zijn eigen gedrag te wijten was.16
2.1.5. De voorlopige hechtenis van minderjarigen De voorlopige hechtenis van minderjarigen wordt geregeld door de Jeugdbeschermingswet en
valt dus buiten de Voorlopige Hechteniswet van 20 juli 1990.17 Deze groep wordt vanwege
haar (juridische en morele) specificiteit bewust niet behandeld in deze masterproef.
13 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c.,1031. 14 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c.,1033-1034. 15 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c.,1041. 16 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c.,1041-1042. 17 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c.,1041.
6
2.1.6. De vrijheid en de invrijheidsstelling onder voorwaarden (VOV) Wanneer de rechter de onvoorwaardelijke invrijheidsstelling van een verdachte te risicovol
vindt, maar de voorlopige hechtenis dan weer te verregaand, kan hij ervoor opteren om de
verdachte onder voorwaarden vrij te laten. De VOV is een alternatief voor de voorlopige
hechtenis waarbij de verdachte in vrijheid wordt gesteld, mits de naleving van één of
meerdere voorwaarden. De VOV kan bevolen worden in alle gevallen waarin de voorlopige
hechtenis kan worden bevolen,18 hetgeen ietwat tegenstrijdig is gezien de voorlopige
hechtenis enkel kan toegepast worden indien dit ‘volstrekt noodzakelijk’ is voor de openbare
veiligheid.
De VOV kan door de onderzoeksrechter, de raadkamer, de kamer van inbeschuldigingstelling
en de vonnisrechter opgelegd worden.19 Met het oog op een geïndividualiseerde VOV-
maatregel kan de rechter aan de justitieassistent vragen om een maatschappelijke enquête uit
te voeren, hierdoor krijgt hij meer informatie over de achtergrond van de betrokkene. De
opgelegde voorwaarden zijn geldig voor 3 maanden en kunnen doorheen het onderzoek
geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd, opgeheven of verlengd.20
De rechter is vrij in het bepalen van de op te leggen voorwaarden voor zover ze verband
houden met de ‘ernstige bijkomende redenen’, zijnde recidivegevaar, vluchtgevaar,
verduisteringsgevaar en collusiegevaar.21 Aangezien de VOV gedefinieerd wordt als een
alternatief voor de vrijheidsberoving, mag een VOV-maatregel nooit een vrijheidsbenemend
karakter hebben. Het Penologisch Vademecum onderscheidt positieve- of hulpverlenende
voorwaarden, negatieve- of controlerende voorwaarden en niet-passende voorwaarden.22 Het
toezicht op de naleving van de voorwaarden wordt, afhankelijk van het soort voorwaarden,
uitgevoerd door de politiediensten of de justitieassistenten bij de justitiehuizen.23 Bij niet-
naleving van de voorwaarden kan de verdachte terug in voorlopige hechtenis worden
genomen.
2.1.7. De borgsom Een ander alternatief voor de voorlopige hechtenis is de borgsom. Net zoals de VOV is de
borgsom enkel mogelijk voor zover aan de voorwaarden tot het bevel van aanhouding is
18 Art. 35 § 1 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990. 19 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1036. 20 Art. 36 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990. 21 Art. 35 § 3 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990. 22 LAUWAERT, K., ‘De vrijheid of invrijheidsstelling onder voorwaarden’ in Alternatieve maatregelen en straffen. Penologisch Vademecum, MEYVIS, W. en MARTIN, D., (eds.), Heule, UGA, 1997, 68. 23 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1038.
7
voldaan.24 Het bedrag van de borgsom wordt door de rechter bepaald. Indien de verdachte
aanwezig is op alle proceshandelingen, zal het bedrag terug worden betaald. De borgsom
wordt echter zelden (tot nooit) toegepast omdat het als een vorm van klassenjustitie wordt
gezien waarbij armen worden gediscrimineerd.25
2.2. EUROPA 2.2.1. Art. 5 E.V.R.M. Naast de Belgische wetgeving vormt het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten
van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (kortweg E.V.R.M.) een belangrijke rechtsbron
van de voorlopige hechtenis. De kernbepaling is artikel 5 inzake het recht op persoonlijke
vrijheid.26 Art. 5(1)c E.V.R.M. legt op algemene wijze de basis voor de voorlopige hechtenis.
Krachtens art. 5(3) E.V.R.M. wordt de duur van de voorlopige hechtenis beperkt door de
redelijke termijn, en zal de verdachte in vrijheid worden gesteld wanneer de hechtenis lang
aansleept.27 Deze bepaling is niet in de Belgische wetgeving opgenomen, maar men kan zich
afvragen of dit een groot verlies is. Het gaat hier om een begrip dat op een danige manier
vatbaar is voor interpretatie dat het ons inziens veel aan waarde moet inboeten. Er wordt
namelijk geen termijn verbonden aan de zogenaamde “redelijke termijn” en dit heeft uiteraard
zijn implicaties voor de praktijk. Zo zien we dat de zaken waarin het Hof een overtreding van
art. 5(3) E.V.R.M. vaststelde, varieerden in duur van 18 maanden tot 5 jaar voorlopige
hechtenis. We zien evenwel eenzelfde tijdspanne voor die zaken waarbij de klacht door het
Hof als onontvankelijk werd bevonden.28 Een voorlopige hechtenis van 18 maanden werd in
het verleden door het Hof als “weinig betekenisvol” beschreven.
Verder bepaalt art. 5(3) E.V.R.M. dat het bevel door een rechter of “een andere autoriteit die
door de wet bevoegd verklaard is om de rechterlijke macht uit te oefenen” bevolen moet
worden. Op dit vlak is de Belgische wetgeving strenger, gezien het aanhoudingsbevel hier
enkel door een rechter kan worden bevolen.29
Art. 5(4) bepaalt dat de verdachte de mogelijkheid moet hebben om de wettigheid en de
opportuniteit van de verdere aanhouding te laten toetsen door een rechter, waarbij de
24 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1110. 25 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’ in Crime and Justice Volume 36: Crime, Punishment, and Politics in Comparative Perspective, TONRY, M., (ed.), Chicago, University of Chigaco Press, 2007, 138. 26 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1003. 27 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1006. 28 STEVENS, L., ‘Pre-Trial Detention: The Presumption of Innocence and Article 5 of the European Convention on Human Rights Cannot and Does Not Limit its Increasing Use’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 2009, (165), 173-175. 29 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1006.
8
procedure aan zekere minimumvereisten moet voldoen. Ook hier is de Belgische wetgeving
voldoende toereikend, gezien de controle hier zelfs ambtshalve plaatsvindt.30
Tenslotte vormt art.5(5) een belangrijk sluitstuk in deze materie. Het stelt dat elke
vrijheidsberoving in strijd met artikel 5 E.V.R.M. recht geeft op een schadeloosstelling. Dit is
terug te vinden in de Belgische wetgeving in de vorm van de onrechtmatige hechtenis. Onze
wetgever is echter nog verder gegaan door ook een regeling tot schadevergoeding uit te
werken voor de onwerkdadige hechtenis.31
2.2.2. Europese Rules on Community Sanctions and Measures (ER CSM) De ER CSM32 hebben als doel een referentiekader te vormen voor de nationale wetgevers en
de praktijkmensen bij de implementatie van gemeenschapsgerichte (alternatieve) maatregelen
en sancties. Daarnaast wil men met deze regels ook de fundamentele rechten van diegenen
die een dergelijke alternatieve maatregel of sanctie ondergaan, waarborgen. In regel 35 wordt
specifiek aandacht geschonken aan het gebruik van alternatieve maatregelen in de fase voor
het proces. Algemeen wordt aangeraden hier voorzichtig mee om te gaan, dit vanwege het
vermoeden van onschuld. De toestemming van een betrokkene om zich aan een alternatieve
maatregel te onderwerpen mag dan ook nooit een bekentenis tot schuld in zich houden, noch
mag deze toestemming moedwillig gestimuleerd worden door de belofte van
strafvermindering.
De ER CSM zijn in grote mate de ‘niet-vrijheidsbenemende’ tegenhanger van de “European
Prison Rules”,33 maar genieten evenwel niet dezelfde bekendheid, noch beschikken ze over
ondersteunende en bindende instrumenten of controlemechanismen zoals bijvoorbeeld het
Comité ter Preventie van Foltering (CPT).34 Deze regels zijn slechts de eerste in een reeks
van aanbevelingen met betrekking tot de alternatieve maatregelen en straffen. Ook de
aanbeveling inzake “Prison overcrowding and prison population inflation” (1999),35 pleit voor
een zo breed mogelijk gebruik van alternatieve maatregelen ter vermijding van een voorlopige
hechtenis (12.)
30 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1024. 31 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1041. 32 Aanbeveling nr. R (92) 16 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 19 oktober 1992 “on the European rules on community sanctions and measures”. 33 Aanbeveling Rec (2006) 2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten van 11 januari 2006 “on the European prison rules”. Deze aanbeveling bespreekt de minimumnormen in de bejegening van gedetineerden. 34 MORGENSTERN, C., ‘European Initiatives for Harmonisation and Minimum Standards in the Field of Community Sanctions and Measures, European Journal of Probation, 2009, (124), 126. 35 Aanbeveling nr. R (99) 22 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 30 september 1999 “concerning prison overcrowding and prison population inflation”.
9
2.3. INTERNATIONAAL: THE UNITED NATIONS STANDARD MINIMUM RULES FOR NON-CUSTODIAL MEASURES (THE TOKYO RULES)36 De Tokyo Rules bevatten de basisprincipes voor de promotie van niet-vrijheidsbenemende
maatregelen en de minimale rechtsbescherming voor personen die deze maatregelen
ondergaan (1.1.). De relevante bepalingen van de Regels zijn toepasbaar in alle fasen van het
gerechtelijk proces: zowel in de onderzoeksfase, tijdens het proces, als in de
strafuitvoeringsfase (2.1.). Inzake de fase voor het proces, lezen we dat “de voorlopige
hechtenis enkel als een laatste redmiddel mag gebruikt worden in het strafproces” (6.1.) en
dat “alternatieven voor de voorlopige hechtenis in een zo vroeg mogelijke fase zullen worden
toegepast” (6.2.). Hoewel deze regels niet dwingend zijn, vormen ze wel een internationale
bewustmaking voor een meer alternatieve, gemeenschapsgerichte aanpak van criminaliteit, en
hopelijk ook een stimulans voor de ontwikkeling van meer alternatieve maatregelen en een
meer voorzichtig gebruik van de voorlopige hechtenis.
2.4. HISTORISCHE DUIDING Men zegt wel eens dat de zoektocht naar middelen om de toepassing van de voorlopige
hechtenis terug te dringen er één is die ongeveer zo oud is als de voorlopige hechtenis zelf.37
Het benadrukken van het uitzonderingskarakter vormt de rode draad doorheen de
geschiedenis van de wetgeving op de voorlopige hechtenis. Hier dient opgemerkt te worden
dat het terugdringen van de voorlopige hechtenis enerzijds, en het benadrukken van het
uitzonderingskarakter anderzijds, in principe niet hetzelfde zijn.38 Het inperken van de
voorlopige hechtenis door middel van wijzigingen op de wet van de voorlopige hechtenis zou
geen doel op zich mogen zijn. In de praktijk vervaagt dit onderscheid evenwel.
De toepassingsvereisten voor de voorlopige hechtenis zijn doorheen de geschiedenis steeds
rigider geworden. Vroeger volstond het dat het aanhoudingsbevel uitging van een rechter, met
het onderscheid tussen een voorlopig bevel en een bevel dat bleef gelden tot en met het
vonnis. Met de inwerkingtreding van de Voorlopige Hechteniswet van 1852 mocht het
36 United Nations Standard Minimum Rules for Non-custodial Measures (The Tokyo Rules), aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij resolutie 45/110 van 14 December 1990. 37 MAES, E., DAENINCK, P, DELTENRE, S. en JONCKHEERE, A., ‘‘Oplossing(en)’ gezocht om de toepassing van de voorlopige hechtenis terug te dringen’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2007, (19), 20. 38 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Hoodafdeling Criminologie, Brussel, 2004-2005, 8.
10
voorlopige bevel slechts onder “ernstige en uitzonderlijke omstandigheden” worden
verleend.39 Hiermee wilde men de bevoegdheid van de onderzoeksrechter, die voorheen
nagenoeg onbeperkt was, terug dringen. Bovendien werd bepaald dat de beslissing tot
aanhouding binnen de vijf dagen aan het toezicht van de raadkamer onderworpen moest
worden. De mogelijkheden tot voorlopige invrijheidstelling werden tevens versoepeld.40
Vanaf 1874 werden beide aanhoudingsbevelen onder dezelfde noemer geplaatst. Naast de
ernstige en uitzonderlijke omstandigheden moesten deze omstandigheden sindsdien ook het
“openbaar belang” raken.41 De verdachte diende nu ook gehoord te worden bij de beslissing
tot handhaving van het aanhoudingsmandaat na vijf dagen. Daarnaast werd bepaald dat de
raadkamer op maandelijkse en ambtshalve basis zou oordelen over de verdere handhaving van
het aanhoudingsbevel.42 In 1973 werd de term openbaar belang vervangen door “openbare
veiligheid”.
Vervolgens komen we aan bij de huidige wet op de Voorlopige Hechtenis van 20 juli 1990
welke bepaalt dat een aanhoudingsbevel slechts verleend kan worden “in geval van volstrekte
noodzakelijkheid voor de openbare veiligheid”.43 De verschillende wijzigingen hadden steeds
als doel het uitzonderingskarakter van de voorlopige hechtenis te benadrukken, evenwel
zonder het gewenste effect in de praktijk.44 Doorheen de geschiedenis is het aantal personen
in voorlopige hechtenis globaal gezien steeds blijven stijgen. Zo stellen we vast dat er zich
vanaf eind jaren ’80 tot begin jaren ’90 een dalende trend voordoet, waarna de populatie
beklaagden vanaf 1992 in een razend tempo aangroeit. Dit laatste is enigszins verbazend
gezien de wetswijziging in 1990. Een veelgehoorde verklaring hiervoor is dat de toepassing
van de voorlopige hechtenis niet afdoende geregeld kan worden via de wetgeving. Kan een
zuiver juridisch-technische ingreep de praktijk - en haar sociale realiteit - aan banden leggen?
Het is niet zo dat wetgeving absoluut geen invloed kan uitoefenen op de praktijk, maar vanaf
het moment dat er ruimte voor interpretatie wordt gelaten, zal dit moeilijker te sturen zijn.45
39 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 11. 40 Ibid., 13. 41 Ibid., 11. 42 Ibid., 13. 43 Ibid., 11. 44 Ibid., 13. 45 Ibid., 18.
11
3. Empirische achtergrondinformatie Figuur 1 geeft de evolutie weer van de populatie beklaagden en de totale gevangenispopulatie
tussen 1990 en 2010. De meting vond (en vindt) telkens plaats op 1 maart van elk jaar, wat
betekent dat we niet over gemiddelden beschikken maar slechts over momentopnames.46 Het
nadeel van een momentopname is dat ze onderhevig is aan allerlei maatschappelijke en andere
schommelingen, en binnen eenzelfde kalenderjaar kunnen de verschillen tussen de
dagpopulaties oplopen tot enkele honderden gedetineerden.47 Gemiddelden zijn dan ook veel
bruikbaarder, maar deze zijn niet altijd beschikbaar.
Figuur 1: Evolutie populatie beklaagden en totale gevangenispopulatie 1990-2010
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Popu
latie op
1 m
aart
Beklaagden Totale populatie
Telden we op 1 maart 1990 nog 2292 beklaagden, dan was dit aantal in 2009 al opgelopen tot
3557. Vergeleken met de jaren ’90 zijn de jaren ’00, of toch zeker de tweede helft hiervan,
veel stabieler. Van 2004 tot 2007 was er een lichte daling merkbaar, maar de laatste twee
jaren werden dan weer gekenmerkt door een lichte stijging. Met inachtneming van de vele
fluctuaties tekent er zich globaal gezien een duidelijke stijging af. Zo’n stijging op zich is
weinig veelzeggend, de Belgische bevolking is immers ook toegenomen tijdens deze periode.
Wanneer we kijken naar het aantal beklaagden per 100.000 inwoners, stellen we evenwel ook
een stijging vast: in 1990 telde België zo’n 31 beklaagden per 100.000 inwoners, in 2009 gaat
het om zo’n 40 beklaagden per 100.000 inwoners.48 Indien dit aantal stabiel was gebleven,
46 FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010. Brussel, A. Bourlet, 2010, 56. 47 BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Gedetineerden geteld’ in Strafrechtelijk beleid in beweging, SNACKEN, S., (ed.), Brussel, VUB Press, 2002, 140. 48 1990: VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige
12
zou men kunnen opperen dat het toegenomen aantal beklaagden samenhangt met de
bevolkingsgroei.
In relatie tot de totale gevangenispopulatie is de beklaagdenpopulatie niet significant
gestegen. In 1990 maakten de beklaagden 34,51% uit van de gevangenispopulatie, in 2010 is
dit 35,14%.49 Dit is een verwaarloosbaar verschil, het enige wat we hier uit kunnen afleiden is
dat de voorlopig gehechten reeds twee decennia lang een enorm deel uitmaken van de totale
gevangenisbevolking.
In Figuur 2 gaan we verder terug in de tijd en tonen we de evolutie van de
beklaagdenpopulatie en de totale gevangenispopulatie tussen 1946 en 1997. Hier beschikken
we wel over gemiddelden.50
Figuur 2: Evolutie populatie beklaagden en totale gevangenispopulatie 1946-1997
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
7000
8000
9000
1946
1949
1952
1955
1958
1961
1964
1967
1970
1973
1976
1979
1982
1985
1988
1991
1994
1997
Gem
idde
lde da
gpop
ulatie
Beklaagden Totale populatie
In het jaar 1946, ons vertrekpunt, stonden de beklaagden in voor 25,9% van de totale
gevangenispopulatie, dit is zo’n 10% minder dan in het jaar 2010. Wetende dat hier meer dan
een halve eeuw over gegaan is zou je kunnen stellen dat er zich dus geen spectaculaire
evolutie heeft voorgedaan. We moeten echter rekening houden met de uitzonderlijke
achtergrondfactoren in de tweede helft van de jaren ’40. Tijdens het strenge regime van de
Tweede Wereldoorlog waren de detentieratio’s hoger dan normaal, en we zien dan ook een
hechtenis te verminderen., 330 (Graphique 2). 2009: Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009. 49 FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010, 56. 50 1975-1991: BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 326. 1992-1997: BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Gedetineerden geteld’, 140.
13
sterke daling van het aantal gevangenen vanaf 1946. Doorheen de jaren ’50 en ’60 maken de
beklaagden nooit meer dan 20% uit van de totale gevangenispopulatie, waarbij ze voor het
grootste deel van de tijd zelfs niet boven de 15% komen. Waar de beklaagden vroeger minder
dan 1/6 van de gevangenisbevolking uitmaakte, is dit nu meer dan 1/3.
We kunnen besluiten dat zowel het absoluut aantal voorlopig gehechten, de proportie
voorlopig gehechten binnen de totale gevangenisbevolking, als het aantal voorlopig gehechten
per 100.000 inwoners doorheen de jaren is gestegen. Aangaande de proportie voorlopig
gehechten binnen de totale gevangenisbevolking lijkt thans het ‘saturatiepunt’ bereikt te zijn,
de beklaagdenpopulatie vertegenwoordigt nu al zo’n 20 jaar lang 30-35% van de totale
gevangenispopulatie. Het groot aantal voorlopig gehechten vormt aldus geen erg recente
revolutie, maar des te meer een problematische.
De omvang van de gevangenispopulatie (of van bepaalde categorieën binnen deze populatie)
wordt bepaald door het aantal personen dat de gevangenis binnenkomt en de gemiddelde
periode die ze er doorbrengen. Zo kan het toenemend aantal beklaagden het gevolg zijn van
een toenemend aantal opsluitingen, een verlenging van de detentieduur of een combinatie van
beiden.
Figuur 3: Evolutie van de beklaagdenpopulatie 1980-1999 (indexcijfers)51
We zien hier hoe de fluctuatie van de gemiddelde dagpopulatie (globaal gezien) de beweging
van het aantal opsluitingen volgt. Wat opvalt is dat de kloof tussen beide trendlijnen groter
51 DELTENRE, S. en MAES, S., ‘Effectmeting van enkele mogelijk wetswijzigingen op het vlak van de voorlopige hechtenis’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2003, (196), 198.
14
wordt naarmate de detentieduur toeneemt. Dit betekent dat niet zozeer het aantal opsluitingen,
maar voornamelijk de toenemende duur van de voorlopige hechtenis de belangrijkste oorzaak
is voor de stijgende populatie beklaagden.52
Tot slot wordt de populatie voorlopig gehechten gekenmerkt door enkele bijzondere
karakteristieken die het vermelden waard zijn. Het gaat om een vrij jonge populatie, de
gemiddelde leeftijd van een voorlopig gehechte is 30 jaar. Wat ook opvalt is de sterke
vertegenwoordiging van personen met een vreemde nationaliteit, de verhouding tussen Belgen
en niet-Belgen bedraagt ongeveer 50/50, binnen de totale gevangenispopulatie heeft ‘slechts’
40% van de gevangenen een vreemde nationaliteit.53 Het is bovendien interessant om na te
gaan voor welke misdrijven men zoal in voorlopige hechtenis wordt genomen. Een
aanhoudingsmandaat is het vaakst gekoppeld aan diefstal (26,4%), diefstal met geweld
(23,9%), en drugs (22,0%). Bij interpretatie van deze procenten moet er evenwel rekening
mee worden gehouden dat in zo’n 36% van de gevallen een aanhoudingsmandaat voor
meerdere misdrijven tegelijkertijd wordt afgeleverd.54
4. Probleemstelling 4.1. DE DIRECTE OORZAKEN VAN HET GROOT AANTAL VOORLOPIG GEHECHTEN Het groot aantal beklaagden in de Belgische gevangenissen kan grosso modo twee directe
oorzaken hebben: een toename in de criminaliteit en/of een welbepaald gerechtelijk discours.
Men stelt evenwel vast dat de omvang van de gevangenisbevolking (of bepaalde categorieën
binnen de gevangenisbevolking) zich doorgaans vrij onafhankelijk beweegt ten aanzien van
de criminaliteitscijfers (infra 27). Op het rechterlijk niveau kunnen we wel enkele duidelijke
directe oorzaken identificeren voor het groot aantal voorlopig gehechten.
4.1.1. Het oneigenlijk gebruik van het aanhoudingsbevel Uit ondervraging bij onderzoeksrechters is gebleken dat de voorlopige hechtenis soms
oneigenlijk wordt aangewend om een zeker “sharp short shock”-effect te bereiken bij de
verdachte en om zodoende “de geschokte rechtsorde te herstellen”.55 Omdat rechters weten
dat korte gevangenisstraffen niet langer worden uitgevoerd, wordt de voorlopige hechtenis
52 DELTENRE, S. en MAES, S., ‘Effectmeting van enkele mogelijk wetswijzigingen op het vlak van de voorlopige hechtenis’, l.c., 200. 53 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 235-237. 54 Ibid., 246. 55 Ibid., 22.
15
door sommigen als een straf gebruikt. Ook zou de hechtenis bij gelegenheid als een middel tot
intimidatie en drukking worden gebruikt om een bekentenis af te dwingen bij de verdachte. In
een aantal gevallen is namelijk gebleken dat wanneer de verdachte zijn medewerking leverde
of een bekentenis aflegde, dit de oorspronkelijke beslissing van de onderzoeksrechter om een
voorlopige hechtenis op te leggen deed wijzigen.56 De redenering hierachter is dat de
medewerking of bekentenis van de verdachte enerzijds van ‘inzicht’ getuigt vanwege de
verdachte zijn kant, hetgeen het risico op recidive neutraliseert; anderzijds vergemakkelijkt dit
het onderzoek waardoor er mogelijks minder bijkomende onderzoeksdaden nodig zullen zijn.
Ook wordt er gewag gemaakt van een zekere druk of verwachting vanwege de politiediensten
jegens de onderzoeksrechter om, na al hun voorbereidend werk, over te gaan tot een bevel van
aanhouding. Gezien de politiediensten het merendeel van de onderzoeksverrichtingen
uitvoert, zal de onderzoeksrechter hier mogelijks op in gaan zonder dat de voorlopige
hechtenis noodzakelijk is om toch de goede verstandhouding te bewaren.57
4.1.2. Organisatorische knelpunten De termijn van 24 uren, zijnde de termijn na arrestatie van de verdachte waarbinnen de
onderzoeksrechter moet beslissen of hij overgaat tot een bevel van aanhouding, wordt door
veel parketmagistraten en onderzoeksrechters als te kort bestempelt om de noodzakelijke
opsporingshandelingen te verrichten. Na het onderzoek door de politiediensten en de (vaak
trage) overdracht van de dossiers, schiet er voor de onderzoeksrechter in de praktijk nog
slechts zo’n drie- à viertal uren over om tot een beslissing te komen. Dit is volgens hen te kort
om een volledig en degelijk dossier met motivering uit te werken, alsook om alternatieven te
overwegen. “Om zeker te spelen” zal een onderzoeksrechter vervolgens bepaalde verdachten
nog langer aanhouden.58
Aangaande de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis moet gewezen worden op de
band tussen de voorlopige hechtenis en het gerechtelijk onderzoek. Een langdurig gerechtelijk
onderzoek zal (bij handhaving van de voorlopige hechtenis) de duur van de voorlopige
hechtenis opdrijven. Er zijn verschillende oorzaken voor het lang aanslepen van een
onderzoek (vb. complexiteit van een dossier of de trage rechtsgang in het algemeen), maar
hier dieper op in gaan zou ons te ver van de essentie brengen. Het is evenwel belangrijk om, 56 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Nationaal Instituut voor de Criminalistiek en de Criminologie en Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 1998-1999, 227. (onderzoeksrapport). 57 Ibid., 227. 58 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 84.
16
bij het bestuderen van de voorlopige hechtenis, het bredere kader van de strafprocedure niet
uit het oog te verliezen.59
4.1.3. De bescherming van de maatschappij De voorlopige hechtenis heeft twee van elkaar te onderscheiden functies: de vrijwaring van
het gerechtelijk onderzoek en de bescherming van de maatschappij. Vooral deze tweede
functie lijkt steeds meer aan belang te winnen, zo zien we dat de “ernst van de feiten” en het
“recidivegevaar” de twee meest gebruikte motiveringsgronden zijn ter uitvaardiging van een
aanhoudingsbevel.60 Geweldsdelicten leiden bijna automatisch tot de voorlopige hechtenis,
waardoor deze maatregel steeds meer dienst doet als een beveiligingsmaatregel dan als een
instrument om het goede verloop van het proces te verzekeren. Deze tendens ziet men ook in
het buitenland en wordt toegeschreven aan de opkomst van de “actuarial justice” of “risico-
justitie”.61 De opkomst van het preventie- en risicodenken wordt in hoofdstuk 2 uitvoeriger
besproken.
Wanneer een onderzoeksrechter oordeelt over het risico op recidive blijkt voornamelijk de
sociale situatie van de verdachte van belang te zijn. Het niet hebben van werk of sterke
sociale/familiale banden wordt door veel onderzoeksrechters als een ‘criminogene’ situatie
gezien.62 Men stelt dan ook vast dat personen in voorlopige hechtenis zich vaak reeds voor
hun hechtenis in een problematische sociaal-economische situatie bevonden. Dit zou
(tenminste gedeeltelijk) kunnen verklaren waarom er zoveel vreemdelingen in voorlopige
hechtenis zitten. Niet alleen hebben ze vaak een onstabiele sociaal-economische situatie, een
groot deel heeft ook geen vaste verblijfplaats (hetgeen vluchtgevaar kan impliceren). Hoewel
controversieel, is het niet ondenkbaar dat sommige onderzoeksrechters in hun beoordeling
ook hun subjectieve waardering ten aanzien van bepaalde nationaliteiten laten meespelen door
hun associatie met bepaalde misdrijven of kenmerken.63 Andere onderzoeksrechters weigeren
59 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 213. 60 Ibid., 121. 61 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, 229. 62 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 121. 63 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, 225.
17
evenwel gebruik te maken van de voorlopige hechtenis als een ‘alternatief’ voor een falend
beleid van de Dienst Vreemdelingenzaken.64
4.2. HET UITZONDERLIJK KARAKTER VAN DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN VRAAG GESTELD De voorlopige hechtenis is in wezen de vrijheidsberoving van een onschuldig persoon
waartegen ernstige aanwijzingen van schuld bestaan. De maatregel staat hiermee op
gespannen voet met de vrijheid van het individu en het vermoeden van onschuld. Wanneer
men zich bovendien bewust is van de nefaste gevolgen van detentie (infra 19), is het logisch
dat de voorlopige hechtenis enkel in uitzonderlijke gevallen mag toegepast worden, nl.
wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de openbare orde.65 Uit het voorgaande mag
evenwel blijken dat het in theorie uitzonderlijke karakter van de voorlopige hechtenis zich
moeilijk naar de praktijk laat vertalen.
Indien het overgrote deel van de personen in voorlopige hechtenis na zijn proces ook effectief
schuldig wordt bevonden, kan men zich natuurlijk afvragen of het groot aantal personen in
voorlopige hechtenis wel zo problematisch is. Exacte cijfers over het aantal onrechtmatige
detenties zijn er niet, maar men schat dat er per jaar zo’n 150 personen geboeid voor de
rechtbank verschijnen om later vrijgesproken te worden.66 Dit is 1,5% van de gemiddelde
dagpopulatie, al weten we uiteraard niet of al deze mensen ook effectief onschuldig waren.
Niet vervat in deze cijfers zijn personen die een tijdlang vastgehouden zijn maar in de loop
van het onderzoek buiten vervolging werden gesteld of vrijgelaten werden om pas later voor
de rechter te verschijnen. Hoewel de (onvermijdelijke) foutmarge van het gerecht beperkt is,
kan men dit natuurlijk ook anders interpreteren: de gehechte heeft wel een erg beperkte kans
op vrijspraak. Het is geweten dat, wie vrijuit gaat in afwachting van zijn proces, minder kans
heeft om veroordeeld te worden tot een gevangenisstraf dan diegenen die (met min of meer
dezelfde achtergrond) geboeid voor de rechter verschijnen. Dit valt onder meer te verklaren
door het feit dat een rechter bij het al dan niet toekennen van een gevangenisstraf rekening
houdt met iemands professionele en sociale situatie. Hier bevinden voorlopig gehechten zich
in het nadeel, onder invloed van de hechtenis kan men zijn/haar job verliezen, de banden met
64 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 121. 65 Art. 16 § 1 Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990 66 DE WITTE, R., Zwartboek Justitie. Leven in voorlopige vrijheid, Antwerpen, Houtekiet, 2008, 136.
18
vrienden en familieleden zijn mogelijks verstoord, en men heeft ook niet de kans gekregen om
zichzelf te bewijzen op de manier waarop personen in VOV dit kunnen.67
Bovendien zouden rechters sneller geneigd zijn om een gevangenisstraf op te leggen bij
personen die onder voorlopige hechtenis hun proces afgewacht hebben om zo de periode van
voorlopige hechtenis in te dekken (de duur van de voorlopige hechtenis wordt bij
veroordeling immers afgetrokken van de nog te ondergane gevangenisstraf). Vrijspraak zou
immers een blamage zijn voor het gerecht en bovendien kan de persoon in kwestie een
schadevergoeding eisen voor de onwerkzame hechtenis.68
Los van het feit hoeveel personen in voorlopige hechtenis later ook effectief schuldig worden
bevonden, zijn er ook andere redenen om het uitzonderlijke karakter van de voorlopige
hechtenis te respecteren. Deze worden hiernavolgend besproken.
4.3. DE SOCIAAL-ECONOMISCHE IMPACT VAN DE VOORLOPIGE HECHTENIS Het uitzonderlijke karakter van de voorlopige hechtenis is niet enkel vanuit een juridisch
standpunt te verdedigen, maar ook vanuit een sociaal en maatschappelijk perspectief. De
voorlopige hechtenis heeft een impact op het individu, de gemeenschap en de Staat.
4.3.1. De link tussen armoede, de voorlopige hechtenis en criminaliteit Onderzoek heeft aangetoond dat iemand met een onstabiele sociaal-economische achtergrond
meer kans heeft om preventief van zijn vrijheid te worden beroofd. Dit wil zeggen dat voor
twee personen die dezelfde strafbare feiten gepleegd hebben, diegene met een minder
fortuinlijke sociale situatie meer kans heeft om in voorlopige hechtenis te worden genomen.
Zowel in rijke als arme landen worden personen in voorlopige hechtenis gekenmerkt door een
laag niveau in scholing en gezondheid, weinig officiële tewerkstelling en een instabiele
familiale achtergrond.69 De mogelijkheid tot invrijheidsstelling in afwachting van het proces
zal niet alleen afhangen van de aard van de beschuldigingen, maar ook van de mate waarin
men in staat is voor deze optie te strijden. Dit biedt ook een (gedeeltelijke) verklaring voor het
hoog aantal vreemdelingen in voorlopige hechtenis.70 Hun kennis over hun rechten en
mogelijkheden is veelal beperkt, en ze beschikken over te weinig middelen om een degelijke
rechtsbijstand te verzekeren en in de condities te voorzien die nodig zijn voor de VOV.
67 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The socio-economic Impact of Pretrial Detention, New York, Open Society Foundations, 2011, 17. 68 DE WITTE, R., Zwartboek Justitie. Leven in voorlopige vrijheid, Antwerpen, Houtekiet, 2008, 138. 69 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The socio-economic Impact of Pretrial Detention, 22. 70 Ibid., 23-24.
19
Het uitwerken van een goede verdediging is eenvoudiger wanneer men zich op vrije voeten
begeeft, maar ook wanneer men over meer financiële middelen beschikt. De kans op
invrijheidsstelling in afwachting van het proces hangt dan weer samen met iemands financiële
middelen.71 We zagen eerder ook al dat personen die geboeid voor de rechter verschijnen een
grotere kans hebben om schuldig verklaard te worden dan personen die vrijuit gaan in
afwachting van hun proces.
Het gevolg is dat de maatregel van de voorlopige hechtenis de neiging heeft om mensen naar
de armoede toe te drijven. Niet alleen treft ze vooral die personen die zich reeds in een
problematische situatie bevinden, ze treft deze ook veel harder dan mogelijk is bij personen
die over meer middelen en een stabielere thuissituatie beschikken. De relatie tussen armoede
en de voorlopige hechtenis is dus wederzijds, en beiden versterken elkaar.72 Rekening
houdend met de link tussen armoede en criminaliteit zou men zelfs kunnen stellen dat het
overmatig gebruik van de voorlopige hechtenis niet zozeer criminaliteit tegengaat, maar juist
in de hand kan werken. In dit verband moet ook gewezen worden op de criminogene
invloeden waaraan gevangenen zijn blootgesteld, met name wanneer voorlopig gehechten niet
gescheiden leven van definitief veroordeelden.73
4.3.2. Impact op het individu
4.3.2.1. De sociaal-economische impact op het individu De voorlopig gehechte kan gedurende zijn hechtenis niet werken en dus ook geen inkomen
verwerven. Wie tewerkgesteld is op het moment van de vrijheidsbeneming loopt het risico
zijn/haar job te verliezen tijdens de hechtenis, maar heeft na zijn vrijlating bovendien een
grotere kans op langdurige werkloosheid of ondertewerkstelling. Als gevolg van de hechtenis
zijn er naast het verlies van inkomsten ook nieuwe uitgaven, met name de juridische kosten.74
Dit heeft niet alleen gevolgen voor de gehechte zelf, maar ook voor zijn eventuele
gezinsleden. Het verlies van loon en werk zal in een land als België, met haar uitgebreid
sociaal vangnet, uiteraard een minder grote impact hebben op zowel de gehechte als zijn
gezinsleden in vergelijking met een land zonder een uitgebreide sociale zekerheid. Maar zelfs
met dit vangnet zal er vaak sprake zijn van een zeker verlies op financieel en professioneel
niveau, en dit wordt verergerd door het feit dat de gemiddelde leeftijd van de voorlopig
71 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The socio-economic Impact of Pretrial Detention, 11-13. 72 Ibid., 25. 73 Ibid., 19 74 Ibid., 30-31.
20
gehechte 30 jaar is, de leeftijd waarop men gemiddeld het meest verdient.75 Tegelijk is er
door die jonge leeftijd ook een grotere kans dat men nog aan zijn/haar (werk)opleiding bezig
is, hetgeen als gevolg van de hechtenis onderbroken wordt. Naar Belgische wet hebben
verdachten (behoudens uitzonderingen) het recht hun opleiding voort te zetten of een nieuwe
aan te vangen voorzover de duur van de hechtenis dit mogelijk maakt,76 maar men kan zich
afvragen in welke mate dit recht succesvol naar de praktijk wordt vertaald.
Aangaande de langetermijneffecten van de voorlopige hechtenis is het ook belangrijk te
wijzen op de samenhang tussen de detentie van ouders en de negatieve uitkomsten van hun
kinderen. Zo vertonen kinderen van gedetineerde ouders een grotere neiging tot geweld en
ander antisociaal gedrag en een verhoogde kans op angsten, depressies en achteruitgaande
schoolprestaties. Algemeen gesteld hebben kinderen van gedetineerde ouders meer kans om
later ook zelf in de gevangenis te belanden, hetgeen ons doet besluiten dat de maatregel van
de voorlopige hechtenis ook intergenerationele effecten heeft.77
4.3.2.2. De psychologische impact van de voorlopige hechtenis Onderzoek heeft aangetoond dat personen in voorlopige hechtenis een bijzonder hoog risico
op suïcidaal gedrag vertonen. Het zelfmoordcijfer onder voorlopig gehechten is tien maal
groter dan dit in de buitenwereld, terwijl het zelfmoordcijfer voor definitief veroordeelden
‘maar’ drie keer groter is dan dit van de buitenwereld.78 Het hoog suïciderisico van
beklaagden wordt deels verklaard door de situationele stressoren geassocieerd met de
opsluiting en de onzekerheden over zijn/haar proces. Deze stressoren worden collectief
ondergebracht onder de noemer “confinement schock”. Voorbeelden van zulke stressoren zijn
de ervaring om uit de familiaire sociale omgeving te worden gerukt, het gevoel geïsoleerd te
zijn en het gevoel de controle over het eigen leven kwijt te zijn.79 De aanraking met de
ongewone omgeving van een gevangenis brengt ook veel onzekerheden met zich mee. 69,2%
van de beklaagden, tegenover 37,8% van de definitief veroordeelden, zit voor het eerst in de
75 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The Socioeconomic Impact of Pretrial Detention, 28-30. 76 Art. 78 § 2 Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, B.S., 1 februari 2005. 77 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The Socioeconomic Impact of Pretrial Detention, 31-32. 78 Open Society Justice Initiative, Justice Initiatives: Pretrial Detention, New York, Open Society Foundations, 2008, 19. 79 DAHLE, K.P, LOHNER, J.C. en KONRAD, N., ‘Suicide Prevention in Penal Institutions: Validation and Optimization of a Screening Tool for Early Identification of High-Risk Inmates in Pretrial Detention’, International Journal of Forensic Mental Health, 2005, (53), 53.
21
gevangenis.80 Een groot deel van de beklaagden komt dus voor de eerste keer in aanraking
met het gevangenisleven en dit kan een bijzondere psychologische impact teweegbrengen.
Beklaagden bevinden zich bovendien vaker in overbevolkte gevangenissen, hetgeen de
dagelijkse leefomstandigheden harder maakt. Gelet op het vermoeden van onschuld zou men
een gunstiger detentieregime verwachten voor beklaagden, of toch minstens geen strenger
regime dan dat van veroordeelden. In de praktijk is dit laatste echter wel vaak het geval. Dit
hangt (wederom) samen met de overbevolking in de arresthuizen, maar ook met het feit dat de
beklaagden als een tijdelijke populatie worden aanzien. Gevangenisdirecties beschouwen het
beheer en de rehabilitatie van definitief veroordeelden meestal als de primaire taak van hun
mandaat, waardoor de populatie beklaagden in de praktijk vaak niet de toegang krijgt tot de
faciliteiten, rechten en privileges die wel beschikbaar worden gesteld aan de populatie
veroordeelden.81 Het tijdelijk karakter van de populatie beklaagden zorgt ervoor dat men
weinig zal investeren in betekenisvolle interventies en/of vrijetijdsbesteding. Nog een andere
verklaring die wordt gegeven voor de ietwat rare discrepantie tussen het regime van
beklaagden en dat van veroordeelden, stelt dat dit niet zozeer te wijten is aan een streng
regime voor beklaagden, als wel door de opheffing van de regimebeperkingen voor definitief
veroordeelden.82
4.3.3. Impact op gemeenschappen en de Staat Het verlies van menselijk potentieel is een van de voornaamste gevolgen van de voorlopige
hechtenis. Het zijn echter vooral de arme mensen, de arme gemeenschappen en de arme
Staten die hier de impact van zullen voelen, en het zijn uiteraard zij die zich dit verlies het
minst kunnen veroorloven. De discriminatoire werking van de voorlopige hechtenis, waarbij
voornamelijk gemarginaliseerde individuen van hun vrijheid worden beroofd, in combinatie
met een excessief gebruik ervan, heeft tot gevolg dat niet alleen individuen, maar ook hele
gemeenschappen de impact kunnen voelen van de voorlopige hechtenis. Kansarmen en
personen van vreemde origine (al dan niet met de Belgische nationaliteit), maken een
disproportioneel deel uit van de populatie beklaagden. De maatregel van de voorlopige
80 LENAERS, S., VALGAEREN, E. en VAN HAEGENDOREN, M., De Gemeenschap achter tralies. Onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en Limburgs Universitair Centrum, 2001, 30. 81 Open Society Justice Initiative, Justice Initiatives: Pretrial Detention, 18. 82 MAES, E., ‘Het actuele penitentiaire beleid in confrontatie met zijn verleden’ in Achter tralies in België, DAEMS, T., PLETINC, P., ROBERT, L., SCHEIRS, V., VAN DE WIEL, A. en VERPOEST, K., (eds.), Gent, Academia Press, 2009, 59-60.
22
hechtenis helpt zo mee aan de instandhouding (of vergroting) van de sociale exclusie van deze
- relatief - gemarginaliseerde gemeenschappen.83
Aangaande de impact op de Staat, is het duidelijk dat een voorlopig gehechte duurder is dan
een verdachte in vrijheid. Onder de directe kosten voor de Staat onderscheiden we de kosten
voor de gevangenisstructuur waarin voorzien moet worden (inclusief gevangenisbewaarders,
eten en drinken, medische zorg, etc.), en de zittingen die georganiseerd moeten worden
omtrent het al dan niet behoud van de voorlopige hechtenis (inclusief o.m. de
verplaatsingskosten).84 De indirecte kosten, zoals het verlies van productiviteit en
belastingsbijdrage, zijn moeilijker te berekenen. Om dit te bereiken zou je in principe de volle
impact van de voorlopige hechtenis op zowel de gedetineerde, zijn gezinsleden en de
gemeenschappen meetbaar moeten maken. Tenslotte zijn er ook nog de opportuniteitskosten.
Dit zijn de verloren opportuniteiten, zaken waar geïnvesteerd in had kunnen worden indien er
niet de directe en indirecte kosten van de voorlopige hechtenis waren geweest. Om het simpel
te stellen: elke euro die de overheid spendeert aan het bijbouwen van gevangenissen is een
euro die niet gespendeerd kan worden aan de verbetering van de sociale voorzieningen.85
4.4. DE VOORLOPIGE HECHTENIS EN DE OVERBEVOLKING Artikel 11 van de Basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van
gedetineerden van 12 januari 2005 bepaalt het volgende: “Behoudens wanneer zij met het
oog op de deelname aan gemeenschappelijk georganiseerde activiteiten schriftelijk met het
tegendeel instemmen, worden verdachten gescheiden van de veroordeelden gehouden.”
Om tegemoet te kunnen komen aan de principiële scheiding tussen verdachten en
veroordeelden bestaan de Belgische strafinrichtingen uit twee groepen: de arresthuizen en de
strafhuizen.86 De voorlopig gehechten worden opgesloten in de arresthuizen, de definitief
veroordeelden in de strafhuizen. In de praktijk herbergt het merendeel van de gevangenissen
zowel verdachten als veroordeelden. In december 2008 bracht Thomas Hammarberg,
Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, een bezoek aan de Belgische
gevangenissen. In zijn rapport, het zogenaamde ‘Hammarberg Rapport’, lezen we o.m. het
volgende:
83 Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The socio-economic Impact of Pretrial Detention, 33-34. 84 Ibid., 35-36. 85 Ibid., 36-37. 86 FOD Justitie, Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslag 2009, Brussel, H. Meurisse, 35.
23
“The prison overcrowding situation has blurred the distinction between the two types of
prison, however: remand prisons have gradually been used to house sentenced prisoners,
generally those either sentenced to short prison terms or awaiting classification and transfer
to another prison. The Commissioner wishes to emphasise the need to separate untried and
sentenced prisoners. This principle, reiterated in the European Prison Rules, is based on
respect for the presumption of innocence.”87
In 2009 waren de vijf meest overbevolkte gevangenissen die van Jamioulx, Ieper, Antwerpen,
Vorst en Mechelen. Al deze gevangenissen doen voornamelijk dienst als arresthuis, de
beklaagden maken de grootste groep uit binnen hun respectieve gedetineerdenpopulaties.88
Deze sterke overbevolking in de arresthuizen zou te wijten zijn aan twee ontwikkelingen.89
Wanneer een inrichting voor strafuitvoering vol zit, kunnen zij de opname van bijkomende
gedetineerden weigeren. Veroordeelden kunnen hierdoor soms weken, maanden wachten op
een transfer. Het probleem verplaatst zich naar de arresthuizen, welke geen gedetineerden
mogen weigeren. Een tweede oorzaak voor de overbevolking is de vaststelling dat deze
arresthuizen sowieso al worstelen met een toenemend aantal (of met een toenemende duur)
van de voorlopige hechtenissen. In 2008 stonden de beklaagden in voor 34,7% van de totale
gevangenispopulatie.90 Een groep met zo’n groot aandeel binnen de dagpopulatie zal
bijgevolg een substantiële invloed kunnen uitoefenen op de gevangenisbevolking. Al sinds
enige tijd vormen het groot aantal beklaagden, samen met een toename van de langgestraften,
een van de belangrijkste oorzaken voor de overbevolking.91
De overbevolking maakt het moeilijk om bestaande gevangenissen te verbouwen of te
moderniseren. Het gevolg is een grote discrepantie tussen de nieuwe en verouderde
gevangenissen, waarbij deze laatste een abominabel niveau van hygiëne en comfort vertonen.
In het Hammarberg-rapport lezen we het volgende:
“During his visit, the Commissioner noted that prison overcrowding has a serious
impact on detention conditions in terms of hygiene, lack of privacy, and safety […] As
a result, many inmates of such prisons, including that of Forest, spend 23 hours a day
in their overcrowded cells. The number of visits is reduced in inverse proportion to the
increase in the number of inmates. Overcrowding causes tension and even violence 87 HAMMARBERG, T., Report by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, Thomas Hammarberg, on his visit to Belgium 15-19 december 2008, Strasbourg, Council of Europe, 2009, 10. 88 FOD Justitie, Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslag 2009, 139-144. 89 BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, 170. 90 FOD Justitie, Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslag 2009, 144. 91 DELTENRE, S. en MAES, E.,’ Pre-trial detention and the Overcrowding of Prisons in Belgium’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 2004, (348), 352.
24
within prisons. Hospital and court transfers take longer, and in some cases inmates’
access to their lawyers is restricted.”92
Hammarberg beschrijft in zijn rapport hoe in de gevangenis van Antwerpen een cel voor vier
personen soms tot wel tien personen herbergt, waarbij de gedetineerden op matrassen op de
grond slapen die dan overdag opgeborgen worden om beweging binnen de cel mogelijk te
maken. Hij beschrijft ook hoe sommige cellen geen apart toilet hebben terwijl deze wel door
meerdere gedetineerden worden gedeeld. Er wordt gewag gemaakt van uiterst onhygiënische,
mensonterende, en soms zelf gevaarlijke levensomstandigheden.93
De overbevolking maakt het onmogelijk om de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis
naar een humaan niveau te brengen. De ironie wil dat de overbevolking voor een belangrijk
deel zijn oorzaak vindt in het groot aantal beklaagden, en tenzij men ervoor opteert massaal
nieuwe gevangenisplaatsen te creëren, kan de leefsituatie van de beklaagdenpopulatie enkel
verbeterd worden indien er gesnoeid wordt in hun aantallen.
5. Besluit Zowel het absoluut aantal voorlopig gehechten, de proportie voorlopig gehechten binnen de
totale gevangenisbevolking, als het aantal voorlopig gehechten per 100.000 inwoners is
doorheen de jaren gestegen. Niet zozeer het aantal opsluitingen, maar vooral de toegenomen
gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis zou hier verantwoordelijk voor zijn.
Organisatorische knelpunten bij het gerecht en het oneigenlijk gebruik van het
aanhoudingsbevel vormen directe oorzaken voor het groot aantal beklaagden. De Voorlopige
Hechteniswet is doorheen de tijd aangepast en geperfectioneerd, veelal met de doelstelling om
het uitzonderlijke karakter van de voorlopige hechtenis te benadrukken. Men lijkt er echter
maar niet in te slagen dit theoretisch uitzonderlijke karakter ook naar de praktijk te vertalen,
waardoor men zich de vraag kan stellen hoeveel invloed een louter juridisch-technische
ingreep kan hebben zolang men teveel ruimte laat voor interpretatie.
Het overmatig gebruik van de voorlopige hechtenis heeft gevolgen voor het individu, de
gemeenschap en de Staat. De voorlopige hechtenis treft vooral die personen die zich reeds in
een problematische situatie bevinden en ze treft deze veel harder dan mogelijk is bij personen
die over een stabiele sociaal-economische situatie beschikken. Het verlies van menselijk
potentieel is een van de voornaamste gevolgen van de voorlopige hechtenis, en elke euro die 92 HAMMARBERG, T., Report by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, Thomas Hammarberg, on his visit to Belgium 15-19 december 2008, 10. 93 Ibid., 11.
25
de overheid spendeert aan het bijbouwen van gevangenissen is een euro die niet gespendeerd
kan worden aan de verbetering van de sociale voorzieningen.
Een ander argument voor het terugdringen van het aantal voorlopig gehechten is het probleem
van de overbevolking in onze gevangenissen. De overbevolking zorgt voor mensonwaardige
omstandigheden en de voorlopig gehechten verblijven doorgaans in de meest overbevolkte
gevangenissen. De grote populatie beklaagden is ook één van de belangrijkste oorzaken voor
de overbevolking, dus tenzij men ervoor kiest massaal gevangenisplaatsen bij te bouwen –iets
wat niet wenselijk lijkt, kunnen de leefomstandigheden van de voorlopig gehechten enkel
verbeterd worden door het terugdringen van hun aantallen.
26
Hoofdstuk 2. Theoretisch kader
1. Inleiding Vooraleer we kijken op welke wijze het groot aantal beklaagden kan teruggedrongen worden,
is het noodzakelijk om een breder zicht te krijgen op de oorzaken van het groot aantal
beklaagden. De directe oorzaken werden reeds besproken in hoofdstuk 1 en in dit hoofdstuk
trachten we deze oorzaken in een breder perspectief te plaatsen. In het eerste deel kijken we
welke factoren meespelen in een wijzigende gevangenispopulatie (of bepaalde categorieën
binnen de gevangenispopulatie, e.g. de beklaagdenpopulatie) en in het tweede deel trachten
we de huidige situatie, zijnde het groot en toenemend aantal beklaagden, te verklaren aan de
hand van David Garlands “The Culture of Control”.
2. De dynamieken achter een wijzigende beklaagdenpopulatie Een veranderende gevangenispopulatie kan verklaard worden door de complexe interactie
tussen 1) factoren buiten het strafrechtelijk systeem (externe factoren zoals de demografie en
de economie), 2) criminaliteit (zoals gedefinieerd en aangepakt door het strafrechtelijk
systeem), 3) attitudes en beslissingen genomen binnen het strafrechtelijk systeem (interne
factoren) en 4) “intermediaire factoren” zijnde de publieke opinie, de media, en de politieke
reacties op beiden.94
2.1. EXTERNE FACTOREN 2.1.1. Demografie De leeftijdscurve en de migratiepatronen van een maatschappij vormen de belangrijkste
demografische invloeden op het strafrechtelijk systeem.95 Het verband tussen leeftijd en
criminaliteit is het sterkst: tijdens de jaren ’70 en ’80 stegen de criminaliteitscijfers als gevolg
van de zgn. babyboomgeneratie die geboren werd tussen 1950 en 1964 en die in de jaren ’70
en ’80 op hun meest ‘criminele’ leeftijd waren. De gevangenispopulatie steeg tijdens deze
periode, maar zou in de jaren ’90 - wanneer de babyboomers niet langer jongvolwassen waren
- in principe terug gedaald moeten zijn. Dit was niet het geval, en de relatie russen leeftijd en
94 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’, 172. 95 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 1995, (18), 24.
27
de gevangenisbevolking is dan ook minder eenzijdig dan de relatie tussen leeftijd en
criminaliteit.
De oververtegenwoordiging van buitenlanders in de criminaliteitsstatistieken en de
gevangenisbevolking, zou gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de jongere
leeftijdscurve van deze bevolkingsgroep.96 Immigranten (van buiten de Europese
Gemeenschap) hebben veel meer kinderen dan Belgische families en dit brengt met zich mee
dat de “crime-prone” leeftijdsgroep groter is onder deze bevolkingsgroep. De relatie tussen
immigratie en criminaliteit is echter controversieel, de oververtegenwoordiging van
buitenlanders in ons strafrechtelijk systeem kan niet enkel verklaard worden door het groot
aantal jongvolwassenen onder buitenlanders, maar zou ook te wijten zijn aan een selectieve,
‘racistische’ Justitie.97
2.1.2. Economie De relatie tussen de economie (e.g. de werkloosheidsgraad) en de criminaliteit is niet altijd
even consistent, maar er is wel een duidelijk verband tussen gevoelens van relatieve
deprivatie (stijgende werkloosheid en een stijgende inkomensongelijkheid) en het aantal
vermogensdelicten.98 Een periode van laagconjunctuur leidt echter niet altijd tot een
groeiende gevangenispopulatie, zelfs als de criminaliteitscijfers stijgen. De relatie tussen de
werkloosheidsgraad en het detentieratio zou het sterkst zijn voor de voorlopige hechtenis, de
lange vrijheidsstraffen, en de seksuele- en geweldsdelicten (en niet de vermogensdelicten).99
2.2. CRIMINALITEIT De meest logische verklaring voor een stijgende gevangenispopulatie lijkt een toename in de
criminaliteit, maar de praktijk heeft uitgewezen dat de criminaliteitscijfers en de omvang van
de gevangenisbevolking zich vrij onafhankelijk van elkaar bewegen.100 Dit is in wezen ook
logisch, want ‘criminaliteit’ is een relatief concept, het is het resultaat van de interactie tussen
individueel gedrag en de (in)formele reactie hierop. Het strafrechtelijk systeem bepaalt zelf
wat criminaliteit is en wie crimineel is, doordat het beslist onder welke voorwaarden men
96 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’,173-174. 97 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 25. 98 Ibid., 26. 99 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’, 174-175. 100 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 29.
28
spreekt van crimineel gedrag en onder welke voorwaarden een persoon van zijn vrijheid kan
worden beroofd.101
Een goed voorbeeld binnen deze context betreft de minimumleeftijd voor strafrechtelijke
verantwoordelijkheid. Elk land heeft een eigen minimumleeftijd, in sommige landen kan men
een persoon reeds opsluiten vanaf 14 jaar, in andere landen is dit vanaf 18 jaar. Landen met
een lage minimumleeftijd zullen dan ook veel meer jongeren onder hun gevangenisbevolking
tellen en in principe een grotere gevangenisbevolking hebben, terwijl hun criminaliteitscijfers
vergelijkbaar zijn met die van andere landen.102
2.3. HET STRAFRECHTELIJK SYSTEEM 2.3.1. Wetgeving Decriminalisatie en depenalisatie kunnen een daling van de gevangenisbevolking tot gevolg
hebben, maar de praktijk heeft uitgewezen dat dit ook tot perverse effecten – en een stijging in
de gevangenispopulatie – kan leiden.103 In België is het aantal misdrijven die tot de
vrijheidsberoving kunnen leiden gedaald, maar de gevangenisbevolking is gestegen.104 Dit is
kenmerkend voor een dualistisch beleid of een “bifurcation policy”, waarbij het limitatief
gebruik van de vrijheidsberoving aan het lage eind van het penale tarief geneutraliseerd wordt
door de strengere toepassing van de vrijheidsberoving aan het hoge eind.105
2.3.2. Opsporingsbeleid De aangiftebereidheid van de bevolking, de ophelderingsgraad en de prioriteiten van de
politie oefenen invloed uit op de omvang van de gevangenisbevolking. De aangiftebereidheid
voor seksuele en geweldsdelicten is gestegen, de ophelderingsgraad voor seksuele, gewelds-
en drugsdelicten is gestegen, en de strijd tegen drugsgerelateerde criminaliteit is in veel
Westerse landen een prioriteit geworden.106
101 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 31. 102 Ibid., 30. 103 Ibid., 32-33. 104 Ibid., 34. 105 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’, 161. 106 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 35.
29
2.3.3. Vervolgingsbeleid Voor bepaalde categorieën van misdrijven wordt het gebruik van alternatieve maatregelen of
de opschorting van de vervolging gestimuleerd, terwijl voor andere categorieën van
misdrijven de vervolging een prioriteit vormt.107
2.3.4. De voorlopige hechtenis en de strafrechtsbedeling Het onnodig gebruik en de toegenomen gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis (supra
14-15) hebben samen met een toename van het aantal langgestraften een grote invloed op de
omvang van de gevangenisbevolking. De verhoogde autonomie van het openbaar ministerie
heeft ervoor gezorgd dat rechters voornamelijk met de meest ernstige zaken worden
geconfronteerd, wat kan verklaren waarom ze vaak denken dat de criminaliteit stijgt en erger
wordt, wat op zich weer een oorzaak kan zijn voor de toename van de lange vrijheidsstraffen.
De verhoogde prioriteit die wordt gegeven aan seksuele, gewelds- en drugsdelicten speelt hier
ook in mee.108
2.3.5. Strafuitvoering Voor bepaalde categorieën van misdrijven (e.g. de seksuele en geweldsmisdrijven) wordt de
voorwaardelijke invrijheidsstelling onmogelijk gemaakt.109
2.4. DE PUBLIEKE OPINIE, DE MEDIA EN DE POLITIEK Terwijl het politieke klimaat relatief eenvoudig te beschrijven is, kan hetzelfde niet gezegd
worden van de publieke opinie. Er wordt voornamelijk op de media vertrouwd als een kanaal
voor de publieke opinie, maar het is vaak de vraag hoe correct de publieke opinie wordt
weergegeven in de media.110 De disproportionele focus van de media op de gewelddadige
criminaliteit en de criminaliteit gepleegd door buitenlanders, zorgt ervoor dat het voorkomen
van deze vormen van criminaliteit overschat worden door de bevolking. Periodes van
laagconjunctuur lijken de sociale intolerantie ten aanzien van ‘deviante’ groepen te verlagen,
en dit effect wordt sterker wanneer er een groeiende aanwezigheid is van (economisch
gedepriveerde) etnische minderheden.111 Toch zouden politici en rechters de zgn.
107 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 35. 108 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’, 177. 109 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 36. 110 Ibid., 37. 111 Ibid., 38.
30
‘maatschappelijke vraag naar meer punitiviteit’ overschatten: de opinie onder burgers over
hoe er op criminaliteit moet gereageerd worden is in werkelijkheid veel diverser.112
Er is dus een duidelijke complexe wisselwerking tussen de politiek, de publieke opinie en de
media, en het is moeilijk te bepalen in hoeverre ze een invloed hebben op de omvang van de
gevangenisbevolking.113
3. The Culture of Control 3.1. DE ‘LATE MODERNITEIT’ EN ‘THE CRIME COMPLEX’ In “The Culture of Control” (2001) omschrijft D. Garland de hedendaagse maatschappij als
een stadium van ‘late moderniteit’, een samenlevingsvorm die in haar reactie op criminaliteit,
door haar uitgesproken sociale, economische en culture patroon, een cluster van risico’s,
onzekerheden en problemen van controle met zich mee brengt.114 Deze culturele formatie,
gedefinieerd als ‘the crime complex’, is ontstaan rond het fenomeen van hoge
criminaliteitscijfers en een gestegen onveiligheidsgevoel.115 Centrale elementen binnen het
strafrechtelijk discours zijn o.m. de heropleving van de gevangenis(straf), een politisering van
het strafrecht, de gestegen aandacht voor het slachtoffer, de investering in infrastructuur voor
criminaliteitspreventie, en de legitimiteitscrisis van Justitie116.
3.2. DE WEG NAAR DE LATE MODERNITEIT Garland onderscheidt twee clusters van krachten die ons in het stadium van laatmoderniteit
brachten. Enerzijds zijn er de sociale, economische en culturele veranderingen die plaats
vonden in de 19e eeuw en anderzijds zijn er de politieke herschikkingen en beleidsinitiatieven
die ontwikkeld werden als antwoord op deze maatschappelijke veranderingen.
3.2.1. De sociale, economische en culturele veranderingen in de 19e eeuw De naoorlogse periode was er een van ingrijpende veranderingen. De groei en verspreiding
van de kapitalistische productie117 en de uitbouw van de sociale voorzieningen zorgden voor
een nooit eerder geziene welvaart onder de arbeiders- en middenklasse. Het gezinsleven werd
112 SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, 39. 113 Ibid., 37. 114 GARLAND, D., The Culture of Control. Crime and Social Order in Contemporary Society, New York, Oxford University Press, 2001, Preface. 115 Ibid., 163. 116 Ibid., 6-20. 117 Ibid., 78-82.
31
geherstructureerd; gezinnen werden kleiner en vrouwen en moeders namen massaal deel aan
de arbeidsmarkt.118 De economische groei voorzag in de noodzakelijke voorwaarden voor
democratie, politiek optimisme en progressiviteit, en de verschillende maatschappelijke
ontwikkelingen zorgden voor een democratisering van het sociale en culturele leven. Zowel
de politiek als de publieke opinie werd meer divers, en eeuwenoude sociale hiërarchieën
werden ontmanteld. Traditionele sociale controles werden losser en de vrijheid en het belang
van het individu kwamen centraal te staan.119
De opkomst van de massamedia verruimde de burger zijn bewustzijn, maar dwong de
geschreven pers steeds meer in competitie te gaan, waardoor de grens tussen nieuws en
entertainment vager werd.120
Met de economische groei ging ook een sterke stijging van de criminaliteit gepaard. Dit zou te
wijten zijn aan de verhoogde mogelijkheden tot criminaliteit, de verlaagde situationele
controle, een toename van de “crime-prone” leeftijdsgroep en een verminderde
doeltreffendheid van de sociale en zelfcontrole. De laatmoderne samenleving is volgens
Garland, door haar specifieke kenmerken, een “more crime-prone society”. Hoge
criminaliteitscijfers zijn volgens hem een bijna onafwendbaar gevolg van laatmoderniteit.121
De ironie wil dat de economische en sociale veranderingen die als basis dienden voor de
welvaartsstaat, uiteindelijk ook de effectiviteit en de legitimiteit van diezelfde welvaartsstaat
zouden ondermijnen. Hoe meer problemen men trachtte aan te pakken, hoe meer problemen
men ontdekte.122
3.2.2. Het politieke antwoord op de maatschappelijke veranderingen Het politieke antwoord op de maatschappelijke veranderingen was van reactionaire aard.123
De naoorlogse periode werd gedomineerd door het sociaal-democratisch gedachtegoed, maar
midden jaren ’60 daalde het enthousiasme voor de welvaartstaat en de economische recessie
midden jaren ’70 betekende dan ook de (voorlopige) doodsteek voor de sociaal-democraten.
Het tijdperk van het neoliberalisme (en neoconservatisme) was aangebroken. Opvallend was
dat de nieuwe heersende politieke ideologie een uitgesproken antipathie vertoonde voor de
welvaartstaat en de cultuur van de late moderniteit. De neoliberalen geloofden
onvoorwaardelijk in de principes van de vrije markt, alsook in de heilzame effecten van 118 GARLAND, D., o.c., 82-83. 119 Ibid., 87-89. 120 Ibid., 85-87. 121 Ibid., 84-85. 122 Ibid., 89-94. 123 DAEMS, T., De bestraffingssociologie van David W. Garland, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2009, 79.
32
ongelijkheid en de blootstelling aan risico’s. De nieuwe politiek bracht een culturele
stemming met zich mee die defensief, ambivalent en onzeker van aard was. Deze
onzekerheden zouden uiteindelijk leiden tot een hernieuwde obsessie met controle.
Criminaliteit begon te functioneren als een retorische legitimatie voor sociale en economische
beleidsmaatregelen die op doeltreffende wijze de armen straften en als rechtvaardiging voor
de ontwikkeling van een sterk disciplinaire staat.124
3.3. DE REACTIE EN AANPASSING VAN JUSTITIE De wijze waarop het strafrechtelijk systeem reageerde op deze veranderingen was gebaseerd
op twee vaststellingen: hoge criminaliteitscijfers waren een normaal sociaal feit eigen aan de
late moderniteit, en het strafrechtelijk systeem was niet in staat om hier het hoofd aan te
bieden. De gevolgen waren een professionalisering, rationalisering en commercialisering van
het strafrecht, een nieuwe focus op efficiënte en effectiviteit, lagere verwachtingen, een focus
op de gevolgen van criminaliteit en niet de oorzaken, en de uitbreiding van informele
controlemechanismen. Doordat criminaliteit als een normaal sociaal feit wordt gezien
concentreert men zich op de situaties die criminaliteit kunnen stimuleren en tracht men deze
zoveel mogelijk te controleren. De preventie en beheersing van risico’s staan centraal.125
3.4. VERTROUWEN, ANGST, MASSAMEDIA EN POPULISME De angst voor criminaliteit zoals die initieel ervaren werd door de middenklasse (onder
invloed van de sociale, economische en culturele veranderingen) is geëvolueerd naar een
collectieve bezorgdheid om criminaliteit. De focus van de media op (ernstige) criminaliteit en
het meer populistische politieke discours stimuleerden deze evolutie. De groeiende gevoelens
van angst en onzekerheid - eigen aan de laatmoderniteit - vormden een voedingsbodem voor
meer repressieve maatregelen.126 Een dalend gevoel van vertrouwen in zowel de medeburgers
als de overheid wordt ook in verband gebracht met een meer punitief en moralistisch
strafrechtelijk beleid. Door het nemen van harde en strenge maatregelen tracht een Staat haar
macht te bevestigen en kan zo, indien dit noodzakelijk wordt geacht, uitdrukking geven aan
populaire gevoelens van woede en frustratie.127
124 GARLAND, D., o.c., 94-102. 125 Ibid., 103-138. 126 Ibid., 139-165. 127 DAEMS, T., De bestraffingssociologie van David W. Garland, 79-82.
33
3.5. ‘THE CULTURE OF CONTROL’ EN DE VOORLOPIGE HECHTENIS IN BELGIË Ook België heeft de door Garland beschreven sociale, economische en culturele
veranderingen ondergaan. Wij zijn geëvolueerd naar een hoogtechnologische maatschappij,
waar begrippen als welvaart, mobiliteit en individualiteit als evidente waarden en
verwachtingen worden beschouwd. De laatmoderniteit heeft ook hier haar intrede gedaan,
resulterend in gevoelens van onder meer onzekerheid en een groeiende intolerantie tegenover
delinquentie, buitenlanders en etnische minderheden.128 Een reactionair politiek antwoord op
de maatschappelijke veranderingen is bij ons echter uitgebleven, of hoogstens marginaal te
noemen. Het neoliberale gedachtegoed heeft bij ons ook wel voet aan de grond gekregen,
maar niet op zo’n danige wijze dat de welvaartsstaat afgedaan heeft als dominante
maatschappijvorm. Er zijn enkele treffende gelijkenissen tussen Garlands ‘crime-complex’ en
de situatie in België - een groeiende angst voor criminaliteit, de invloed van de massamedia,
de politisering van het strafrechtelijk beleid, de groeiende focus op situationele
criminaliteitspreventie, etc.-, maar er zijn ook enkele duidelijke verschillen - geen expressieve
Justitie, geen zwart-wit benadering tussen dader en slachtoffer, geen strafrechtstheoretische
transformatie, etc.129 Hoewel veel elementen van Garlands ‘crime-complex’ erg herkenbaar
zijn, is het niet correct om te stellen dat België zich in een “Culture of Control” begeeft of hier
naar op weg is. Toch kan Garlands theorie een bijdrage leveren in de verklaring van het groot
aantal voorlopig gehechten in België. Ook ons strafrechtelijk beleid legt een onmiskenbare
klemtoon op de preventie en beheersing van risico’s, en het oneigenlijk aanwenden van de
voorlopige hechtenis als straf en als een middel ter bescherming van de maatschappij (supra
17) kan gedeeltelijk hieruit verklaard worden.130 Binnen de strategie van het
risicomanagement vormt de voorlopige hechtenis een volmaakt middel van controle en
risicobeheersing op het niveau van het onderzoek.
3.6. METHODOLOGISCHE KANTTEKENINGEN Een vaak gehoorde kritiek op Garlands analyse heeft betrekking op het vergelijkend
potentieel ervan. Zijn analyse is gebaseerd op de situatie in de Verenigde Staten en het
Verenigd Koninkrijk, waarbij geopperd kan worden dat dit niet meteen de meest
representatieve landen zijn indien men ernaar streeft een algemene analyse te maken van
controleculturen in laatmoderne samenlevingen. De VS en de UK zijn eerder twee atypische
128 SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’, 129. 129 Ibid., 129-207 130 STEVENS, L., ‘Pre-Trial Detention: The Presumption of Innocence and Article 5 of the European Convention on Human Rights Cannot and Does Not Limit its Increasing Use’, 180.
34
gevallen, waardoor de toepasbaarheid van Garlands bevindingen op o.m. de Europese landen
in vraag gesteld kan worden. Hoewel Garland de uitzonderlijke sociale en economische
kenmerken van de VS erkent – denk maar aan de absoluut vrije markt, de hoge niveaus van
inkomensongelijkheid en rassensegregatie, de lakse wapenwet, de cultuur van geweld, het
gebrek aan sociaal-democratische tradities – oppert hij wel dat de vastgestelde trends wijzen
op een gezamenlijk proces van late moderniteit dat andere landen er uiteindelijk toe zal
brengen het zich ontwikkelde patroon in de VS ‘na te bootsen’.131
Een tweede kritiek heeft betrekking op Garlands vergelijking tussen de VS en de UK. De
vergelijkende methode concentreert zich op de gelijkenissen én de verschillen, maar Garland
heeft zich in de eerste plaats op de gelijkenissen geconcentreerd. Critici menen echter dat de
verschillen tussen de VS en de UK wel eens groter zouden kunnen zijn dan de
gelijkenissen.132
De kritieken zijn zeker niet ongegrond, en men moet dan ook voorzichtig zijn met het
doortrekken van Garlands analyse naar andere landen en contreien.
4. Besluit De omvang van de gevangenispopulatie of bepaalde categorieën binnen de
gevangenispopulatie (e.g. de beklaagdenpopulatie) wordt bepaald door externe factoren zoals
de leeftijdscurve en de immigratiepatronen in een maatschappij, door het strafrechtelijke
beleid en door het politieke klimaat, de publieke opinie en de media. Anders dan men zou
verwachten bewegen het criminaliteitsgehalte van een samenleving en de omvang van de
gevangenispopulatie zich doorgaans onafhankelijk van elkaar.
Garland omschrijft in zijn “Culture of Control” de hedendaagse maatschappij als een stadium
van late moderniteit, een samenleving die door haar specifieke kenmerken “more crime-
prone” is. De gevoelens van angst en onzekerheid eigen aan het stadium van laatmoderniteit
hebben geleid tot een maatschappij die geobsedeerd is door controle en criminaliteitscontrole
in het bijzonder. In haar reactie op criminaliteit focust de laatmoderne samenleving zich op de
preventie en beheersing van risico’s. Het oneigenlijk en overdreven gebruik van de voorlopige
hechtenis vormt binnen dit discours het volmaakte middel van controle op het niveau van het
onderzoek. Garland baseert zich in de eerste plaats op de nogal atypische situatie van de
Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, maar er zijn wel enkele duidelijke gelijkenissen 131 YOUNG, J., ‘Searching for a New Criminology of Everyday Life: A Review of ‘The Culture of Control’ By David Garland’, British Journal of Criminology, 2002, (228), 232. 132 Ibid., 232.
35
met de Belgische situatie. Het zou echter voorbarig zijn om te stellen dat België zich in een
“Culture of Control” begeeft of hier naar op weg is. België beschikt over enkele essentiële
kenmerken – o.m. de welvaartsstaat en een politieke structuur en cultuur gekenmerkt door
coalitievorming en consensus – die een verregaande “Culture of Control” zoals omschreven
door Garland kunnen blokkeren.
36
Hoofdstuk 3. Methodologie
1. Het vergelijkend onderzoek De zoektocht naar de perspectieven op het herleiden van de voorlopige hechtenis is gebaseerd
op een vergelijkend onderzoek tussen België en andere Europese landen. Met betrekking tot
deze masterproef heeft de vergelijkende methode twee voordelen. Ten eerste wordt het eigen
inzicht in de voorlopige hechtenis verruimd, ten tweede biedt het een nieuw perspectief op de
Belgische aanpak van de voorlopige hechtenis. Door de vergelijking leert men van de
ervaringen van andere landen die veelal met dezelfde uitdagingen en problemen
geconfronteerd worden en dan is het interessant om te weten hoe zij hiermee omgaan.133
Vanuit theoretisch oogpunt gaan we ervan uit dat het groot aantal voorlopig gehechten in
België niet enkel kan aangepakt worden op het legislatieve niveau. De algemene werking van
het gerechtelijk systeem, de attitudes onder de betrokken actoren, het bredere strafrechtelijke
beleid en de bredere maatschappelijke ontwikkelingen zullen immers mee bepalen hoe de
Voorlopige Hechteniswet en de alternatieven voor de voorlopige hechtenis in de praktijk
worden toegepast. In ons vergelijkend onderzoek zal dan ook enerzijds gekeken worden naar
de legislatieve maatregelen die in Europa genomen worden om het aantal voorlopig gehechten
aan te pakken, als naar de beleidsontwikkelingen die noodzakelijk zijn om het groot aantal
voorlopig gehechten aan te pakken anderzijds.
2. Methodologische problemen van het vergelijkend onderzoek 2.1. HET VERGELIJKEN VAN NATIONALE DETENTIERATIO’S Het vertrekpunt van ons vergelijkend onderzoek zijn de jaarlijkse penale statistieken
gepubliceerd door de Raad van Europa (SPACE I). Deze statistieken geven voor elk Europees
land gedetailleerde informatie omtrent het aantal gevangen, de samenstelling van de
gevangenispopulatie, etc. Vergelijkingen maken op basis van deze statistieken vereist enige
voorzichtigheid omdat niet elk land dezelfde categorieën van gedetineerden onder dezelfde
noemer onderbrengt.134 Zo maken sommige landen geen onderscheid tussen een voorlopig
gehechte die nog geen uitspraak heeft in zijn zaak en een voorlopig gehechte die in beroep
gaat tegen zijn uitspraak of zich nog binnen de wettelijke termijn bevindt om in beroep te
gaan. In de SPACE statistieken wordt het onderscheid gemaakt tussen “prisoners not serving
133 PAKES, F., Comparative Criminal Justice, Cullompton-Portland, Willan Publishing, 2004, 4. 134 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009.
37
a final sentence” en “untried prisoners”, maar voor de landen die dit onderscheid niet maken
wordt verondersteld dat beklaagden die wel reeds een uitspraak kregen in hun zaak, tot de
definitief veroordeelden worden gerekend.135 Dit kan evenwel ook betekenen dat deze landen
beide categorieën tot de voorlopig gehechten rekenen, maar dit onderscheid niet registreren in
hun nationale statistieken.
Tot voor de publicatie van 2010 werden “other cases” (e.g. voor België personen onder de
Wet Bescherming Maatschappij, personen onder administratieve detentie, etc.) ook
opgenomen onder “prisoners not serving a final sentence”. Dit gaf de indruk dat zo’n 40%
van de Belgische gevangenispopulatie uit beklaagden bestond, hetgeen geen weergave was
van de realiteit. In het meest recente rapport werd deze fout rechtgezet, maar om de
continuïteit van de statistieken te verzekeren werd naast de correcte tabel ook de ‘foutieve’
tabel behouden.136
Dit zijn maar twee voorbeelden die illustreren waarom nationale statistieken minder
vergelijkbaar kunnen zijn dan ze op het eerste zicht doen vermoeden. Het is dan ook
essentieel dat men achterhaalt waar de cijfers precies voor staan vooraleer men conclusies
trekt.137 Als een algemene regel geldt dat men zich in het vergelijkend onderzoeken beter op
trends baseert dan op niveaus.
2.2. ZIJN WE WEL ‘LIKE WITH LIKE’ AAN HET VERGELIJKEN? In ons vergelijkend onderzoek vertrekken we vanuit de premisse dat de landen die we
vergelijken gelijkend zijn. Omdat ze gelijkend zijn, zijn we dan weer geïnteresseerd in de
verschillen die ze voortbrengen, e.g. het verschil in hun populatie beklaagden. Hoe meer de
landen gelijkend zijn – op sociaal-, economisch-, historisch-, strafrechtelijk vlak etc. - hoe
interessanter de verschillen tussen de landen worden.138 Met betrekking tot deze masterproef
zal de vergelijking enkel opgaan indien we ‘like with like’ aan het vergelijken zijn, wat ons
tot de vraag brengt: hoe weten we zeker dat we ‘like with like’ aan het vergelijken zijn? Voor
het vergelijkend onderzoek baseren we ons volledig op de bronnen van anderen, en in welke
mate geven die een werkelijke weergave van de realiteit? Wanneer is een maatschappij
precies ‘gelijkend’ en wie definieert ‘gelijkend’? Dit zijn moeilijke vragen waar niet altijd een
eenduidig antwoord voor is. Dit betekent niet dat het vergelijkend onderzoek hoe dan ook tot
135 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009. 136 Ibid. 137 PAKES, F., Comparative Criminal Justice, Cullompton-Portland, Willan Publishing, 2004, 22. 138 NELKEN, D., Comparative Criminal Justice: Making Sense of Difference, Thousand Oaks, SAGE Publications, 2010, 35.
38
falen gedoemd is, maar men moet zich wel bewust blijven van de gevaren, m.n. het gevaar
van ‘occidentalisme’ - de veronderstelling dat andere maatschappijen gelijkend zijn aan de
onze - of van ‘orientalisme’ - de aanname dat andere maatschappijen inherent verschillend
zijn van de onze.139
Om tot op zekere hoogte aan de ‘like with like’-problematiek tegemoet te komen, werd een
bewuste selectie doorgevoerd in de landen die in aanmerking kwamen voor het vergelijkend
onderzoek.
3. Opzet en voortgang van het vergelijkend onderzoek 3.1. OP ZOEK NAAR DE LEGISLATIEVE MOGELIJKHEDEN In eerste instantie was het de bedoeling om enkele legislatieve maatregelen te identificeren die
ervoor gezorgd hadden dat de populatie beklaagden in een lidstaat ofwel afnam, of op
hetzelfde lage niveau bleef. Dit bleek evenwel niet haalbaar, omdat een lage of een dalende
beklaagdenpopulatie vaak niet in verband stond met een specifieke legislatieve maatregel, en
indien er een mogelijk verband was bleek het onmogelijk om de oorzakelijke relatie te
bewijzen. De strategie werd aangepast en voor elk land dat in aanmerking kwam voor verder
vergelijkend onderzoek werd gekeken welke legislatieve maatregelen zij hadden genomen in
het kader van de voorlopige hechtenis.
In een eerste fase kwamen alle Europese landen in aanmerking voor een verder vergelijkend
onderzoek. Er werd bewust voor gekozen om enkel Europese landen te bestuderen omdat
deze op sociaal, economisch en historisch vlak nu eenmaal meer gelijkend zijn, waardoor een
vergelijking op strafrechtelijk vlak eenvoudiger is en, indien niet erg diepgaand, ook
betrouwbaarder. Niet alle Europese landen kwamen evenwel in aanmerking voor een verder
vergelijkend onderzoek, er werd een selectie doorgevoerd op basis van drie criteria.
In de eerste plaats moest het land ‘representatief’ zijn voor België en de andere Europese
landen. Landen met een erg kleine bevolking die ofwel zeer geïsoleerd zijn (vb. IJsland), of
een erg hoge welvaart kennen (vb. Andorra, Liechtenstein, Monaco en San Marino), kwamen
niet in aanmerking. Deze landen worden veelal niet met dezelfde problemen als ons
geconfronteerd, en hun kleinschaligheid zorgt ervoor dat ze veel beheersbaarder zijn.
Ten tweede moest het land onder het zogenaamde “civil law” rechtssysteem vallen, oftewel
het Europese continentale rechtssysteem, en niet onder het “common law” stelsel, oftewel het
139 MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R., Oxford Handbook of Criminology, 4de uitgave, New York Oxford University Press, 2007, 149.
39
Angelsaksische rechtssysteem. In casu kwamen het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Cyprus en
Malta niet langer in aanmerking voor een verder vergelijkend onderzoek. Dit criterium komt
niet voort uit een minachting ten aanzien van het common law systeem, maar is te wijten aan
de maatregel van de borgsom, welke in deze landen sterk verbonden is met de voorlopige
hechtenis en de alternatieven voor de voorlopige hechtenis.140 In de civil law landen wordt
traditioneel geen tot weinig gebruik gemaakt van de borgsom, wat ervoor zorgt dat veel van
de maatregelen en alternatieven in het kader van de voorlopige hechtenis in de common law
landen moeilijker door te trekken zijn naar de civil law landen.
Tenslotte was het ook essentieel dat het land, los van haar populatie beklaagden, over een
gevangenispopulatie beschikte die niet ver boven het Europese gemiddelde uitkwam. Landen
met een erg groot aantal gevangenen per 100.000 inwoners kwamen niet in aanmerking.
Voorbeelden hiervan zijn Rusland, Georgië, Oekraïne en de Baltische Staten.141 De reden
hiervoor is dat deze landen hun penale situatie en hun strafrechtelijk beleid niet ‘ideaal’ of na
te streven lijkt, gezien ze een enorm aantal mensen detineren. De vaststelling dat landen als
Polen en Tsjechië een (verhoudingsgewijs) lage populatie beklaagden hebben verliest aan
betekenis wanneer men een erg hoge gevangenispopulatie heeft. Beide populaties zijn immers
niet zomaar los te koppelen wanneer men er betekenis aan wil geven. De discrepantie kan ook
betekenen dat deze landen er een andere definitie van de voorlopige hechtenis op nahouden,
waardoor hun aantallen niet vergelijkbaar zijn met die van andere Europese landen.
De eliminatie van bepaalde landen aan de hand van de drie criteria betekent niet dat deze
landen geen meerwaarde kunnen hebben voor het vergelijkend onderzoek. Ook in de landen
die niet in aanmerking komen is er aandacht voor de problematiek van de voorlopige
hechtenis en worden er verschillende goede alternatieven voor de voorlopige hechtenis
ontwikkeld. Door hun (bevolkings-, rechts- en penale) kenmerken zijn ze evenwel minder
gelijkend op België dan wenselijk is voor deze masterproef. Het doel van de masterproef is
immers het vinden van perspectieven op de reductie van de voorlopige hechtenis in België,
wat betekent dat we zaken willen vinden die mogelijks toepasbaar zijn in België. Voor landen
die teveel verschillen van België is het moeilijker om te achterhalen in welke mate iets van
dat land toepasbaar is in België, en daarvoor is deze masterproef bovendien te beperkt in
omvang.
140 METZMEIRER, K.X., ‘Preventive Detention: A Comparison of Bail Refusal Practices in the United States, England, Canada and Other Common Law Nations’, Pace International Law Review, 1996, (399), 401. 141 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2008 en 2009.
40
Van de landen die in aanmerking kwamen voor verder vergelijkend onderzoek bestond het
overgrote merendeel uit lidstaten van de Europese Unie. Hoewel het initieel niet de bedoeling
was om ons te beperken tot lidstaten, bleek het niet eenvoudig om relevante informatie te
vinden van niet-lidstaten, met uitzondering van Noorwegen. Voor de lidstaten die in
aanmerking kwamen konden we beroep doen op een studie van de Europese Commissie,
uitgevoerd door een team van onderzoekers van de Universiteit van Tilburg (NL), naar de
minimumstandaarden en de gronden voor regelmatige herziening van de voorlopige hechtenis
in de lidstaten van de Europese Unie. Het onderzoek werd opgestart in 2007 en afgerond in
2009,142 en geeft voor elke lidstaat een zeer gedetailleerd overzicht van de
toepassingsvoorwaarden voor de voorlopige hechtenis, de alternatieven voor de voorlopige
hechtenis, de omstandigheden van de voorlopige hechtenis, etc. Deze studie vormde het
vertrekpunt in onze zoektocht naar de legislatieve mogelijkheden om het groot aantal
beklaagden aan te pakken.
3.2. OP ZOEK NAAR EEN BREDER BELEID Na het wetgevend niveau bestudeerd te hebben, was het zaak om enkele cases te vinden die
zouden aantonen dat men met legislatie alleen geen spectaculaire veranderingen kan
teweegbrengen. De jaarlijkse statistieken van de Raad van Europa vormden wederom ons
vertrekpunt. Dezelfde criteria voor selectie worden gehanteerd, met uitzondering van het
criterium om onder een civil law rechtssysteem te opereren. Het idee is immers dat een
wijziging in beleid tot een reductie van de populatie beklaagden kan leiden, iets wat in
principe los staat van de juridische structuur, al is het natuurlijk ook zo dat de juridische
structuur vaak samenhangt met een bepaalde strafrechtelijke cultuur.
Na de selectie blijven er drie landen over die onze interesse wekken: Duitsland, Finland en
Ierland. Alledrie hebben ze een erg kleine populatie beklaagden en een kleiner dan gemiddeld
detentieratio. Omdat er voor Ierland een enorm gebrek aan informatie bleek te zijn -iets wat
ze zelf erkennen,143 werden enkel Duitsland en Finland geselecteerd.
142 VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU. Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2009, Preface. 143 O’DONNELL, I., ‘Stagnation and Change in Irish Penal Policy’, The Howard Journal, 2008, (121), 121.
41
Hoofdstuk 4. Perspectieven op legislatief niveau
1. Inleiding In dit hoofdstuk gaan we op zoek naar enkele legislatieve maatregelen die een bijdrage
kunnen leveren aan de reductie van het groot aantal voorlopig gehechten. In het eerste deel
kijken we welke maatregelen er in België reeds genomen zijn en evalueren we ook hun
relatieve succes of hun potentiële invloed op de beklaagdenpopulatie. In het tweede deel
bespreken en evalueren we een pilootproject in Duitsland waarbij een aantal deelnemers
onder elektronisch toezicht werd geplaatst in het kader van de opschorting van hun voorlopige
hechtenis. In het derde deel schenken we specifiek aandacht aan de voorlopig gehechten met
een vreemde nationaliteit. De oververtegenwoordiging van vreemdelingen in de
beklaagdenpopulatie beperkt zich niet tot België, geen enkel Europees land lijkt op dit vlak de
‘heilige graal’ te hebben gevonden. We gaan dan ook op zoek naar enkele algemene
maatregelen die op het legislatieve niveau kunnen genomen worden. Tenslotte bespreken we
de valkuilen en dilemma’s bij de toepassing van alternatieven voor de voorlopige hechtenis.
2. In België 2.1. HET AANPASSEN VAN DE VOORLOPIGE HECHTENISWET De Voorlopige Hechteniswet is doorheen de jaren aangepast en verfijnd, vaak met de
doelstelling om de toepassing van de voorlopige hechtenis te beperken. Het Nationaal
Instituut voor Criminalistiek en Criminologie voerde een uitgebreid onderzoek naar de
juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen.144 In
het onderzoek evalueert men de huidige wet op de voorlopige hechtenis als positief; er wordt
gepleit voor het behoud van de huidige terminologie en de huidige criteria. Hoewel men
erkent dat de wet er niet in geslaagd is om het uitzonderingskarakter van de voorlopige
hechtenis de facto te laten gelden, oppert men dat de wet het resultaat is van een lang
rijpingsproces, en dat een loutere “opsmuk” ervan dan ook niet wenselijk is en wellicht
slechts een beperkt effect zou hebben.145
De onderzoekers stellen vast dat de Voorlopige Hechteniswet in de praktijk op diverse wijzen
wordt toegepast, o.m. onder invloed van organisatorische elementen. Ze benadrukken dan ook 144 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 369 pp. 145 Ibid., 204.
42
het belang van de praktijk en de nood om een beter zicht te krijgen op de lopende praktijken.
Dit brengt de onderzoekers meteen bij het volgende probleem: het gebrek aan empirisch
materiaal. Er ontbreekt nog steeds zeer veel informatie en men pleit dan ook voor de creatie
van een instrument dat de regelmatige opvolging van de toepassing van de voorlopige
hechtenis mogelijk zou maken.146
We stelden reeds vast dat de voorlopige hechtenis vaak als een middel ter bescherming van de
maatschappij wordt gebruikt, waarbij men zich kan afvragen of dit wel het beste middel is.
Het onderzoeksrapport pleit dan ook voor een herwaardering van de andere functie van de
voorlopige hechtenis, zijnde de vrijwaring van het gerechtelijk onderzoek, en dit zowel in de
beginfase als in de regeling van de rechtspleging.
(1) Met betrekking tot de beginfase worden volgende voorstellen geformuleerd. In de
eerste plaats lijkt het aangewezen om het hoger beroep tegen de eerste beschikking van de
raadkamer af te schaffen. In deze fase bestaan reeds ruime garanties voor de beklaagde, en de
mogelijkheid tot beroep kan de snelle voortgang van het onderzoek tegengaan. Een
cassatieberoep tegen de eerste beschikking van de raadkamer zou wel mogelijk blijven.147
Vervolgens stelt men voor om het voorgaande te combineren met een bredere autonomie van
de onderzoeksrechter, met name bij de tweede verschijning voor de raadkamer. Ten tijde van
het onderzoeksrapport (2004-2005) had de Procureur des Konings de mogelijkheid om verzet
aan te tekenen wanneer de onderzoeksrechter, na de eerste handhaving van de voorlopige
hechtenis door de raadkamer, het bevel tot aanhouding wenste op te heffen. De wet van 31
mei 2005 bracht hier verandering in: voortaan staat er geen rechtsmiddel meer open tegen de
beschikking van de onderzoeksrechter om het bevel tot aanhouding op te heffen.148
Ten aanzien van de VOV-maatregel pleit men voor het behoud van de termijnen van 24 uren
en van 5 dagen. Hoewel de fase voor de eerste verschijning voor de raadkamer veelal te kort
is om een volwaardige VOV uit te werken, wijst men op het feit dat de beslissing om tot een
VOV over te gaan vaak nagenoeg onmiddellijk wordt getroffen, waarna de volledige
uitwerking ervan in de fase tot aan de tweede verschijning voor de raadkamer plaatsvindt. Om
die reden focust men zich dan ook vooral op de fase tussen de eerste en de tweede
verschijning voor de raadkamer. Om op dit moment de VOV te stimuleren, stelt men voor om
het bevel tot een maatschappelijke enquête expliciet in de wet op te nemen, waarbij vooral de 146 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 206. 147 Ibid., 207. 148 VANDROMME, S., ‘De wet van 31 mei 2005: Punctuele wijzigingen m.b.t. de regeling van de rechtspleging, de voorlopige hechtenis en de onwerkzame hechtenis’, Rechtskundig Weekblad, 2005-2006, (401), 408-409.
43
raadkamer een belangrijke rol als initiatiefnemer zou spelen. Een snellere informatie-
uitwisseling tussen de onderzoeksrechter en de Dienst Justitiehuizen zou de totstandkoming
van een VOV binnen de eerste vijf dagen ook iets reëler maken.149 In het volgende punt wordt
verder ingegaan op de knelpunten bij de toepassing van de VOV.
(2) Met betrekking tot de regeling der rechtspleging wordt gepleit voor een meer
uitdrukkelijke motivering vanwege de raadkamer bij weigering van een voorstel tot VOV.150
De tot nu toe besproken juridische voorstellen zijn eerder ‘zacht’ van aard en zullen naar alle
waarschijnlijk slechts een beperkt effect teweegbrengen. Meer radicaal van aard zijn de
voorstellen tot invoering van een limitatieve lijst van misdrijven en de invoering van
maximumtermijnen.
(1) Invoering van een limitatieve lijst van misdrijven die aanleiding kunnen geven tot
de voorlopige hechtenis, teneinde het aantal aanhoudingsmandaten te beperken. Een
belangrijke voorwaarde voor het welslagen hiervan is dat men een specifieke lijst voor de
voorlopige hechtenis opstelt en niet een reeds bestaande limitatieve lijst overneemt. Een
simulatie, waarbij in de limitatieve lijst enkel misdrijven waren opgenomen die een inbreuk
op de fysieke integriteit vormen en die strafbaar zijn met een gevangenisstraf van één jaar of
meer, toonde aan dat het aantal aanhoudingsmandaten theoretisch met bijna 60% zou kunnen
teruggebracht worden. De gemiddelde dagpopulatie van voorlopig gehechten (tot aan de
regeling der rechtspleging) zou met meer dan 50% kunnen dalen. De impact van de simulatie
is weliswaar sterk uiteenlopend, afhankelijk van het gerechtelijk arrondissement.151 Dit is te
verklaren door de verschillende werkwijzen van de arrondissementen, hun prioriteiten en
meer concreet de kwalificaties die ze weerhouden in hun bevel tot aanhouding. Het toont ook
meteen aan dat de waarden die men wenst te beschermen verschillend zijn per
arrondissement, en dat het opstellen van één limitatieve lijst niet eenvoudig is.
(2) Invoering van maximumtermijnen om zo de gemiddelde duur van de voorlopige
hechtenis terug te schroeven. Deze termijnen kunnen slechts hun effect hebben wanneer ze
voldoende restrictief zijn, m.a.w. de marges waarbinnen de betrokken actoren zich
manoeuvreren mogen niet te breed zijn. “Een eerste maximumtermijn zou ingevoerd moeten
worden tussen de eerste verschijning voor de raadkamer en de definitieve regeling van de
149 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 208. 150 Ibid., 209. 151 Ibid., 211.
44
rechtspleging; een tweede termijn zou beginnen te lopen vanaf de regeling van der
rechtspleging tot aan de eerste beslissing ten gronde; specifieke termijnen zouden tenslotte de
behandeling van de rechtsmiddelen moeten afbakenen.”152
Simulaties toonden aan dat een begrenzing op de duur van de voorlopige hechtenis een
belangrijke daling van het aantal voorlopig gehechten tot gevolg heeft. Men moest evenwel
vrij korte termijnen hanteren wou men een noemenswaardig effect bereiken t.a.v. de totale
gevangenispopulatie. Tenslotte wordt ook voorgesteld om zowel de kamer van
inbeschuldigingstelling als de onderzoeksrechter de mogelijkheid te geven om termijnen op te
stellen voor langdurige of ‘slapende’ onderzoeken, om zo indirect de duur van de voorlopige
hechtenis te beperken.
Het bepalen van de grenzen van deze twee radicale maatregelen zal niet eenvoudig zijn. Waar
de ‘zachte’ maatregelen vanuit een juridisch oogpunt worden benaderd, zullen bij de radicale
maatregelen veeleer culture en politieke elementen meespelen.153 Het politiek-
maatschappelijke klimaat zal dan ook voor een belangrijk deel de afbakening van de grenzen
van deze maatregelen bepalen.
De wijze waarop er nog aan de Voorlopige Hechteniswet kan gesleuteld worden is reeds
degelijk en uitgebreid geanalyseerd, en aanpassingen in de wet zullen slechts een effect
hebben op de beklaagdenpopulatie wanneer de betrokken actoren hun werkwijze in de
praktijk veranderen. In dit deel zal er dan ook niet gezocht worden naar technisch-juridische
verbeteringen voor de Voorlopige Hechteniswet zelf.
2.2. ALTERNATIEVEN VOOR DE VOORLOPIGE HECHTENIS Het meest voor zichzelf sprekende alternatief voor de voorlopige hechtenis is de
invrijheidsstelling. Wanneer de rechter de onvoorwaardelijke invrijheidsstelling van een
verdachte te risicovol vindt, maar de voorlopige hechtenis dan weer te verregaand, is het
aangewezen om enkele alternatieven aan te bieden die het midden houden tussen de vrijheid
enerzijds en de vrijheidsbeneming anderzijds. Binnen dit kader vormt de VOV het
belangrijkste (en enigste) alternatief. De Belgische wetgeving kent ook het middel van de
borgsom, maar dit wordt in de praktijk zelden (tot nooit) gebruikt.
152 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 212. 153 Ibid., 210.
45
Indien de noodzakelijke voorwaarden vervuld zijn, is het daarnaast voor de verdachte ook
mogelijk om deel te nemen aan een proces van herstelbemiddeling, en aan een voorstel tot
minnelijke schikking. Beide instrumenten zijn niet ontwikkeld als een alternatief voor de
voorlopige hechtenis, maar zijn wel betekenisvol wanneer we het willen hebben over de
verschillende mogelijkheden tot reductie van de populatie beklaagden. Om die reden zijn ze
dan ook op opgenomen onder de noemer ‘alternatieven’.
2.2.1. De vrijheid en invrijheidsstelling onder voorwaarden (VOV) In Hoofdstuk 1 bespraken we reeds de wettelijke voorwaarden waaronder tot een VOV kan
overgegaan worden en de verschillende voorwaarden die kunnen opgelegd worden. Hier
evalueren we de VOV in het kader van de reductie van de voorlopige hechtenis.
Hoe vaak de VOV wordt toegepast is niet geweten, enkel de justitiehuizen houden
hieromtrent statistieken bij. Daaruit blijkt wel dat de VOV aan een serieuze opgang bezig is:
in 1999 behandelden de justitiehuizen nog zo’n 1914 nieuwe zaken, in 2009 zijn dit al er
4.949.154 De toename van het gebruik van de VOV reflecteert zich evenwel niet in een
afname van het aantal voorlopig gehechten. Volgens hulpverleners in het praktijkveld wordt
de VOV niet zozeer als een alternatief, maar wel als een bijkomende maatregel gebruikt.155
Personen die voorheen in vrijheid gingen in afwachting van hun proces, worden nu een VOV-
maatregel opgelegd. Dit is het probleem van “net-widening” (infra 65).
De toestemming van de verdachte aangaande de op te leggen voorwaarden is wettelijk niet
vereist, al zal deze wel noodzakelijk zijn wanneer de voorwaarden betrekking hebben op de
fysieke en/of psychische integriteit van de verdachte,156 en kan men zich terecht de vraag
stellen hoe een VOV goed kan functioneren indien de verdachte elke medewerking weigert.
Er vanuit gaande dat een verdachte in de praktijk wel zijn toestemming dient te geven, blijft er
toch enige controverse bestaan rond dit thema (infra 64). Enerzijds mag de toestemming tot
een VOV nooit gelijk worden gesteld aan een bekentenis tot schuld, maar het heeft echter
geen zin om een VOV-maatregel uit te werken voor een verdachte die zijn
verantwoordelijkheid blijft ontkennen.157 Meewerken aan een VOV heeft meerdere
154 FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010, 66. 155 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, 8. 156 DAENINCK, P., ‘Vrijheid onder voorwaarden en invrijheidstelling onder voorwaarden als alternatieve maatregelen in een vernieuwd straflandschap’, Jura Falconis, 1999-2000, (415), 423. 415-444. 157 LOOBUYCK, F., LOWYCK, A.S., MARIS, K., e.a., Geketend aan mijn voorwaarden. Een kritische beschouwing rond VOV in het gerechtelijk arrondissement, Leuven-Heverlee, Katholieke Hogeschool Leuven, 2000-2001, 56.
46
voordelen, in de eerste plaats zit men niet langer opgesloten, aan de andere kant heeft het
succesvol ondergaan van een VOV-maatregel in de praktijk meestal een positieve invloed op
de uitspraak ten gronde; er wordt geen effectieve gevangenisstraf uitgesproken of de duur van
de gevangenisstraf wordt verminderd. Men kan zich inbeelden dat een verdachte die toestemt
tot een VOV dit dan ook vooral doet om de gevangenis te vermijden, waarbij praktijkmensen
vaak het idee krijgen dat de verdachte niet volledig achter de VOV-maatregel staat. In welke
mate kan men nog spreken van de vrijwillige toestemming indien de keuzemogelijkheden
bestaan uit de voorlopige hechtenis enerzijds (en dus het weigeren van een VOV – met alle
gevolgen van dien) en de VOV - en de hieraan verbonden voordelen - anderzijds? Anderen
opperen echter dat deze situatie niet inherent problematisch hoeft te zijn omdat de motivatie
voor de voorwaarden een proces is dat geleidelijk kan groeien.158
Met de VOV beschikt men – in vergelijking met veel andere Europese landen – over een vrij
uitgebreid en goed alternatief voor de voorlopige hechtenis. Men moet zich dan ook de vraag
stellen waarom deze niet op bredere schaal wordt toegepast, los van het net-
wideningprobleem. Het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie voerde in
samenwerking met de Vrije Universiteit Brussel een onderzoek naar de toepassing van de
voorlopige hechtenis en de VOV. Volgende knelpunten werden vastgesteld bij de toepassing
van de VOV:
1) Aangaande de selectie van de dossiers past men de VOV voornamelijk toe op
drugsdelicten, vermogensdelicten en seksuele delicten zonder geweld.
Geweldsdelicten leiden bijna altijd tot de voorlopige hechtenis. Een tweede bepalende
factor is de sociaal-economische situatie van de verdachte; wie geen vast werk heeft
en/of niet over een vast verblijfplaats beschikt komt minder snel in aanmerking voor
een VOV.159
2) De termijn van 24 uur waarbinnen de onderzoeksrechter moet beslissen om al dan niet
over te gaan tot een voorlopige hechtenis wordt door velen als te kort ervaren om een
VOV uit te werken.160
3) De onderzoeksrechter ervaart soms druk vanuit de politiediensten om over te gaan tot
de voorlopige hechtenis. De tussenkomst van justitieassistenten binnen de 24 uur is
uitzonderlijk, waardoor een onderzoeksrechter eerder de politionele dan de sociale
logica volgt. Binnen dit kader wijst men op de activiteit van de Dienst Alternatieve 158 Ibid., 57. 159 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, 225. 160 Ibid., 227.
47
Maatregelen (MAM) bij het Brussels parket, dit is een dienst die nauw samenwerkt
met de onderzoeksrechters en zich enkel en alleen bezighoudt met de uitwerking en
opvolging van de VOV. In het arrondissement Brussel stelde men een hogere
frequentie van VOV’s binnen de 24 uur vast dan in andere arrondissementen.161
4) Er ontbreekt een globaal beleid ten aanzien van de VOV, met grote regionale en
individuele verschillen als gevolg.162
5) Er is te weinig overleg tussen de verschillende partners waardoor het soms onduidelijk
is wie welke bevoegdheden en verantwoordelijkheden heeft. Dit zorgt ervoor dat
onder meer de opvolging van de VOV dikwijls gebrekkig verloopt.163
6) Men stelt een algemeen gebrek aan middelen en personeel vast, hetgeen de ruimere
toepassing van de VOV belemmert.164
2.2.2. De herstelbemiddeling Met de inwerkingtreding van de wet van 22 juni 2005 heeft de herstelbemiddeling een
wettelijke verankering gekregen.165 De herstelbemiddeling is niet te verwarren met de
strafbemiddeling, zo zal een succesvolle bemiddeling niet het verval tot strafvordering als
gevolg hebben, en kan de bemiddeling in alle fasen van de strafprocedure - zijnde het
opsporingsonderzoek, het gerechtelijk onderzoek (en dus ook de voorlopige hechtenis), de
behandeling ten gronde en de strafuitvoering - worden opgestart. De bemiddeling wordt
gedefinieerd als “een proces dat aan personen in conflict toelaat om, als zij er vrijwillig mee
instemmen, actief en in alle vertrouwelijkheid deel te nemen aan het oplossen van
moeilijkheden die voortvloeien uit een misdrijf, met de hulp van een neutrale derde en
gegrond op een bepaalde methodologie. Ze heeft tot doel de communicatie te
vergemakkelijken en partijen te helpen zelf te komen tot een akkoord inzake de nadere regels
en voorwaarden die tot pacificatie en herstel kunnen leiden.”166
De vertrouwelijkheid van de bemiddeling betekent dat noch het openbaar ministerie, noch de
onderzoeksrechter, de onderzoeksgerechten of de vonnisgerechten deel kunnen nemen aan het
bemiddelingsproces.167 De partijen kiezen zelf welke documenten ze ter kennis van de
161 SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, 228. 162 Ibid., 228. 163 Ibid., 9. 164 Ibid., 128. 165 Wet 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering, B.S., 27 juli 2005. 166 Art. 3ter Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering 167 ROZIE, J., ‘Bemiddeling tijdens de voorlopige hechtenisfase: een absolute aanrader of een middel voor niets?’, Ad Rem. Tijdschrift van de Orde van de Vlaamse Balies, 2010 (speciale editie), (24), 24.
48
gerechtelijke instanties willen brengen. Een succesvolle bemiddeling zal niet de automatische
invrijheidsstelling van de verdachte bewerkstelligen, maar ze kan wel een positieve invloed
hebben wanneer beslist wordt over de handhaving van de voorlopige hechtenis. De
handhaving moet immers steeds op geïndividualiseerde wijze gemotiveerd worden, rekening
houden met de feitelijke omstandigheden van de zaak en de persoonlijkheid van de dader.168
De herstelbemiddeling heeft niet de doelstelling een alternatief te bieden voor de voorlopige
hechtenis en kan dus eigenlijk ook niet zo worden geclassificeerd. Echter, een succesvolle
bemiddeling (voor zover de partijen ermee instemmen om de relevante documenten aan de
gerechtelijke instanties over te maken) kan er indirect wel voor zorgen dat een verdachte in
vrijheid wordt gesteld. Een belangrijkere reden om de herstelbemiddeling hier op te nemen als
een alternatief voor de voorlopige hechtenis komt voort uit het feit dat dit soort maatregel een
vorm van “restorative justice” of herstelrecht is. Dit is een strafrechtstheoretische stroming die
een steeds belangrijkere plek inneemt in het Europese (en internationale) strafrechtelijke
beleid. In brede zin beoogt men met het herstelrecht het herstel van de schade die veroorzaakt
werd door een misdrijf.169 Veel van de alternatieven die vandaag in Europa en op mondiaal
vlak ontwikkeld worden in de aanpak van het groot aantal voorlopig gehechten zijn gebaseerd
op de herstelgedachte, en het is dan ook essentieel om de Belgische initiatieven aangaande dit
domein in deze masterproef op te nemen.
In het kader van de VOV is het trouwens ook mogelijk om de verdachte aan enkele
herstelmaatregelen te binden. De mogelijkheden bestaan uit het vergoeden van de schade, het
aanbieden van excuses en de teruggave. Het Penologisch Vademecum omschrijft deze
maatregelen evenwel als ‘niet-passende voorwaarden’, gezien ze niet direct voldoen aan het
criterium van het vermijden van collusie-, recidive- of vluchtgevaar, en bovendien een zekere
aanname van schuld ten aanzien van de verdachte impliceren (hetgeen het vermoeden van
onschuld in het gedrang brengt).170 Het oordelen over een verplichting tot schadevergoeding
of teruggave komt trouwens enkel de vonnisrechter toe, niet de onderzoeksrechter of het
onderzoeksgerecht. Juridisch gezien is het dan ook niet aangewezen om een herstelmaatregel
als voorwaarde voor een VOV te gebruiken. Het is niet geweten hoe vaak gebruik wordt
gemaakt van de herstelmaatregelen binnen de VOV, maar mogelijks zal het gebruik hiervan 168 Ibid., 25. 169 AERTSEN, I., ‘Herstelrechterlijke beweging: achtergronden en regelgeving’ in Bemiddeling en herstel in de strafrechtsbedeling, KOOLS, L., (ed.), Brugge, Die Keure, 2005, 11. 170 LAUWAERT, K., ‘De vrijheid of invrijheidsstelling onder voorwaarden’, 68.
49
dalen door de wettelijke verankering van de herstelbemiddeling. Zowel in vrijheid gestelde
verdachten, als verdachten in VOV, als voorlopig gehechten kunnen hier gebruik van maken.
Doordat de rechter niet verplicht is rekening te houden met de uitkomst van de bemiddeling
(hoewel dit uiteraard wel wenselijk is), wordt misbruik mogelijks uit de weg gegaan.
Er even vanuit gaande dat een succesvolle bemiddeling op indirecte wijze de
invrijheidsstelling van een voorlopige gehechte tot gevolg kan hebben, moet men zich
afvragen wat het kwantitatief effect zou zijn van de toepassing van de herstelbemiddeling in
relatie tot de populatie beklaagden. De ernst of de complexiteit van bepaalde misdrijven zal er
uiteraard voor zorgen dat bepaalde verdachten, los van het feit of de bemiddeling succesvol is,
niet in aanmerking komt voor de invrijheidsstelling. Dit is dan ook de sterkte van de
herstelbemiddeling: het is enkel mogelijk indien het slachtoffer en de dader er vrijwillig aan
willen deelnemen, en gezien er geen (bij wet bepaalde) strafrechtelijke ‘voordelen’ uitgehaald
kunnen worden door de verdachte, staat de herstelbemiddeling open voor élk soort misdrijf,
hoe ernstig ook.
Aanhoudingsmandaten worden voornamelijk gebruikt voor de volgende drie categorieën van
misdrijven: diefstal (26,4%), diefstal met geweld (23,9%) en drugs (22%).171 Diefstal vormt
op zichzelf geen ernstig misdrijf, en men kan zich dan ook inbeelden dat een succesvolle
herstelbemiddeling in deze zaken indirect ook een reductionistische invloed kan hebben op de
populatie beklaagden. Dit klinkt nu erg pragmatisch of zelfs opportunistisch, maar uit
victimologisch onderzoek is gebleken dat slachtoffers, en met name slachtoffers van
vermogensdelicten, het herstel van de geleden schade als een van de belangrijkste elementen
beschouwen van de strafrechtspleging.172
2.2.3. De minnelijke schikking Eind maart 2011 werd een wetsvoorstel goedgekeurd tot uitbreiding van de minnelijke
schikking. Hierdoor krijgt het parket de mogelijkheid om een voorstel tot minnelijke
schikking te doen wanneer de strafvordering reeds is ingesteld, met name tijdens het
gerechtelijk onderzoek, maar ook op het niveau van de raadkamer, de correctionele rechtbank
of het hof van beroep.173 Met deze uitbreiding tracht men de rechtsgang efficiënter te laten
171 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 246. 172 LAUWAERT, K., ‘Geldsancties en andere sancties van geldelijke aard’ in Alternatieve maatregelen en straffen. Penologisch Vademecum, MEYVIS, W. en MARTIN, D., (eds.), Heule, UGA, 1997, 376. 173 Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl.St. Senaat, 2010-11, nr 5-869/4.
50
verlopen door de rechtbanken te ontlasten van die zaken waarbij het parket en de verdachte
een akkoord kunnen bereiken. De minnelijke schikking is mogelijk voor alle misdrijven die
vatbaar zijn voor correctionalisatie voor zover het parket een boete of een verbeurdverklaring
van de goederen van de verdachte wil eisen; niet wanneer men een celstraf of een werkstraf
beoogt. De verdachte dient vrijwillig akkoord te gaan met de minnelijke schikking, en de
schikking is ook enkel mogelijk indien het slachtoffer ermee instemt. Na de
schadeloosstelling van zowel het slachtoffer als de fiscale en sociale overheden zal de
strafvordering ten aanzien van de verdachte vervallen.
Nog vóór het wetsvoorstel was goedgekeurd diende men een reparatiewet in om bepaalde
fouten uit het wetsvoorstel te corrigeren. De reparatiewet, welke tot op heden nog
goedgekeurd moet worden door de Kamer, wijzigt twee punten van de oorspronkelijke wet.
Enerzijds wordt de minnelijke schikking ook mogelijk gemaakt wanneer het parket maximum
twee jaar gevangenisstraf wil vorderen, anderzijds is de minnelijke schikking niet langer
mogelijk voor misdrijven “die de lichamelijke integriteit zwaar aantasten”.
De wet richt zich voornamelijk op de financiële criminaliteit, hoewel dit niet expliciet in de
wettekst wordt vermeld en er ook geen limitatieve lijst van misdrijven in is opgenomen. De
richtlijnen uitgevaardigd door het college van procureurs-generaal zullen in de praktijk
bepalen welke misdrijven in aanmerking komen voor de minnelijke schikking.
Het feit dat de minnelijke schikking mogelijk blijft zolang de beslissing niet in staat van
gewijsde is, heeft tot gevolg dat het parket met haar voorstel tot minnelijke schikking de
uitspraak van de rechter in principe teniet kan doen. Om de macht van het parket ietwat te
temperen, stipuleert de reparatiewet dat de onderzoeksrechter of de strafrechter die
geconfronteerd wordt met een minnelijke schikking moet oordelen over de wettelijkheid
(maar niet de opportuniteit) van de minnelijke schikking. Met deze regel wou men
ongetwijfeld een antwoord bieden op de kritiek die de nieuwe wet teweegbracht.174 Vanuit
rechterlijke hoek vond men het maar bedenkelijk dat het parket de mogelijkheid kreeg om
tussen te komen in lopende onderzoeken en processen - waar tijd en middelen in worden
geïnvesteerd - en dit zonder dat de rechter zich hiertegen kan verzetten. Ook krijgt het
wetsvoorstel de kritiek dat het een “afkoopwet” is en een vorm van klassenjustitie waarbij
rijken de vervolging door het gerecht kunnen ‘afkopen’. Voorstanders van het wetsvoorstel
174 DE WIT, J., (08/04/2011), ‘Rechters tegen nieuwe wet op minnelijke schikking’ [WWW]. De Morgen online: http://www.gva.be/nieuws/binnenland/aid1035474/rechters-tegen-nieuwe-wet-op-minnelijke-schikking.aspx [14/05/2011].
51
menen dat de uitbreiding van de minnelijke schikking juist de straffeloosheid ten aanzien van
fraudeurs zal tegen gaan.
Het is moeilijk te bepalen welke reductionistische invloed het wetsvoorstel kan hebben op de
populatie beklaagden. Fraudezaken zijn vaak erg complex, en slorpen dan ook veel tijd en
middelen op. In die zin kan de uitbreiding van de minnelijke schikking er wel voor zorgen dat
er meer tijd vrijkomt voor de andere zaken, waardoor de gemiddelde duur van de voorlopige
hechtenis mogelijks afneemt. Ook zal een succesvolle minnelijke schikking sowieso de
invrijheidsstelling van de verdachte tot gevolg hebben, maar men kan zich de vraag stellen
hoeveel financiële fraudeurs en corrupte bedrijfsleiders in voorlopige hechtenis worden
genomen in afwachting van hun proces. De beklaagdenpopulatie bestaat immers voornamelijk
uit personen van de lagere sociale klassen.
Hoewel de wet gericht is op de efficiënte bestrijding van de fiscale fraude, wordt in de
verantwoording bij het wetsvoorstel expliciet verwezen naar misdrijven uit het gemeenterecht,
zoals diefstal en heling. De richtlijnen van het college van procureurs-generaal kunnen een te
brede toepassing van de minnelijke schikking natuurlijk wel aan banden leggen, maar
technisch blijft het mogelijk om binnen een gerechtelijk onderzoek een voorstel tot minnelijke
schikking te doen voor bijvoorbeeld de gewone diefstal. Gezien diefstal een van de
misdrijfcategorieën is die de meeste druk legt op de penitentiaire dagbevolking,175 zou de
nieuwe wet op de minnelijke schikking (theoretisch) in staat kunnen zijn om de populatie
beklaagden naar beneden te halen.
3. Duitsland: het elektronisch toezicht 3.1. HET ELEKTRONISCH TOEZICHT IN DE FASE VOOR HET PROCES Wellicht het meest bekende maar meteen ook het meest omstreden alternatief voor de
voorlopige hechtenis is het elektronisch toezicht. In de Ministeriële Omzendbrief van 25 juli
2008 wordt het elektronisch toezicht als volgt gedefinieerd:
“Het elektronisch toezicht (ET) is een wijze van uitvoering van de vrijheidsstraf
waardoor de veroordeelde het geheel of een gedeelte van zijn vrijheidsstraf buiten de
175 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 251.
52
gevangenis ondergaat volgens een bepaald uitvoeringsplan, waarvan de naleving
onder meer door elektronische middelen wordt gecontroleerd.176”
Het elektronisch toezicht wordt in België vooralsnog enkel gebruikt als een modaliteit voor de
strafuitvoering, en kan dus niet als een alternatief voor de voorlopige hechtenis worden
gebruikt. In enkele andere landen is dit wel reeds mogelijk, maar vooraleer we hierop verder
gaan, overlopen we eerst kort de redenen waarom het elektronisch toezicht in de
onderzoeksfase vaak met enige terughoudendheid onthaald wordt.
Het elektronisch toezicht in de fase voor het proces wordt veelal voorgesteld als een techniek
om de chronische overbevolking in de gevangenissen tegen te gaan.177 Het gaat dus om een
zeer ‘instrumentalistische’ techniek, die niet zozeer de intentie heeft om het groot aantal
voorlopig gehechten te doen dalen, maar wel om het hoofd te bieden aan de overbevolking.
Het elektronisch toezicht lijkt evenwel makkelijker te verdedigen in de fase van de voorlopige
hechtenis dan in de fase van de strafuitvoering. De functies van de voorlopige hechtenis
(vrijwaring van het onderzoek en bescherming van de maatschappij) zijn veel beperkter en
minder complex dan die van de strafuitvoering (vergelding, herstel, preventie en
resocialisatie), en het is dan ook eenvoudiger om na te gaan in welke mate het elektronisch
toezicht tegemoet komt aan deze functies.178
Europa heeft lang terughoudend gestaan tegenover het gebruik van het elektronisch toezicht
Bij de opkomst ervan in de jaren ’90, opperden critici dat deze maatregel niet te rijmen viel
met de rehabilitatieve idealen van het Europese strafrechtelijke discours. Tegenwoordig
hanteert men een meer pragmatische visie, waarbij het niet meer de vraag is: “doen we aan
E.T.?”, maar wel: “hoe doen we aan E.T.?”.179 Hierbij erkent men wel dat de uitbreiding van
het elektronisch toezicht samenhangt met de groei van het risicomanagement, nieuwe vormen
van dader-exclusie en een algemeen gevaar voor de commercialisering van het strafrecht.
176 Ministeriële Omzendbrief nr. 1803 van 25 juli 2008 (III) betreffende de reglementering elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit. 177 HASSETT, P., The Use of Electronic Monitoring for Pretrial Release, 5th British and Irish Legal Technology Association Conference, 1990, 1. (of 11) 178 Ibid., 2. 179 ALBRECHT, H.J., ‘Electronic Monitoring in Europe: a summary and assessment of recent developments in the legal framework and implementation of electronic monitoring’, Paper presented at the 4th European Electronic Monitoring Conference 19-21 May 2005, Egmond aan Zee , CEP (European Organisation for Probation), 2005, 3.
53
3.2. ELEKTRONISCH TOEZICHT EN NET-WIDENING Voor- en tegenstanders van het elektronisch toezicht zijn verdeeld over de vraag in welke
mate het elektronisch toezicht effectief de gevangenispopulatie kan doen slinken, maar allen
zijn ze het erover eens dat een zgn. “net-widening effect” vermeden moet worden (infra 65).
Het invoeren van het elektronisch toezicht in het kader van de voorlopige hechtenis mag er
dus niet voor zorgen dat beklaagden de kans hebben om aan zwaardere voorwaarden te
worden onderworpen dan wanneer het elektronisch toezicht niet mogelijk zou zijn. Indien de
beklaagde door het elektronisch toezicht aan minder zware omstandigheden onderworpen
wordt dan anders het geval zou zijn, kan het elektronisch toezicht wél als een meerwaarde
voor het strafrechtsysteem worden beschouwd. Evaluaties uitgevoerd in alle Europese landen
met een programma van elektronisch toezicht, toonde aan dat deze maatregel in staat was het
gebruik van de gevangenis(straf) effectief te verminderen. Dit bewees echter niet dat net-
widening niet voorkomt.180 Wel stelde men vast dat er een grotere kans op net-widening is bij
voordeurstrategieën (vb. het elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige hechtenis)
dan bij achterdeurstrategieën.181
Tegenover het nadeel van een potentieel net-widening effect staan er ook enkele duidelijke
voordelen. Zo kan de verdachte blijven werken en komt hij niet in aanraking met de
verschillende negatieve aspecten van het gevangenisleven. Het elektronisch toezicht is
bovendien kostenverlagend, een persoon onder elektronisch toezicht kost de Staat 38,65 euro
per dag terwijl een gevangene gemiddeld 126,02 euro per dag kost.182
Het elektronisch toezicht als alternatief voor de gevangenis “boomt” werkelijk op dit moment
binnen Europa. In enkele landen heeft deze alternatieve maatregel reeds haar plaats
verworven binnen het strafrechtelijk systeem, andere landen beginnen er volop mee te
experimenteren. Het elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige hechtenis is in
Europa op dit moment nog eerder uitzonderlijk. Hiernavolgend bespreken we een
pilootproject met het elektronisch toezicht in Duitsland. Er werd voor dit project gekozen
omwille van de uitgebreide (proces)evaluatie die eraan verbonden was/is.
180 Ibid., 4. 181 Ibid., 17. 182 VAN CAUTER, C., Elektronisch toezicht kost dagelijks minder dan 1/3 van de kostprijs van klassieke opsluiting, persmededeling, 7/01/2010.
54
3.3. HET PILOOTPROJECT ELEKTRONISCH TOEZICHT IN DUITSLAND Duitsland heeft altijd terughoudend gestaan tegenover de enkelband, voornamelijk omdat
deze geen plaats zou hebben binnen hun strafrechtelijk systeem. Korte straffen (tot en met zes
maanden) zijn zeldzaam omdat de wetgeving dit enkel in uitzonderlijke omstandigheden
toelaat. In veel landen zijn het vooral de kortgestraften die in aanmerking komen voor het
elektronisch toezicht, maar gezien in Duitsland de korte gevangenisstraffen meestal
opgeschort worden of door een boete vervangen worden, is het risico op net-widening bij de
invoer van het elektronisch toezicht hier dan ook bijzonder hoog.183 Om tegemoet te komen
aan de politieke druk vanuit de Europese ontwikkelingen inzake het elektronisch toezicht,
zette het Ministerie van Justitie van de deelstaat Hessen in mei 2000 een pilootproject op in
het gerechtelijk arrondissement Frankfurt am Main.184 Het Max Planck Instituut voor
Buitenlands en Internationaal Strafrecht stond in voor de begeleiding en evalutie van het
project. In mei 2002 werd het pilootproject getransformeerd tot een permanente institutie,185
en in 2007 werd het elektronisch toezicht mogelijk in alle gerechtelijke arrondissementen van
de deelstaat Hessen.186 In oktober 2010 werd in de deelstaat Baden-Württemberg ook een
pilootproject opgezet, maar hier diende het elektronisch toezicht louter als alternatief voor de
gevangenisstraf.
3.3.1. Werking Op vraag van de rechter, het parket of de advocaat van de betrokkene, zullen de
projectmedewerkers bepalen of de verdachte of veroordeelde in aanmerking komt voor het
elektronisch toezicht. Op basis van deze beoordeling zal de rechter een beslissing treffen over
het al dan niet toepassen van het elektronisch toezicht, uiteraard met instemming van de
verdachte.
De enkelband bevat een zender die op constante wijze signalen uitzendt. Deze signalen
worden opgevangen door een ontvangend apparaat dat in het huis van de proefpersoon is
geïnstalleerd en welke via de telefoon verbonden is met een computer van het Centrum voor
Dataverwerking Hessen. Wanneer de deelnemer zich niet aan zijn weekplanning houd, en dus
183 MORGENSTERN, C., ‘European Initiatives for Harmonisation and Minimum Standards in the Field of Community Sanctions and Measures, 136. 184 MAYER, M., Modellprojekt Elektronische Fußfessel. Wissenschaftliche Befunde zur Modellphase des hessischen Projekts, Max-Planck-Institut für ausländisches und internationales Strafrecht, Freiburg, 2004, 1. 27 185 THAN, A., House Arrest and Electronic Monitoring, Paper presented at International Summer School on European Peripheries 2-15 July 2006, Santander, 2006, 15. 186 Ministerium der Justiz, Zehn Jahre elektronische Fußfessel, Pressemitteilung, 31/05/2010.
55
aan- of afwezig is wanneer hij dit niet zou moeten zijn, wordt dit via een SMS onmiddellijk
gemeld aan de bevoegde projectmedewerker.187
De implementatie van het elektronisch toezicht (en de coördinatie van de hiermee
samenhangende dagelijkse taken) is de verantwoordelijkheid van een daartoe aangestelde
sociaal werker (projectmedewerker), die de proefpersoon begeleidt en in samenspraak met
hem een weekplanning opstelt, hetgeen voorgelegd dient te worden aan de bevoegde rechter.
In deze weekplanning wordt vastgesteld op welke uren de deelnemer aanwezig moet zijn in
zijn huis, op welke uren hij afwezig moet zijn, en binnen welke uren hij zowel af- als
aanwezig kan zijn.188 Gedurende de periode van het elektronisch toezicht staat de sociaal
werker ook in voor de therapeutische begeleiding van de deelnemer, en dit zou, in combinatie
met de strikte weekplanning, de deelnemer tot een verantwoordelijke en stabiele levensstijl
moeten bewegen.
3.3.2. Resultaten Van de 45 deelnemers, namen 13 personen deel in het kader van de schorsing van de
voorlopige hechtenis. Deze deelnemers brachten gemiddeld het meeste aantal uren thuis door,
zo’n 14,8 uren per dag.189 Dit komt doordat de weekplanning van verdachten, gedeeltelijk uit
naam van de bevoegde rechter, op een zodanige wijze wordt vormgegeven dat het
controleaspect sterker op de voorgrond treedt.190 Opvallend is dat van alle deelnemers de
personen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis het minst overtredingen
begingen, en zich dus het best aan hun weekplanning hielden.
Ten aanzien van verdachten onder elektronisch toezicht stelde het pilootproject wel enkele
specifieke problemen vast. Van alle deelnemers ondergaan deze personen gemiddeld de
langste periodes van elektronisch toezicht (4,9 maanden). In enkele gevallen stelde men
uitzonderlijk lange periodes van elektronisch toezicht vast, welke de vooropgestelde zes
maanden overschreden.191 Dit kwam doordat de start van het proces of het uiteindelijke
vonnis soms lang op zich liet wachten; de druk op het gerecht om de zaak binnen een
redelijke termijn af te ronden is kleiner dan wanneer de beklaagde in voorlopige hechtenis zit.
Na afloop van het elektronisch toezicht moet de verdachte vaak nog geruime tijd op zijn
veroordeling wachten. Hoe langer deze wachttijd duurt, hoe sterker deze deelnemers de
187 MAYER, M., Modellprojekt Elektronische Fußfessel. Wissenschaftliche Befunde zur Modellphase des hessischen Projekts, 2. 188 Ibid., 9. 189 Ibid., 12. 190 Ibid., 11. 191 Ibid., 24.
56
onzekerheid omtrent hun situatie ervaren. Inzake de te ondergane periode van het elektronisch
toezicht beschikken verdachten niet over dezelfde rechtsmiddelen als personen in voorlopige
hechtenis. Ook bestaat er niet zoiets als een vergoeding voor een ‘onrechtmatig elektronisch
toezicht’. Ten slotte stelt zich nog een probleem indien de verdachte tot een effectieve
gevangenisstraf zou veroordeeld worden. De periode onder elektronisch toezicht is - in
tegenstelling tot de periode van voorlopige hechtenis - niet aftrekbaar van de uiteindelijke
gevangenisstraf.
3.3.3. Evaluatie Zowel de proefpersonen als de projectmedewerkers evalueerden het elektronisch toezicht
grotendeels positief.192 Met inachtneming van enkele basisbeginselen zouden de vastgestelde
risico’s en problemen overkomelijk zijn. Een uitzondering hierop vormden de problemen rond
de personen in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Hoewel het
principieel mogelijk is, valt een systematische oplossing hiervoor op korte termijn niet te
verwachten, gezien het een wijziging van de wetgeving op het Federale niveau verreist.193
3.4. HET ELEKTRONISCH TOEZICHT ALS ALTERNATIEF VOOR DE VOORLOPIGE HECHTENIS? Uit het pilootproject in Duitsland kunnen we besluiten dat er strafrechtstheoretisch geen
intrinsieke bezwaren zijn tegen het gebruik van het elektronisch toezicht als alternatief voor
de voorlopige hechtenis. Het is wel noodzakelijk dat de verdachte onder elektronisch toezicht
dezelfde rechtswaarborgen krijgt als een verdachte onder voorlopige hechtenis. Een tweede
vereist is dat het elektronisch toezicht als een volwaardig alternatief wordt gebruikt en niet als
een bijkomende maatregel. Zolang men dit niet kan garanderen, is de invoering van het
elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige hechtenis niet opportuun of wenselijk.
En hier knelt het schoentje: het Belgische strafrechtelijke systeem kan dit niet garanderen. Uit
de praktijk bleek dat de VOV voornamelijk als een bijkomende maatregel wordt gebruikt, en
er is geen reden om aan te nemen dat dit anders zou zijn voor het elektronisch toezicht. Op dit
moment lijkt de invoering van het elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige
hechtenis dan ook niet wenselijk.
192 HAVERKAMP, R. en MAYER, M., ‘Electronic Monitoring Clears the First Hurdle’, Max Planck Institute for Foreign and International Criminal Law, 2001, (7), 7. 193 MAYER, M., Modellprojekt Elektronische Fußfessel. Wissenschaftliche Befunde zur Modellphase des hessischen Projekts, 24.
57
4. Een specifieke probleemgroep: vreemdelingen Een groep die bijzondere aandacht verdient binnen de populatie beklaagden zijn de personen
met een vreemde nationaliteit. Zo’n 50% van de voorlopig gehechten is niet-Belg, wat
betekent dat buitenlanders sterk oververtegenwoordigd zijn in de populatie beklaagde: ze
maken slechts 10% van de Belgische bevolking uit. Hier zijn verschillende verklaringen voor.
Doordat vreemdelingen vaak geen vaste verblijfplaats hebben zullen sommige
onderzoeksrechters, gelet op het mogelijke vluchtgevaar, sneller gebruik maken van de
voorlopige hechtenis. Dit geldt echter niet voor alle vreemdelingen in de gevangenis: in 2003
had zo’n 35% van hen wel een vast verblijf (het verblijf in België is toegestaan).194 Het niet
hebben van werk of een stabiele sociale situatie, hetgeen ook vaak voorkomt bij personen met
een vreemde nationaliteit, wordt door veel onderzoeksrechters als risicovol of criminogeen
gezien, waardoor men wederom sneller tot de voorlopige hechtenis zal overgaan.195
Wat evenwel opvalt is dat vreemdelingen reeds op het niveau van de opsporing
oververtegenwoordigd zijn. Volgens sommigen is dit het bewijs dat Justitie ‘racistisch’ is.
Men zou ook kunnen opperen dat vreemdelingen gewoon crimineler zijn dan Belgen doordat
deze bevolkingsgroep meer jongvolwassenen telt en ze vaak een zwakke sociaal-economische
positie heeft. Maar zelfs wanneer men deze factoren incalculeert is er nog steeds een sterke
oververtegenwoordiging. Een ongelukkige interactie tussen sociaal-economische factoren en
het justitiële beleid wordt door velen als de meest waarschijnlijke verklaring gezien voor de
oververtegenwoordiging van vreemdelingen in het strafrechtelijk systeem.196
Voor een volledige bespreking van het vreemdelingenprobleem bij Justitie is hier geen plaats,
maar ook deze summiere opsomming van enkele prominente verklarende factoren geeft ons
een zeker inzicht in het complexe probleem.
Wie erin slaagt het aantal vreemdelingen in voorlopige hechtenis terug tot een aanvaardbaar
niveau te brengen, mag er vanuit gaan dat de totale populatie voorlopig gehechten sterk zal
dalen. Elke lidstaat die een significante instroom van immigranten te verwerken heeft kampt
194 SNACKEN, S., KEULEN, J. en WINKELMANS, L., Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen. Onderzoeksrapport: 1 november 2003 – 31 januari 2004, Brussel, Vrije Universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, Brussel, 2004, 27. 195 VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, 121. 196 DURNESCU, I., Foreign prisoners and probation. To discriminate or not to discriminate?, Paper presented at CEP Conference “Foreigners in European prisons: from good practices to good policy” 16-17 October 2008, Nieuwersluis, 2008, 7.
58
met een oververtegenwoordiging van buitenlanders in haar beklaagdenpopulatie.197
Hiernavolgend zullen er dan ook enkele algemene maatregelen besproken worden die
mogelijks hun bijdrage kunnen leveren aan de reductie van het groot aantal vreemdelingen in
voorlopige hechtenis. Hierbij moet men in het achterhoofd houden dat een belangrijk deel van
de aanpak van het vreemdelingenprobleem evenwel niet binnen het bereik van Justitie ligt, en
dat voorliggende maatregelen slechts hun invloed kunnen hebben mits ze kaderen binnen een
bredere aanpak.
4.1. RECHT OP EEN RAADSMAN TIJDENS EERSTE VERHOOR Fair Trials International198 stelde vast dat een verdachte een grotere kans heeft om voorlopig
gehecht te worden wanneer hij tijdens zijn eerste verhoor door de onderzoeksrechter geen
bijstand kreeg van een advocaat.199 Wanneer de verdachte van vreemde origine is en niet de
taal, noch de wet of de cultuur kent, wordt (het hebben van) rechtelijke bijstand des te
noodzakelijker.
Tot op heden heeft een verdachte in België geen recht op bijstand van een advocaat tijdens het
eerste verhoor door de onderzoeksrechter. Hiermee is België een uitzondering. In al de ons
omringende landen wordt dit recht wel aan een verdachte toegekend. Bovendien is België
hiermee in strijd met het Salduz-arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit
2008.200 Om de Belgische wetgeving in lijn te brengen met het Salduz-arrest keurde de
plenaire Senaat in maart 2011 een wetsvoorstel goed waardoor elke verdachte die een
arrestatie riskeert het recht krijgt om voor het eerste verhoor door de politie of de
onderzoeksrechter overleg te plegen met zijn advocaat.201 Aangezien het in de praktijk even
kan duren vooraleer de verdachte en zijn advocaat dit overleg effectief kunnen plegen, krijgt
de onderzoeksrechter de mogelijkheid om de termijn van 24 uur waarbinnen hij moet
beslissen om de verdachte al dan niet aan te houden éénmaal te verlengen. Voor al wie 197 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 64. 198 Fair Trials International is een organisatie die zich inzet voor de rechten van personen die beschuldigd worden in een land dat niet hun thuisland is. 199 SHAH, W., Overview of Case Studies Relating to Pre-Trial Detention, Fair Trials International’s Submission Following the Meeting on Minimum Standards in Pre-trial Detention Procedures held in Brussels on Monday 9 February 2009, London, March 2009, 4. 200 In het arrest Salduz/Turkije concludeerde het Hof dat er een schending was van art. 6 § 3 (c) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op basis van het gebrek aan rechtsbijstand t.a.v. de eiser (Salduz) terwijl hij vastgehouden werd door de politie 201 Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, Parl.St. Senaat, 2010-2011, nr. 5-663/6 en nr. 5-663/7
59
effectief gearresteerd wordt, voorziet het wetsvoorstel ook het recht op bijstand van een
raadsman tijdens het verhoor door de onderzoeksrechter. Wanneer de voornoemde rechten de
goede rechtsgang kunnen belemmeren, kunnen ze ingeperkt worden.
Voorlopig gaat het enkel om een wetsvoorstel dat nog groen licht moet krijgen in de plenaire
vergadering van de Senaat, en daarna goedgekeurd moet worden door de Kamer die daarbij
eerst nog het advies van de Raad van State kan vragen. De inwerkingtreding van het
wetsvoorstel kan dus wel nog even op zich laten wachten. Verwacht wordt dat de
mogelijkheid tot verlenging van de termijn van 24 uur op enige weerstand zal stuiten, hetgeen
begrijpelijk is.
4.2. HET HANTEREN VAN NIET-NEUTRALE NORMEN Dat een buitenlander, net zoals een Belg, geen recht op een advocaat heeft tijdens zijn verhoor
kan in principe als een vorm van indirecte discriminatie worden gezien. Indirecte
discriminatie verwijst naar een behandeling die in formele zin ‘gelijk’ is voor iedereen, maar
eigenlijk discriminerend is voor bepaalde groepen bij de toepassing in de praktijk.202 Deze
discriminatie komt ook voor bij de al dan niet toekenning van de VOV. Het hebben van een
vaste verblijfplaats en/of werk zullen zowel voor een Belg als een niet-Belg belangrijke
voorwaarden vormen om in aanmerking te komen voor de VOV. Vreemdelingen hebben
echter vaak geen vaste verblijfplaats of vast werk. In die zin vormt de automatische
verschijning voor de raadkamer na 6 maanden in voorhechtenis wel een meerwaarde,203
omdat het voor vreemdelingen minder eenvoudig zal zijn om gebruik te maken van hun recht
om beroep aan te tekenen tegen elke beschikking van de raadkamer aangaande de handhaving
van de voorlopige hechtenis.
Geen rekening houden met de verschillen tussen vreemdelingen en niet-vreemdelingen heeft
als gevolg dat de toegepaste zgn. ‘neutrale’ normen eigenlijk juist niet meer neutraal zijn.204
We pleiten er dus voor dat rechters in hun beslissing om al dan niet over te gaan tot de
voorlopige hechtenis of de VOV rekening houden met de verschillen tussen vreemdelingen en
niet-vreemdelingen, en hierbij bewust niet-neutrale normen hanteren.
202 DURNESCU, I., Foreign prisoners and probation. To discriminate or not to discriminate?, 10. 203 VAN DEN WYNGAERT, C., o.c., 1027. 204 DURNESCU, I., Foreign prisoners and probation. To discriminate or not to discriminate?, 10.
60
4.3. HET EUROPEES SURVEILLANCEBEVEL 4.3.1. Werking Personen die verdacht worden van een misdrijf op het grondgebied van een lidstaat waarvan
zij geen ingezetene zijn, worden vaker en langduriger in voorlopige hechtenis genomen dan
verdachten die wel ingezetene zijn. Dit komt doordat deze verdachten weinig sociale banden
hebben met het land waar ze gearresteerd worden, en omdat het risico op vlucht, recidive en
vernietiging van bewijs veelal groter wordt geacht. Deze ongelijke behandeling vormt volgens
de Europese Commissie een obstakel in het vrij verkeer van personen binnen de Europese
Unie. Bovendien brengt de overmatige of onnodige toepassing van de voorlopige hechtenis
ook een zware financiële kost mee voor de betrokken overheidsinstanties.205
Het Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing,
tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op
beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (gekend als
het ‘Europees surveillancebevel’),206 tracht tegemoet te komen aan dit probleem. De lidstaten
hebben tot 1 december 2012 de tijd om de noodzakelijke maatregelen te treffen om aan de
bepalingen van dit kaderbesluit te voldoen.207
Met het nieuwe rechtsinstrument kan de lidstaat waar het strafbaar feit werd gesteld
(beslissingsstaat) een beslissing uitvaardigen ten aanzien van het land waar de verdachte zijn
vaste en wettige verblijfplaats heeft (tenuitvoerleggingsstaat). De beslissingsstaat bepaalt aan
welke toezichtmaatregel de verdachte wordt onderworpen, en het is ook haar recht om een
beslissing te treffen inzake de verlening, herziening en intrekking van de beslissing inzake
toezichtmaatregelen.208 Op die manier kunnen verdachten in hun eigen land aan een niet-
vrijheidsbenemende toezichtmaatregel worden onderworpen. Het Europees surveillancebevel
geldt niet enkel als alternatief voor de voorlopige hechtenis, maar mag ook gebruikt worden
voor misdrijven waar minder zware dwangmaatregelen dan de voorlopige hechtenis aan zijn
verbonden. Hoewel de betrokkene zelf de repatriëring kan aanvragen, gaat het hier niet om
een recht, maar slechts om een mogelijkheid.209
Bij aanvang van het proces dient de verdachte terug te keren naar de beslissingsstaat om voor
de rechter te verschijnen. Indien dit niet vrijwillig gebeurt, kan de betrokkene aan de 205 COM(2006)468 def., Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees Surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces, 29/08/2006, 2. 206 Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis. Pb. L. 11.11.2009, afl. 294, 20- 4. 207 Art. 27 Kaderbesluit 2009/829/JBZ 208 Art. 18 Kaderbesluit 2009/829/JBZ. 209 COM(2006)468 def., 9.
61
beslissingsstaat worden uitgeleverd door middel van het Europees aanhoudingsbevel.210 Om
onnodige kosten en moeilijkheden te vermijden, moet het ook mogelijk worden gemaakt om
de verdachte via telefoon- en videoconferenties te horen.211
4.3.2. Evaluatie Het kaderbesluit biedt enkele duidelijke voordelen, zowel voor de (niet-ingezetene) verdachte
die er het voorwerp vanuit maakt, als voor de lidstaten. De sociaal-economische kosten van de
voorlopige hechtenis voor het individu, de gemeenschap en de Staat werden reeds eerder
besproken. Het toepassen van een niet-vrijheidsbenemende toezichtmaatregel vergt uiteraard
ook een inzet van personen en middelen, maar de totaalkost hiervoor ligt significant lager dan
bij de toepassing van de voorlopige hechtenis.212
Eén van de doelstellingen van het kaderbesluit is het terugdringen van het aantal voorlopig
gehechten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan de problematiek van de overbevolkte
gevangenissen in Europa. De potentiële impact van het kaderbesluit op de Belgische populatie
beklaagden is slechts bij benadering in te schatten. In de eerste plaats moet men te weten
komen hoeveel EU-onderdanen (die geen Belg zijn) zich in voorlopige hechtenis bevinden in
België. Uit het Activiteitenverslag van 2009 van het DG EPI weten we dat 11,6% van de
totale gevangenisbevolking niet-Belg is, maar wel een EU-onderdaan.213 In de meest recente
SPACE-statistieken is voor België trouwens een duidelijke fout gemaakt: volgens het rapport
zou 73,1% van onze gedetineerden met een vreemde nationaliteit een EU-onderdaan zijn,
terwijl in realiteit juist 73,1% geen EU-onderdaan is. Dit bewijst nog maar eens dat men
voorzichtig moet zijn met het maken van vergelijken op basis van de SPACE-statistieken.
Rekening houdend met het hoger aantal vreemdelingen binnen de populatie beklaagden,
schatten we het aantal EU-onderdanen in voorlopige hechtenis op zo’n 14,5%.214 In absolute
getallen komt dit neer op zo’n 515 personen. Niet al deze personen vallen evenwel binnen de
toepassingsfeer van het kaderbesluit. Enkel die verdachten die nog geen uitspraak in hun
210 Art. 21 Kaderbesluit 2009/829/JBZ. 211 (10) Kaderbesluit 2009/829/JBZ. 212 SEC(2006)1079, Commission Staff Working Document - Accompanying document to the Proposal for a Council Framework Decision on the European supervision order in pre- trial procedures between Member States of the European Union {COM(2006) 468 final}- Impact Assessment, 29/08/2006, 21. 213 FOD Justitie, Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslag 2009, 143. 214 Hierbij gaan we uit van de volgende berekening: in de totale gevangenisbevolking staan vreemdelingen in voor 40%, in de populatie beklaagden staan zij in voor 50%, hetgeen ¼ meer is. Om het aantal EU-onderdanen in voorlopige hechtenis te weten te komen, vermeerderen we het aandeel EU-onderdanen in de totale gevangenisbevolking (11,6%) met ¼ van 11,6%. Het aandeel EU-onderdaan binnen de populatie beklaagden zou dan 14,5% zijn. Dit is slechts een schatting, we gaan er hierbij immers vanuit dat binnen de populatie vreemdelingen, het aantal EU-onderdanen proportioneel niet wijzigt tussen de populatie beklaagden en de totale gevangenispopulatie.
62
proces hebben gehad, de zgn. “untried prisoners”, komen in aanmerking. Beklaagden die
reeds veroordeeld zijn, maar waarbij de veroordeling nog niet definitief is, komen dus niet in
aanmerking. Ongeveer 75% van de beklaagden heeft nog geen uitspraak in hun zaak.215 Na
deze aanpassing gaat het nog om 386 voorlopig gehechten. Tenslotte zullen sommige
personen, vanwege de ernst van het misdrijf op basis waarvan ze gehecht zijn, niet in
aanmerking komen voor repatriëring doordat ze in hun land van herkomst ook in voorlopige
hechtenis zouden worden genomen. Dit aantal wordt geschat op zo’n 20%.216 In het jaar 2009
zouden bij benadering dus zo’n 309 beklaagden in aanmerking komen voor een niet-
vrijheidsbenemende toezichtmaatregel in hun land van herkomst, dit is iets minder dan 1/10
van de beklaagdenpopulatie. De implicaties op financieel vlak en de bijdrage aan de
overbevolking van de gevangenissen is dus niet spectaculair, wetende dat het – in de nabije
toekomst tenminste - weinig waarschijnlijk is dat alle verdachten die in aanmerking komen
ook effectief gerepatrieerd zullen worden. Op menselijk vlak, zowel met betrekking tot de
rechten van de mens als op sociaal-economisch vlak, zou een succesvolle toepassing van het
Kaderbesluit wel een belangrijke bijdrage leveren.
4.3.3. Besluit Het uiteindelijke succes van het kaderbesluit is volledig afhankelijk van het vertrouwen dat de
lidstaten hebben in elkaars gerechtelijke autoriteiten en in elkaars toezichtsmaatregelen.217
Het is niet ondenkbaar dat er een vorm van discriminatie zal ontstaan wanneer bepaalde
Staten meer vertrouwd worden dan anderen. Ingezetenen van lidstaten met een kwaliteitsvol
politieel en justitieel apparaat zouden dan meer kans krijgen om in aamerking te komen voor
een toezichtsmaatregel in de eigen lidstaat, dan ingezetenen van lidstaten die geen behoorlijke
supervisie kunnen garanderen.218 Bovendien stellen er zich nog enkele praktische problemen
bij de toepassing van het kaderbesluit. Enerzijds gaat het om een erg bureaucratische
procedure, anderzijds worden er soms erg vage termen gebruikt.219 Zo wordt er nergens
gespecificeerd op welke wijze en onder welke omstandigheden de verdachte van de ene
215 Het aantal “untried prisoners” in de totale gevangenispopulatie ligt vrij stabiel rond de 26% (Council of Europe Annual Penal Statistics van 2006,2007 en 2008). Binnen de populatie beklaagden, zo’n 34,7% van de totale gevangenisbevolking volgens het Activiteitenverslag 2009 van het DG EPI, maken zij dus zo’n 75% uit. 216 SEC(2006)1079, 7. 217 House of Lords: European Union Committee, European Supervision Order. Report with Evidence, Londen, The Stationery Office Limited, 2007, 18. 218 House of Lords: European Union Committee, European Supervision Order. Report with Evidence, 19. 219 MORGENSTERN, C., ‘European Initiatives for Harmonisation and Minimum Standards in the Field of Community Sanctions and Measures, European Journal of Probation, 2009, (128), 138.
63
lidstaat naar de andere moet worden overgebracht, of wat er gebeurt indien de verdachte dit
niet kan betalen.220
5. Het dilemma en de valkuilen van de alternatieve maatregel 5.1. HET DILEMMA VAN DE VRIJWILLIGE TOESTEMMING Een niet-vrijheidsbenemende (alternatieve) maatregel kan enkel opgelegd worden met de
toestemming van diegene die ze moet ondergaan.221 Men kan zich echter de vraag stellen hoe
vrijwillig deze instemming tot deelname is voor de verdachte wanneer het alternatief de
voorlopige hechtenis is. Dit is het onderscheid tussen “voluntariness” (vrijwilligheid) en
“consent” (toestemming). Bij vrijwilligheid heeft men de keuze om iets wel of niet te doen,
waarbij men niet slechter af is wanneer men beslist het niet te doen. In het geval van
toestemming heeft men ook de keuze om iets al dan niet te doen, maar de kans bestaat dat
men slechter af is wanneer men beslist het niet te doen.222 Het al dan niet akkoord gaan met
de VOV is een duidelijk voorbeeld van ‘toestemming’, maar over de vraag of deze situatie al
dan niet aanvaardbaar is lopen de meningen nogal uiteen.
5.2. DE VALKUILEN VAN DE ALTERNATIEVE MAATREGEL 5.2.1. Onpopulariteit Alternatieven die onpopulair blijken te zijn zullen ook ongebruikt blijven.223 De uitbreiding
van de minnelijke schikking is bijzonder onpopulair bij de rechterlijke macht en men kan zich
dan ook de vraag stellen in welke mate deze maatregel zal toegepast worden. Het voorstel tot
minnelijke schikking komt natuurlijk wel toe aan het parket (en zij zijn officieel voorstander
van de maatregel), maar in het belang van de goede en vreedzame algemene werking van het
gerecht zal de ruimere toepassing van de minnelijke schikking mogelijks nog niet meteen op
brede schaal worden toegepast.
220 House of Lords: European Union Committee, European Supervision Order. Report with Evidence, 97. 221 Regel 3.4. The Tokyo Rules 222 DE MESMAECKER, V., ‘De deelname aan herstelbemiddeling als voorwaarde voor invrijheidstelling onder voorwaarden of vrijheid onder voorwaarden: een schending van het principe van vrijwillige participatie’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2011, (39), 45. 223 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Techniques in enhancing community-based alternatives to incarceration – a European perspective, Visiting Expert Paper presented at The United Nations Asia and Far East Institute for the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders (UNAFEI) 121st International Training Course “Enhancement of Community - Based Alternatives to Incarceration at All Stages of the Criminal Justice Process” 20 May-12 July 2002, Tokyo, Resource Material Series No. 61, 2002, (61), 71.
64
5.2.2. Net-widening De niet-vrijheidsbenemende alternatieven voor de voorlopige hechtenis dreigen onder invloed
van het net-widening effect vaak aan hun doelstelling voorbij te gaan. Een alternatieve
maatregel heeft als doelstelling de voorlopige hechtenis te vervangen, maar in de praktijk
blijkt ze vaak ook als een bijkomende maatregel te worden gebruikt. Dit betekent dat het
alternatief ook wordt toegepast op personen die voorheen onvoorwaardelijk in vrijheid zouden
worden gesteld, en niet alleen op personen die in voorlopige hechtenis zitten of het risico
lopen om in voorlopige hechtenis te worden genomen. Door deze praktijk wordt het ‘net’ van
Justitie vergroot omdat er uiteindelijk meer personen onder een justitiële maatregel vallen.
Het net-widening effect is evenwel een erg ingewikkeld concept dat niet eenvoudig te
analyseren en te meten is.224
5.2.3. Averechtse effecten Nieuwe alternatieven kunnen soms het gebruik van vrijheidsberovende maatregelen doen
toenemen.225 Wanneer rechters het alternatief als te zacht bestempelen, maar toch een “sharp-
short-shock” effect willen bereiken, zullen ze de voorlopige hechtenis als een vorm van straf
gebruiken. De niet-naleving van de voorwaarden die verbonden zijn aan de alternatieve
maatregel kan ook tot de vrijheidsberoving leiden als een soort “back-up”-sanctie. Dit laatste
kan voorvallen bij de VOV en - indien ingevoerd in de fase voor het proces – bij het
elektronisch toezicht. Ook in België wordt de voorlopige hechtenis soms als straf gebruikt,
maar dit is niet het gevolg van de invoering van alternatieve maatregelen maar eerder ten
gevolge van de niet-uitvoering van de korte gevangenisstraffen.
5.2.4. Sociale discriminatie Een alternatieve maatregel gaat ook aan haar doelstelling voorbij wanneer ze enkel gebruikt
wordt voor “normale delinquenten” met een min of meer stabiel leven.226 Deze sociale
discriminatie is duidelijk aanwezig bij de toepassing van de VOV, en in het huidige
strafrechtelijke beleid mag verwacht worden dat dit ook zou voorkomen bij de toepassing van
het elektronisch toezicht als alternatief voor de voorlopige hechtenis.
224 ALBRECHT, H.J., Sanction policies and alternative measures to incarceration: European experiences with intermediate and alternative criminal penalties, Visiting Expert Paper presented at The United Nations Asia and Far East Institute for the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders (UNAFEI) 142nd International Training Course “Effective Countermeasures against Overcrowding of Correctional Facilities” 11 May-19 Juny 2009, Tokyo, Resource Material Series No. 80, 2009, (28), 44. 225 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Techniques in enhancing community-based alternatives to incarceration – a European perspective, 71. 226 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Techniques in enhancing community-based alternatives to incarceration – a European perspective, 71.
65
6. Besluit De Voorlopige Hechteniswet wordt in het algemeen als positief geëvalueerd, en dat men er
niet in slaagt de voorlopige hechtenis te beperken is te wijten aan de toepassing van de wet in
de praktijk. Verdere aanpassingen in de wet kunnen enkel een effect hebben indien ze
drastisch en restrictief zijn, en dit soort aanpassingen kan enkel bereikt worden met de steun
van de betrokken actoren.
Met de VOV beschikt België reeds over een goed alternatief voor de voorlopige hechtenis.
Dat de VOV niet op grotere schaal wordt gebruikt, is te wijten aan de verschillende
toepassingsproblemen in de praktijk waaronder een gebrek aan middelen en personeel. Zolang
geen komaf wordt gemaakt met het vastgestelde net-widening effect zal de VOV niet kunnen
bijdragen tot een afname van de (toepassing van de) voorlopige hechtenis.
Een ander alternatief is de minnelijke schikking, welke binnenkort ook mogelijk wordt tijdens
het gerechtelijk onderzoek. Deze maatregel draagt evenwel niet de steun van de rechterlijke
macht, dus is het nog afwachten welke impact zij zal sorteren voor het groot aantal
beklaagden.
Met de introductie van de herstelbemiddeling beschikt men thans over een vorm van
“restorative justice” op het niveau van de voorlopige hechtenis, hetgeen enkel toegejuicht kan
worden. Op indirecte wijze kan de herstelbemiddeling een alternatief bieden voor de
voorlopige hechtenis, maar de weerwaarde die het biedt voor zowel de dader als het
slachtoffer moet de belangrijkste stimulans vormen voor een bredere toepassing van deze
maatregel.
Een pilootproject in Duitsland toonde aan dat de doelstelling van de voorlopige hechtenis
zonder veel strafrechtstheoretische bezwaren kan bereikt worden door middel van het
elektronisch toezicht. Het is wel essentieel dat een verdachte met een enkelband over dezelfde
rechtswaarborgen beschikt als een voorlopige gehechte, en zolang er geen garanties zijn dat
het net-widening effect wordt vermeden lijkt het niet wenselijk om het elektronisch toezicht
als een alternatief voor de voorlopige hechtenis in te voeren.
De oververtegenwoordiging van vreemdelingen in de beklaagdenpopulatie is een complex
probleem waar geen eenvoudige oplossing voor is. Door dezelfde criteria te hanteren voor
vreemdelingen niet-vreemdelingen ontstaat er een vorm van sociale discriminatie, iets dat
tegengegaan kan worden door bewust niet-neutrale normen te hanteren ten aanzien van
vreemdelingen bij de beslissing om al dan niet over te gaan de voorlopige hechtenis of de
66
VOV. Een meer pragmatische strategie is de overbrenging van niet-ingezetenen naar de
lidstaat waar ze hun wettige verblijfplaats hebben om aldaar aan een niet-vrijheidsbenemende
maatregel te worden onderworpen. Het succes van deze maatregel zal volledig afhankelijk
zijn van het vertrouwen tussen de lidstaten. De oplossing voor het groot aantal vreemdelingen
in voorlopige hechtenis ligt evenwel niet binnen het bereik van Justitie alleen. Hiervoor zal
een breder beleid moeten uitgewerkt worden met de medewerking van alle betrokken actoren.
Alternatieve maatregelen zoals de VOV en het elektronisch toezicht zullen ook enkel hun
doelstelling bereiken en een reducerend effect hebben op de beklaagdenpopulatie indien ze in
de eerste plaats gebruikt en geïmplementeerd worden, ze werkelijk de vrijheidsberoving
vervangen, ze niet gebruikt worden op een manier waardoor het gebruik van de
vrijheidsberovende maatregelen toeneemt, en ze niet gebruikt worden op een manier die tot
sociale discriminatie leidt.
67
Hoofdstuk 5. Perspectieven op beleidsniveau
1. De voorlopige hechtenis in Finland 1.1. EMPIRISCHE ACHTERGRONDINFORMATIE Op 1 mei 2009 zaten er in Finland per 100.000 inwoners 10,8 personen in voorlopige
hechtenis en maakten zij zo’n 16 % van de totale gevangenispopulatie.227 In België zitten er
per 100.000 inwoners 29,5 personen in voorlopige hechtenis en zij maken zo’n 29,1 % uit van
de totale gevangenispopulatie. Verhoudingsgewijs zitten er in Finland dus veel minder
personen in voorlopige hechtenis dan in België.
Finland is echter niet altijd Europa’s ‘modelkind’ geweest. Tijdens de jaren ’50 had Finland
een van de hoogste detentieratio’s binnen Europa: ongeveer 200 gedetineerden per 100.000
inwoners. Voor de andere Scandinavische landen bedroeg het detentieratio slechts een 50
gedetineerden per 100.000 inwoners.228 Geleidelijk aan begon de gevangenisbevolking af te
nemen, en op het moment dat veel Europese landen hun gevangenisbevolking zagen stijgen –
jaren ’70 en ’80 – bleef dat van Finland verder dalen tot men in de jaren ’90 het
Scandinavische niveau van 50 tot 60 gedetineerden per 100.000 inwoners bereikte. Van 1999
tot 2005 steeg de gevangenisbevolking weer, om daarna terug een korte daling in te zetten
waarna de populatie stabiliseerde.229
Voor de populatie beklaagden beschikken we over cijfers vanaf het jaar 1974. Er doet zich
grotendeels eenzelfde evolutie voor als bij de totale gevangenispopulatie. Na een lange
dalende trend wordt medio jaren ’90 een stijgende trend ingezet die zich voorlopig nog niet
volledig gestabiliseerd lijkt te hebben. De stijging zou te wijten zijn aan een toename in zowel
het aantal beklaagden als de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis.230 De gemiddelde
duur van de voorlopige hechtenis blijft de laatste jaren ook toenemen: van 2,9 maanden in
2001231 tot 3,5 maanden in 2008.232
227 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009; verdachten in politiecellen zijn hier niet in opgenomen. 228 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, draft, October 2004, 1. 229 WARNER, K., Resisting the New Punitiveness; Penal Policy in Denkmark, Finland and Norway. Paper presented at the Fifth Irish Criminology Conference 14th-15th June 2009, Dublin, 9. 230 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 338. 231 Annual Report of the Finnish Prison and Probation Services, 2001, 16.
68
Figuur 4: Evolutie beklaagdenpopulatie Finland 1974-2009233
0
100
200
300
400
500
600
700
800
9001974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
Aan
tal
Hoewel de toename vanaf de jaren ’90 bijna even groot kan lijken als de afname die hieraan
vooraf ging, moet men er wel rekening houden waar de Finnen vandaan komen: voor 1974
had zich naar alle waarschijnlijkheid (in lijn met de totale gevangenispopulatie) reeds een
sterke daling voorgedaan in het aantal beklaagden. Het aantal voorlopig gehechten in de jaren
’50 en ’60 was dus nog veel groter dan in de jaren ’70.
In Figuur 5 wordt de evolutie van het aantal beklaagden per 100.000 inwoners weergegeven.
de volgende tabel wordt de evolutie weergegeven.234 Figuur 4 en Figuur 5 zijn vrij
gelijklopend, wat betekent dat de wijzigingen in het absoluut aantal beklaagden niet te wijten
is aan wijzigingen in de bevolkingsgrootte, maar wel aan andere oorzaken zoals een wijziging
in de toepassing van de voorlopige hechtenis.
d op l
232 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 336. 233 1974 tot 1997: LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Regulating the Prison Population. Experiences from a Long-term Policy in Finland, Paper presented at the Beyond Prisons International Symposiums 15-18 March 1998, Kingston, Appendix G.; 1998 tot 2008: Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 336. ; 2009: Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009. Verdachten gedetineerd in politiecellen zijn hier niet in opgenomen. 234 1974 tot 1997: LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Regulating the Prison Population. Experiences from a Long-term Policy in Finland, Appendix D.; 1998 tot 2008: Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 336, in combinatie met de populatiestatistieken van Finland op Hhttp://www.stat.fi/index_en.htmlH.; 2009: Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009 in combinatie met de populatiestatistieken van FinlanHhttp://www.stat.fi/index_en.htm
69
Figuur 5: Evolutie beklaagden per 100.000 inwoners 1974-2009
0
2
4
6
8
10
12
14
16
18
201974
1976
1978
1980
1982
1984
1986
1988
1990
1992
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
Aan
tal
1.2. CRIMINALITEIT Om een (sterke) daling in de gevangenispopulatie (of bepaalde categorieën binnen de
gevangenispopulatie) te verklaren, lijkt het vanzelfsprekend om te beginnen bij de
criminaliteitscijfers. Het feit dat Finland een relatief vredige en veilige maatschappij was - en
nog steeds is - met een laag niveau van criminaliteit heeft het makkelijker gemaakt om
liberale maatregelen door te voeren in het crimineel beleid.235
Toch lijkt deze factor een beperkt verklarend potentieel te hebben. Finland onderging vanaf
de jaren ‘60 enorme sociale en structurele veranderingen in haar ontwikkeling van een ruraal
agrarisch land naar een post-industriële welvaartstaat. Vanaf midden jaren ’60 tot midden
jaren ’70, en opnieuw tijdens de jaren ’80, zien we dan ook een sterke toename in de
vastgestelde criminaliteit, hetgeen evenwel effect had op de systematisch dalende
gevangenisbevolking.236 De verschillende evoluties binnen de officiële criminaliteits-
statistieken van de voorbije vijftig jaar zijn voor zowel Denemarken, Zweden, Noorwegen en
Finland vrijwel identiek terwijl de detentieratio’s erg verschillend zijn en de gestage daling
van Finland’s gedetineerdenpopulatie de symmetrie in de Scandinavische criminaliteitscijfers
niet heeft kunnen verstoren. Dit bevestigt eigenlijk wat we eerder al vaststelden, nl. dat het
criminaliteitsgehalte van een samenleving en het detentieratio zich (min of meer)
235 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 13. 236 Ibid., 14.
70
onafhankelijk van elkaar bewegen237 en dat het verklarende effect van criminaliteitscijfers op
de gedetineerdenpopulatie dus vrij beperkt is.238
1.3. STRAFRECHTELIJK BELEID 1.3.1. Een nieuwe strafrechtstheoretische stroming In tegenstelling tot de omringende Scandinavische landen werd het Finse strafrechtelijk beleid
in de jaren ’50 gekenmerkt door een streng Strafwetboek en een excessief gebruik van de
gevangenisstraf. Deze praktijk was enerzijds een overblijfsel van het Russische regime waar
Finland van 1809 tot 1917 deel van uitmaakte,239 en anderzijds dient het gekaderd te worden
binnen de uitzonderlijke naoorlogse omstandigheden waar Finland zich op dat moment in
bevond. Cultureel gezien wou Finland echter deel uitmaken van Scandinavië en niet van
Rusland. Dit was vooral het geval tijdens de Stalinistische periode na de Tweede
Wereldoorlog.240 Finland onderging vanaf de jaren ‘60 enorme sociale, economische en
structurele veranderingen. Deze periode werd gekenmerkt door economische vooruitgang,
uitbouw van de openbare nutsvoorzieningen en afname van de inkomensongelijkheid. Finland
kon zich op welvaartsniveau al gauw meten aan haar Scandinavische buurlanden. In
navolging van deze veranderingen kwam een nieuwe strafrechtelijke ideologie op de
voorgrond, gelabeld als het “humanistische neo-classicisme”. De nadruk lag hierbij op
juridische waarborgen ten aanzien van dwangmaatregelen en een beperkter gebruik van
repressieve maatregelen in het algemeen.241 Deze aanpassing van strategie stond echter voor
een veel diepgaandere verandering in de wijze waarop men het gehele criminaliteitsprobleem
ging benaderen. De doelstellingen van het strafrechtelijke beleid dienden als zodanig
gedefinieerd te worden dat ze in overeenstemming kwamen met de finaliteit van het algemeen
sociaal beleid. Belangrijk hierbij was de introductie van de kosten-batenanalyse en dit in
brede zin, met inbegrip van de immateriële kosten - ook die van de dader. Middelen die ver
buiten het traditionele strafrechtelijke systeem stonden konden nu ook worden aangewend
voor het strafrechtelijk beleid. Het gevolg was dat men de rol van bestraffing als relatief
237 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’, 239. 238 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland Tapio Lappi-Seppälä, 14. 239 JOUTSEN, M., LAHTI, R. en PÖLÖNEN, P., Criminal Justice Systems in Europe and North America: Finland, Helsinki, The European Institute for Crime Prevention and Control, affiliated with the United Nations (HEUNI), 2001, 2. 240 CHRISTIE, N., A Suitable Amount of Crime, London-New York, Routledge, 2004, 109. 137 241 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland Tapio Lappi-Seppälä, 2.
71
begon te beschouwen, tot op het punt dat men dit - traditioneel belangrijkste - middel tot
criminaliteitsbeheersing slechts als een van de vele mogelijkheden definieerde.242
De vele wetswijzigingen die in de komende jaren zouden volgen, geven zonder meer het
politieke engagement weer ten aanzien van de nieuwe strafrechtstheorie. De Scandinavische
buurlanden hadden trouwens een niet-onbelangrijk aandeel in de ontwikkeling van het Finse
strafrechtelijk beleid in die tijd. In de vroege jaren ’60 werd de samenwerking op juridisch
vlak tussen de Scandinavische landen geïntensifieerd met de oprichting van het ‘Scandinavian
Research Council’. De (straf)wetshervormingen in Finland tijdens de jaren ’60 en ’70 waren
dan ook sterk beïnvloed door de uitwisseling van ideeën in het SRC. De positieve ervaringen
in de omringende landen en de nood aan inter-Scandinavische harmonisatie maakten de
invoering van deze hervormingen makkelijker verdedigbaar. Het gewijzigde strafrechtelijke
beleid in Finland en de gestage stijging van het welvaartsniveau waren noodzakelijke
voorwaarden in de verwerving en versterking van haar ‘Scandinavische identiteit’.243
1.3.2.Wetgeving
1.3.2.1. Hervormingen Technisch gezien werd de daling van de gevangenispopulatie in gang gezet door twee groepen
van maatregelen.244 Enerzijds werd de instroom van het aantal gevangenen beperkt door de
depenalisatie van bepaalde misdrijven (zoals dronken rijden en diefstal), het toegenomen
gebruik van de opschorting van de gevangenisstraf en de introductie van de
gemeenschapsdienst als een alternatief voor de gevangenisstraf. Anderzijds werd de omvang
van de gevangenisbevolking gereduceerd door het gebruik van kortere gevangenisstraffen en
een bredere toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.245
We vonden geen noemenswaardige maatregelen die er specifiek op gericht waren de
populatie beklaagden te reduceren. Wel zou de daling van het aantal beklaagden minstens
gedeeltelijk verklaard kunnen worden door de toepassing van enkele administratieve
maatregelen die erop gericht waren het verloop van de rechtsgang te versnellen.246 Vanuit de
nieuwe dominante strafrechtstheoretische benadering is het ook waarschijnlijk dat rechters in
het algemeen voorzichtiger gingen omspringen met de toepassing van de voorlopige
242 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland Tapio Lappi-Seppälä, 4. 243 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’, 242. 244 VON HOFER, H., ‘Prison Populations as Political Constructs: the Case of Finland, Holland and Sweden’, Journal of Scandinavian Studies in Criminology and Crime Prevention, 2003, (21), 30. 245 Ibid., 31. 246 CAVADINO, M. en DIGNAN, J., Penal Systems: A Comparative Approach, London-Thousand Oakes-New Delhi, SAGE Publications, 2006, 165.
72
hechtenis. De “Pre-Trial Investigation Act” van 1989 beperkte de macht van de politie om
verdachten vast te houden voor ondervraging,247 maar onderzoek heeft echter uitgewezen dat
de politie reeds voor de invoering van de nieuwe wet voorzichtig omsprong met de toepassing
van dwangmaatregelen.248
1.3.2.2. De Voorlopige Hechteniswet De onderzoeksfase wordt geregeld door “The Pre-Trial Investigation Act (1987/449)” en de
“Coercive Means Act (1987/450)”, welke beiden in werking traden op 1 januari 1989. “The
new Constitution of Finland”, geïnstalleerd op 1 maart 2000, garandeert dan voor iedereen
een eerlijk proces, waarmee ook een faire behandeling in de onderzoeksfase en dus ook de
voorlopige hechtenis wordt beoogd. De mogelijkheden tot vrijheidsberoving in de fase van
het onderzoek zijn grosso modo dezelfde als die in België. Naast de gewone politiearrestatie
kent men enerzijds het bevel tot aanhouding, te vergelijken met het Belgische bevel tot
medebrenging, en anderzijds beschikt men aan het eind van dit continuüm over een bevel tot
voorlopige hechtenis, wat gelijk staat aan ons bevel tot aanhouding.249
De voorwaarden voor een bevel tot aanhouding of een bevel tot voorlopige hechtenis zijn ook
gelijkaardig:250 de persoon in kwestie moet met een grond van waarschijnlijkheid verdacht
worden van het plegen van een misdrijf waarbij de maximumstraf voor het betreffende
misdrijf minstens 1 jaar gevangenisstraf bedraagt. Bovendien moet het waarschijnlijk zijn dat
de verdachte zal trachten 1) gerechtigheid te ontsnappen of te vermijden, 2) te frauderen met
het bewijs en verdachten of andere belanghebbende partijen te beïnvloeden, of 3) zijn/haar
criminele activiteit voort te zetten. Indien de minimumstraf 2 jaar gevangenisstraf bedraagt,
als de verdachte weigert zichzelf te identificeren, of als hij of zij niet gedomicilieerd is in
Finland en het waarschijnlijk is dat hij of zij zal trachten gerechtigheid te ontsnappen door
Finland te ontvluchten, is aanhouding mogelijk zonder aan bovenvermelde voorwaarden te
voldoen. Voorts kan een persoon ook aangehouden worden zonder dat er een
waarschijnlijkheid van schuld is, dit zolang aan de resterende bovenvermelde voorwaarden
voldaan is. Niettemin is het niet toegestaan iemand aan te houden indien dit onredelijk zou
1].
247 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Regulating the Prison Population. Experiences from a Long-term Policy in Finland, Appendix G. 248 KINUNNEN, A., (1990), Pre-Trial Investigation in a Large Finnish City During 1988 [WWW]. NCJRS Abstract: Hhttp://www.ncjrs.gov/App/Publications/abstract.aspx?ID=131197H [15/05/201249 JOUTSEN, M., LAHTI, R. en PÖLÖNEN, P., l.c., 12. 250 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 340.
73
zijn met betrekking tot de aard van de voorliggende zaak, de leeftijd en/of andere persoonlijke
omstandigheden van de verdachte.
De beslissing om tot voorlopige hechtenis over te gaan komt in Finland, net zoals in België,
toe aan de rechterlijke macht, met het verschil dat dit niet in handen ligt van een
onderzoeksrechter, maar beslist wordt tijdens een zitting bij de bevoegde rechtbank en dit
binnen tenminste 96 uur/4 dagen na het moment van aanhouding.251 De duur van de
voorlopige hechtenis wordt niet begrensd door een maximumtermijn, maar de rechter bepaalt
wel een deadline waarop de aanklacht gereed moet zijn. Op vraag van de openbare aanklager
kan deze deadline verlengd worden.252
De Voorlopige Hechteniswet van Finland verschilt niet wezenlijk van de Belgische variant,
het laag aantal beklaagden in Finland lijkt dan ook meer te wijten aan een verschil in gebruik
en praktijk dan aan de loutere toepassing van het wettelijke kader in elk land.253
1.3.3. Het justitiële apparaat De doorvoering en ingebruikname van de liberale penale maatregelen is enkel mogelijk
geweest met de medewerking van het gerechtelijk veld. Het parket en de rechters stonden
open voor veranderingen en de steun vanuit het juridisch veld ten aanzien van de wetgever
was groot.254 In veel gevallen hadden de rechtbanken hun gebruiken reeds gewijzigd nog voor
de wet werd veranderd. Het feit dat de Finse rechters en openbare aanklagers geschoolde
ambtenaren zijn, die in hun rechtenopleiding de leer van de criminologie en het strafrechtelijk
beleid behandeld hebben, heeft hier een belangrijke rol in gespeeld. Er worden op regelmatige
basis opleidingen en seminaries georganiseerd door de juridische autoriteiten, in
samenwerking met de universiteiten, wat ook zijn invloed heeft op het strafrechtelijk
beleid.255
De Finse strafrechtsbedeling is ook vrij goed afgeschermd van externe druk. Uit onderzoek in
zowel het Verenigd Koninkrijk, Canada als de Verenigde Staten blijkt dat rechters zich bij het
treffen van een beslissing over zowel de straf als de strafmaat, vaak laten leiden door de
publieke opinie. Hierbij beschouwt men de verslaggeving in de kranten als een ultieme bron
van de heersende publieke opinie. De Finse rechters lijken echter stoïcijns te blijven onder
deze maatschappelijk druk. Een zoekopdracht naar de termen “publieke opinie” of “algemeen 251 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 341. 252 Ibid., 343. 253 PAKES, F., Comparative Criminal Justice, 2010, 78. 254 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 17. 255 Ibid., 17.
74
gevoel van rechtvaardigheid” in alle beslissingen getroffen door het Finse Hooggerechtshof
tussen de jaren 1980 en 2004 leverde niets op. Dit is eigenlijk ook maar zo logisch, de
straftoemeting is de toepassing van de wet en dit volgens de op voorhand vastgelegde
principes van straftoemeting, en met appreciatie van de geldige rechtsbronnen van
straftoemeting. Politieke opinies en mediadruk vormen geen geldige rechtsbron van
straftoemeting.256
1.4. DEMOGRAFIE, ECONOMIE EN DE WELVAARTSTAAT 1.4.1. Demografie In één bepaald opzicht verschilde Finland tot voor kort wezenlijk van de andere Europese
landen: de afwezigheid van een immigratieprobleem en de afwezigheid van immigranten in
het algemeen. Dit is geen onbelangrijk gegeven wanneer we weten dat de populatie
beklaagden van België en de andere Europese landen voor een groot deel uit buitenlanders
bestaat. Tot de jaren ’90 vond er in Finland geen significante immigratie plaats,257 en
buitenlanders maken op dit moment nog steeds maar 2,9 % uit van de totale bevolking.258 Het
aantal buitenlanders in de gevangenis is echter wel flink gestegen, in 2009 maakten ze
23,83% uit van de beklaagdenpopulatie, wat een sterke oververtegenwoordiging is. Nu is het
wel zo dat het overgrote deel van de vreemdelingen gedetineerd wordt omwille van
drugsdelicten,259 en met name drugssmokkel. Finland wordt geconfronteerd met een plotse
groei in de georganiseerde drugssmokkel vanuit Rusland en de Baltische Staten.260 Om te
spreken van een algemeen punitief beleid tegen personen van vreemde origine is dus
misschien ietwat voorbarig.
1.4.2. Economie De wijziging in het strafrechtelijk beleid die een daling van de populatie beklaagden tot
gevolg had vond plaats in een periode van economische hoogconjunctuur. Finland werd
gekenmerkt door een hoog niveau van sociale en economische stabiliteit en een gelijke
verdeling van de welvaart. In het begin van de jaren ’90 leidde Finland onder een diepe
economische recessie, waarbij de werkloosheidsgraad op het ergste punt zo’n 20%
bedroeg.261 Het valt op dat rond deze periode de populatie beklaagden begint toe te nemen.
256 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’, 272. 257 JOUTSEN, M., LAHTI, R. en PÖLÖNEN, P., l.c., 1. 258 Statistics Finland: http://www.stat.fi/index_en.html 259 Annual Report of the Finnish Prison and Probation Services, 2001, 17. 260 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 20. 261 JOUTSEN, M., LAHTI, R. en PÖLÖNEN, P., l.c., 2.
75
Het verband tussen de economie en de omvang van (bepaalde categorieën binnen) de
gevangenisbevolking is niet eenduidig, maar een periode van economische recessie brengt
wel gevoelens van angst en onzekerheid met zich mee, wat zich in combinatie en in
wisselwerking met de andere bepalende factoren (politiek, strafrechtelijk beleid, demografie
etc.) in een stijgende gevangenispopulatie kan uiten.
1.4.3. De welvaartsstaat De uitbouw van de welvaartsstaat in Finland heeft ongetwijfeld ook haar invloed gehad op de
gevangenisbevolking. Onderzoek heeft uitgewezen dat opsluitingsratio’s en de sociale
uitgaven van een staat negatief gecorreleerd zijn.262 Zo zien we dat Denemarken, Zweden en
Finland proportioneel gezien het meest spenderen (vanuit hun respectievelijke Bruto
Binnenlands Product) en tegelijk de laagste opsluitingsratio’s hebben. Aan het andere eind
van het spectrum zien we de VS, die het minst uittrekt voor haar sociale voorzieningen en met
een van de hoogste opsluitingsratio’s kampt. Ook na het controleren van andere factoren die
gerelateerd kunnen zijn met het aantal opsluitingen, bleef de negatieve correlatie statistisch
significant.263
Een welvaartsstaat, gebaseerd op het principe van universalisme (gelijke verdeling van
middelen), is een voorbeeld van een inclusief regime. Inclusieve regimes benadrukken de
sociale oorzaken van marginaliteit en trachten de sociaal gemarginaliseerden te integreren
door sterk te investeren in sociale voorzieningen.264 Het verlies van werk zal niet automatisch
een armoedig bestaan tot gevolg hebben, en het creëert tussen burgers ook een gevoel van
gelijkheid en zekerheid voor iedereen. Het relatieve gebrek aan frustratie (wat dan ook niet
uitgebuit kan worden door populistische politici) zal er in combinatie met andere factoren
voor zorgen dat men het punitief gedachtegoed uit de weg gaat, wat lage opsluitingsratio’s
waarschijnlijker maakt. Exclusieve regimes leggen de verantwoordelijkheid voor sociale
problemen in de handen van de sociaal gemarginaliseerden. Zulke regimes zullen dan ook
minder uitgebreide sociale voorzieningen hebben, hetgeen voor grotere ongelijkheden tussen
burgers zorgt. Dit beïnvloedt de sociale cohesie op een negatieve manier, wat het strenger
optreden ten aanzien van criminaliteit kan verklaren. Hoge of hogere opsluitingsratio’s zijn
waarschijnlijker.265
262 DOWNES, D. en HANSEN, K., ‘Welfare and Punishment in Comparative Perspective’ in Perspectives on Punishment: The Contours of Control, ARMSTRONG, S. en MCARA, L., (eds.), Oxford, Oxford University Press, 2006, 144. 263 Ibid., 147. 264 Ibid., 140. 265 Ibid., 143.
76
Toen Finland begin jaren ’90 geconfronteerd werd met een economische recessie werd de
welvaartsstaat niet in vraag gesteld, maar werd er wel flink gesnoeid in de uitgaven voor de
openbare dienstverlening, en grote delen van de bevolking werden geconfronteerd met een
groeiend gevoel van onzekerheid.266 Het is ook rond deze tijd dat de beklaagdenpopulatie
begon te stijgen.
1.5. HET POLITIEKE DISCOURS EN HET MEDIALANDSCHAP 1.5.1. De Finse politiek Zowel onder experten, justitieambtenaren, gerecht, gevangenisautoriteiten én politici bestond
er de wil en consensus om het detentieratio in te dijken.267 Dat ook politici ervan overtuigd
waren dat de grote gevangenisbevolking een internationale schande was, kan deels verklaard
worden door de invloed van experten. De beleidsvorming is in Finland van oudsher
uitzonderlijk expert-georiënteerd, de voorbereiding en uitvoering van de hervormingen ligt in
de handen van experten die bovendien nauwe persoonlijke en professionele contacten
onderhouden met politici en andere academici. Criminaliteitsbeheersing heeft dan ook nooit
een centraal politiek vraagstuk gevormd tijdens de Finse verkiezingen. Het Finse politieke
landschap wordt bovendien gekenmerkt door een veelvoud aan politieke partijen, wat ervoor
zorgt dat men altijd coalitieregeringen moet vormen. Dit vormt een zekere barrière tegen de
politisering van de criminaliteitsbeheersing, men is immers steeds verplicht om een consensus
te vormen en geen enkele politieke strekking krijgt de volledige bovenhand. Het ‘gevecht om
stemmen’, zoals men dat vaak ziet binnen een tweepartijenstelsel, geeft sneller aanleiding tot
politisering van het crimineel beleid.
De reductie van het aantal gedetineerden vormt nog steeds een officiële doelstelling van de
Minister van Justitie, Tuija Brax (Groene Partij). Hiermee staat ze op één lijn met de
Directeur-Generaal van het Gevangeniswezen, die liet weten positief te staan tegenover de
beslissing van de Minister van Financiën enkele jaren geleden om geen geld uit te trekken
voor de bouw van nieuwe gevangenissen. Die laatste ging hierbij ook uit van de optiek dat het
reduceren van de gevangenispopulatie wenselijker was.268
Vertrouwen, angst en een hang naar meer punitiviteit zijn drie concepten die met elkaar
verbonden zijn.269 Overheden die kiezen voor een meer punitief strafrechtelijk beleid kampen
vaak ook met een gebrek aan legitimiteit. De redenering is dat overheden met een gebrek aan 266 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 21. 267 Ibid., 14. 268 WARNER, K., l.c., 9. 269 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’, 277.
77
vertrouwen en legitimiteit, in een poging hun geloofwaardigheid en autoriteit te herwinnen,
meer repressieve en punitieve daden zullen stellen. In tegenstelling tot vele andere
Europeanen, hebben de Finnen een erg hoog niveau van vertrouwen in zowel hun rechterlijk
als politiek systeem,270 en het detentieratio van Finland is een van de laagste in Europa. De
hypothese die uitgaat van een betekenisvolle relatie tussen lage opsluitingscijfers enerzijds en
een hoog niveau van vertrouwen in de sociale en politieke instituties anderzijds, lijkt in ieder
geval op te gaan voor zowel Finland als de andere Scandinavische landen.271
Men zou ook kunnen besluiten dat het excessief gebruik van de gevangenisstraf weinig
succesvol is voor het vergaren van vertrouwen en legitimiteit. Vertrouwen bestaat als begrip
uit meerdere facetten en de voornoemde samenhang moet dan ook met enige voorzichtigheid
benaderd worden. Justitie, politie en politiek genieten in België bijzonder weinig vertrouwen
en legitimiteit, toch scoort België op de “repressieschaal” gemiddeld. De relatie tussen
vertrouwen in instituties enerzijds en repressiviteit uitgaande van die instellingen anderzijds is
dus niet eenzijdig en al zeker niet oorzakelijk.
1.5.2. Het medialandschap De Finse mediaconsument lijkt grotendeels gespaard te blijven van de sensationele
verslaggeving. Berichtgeving van strafrechtelijke aard is vrij sober en wordt vaak begeleid
door de wetenschappelijke bevindingen op het betreffend terrein. Dit geldt ook voor de
zogenaamd eigenaardige en/of shockerende zaken, waarvan de verslaggeving bovendien veel
minder emotioneel geladen is dan in bijvoorbeeld de Britse pers.272 De verklaring voor dit
‘rationele’ mediadiscours kan wel eens gevonden worden in de specifieke eigenschappen van
de Finse mediamarkt. In de eerste plaats valt op dat de Finnen heel fervente lezers zijn, 90%
van de bevolking leest dagelijks de krant. Bijna 90 % van die kranten worden gedistribueerd
onder abonnees, wat ervoor zorgt dat de kranten zich minder genoodzaakt voelen om met
dramatische koppen uit te pakken en zo lezers (blijvend) voor zich te winnen. De marktleider
is bovendien te classificeren als een kwaliteitskrant, de sensatiebladen nemen een veel minder
prominente rol in dan in andere Europese landen. Al die factoren hebben hun invloed op de
wijze waarop over criminaliteit en het strafrechtelijk beleid wordt bericht, en de manier
waarop burgers over deze kwesties denken.273
270 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 14-16. 271 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’, 277. 272 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 16. 273 Ibid., 16.
78
1.6. RECENTE ONTWIKKELINGEN: DE “TRUE FINNS” Finland is op strafrechtelijk vlak lang Europa’s ‘modelkind’ geweest, maar de stijging van het
aantal beklaagden in de jaren ’90 en de sterke stijging van de totale gevangenispopulatie
begin jaren ’00 roept vragen op. Zijn deze stijgingen een logische stap terug na de lange
periodes van daling, of gaat het hier om een aanpassing aan nieuwe maatschappelijke
omstandigheden?274 Een andere mogelijkheid is dat deze stijgingen slechts de voorbode
vormen van een nieuw strafrechtelijk tijdperk; de “Culture of Control” in Finland. Het Finse
strafrechtelijk beleid is reeds zonder twijfel ‘punitiever’ geworden. Men treedt strenger op ten
aanzien van seksuele- en geweldsdelicten en de vroegere kernwoorden - ‘een humaan en
rationeel strafrechtelijk beleid’ – zijn verdwenen uit het politieke debat. De meest
verontrustende evolutie is waarschijnlijk de uitslag van de meest recente verkiezingen (april
2011): de “True Finns”, een nationalistische partij die zich sterkt kant tegen immigratie,
kwam als derde grootste partij uit de bus.275 Het gaat om een populistische partij pur sang,
wat betekent dat ze o.m. anti-establishment en anti-intellectueel zijn, en zich vooral richten op
de stem en de wensen van het volk in de ontwikkeling van hun beleid.276 Anderzijds
ondersteunen ze wel sterk de welvaartsstaat en een meer progressief systeem van belasting
gebaseerd op ieders individuele financiële capaciteiten.277
Betekent dit nu dat Finland zich werkelijk naar Garland’s “Culture of Control” zal begeven?
Net zoals voor België het geval is, zijn er ook voor Finland enkele duidelijke gelijkenissen en
verschillen te vinden. Het blijft echter wel een feit dat Finland nog steeds een van de laagste
beklaagden- en gevangenispopulaties van Europa heeft, en zelfs in tijden van economisch
pessimisme en met de opkomst van het populisme en het xenofobisme blijft er een algemene
steun bestaan voor het model van de welvaartsstaat. De gelijke verdeling van middelen onder
de bevolking speelt een rol in de gevoelens van vertrouwen en angst, iets waar populistische
partijen graag op inspelen. In het beste geval zal de ‘True Finns’ hun steun voor de
welvaartsstaat uiteindelijk ook hun neergang betekenen.
-.
274 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 20. 275 X., (18/04/2011), ‘True Finns beat expectations in general election’ [WWW]. The Helsinki Times: Hhttp://www.helsinkitimes.fi/htimes/domestic-news/politics/15061-true-finns-beat-expectations-in-generalelection-.htmlH [15/05/2011]276 ARTER, D., ‘The Breakthrough of Another West European Populist Radical Right Party? The Case of the True Finns’, Government and Opposition, 2010, (484), 489. 277 Ibid., 495.
79
1.7. BESLUIT De afname van de Finse gedetineerdenbevolking is het resultaat van een bewust, lange-
termijn en systematisch crimineel beleid.278 De consensus en de wil van de verschillende
betrokken partijen – politiek, gerecht, justitieambtenaren en gevangenisdirecteurs – om het
groot aantal gevangen aan te pakken vormde een noodzakelijke voorwaarde. Dat men erin
geslaagd is om een dergelijk liberaal penaal beleid door te voeren was ook te danken aan de
voorspoedige economische en sociale situatie waar Finland zich in bevond, de politieke
structuur, het professionele justitiële apparaat, de mediacultuur en het relatief lage niveau van
criminaliteit.
De toekomst zal uitwijzen of de stijging van de beklaagden- en gevangenispopulatie tijdens de
jaren ’90 en ’00 slechts een korte terugslag was, of een voorbode van een meer punitief
strafrechtelijk beleid.
2. De voorlopige hechtenis in Duitsland 2.1. INLEIDING In Duitsland maken de verdachten zo’n 15,5% uit van de totale gevangenisbevolking en per
100.000 inwoners zitten er 13,9 personen in voorlopige hechtenis.279 De detentieratio van
Duitsland, oftewel het (totaal) aantal gevangenen per 100.000 inwoners is gelijkaardig aan dat
van andere Europese landen als België, Nederland, Frankrijk, Oostenrijk, Ierland en Italië. De
laatste jaren neemt dit cijfer evenwel af, waardoor Duitsland tegenwoordig onder het
Europese gemiddelde ligt.280 Toch blijft het een interessante combinatie: een relatief kleine
populatie beklaagden met een (iets kleiner dan) gemiddeld Europees detentieratio. Dit doet
ons vermoeden dat het Duitse strafrechtelijke systeem op een andere, meer voorzichtige
manier omgaat met de toepassing van de voorlopige hechtenis dan het geval is in België en
veel andere Europese landen.
In wat volgt zullen we eerst een beknopt overzicht geven van de Duitse wetgeving met
betrekking tot de voorlopige hechtenis, om daarna een blik te werpen op het bredere
strafrechtelijke kader.
278 LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, 13. 279 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009. 280 Ibid.
80
2.2. WETGEVING Een verdachte kan in voorlopige hechtenis worden genomen wanneer er een risico is op
vlucht, verduistering, collusie en/of recidive, en op basis van de ernst van de feiten waarvan
men verdacht wordt.281 Voor de toepassing van dit laatste criterium is een limitatieve lijst van
misdrijven opgesteld die als ‘ernstig’ moeten worden beschouwd. Een verdachte kan echter
niet in voorlopige hechtenis worden genomen louter en alleen op basis van de ernst van de
feiten waarvan hij verdacht wordt; er moet ook een zeker risico op vlucht worden aangetoond.
Het uitvaardigen van een bevel tot voorlopige hechtenis op basis van het gevaar voor recidive
kan ook enkel gebruikt worden voor een limitatieve lijst van misdrijven. Voorts dient de
uitvaardiging en de toepassing van de voorlopige hechtenis ook te voldoen aan het principe
van proportionaliteit.282 Enerzijds betekent dit dat wanneer de kans op een effectieve
gevangenisstraf klein is, er geen voorlopige hechtenis mag uitgevaardigd worden. Anderzijds,
wanneer een gevangenisstraf waarschijnlijk is, mag de duur van de voorlopige hechtenis niet
onevenredig zijn in relatie tot de doelstelling van de voorlopige hechtenis, nl. het goede
verloop van het strafproces en uiteindelijk ook de strafuitvoering.283 Op basis van het principe
van proportionaliteit zijn voor enkele – bij wet bepaalde – gevallen concrete
minimumvoorwaarden opgesteld die als drempel dienen voor de uitvaardiging van de
voorlopige hechtenis. Hun toepassingsgebied is evenwel beperkt.284
De periode van voorlopige hechtenis mag normaal gezien niet langer dan zes maanden duren,
maar langere periodes zijn toegestaan wanneer “de complexiteit van het onderzoek of een
andere reden een uitspraak in de zaak nog niet mogelijk maakt en de voorzetting van de
hechtenis rechtvaardigt”. Zo’n 25% van de beklaagden zit langer dan zes maanden in
voorlopige hechtenis, en voor zo’n 6% duurt de hechtenis langer dan een jaar.285
Na de arrestatie van een verdachte beschikken politie en openbaar ministerie over een
maximale tijdsduur van 48 uur vooraleer ze hun zaak aan de rechter moeten voorleggen.286
Tot en met 1974 behoorde het vooronderzoek in ernstige en complexe zaken tot de
bevoegdheden van de onderzoeksrechter. De functie van de onderzoeksrechter werd evenwel
281 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 413. 282 Ibid., 408. 283 Ibid., 409. 284 Ibid., 414. 285 JEHLE, J.M., Criminal Justice in Germany. Facts and Figures, 5th Edition, Berlin, Federal Ministry of Justice, Berlin, 2009, 22. 286 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 409.
81
afgeschaft omdat het als iets overbodig, tijdsopslorpend en duur werd gezien.287 Wat
overbleef was de zgn. ‘rechter van het onderzoek’ (Ermittlungsrichter). Op vraag van het
openbaar ministerie, die de leiding heeft over het gerechtelijk onderzoek, zal hij oordelen over
de legaliteit van bepaalde (verregaande) onderzoeksdaden vooraleer deze kunnen uitgevoerd
worden.288 Het uitvaardigen of schorsen van een aanhoudingsbevel behoort ook exclusief tot
zijn bevoegdheden.289 Wanneer de voorlopige hechtenis de termijn van zes maanden
overschrijdt, is niet langer het lokale gerecht (i.e. de rechter van onderzoek) bevoegd, maar
zal de Hogere Regionale Rechtbank beslissen over de voortzetting van de voorlopige
hechtenis.
Globaal gezien zijn de voorwaarden om tot voorlopige hechtenis over te gaan in Duitsland
dus niet significant verschillend of meer restrictief dan in België.
2.3. HET DUITSE STRAFRECHTELIJKE BELEID Duitsland heeft, in vergelijking met de andere Europese landen, een erg kleine populatie
voorlopig gehechten. Hoewel hier vooralsnog geen wetenschappelijk bewijs voor is geleverd,
wordt deze situatie door academici toegeschreven aan de erg kritische en voorzichtige manier
waarop de betrokken justitiële actoren omgaan met de voorlopige hechtenis. Deze attitude is
geen recente ontwikkeling, maar vindt haar oorsprong in de jaren ‘80, toen de populatie
voorlopig gehechten in West-Duitsland tussen 1983 en 1988 sterk daalde.
Volgens J. Graham was de daling in de jaren ’80 niet toe te schrijven aan externe factoren
zoals demografische veranderingen, een afname in de geregistreerde criminaliteit en/of
wijzigingen in het aantal (on)opgeloste misdrijven, maar wel aan een verandering in de
interne processen van vervolging en bestraffing.290 Vooral een afname in het aantal personen
die in voorlopige hechtenis werden genomen, en niet een afname in de gemiddelde duur van
de voorlopige hechtenis, zou hier verantwoordelijk voor zijn geweest.291 Meer nog, de
gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis is toegenomen ten aanzien van vroeger. In 1980
zat 67% van de beklaagden minder dan drie maanden in voorlopige hechtenis, in 2006 was dit
nog maar zo’n 50%. Een verklaring hiervoor is dat de voorlopige hechtenis enkel nog in de
287 PAKES, F., Comparative Criminal Justice, 2010, 75. 288 Sect. 162 German Criminal Procedure Code 289 Sect. 114 (1) en Sect. 116 German Criminal Procedure Code 290 GRAHAM, J., ‘Decarceration in the Federal Republic of Germany. How Practitioners Are Succeeding Where Policy-Makers Have Failed’, British Journal of Criminology, 1990, (150), 154. 291 Ibid.,158.
82
meer ernstige en/of complexe zaken wordt toegepast, waardoor de procedure en dus ook de
voorlopige hechtenis langer duurt.292
Figuur 6: Evolutie aantal gevangenen per detentiecategorie 1970-2007293 294
Hoewel het onmogelijk is om één cruciale oorzaak of één bepaald beleid te identificeren,
tracht Graham toch een overzicht te bieden van de centrale elementen die een sleutelrol
zouden hebben gespeeld in de dalende populatie voorlopig gehechten.
Vooreerst zou zich een radicale wijziging hebben voorgedaan in de houding van de
verschillende justitiële actoren. Deze verandering zou geïnitieerd zijn geweest door de
strafrechtelijke zijde van de Duitse advocatenorganisatie die in 1983 via de geschreven pers
herhaaldelijk het excessieve en ondoordachte gebruik van de voorlopige hechtenis
bekritiseerde.295 In hetzelfde jaar organiseerden zij een belangrijke conferentie waar zowel
advocaten, rechters, procureurs, academici als beleidsmakers van zowel het federale als het
292 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 403. 293 JEHLE, J.M., l.c., 47. 294 De sterke stijging van de gevangenisbevolking in 2003 is geen werkelijke weergave van de realiteit, maar komt doordat men vanaf dit jaar overschakelde op een ander vast moment van registratie; voorheen was dit eind december, vanaf 2003 is dit eind maart. Eind december is de gevangenispopulatie traditioneel kleiner doordat veel gedetineerden rond de feestdagen verlof of amnestie krijgen. 295 FIONDA, J., Public Prosecuters and Discretion: A Comparative Study, Oxford, Oxford University Press, 1995, 155.
83
statelijke niveau aanwezig waren. Het centrale thema van de conferentie was het excessieve
gebruik van de voorlopige hechtenis.296 Deze twee dagen durende conferentie wordt door
velen als een keerpunt gezien in het professionele denken van de verschillende justitiële
actoren. Men moet er ook rekening mee houden dat er rond deze periode een sterk
scepticisme heerste ten aanzien van de gevangenisstraf. Het afschrikwekkend effect van de
gevangenis en het rehabilitatief potentieel van dit instituut werden sterk in vraag gesteld. Dit
zou niet zozeer te maken hebben met een nieuwe strafrechtstheoretische stroming, maar wel
met een nieuwe generatie van professionelen wier attitudes en opinies, ontstaan tijdens hun
opleiding in de jaren ’60, nu in de praktijk werden toegepast.297
De daling van het aantal voorlopig gehechten kan echter niet enkel en alleen terug te voeren
zijn tot een attitudewijziging onder de betrokken actoren. Ook specifieke lokale en regionale
rechterlijke praktijken zouden hiertoe hebben bijgedragen; de afname in het aantal voorlopig
gehechten verliep niet in elke Duitse Staat op dezelfde wijze of aan hetzelfde tempo.298
Praktijkervaringen kunnen een wijziging in attitude teweegbrengen, en het inspelen op deze
ervaringen kan een volledige beleidsomslag bewerkstelligen. In Duitsland wordt een
aanhoudingsbevel voornamelijk uitgevaardigd op grond van het risico op vlucht (93,1%) en
beduidend minder vanwege het risico op recidivisme (9,3%), verduistering/collusie (5,9%) of
vanwege de ernst van het misdrijf.299 De hypothese luidt dat rechters, op basis van hun
ervaring, het risico op vlucht niet langer als een even geloofwaardig argument zagen als vijf
jaar geleden. Dit risico zou overschat zijn, en gezien het een van de meest gebruikte gronden
is om over te gaan tot voorlopige hechtenis in Duitsland, kan een daling in de populariteit
hiervan ook een sterke daling in de uitvaardiging van het aantal aanhoudingsbevelen tot
gevolg hebben.300
Graham stelde zich overigens de vraag of het verminderde gebruik van de voorlopige
hechtenis merkbare gevolgen had voor de geregistreerde criminaliteit en de angst voor
criminaliteit. Op beide elementen stelde hij evenwel geen negatieve effecten vast. Meer nog;
de daling van de gevangenispopulatie ging een daling in de criminaliteitscijfers vooraf,
voornamelijk met betrekking tot de geweldsmisdrijven. Dit is geen bewijs voor de hypothese
dat een afname in de gevangenispopulatie ook een daling van de criminaliteit tot gevolg heeft,
296 GRAHAM, J., l.c., 154. 297 FIONDA, J., o.c., 158. 298 GRAHAM, J., l.c., 159. 299 JEHLE, J.M., l.c., 21.; meerdere redenen tegelijk zijn mogelijk, het totaal overschrijdt dan ook de 100% 300 GRAHAM, J., l.c., 159.
84
maar het staat wel vast dat een verminderd gebruik van de vrijheidsberoving geen ongewenste
effecten heeft gehad op de algemene preventieve functie van het strafrecht.301
De daling van het aantal voorlopig gehechten in de jaren ’80 wordt evenwel volledig
tenietgedaan in de daaropvolgende jaren. Begin jaren ’90 stijgt de populatie beklaagden tot
ongekende hoogtes en dit aan een enorm tempo. Deze toename viel samen met de val van de
Berlijnse Muur (1989) en de openstelling van de Oost-Europese grenzen. Voornamelijk in de
voormalige ‘grensstaten’ Bayern, Hessen en Niedersachsen en in de grote steden Hamburg,
Berlijn en Bremen werd de voorlopige hechtenis op een nogal drieste manier toegepast op
buitenlanders. In de rest van Duitsland bleef het aantal voorlopig gehechten vrij stabiel.302 Na
de invoering van een vrij restrictieve wet aangaande asielzoekers en buitenlanders daalde het
aantal voorlopig gehechten weer,303 en het kritische discours dat zich reeds in de jaren ’80
aandiende lijkt sindsdien weer haar dominantie positie terug te hebben veroverd: vanaf 1993
tot en met 2009 nam het aantal voorlopig gehechten enkel af. Wel kampt Duitsland, zoals veel
andere Europese landen, nog altijd met een erg groot aantal buitenlanders in voorlopige
hechtenis. In 2009 bestond zo’n 44% van de populatie beklaagden uit personen met een
vreemde nationaliteit,304 hoewel dit percentage erg verschilt tussen de verschillende Staten.
2.4. DE NOODZAKELIJKE ACHTERGRONDFACTOREN De omslag in attitude en beleid kan niet los gezien worden van het bredere gerechtelijke en
maatschappelijke kader. Parketmagistraten en rechters zijn hoogopgeleid en worden niet
politiek benoemd maar dienen een bepaald loopbaantraject te doorlopen, wat ervoor zorgt dat
het gerechtelijk systeem relatief goed afgeschermd is tegen politieke invloed. Bovendien laten
wetgevers en beleidsmakers zich in hun beslissingen vaak leiden door de opinie van
academici, professionelen en experten.305 Ook in Duitsland stelt men een stijgende angst
voor criminaliteit vast. Doordat de enorme stijging in criminaliteit en een stijging in het aantal
veroordelingen na de jaren ’60 echter niet tot een uitbreiding van de gevangeniscapaciteit
noopte, zou er mogelijks het gevoel zijn ontstaan dat de criminaliteitsdreiging wel ‘onder
301 GRAHAM, J., l.c., 168. 302 Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), 401. 303 VAN ZYL SMIT, D. en DÜNKEL, F., Imprisonment Today and Tomorrow. International Perspectives on Prisoners’ Rights and Prison Conditions, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 289. 304 Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2009. 305 TONRY, M., ‘Why Aren’t German Penal Policies Harsher and Imprisonment Rates Higher?’, German Law Journal, 2004, (1187), 1205.
85
controle’ was/is, wat de politieke eis voor een meer repressief beleid de kop indrukte.306
Duitsland wordt bovendien – net zoals vele andere Europese landen – gekenmerkt door haar
uitgebreide sociale voorzieningen, de invloed van de mensenrechten, en een politieke
structuur en cultuur van coalitieregeringen en consensus.307 Op welke wijze deze
‘beschermende’ factoren een meer punitieve cultuur kunnen tegengaan werd reeds uitgebreid
besproken in de case Finland.
2.5. EEN PRAKTIJKGESTUURDE BELEIDSOMSLAG Het lage aantal voorlopig gehechten in Duitsland, het resultaat van een constante daling die
zich reeds in 1993 inzette, lijkt het gevolg te zijn van een radicale wijziging in de gebruiken
van het openbaar ministerie en de rechters. Deze attitudeverandering vindt haar oorsprong in
de jaren ’80, toen zich ook al een spectaculaire daling van het aantal voorlopig gehechten
voordeed. Het excessieve gebruik van de voorlopige hechtenis begin jaren ’80 zorgde er
uiteindelijk voor dat men de legitimiteit van de voorlopige hechtenis in vraag ging stellen.
Externe factoren of legislatieve wijzigingen lijken van geen invloed te zijn geweest op de
dalende trend.308 Door in te spelen op de praktijkervaringen, het engagement te verwerven
van de verschillende justitiële actoren, en uiteindelijk een attitudewijziging te
bewerkstelligen, is men er in Duitsland in geslaagd het aantal voorlopig gehechten tot een
verantwoord (en voorbeeldig) niveau te brengen.
3. Perspectieven voor het Belgisch strafrechtelijk beleid 3.1. ERKENNEN VAN HET PROBLEEM EN EEN CONSTRUCTIEVE AANPAK De cases van Finland en Duitsland demonstreerden dat een wijziging in het strafrechtelijk
beleid, en met name een verandering in de attitudes en gebruiken van de rechters en
parketmagistraten een essentieel onderdeel vormen in de aanpak van het groot aantal
beklaagden. De meest basale voorwaarde in de hervorming van het strafrechtelijk beleid is het
besef dat er een probleem is. Het groot aantal voorlopig gehechten moet op politiek en
gerechtelijk niveau als een probleem worden gedefinieerd. Dit is momenteel niet het geval,
sommige politieke partijen en politici kanten zich wel tegen het overmatige gebruik van de
voorlopige hechtenis, maar in het algemeen wordt dit op politiek niveau niet als een
306 WEIGEND, T., ‘Sentencing and Punishment in Germany’ in Sentencing and Sanctions in Western Countries, TONRY, M. en FRASE, R.S., (eds.), New York, Oxford University Press, 2001, 193. 307 TONRY, M., ‘Why Aren’t German Penal Policies Harsher and Imprisonment Rates Higher?’, 1206. 308 GRAHAM, J., l.c., 167.
86
(prangend) probleem omschreven. De enige betrokken partij die wel een duidelijke positie
inneemt ten aanzien van het groot aantal voorlopig gehechten is de Orde van de Vlaamse
Balies. In 2008 lanceerden zij een grootschalige persactie om het misbruik van de voorlopige
hechtenis aan te klagen en onder de aandacht te brengen. De enige repliek vanuit de
rechterlijke orde was dat de voorlopige hechtenis niet werd misbruikt maar dat er gewoon een
toename was in de zware vormen van criminaliteit zoals o.m. carjacking en homejacking.309
Terzijde: sinds 2001 stelde men een daling vast van het aantal geregistreerde car- en
homejackings.310
De tweede noodzakelijke voorwaarde in de hervorming van het strafrechtelijk beleid is een
constructieve aanpak van het probleem. Met ‘constructief’ bedoelen we dat het groot aantal
voorlopig gehechten niet kan aangepakt worden door een loutere legislatieve ingreep. België
beschikt reeds over een goed wetgevend kader, het is de uitvoering in de praktijk die te
wensen over laat. Het groot aantal voorlopig gehechten in België heeft grosso modo twee
oorzaken: de organisatorische problemen binnen het gerecht welke een efficiënte en snelle
rechtsgang in de weg staan en het attitudeprobleem in het gerechtelijk veld waardoor soms op
een oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de voorlopige hechtenis als een middel van
controle en bescherming van de maatschappij. De organisatorische problemen en de
attitudeproblemen zorgen er ook voor dat er te weinig (of op een foutieve wijze) gebruik
wordt gemaakt van de VOV. Het nieuwe strafrechtelijke beleid moet dan ook uit twee
elementen bestaan: een wijziging in de attitudes en de gebruiken van de onderzoeksrechters
en een meer efficiënte Justitie door middel van modernisering en het vrijmaken van meer
personeel en middelen
3.2. DE NOODZAKELIJKE ACHTERGRONDFACTOREN België beschikt over de achtergrondfactoren die noodzakelijk lijken te zijn voor de overgang
naar een minder ‘penaal’ en een meer humaan en rationeel beleid. We hebben een relatief
uitgebreid sociaal vangnet en ons politiek bestel is volledig gebaseerd op het vormen van
coalitieregeringen. Academici spelen een prominente adviserende rol in het strafrechtelijk
beleid (al betekent dit niet dat hun opinie ook effectief weerklank vindt in het beleid), en
hoewel de invloed van de politiek, de media en de publieke opinie op rechterlijke beslissingen
soms voelbaar is, blijft dit tot op zekere hoogte beperkt. De beslissing van de
1.244404H309 X., (1/02/2008),‘Voorlopige hechtenis wordt niet misbruikt’ [WWW]. De redactie: Hhttp://www.deredactie.be /cm/vrtnieuws/archief/2.1222/binnenland/ [15/05/2011]
310 Politiële criminaliteitsstatistieken federale politie (raadpleegbaar op: Hhttp://www.polfed-fedpol.be/crim/crim_statistieken/stat_H 2010_trim3_nl.php#)
87
strafuitvoeringsrechtbank in mei 2011 om Michelle Martin, medeplichtige in de zaak
Dutroux, de voorwaardelijke invrijheidsstelling toe te kennen illustreert dit. Het gerecht wist
op voorhand dat dit verontwaardigde reacties zou uitlokken bij zowel politici als de zgn.
publieke opinie.311
Anderzijds is het duidelijk dat er in België een groeiend gevoel van angst en onzekerheid is,
de sociale intolerantie neemt toe en het vertrouwen in de overheidsinstanties is laag. Het
uitblijven van een regering verbetert deze situatie ook niet, en het leidt de aandacht af van
belangrijke zaken zoals de hervorming van Justitie.
3.3. VOORUITZICHTEN In Finland en Duitsland was er vanuit politieke én gerechtelijke hoek de bereidheid en de wil
om het groot aantal voorlopig gehechten aan te pakken, maar in België wordt deze kwestie
vooralsnog niet als een probleem gedefinieerd door een meerderheid van de betrokken
actoren. Indien men toch zou besluiten dit probleem aan te pakken bestaat bovendien het
risico dat dit niet op een constructieve wijze gebeurt.
België beschikt echter wel over de noodzakelijke achtergrondfactoren – de welvaartsstaat, het
politieke klimaat van consensus, etc – die voor Finland en Duitsland noodzakelijke
voorwaarden vormden in de hervorming van hun strafrechtelijk beleid. In die zin is het
enerzijds onwaarschijnlijk dat België zal evolueren tot een ware “Culture of Control”, en
anderzijds biedt dit de hoop dat de aanpak van het groot aantal voorlopig gehechten binnen
afzienbare tijd wél een draagvlak zal vinden.
Binnen dit kader vormt de hervorming van Justitie een belangrijk element. Met het Octopus-
akkoord in 1998 onderging Justitie een gedeeltelijke hervorming, maar ze onderging geen
werkelijke reorganisatie. Na meer dan tien jaar aanmodderen leek er in maart 2010 toch terug
schot in de zaak te komen: het hervormingsplan van minister van Justitie Stefaan De Clerck
werd in grote lijnen goedgekeurd door de regering.312 Door onder meer schaalvergroting en
decentralisatie tracht men Justitie efficiënter en moderner te maken.313 Met de val van de
regering in april 2010 werd de geplande hervorming evenwel terug op de lange baan
geschoven. Indien werkelijk doorgevoerd, kan de hervorming van Justitie van grote betekenis
/H311 X., (10/05/2011), ‘Michelle Martin komt over enkele weken vrij’ [WWW]. De Tijd: Hhttp://www.tijd.be
nieuws/politiek_-_economie_belgie/Michelle_Martin_komt_over_enkele_weken_vrij.9056181-3136.art?ckc=1 [15/05/2011]. 312 X., (31/03/2010), ‘Akkoord over hervorming justitie’ [WWW]. De redactie: Hhttp://www.deredactie.be/cm/H vrtnieuws/politiek/1.749032 [15/05/2011]. 313 Minister van Justitie Stefaan De Clerck, Oriëntatienota ‘Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie’, Brussel, 2009, 106 pp.
88
zijn voor de grote beklaagdenpopulatie. De verhoogde efficiënte van het gerecht kan de
gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis naar beneden halen, maar kan ook een
hernieuwd gevoel van enthousiasme en vertrouwen met zich mee brengen binnen het gerecht,
wat uiteindelijk ook tot een attitudeverandering kan leiden. De impasse en de moedeloosheid
waarin Justitie zich nu bevindt, tempert de strijdvaardigheid, de geestdrift en de inventiviteit.
4. Besluit Zowel in Finland als in Duitsland is men erin geslaagd het aantal voorlopig gehechten sterk
terug te dringen door een wijziging in het strafrechtelijk beleid, en met name door een omslag
in de attitudes en gebruiken van de rechters en parketmagistraten. Steun vanuit het politieke
veld en een algemene consensus onder de verschillende partners lijkt een noodzakelijke
voorwaarde voor zo’n algemene attitudewijziging. In de eerste plaats moet men het probleem
erkennen, in de tweede plaats moet men werkelijk gemotiveerd zijn om dit probleem aan te
pakken. Deze twee stappen lijken ook enkel mogelijk te zijn binnen een bepaald
maatschappelijk kader. Een stabiele maatschappij met een uitgebreid sociaal vangnet en een
gelijke verdeling van de welvaart, economische vooruitgang, vertrouwen in de overheid en
het justitiële apparaat, een politieke cultuur gekenmerkt door de nood aan coalitie- en
consensusvorming zijn, de invloed van experten op het strafrechtelijk beleid en een beperkte
politieke en mediatieke invloed op het rechterlijk systeem vormen allemaal stimulerende
factoren voor een meer rationeel en humaan strafrechtelijk beleid. Angst en onzekerheden in
een maatschappij (hetgeen dan weer kan samenhangen met de mate waarin de welvaart gelijk
is verdeeld) vormen een voedingsbodem voor populistische politieke partijen, sociale
intolerantie en een zogenaamde nood tot ‘meer punitiviteit’.
België beschikt min of meer over het maatschappelijke kader dat noodzakelijk lijkt om een
meer liberaal strafrechtelijk beleid door te voeren, maar op dit moment bestaat er nog geen
draagvlak voor de aanpak van het groot aantal voorlopig gehechten. Wil men het probleem
echt aanpakken dan zal een wijziging in de attitudes en de gebruiken van rechters niet
volstaan, ook de hervorming van Justitie is een tweede noodzakelijke voorwaarde. Een meer
efficiënte Justitie kan niet alleen voor een afname in de gemiddelde duur van de hechtenis
zorgen, het kan ook het heersende gevoel van moedeloosheid binnen Justitie doorbreken en
terug een gevoel van enthousiasme en strijdvaardigheid opwekken, hetgeen dan weer een
attitudeverandering kan teweegbrengen.
89
Besluit De voorlopige hechtenis is een uitzonderlijke maatregel omdat ze op gespannen voet staat met
het recht op vrijheid en het vermoeden van onschuld. Het (overdreven) gebruik van de
voorlopige hechtenis heeft sociaal-economische gevolgen voor het individu, de gemeenschap
en de Staat. Bovendien zou de overbevolking de Belgische gevangenissen voor een belangrijk
deel te wijten zijn aan de grote en toenemende beklaagdenpopulatie, en het is vooral deze
populatie die zich in de meest overbevolkte gevangenissen begeeft en soms in de meest
miserabele omstandigheden leeft. Het herleiden van de voorlopige hechtenis zou dan ook een
prioriteit moeten vormen in het strafrechtelijk beleid.
Het groot aantal voorlopig gehechten heeft twee directe oorzaken: de toegenomen gemiddelde
duur van de voorlopige hechtenis en een algemeen overdreven gebruik van de voorlopige
hechtenis. De toegenomen duur kan minstens voor een deel worden toegeschreven aan de
logge en verouderde structuur van Justitie die een efficiënte en snelle rechtsgang belemmert.
Het overdreven gebruik van het de voorlopige hechtenis zou te wijten zijn aan een
attitudeprobleem onder onderzoeksrechters die op een oneigenlijk wijze gebruik maken van
het aanhoudingsbevel als een drukkingsmiddel of als een middel van controle en bescherming
van de maatschappij. De organisatorische problemen dragen natuurlijk ook bij aan het
algemeen overdreven gebruik van de voorlopige hechtenis.
Het groot aantal beklaagden moet ook binnen een breder maatschappelijk kader geplaatst
worden. Het niveau van de geregistreerde criminaliteit lijkt niet in verband te staan met de
populatie beklaagden, maar de groeiende economische onzekerheid, de stijgende
inkomensongelijkheid, en de toename van (economisch gedepriveerde) personen met een
vreemde nationaliteit wel. Er is een groeiend gevoel van angst, de sociale tolerantie daalt en
het vertrouwen in de overheid is laag. Populistische politieke partijen spelen in op die
angstgevoelens, en de media draagt hier aan bij door zich op een disproportionele wijze te
focussen op de gewelddadige criminaliteit en de criminaliteit gepleegd door vreemdelingen.
Politici, rechters en parketmagistraten laten zich op hun beurt beïnvloeden door de publieke
opinie, maar zouden hierbij de zgn. wens tot een meer ‘punitief’ beleid overschatten.
De socioloog David Garland omschrijft het huidige maatschappelijk klimaat als een “Culture
of Control”, een cultuur eigen aan de laatmoderniteit die zich in haar reactie op de
criminaliteit focust op de preventie en beheersing van risico’s. Het overdreven en oneigenlijke
90
gebruik van de voorlopige hechtenis vormt binnen dit discours het volmaakte middel van
controle op het niveau van het onderzoek. Hoewel Garlands analyse in de eerste plaats
toepasselijk is op de situatie in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, zijn enkele
door hem beschreven kenmerken van de “Culture of Control” erg herkenbaar.
In de zoektocht naar de legislatie perspectieven voor het herleiden van de voorlopige
hechtenis stelden we vast dat België reeds over een goed wetgevend kader beschikt. De
Voorlopige Hechteniswet is doorheen de jaren verfijnd en aangepast, steeds met doelstelling
om het uitzonderlijke karakter van de voorlopige hechtenis te benadrukken. Toch lijkt men er
niet in te slagen dit de jure uitzonderlijke karakter ook naar de praktijk te vertalen. Dit is niet
te wijten aan de wet zelf, want deze wordt in het algemeen als positief geëvalueerd, maar wel
aan de soms bedenkelijke toepassing in de praktijk.
Ook de VOV, in de praktijk de enige alternatieve maatregel voor de voorlopige hechtenis,
wordt als positief geëvalueerd. Ze wordt echter te weinig gebruikt ten gevolge van de vele
organisatorische toepassingsproblemen. Bovendien worden bepaalde categorieën van
verdachten – diegenen met een onstabiele sociaal-economische situatie – te snel uitgesloten
van de VOV, en zou de VOV te vaak als een bijkomende maatregel worden gebruikt en niet
als een echt alternatief.
Binnenkort zou het ook mogelijk worden om de minnelijke schikking toe te passen tijdens het
gerechtelijk onderzoek. Deze maatregel draagt echter niet de steun van de rechterlijke macht,
dus is het nog afwachten in welke mate zij zal geïmplementeerd worden.
Met de introductie van de herstelbemiddeling in elke fase van het strafrecht beschikt men
thans over een vorm van “restorative justice” op het niveau van de voorlopige hechtenis. Op
indirecte wijze kan de herstelbemiddeling een alternatief bieden voor de voorlopige hechtenis,
maar belangrijker is de meerwaarde die deze maatregel kan bieden voor zowel de dader als
het slachtoffer.
Een pilootproject in Duitsland toonde aan dat de doelstelling van de voorlopige hechtenis
zonder veel strafrechtstheoretische bezwaren kan bereikt worden door middel van het
elektronisch toezicht. Het is wel essentieel dat een verdachte met een enkelband over dezelfde
rechtswaarborgen beschikt als een voorlopige gehechte, en zolang er geen garanties zijn dat
het net-widening effect wordt vermeden lijkt het niet wenselijk om het elektronisch toezicht
als een alternatief voor de voorlopige hechtenis in te voeren.
De oververtegenwoordiging van vreemdelingen in de beklaagdenpopulatie kan tegengegaan
worden door niet-neutrale normen te hanteren ten aanzien van vreemdelingen bij de beslissing
91
om al dan niet over te gaan de voorlopige hechtenis of de VOV. Het recht op een raadsman
tijdens het eerste verhoor door de onderzoeksrechter kan ook een bijdrage leveren aan deze
problematiek. Een meer pragmatische strategie is de overbrenging van niet-ingezetenen naar
de lidstaat waar ze hun wettige verblijfplaats hebben om aldaar aan een niet-
vrijheidsbenemende maatregel te worden onderworpen. De oplossing voor het groot aantal
vreemdelingen in voorlopige hechtenis ligt evenwel niet binnen het bereik van Justitie alleen.
Hiervoor zal een breder beleid moeten uitgewerkt worden met de medewerking van alle
betrokken actoren.
Op legislatief vlak beschikt België reeds over de belangrijkste noodzakelijke instrumenten
voor het herleiden van de voorlopige hechtenis. Het is onwaarschijnlijk dat een verdere
wetsaanpassing in staat zal zijn de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis terug te
dringen, het overdreven gebruik van het aanhoudingsbevel aan banden te leggen, en de
toepassing van alternatieve maatregelen te stimuleren. Niet de wetgeving, maar de toepassing
in praktijk vereist een aanpassing, en dit vraagt om algemene wijziging in het strafrechtelijk
beleid.
.
Zowel in Finland als in Duitsland is men erin geslaagd het aantal voorlopig gehechten sterk
terug te dringen zonder dat dit te wijten was aan externe factoren of legislatieve wijzigingen.
In beide gevallen bestond er een algemene consensus onder de betrokken partners dat het
groot aantal beklaagden (en de grote totale gevangenispopulatie) een probleem was. Met de
steun van het politieke veld slaagde men erin om dit probleem op een constructieve wijze aan
te pakken door middel van een wijziging in de attitudes en gebruiken van de rechters en
parketmagistraten. Beide landen beschikten in min of meerdere mate over de noodzakelijke
achtergrondfactoren om een dergelijk liberaal penaal beleid door te voeren: een stabiele
maatschappij met een uitgebreid sociaal vangnet en een zo gelijk mogelijke verdeling van de
welvaart, economische vooruitgang, vertrouwen in de overheid en het justitiële apparaat, een
politieke cultuur gekenmerkt door de nood aan coalitie- en consensusvorming, de invloed van
experten op het strafrechtelijk beleid en een beperkte politieke en mediatieke invloed op het
rechterlijk systeem.
Veel van deze achtergrondfactoren vinden we ook terug in België. Toch bestaat er op dit
moment nog geen draagvlak voor de aanpak van het groot aantal voorlopig gehechten.
Bovendien zal een loutere wijziging in de attitudes en de gebruiken van rechters niet volstaan,
de hervorming van Justitie is een tweede noodzakelijke voorwaarde. Een meer moderne en
efficiënte Justitie kan de gemiddelde duur van de voorlopige hechtenis terug naar beneden
92
halen, maar ze kan ook de legitimiteitscrisis van Justitie doorbreken. De hervorming kan een
hernieuwd gevoel van vertrouwen, enthousiasme en strijdvaardigheid met zich mee brengen.
In een verder stadium kan ze de attitudes van rechters, parketmagistraten en politici wijzigen,
om zo tot de eerste noodzakelijke stap te komen voor het herleiden van de voorlopige
hechtenis: het groot aantal voorlopig gehechten als een probleem definiëren.
93
Bibliografie
Wetgeving
United Nations Standard Minimum Rules for Non-custodial Measures (The Tokyo Rules), aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bij resolutie 45/110 van 14 December 1990.
Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis. Pb. L. 11.11.2009, afl. 294.
Aanbeveling nr. R (92) 16 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 19 oktober 1992 “on the European rules on community sanctions and measures”.
Aanbeveling Rec (2006) 2 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa aan de lidstaten van 11 januari 2006 “on the European prison rules”.
Aanbeveling nr. R (99) 22 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa van 30 september 1999 “concerning prison overcrowding and prison population inflation”.
COM(2006)468 def., Voorstel voor een Kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees Surveillancebevel in procedures tussen EU-lidstaten in afwachting van het proces, 29/08/2006.
SEC(2006)1079, Commission Staff Working Document - Accompanying document to the Proposal for a Council Framework Decision on the European supervision order in pre- trial procedures between Member States of the European Union {COM(2006) 468 final}- Impact Assessment, 29/08/2006, 51 pp.
German Criminal Procedure Code, 7 april 1987
Art. 3 Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering
Wet 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, B.S., 14 augustus 1990
Basiswet 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden, B.S., 1 februari 2005.
94
Wet 22 juni 2005 tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de Voorafgaande Titel van het Wetboek van Strafvordering en in het Wetboek van Strafvordering, B.S., 27 juli 2005. Wetsontwerp houdende diverse bepalingen, Parl. St.. Senaat, 2010-11, nr 5-869/4.
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en van het Wetboek van strafvordering, om aan elkeen die wordt verhoord en aan elkeen die van zijn vrijheid wordt beroofd rechten te verlenen, waaronder het recht om een advocaat te raadplegen en door hem te worden bijgestaan, Parl.St. Senaat, 2010-2011, nr. 5-663/6 en nr. 5-663/7.
Ministeriële Omzendbrief nr. 1803 van 25 juli 2008 (III) betreffende de reglementering elektronisch toezicht als strafuitvoeringsmodaliteit.
Boeken
AERTSEN, I., ‘Herstelrechterlijke beweging: achtergronden en regelgeving’ in Bemiddeling en herstel in de strafrechtsbedeling, KOOLS, L., (ed.), Brugge, Die Keure, 2005, 1-26.
BEYENS, K., SNACKEN, S. en ELIAERTS, C., Barstende muren. Overbevolkte gevangenissen: omvang, oorzaken en mogelijke oplossingen, Antwerpen, Kluwer Rechtswetenschappen, 1993, 326 p.
BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Gedetineerden geteld’ in Strafrechtelijk beleid in beweging, SNACKEN, S., (ed.), Brussel, VUB Press, 2002, 139-177.
CAVADINO, M. en DIGNAN, J., Penal Systems: A Comparative Approach, London-Thousand Oakes-New Delhi, SAGE Publications, 2006, 380 p.
CHRISTIE, N., A Suitable Amount of Crime, London-New York, Routledge, 2004, 160 p.
DE WITTE, R., Zwartboek Justitie. Leven in voorlopige vrijheid, Antwerpen, Houtekiet, 2008, 352 p.
DAEMS, T., De bestraffingssociologie van David W. Garland, Den Haag, Boom Juridische Uitgevers, 2009, 177.
DOWNES, D. en HANSEN, K., ‘Welfare and Punishment in Comparative Perspective’ in Perspectives on Punishment: The Contours of Control, ARMSTRONG, S. en MCARA, L., (eds.), Oxford, Oxford University Press, 2006, 133-154.
FIONDA, J., Public Prosecuters and Discretion: A Comparative Study, Oxford, Oxford University Press, 1995, 288 p.
95
GARLAND, D., The Culture of Control. Crime and Social Order in Contemporary Society, New York, Oxford University Press, 2001, 307 p. LAPPI-SEPPÄLÄ, T., ‘Penal Policy in Scandinavia’ in Crime and Justice Volume 36: Crime, Punishment, and Politics in Comparative Perspective, TONRY, M., (ed.), Chicago, University of Chigaco Press, 2007, 217-295.
LAUWAERT, K., ‘De vrijheid of invrijheidsstelling onder voorwaarden’ in Alternatieve maatregelen en straffen. Penologisch Vademecum, MEYVIS, W. en MARTIN, D., (eds.), Heule, UGA, 1997, 59-78.
LAUWAERT, K., ‘Geldsancties en andere sancties van geldelijke aard’ in Alternatieve maatregelen en straffen. Penologisch Vademecum, MEYVIS, W. en MARTIN, D., (eds.), Heule, UGA, 1997, 373-388.
MAES, E., ‘Het actuele penitentiaire beleid in confrontatie met zijn verleden’ in Achter tralies in België, DAEMS, T., PLETINC, P., ROBERT, L., SCHEIRS, V., VAN DE WIEL, A. en VERPOEST, K., (eds.), Gent, Academia Press, 2009, 47-74.
MAGUIRE, M., MORGAN, R. en REINER, R., Oxford Handbook of Criminology, 4de uitgave, New York, Oxford University Press, 2007, 1185 p.
NELKEN, D., Comparative Criminal Justice: Making Sense of Difference, Thousand Oaks, SAGE Publications, 2010, 136 p.
PAKES, F., Comparative Criminal Justice, Cullompton-Portland, Willan Publishing, 2004, 200 p.
PAKES, F., Comparative Criminal Justice, 2de uitgave, Cullompton-Devon, Willan Publishing, 2010, 212 p.
SNACKEN, S., ‘Penal Policy and Practice in Belgium’ in Crime and Justice Volume 36: Crime, Punishment, and Politics in Comparative Perspective, TONRY, M., (ed.), Chicago, University of Chigaco Press, 2007, 127-216. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, Strafprocesrecht & Internationaal Strafrecht in hoofdlijnen, 6de uitgave, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p. VAN ZYL SMIT, D. en DÜNKEL, F., Imprisonment Today and Tomorrow. International Perspectives on Prisoners’ Rights and Prison Conditions, Den Haag, Kluwer Law International, 2001, 896 p.
96
WEIGEND, T., ‘Sentencing and Punishment in Germany’ in Sentencing and Sanctions in Western Countries, TONRY, M. en FRASE, R.S., (eds.), New York, Oxford University Press, 2001, 188-221.
Tijdschriften
ARTER, D., ‘The Breakthrough of Another West European Populist Radical Right Party? The Case of the True Finns’, Government and Opposition, 2010, 484-504.
DAHLE, K.P, LOHNER, J.C. en KONRAD, N., ‘Suicide Prevention in Penal Institutions: Validation and Optimization of a Screening Tool for Early Identification of High-Risk Inmates in Pretrial Detention’, International Journal of Forensic Mental Health, 2005, 53-62.
DAENINCK, P., ‘Vrijheid onder voorwaarden en invrijheidstelling onder voorwaarden als alternatieve maatregelen in een vernieuwd straflandschap’, Jura Falconis, 1999-2000, 415-444.
DELTENRE, S. en MAES, E.,’ Pre-trial detention and the Overcrowding of Prisons in Belgium’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 2004, 348-370.
DE MESMAECKER, V., ‘De deelname aan herstelbemiddeling als voorwaarde voor invrijheidstelling onder voorwaarden of vrijheid onder voorwaarden: een schending van het principe van vrijwillige participatie’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2011, 39-47.
GRAHAM, J., ‘Decarceration in the Federal Republic of Germany. How Practitioners Are Succeeding Where Policy-Makers Have Failed’, British Journal of Criminology, 1990, 150-170.
HAVERKAMP, R. en MAYER, M., ‘Electronic Monitoring Clears the First Hurdle’, Max Planck Institute for Foreign and International Criminal Law, 2001, 7.
MAES, E., DAENINCK, P, DELTENRE, S. en JONCKHEERE, A., ‘‘Oplossing(en)’ gezocht om de toepassing van de voorlopige hechtenis terug te dringen’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2007, 19-40.
METZMEIRER, K.X., ‘Preventive Detention: A Comparison of Bail Refusal Practices in the United States, England, Canada and Other Common Law Nations’, Pace International Law Review, 1996, 399-438.
MORGENSTERN, C., ‘European Initiatives for Harmonisation and Minimum Standards in the Field of Community Sanctions and Measures, European Journal of Probation, 2009, 128-141.
97
O’DONNELL, I., ‘Stagnation and Change in Irish Penal Policy’, The Howard Journal, 2008, 121-133.
ROZIE, J., ‘Bemiddeling tijdens de voorlopige hechtenisfase: een absolute aanrader of een middel voor niets?’, Ad Rem. Tijdschrift van de Orde van de Vlaamse Balies, 2010 (speciale editie), 24-26.
SNACKEN, S., BEYENS, K. en TUBEX, H., ‘Changing prison populations in Western countries: fate or policy?’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 1995, 18-42.
STEVENS, L., ‘Pre-Trial Detention: The Presumption of Innocence and Article 5 of the European Convention on Human Rights Cannot and Does Not Limit its Increasing Use’, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, 2009, 165-180.
TONRY, M., ‘Why Aren’t German Penal Policies Harsher and Imprisonment Rates Higher?’, German Law Journal, 2004, 1187-1206.
VANDROMME, S., ‘De wet van 31 mei 2005: Punctuele wijzigingen m.b.t. de regeling van de rechtspleging, de voorlopige hechtenis en de onwerkzame hechtenis’, Rechtskundig Weekblad, 2005-2006, 401-413.
VON HOFER, H., ‘Prison Populations as Political Constructs: the Case of Finland, Holland and Sweden’, Journal of Scandinavian Studies in Criminology and Crime Prevention, 2003, 21-38.
YOUNG, J., ‘Searching for a New Criminology of Everyday Life: A Review of ‘The Culture of Control’ By David Garland’, British Journal of Criminology, 2002, 228-261.
Onderzoeksrapporten/papers
ALBRECHT, H.J., Electronic Monitoring in Europe: a summary and assessment of recent developments in the legal framework and implementation of electronic monitoring, Paper presented at the 4th European Electronic Monitoring Conference 19-21 May 2005, Egmond aan Zee , CEP (European Organisation for Probation), 2005, 23 p.
ALBRECHT, H.J., Sanction policies and alternative measures to incarceration: European experiences with intermediate and alternative criminal penalties, Visiting Expert Paper presented at The United Nations Asia and Far East Institute for the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders (UNAFEI) 142nd International Training Course “Effective Countermeasures against Overcrowding of Correctional Facilities” 11 May-19 June 2009, Tokyo, Resource Material Series No. 80, 2009, 28-51.
98
DELTENRE, S. en MAES, S., ‘Effectmeting van enkele mogelijk wetswijzigingen op het vlak van de voorlopige hechtenis’, Panopticon. Tijdschrift voor strafrecht, criminologie en forensisch welzijnswerk, 2003, 196-211.
DURNESCU, I., Foreign prisoners and probation. To discriminate or not to discriminate?, Paper presented at CEP Conference “Foreigners in European prisons: from good practices to good policy” 16-17 October 2008, Nieuwersluis, 2008, 22 p.
HAMMARBERG, T., Report by the Council of Europe Commissioner for Human Rights, Thomas Hammarberg, on his visit to Belgium 15-19 december 2008, Strasbourg, Council of Europe, 2009, 50 p.
HASSETT, P., The Use of Electronic Monitoring for Pretrial Release, 5th British and Irish Legal Technology Association Conference, 1990, 11 p.
House of Lords: European Union Committee, European Supervision Order. Report with Evidence, Londen, The Stationery Office Limited, 2007, 100 p.
JOUTSEN, M., LAHTI, R. en PÖLÖNEN, P., Criminal Justice Systems in Europe and North America: Finland, Helsinki, The European Institute for Crime Prevention and Control, affiliated with the United Nations (HEUNI), 2001, 53 p.
LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Regulating the Prison Population. Experiences from a Long-term Policy in Finland, Paper presented at the Beyond Prisons International Symposiums 15-18 March 1998, Kingston, 1998, 30 pp.
LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Techniques in enhancing community-based alternatives to incarceration – a European perspective, Visiting Expert Paper presented at The United Nations Asia and Far East Institute for the Prevention of Crime and the Treatment of Offenders (UNAFEI) 121st International Training Course “Enhancement of Community - Based Alternatives to Incarceration at All Stages of the Criminal Justice Process” 20 May-12 July 2002, Tokyo, Resource Material Series No. 61, 2002, 61-87.
LAPPI-SEPPÄLÄ, T., Penal policy and prison rates. Long-Term Experiences from Finland, draft, October 2004, 22 p.
LENAERS, S., VALGAEREN, E. en VAN HAEGENDOREN, M., De Gemeenschap achter tralies. Onderzoek naar de behoeften van gedetineerden aan maatschappelijke hulp- en dienstverlening, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en Limburgs Universitair Centrum, 2001, 153 p.
LOOBUYCK, F., LOWYCK, A.S., MARIS, K., e.a., Geketend aan mijn voorwaarden. Een kritische beschouwing rond VOV in het gerechtelijk arrondissement, Leuven-Heverlee, Katholieke Hogeschool Leuven, 2000-2001, 99 p.
99
MAYER, M., Modellprojekt Elektronische Fußfessel. Wissenschaftliche Befunde zur Modellphase des hessischen Projekts, Max-Planck-Institut für ausländisches und internationales Strafrecht, Freiburg, 2004, 27 p.
Ministerium der Justiz, Zehn Jahre elektronische Fußfessel, Pressemitteilung, 31/05/2010.
Minister van Justitie Stefaan De Clerck, Oriëntatienota ‘Het Gerechtelijk Landschap. Naar een nieuwe architectuur voor Justitie’, Brussel, 2009, 106 p.
Open Society Justice Initiative, Justice Initiatives: Pretrial Detention, New York, Open Society Foundations, 2008, 184 p.
Open Society Justice Initiative en United Nations Development Program, The socio-economic Impact of Pretrial Detention, New York, Open Society Foundations, 2011, 69 p.
SHAH, W., Overview of Case Studies Relating to Pre-Trial Detention, Fair Trials International’s Submission Following the Meeting on Minimum Standards in Pre-trial Detention Procedures held in Brussels on Monday 9 February 2009, London, March 2009, 12 p.
SNACKEN, S., KEULEN, J. en WINKELMANS, L., Buitenlanders in de Belgische gevangenissen: knelpunten en mogelijke oplossingen. Onderzoeksrapport: 1 november 2003 – 31 januari 2004, Brussel, Vrije Universiteit Brussel en Koning Boudewijnstichting, Brussel, 2004, 102 p.
SNACKEN, S., RAES, A., DELTENRE, S., VANNESTE, C. en VERHAEGHE, P., Kwalitatief onderzoek naar de toepassing van de voorlopige hechtenis en de vrijheid onder voorwaarden, Nationaal Instituut voor de Criminalistiek en de Criminologie en Vrije Universiteit Brussel, Brussel, 1998-1999, 244 p.
THAN, A., House Arrest and Electronic Monitoring, Paper presented at International Summer School on European Peripheries 2-15 July 2006, Santander, 2006, 20 p.
VAN CAUTER, C., Elektronisch toezicht kost dagelijks minder dan 1/3 van de kostprijs van klassieke opsluiting, persmededeling, 7 januari 2010.
Pre-trial Detention in the European Union. An Analysis of Minimum Standards in Pre-trial Detention and the Grounds for Regular Review in the Member States of the EU, VAN KALMTHOUT, A.M., KNAPEN, M.M. en MORGENSTERN, C., (eds.), Nijmegen, Wolf Legal Publishers, 2009, 994 p.
VANNESTE, C., DAENINCK, P., JONCKHEERE, A., DELTENRE, S. en MAES, E., Onderzoek inzake de voorlopige hechtenis. Analyse van de juridische mogelijkheden om de
100
toepassing van de voorlopige hechtenis te verminderen, Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie – Hoodafdeling Criminologie, Brussel, 2004-2005, 369 p.
WARNER, K., Resisting the New Punitiveness; Penal Policy in Denkmark, Finland and Norway. Paper presented at the Fifth Irish Criminology Conference 14th-15th June 2009, Dublin, 2009, 48 p.
Statistieken/jaarverslagen
Annual Report of the Finnish Prison and Probation Services, 2001, 27 p.
Council of Europe Annual Penal Statistics (SPACE I), Survey 2000-2009 (raadpleegbaar op: http://www3.unil.ch/wpmu/space/).
FOD Justitie, Directoraat-Generaal Penitentiaire Inrichtingen, Activiteitenverslag 2009, Brussel, H. Meurisse, 162 p.
FOD Justitie, Vast Bureau Statistiek en Werklastmeting, Justitie in cijfers 2010. Brussel, A. Bourlet, 2010, 74 p.
JEHLE, J.M., Criminal Justice in Germany. Facts and Figures, 5th Edition, Berlin, Federal Ministry of Justice, Berlin, 2009, 64 p.
Politiële criminaliteitsstatistieken federale politie (raadpleegbaar op: http://www.polfed-fedpol.be/crim/crim_ statistieken/stat_2010_trim3_nl.php#).
Statistics Finland (raadpleegbaar op: http://www.stat.fi/index_en.html).
Onlinebronnen DE WIT, J., (08/04/2011), ‘Rechters tegen nieuwe wet op minnelijke schikking’ [WWW]. De Morgen online: http://www.gva.be/nieuws/binnenland/aid1035474/rechters-tegen-nieuwe-wet-op-minnelijke-schikking.aspx [14/05/2011]. KINUNNEN, A., (1990), Pre-Trial Investigation in a Large Finnish City During 1988 [WWW]. NCJRS Abstract: http://www.ncjrs.gov/App/Publications/abstract.aspx?ID=131197 [15/05/2011]. X., (18/04/2011), ‘True Finns beat expectations in general election’ [WWW]. The Helsinki Times: http://www.helsinkitimes.fi/htimes/domestic-news/politics/15061-true-finns-beat-expectations-in-general-election-.html [15/05/2011]. X., (1/02/2008),‘Voorlopige hechtenis wordt niet misbruikt’ [WWW]. De redactie: http://www.deredactie.be/cm/vrtnieuws/archief/2.1222/binnenland/1.244404 [15/05/2011].
101
X., (10/05/2011), ‘Michelle Martin komt over enkele weken vrij’ [WWW]. De Tijd: http://www.tijd.be/ nieuws/politiek_-_economie_belgie/Michelle_Martin_komt_over_enkele_ weken_vrij.9056181-3136.art?ckc=1 [15/05/2011] X., (31/03/2010), ‘Akkoord over hervorming justitie’ [WWW]. De redactie: http://www.de redactie.be /cm/vrtnieuws/politiek/1.749032 [15/05/2011].
102
BIJLAGEN
BELGISCH STAATSBLAD. - 14.08.1990 - MONITEUR .BELGE
VETTEN, DECRETEN EN VERORDENINGEN
,(Deze tekst vernietigt en vervangt deze die verschenen is in het~lgisch Staatsblad op 10 augustus 1990, blz. 15580 tot 15601 .)
MINISTERIE VAN JUSTITIE
í 90 - 2013 (90 - 1993)
-
20 JULI 1990. - Wet betreffende de voorlopige hechtenis (1)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet .
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen)lgt
TITEL I
De voorlopige hechtenis
HOOFDSTUK I
De aanhouding
Artikel 1
Voor de aanhouding bij op heterdaad ontdektemisdaad of op heterdaad ontdekt wanbedrijf geldenende volgende regels
10 de vrijheidsbeneming mag in geen geval langerduren dan vierentwintig uren;
2° de agenten van de openbare macht stellen deverdachte van wie zij de vlucht hebben verhinderd, _onmiddellijk ter beschikking van de officier van ge-rechtelijke politie . De termijn van vierentwintig urenwaarvan sprake is in het 1°, gaat in op het ogenblikdat de verdachte, ten gevolge van het optreden van deagent van de openbare macht, niet meer beschikt overde vrijheid van komen en gaan ;
(1),&e :Gedrukte Stukken van de Senaat
Nr. 658-1 (1988-1989) : Ontwerp van wet . - Nr. 658-2 : Verslag . -rs. 658-3 en 4 : Amendementen .Nr. 683-1 (1988-1989) : Ontwerp van wet. - Nr . 683-2 : Verslag.Nr. 698-1 (1983-1984) : Ontwerp overgezonden door de Kamer vanDlksvertegenwoordigers .Nr. 886-1 (1984-1985) : Ontwerp overgezonden door de Kamer vanalksvertegenwoordigers.Nr. 59-1 (B.Z. 1988) : Wetsvoorstel.Nr. 90-1 (B.Z. 1988) : Wetsvoorstel.Nr. 233-1 (B.Z . 1988) : Wetsvoorstel .Nr. 249-1 (BZ 1988) : Wetsvoorstel.Nr. 421-1 (B.Z . 1988) : Wetsvoorstel.Randelingen van de Senaat (gewone zitting 1989-1990) 3 en 4Ui 1990 .Gedrukte Stukken van de Kamer van volksvertegenwoordigersNr. 1255/1 - 89/90 : Ontwerp overgezonden door de Senaat . -r. 1255/2 : Verslag .Nr. 461/1 - 1988 : Wetsvoorstel .Nr. 799/1 - 88/89 : Wetsvoorstel .XIandelingen van de Kamer van volksvertegenwoordigersfewone zitting 1989-1990) : 12 juli 1990 .
LOIS, DÉCRETS ET RÈGLEMENTS
(Ce texte annule et remplace celui paru dans le Moniteur belge du10 août 1990, p. 15580 à 15601.)
MINISTERE DE LA JUSTICEF 90 - 2013 (90 - 1993)
-
20 JUILLET 1990. - Loi relative à la détention préventive (1)
BAUDOUIN, Roi des Belges,A tous, présents et à venir, Salut .
Les,Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit
TITRE Ier
De la détention préventive
CHAPITRE Ier
De l'arrestation
Article ter
L'arrestation en cas de flagrant crime ou de fla-grant délit est soumise aux regles suivantes :
10 la privation de liberté ne peut en aucun casdépasser vingt-quatre heures ;
20 les agents de la force publique mettent imme-diatement à la disposition de l'officier de police judi-ciaire toute personne soupçonnee dont ils ont empê-ché la fuite. Le délai de vingt-quatre heures prevu au10 prend cours a partir du moment ou cette personnene dispose plus, à la suite de l'intervention de l'agentde la force publique, -de la liberte d'aller et de venir;
15779
(1) VoirDocuments du Sénat
No 658-1 (1988-1989) Projet de loi . - No 658-2 Rapport.Nos 658-3 et 4 : Amendements .
No 683-1 (1988-1989) : Projet de loi . - No 683-2 : Rapport .No 698-1 (1983-1984) : Projet transmis par la Chambre des repre-
sentants .No 886-1 (1984-1985) : Projet transmis par la Chambre des repré-
sentants .No 59-1 (S.E. 1988) : Proposition de loi .No 90-1 (S.E. 1988) : Proposition de loi .No 233-1 (S.E . 1988) : Proposition de loi .No 249-1 (S.E . 1988) Proposition de loi.No 421-1 (S.E . 1988) . Proposition de loi .Annales du Sénat (session ordinaire 1989-1990) . 3 et 4 juillet 1990
Documents de la Chambre des représentantsNo 1255/1 - 89/90 . Projet transmis par le Sénat . - No 1255/2
Rapport.No 461/1 - 1988 : Proposition de loi .No 799/1 - 88/89 Proposition de loi .
_Annales de la Chambre des représentants (session ordinaire
1989-1990) : 12 juillet 1990.
15780 BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
3° iedere particulier die iemand vasthoudt die bijeen. misdaad of wanbedrijf op heterdaad betraptwerd, geeft de feiten onverwijld aan bij een agent vande openbare macht. De termijn van vierentwintiguren waarvan sprake is in het 1°, gaat in op het ogen-blik dat die aangifte wordt gedaan ;
4° zodra de officier van gerechtelijke politie totaanhouding is overgegaan, deelt hij dit onverwijldmee aan de procureur des Konings door middel vande snelste communicatiemiddelen. Hij voert de beve-len van deze magistraat uit, zowel wat de vrijheidsbe-neming als wat de uit te voeren plichten betreft ;
50 indien het misdrijf het voorwerp uitmaakt vaneen gerechtelijk onderzoek, wordt de in het 4°bedoelde mededeling gedaan aan de onderzoeksrech-ter;
6° van, de aanhouding wordt proces-verbaal opge-maakt.
Dit proces-verbaal vermeldta) het juiste uur van de effectieve vrijheidsbene-
ming, met nauwkeurige opgave van de omstandighe-den waarin de vrijheidsbeneming tot stand gekomenis ;
b) de mededelingen gedaan overeenkomstig het 4°en het 5°, met opgave van het juiste uur en van debeslissingen genomen door de magistraat .
Art. 2
Buiten het geval van op heterdaad ontdekte mis-daad of op heterdaad ontdekt wanbedrijf, kan eenpersoon tegen wie ernstige aanwijzingen van schuldaan een misdaad of een wanbedrijf bestaan, slechtster beschikking van de rechter worden gesteld, envoor een termijn die niet langer duurt dan vierentwin-tig uren, met inachtneming van de volgende regels
1° de beslissing tot vrijhéidsbeneming kan alleenworden genomen door de procureur des Konings ;
2° indien deze persoon poogt te vluchten of poogtzich te onttrekken aan het toezicht van een agent vande openbare macht, mogen bewarende maatregelenworden getroffen in afwachting dat de procureur desKonings, onverwijld door de snelste communica-tiemiddelen op de hoogte gebracht, een beslissingneemt ;
3° van de beslissing tot aanhouding wordt onver-wijld kennis gegeven aan de betrokkene . Deze ken-nisgeving bestaat in het mondeling mededelen van debeslissing in de taal van de rechtspleging ;
4° er wordt een proces-verbaal opgemaakt. Ditproces-verbaal vermeldt :
a) de beslissing van de procureur des Konings, dedoor hem getroffen maatregelen en de wijze waaropdeze zijn medegedeeld ;
3° tout particulier qui retient une personne priseen flagrant crime ou en flagrant délit dénonce immé-diatement les faits à un agent de la force publique . Ledélai de vingt-quatre heures prévu au 1° prend cours ápartir du moment de cette dénonciation ;
4° dès que l'officier de police judiciaire a procédé àune arrestation, il en informe immédiatement le pro-cureur du Roi par les moyens de communication lesplus rapides . Il exécute les ordres donnés par cemagistrat en ce qui concerne tant la privation deliberté que les devoirs à exécuter ;
5° si l'infraction fait l'objet d'une instruction,l'information prévue au 4° est communiquée au juged'instruction ;
6° il est dressé procès-verbal de l'arrestation .
Ce procès-verbal mentionne :a) l'heure précise de - la privation de liberté effec-
tive, avec indication détaillée des circonstances danslesquelles la privation de liberté s'est effectuée ;
b) les communications faites conformément aux4° et 5°, avec l'indication de l'heure précise et des déci-sions prises par le magistrat .
Art. 2
Hors le cas de flagrant crime ou de flagrant délit,une personne à l'égard de laquelle il existe des indicessérieux de culpabilité relatifs à un crime ou à un délitne peut: être mise à la disposition de la justice, et pourune durée qui ne peut dépasser vingt-quatre heures,que'dans le respect des règles suivantes
1° la décision de privation de liberté ne peut êtreprise que par le procureur du Roi ;
2° si cettete personne tente de fuir ou tente de sesoustraire à la surveillance d'un agent de la forcepublique, des mesures conservatoires peuvent êtreprises en attendant que le procureur du Roi, informéimmédiatement par les moyens de communication lesplus rapides, prenne une décision ;
3° la décision d'arrestation est immédiatementnotifiée à l'intéressé . Cette notification consiste enune communication verbale de la décision dans lalangue de la procédure ;
4° il est dressé un procès-verbal qui mentionne
a) la décision et les mesures prises par le procureurdu Roi, et la manière dont elles ont été communi-quées ;
BELGISCH STAATSBLAD 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
15781
b) het juiste uur van de effectieve vrijheidsbene-ming, met nauwkeurige opgave van de omstandighe-den waarin de vrijheidsbeneming tot stand gekomenis ;
c) het juiste uur van de kennisgeving aan debetrokkene van de beslissing tot aanhouding .
50 de aangehouden of vastgehouden persoonwordt in vrijheid gesteld zodra de maatregel niet lan-ger noodzakelijk is. De vrijheidsbeneming mag ingeen geval langer duren dan vierentwintig uren terekenen van de kennisgeving van de beslissing of,ingeval er bewarende dwangmaatregelen zijn geno-men, te rekenen van het ogenblik dat de persoon nietmeer beschikt over de vrijheid van komen en gaan
6° wanneer de zaak aanhangig is bij de onder-zoeksrechter, oefent deze de bevoegdheden uit die ditartikel aan de procureur des Konings opdraagt .
HOOFDSTUK II
Het bevel tot medebrenging
Art. 3
De onderzoeksrechter kan een met redenenomkleed bevel tot medebrenging uitvaardigen tegenelke persoon tegen wie ernstige aanwijzingen vanschuld aan een misdaad of een wanbedrijf bestaan endie niet reeds te zijner beschikking is gesteld .
Art. 4
Ook tegen de getuigen die weigeren te verschijnenop de dagvaarding die hun werd gedaan, kan de on-derzoeksrechter bevelen tot medebrenging uitvaardi-gen overeenkomstig artikel 80 van het Wetboek vanStrafvordering en onverminderd de geldboetebepaald bij dat artikel .
Art. 5
De onderzoeksrechter ondervraagt binnen vieren-twintig uren na de betekening van het bevel tot mede-brenging .
Art . 6
Het bevel tot medebrenging wordt ondertekenddoor de magistraat die het verleend heeft en wordtmet zijn zegel bekleed .
De persoon tegen wie dit bevel is uitgevaardigd,wordt erin met name genoemd of zo duidelijk moge-lijk aangewezen .
b) l'heure précise de la privation de liberté effec-tive, avec l'indication détaillée des circonstances danslesquelles la privation de liberté s'est effectuée ;
c) l'heure précise de la notification à l'intéressé dela décision d'arrestation .
50 la personne arrêtée ou retenue est mise enliberté dès que la mesure a cessé d'être nécessaire. Laprivation de liberté ne peut en aucun cas dépasservingt-quatre heures à compter de la notification de ladécision ou, si des mesures conservatoires contrai-gnantes ont été prises, à compter du moment où lapersonne ne dispose plus de la liberté d'aller ett devenir;
6° lorsque le juge d'instruction est saisi, il exerceles compétences attribuées au procureur du Roi par leprésent article .
CHAPITRE II
Du mandat d'amener
Art. 3
Le juge d'instruction peut décerner un mandatd'amener motivé contre toute personne à l'égard delaquelle il existe des indices sérieux de culpabilitérelatifs à un crime ou à un délit, et qui ne se trouve pasdéjà à sa disposition .
Art. 4
Le juge d'instruction peut aussi décerner des man-dats d'amener contre les témoins qui refusent de com-paraître sur la citation qui leur a été donnée, confor-mément à l'article 80 du Code d'instruction crimi-nelle et sans préjudice de l'amende prévue à cetarticle .
. Art . 5
Le juge d'instruction interroge dans les vingt-quatre heures de la signification du mandat d'ame-ner .
Art. 6
Le mandat d'amener est signe par le magistrat quil'a décerne et revêtu de son sceau .
La personne qui fait l'objet de ce mandat y est nom-mee ou designee le plus clairement possible .
15782
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
Art. 7
Het bevel tot medebrenging wordt betekend op hetogenblik van de aanhouding zo hiertoe wordt overge-gaan ter uitvoering van dat bevel of uiterlijk binnenvierentwintig uren te rekenen van de effectieve vrij-heidsbeneming indien de aflevering van het bevel isvoorafgegaan door een maatregel getroffen door deagenten van de openbare macht of door de procureurdes Konings .
Er wordt een proces-verbaal opgemaakt . Dit pro-ces-verbaal vermeldt :
a) het juiste uur van de effectieve vrijheidsbene-ming ;
b) het juiste uur van de betekening van het beveltot medebrenging aan de betrokkene ;
c) alles wat de agenten van de openbare machthebben verricht om de betrokkene ter beschikkingvan de onderzoeksrechter te stellen .
Art. 8
Het bevel tot medebrenging wordt betekend dooreen agent van de openbare macht, die een afschriftvan het bevel aan de betrokkene ter hand stelt en daar-van een akte opmaakt .
Indien het bevel tot medebrenging niet betekend isbinnen vierentwintig uren te rekenen van de effec-tieve vrijheidsbeneming, wordt de betrokkene terugin vrijheid gesteld .
Art. 9
Het bevel tot medebrenging is uitvoerbaar over hetgehele grondgebied van het Rijk .
Art. 10
Het bevel tot medebrenging wordt onmiddellijkuitgevoerd. De onderzoeksrechter kan die uitvoeringevenwel uitstellen wanneer de persoon tegen wie zegericht is, nog niet van zijn vrijheid is beroofd .
Art. 11
Indien de persoon weigert aan het bevel tot mede-brenging te gehoorzamen of indien hij poogt te ont-vluchten na te hebben verklaard dat hij bereid is tegehoorzamen, moet tegen hem dwang gebruikt wor-den .
De houder van het bevel tot medebrenging vordertdesnoods het optreden van de openbare macht van dedichtstbijgelegen plaats, die verplicht is gevolg tegeven aan de in het bevel vervatte vordering .
Art. 7
Le mandat d'amener doit être signifié au momentde l'arrestation si celle-ci intervient par l'effet del'exécution de ce mandat ou au plus tard dans lesvingt-quatre heures de la privation de liberté effectivesi la délivrance du mandat a été précédée d'unemesure prise par des agents de la force _publique ou leprocureur du Roi .
Il est dressé un procès-verbal qui mentionne :
a) l'heure précise de la privation de liberté effec-tive ;
b) l'heure -précise de la signification du mandatd'amener à l'intéressé ;
c) toutes les mesures prises par les agents de laforce publique pour mettre l'intéressé à la dispositiondu juge d'instruction .
Art . 8
Le mandat d'amener est signifié par un agent de laforce publique, qui remet une copie du mandat àl'intéressé et en dresse acte .
Si le mandat d'amener n'est pas signifié dans lesvingt-quatre heures à compter de la privation deliberté effective, l'intéressé est remis en liberté .
Art. 9
Le mandat d'amener est exécutoire dans tout le ter-ritoire du Royaume .
Art. 10
Le mandat d'amener est immédiatement exécuté .Toutefois, le juge d'instruction peut différer cetteexécution lorsque la personne qui en fait l'objet n'estpas encore privée de sa liberté.
Art. 11
La personne qui refuse d'obéir au mandat d'ame-ner, ou qui, après avoir déclaré qu'elle est prête àobéir, tente de s'évader, doit être contrainte .
Le porteur du mandat d'amener requiert, aubesoin, la force publique du lieu le plus proche, qui esttenue de donner suite à la réquisition contenue dans lemandat .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
Art. 12
Het bevel tot niedebrenging dekt een periode vanrijheidsbeneming van hoogstens vierentwintigren, te rekenen van de vrijheidsbeneming ter uitvoe-ing van het bevel tot medebrenging of, indien de ver-achte reeds van zijn vrijheid beroofd was, te rekenenan de betekening van het bevel .
Art. 13
De onderzoeksrechter bij wie de zaak rechtstreeks.f door verwijzing overeenkomstig artikel 90 van hetWetboek van Strafvordering aanhangig is gemaakt,Loet aan de onderzoeksrechter van de plaats waar depersoon gevonden is tegen wie het bevel tot mede->renging is uitgevaardigd, de stukken, nota's ennlichtingen betreffende het misdrijf toekomen, ten-inde die persoon te doen verhoren .
Evenzo worden alle stukken vervolgens, met het>roces-verbaal van verhoor, teruggezonden aan deechter bij wie de zaak aanhangig is .
Art. 14
Indien de persoon tegen wie een bevel tot mede-)renging uitgevaardigd is, niet gevonden kan wor-len, wordt dat bevel vertoond aan de burgemeester ofian een schepen of aan de politiecommissaris van de;emeente waar die persoon verblijft.
De burgemeester, de schepen of de politiecom-nissaris viseert het origineel van de akte van beteke-iing . .
Art. 15
Het verzuim van de vormen die voorgeschreven:ijn voor het bevel tot medebrenging, wordt altijd ge-;traft met geldboete van ten minste vijftig frank tenaste van de griffier en kan aanleiding geven tot ver-naning van de onderzoeksrechter en van de procu--eur des Konings, en zelfs tot verhaal op de rechter .
HOOFDSTUK III
Het bevel tot aanhouding
Art. 16
§ 1. Slechts in geval van volstrekte noodzakelijk--ieid voor de openbare veiligheid en indien het feitvoor de verdachte een correctionele hoofdgevan-;enisstraf van een jaar of een zwaardere straf totgevolg kan hebben, kan de onderzoeksrechter eenbevel tot aanhouding verlenen .
Art. 12
Le mandat d'amener couvre fine période de priva-tion de liberté de vingt-quatre heures au plus, ä comp-ter de la privation de liberté en exécution du mandatd'amener ou, si l'inculpé était déjà privé de sa liberte,à compter de sa signification .
Art. 13
Le juge d'instruction, saisi de l'affaire directementou par renvoi, en exécution de l'article 90 du Coded'instruction criminelle, transmet au juge d'instruc-tion du lieu où la personne qui faisait l'objet du man-dat d'amener a été trouvée, les pièces, notes et rensei-gnements relatifs à l'infraction, afin -de faire entendrecette personne .
Toutes les pièces sont ensuite pareillement ren-voyées, avec le procès-verbal d'interrogatoire, aujuge saisi de l'affaire.
Art. 14
Si la personne contre laquelle il a été decerne unmandat d'amener ne peut être trouvée, ce mandat estexhibé au bourgmestre ou à un échevin, ou au corn-missaire de police de la commune de la résidence decette personne .
Le bourgmestre, l'échevin ou le commissaire depolice vise l'original de l'acte de signification .
.
Art. 1 .5
L'inobservation des formalités prescrites pour lemandat d'amener est toujours punie d'une amende decinquante francs au moins contre le greffier et peutdonner lieu à des injonctions au juge d'instruction etau procureur du Roi, et même à prise à partie .
CHAPITRE III
Du mandat d'arrêt
Art . 16
§ lei . En cas d'absolue necessite pour la securitepublique seulement, et si le fait est de nature aentraîner pour l'inculpe un emprisonnement corree .tionnnel principal d'un an ou une peine plus grave, lejuge d'instruction peut decerner un mandat d'arrêt
15783
15784
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
Deze maatregel mag niet worden . getroffen met hetoog op onmiddellijke bestraffing, noch met het oogop de uitoefening van enige andere vorm van dwang .
Indien het maximum van de van toepassing zijndestraf vijftien jaar dwangarbeid niet te boven gaat,mag het bevel slechts worden verleend als er ernstigeredenen bestaan om te vrezen dat de in vrijheid gela-ten verdachte nieuwe misdaden of wanbedrijven zouplegen, zich aan het optreden van het gerecht zou ont-trekken, bewijzen zou pogen te laten verdwijnen ofzich zou verstaan met derden .
§ 2. Tenzij de verdachte voortvluchtig is of zichverbergt, moet de onderzoeksrechter alvorens eenbevel tot aanhouding te verlenen, de verdachte onder-vragen over de hem ten laste gelegde feiten en zijnopmerkingen horen .
Hij moet de verdachte eveneens meedelen dat tegenhem een aanhoudingsbevel kan worden uitgevaar-digd en hij moet hem in zijn opmerkingen ter zakehoren .
Al deze gegevens worden vermeld in het proces-verbaal van verhoor .
§ 3. Het bevel tot aanhouding wordt dadelijk nade eerste ondervraging van de verdachte door de on-derzoeksrechter verleend, tenzij de rechter onder-zoeksmaatregelen treft om een gegeven van de onder-vraging te controleren, terwijl de verdachte te zijnerbeschikking blijft .
§ 4. De onderzoeksrechter deelt de verdachtemede dat hij'het recht heeft een advocaat te kiezen .Indien de verdachte geen advocaat gekozen heeft ofkiest, verwittigt de rechter de stafhouder van de Ordeof diens gemachtigde . Van die formaliteit wordt mel-ding gemaakt in het proces-verbaal van verhoor.
§ 5. Het bevel tot aanhouding bevat de"opgave vanhet feit waarvoor het wordt verleend, vermeldt dewetsbepaling die bepaalt dat het feit een misdaad ofeen wanbedrijf is en stelt het bestaan vast van ernstigeaanwijzingen van schuld .
De rechter vermeldt daarin de feitelijke omstandig-heden van de zaak en die welke eigen zijn aan de per-soonlijkheid van de verdachte, die de voorlopigehechtenis wettigen gezien de criteria bepaald in § 1 .
Het bevel tot aanhouding vermeldt eveneens dat deverdachte vooraf is gehoord .
§ 6. Het bevel wordt ondertekend door de rechterdie het heeft verleend, en wordt met zijn zegelbekleed .
De verdachte wordt erin met name genoemd of zoduidelijk mogelijk aangewezen .
Cette mesure ne peut être prise dans le but d'exercerune répression immédiate ou toute autre forme decontrainte .
Si le maximum de la peine applicable ne .dépassepas quinze ans de travaux forcés, le mandat ne peutêtre décerné que s'il existe de sérieuses raisons decraindre que l'inculpé, s'il était laissé en liberté, com-mette de nouveaux crimes ou délits, se soustraie àl'action de la justice, tente de faire disparaître despreuves ou entre en collusion avec des tiers.
§ 2. Sauf si l'inculpé est fugitif ou latitant, le juged'instruction doit, avant de décerner un mandat .d'arrêt, interroger l'inculpé sur les faits mis à sacharge et entendre ses observations .
Il doit également informer l'inculpé de la possibi-lité qu'un mandat d'arrêt soit décerné à son encontre,et l'entendre en ses observations à ce sujet .
Tous ces éléments sont relatés au procès-verbald'audition .
§ 3 . Le mandat d'arrêt est décerné immédiatementaprès le premier interrogatoire de l'inculpé par le juged'instruction, sauf si le juge prend des- mesures.d'investigation aux fins de contrôler un élément del'interrogatoire, l'inculpé restant à sa disposition .
§ 4. Le juge d'instruction informe l'inculpé qu'il ale droit de choisir un avocat . Si l'inculpé n'a choisi oune choisit aucun avocat, le juge en informe le bâton-nier de l'Ordre ou son délégué . Il est fait mention decette formalité au procès-verbal d'audition :
§ 5. Le mandat d'arrêt contient l'énonciation dufait pour lequel il est décerné, mentionne la disposi-tion législative qui prévoit que ce fait est un crime ouun délit et constate l'existence d'indices sérieux deculpabilité .
Le juge y mentionne les circonstances de fait de lacause et celles liées à la personnalité de l'inculpé quijustifient la détention préventive eu égard aux critèresprévus par lé § le' .
Le mandat d'arrêt indique également que l'inculpéa été préalablement entendu .
§ 6 . Le mandat est signe par e juge qui l'a décerné etrevêtu de son sceau .
L'inculpé y est nommé ou désigné le plus claire-ment possible .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
15785
§ 7. Het proces-verbaal van het verhoor van deverdachte door de onderzoeksrechter, evenals alleprocessen-verbaal van de verhoren die van de ver-dachte werden afgenomen tussen het tijdstip van zijn,vrijheidsbeneming en het tijdstip waarop hij naar deonderzoeksrechter wordt verwezen, moeten het uurvermelden van het begin van de ondervraging, van hetbegin en het einde van de eventuele onderbrekingenen van het einde van de ondervraging .
Art. 17
Wanneer de onderzoeksrechter weigert een doorde procureur des Konings gevorderd bevel tot aan-houding te verlenen, geeft hij een met redenenomklede beschikking die hij hem onmiddellijk mede-deelt.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddelopen .
Art. 18
§ 1. Het bevel tot aanhouding wordt aan de ver-dachte betekend binnen vierentwintig uren te reke-nen van de effectieve vrijheidsbeneming of, indien hetbevel tot aanhouding verleend wordt tegen een ver-dachte die op grond van een bevel tot medebrengingreeds aangehouden is, te . rekenen van de betekeningvan dit bevel.
De betekening geschiedt door de griffier van de on-derzoeksrechter, door de directeur van een strafin-richting of door een agent van de openbare macht .
Ze bestaat in het mondeling meedelen van debeslissing in de taal van de rechtspleging, met afgiftevan een volledig afschrift van de akte. Zelfs indien deverdachte zich reeds in hechtenis bevindt, wordt hetbevel tot aanhouding hem vertoond en wordt hemdaarvan afschrift gegeven .
Bij ontstentenis van regelmatige betekening bin-nen de wettelijke termijn, wordt de verdachte in vrij-heid gesteld .
§ 2. Bij de betekening van het bevel tot aanhou-ding wordt aan de verdachte een afschrift overhan-digd van het proces-verbaal van zijn verhoor door deonderzoeksrechter, alsmede een afschrift van deandere in artikel 16, § 7, bedoelde stukken .
Art. 19
§ 1 . Het bevel tot aanhouding wordt onmiddellijkten uitvoer gelegd . Het is niet vatbaar voor hogerberoep, noch voor cassatieberoep . Het is uitvoerbaarover het gehele grondgebied van het Rijk .
§ 2. De onderzoeksrechter bij wie de zaak recht-streeks of door verwijzing overeenkomstig artikel 90_van het Wetboek van Strafvordering aanhangig is
§ 7. Le procès-verbal de l'audition de l'inculpe parle juge d'instruction, ainsi que tous les proces-_verbaux d'auditions de l'inculpé intervenues entre lemoment de sa privation de liberté et le moment ou ilest déféré au juge d'instruction, doivent mentionnerles heures du début de l'interrogatoire, du début et dela fin des interruptions éventuelles et de la fin dél'interrogatoire.
Art. 17
Lorsque le juge d'instruction refuse de decerner unmandat d'arrêt requis par le procureur du Roi, il rendune ordonnance motivée qu'il "lui communiqueimmédiatement .
Cette ordonnance 'n'est susceptible d'aucunrecours .
Art. 18
§ leY . Le mandat d'arrêt est signifie à l'inculpe dansles vingt-quatre heures à compter de la privation deliberté effective ou, lorsque le mandat d'arrêt estdécerné à charge d'un inculpé déjà détenu sur le fon-dement d'un mandat d'amener, à compter de là signi-fication de ce dernier .
La signification est faite par le greffier du, juged'instruction, par le directeur d'un etablissementpénitentiaire ou par un agent de la force publique .
Elle consiste en une communication verbale de ladécision, dans la langue de la procedure, accompa-gnée de la remise d'une copie integrale de l'acte . Lemandat d'arrêt est exhibé à l'inculpé lors même qu'ilserait déjà détenu, et-il lui en est délivre copie .
A défaut de signification régulière dans le délailégal, l'inculpé est mis en liberte .
§ 2. Au moment de la signification du mandatd'arrêt, une copie'du procès-verbal de son auditionpar le juge d'instruction et une copie des autres piecesvisees à l'article 16, § 7, sont remises a l'inculpe .
Art. 19
§ let . Le mandat d'arrêt est immediatement exe-cute. Il n'est susceptible ni d'appel, ni de pourvoi encassation. Il est executoire dans tout le territoire duRoyaume .
§ 2. Le juge d'instruction, saisi de l'-affaire directement ou par renvoi, en execution de l'article 90 duCode d'instruction criminelle, transmet au luge dins
15786
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
gemaakt, doet aan de onderzoeksrechter van deplaats waar de verdachte gevonden is tegen wie eenbevel is uitgevaardigd, de stukken, nota's eninlichtingen betreffende het misdrijf toekomen, ten-einde die verdachte te doen verhoren .
Evenzo worden alle stukken vervolgens, met hetproces-verbaal van verhoor, teruggezonden aan derechter bij wie de zaak aanhangig is .
§ 3. Indien de rechter bij wie de zaak aanhangig is,in de loop van het onderzoek een bevel tot aanhou-ding verleent, kan hij bij dat bevel gelasten dat de ver-dachte zal worden overgebracht naar het huis vanarrest van de plaats waar het onderzoek gedaanwordt .
Wordt in het bevel tot aanhouding niet bepaald datde verdachte aldus zal worden overgebracht, danblijft hij in het huis van arrest van het arrondissementwaar hij gevonden is, totdat, de raadkamer beschiktheeft overeenkomstig de artikelen 127, 128, 129, 130,132 eh'133 van het Wetboek van Strafvordering .
§ 4. De houder van een bevel tot aanhouding vor-dert desnoods het optreden van de openbare machtvan de dichtstbijgelegen plaats, die verplicht is gevolgte geven aan de in het bevel vervatte vordering .
§ 5. De verdachte, gevat krachtens een bevel totaanhouding, wordt zonder verwijl naar het in hetbevel aangewezen huis van arrest gebracht .
§ 6. De officier belast met de uitvoering van hetbevel tot aanhouding, geeft de verdachte over aan debewaarder van het huis van arrest, die hem daarvanontlasting geeft .
Vervolgens brengt hij de stukken betreffende deaanhouding naar de griffie van de correctionele recht-bank en krijgt daarvan een ontvangbewijs .
Hij vertoont het bewijs van ontlasting en het ont-vangbewijs binnen vierentwintig uren aan de onder-zoeksrechter ;zoeksrechter ; deze voorziet beide stukken van zijnvisum, dat hij dagtekent en ondertekent .
§ 7. Het verzuim van de vormen die voorgeschre-ven zijn voor het bevel tot aanhouding, wordt altijdgestraft mett geldboete van ten minste vijftig frank tenlaste van de griffier en kan aanleiding geven tot ver-maning van de onderzoeksrechter en van de procu-reur des Konings, en zelfs tot verhaal op de rechter .
Art. 20
Onmiddellijk na het eerste verhoor kan de ver-dachte vrij-verkeer hebben met zijn advocaat .
Wanneer zulks voor het onderzoek noodzakelijkis, kan de rechter het vrije verkeer met andere perso-nen dan de advocaat verbieden . Hij geeft te dien einde
truction du lieu où l'inculpé qui faisait l'objet dumandat a été trouvé, les pièces, notes et renseigne-ments relatifs à l'infraction, afin de le faire entendre .
Toutes les pièces sont ensuite pareillement ren-voyées, avec le procès-verbal de l'interrogatoire, aujuge saisi de l'affaire .
§ 3 . Si, dans le cours de l'instruction, le juge saisi del'affaire décerne un mandat d'arrêt, il peut ordonner,par ce mandat, que l'inculpé sera transféré dans lamaison d'arrêt du lieu où se fait l'instruction .
S'il n'est pas indiqué dans le mandat d'arrêt quel'inculpé sera ainsi transféré, il restera en la maisond'arrêt de l'arrondissement dans lequel il aura ététrouvé, jusqu'à ce qu'il ait été statué par la chambredu conseil, conformément aux articles 127, 128, 129,130, 132 et 133 du Codee d'instruction criminelle .
§ 4. Le porteur du mandat d'arrêt requiert, aubesoin, la force publique du lieu le plus proche, qui esttenue de donner suite à la réquisition contenue dans lemandat .
§ 5. L'inculpé saisi en vertu d'un mandat d'arrêt estconduit, sans délai, dans la maison d'arrêt indiquéepar le mandat.
§ 6. L'officier chargé de l'exécution du mandatd'arrêt remet l'inculpé au gardien de la maisond'arrêt, qui lui en donne décharge .
Il porte ensuite au greffe du tribunal correctionnelles pièces relatives à l'arrestation et en reçoit unaccusé de réception .
I1 exhibe ces décharge et accusé de réception dansles vingt-quatre heures au juge d'instruction ; celui-ciappose sur l'une et l'autre son visa, qu'il date et signe .
§ 7. L'inobservation dès formalités prescrites pourle mandat d'arrêt est toujours punie d'une amende decinquante francs au moins contre le greffier et peutdonner lieu a des injonctions au juge d'instruction etau procureur du Roi, et même à prise à partie .
Art. 20
Immediatement après la première audition,l'inculpe peut communiquer librement avec son avo-cat .
Lorsque les nécessités de l'instruction le comman-dent, le'juge peut prononcer une interdiction de com-muniquer avec d'autres personnes que l'avocat . Il
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 MONITEUR BELGE
een met redenen omklede beschikking, die zal wor-den overgeschreven in het register van de gevangenis .Het verbod geldt ten hoogste voor drie dagen na heteerste verhoor . Het kan niet worden vernieuwd .
HOOFDSTUK IV
De handhaving van de voorlopige hechtenis
Art. 21
§ 1. Het bevel tot aanhouding verleend door deonderzoeksrechter is geldig voor een termijn van tenhoogste vijf dagen, te rekenen van zijn tenuitvoerleg-ging .
Vóór het verstrijken van die termijn en onvermin-derd de bepalingen van artikel 25, § 1, beslist deraadkamer, op verslag van de onderzoeksrechter enna de procureur des •Konings, de verdachte en zijnraadsman te hebben gehoord, of de voorlopigehechtenis gehandhaafd moet blijven .
§ 2. Ten minste vierentwintig uren vóór de ver-schijning voor de' raadkamer, worden de plaats, dedag en het uur daarvan opgetekend in een bijzonderregister dat ter griffie wordt gehouden en de griffiergeeft hiervan per faxpost of bij ter post aangetekendebrief, bericht aan de verdachte en aan zijn raadsman .
§ 3. Het dossier wordt gedurende de laatstewerkdag vóór de verschijning ter beschikking gehou-den van de verdachte en van zijn raadsman .
Deze terbeschikkingstelling aan de verdachte kangebeuren in de vorm van afschriften die door de grif-fier voor eensluidend zijn verklaard .
Indien de voorafgaande dag geen werkdag is,wordt het dossier opnieuw te hunner beschikkinggehouden gedurende de voormiddag van de dag vanverschijning; in dat geval heeft de verschijning voorde raadkamer 's namiddags plaats .
§4. De raadkamer gaat na of het bevel tot aarshou-ding regelmatig is ten aanzien van de bepalingen vandeze wet. Zij oordeelt bovendien over de noodzake-lijkheid van de handhaving van de hechtenis, volgensde in artikel 16, § 1, bepaalde criteria .
§ S. Oordeelt de raadkamer dat de voorlopigehechtenis moet worden gehandhaafd, dan moet haarbeslissing met redenen worden omkleed op de wijzebepaald in artikel 16, § 5, eerste en tweede lid .
§ 6. De beschikking tot handhaving van de hechte-nis is één maand geldig vanaf de dag waarop ze wordtgegeven .
rend, à cette fin, une ordonnance motivée, qui esttranscrite sur le registre de la prison . L'interdiction nepeut s'étendre au-delà de trois jours à partir de la pre-mière audition. Elle ne peut être renouvelée .
CHAPITRE IV
Du maintien de la détention préventive
Art. 21
§ ter . Le mandat d'arrêt délivré par le juge d'ins-truction est valable pour une durée maximale de cinqjours à compter de son exécution .
Avant l'expiration de ce délai et sans préjudice, del'application de l'article 25, § leT, la chambre du con-seil, sur le rapport du juge d'instruction, le procureurdu Roi, l'inculpé et son conseil entendus, décide s'il ya lieu de maintenir la détention préventive .
2. Vingt-quatre heures au moins avant la compa-rution en chambre du conseil, les lieu, jour et heure dela comparution sont indiqués dans un registre spécialtenu au greffe et le greffier en donne avis, par téléco-pieur ou par lettre recommandée à la poste, àl'inculpé et à son conseil .
§ 3 . Le dossier est mis à la disposition de l'inculpé etde son conseil pendant le dernier jour ouvrable avantla comparution .
Cette mise à la disposition de l'inculpé pourra sefaire sous forme de copies certifiées conformes par legreffier .
Le dossier est à nouveau mis à leur disposition pen-dant la matinée du jour de la comparution si la veillen'était pas un jour ouvrable; dans ce cas, la comparu-tion en chambre du conseil a lieu l'après-midi .
§ 4. La chambre du conseil s'assure de là régularitedu mandat d'arrêt au regard des dispositions de laprésente loi . Elle juge en outre de la nécessité du main-tien de la détention suivant les critères prévus à l'arti-cle 16, § let
§ 5 . Si la chambre du conseil estime que la détentionpréventive doit être maintenue, elle motive sa deci-sion comme il est prévu à l'article 16, § 5, premier etdeuxième alinéas .
§ 6. L'ordonnance de-maintien en detention estvalable pour un mois à dater du jour où elle est ren-due .
15787
15788 BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1800 - MONITEQR BET-GE
Art. 22
Zolang aan de voorlopige hechtenis geen eindewordt gemaakt en het gerechtelijk onderzoek niet isafgesloten, oordeelt de raadkamer van maand totmaand over het handhaven van de voorlopige hechte- -nis .
Op verzoek van de verdachte of van zijn raadsmanroept de ondérzoeksrechter, binnen tien dagen dieaan elke verschijning voor de raadkamer of voor dekamer van inbeschuldigingstelling die overeenkom-stig artikel 31, § 4, uitspraak doet na verwijzing voor-afgaan, de verdachte op voor een samenvattendeondervraging; de griffier brengt de oproeping, schrif-telijk of per faxpost, onmiddellijk ter kennis van deraadsman van de verdachte en van de procureur desKonings, die deze ondervraging kunnen bijwonen .
Het dossier wordt gedurende twee dagen voor deverschijning ter beschikking gehouden van de ver-dachte en van zijn raadsman . De griffier geeft hunhiervan bericht per faxpost of bij ter post aangete-kende brief.
Deze terbeschikkingstelling aan de verdachte kangebeuren in de vorm van afschriften die door degriffier voor eensluidend zijn verklaard .
De raadkamer onderzoekt of er tegen de, verdachteernstige aanwijzingen van schuld blijven bestaan enof er met artikel 16, § 1, overeenstemmende redenenvoorhanden zijn om de hechtenis te handhaven .
Oordeelt zij dat de voorlopige hechtenis moet wor-den gehandhaafd, dan moet haar beslissing met rede-nen worden omkleed op de wijze bepaald in arti-kel 16, §,5, eerste en tweede lid .
Art. 23
Voor de toepassing van de artikelen 21 en 22 geldende volgende regels
10 de rechtspleging verloopt met gesloten deuren,hetgeen wordt vermeld in de beslissing ;2° indien de verdachte in de onmogelijkheid
verkeert op de terechtzitting te verschijnen, machtigtde raadkamer zijn advocaat hem te vertegenwoor-digen. Indien de advocaat, regelmatig verwittigd, nietverschijnt of geen machtiging vraagt om zijn cliënt tevertegenwoordigen, kan uitspraak worden gedaan inafwezigheid van de verdachte en van zijn raadsman ;hetzelfde geldt wanneer de verdachte weigert te ver-schijnen ;
3° in elk 'stadium van de rechtspleging kan deraadkamer, indien zij de kwalificatie van de in hetbevel tot aanhouding bedoelde feiten niet passendacht, en na de partijen de gelegenheid te hebben gebo-den hun standpunt daarover mede te delen, de kwali-ficatie wijzigen . Zij mag er evenwel geen andere feitenvoor in de plaats stellen ;
Art. 22
Tant qu'il n'est pas mis fin à la détention préventiveet que l'instruction n'est pas close, la chambre du con-seil est appelée à statuer, de mois en mois, sur le main-tien de la détention .
Sur requête de l'inculpé ou de son conseil, le juged'instruction convoque l'inculpé dans lés dix joursqui précèdent chaque comparution en chambre duconseil ou en chambre des mises en accusation sta-tuant sur renvoi conformément à l'article 31, § 4, poururi -'interrogatoire récapitulatif ; le -'greffier notifieimmédiatement et par écrit ou par télécopieur la Con-vocation au conseil de l'inculpé et au procureur duRoi, lesquels peuvent assister à cet interrogatoire .
Avant la comparution, le dossier est mis pendantdeux jours à la disposition de l'inculpé et de son con-seil. Le greffier leur en donne avis par télécopieur -oupar lettre recommandée à la poste .
Cette mise à la disposition de l'inculpé pourra sefaire sous forme de copies certifiées conformes par legreffier .
La chambre du conseil vérifie s'il subsiste des indi-ces sérieux de culpabilité à chargee de l'inculpé et s'ilexiste des raisons conformes à l'article 16, § 1e 7 , demaintenir la détention .
Si elle décide que la détention doit être maintenue .,elle motive sa décision comme il est dit à l'article 16,§ 5, premier et deuxième alinéas .
Art. 23
Pour l'application des articles 21 et 22 les règles sui-vantes doivent être observées
1° la procédure se déroule à huis clos, ce dont il estfait mention dans la décision ; ,
2° si l'inculpé est dans l'impossibilité de se presen-ter à l'audience, la chambre du conseil autorise sonavocat à lee représenter . Si l'avocat, dûment avisé, nese présente pas ou ne demande pas- l'autorisation dereprésenter son client, elle peut statuer en l'absence del'inculpé et de son conseil ; il en est de même lorsquel'inculpé refuse de comparaître ;
3° à tous les stades de la procédure, la chambre duconseil peut, si la qualification des faits visés au man-dat d'arrêt lui paraît inadéquate, la modifier aprèsavoir donné aux parties l'occasion de s'en expliquer .Elle ne peut y substituer d'autres faits ;
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
40 de raadkamer moet antwoorden op de conclu-sies van de partijen . Betwisten de partijen in hun con-clusies het bestaan van ernstige aanwijzingen vanschuld, onder vermelding van feitelijke gegevens, danmoet de raadkamer, indien zij de voorlopige hechte-nis handhaaft, preciseren welke gegevens volgenshaar dergelijke aanwijzingen van schuld uitmaken.
Art. 24
Na zes maanden vrijheidsbeneming indien hetmaximum van de van toepassing zijnde straf vijftienjaar dwangarbeid niet te boven gaat, of na een jaar inhet andere geval, kan de verdachte bij zijn verschij-ning voor de raadkamer of voor de kamer van inbe-schuldigingstelling met toepassing van de artike-len 22,25 of 30, vragen om in openbare terechtzittingte verschijnen .
Dit verzoek kan, bij een met redenen omkledebeslissing, enkel worden geweigerd- indien deze openbaarheid gevaar oplevert voor
de orde, de goede zeden of de nationale veiligheid ;-'indien de belangen van de minderjarigen of de
bescherming van het privé-leven van de slachtoffersof van de andere verdachten dit vereisen ;- indien de openbaarheid de belangen van de jus-
titie kan schaden wegens de gevaren die zij meebrengtvoor de veiligheid van de slachtoffers of van de getui-gen.
HOOFDSTUK V
De opheffing van het bevel tot aanhouding
Art. 25
§ 1.. Vóór de in artikel 21 bedoelde verschijningvan de verdachte voor de raadkamer kan de onder-zoeksrechter, bij een met redenen omklede beschik-king die hij onmiddellijk aan de procureur desKonings meedeelt, het bevel tot aanhouding ophef-fen .
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddelopen .
§ 2. Na de in artikel 21 bedoelde beslissing van deraadkamer, kan de onderzoeksrechter in de loop vanhet onderzoek, bij een met redenen omklede beschik-king die hij onmiddellijk aan de procureur desKonings meedeelt, het bevel tot aanhouding ophef-fen. De griffier geeft hiervan onverwijld schriftelijkbericht aan de verdachte en zijn raadsman .
indien de procureur des Konings binnen vieren-twintig uren na de aan hem gedane mededeling geenverzet doet tegen deze beschikking, wordt de ver-dachte in vrijheid gesteld .
4° la chambre du conseil doit répondre aux conclu-sions des parties . Si celles-ci, dans leurs conclusions,contestent, en faisant état d'éléments de fait, l'exis-tence d'indices sérieux de culpabilité, la chambre duconseil doit, si elle maintient la détention, préciserquels sont les éléments qui lui paraissent constituer detels indices .
Art. 24
Après six mois de privation de liberté si le maxi-mum de la peine applicable ne dépasse pas quinze ansde travaux forcés ou après un an dans le cas contraire,l'inculpé pourra, lors de sa comparution en chambredu conseil ou en chambre des mises en accusation enapplication des articles 22, 25 ou 30, demanderde
- comparaître en audience publique .
Cette demande ne pourra être rejetée, par décisionmotivée, que
si cette publicité est dangereuse pour l'ordreles mce_urs ou la sécurité nationale ;
si les intérêts des mineurs ou la protection de lavie privée des victimes ou des autres inculpés l'exi-gent ;
si la publicité est de nature à porter atteinte auxintérêts de la justice en raison des dangers qu'elleentraîne pour la sécurité des victimes ou des témoins .
CHAPITRE V
De la mainlevée du mandat d'arrêt
Art. 25
§ 1e1 . Avant la comparution de l'inculpé devant lachambre du conseil prévue à l'article 21, le juge d'ins-truction peut donner mainlevée du mandat d'arrêt,par une ordonnance motivée qu'il communiqueimmédiatement au procureur du Roi .
Cette ordonnance n'est susceptible d'aucunrecours .
§ 2. Après la décision de la chambre'dù conseil pré-vue à l'article 21, le juge d'instruction peut, dans lecours de l'instruction, donner mainlevée du mandatd'arrêt par une ordonnance motivée qu'il communi-que immédiatement au procureur du Roi . Le greffieren informe par écrit dans le délai le plus bref l'inculpeet son conseil .
Si le procureur du Roi ne fait pas opposition à cetteordonnance dans les vingt-quatre heures de sa com-munication, l'inculpé est mis en liberté .
15789
15790 BELGISCH STAATSBLAD 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
Doet de procureur des Konings verzet, danonderzoekt de raadkamer of er ten laste van de ver-dachte ernstige aanwijzingen van schuld blijven be-staan en of er met artikel 16, § 1, overeenstemmenderedenen voorhanden zijn om de hechtenis te handha-ven .
Oordeelt zij dat de voorlopige hechtenis moet wor-den gehandhaafd, dan moet haar beslissing met rede-nen worden omkleed op de wijze bepaald in arti-kel 16, § 5, eerste en tweede lid .
Nadat de onderzoeksrechter, het openbaar minis-terie en de verdachte of diens raadsman zijn gehoord,beslist - de raadkamer, met inachtneming van arti-kel 21, §§ 2 eri 3, binnenvijf dagen te rekenen van demededeling van de beschikking van de onderzoeks-rechter aan de procureur des Konings .
Heeft de raadkamer niet beslist binnen die termijn,dan wordt de verdachte in vrijheid gesteld. Beslist zijdat het bevel tot aanhouding niet wordt opgeheven,dan gaat de in artikel 22 bepaalde termijn van eenmaand in op de dag waarop die beslissing is genomen .
Indien de beschikking van de onderzoeksrechterwordt genomen terwijl voor de kamer vun inbeschul-digingstelling hoger beroep van de procureur desKonings of van de verdachte aanhangig is tegen eenbeschikking door de raadkamer gegeven met toepas-sing van artikel 21 of artikel 22, dan heeft zij alleengevolg wanneer de procureur des Konings geen verzetdoet binnen vierentwintig uren nadat hij er medede-ling van heeft gekregen .
§ 3. In alle gevallen waarin met toepassing van devoorgaande bepalingen opheffing van het bevel totaanhouding is verleend, is de verdachte verplicht ombij de proceshandelingen te verschijnen zodra zulksvan hem wordt gevorderd .
HOOFDSTUK VI
De weerslag van de regeling van de rechtsplegingop de vrijheidsbenemende maatregelen
Art. 26
§ 1 . Ingeval van beschikking tot buitenvervolging-stelling of van beschikking tot verwijzing naar depolitierechtbank, wordt de verdachte in vrijheid ge-steld .
§ 2 . Indien de raadkamer de verdachte naar de cor-rectionele rechtbank verwijst wegens een feit dat geengevangenisstraf van een jaar of meer tot gevolg kanhebben, wordt de verdachte in vrijheid gesteld, onderverplichting om op een te bepalen dag voor debevoegde- rechtbank te verschijnen .
En cas d'opposition du procureur du Roi, la cham-bre du conseil vérifie s'il subsiste des indices sérieuxde culpabilité à charge de l'inculpé et s'il existe desraisons conformes à l'article 16, § le", de maintenir ladétention .
Si elle décide que la détention doit être maintenue,elle motive sa décision comme il est dit à l'article 16,§ 5, premier et deuxième alinéas .
La chambre du conseil statue, le juge d'instruction,le ministère public et l'inculpé ou son conseil enten-dus, dans les cinq jours à compter de la communica-tion de l'ordonnance du juge d'instruction au procu-reur du Roi, conformément à l'article 21, §§ 2 et 3 .
Si la chambre du conseil n'a pas statué dans cedélai, l'inculpé est mis en liberté . Si elle décide qu'iln'y a pas lieu de lever le mandat d'arrêt, le délai d'unmois prévu par l'article 22 prend cours au jour de cettedécision .
Si- l'ordonnance du juge d'instruction est prisealors que la chambre des mises en accusation est saisiede l'appel du procureur du Roi ou de l'inculpé contreune ordonnance de la chambre du conseil rendue enapplication des articles 21 ou 22, elle ne sera suivied'effet qu'en l'absence d'opposition du procureur duRoi dans les vingt-quatre heures de sa communica-tion à ce dernier .
§ 3 . Dans tous les cas où mainlevée du mandatd'arrêt a été donnée par application des dispositionsqui précédent, l'inculpé est tenu de se présenter à tousles actes de la procédure aussitôt qu'il en est requis .
CHAPITRE VI
De l'incidence du règlement de la procéduresur les mesures privatives de liberté
Art. 26
§ le" . En cas d'ordonnance de non-lieu ou d'ordon-nance de renvoi devant le tribunal de police, l'inculpéest mis en liberté .
§ 2. Si la chambre du conseil renvoie l'inculpédevant le tribunal correctionnel en raison d'un fait -qui ne doit pas entraîner une peine d'emprisonne-ment égale ou supérieure à un an, l'inculpé sera mis enliberté, à charge de se représenter, à jour fixe, devantle tribunal compétent .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
15
§ 3. Wanneer de raadkamer, bij het regelen van derechtspleging, de verdachte naar de correctionelerechtbank verwijst wegens een feit waarvoor hij zichin voorlopige hechtenis bevindt en waarop volgens dewet een gevangenisstraf staat waarvan de duur langeris dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, kanzij bij afzonderlijke en overeenkomstig artikel 16,§§ 1 en 5, eerste en tweede lid, gemotiveerde beschik-king, beslissen dat de verdachte aangehouden blijft .
§ 4. In geval uit de beschikking van de raadkamerde invrijheidstelling van de verdachte volgt, kan deprocureur des Konings hiertegen, wat de voorlopigehechtenis betreft, hoger beroep aantekenen binnenvierentwintig uren; in de gevallen bedoeld in debovenstaande §§ 1 en 2, kan hij dit slechts doen nahoger beroep ingesteld te hebben tegen de beslissingin zoverre zij de regeling van de rechtspleging betreft.
De verdachte blijft aangehouden tot na verloopvan de voormelde termijn .
Het hoger beroep heeft schorsende werking .
§ 5. De raadkamer en de kamer van inbeschuldi-gingstelling kunnen, in de gevallen van- de artikelen133 en 231 van het Wetboek van Strafvordering, eenbeschikking tot gevangenneming geven en de onmid-dellijke tenuitvoerlegging ervan bevelen .
Deze beschikkingen bevatten de naam van de ver-dachte, zijn persoonsbeschrijving, zijn woonplaats,indien zij bekend zijn, de uiteenzetting van het feit ende aard van het misdrijf.
Wanneer een beschikking tot gevangenneminggegeven wordt ten aanzien van een verdachte of eenbeschuldigde die wegens wanbedrijf wordt vervolgd,worden de bepalingen van artikel 16, §§ 1 en 5, eersteen tweede lid, in acht genomen .
De beschikkingen van de raadkamer en van dekamer van inbeschuldigingstelling worden door derechters bij meerderheid van stemmen genomen .
Art. 27
§ 1 . Wanneer geen einde werd gemaakt aan devoorlopige hechtenis en ofwel het onderzoek afgeslo-ten is, ofwel toepassing werd gemaakt van artikel 133van het Wetboek van Strafvordering en van artikel26, § 5, kan de voorlopige invrijheidstelling wordenverleend op indiening van een verzoekschrift datgericht wordt .
- 10 aan de correctionele rechtbank waar de zaakaanhangig is, vanaf de verwijzende beschikking tothet vonnis ;
2° aan de kamer belast met correctionele zaken inhoger beroep, vanaf het instellen van het beroep tot debeslissing in hoger beroep ;
30 aan de kamer van inbeschuldigingstelling :
§ 3 . Lorsque, en réglant la procédure, la chambredu conseil renvoie l'inculpé devant le tribunal correc-tionnel enn raison d'un fait sur lequel est fondée ladétention préventive et qui est légalement passibled'une peine d'emprisonnement supérieure à la duréede la détention préventive déjà subie, elle peut, parune ordonnance séparée et motivée conformément àl'article 16, §§ le' et 5, premier et deuxième alinéas,décider que l'inculpé restera en détention .
§ 4. Dans les cas où l'ordonnance de la chambre duconseil a pour effet la mise en liberté de l'inculpé, leprocureur du Roi peut, dans les vingt-quatre heures,interjeter appel de la décision en tant qu'elle concernela détention' préventive; dans les cas- visés aux§§ 1eß et 2 ci-dessus, il ne peut le faire qu'après avoirinterjeté appel de la décision en tant qu'elle concerne_le règlement de la procédure .
L'inculpé reste détenu jusqu'à l'expiration duditdélai .
L'appel a un effet suspensif.
§ 5. La chambre du conseil et la chambre des misesen accusation peuvent, dans les cas prévus par les arti-cles 133 et 231 dis Code d'instruction criminelle,'décerner une ordonnance de prise de corps et en pres- .crire l'exécution immédiate .
Ces ordonnances contiennent le nom de l'inculpé,son signalement, son domicile, s'ils sont connus,l'exposé du fait et la nature du délit .
Lorsque l'ordonnance de prise de corps est rendueà charge d'un inculpé ou d'un accusé qui est poursuivien raison d'un délit, les dispositions de l'article 16,§§ l e " et 5, premier et deuxième alinéas, sont obser-vées .'
Les ordonnances de la chambre du conseil et de lachambre des mises en accusation sont rendues à lamajorité des juges .
Art. 27
§ le [ . Lorsque la detention preventive n'a pas prisfin et que l'instruction est close ou qu'il a ere faitapplication de l'article 133 du Code d'instruction cri-minelle et de l'article 26, § 5, la mise en liberte provi-soire peut être accordee sur requête adressee
1° au tribunal correctionnel saisi, depuis l'ordon-nance de renvoi jusqu'au jugement ;
2° a la chambre des appels correctionnels, depuisl'appel jusqu'a la decision d'appel ;
3 0 a la chambre des mises en accusation
1 5792 BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
a) vanaf de beschikking tot verwijzijng tot aan dekennisgeving van het arrest;
b) tijdens het geding tot regeling van rechtsgebied,wanneer de verdachte gevangengehouden wordt teruitvoering van een beschikking tot gevangenneminggegeven door de raadkamer ;
4° aan.het hof van assisen of, wanneer dit geen zit-ting houdt, aan de kamer van inbeschuldigingstel-ling, vanaf de kennisgeving van het verwijzingsarresttotdat het hof van assisen zitting houdt;
50 aan de kamer van inbeschuldigingstelling,vanaf het cassatieberoep tot het arrest .
§ 2. De voorlopige invrijheidstelling kan ook wor-den aangevraagd door. degene die aangehouden isingevolge een na veroordeling uitgesproken bevel totonmiddellijke aanhouding, mits er tegen de veroor-deling zelf hoger beroep, verzet of cassatieberoep isaangetekend . Zij kan in dezelfde voorwaarden wor-den aangevraagd door wie aangehouden is ingevolgeeen veroordeling bij verstek, waartegen verzet binnende buitengewone termijn is aangetekend .
3. Het verzoekschrift wordt neergelegd op degriffie van het gerecht dat uitspraak moet doen en hetwordt er ingeschreven in het register vermeld in arti-kel 21, § 2 .
Over het verzoekschrift wordt beslist in raadkamerbinnen vijf dagen na de-neerlegging ervan, het open-baar ministerie, de betrokkene en diens raadsmangehoord, waarbij aan deze laatste bericht wordt gege-ven overeenkomstig artikel 21, § 2 .
Indien er binnen de termijn van vijf dagen, even-tueel verlengd overeenkomstig artikel 32, geen uit-spraak over het verzoekschrift is gedaan, wordt debetrokkene in vrijheid gesteld .
De beslissing tot verwerping wordt gemotiveerdmet inachtneming van hetgeen voorgeschreven is inartikel 16, § S, eerste en tweede lid .
Art. 28
§ 1. De onderzoeksrechter kan in elke stand vande zaak een bevel tot aanhouding uitvaardigen tegende in vrijheid gelaten of in vrijheid gestelde ver-dachte
1° als deze verzuimt bij enige proceshandeling teverschijnen ;
.
2° indien nieuwe en ernstige omstandigheden diemaatregel noodzakelijk maken . In dit laatste gevalvermeldt het bevel de nieuwe en ernstige omstandig-heden die de aanhouding wettigen .
De bepalingen van hoofdstukken III, IV en V zijnmede van toepassing .
a) depuis l'ordonnance de renvoi jusqu'à la notifi-cation de l'arrêt ;
b) pendant l'instance en règlement de juges, lors-que l'inculpé est détenu en exécution d'une ordon-nance de prise_ de corps décernée par la chambre duconseil;
4° à la cour d'assises, ou, si celle-ci n'est pas en ses-sion, à la chambre des mises en accusation depuis lanotification de l'arrêt de renvoi jusqu'à ce que la courd'assises soit en session ;
50 à la chambre des mises en accusation, depuis lerecours en cassation jusqu'à l'arrêt .
§ 2. La mise en liberte provisoire peut aussi êtredemandée par celui qui est privé de sa liberté en vertud'un ordre d'arrestation immédiate décerné aprèscondamnation, à la condition qu'appel, oppositionou pourvoi en cassation ait été formé contre la déci-sion de condamnation elle-même . Elle peut dans lesmêmes conditions être demandée par celui qui estprivé de sa liberté sur le fondement d'une condamna-tion par défaut, contre laquelle opposition est forméedans le délai extraordinaire .
3. La requête est déposée au greffe de la juridic-tion appelée à statuer et y est inscrite au registre men-tionné à l'article 21, § 2 .
Il est statué sur la requête en chambre du conseildans les cinq jours de son dépôt, le ministère public,l'intéressé et son conseil entendus, celui-ci étant aviséconformément à l'article 21, § 2 .
S'il n'est pas statué sur la requête dans le délai decinq jours, éventuellement prorogé conformément -àl'article 32, l'-intéressé est mis en liberté .
La décision de rejet est motivée en observant ce quiest prescrit à l'article 16, § S, premier et deuxième ali-néas .
Art. 28
§ 1e1. Le juge d'instruction peut décerner un man-dat d'arrêt en tout état de cause contre l'inculpé laisséou remis en liberté :
1° si celui-ci reste en défaut-de se présenter à unacte de la procédure ;
2° si des circonstances nouvelles et graves rendentcette mesure nécessaire . Dans ce dernier cas, le man-dat mentionne les circonstances nouvelles et gravesqui justifient l'arrestation .
Les dispositions des chapitres III, IV et V sontapplicables .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 -. MONITEUR BELGE
§ 2. De rechtbank of het hof, naargelang van hetgeval, kan een bevel tot aanhouding uitvaardigen inhet geval bedoeld in § 1, 1 0 .
Art. 29
De voorlopig in vrijheid gestelde persoon moetaangeven op welk adres hem nadien de voor hetonderzoek vereiste oproepingen en betekeningenkunnen worden gedaan . Tot op het ogenblik dat debetrokkene bij ter post aangetekende brief aan hetopenbaar ministerie een wijzigingsbericht doetgeworden, worden dee oproepingen en betekeningengeldig op die plaats gedaan .
HOOFDSTUK VII
Het hoger beroep
Art. 30
§ 1 . De verdachte ; de beklaagde of de beschul-digde en" het openbaar ministerie kunnen voor dekamer van inbeschuldigingstelling hoger beroep in-stellen tegen de beschikkingen van de raadkamergegeven in de gevallen bedoeld in de artikelen 21, 22,25 en 28; over het hoger beroep ingesteld tegen hetvonnis van de correctionele rechtbank, gewezenovereenkomstig artikel 27, wordt uitspraak gedaandoor de kamer van hoger beroep in correctionelezaken .
§ 2. Het hoger beroep moet worden ingesteld bin-nen een termijn van vierentwintig uren die, ten aan-zien van het openbaar ministerie, begint te lopenvanaf de dag van de beslissing en ten aanzien van deverdachte, de beklaagde of de beschuldigde, vanaf dedag waarop die hem betekend is in de vorm bepaald inartikel 18 .
Deze betekening wordt gedaan binnen vierentwin-tig uren . In de akte van betekening wordt aan de ver-dachte kennis gegeven van het hem toekomende rechtvan hoger beroep en van de termijn waarbinnen ditrecht moet worden uitgeoefend .
De verklaring van hoger beroep wordt gedaan opde griffie van de rechtbank die uitspraak heeftgedaan, en wordt ingeschreven in het register vanhoger beroep in correctionele zaken .
De stukken worden, in voorkomend geval, door deprocureur des Konings bezorgd aan de procureur-generaal bij het hof van beroep .
Aan de raadsman van de verdachte wordt berichtgegeven door de griffier van het hof .
§ 3. Over het hoger beroep wordt uitspraak.gedaan met voorrang boven alle andere zaken, hetopenbaar ministerie, de verdachte, de beklaagde of debeschuldigde en zijn raadsman gehoord .
§ 2. Le tribunal ou là cour, selon le cas, peut decer-ner un mandat d'arrêt dans le cas visé au § l --r, 10
Art. 29 .
La personne mise en liberté provisoire doit indi-quer à quelle adresse les convocations et les significa-tions requises par l'instruction peuvent lui être faitesultérieurement. Jusqu'au moment oÙ l'intéresse faitparvenir un avis de changement par lettre recomman-dée à la poste adressée au ministère public, les convo-cations et les significations ont lieu valablement a cetendroit
CHAPITRE VII
De l'appel
Art. 30
§ 1er . L'inculpé, le prévenu ou l'accusé, et le minis-tère public peuvent appeler devant, la chambre desmises en accusation, des ordonnances de la chambredu conseil rendues dans les cas prévus par les articles21, 22, 25 et 28 ; s'il s'agit d'un jugement du tribunalcorrectionnel, rendu conformément à l'article 27; ilest statué sur l'appel par la chambre des appels correç-tiorinels .
§ 2. L'appel doit être interjete dans un delai devingt-quatre heures, qui court contre le ministerepublic_ à compter du jour de la décision et contrel'inculpé, le prévenu ou l'accusé, du jour où elle lui estsignifiée dans les formes prévues à l'article 18 .
Cette signification est faite dans les vingt-quatreheures . L'acte de signification contient avertissementà l'inculpé du droit qui lui est accorde d'appeler et duterme dans lequel il doit être exerce .
La déclaration d'appel est faite au greffe du tribu-nal qui a rendu la décision attaquee, et est consigneeau registre des appels en matière correctionnelle .
Les pièces sont, s'il y a lieu, transmises par le procu-reur du Roi au procureur general pres la cour d'appel.
Le conseil de l'inculpe est avise par le greffier de lacour .
§ 3I1 est statue sur l'appel toutes affaires cessantes,le ministère public, l'inculpe, le prevenu ou l'accuse etson conseil entendus .
15793
15704
De verdachte blijft in hechtenis totdat over hethoger beroep is beslist, voor zover dit geschiedt bin-nen vijftien dagen nadat het beroep is ingesteld ; deverdachte wordt in vrijheid gesteld als de beslissingniet gewezen is binnen die termijn .
In geval van hoger beroep tegen een beslissingbedoeld in artikel 25, § 2, wordt die termijn op achtdagen gesteld .
§ 4. Het gerecht dat over het hoger beroep beslist,doet uitspraak rekening houdend met dé omstandig-heden van de zaak op het ogenblik van zijn uitspraak .Indien de kamer van inbeschuldigingstelling, in degevallen van de artikelen 21, 22, 25 en 28,-beslist dat devoorlopige hechtenis gehandhaafd blijft, levert hetarrest een titel van vrijheidsbeneming op voor vijftiendagen te rekenen van de beslissing .
BELGISCH STAATSBLAD 14.A8.1990 - MONITEUR BELGE
HOOFDSTUK VIII
Het cassatieberoep
Art. 31
§ 1 . De arresten waardoor de voorlopige hechte-nis wordt gehandhaafd, worden binnen vierentwin-tig uren aan de verdachte betekend in de vormbepaald in artikel 18 .
§ 2. Tegen deze arresten kan cassatieberoep wor-den ingesteld binnen een termijn van vierentwintiguren die begint te lopen' vanaf de dag waarop hetarrest aan verdachte wordt betekend .
§ 3 . Het dossier wordt binnen vierentwintig urente rekenen van het instellen van het cassatieberoepaan de griffier van het Hof van Cassatie toegestuurd .Cassatiemiddelen kunnen worden voorgedragen,hetzij in de akte van voorziening, hetzij in een bij diegelegenheid neergelegd geschrift, hetzij in een memo-rie die op de griffie van het Hof van Cassatie moet toe-komen uiterlijk de vijfde dag na de datum van devoorziening .
Het Hof van Cassatie beslist binnen vijftien dagente rekenen van het instellen van het cassatieberoep,terwijl de verdachte inmiddels in hechtenis blijft . Deverdachte wordt in vrijheid gesteld als het arrest nietgewezen is binnen die termijn .
§ 4. Na een cassatiearrest met verwijzing, doet dekamer van inbeschuldigingstelling waarnaar de zaakverwezen is, uitspraak binnen vijftien dagen te reke-nen van de uitspraak van het arrest van het Hof vanCassatie, terwijl de verdachte inmiddels in hechtenisblijft. De verdachte wordt in vrijheid gesteld als hetarrest van de kamer van inbeschuldigingstelling nietgewezen is binnen die termijn .
L'inculpé reste en détention jusqu'à la décision sur-l'appel pourvu qu'elle intervienne dans les quinzejours de la déclaration d'appel ; l'inculpé est mis enliberté si la décision n'est pas rendue dans ce délai .
Ce délai est fixé à huit jours en cas d'appel d'unedécision visée à l'article 25, § 2 .
§ 4. La juridiction d'appel statue en tenant comptedes circonstances de la cause au moment de sa déci-sion . Si la chambre des mises en accusation, dans lescas des articles 21, 22, 25,et 28, décide de maintenir ladétention préventive, l'arrêt forme un titre de priva-tion de liberté pour quinze jours à partir de la déci-sion .
CHAPITRE VIII
Du pourvoi en cassation
Art. 31
§ 1 er Les arrêts par lesquels la détention préventiveest maintenue, sont signifiés à l'inculpé dans les vingt-quatre heures, dans les formes prévues à l'article 18 :
§ 2. Ces arrêts peuvent faire l'objet d'un pourvoi encassation dans un délai de vingt-quatre heures quicourt à compter du jour où l'arrêt est signifié al'inculpé .
§ 3. Le dossier est transmis au greffe de là Cour decassation dans les vingt-quatre heures à compter dupourvoi. Les moyens de cassation peuvent être pro-posés soit dans l'acte de pourvoi, soit dans un écritdéposé à cette occasion, soit dans un mémoire qui doitparvenir au greffe de la Cour de cassation au plus tardle cinquième jour après la date du pourvoi .
La Cour de cassation statue dans un délai de quinzejours à compter de la date du pourvoi, l'inculpé res-tant en détention . L'inculpé est mis en liberté si l'arrêtn'est pas rendu dans ce délai .
§ 4 . Apres un arrêt de cassation avec renvoi, lachambre des mises en accusation à laquelle la causeest renvoyée doit statuer dans les quinze jours à comp-ter du prononce de l'arrêt de la Cour de cassation,l'inculpe restant entre-temps. en détention. Il est misen liberte si l'arrêt de la chambre des mises en accusa-tion n'est pas rendu dans ce délai .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
15795
Voor het overige zijn de bepalingen van artikel 30,§§ 3 en 4, mede van toepassing .
Als het gerecht waarnaar de zaak verwezen is devoorlopige hechtenis handhaaft, geldt zijn beslissingals titel van hechtenis voor vijftien dagen te rekenenvan de beslissing.
HOOFDSTUK IX
De verlenging van de termijnen, de invrijheidstelling,de onmiddellijke aanhouding en het bevel tot aan-houdingbij verstek
Art. 32
De termijnen-bepaald in de artikelen 21, § 1, 22,25,§ 2, 27, § 3, 30, § 3 en 31, § 3, worden geschorst tijdensde duur van het uitstel verleend op verzoek van de ver-dachte of van zijn raadsman .
Art. 33
§ 1 . Tenzij de beklaagde of de beschuldigde gevan-gen gehouden wordt om een andere reden, wordt hij,niettegenstaande hoger beroep, onmiddellijk in vrij-heid gesteld als hij wordt vrijgesproken, veroordeeldwordt met uitstel of alleen tot eengeldboete of indienhij opschorting heeft gekregen van de uitspraak derveroordeling .
Wordt hij tot een hoofdgevangenisstraf zonder uit-stel veroordeeld, dan wordt hij, niettegenstaandehoger beroep, in vrijheid gesteld zodra de onderganehechtenis gelijk is aan de uitgesproken hoofdgevan-genisstraf; zoniet, dan blijft hij aangehouden voorzover de straf wordt uitgesproken wegens het feit datde voorlopige hechtenis heeft gewettigd .
§ 2. Wanneer de hoven en de rechtbanken debeklaagde of de beschuldigde tot een hoofdgevan-genisstraf van eenjaar of tot een zwaardere straf, zon-der uitstel, veroordelen, kunnen zij, op vordering vanhet-openbaar ministerie, zijn onmiddellijke aanhou-ding gelasten, indien te vrezen is dat de beklaagde ofde beschuldigde zich aan de uitvoering van de strafzou pogen te onttrekken . Die beslissing moet naderaangeven welke omstandigheden van de zaak dievrees bepaaldelijk wettigen .
Indien op verzet of hoger beroep de straf vermin-derd wordt tot minder dan een jaar, kan het hof of derechtbank, met eenparigheid van stemmen, op vorde-ring van het openbaar ministerie en na de beklaagdeen zijn raadsman te hebben gehoord als zij aanwezigzijn, de gevangenhouding handhaven .
Over de krachtens deze paragraaf genomen beslis-singen moet een afzonderlijk debat worden gehou-den, onmiddellijk na de uitspraak van de straf . De
Pour le surplus, les dispositions de l'article 30, §§ 33
et 4, sont d'application .
Si la juridiction de renvoi maintient la detentionpréventive, sa décision constitue un titre de détentionpour quinze jours à compter de la décision .
CHAPITRE IX
De la prolongation des délais, de la mise en liberte, del'arrestation immédiate et du mandat d'arrêt, pardéfaut
-
Art. 32
Les délais prévus par les articles 21, § te r, 22, 25, § 2,27, § 3, 30, § 3, et 31, § 3, sont suspendus pendant letemps de la remise accordee à la demande de l'inculpeou de son conseil .
Art. 33
§ lef . A moins qu'il ne soit retenu, pour une autrecause, le prévenu ou l'accuse est, nonobstant appel,mis immédiatement en liberté s'il est acquitte, con-damné avec sursis ou seulement à une amende, ou s'ilbénéficie de la suspension du prononce de la condam-nation .
S'il est condamne à un emprisonnement principalsans sursis, il est mis en liberte, nonobstant appel, desque la détention subie egale la duree de l'emprisonne-ment principal prononce ; dans les autres cas, il restedétenu pour autant que la peine soit prononcee en rai-son du fait qui a motive la detention pre-,entive .
§ 2. Lorsqu'ils condamnent le prevenu ou l'accuse aun emprisonnement principal d'un an ou à une peineplus grave, sans sursis, les cours et les tribunaux peu-vent ordonner son arrestation immediate, sur . requis i-tion du ministère public, s'il y a lieu de craindre que leprévenu ou l'accuse ne tente de se soustraire a l'execu- .tion de la peine . Cette decision doit preciser les cir-constances de la cause motivant speCialement cettecrainte .
Si, sur opposition ou appel, la peine est reduite amoins d'un an, la cour ou le tribunal pourra, a l'una-nimite, sur requisition du ministere public, le pre-,enuet son conseil entendus s'ils sont presents, maintenirl'incarceration .
Les decisions rendues par appliLation de î_e paragraphe font l'objet d'un debat distinct, immediate,ment aptes le prononce de la peine . Le pre uenu ou
15796
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
beklaagde of de beschuldigde en zijn raadsman wor-den gehoord als ze aanwezig zijn . Deze beslissingenzijn niet vatbaar voor hoger beroep of verzet .
Art. 34
§ 1. Wanneer de verdachte voortvluchtig is of zichverbergt of wanneer er grond bestaat om zijn uitleve-ring te vragen, kan de onderzoeksrechter een bevel totaanhouding bij verstek uitvaardigen .
§ 2. Wordt dit bevel uitgevoerd vóór hetonderzoek is afgesloten, dan moet de verdachte doorde onderzoeksrechter worden ondervraagd . Oor-deelt de onderzoeksrechter dat de voorlopige hechte-nis moet worden gehandhaafd, dan kan hij een nieuwbevel tot aanhouding uitvaardigen, waarop de bepa-lingen van de hoofdstukken III, IV en V mede van toe-passing zijn .
Dit nieuwe bevel tot aanhouding wordt aan de ver-dachte betekend binnen vierentwintig uren te reke-nen van de betekening op het Belgisch grondgebiedvan het bevel tot aanhouding bij verstek, welke bete-kening moet geschieden binnen vierentwintig uren nade aankomst of de vrijheidsbeneming op het Belgischgrondgebied .
§ 3. De beklaagde of de beschuldigde kan zijn in-vrijheidstelling alleen vragen overeenkomstig artikel27 .
HOOFDSTUK X
Vrijheid onder voorwaardenen invrijheidstelling onder voorwaarden
Art. 35
§ 1. In de gevallen waarin voorlopige hechteniskan worden bevolen of gehandhaafd onder de in arti-kel 16, § 1, bepaalde voorwaarden, kan de onder-zoeksrechter ambtshalve, opvordering van het open-baar ministerie of op verzoek van de verdachte, debetrokkene in vrijheid laten onder oplegging van eenof meer voorwaarden voor de tijd die hij bepaalt enmaximum voor drie maanden .
§ 2. Alle beslissingen waarbij aan de verdachte ofde beklaagde een of meer voorwaarden worden opge-legd, moeten met redenen omkleed zijri, zoalsbepaald in artikel 16, § 5, eerste en tweede lid .
§ 3 . De rechter bepaalt de op te leggen voorwaar-den. Deze moeten betrekking hebben op een van deredenen genoemd in artikel 16, § 1, derde lid, en daar-aan aangepast zijn, in acht genomen de omstandighe-den van de zaak .
l'accusé et son conseil sont entendus s'ils sont pré-sents. Ces décisions ne sont, susceptibles ni d'appel nid'opposition .
Art. 34
§ lei . Lorsque l'inculpé est fugitif ou latitant oulorsqu'il y a lieu de demander son extradition, le juged'instruction peut décerner un mandat d'arrêt pardéfaut .
§ 2. Si ce mandat est exécuté avant la clôture del'instruction, l'inculpé doit être interrogé par le juged'instruction. Si le juge d'instruction estime que ladétention doit être maintenue, il peut délivrer un nou-veau mandat d'arrêt auquel sont applicables les dis-positions des chapitres III, IV et V .
Ce nouveau mandat d'arrêt est signifié à l'inculpédans les vingt-quatre heures à compter de la significa-tion sur le territoire belge du mandat d'arrêt pardéfaut, laquelle doit intervenir dans les vingt-quatreheures de l'arrivée ou de la privation de liberté sur lesol belge .
§ 3. Le prévenu ou l'accusé ne peut demander sa.mise- en liberté que conformément à l'article 27 .
CHAPITRE X
De la liberté sous conditionset de la mise en liberté sous conditions
Art. 35
§ le' . Dans les cas où la détention préventive peutêtre ordonnée ou maintenue dans les conditions pré-vues à l'article 16, § ter, le juge d'instruction peut,d'office, sur réquisition du ministère public ou à lademande de l'inculpé, laisser l'intéressé en liberté enlui imposant de respecter une ou plusieurs condi-tions, pendant le temps qu'il détermine et pour unmaximum de trois mois .
§ 2. Toutes les décisions qui imposent une ou plu-sieurs conditions à l'inculpé -ou au prévenu sont moti-vées, conformément aux dispositions de l'article 16,§ 5, premier et deuxième alinéas:
§ .3 . Le juge arrête les conditions à imposer . Ellesdoivent viser l'une des raisons énoncées à l'article 16,§ let, troisieme alinéa, et être adaptées à cette 'raison,compte tenu des circonstances de la cause .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
§ 4. De rechter kan ook de voorafgaande en volle-dige betaling van een borgsom vorderen, waarvan hijhet bedrag bepaalt .
Hij kan zijn beslissing met name gronden op ernsti-ge vermoedens dat gelden of waarden afkomstig vanhet misdrijf in het buitenland zijn geplaatst ofwel ver-borgen gehouden .
De borgsom wordt in de Deposito- en Consignatie-'kas gestort en het openbaar ministerie doet, op ver-toon van het ontvangbewijs, de beschikking of hetarrest van invrijheidstelling ten uitvoer leggen .
Niettegenstaande de termijn bepaald in artikel 35,§ 1, en onverminderd de _toepassing van artikel 36,wordt dé borgsom teruggegeven indien de verdachtebij alle proceshandelingen, alsogk ter tenuitvoerleg-ging van het vonnis, verschenen is . Wanneer deveroordeling voorwaardelijk is, is het voldoende datde verdachte bij alle proceshandelingen verschenen-Is .
.
De borgsom wordt toegewezen aan de Staat, zodra°gebleken is dat de verdachte zonder wettige reden vanverschoning niet verschenen is bij enige proceshan-deling of ter tenuitvoerlegging van het vonnis . Ingeval echter van buitenvervolgingstelling, vrij-spraak, ontslag van rechtsvervolging of voorwaarde-lijke veroordeling, beveelt het vonnis of het arrest deteruggave, onder afhouding van de buitengewonekosten waartoe de niet-verschijning aanleidingmocht hebben gegeven .
De niet-verschijning van de verdachte bij een pro-ceshandeling wordt vastgesteld door het vonnis of hetarrest van veroordeling, waarbij eveneens verklaardwordt dat de borgsom aan de Staat vervalt .
De niet-verschijning van de veroordeelde tertenuitvoerlegging van het vonnis wordt, op vorde-ring van het openbaar ministerie, vastgesteld door derechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken .Het vonnis verklaart tevens dat de borgsom aan deStaat vervalt .
§ 5. De onderzoeksrechter en de onderzoeks- ofvonnisgerechten beschikken over dezelfde bevoegd-heden wanneer een verdachte of een beklaagde invrijheid wordt gesteld .
Art. 36
§ 1 . De onderzoeksrechter kan in de loop van hetgerechtelijk onderzoek, ambtshalve of op vorderingvan de procureur des Konings, een of meer nieuwevoorwaarden opleggen, reeds opgelegde voorwaar-den geheel of gedeeltelijk opheffen, wijzigen ofverlengen .
Deze beslissing wordt genomen voor de tijd die hijbepaalt en maximum voor drie maanden .
§ 4. Le juge peut également exiger le paiement préa-lable et intégral d'un cautionnement, dont il fixe lemontant.
Il peut motiver sa décision notamment sur la basede sérieux soupçons que des fonds ou des valeurs tirésde l'infraction ont été placés à l'étranger ou dissimu-lés .
'Le cautionnement est versé à la Caisse des dépôts etconsignations, et le ministère public, au vu du rece-pissé, fait exécuter l'ordonnance ou l'arrêt de mise enliberté .
Nonobstant le délai fixé a l'article 35, § l e ', et sanspréjudice de l'application de l'article 36, le caution-nement est restitué si l'inculpé s'est présenté à tous lesactes de la procédure et pour l'exécution du juge- -ment. Si la condamnation est conditionnelle, il suffitque l'inculpé se soit présenté à tous les actes de la pro-cédure .
- Le cautionnement est attribué à l'Etat dés quel'inculpé, sans motif légitime d'excuse, est reste endéfaut de se présenter à un acte quelconque de la pro-cédure ou pour l'exécution du jugement. Néanmoins,en cas de renvoi des poursuites, d'acquittement,d'absolution ou de condamnation conditionnelle, lejugement ou l'arrêt_ en ordonne la restitution, saufprélèvement des frais extraordinaires auxquels ledéfaut de se présenter aura pu donner lieu .
Le défaut, par l'inculpé, de s'être présente à un actede la procédure est constaté par le jugement ou l'arrêtde condamnation, lequel déclare, en même temps,que le cautionnement est acquis à l'Etat .
Le défaut, par le condamné, de se presenter pourl'exécution du jugement est constaté, sur les requisi-tions du ministère public, par le tribunal qui a pro-noncé la condamnation. Le jugement declare, enmême temps, que le cautionnement est acquis à l'Etat.
§ S. Le -juge d'instruction et les juridictions d'ins-truction ou de jugement disposent des mêmes pou-voirs lorsqu'un inculpe ou un prevenu est mis enliberte.
Art. 36
§ ter . Au cours de l'instruction judiciaire, le juged'instruction peut, d'office ou sur requisition du pro-cureur du Roi, imposer une où plusieurs conditionsnouvelles, retirer, modifier ou prolonger, en tout ouen partie, des conditions dela imposees .
Cette decision est prise pour le temps qu'il determine, avec un maximum de trois mois
15797
1 5798
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 -MONITEUR BELGE
Hij kan vrijstelling verlenen van de naleving vanalle voorwaarden of van sommige daarvan .
De verdachte kan vragen dat de opgelegdevoorwaarden geheel of gedeeltelijk worden opgehe-ven of gewijzigd ; hij kan ook vragen te worden vrijge-steld van alle voorwaarden of van sommige daarvan .
Doet de raadkamer binnen vijf dagen geen uit-spraak over het verzoek van de verdachte, dan verval-len de bevolen maatregelen .
2. Wanneer de raadkamer, bij, het regelen van derechtspleging, de verdachte naar de correctionelerechtbank verwijst wegens een feit dat de toepassingwettigt van een van de voorwaarden bedoeld imarti-kel 35, kan zij bij een afzonderlijke en overeenkom-stig artikel 16, §§ 1 en 5, eerste en tweede lid, gemoti-veerde beschikking, beslissen dat de bedoeldevoorwaarde wordt gehandhaafd of ingetrokken . Zijkan geen nieuwe voorwaarden opleggen .
§ 3. Na het afsluiten van het gerechtelijk ..onderzoek kan het vonnisgerecht waarbij de zaakaanhangig is, op vordering van de procureur desKonings of op verzoek van de verdachte, de opge-legde voorwaarden verlengen voor maximum driemaanden en uiterlijk tot het vonnis . Het vonnisge-recht kan die voorwaarden ook intrekken of vrijstel-ling verlenen van de naleving van sommige daarvan .Het kan geen nieuwe voorwaarden opleggen .
Art. 37
De beslissingen genomen ter uitvoering van de arti-kelen 35 en 36 worden aan de partijen betekend metinachtneming van de vormen bepaald voor de voorlo-pige hechtenis . Tegen deze beslissingen staan dezelf-de rechtsmiddelen open als tegen de beslissingen dieinzake voorlopige hechtenis worden genomen .
Art. 38
§ 1 . Voor het toezicht op de naleving van devoorwaarden kan een beroep worden gedaan op depolitiediensten en op de sociale diensten bij de recht-banken .
Al wie ingeschakeld wordt bij het toezicht op denaleving van de voorwaarden, is gebonden door hetberoepsgeheim .
§ 2. Bij niet-naleving van de voorwaarden kan deonderzoeksrechter, de rechtbank of het hof vanberoep, al naar het geval, een bevel tot aanhoudinguitvaardigen onder de voorwaarden bepaald in arti-kel 28 .
Il peut dispenser de l'observation de toutes les con-ditions ou de certaines d'entre elles .
L'inculpé peut demander le retrait ou la modifica-tion de tout ou partie des conditions imposées; il peutaussi demander d'être dispensé des conditions ou decertaines d'entre elles .
S'il n'est pas statué par la chambre du conseil sur lademande de l'inculpé dans les cinq jours, les mesuresordonnées sont caduques .
§ 2. Lorsque, en réglant la procédure, la chambredu conseil renvoie l'inculpé devant le tribunal correc-tionnel en raison d'un fait qui justifie' l'applicationd'une condition visée à l'article 35, elle peut, par uneordonnance séparée et motivée conformément àl'article 16, §§ let et 5, premier et deuxième alinéas,décider du maintien ou du retrait de ladite condition .Elle ne peut en imposer de nouvelles .
§ 3. Après clôture de l'instruction judiciaire, et sur -réquisition du procureur du Roi ou à la requête del'inculpé, la juridiction de jugement saisie de la cause -peut prolonger les conditions existantes, pour unterme maximum de trois mois et au plus tard jusqu'aujugement. Elle peut également les retirer ou dispenserde l'observation de certaines d'entre elles . Elle ne peuten imposer de nouvelles .
Art. 37
Les décisions prises en application des articles 35et 36 sont signifiées aux parties dans les formes pré-vues en matière de détention préventive et sont sus-ceptibles des mêmes recours que les décisions prisesen cette mattere.
Art. 38
§ lef . Pour la surveillance de l'observation des con-ditions, il peut être fait appel aux services de police etaux services sociaux près les tribunaux .
Toute personne qui intervient dans la surveillancede l'observation des conditions est liée par le secretprofessionnel .
§ 2. Lorsque les conditions ne sont pas observées, lejuge d'instruction, le tribunal ou la cour d'appel,selon le cas, peut décerner un mandat d'arrêt, dans lesconditions prévues à l'article 28 .
BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
TITEL II
Slot-, wijzigings- en opheffingsbepalingen
Art. 39
In artikel 128 van het Wetboek van Strafvorderingworden de woorden « indien de verdachte is aange-houden, wordt hij in vrijheid gesteld » geschrapt .
Art. 40
In artikel 129, eerste lid, van hetzelfde Wetboekworden de woorden « en indien hij is aangehouden,wordt hij in vrijheid gesteld » geschrapt .
Art . 41
Artikel, 133, eerste lid, van hetzelfde Wetboekwordt gewijzigd als volgt :
._
1° na het woord « vastgesteld wordt het woord« en » geschrapt ;
2° na het woord « overtuigingsstukken » wordende woorden « en de beschikking tot gevangenne-ming » toegevoegd .
-
Art. 42
Artikel 135 van hetzelfde Wetboek wordt vervan-gen door de volgende bepaling :
« Artikel 135 . - De procureur des Konings en de'burgerlijke partij kunnen binnen vierentwintig urenhoger beroep aantekenen tegen beschikkingen gege-ven overeenkomstig de artikelen 128, 129 en 130 ., Dietermijn loopt ten aanzien van de procureur desKonings vanaf de beschikking en ten aanzien van deburgerlijke partij vanaf de dag waarop de beschik-king haar is betekend op de woonplaats doorhaargekozen in de plaats waar de rechtbank haar zetelheeft . »
Art. 43
Artikel 24 van de wet van 20 april 1874 betreffendede voorlopige hechtenis, gewijzigd bij de besluitwetvan 1 februari 1947 en bij de wetten van 27 maart 1969en 18 juni 1985, vormt artikel 89bis van het Wetboekvan Strafvordering .
Art. 44
Artikel 25 van dezelfde wet, gewijzigd bij dewet van 4 juli 1989, vormt artikel 90 bis van hetWetboek van strafvordering met als opschrift« § 5 . - Onderzoek aan het lichaam », ingevoegdin hoofdstuk VI van boek I van hetzefdeWetboek .
Art. 45
Artikel 26 van dezelfde wet vormt artikel 136bisvan hetzelfde Wetboek .
TITRE II
Dispositions finales, modificatives et abrogatoires
Art. 39
A l'article 128 du Code d'instruction criminelle lesmots « et si l'inculpé avait été arrêté, il sera mis enliberté» sont supprimés .
A l'article 129, premier alinéa, du même Code lesmots « et il sera remis en liberté s'il est arrête » sontsupprimés .
Art. 40
Art. 41
L'article 133, alinéa le", du même Code est modifiécomme suit :
1° après les mots « le corps du délit » le mot « et » estsupprimé ;
20 après les mots « un état des pièces sérvant .,à con-viction les mots « et l'ordonnance de prise de corpssont ajoutés .
Art. 42
L'article 135 du même Code est remplacé par la dis-position suivante
«Article 135 . - Le procureur du Roi et la partiecivile peuvent interjeter appel des ordonnances ren-dues conformément aux articles 128, 129 et 130, dansles vingt-quatre heures. Ce délai court contre le pro-cureur du Roi à compter de l'ordonnance et contre lapartie civile à compter du jour où l'ordonnance lui aété signifiée au domicile par elle élu dans le lieu oùsiège le tribunal . »
Art. 43
L'article 24 de la loi du 20 avril 1874 relative á ladétention préventive modifié par l'arrêté-loi dule' février 1947 et par les lois du 27 mars 1969 et du 18juin 1985, forme l'article 89bis du Code d'instructioncriminelle .
Art. 44
L'article 25 de. la même loi, modifié par la loidu 4 juillet 1989, forme l'article 90bis du Coded'instruction
criminelle,
sous
l'intitulé« § 5 . - De l'exploration corporelle », insérédans le chapitre VI du livre Ier du même Code .
Art. 45
L'article 26 de la même loi forme l'article 136bis dumême Code.
15799
15800 BELGISCH STAATSBLAD - 14.08.1990 - MONITEUR BELGE
Art. 46In artikel 1 van de wet van 9 april 1930 tot bescher-
ming van de maatschappij tegen de abnormalen en degewoontemisdadigers, gewijzigd bij de wet van 1 juli1964, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het tweede lid, worden de woorden -« in afwij-king van het bepaalde in artikel S van de wet van20•april 1874,» geschrapt;
2° in het vijfde lid, worden de woorden « in de vormbepaald in artikel 4 van de wet van 20 april 1874 » ver-vangen door de woorden « in de vorm bepaald in arti-kel 21 van de wet van 20 juli 1990 betreffende devoorlopige, hechtenis ».
Art. 47Deze wet brengt geen wijziging aan in de wetten
betreffende de bestraffing van bedrog inzake douaneen accijnzen .
Art. 48Opgeheven worden1° in het Wetboek van strafvordering :a) hoofdstuk VII van boek I, dat bestaat uit de arti-
kelen 91 tot 112, gewijzigd bij de wetten van 5 juli1963, 10 juli 1967 en 27 maart 1969;
b) artikel 130, tweede lid, gewijzigd bij de wettenvan 6 maart 1963 en 10 juli 1967 ;
c) artikel 131, gewijzigd bij de wet 10 juli 1967 ;d) artikel 134, gewijzigd bij de wet 10 juli 1967 ;e) artikel 232, gewijzigd bij de wet 10 juli 1967;2° de artikelen 1 tot 23 van de wet van 20 april 1874
op de voorlopige hechtenis, gewijzigd bij de wettenvan 23 juli 1895, 29 juni 1899,23 augustus 1919,9 mei1931, 25 juli 1959, 10 juli 1967 en 13 maart 1973 .
Het opschrift van de wet van 20 april 1874 betref-fende de voorlopige hechtenis wordt vervangen alsvolgt: «Wet van 13 maart 1973 betreffende de vergoe-ding voor onwerkzame voorlopige hechtenis » .
- Art. 49Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de
vierde maand die volgt op de bekendmaking in hetBelgisch Staatsblad .
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met's Landszegel, zal worden bekleed en door het Belgisch Staats-blad zal worden bekendgemaakt .
Gegeven te Brussel, 20 juli 1990 .
BOUDEWIJN
Van Koningswege
De Minister van Justitie,M. WATHELET
Met 's Lands zegel gezegeldDe Minister van Justitie,
M. WATHELET
Art. 46A l'article ter de la loi du 9 avril 1930 de défense
sociale à l'égard des anormauxet des délinquantsd'habitude, modifié par la loi du 1eC juillet 1964, sontapportées les modifications suivantes
1° à l'alinéa 2, les mots « par dérogation aux dispo-sitions de l'article 5 de la loi du 20 avril 1874 » sontsupprimes ;
2° à l'alinéa 5, les mors « dans les formes prévues àl'article 4 de la loi du 20 avril 1874 » sont remplacéspar les mots « dans les formes prévues á l'article 21 dela loi du 20 juillet 1990 relative à la détentionpréventive » .
Art. 47La présente loi ne modifie pas les lois relatives à la
répression de la fraude en matière de douanes et acci-ses .
Art. 48Sont abrogés :10 dans le Code d'instruction criminelle :a) le chapitre VII du livre IeC, comprenant les arti-
cles 91 à 112; modifiés par les lois des 5 juillet 1963,10 juillet 1967 et 27 mars 1969 ;
b) l'article 130, alinéa 2, modifié par les lois du6 mars 1963 et du 10 juillet 1967 ;
c) l'article 131, modifié parla loi du 10 juillet 1967 ;d) l'article 134, modifié par la loi du 10 juillet 1967 ;e) l'article 232, modifié parla loi du 10 juillet 1967 ;2° les articles ter à 23 de la loi du 20 avril 1874 rela-
tive à la détention préventive, modifiés par les lois du23 juillet 1895, du 29 juin 1899, du 23 août 1919, du9 mai 1931, du 25 juillet 1959, du 10 juillet 1967 et du13 mars 1973 .
L'intitulé de la loi du 20 avril 1874 relative à ladétention préventive est remplacé par l'intitulé sui-vant : « Loi du 13 mars 1973 relative à l'indemnité encas de détention, préventive inopérante » .
Art. 49La présente loi entre en vigueur le premier jour du
quatrième mois qui suit sa publication au Moniteurbelge .
Promulguons la présente loi, ordonnons qu'ellesoit revêtue du sceau de l'Etat et publiée par leMoniteur belge .
Donné à Bruxelles, le 20 juillet 1990 .
BAUDOUIN
Par le Roi
Le Ministre de la Justice,M. WATHELET
Scellé du sceau de l'EtatLe Ministre de la Justice,
M. WATHELET