pedagogischekringleuven.files.wordpress.com€¦ · Web view2020. 9. 19. · C + D: Continu wint...
Transcript of pedagogischekringleuven.files.wordpress.com€¦ · Web view2020. 9. 19. · C + D: Continu wint...
hoofdstuk 1: Geschiedenis, theorie en opzoekingsstrategieën Ontwikkelingspsychologie
Bestuderen van verandering en stabiliteit over de levensloop
Domein
· Wetenschappelijk
· Toegepast
· Interdisciplinair
THEORIE
Een geordend en samenhangend geheel van uitspraken dat het gedrag beschrijft, verklaart en voorspelt
· Basis voor praktijk
· Geeft richting + betekenis aan wat we zien
· Behoefte aan wetenschappelijke bevestiging onderzoeken moeten vaak opnieuw gedaan worden, er moet gekeken worden of ze nog steeds van toepassing zijn
3 basisvragen
CONTINU – DISCONTINU
Continue ontwikkeling: geleidelijk uitbreiden van dezelfde vaardigheden die in het begin al aanwezig waren
Discontinue ontwikkeling: nieuwe manier van reageren in ≠ periodes (elke trede heeft een ander gedrag, waarbij de 1ste de moeilijkste zijn)
· Stadia: kwalitatieve veranderingen in denken en doen, kenmerkend voor een bepaalde periode
1 VERLOOP OF MEERDERE
Vroeger: aanhangers discontinue ontwikkeling
Nu: meerdere contexten zijn mogelijk
· Context = vorm van de omgeving waarin je woont, dit leidt tot andere veranderingen
· Unieke combinaties van persoonskenmerken (erfelijkheid, uiterlijk) & omgevingskenmerken (school, thuis, historische tijdsperiode…)
· Verschillende trajecten in ontwikkeling
ERFELIJKHEID – MILIEU/OMGEVING
Alle theorieën vinden zowel erfelijkheid als omgeving belangrijk, maar ze leggen een andere klemtoon
Erfelijkheid: aangeboren eigenschappen, gebaseerd op genetische overerving
Omgeving: fysische + sociale wereld, beïnvloedt biologische (groeien) en psychologische (denken) ontwikkeling
· Stabiliteit: kinderen behouden hun relatieve positie, erfelijkheid en vroegere ervaringen zijn belangrijk en kunnen levenslange invloed hebben
Plasticiteit: verandering is mogelijk (door de omgeving, ervaringen)
Dynamische systeembenadering
· Compromistheorie
· Proces dat steeds verder gaat (van bevruchting tot de dood)
· Invloeden van de ontwikkeling op biologisch, sociaal en psychologisch vlak
· Ontwikkeling wordt gezien als een dynamisch systeem
· Belangrijk in benadering: levensloopperspectief
Fasen in de ontwikkeling:
Prenataal
Bevruchting – geboorte
1-cellige organismen transformeren in een baby met capaciteiten waarmee het ook buiten de baarmoeder kan overleven
Baby en peuter
0 – 2 j.
Dramatische veranderingen van het lichaam en de hersenen steunen de motorische, perceptuele en intellectuele capaciteit, met krijgt de eerste banden met anderen (familie)
Kleuter (= vroege kindertijd)
2 – 6 j.
Tijdens de speeljaren worden motorische activiteiten verfijnd, denken en taal groeien snel, moraliteit, kinderen krijgen banden met leeftijdsgenoten
Basisschool (= midden-kindertijd)
6 – 11 j.
Schooljaren worden gekenmerkt door atletische vooruitgang, logisch denken, basiskennis van taal, zichzelf begrijpen, moraliteit, vriendschap & lid worden van een vriendengroep
Adolescentie
11 – 18 j.
Puberteit
Vroege volwassenheid
18 – 40 j.
Opleiding afmaken + huis verlaten
Midden-volwassenheid
40 – 65 j.
Hoogtepunt van de carrière
Late volwassenheid
65 - dood
Pensioen
LEVENSLOOPPERSPECTIEF
De ontwikkeling wordt gezien als:
· Levenslang: 3 domeinen in ontwikkeling (allemaal even belangrijk)
· Fysiek: motorische coördinatie
· Cognitief: ontwikkeling van het denken
· Emotioneel/sociaal: vrienden maken
· Multidimensioneel
· Bepaald door complex samenspel van biologische, psychologische en sociale factoren
· Veelvormig (= multidirectioneel)
· Veelvormig 1: niet altijd vooruitgang in alle domeinen
· Bv. lerares talen kent geen wiskundige vooruitgang
· Veelvormig 2: vooruitgang en achteruitgang binnen hetzelfde domein
· Bv. bejaarden klagen dat hun geheugen achteruit gaat, maar ze kunnen nog steeds nieuwe herinneringen maken
· Plastisch (=kneedbaar)
· Grote verschillen tussen individuen
· Metafoor van de vlinder verandering + mogelijkheden/potentie, vroeger: metafoor schipbreuk
· Beïnvloed door vele krachten, in interactie met elkaar
LEVENSLOOPVISIE OP ONTWIKKELING (ontwikkeling continu + discontinu)
Kinderen: ≠ domeinen onderscheiden (3 stammen van boom)
Volwassenen: ≠ domeinen lopen in elkaar (bomen vertakken + lopen in elkaar over)
INVLOEDEN
· Leeftijdsgebonden (= normatief, voor iedereen geldend)
· Voorspelbaar, sterk gebonden aan leeftijd
· Bv. biologisch: 1ste woordjes leren
· Gebonden aan geschiedenis (= normatief, voor iedereen geldend)
· Ervaren door mensen geboren rond hetzelfde tijdstip cohorte
· Bv. geboren tijdens WO II
· Niet-normatief
· Onregelmatige gebeurtennissen, belangrijke impact op je leven
· Des te ouder, des te meer invloed (je bepaalt je eigen leven)
· Slechts bij enkele mensen voorkomend
· Bv. liefde van je leven tegenkomen
Kernprincipes van de evolutietheorie van Darwin
· Natuurlijke selectie
· Soorten hebben kenmerken die aangepast zijn aan hun omgeving
· Survival of the Fittest
· Individuen best aangepast omgeving: overleven + voortplanten
· Genen worden doorgegeven aan andere generaties
Vroege wetenschappelijke studie van ontwikkeling
Normatieve benadering:
· Hall & Gesell
· Geïnspireerd door Darwin
· Eenzijdig
· Ontwikkeling = rijpingsproces (cfr. bloem)
· Groot # mensen onderzocht, m.b.v. vragenlijsten
· Leeftijdsgemiddelden
· Kinderen kennen hun noden vanaf de geboorte
Test-beweging:
· Binet & Simon
· Ontwikkeling 1ste intelligentietest
· Stanford-Binet Intelligentie Schaal (Schoolresultaten voorspellen + verschillen in individuele ontwikkeling)
· Intelligentietest = basis voor nature-nurture controverse
Psycho-analytische visie:
· Freud & Erikson
· Reeks stadia van conflicten tussen biologische driften en sociale verwachtingen bepalen psychisch functioneren
· Psychoseksuele theorie: hoe ouders omgaan met driften kind in eerste levensjaren bepalend ontwikkeling persoonlijkheid
· Klemtoon unieke levensgeschiedenis
· Relaties tussen 3 aspecten van de persoonlijkheid (id, ego, superego) bepaling basispersoonlijkheid individu
Id (= het)
· Onbewust aanwezig vanaf geboorte
· Ruimste aspect
· Verbonden met biologische behoeftes
Ego (= ik)
· Bewuste, rationele aspect
· Ontstaat in kindertijd
· Impulsen (van id) in aanvaardbare richting sturen
Supere-go
· Het geweten
· Ontwikkelt tussen 3-6j. door interacties met verzorgers
· Balans tussen 3 aspecten van persoonlijkheid vinden, maar ego is belangrijkst
Freud
Psychoseksuele stadia
· Oraal: geboorte – 1 j. (baby verkent alles met mond)
· Anaal: 1 – 3 j. (baby leert op potje gaan)
· Fallisch: 3 – 6 j. (interesse in andere geslacht binnen gezin)
· Oedipus- en Elektracomplex: karakter vader/moeder overnemen om kans bij ander geslacht te maken ontwikkeling superego
· Latentie: 6 – 11 j. (kind leert basisdingen)
· Genitaal: adolescentie (partner buiten gezin zoeken)
· Wees aandachtig voor verschillende zondes + bevredig in juiste hoeveelheid
Kritiek
· Te grote klemtoon op seksuele gevoelens theorie = te eenzijdig
· Theorie = cultuurspecifiek (Victoriaanse maatschappij in GB = preuts)
· Geen onderzoek gedaan bij kinderen reconstructie op basis van verhalen van volwassenen
Erikson
· Freuds theorie uitbreiden:
· 5 eerste stadia: gelijk
· 3 volgende stadia: nieuw
· Psychosociale theorie:
· Niet enkel ‘ego’ bemiddelt (ook id en superego)
· Positieve kracht in ontwikkeling
· Invloed van culturele context (cfr. Freud: theorie = cultuurspecifiek)
· Basisconflict in ieder stadium
· Indien eindbalans van verzorging welwillend en liefdevol is: basisconflict oplossen in de positieve pool
PSYCHOSOCIALE STADIA
Vertrouwen <-> wantrouwen
(oraal)
Geboorte – 1 j.
Vertrouwen: zo goed mogelijk uitgebouwd, goede balans zoeken (bv. moeder niet altijd met zelfde kind bezig)
Autonomie <-> Schaamte/twijfel
(anaal)
1 – 3 j.
Autonomie: peuter wil alles alleen doen, maar kan dit niet schaamte indien niet lukken
Initiatief <-> schuld
(fallisch)
3 – 6 j.
Vlijt <-> minderwaardigheid
(latent)
6 – 11 j.
Vlijt (= je best doen): je inzetten in de klas
Identiteit <-> verwarring
(genitaal)
Adolescentie
Identiteit: ‘Wie ben ik?’
Intimiteit <-> isolement
Vroege volwassenheid
Generativiteit <-> stagnatie
Midden volwassenheid
Generativiteit: je geeft iets door aan je kinderen(indien geen kinderen: mensen in bedrijf opleiden)Stagnatie: niets om door te geven
Integriteit <-> wanhoop
Late volwassenheid
Integriteit: vertellen over verleden (dat zin heeft gehad)
Voordelen:
· Klinische methode (≠ vormen van info samenbrengen)
· Inspiratie over vele aspecten van emotionele/sociale ontwikkeling
Nadelen:
· Veel ideeën moeilijk te onderzoeken
· Weinig aandacht voor andere methodes geïsoleerd
Behaviorisme en sociaal leren
Klassieke conditionering
Stimulus – Respons
o.a. Pavlov & Kleine Albert – Watson
Operante (neiging om in bepaalde richting te gaan) conditionering
Bekrachtigen + straffen
Gevolgen van wat je doet: succes/falen
Sociale leertheorie
Model-leren
Je doet iets na waar anderen succes mee hebben
SOCIAAL LERENMr. Bandura
· Observational learning
· Rol van denken
· Sociaal-cognitief
· Zien hoe anderen zichzelf prijzen + verwijten maken (= selectief)
· Persoonlijke normen en zelf-effectiviteit (gevoel ‘ik kan het’ als iets lukt)
Voordeel:
· Toegepast in gedragstherapie (combinatie conditionering + model-leren)
Nadelen:
· Visie op omgevingsinvloeden te beperkt
· Onderschatten van eigen bijdrage in de ontwikkeling theorie kneedt mensen
Piaget
· Cognitieve ontwikkelingstheorie: kinderen bouwen kennis op door de wereld te verkennen
· Biologisch concept adaptatie
· Structuren van denken passen zich aan om externe wereld te begrijpen + evenwicht te bereiken
STADIA
Sensori-motorisch
Geboorte – 1 j.
Zintuigen + dingen vastnemen
Pre-operationeel
2 – 7 j.
Denken in symbolen
Concreet-operationeel
7 – 11 j.
Bewerkingen uitvoeren in gedachten
Formeel-operationeel
Adolescentie
Abstract/volwassen denken
METHODEN VAN ONDERZOEK
Eerst: observatie eigen kinderen + alledaagse problemen en hun reacties hierop observatie van klein aantal personen
Later: klinische interviews (open vragen), antwoord van kind was basis voor volgende vraag
Voordelen:
· Kinderen leren actief + hebben gestructureerde intelligentie
· Stimulatie onderzoek op/over kinderen
Nadelen:
· Onderschatten competenties baby’s/kleuters
· Prestaties kunnen verbeterd worden door training
Informatieverwerking
· Ontwikkeling = continu
· Diagrammen in stappen om probleem op te lossen
Metafoor van de pc: menselijke geest = systeem dat symbolen manipuleert + waar informatie doorstroomt
· Input: ervaring
· Output: gedrag
Voordelen:
· Kind = actieve denker (zonder stadia)
· Zorgvuldige onderzoeksmethoden
Nadelen:
· Geen omvattende theorie over ontwikkeling
· Geen verbeelding/creativiteit mogelijk (flow charts enkel vaste patronen)
· Labo-situaties
Cognitieve ontwikkelingsneurowetenschap
· Bestuderen relaties tussen veranderingen in hersenen & ontwikkeling van het denken/gedrag
· Nieuwe methoden beeldvorming (o.a. scanner)
· Hersenen = plastisch (vooral in 1ste 5 jaar)
· Interventieonderzoek, neurale basis van leer- en gedragsstoornissen
· Onderzoekers samenbrengen
· Invloed van ervaring is de neurale basis van vele leerstoornissen
3 contextuele theorieën
(vorige theorieën hielden geen rekening met de context)
ETHOLOGIE & EVOLUTIONAIRE ONTWIKKELINGSPSYCHOLOGIE
Ethologie:
· Bestuderen aanpassingswaarde/overlevingswaarde van gedrag en geschiedenis van de evolutie
· Inprenten (Lorenz): gedrag aangeleerd in vroege periode
· Kritische periode: ontwikkeling moet gebeuren
· Individu = biologisch voorbereid om (adaptieve) gedragingen in korte periode aan te leren
· Omgeving moet individu stimuleren
· Gevoelige periode: ontwikkeling kan ook later gebeuren
· Optimale periode waarin bepaalde capaciteiten kunnen groeien en waarin het individu beïnvloed wordt door de omgeving en hierop goed reageert.
· Geen duidelijke grenzen
Evolutionaire ontwikkelingspsychologie: adaptieve waarde voor de soort
· Bestudeert cognitieve, emotionele en sociale competenties die veranderen met de leeftijd (bv. spelen met kinderen eigen geslacht)
· Proberen aanpassingswaarde te begrijpen van menselijke competenties
· Bouwt verder op ethiologie
SOCIOCULTURELE THEORIE - Vygotsky
· Overdragen van cultuur (waarden & normen, gewoontes …) op volgende generatie, ≠ culturen leren kinderen ≠ dingen
· Sociale interactie = noodzakelijk samenwerken + praten met leden maatschappij die meer weten
· Cognitieve ontwikkeling = sociaal gemedieerd proces (= met steun/tussenkomst van anderen
Voordeel:
· Unieke vaardigheden ontwikkelen per cultuur
Nadeel:
· Verwaarlozing biologische invloeden + eigen bijdrage tot ontwikkeling je bent afhankelijk van meer ervaren mensen
(BIO)ECOLOGISCHE THEORIE Biologische aspecten + krachten van de omgeving werken samen
Bronfenbrenner: men ontwikkelt zich binnen een complex systeem van relaties en is beïnvloed door verschillende niveaus van omgeving
Ecologische transitie: omgeving blijft veranderen doordat individuen rollen bijnemen of laten gaan = belangrijke keerpunten in ontwikkeling
· Microsysteem: activiteiten in directe omgeving (kerngezin, leeftijdsgenoten…)
· Bi-directioneel
· Mesosysteem: verbindingen tussen microsystemen (ouders-school)
· Exosysteem: sociale context waarin kind niet zit, maar die wel een invloed heeft (werk, buren…)
· Macrosysteem: (culturele waarden, wetten…)
· Chronosysteem: omgeving verandert altijd
· Voordeel:
· Theorie houdt rekening met alle andere theorieën (nergens nadeel!)
· Ontwikkeling = samenspel omgeving-individu
Vergelijking van theorieën
· Richten zich op ≠ domeinen van ontwikkeling
· Piaget, informatieverwerkingstheorie, Vygotsky cognitief
· Psychoanalytische visie + ethologie emoties en sociale ontwikkeling
· Behaviorisme, sociale leertheorie, evolutionaire ontwikkelingspsychologie, ecologische systemen aspecten van het menselijk functioneren
· Elke theorie: andere opvattingen op 3 basisvragen
· Elk heeft z’n voor- & nadelen
Theorie
Continu of discontinu
1 of meerdere verlopen
Nature of nurture
Pyschoanalyse(Freud & Erikson)
D: psychoseksuele + psychosociale theorie vindt plaats in stadia
1: stadia worden verondersteld universeel te zijn
NA + NU: vroegere gebeurtenissen hebben effect op de ontwikkeling
Behaviorisme + sociaal leren
(Bandura)
C: ontw. houdt een stijging van geleerd gedrag in
M: sterker maken en vorm geven aan gedragingen kan variëren van persoon tot persoon
NU
: ontwikkeling is het gevolg van conditioneren en modelleren vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk
Cognitieve ontwikkelings-theorie(Piaget)
D: cognitieve ontwikkeling vindt plaats in stadia
1: stadia worden verondersteld universeel te zijn
NA + NU: ontwikkeling hangt samen met de groei van de hersenen en ook een stimulerende omgeving is belangrijk
Informatieverwerking
C: kinderen + volwassenen veranderen geleidelijk in aandacht, geheugen …
1: veranderingen bestudeert vooral karakteristieken van kinderen + volwassenen
NA + NU: volwassenen en kinderen zijn actieve denkers die hun denken wijzigen als hun hersenen groeien vroegere en latere gebeurtenissen zijn
belangrijk
Ethologie + evolutionaire ontwikkelings-psychologie
C + D: kinderen + volwassenen ontwikkelen geleidelijk een ruimer bereik van aangepaste gedragingen. Gevoelige periodes vinden plaats, kwalitatief onderscheidde capaciteiten komen relatief plots voor
1: aangepaste gedragingen en gevoelige periodes komt bij iedereen voor
NA + NU: evolutie en erfelijkheid beïnvloeden het gedrag in de gevoelige periode hebben vroege gebeurtenissen een invloed op de latere ontwikkeling
Socioculturele theorie(Vygotsky)
D: taal-ontwikkeling + opleiding leiden tot stapsgewijze veranderingenC: gesprekken met meer ervaren mensen leiden tot continue veranderingen (veranderen bij elke cultuur)
M: sociale veranderingen in denken + gedrag veranderen bij elke cultuur
NA + NU: erfelijkheid, de groei van de hersenen en gesprekken met meer ervaren mensen hebben invloed op de ontwikkeling vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk
(bio)ecologisch systeem
(Bronfenbrenner)
/
M: Biologische gedragspatronen komen samen met omgevingsfactoren op meerder niveaus om ontwikkeling op verschillende unieke manieren te vormen
NA + NU: de karaktereigenschappen van het individu en de reacties van anderen beïnvloeden elkaar bidirectioneel vroege en latere gebeurtenissen zijn belangrijk
!Levensloop-perspectief!
C + D: Continu wint en neemt af, net als discontinu, stapsgewijze tussenkomst van nieuwe vaardigheden, treden op gedurende alle leeftijden
M: Ontwikkeling komt voor in meerdere contexten die variëren van de ene persoon tot de andere, leidend naar verschillende wegen van verandering
NA + NU: ontwikkeling is multidimensioneel en wordt beïnvloed door erfelijkheid en factoren uit de omgeving vroege en latere ervaringen zijn belangrijk
Ontwikkeling bestuderen
· Hypothese (voorspelling vanuit theorie)
· Onderzoeksopzet (algemeen plan van onderzoek dat beste toetsing van hypothese mogelijk maakt)
· Ethische aspecten in het onderzoek
ONDERZOEKSMETHODEBasisbenadering voor verzamelen info
Systematische observatie :
· Naturalistisch:
· Observatie in natuurlijke omgeving
· Voordeel: alledaags gedrag zien
· Nadeel: weinig controle (niet alles = bestudeerbaar)
· Gestructureerd
· Opgezette observatie
· Voordeel: meer controle
· Nadeel: niet-alledaags gedrag
Zelf-rapportering :
· Klinisch interview
· Flexibel (zoals in gesprek)
· Vraagt naar invalshoek deelnemer
· Nadeel: beperking van het geheugen + dingen beter voorstellen dan ze zijn
· Gestructureerd interview
· Zelfde vragen bij iedere deelnemer
· Vragenlijsten antwoorden beschikbaar van groepen
Etnografie: (cultuur bestuderen)
· Cross-cultureel onderzoek: veralgemeenbaar
· Etnografische methode: culturele betekenis van het gedrag
· Beschrijvende, kwalitatieve techniek
· Cultuur/sociale groep proberen te begrijpen
· Participerende observatie: onderzoeker verblijft in gemeenschap (meestal max. 1 j.)
Gevalsstudie: veel info over 1 persoon door interview, observatie & test-scores
Methode
Beschrijving
Voordelen
Nadelen
SYSTEMATISCHE OBSERVATIE:Naturalistische observatie
Observatie in natuurlijke omgeving
Alledaags gedrag zien
Weinig controle
SYSTEMATISCHE OBSERVATIE:Gestructureerde observatie
Observatie van gedrag in labo; condities zijn gelijk voor alle proefpersonen
Elke deelnemer heeft een gelijke kans om het bestudeerde gedrag te vertonen
Labo-gedrag ≠ alledaags gedrag
ZELF-RAPPORTERING:
Klinisch interview
Flexibele interviewstijl: interviewer vraagt naar invalshoek/visie deelnemer over een onderwerp
Goed beeld van hoe proefpersoon redeneert in alledaagse leven Grote hoeveelheid + diepgaande informatie verkrijgen in korte tijd
Geen accuraatheid in respons
Moeilijk te vergelijken met andere deelnemers
Invloed proefleider (vraagstelling)
ZELF-RAPPORTERING:
Gestructureerd interview
Elke deelnemer: zelfde vragen op zelfde manier
Vergelijking tussen deelnemers = mogelijk
Bij vooropgestelde vragen: meer keuze geven dan bij klinisch interview (niet aan denken op die moment)
Niet zelfde diepgaande informatie als bij klinisch interview
Antwoorden: nog steeds onderhevig aan invloed proefleider
Klinische methode / gevalsstudie
Veel + uiteenlopende informatie over een persoon door combinatie test (scores), interviews en observaties
DOEL: zo compleet mogelijk beeld verkrijgen van psychisch functioneren van 1 persoon.Wonderkinderen: 'prodigies’
Rijke informatie over factoren die ontwikkeling van 1 persoon beïnvloeden
Bevindingen: niet veralgemeenbaar + niet van toepassing op alle individuenSubjectieve bevindingen Wat opgeschreven: beïnvloed door theorieën auteur
METHODEN OM CULTUUR TE BESTUDEREN:
Cross-cultureel onderzoek
Aan verschillende individuen van een cultuur dezelfde vragen stellen
DOEL: veralgemeenbaarheid
Veralgemeenbaar
?
METHODEN OM CULTUUR TE BESTUDEREN:
Etnografische methode
Beschrijvende/ kwalitatieve techniek waarbij onderzoeker vaak participeert: bij een cultuur gaan leve + aantekeningen maken (field notes) en deze samenbrengen (monografie)Participerende observatie
Meer complete beschrijving van cultuur dan wanneer observatie/interview
Kan beïnvloedt worden door waarden/ theoretische veronderstellingen van onderzoeker (subjectief)
Niet veralgemeenbaar naar andere culturen/studies
Algemene onderzoekdesigns
CORRELATIONEEL
· Samenhang tussen variabelen
· Toont geen oorzaak-gevolg effect aan
· + : als een variabele toeneemt, andere ook
· - : als een variabele toeneemt, neemt andere af
EXPERIMENTEEL
· Niet toepasbaar in realiteit
· Laat oorzaak-gevolg effecten toe
Soorten:
· Experimenteel proefopzet: generaliseerbaar van OG door toevallige toewijzing
· OV: veroorzaakt veranderingen in andere variabelen + wordt gemanipuleerd door onderzoeker
· AV: beïnvloed door OV + wordt gemeten, maar niet gemanipuleerd
· Toevallige toewijzing
· Onbevooroordeelde procedure deelnemers toewijzen aan verschillende condities
· Verhoging kans kenmerken = verdeeld over conditie
VARIANTEN
Veldexperiment: natuurlijke omgeving met toevallige toewijzing (manipuleren condities)
Natuurlijk experiment: geen toevallige toewijzing, zoeken naar gelijkheid tussen personen (= matching)
Ontwikkelingspsychologische onderzoeksdesigns
· Alle onderzoeken laten enkel correlationele conclusies toe (geen causale veralgemeenbaarheid)
· Causale info = gewild experimenteel manipuleren ervaringen
· Indien ontwikkeling beter verloopt bij manipulatie sterke evidentie voor causale samenhang
· Combinatie experiment + longitudinale studies steeds vaker voorkomend
LONGITUDINAAL= groep op ≠ momenten bestuderen
Voordelen:
· Algemene patronen + individuele verschillen merkbaar
· Relaties tussen vroegere + latere gebeurtenissen zichtbaar
· Verbanden leggen tussen gebeurtenissen mogelijk
Nadelen:
· Uitval/drop-out
· Praktijkeffecten: niet iedereen is steeds bestudeerbaar
· Gebaseerd op 1 cohorte (= dezelfde generatie)
CROSS-SECTIONEEL 90% van de onderzoeken!≠ groep op = momenten bestuderen
Voordelen:
· Efficiënter (minder lang)
· Geen uitval + praktijkeffecten
Nadelen:
· Enkel algemene trends zichtbaar
· Geen aandacht voor individuele verschillen
· Cohorte-effecten: iedere leeftijdsgroep andere cohorte
SEQUENTIEEL≠ gelijkaardige studies op ≠ momenten
· Longitudinale sequens: opeenvolging van longitudinale studies (meerdere groepen # jaren volgen)
· Cross-sectionele sequens: opeenvolging van cross-sectionele studies (meerdere keren ≠ groepen vergelijken op zelfde moment)
Voordelen:
· Longitudinale + cross-sectionele vergelijkingen
· Cohorte-effecten analyseerbaar
Nadelen:
· Zelfde als andere 2, maar men is bewust van de problemen
Rechten van deelnemers
Ethische commissie (= IRB: institutional review board)
· Bescherming tegen nadelen
· Geïnformeerde toestemming: 7 j. (men moet weten waarover het onderzoek gaat)
· Privacy (enkel resultaten veralgemenen)
· Kennis van resultaten
· Voordelige behandeling (indien positief effect ook bij controlegroep behandeling doen)
· Indien misleiding: debriefing uitleg als onderzoek gedaan is
13