Ouderbegeleiding voor ouders van kinderen met een ... › sites › default › files... ·...
Transcript of Ouderbegeleiding voor ouders van kinderen met een ... › sites › default › files... ·...
Academiejaar 2014 - 2015
Tweedesemesterexamenperiode
Ouderbegeleiding voor ouders van kinderen met een autismespectrumstoornis in de Vlaamse Centra voor
Ambulante Revalidatie: een bevraging van tevredenheid en ervaren effectiviteit
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Dr. P. Warreyn
01202312
Kimberly Kerkhove
Woord vooraf Deze masterproef kwam tot stand vanuit een ondersteunend netwerk, een netwerk
waarop ik kon terugvallen indien het schrijven, verwerken van gegevens... minder vlot
verliep dan verwacht.
Ten eerste bedank ik alle deelnemende Centra voor Ambulante Revalidatie die zich via
Sig vzw engageerden voor dit onderzoek. De deelnemende therapeuten zorgden
immers voor de verspreiding en opvolging van de pre- en postvragenlijsten.
Aansluitend wil ik de ouders bedanken die deze vragenlijsten hebben ingevuld. Het
was aangenaam te kunnen rekenen op hun medewerking, want door hun bijdrage kon
ik deze masterproef realiseren.
Daarnaast wil ik mijn promotor, Dr. P. Warreyn, bedanken. De bijeenkomsten in
functie van de thesis waren keer op keer verrijkend en vormden een aanzet voor de
verdere uitwerking van mijn thesis. Ik kon steeds bij haar terecht met vragen,
bedenkingen, twijfels... Ze gaf me steeds doelgerichte en motiverende feedback, zodat
ik verder aan de slag kon.
Tot slot wil ik mijn ouders, familie en vrienden bedanken. De bemoedigende woorden
gedurende deze intensieve schrijfperiode sterkten mijn doorzettingsvermogen. In het
bijzonder bedank ik mijn mama voor het nalezen van mijn teksten.
Bedankt!
Abstract Uit onderzoek blijkt dat vroegtijdige interventies efficiënt zijn in de begeleiding van
kinderen met een autismespectrumstoornis (ASS). Ouders betrekken in deze vroege
interventies wordt als een methodiek beschouwd om de generalisatie van aangeleerde
vaardigheden binnen de therapie naar de thuisomgeving te bevorderen. Ervaren
voordelen bij kinderen zijn onder andere een bevordering van taalvaardigheden en
een vermindering van de ernst van ASS kernsymptomen en bij ouders een verhoogde
kennis, een verhoogd inzicht en een verlaagd gevoel van stress.
In deze kleinschalige studie werd de ervaren tevredenheid en effectiviteit van ouders
van kinderen met ASS die ouderbegeleiding volgen, bevraagd aan de hand van pre- en
postvragenlijsten verspreid in de Vlaamse Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR). Er
was geen controlegroep mogelijk. Voor achttien kinderen werden de vragenlijsten
ingevuld voor en na de ouderbegeleiding. Het verschil tussen pre en post werd
geanalyseerd via een paired samples t-test, de invloed van mogelijke kind-, ouder-, en
behandelingskenmerken werd nagegaan door middel van independent samples t-
testen en Pearson correlatiecoëfficiënten. Daarnaast werd een focusgroep
georganiseerd met drie therapeuten uit verschillende CAR om de relevante aspecten
van ouderbegeleiding in kaart te brengen, en werd een schriftelijk interview verspreid
bij enkele ouders die deelnamen aan ouderbegeleiding.
Uit de analyses bleek dat er een significante vooruitgang werd vastgesteld bij kennis,
inzicht, vaardigheden en netwerk. Het was echter niet mogelijk om verschillende
variabelen te bepalen die een significante invloed gehad hebben op deze vooruitgang.
Om de algemene ontwikkeling van het kind te stimuleren, werd vastgesteld dat ouders
gemotiveerd moeten worden tot deelname aan de ouderbegeleiding.
Deze kleinschalige studie vereist verder onderzoek om deze bevindingen te kunnen
toetsen, zodat er aansluitende aanbevelingen voor de hulpverlening kunnen gemaakt
worden.
Inhoudstafel
Autismespectrumstoornis ......................................................................................................... 1
Definitie ................................................................................................................................. 1
Prevalentie en Etiologie ........................................................................................................ 2
Interventies ............................................................................................................................... 4
Belang van Vroegtijdige Interventies .................................................................................... 4
Doelen ................................................................................................................................... 5
Methodes .............................................................................................................................. 7
Belangrijke Algemene Aspecten ............................................................................................ 8
Ouderbegeleiding ................................................................................................................ 10
Vlaanderen .............................................................................................................................. 15
Centra voor Ambulante Revalidatie .................................................................................... 15
Interventies in Vlaanderen .................................................................................................. 16
Ouderbegeleiding ................................................................................................................ 16
Probleemstelling ..................................................................................................................... 19
Methode ................................................................................................................................. 21
Participanten ....................................................................................................................... 21
Materiaal ............................................................................................................................. 23
Procedure ............................................................................................................................ 27
Data Analyse ........................................................................................................................ 28
Resultaten ............................................................................................................................... 29
Onderzoeksvraag 1 .............................................................................................................. 29
Onderzoeksvraag 2 .............................................................................................................. 31
Onderzoeksvraag 3 .............................................................................................................. 36
Discussie .................................................................................................................................. 40
Onderzoeksvraag 1 .............................................................................................................. 40
Onderzoeksvraag 2 .............................................................................................................. 41
Onderzoeksvraag 3 .............................................................................................................. 43
Belang van Onderzoek binnen de Opleiding Orthopedagogiek .......................................... 45
Beperkingen van het Onderzoek ......................................................................................... 45
Aanbevelingen verder Onderzoek ....................................................................................... 47
Conclusie ................................................................................................................................. 48
Referenties .............................................................................................................................. 50
Bijlage 1 ................................................................................................................................... 59
1
Autismespectrumstoornis
Definitie
DSM 5.
Het classificatiesysteem Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders (DSM 5)
beschrijft de criteria voor de classificatie autismespectrumstoornis (ASS) (APA, 2013).
DSM 5 classificeert ASS in de klasse van de neurobiologische ontwikkelingsstoornissen,
net zoals bijvoorbeeld ADHD en verstandelijke beperking. Er is sprake van ASS indien er
aanhoudende problemen zijn op twee kerndomeinen. Het eerste kerndomein, sociale
communicatie en interactie, wordt onder andere gekenmerkt door deficiënties in de
sociaal-emotionele wederkerigheid zoals bijvoorbeeld een tekort op vlak van
taalontwikkeling. Het tweede kerndomein wordt omschreven door beperkte,
repetitieve gedragspatronen, interesses of activiteiten (APA, 2013).
De tekortkomingen zijn persisterend, manifesteren zich in de vroege kinderjaren,
beperken of verstoren het dagelijkse functioneren, en worden niet beter verklaard
door een verstandelijke beperking of een globale ontwikkelingsachterstand (APA,
2013).
De bovenstaande dyade van hoofdkenmerken wordt gebruikt in functie van het
diagnostisch proces. Het klinische beeld echter van ASS wordt bepaald door de
vaardigheden, bijkomende moeilijkheden of comorbide stoornissen, leeftijd, geslacht,
persoonlijkheid en temperament, sociale en fysieke omgeving en onderwijskundige,
psychologische en medische interventies. Er is sprake van een heterogeen fenotype
(Johnson & Myers, 2007; Wing, 1997). Eveneens zijn er vaak bijkomende problemen
zoals een vertraagde motorische ontwikkeling, emotionele en gedragsproblemen,
beperkingen in het mentaal functioneren... (Nicholas et al., 2008). Uit deze mogelijke
bijkomende kenmerken kan de individuele prognose deels verhelderd worden (APA,
2013).
Aansluitend kunnen we stellen dat zowel het kind met ASS als de omgeving
moeilijkheden ervaren (Meyers, Mackintosh, & Goin-Kochel, 2009). De gepaste
ondersteuning en begeleiding worden verondersteld om de tekortkomingen
2
verbonden met de beperking op te vangen of gedeeltelijk te remediëren door gepaste
strategieën te leren hanteren. Desondanks blijft het de taak van de hulpverlener om
naast deze deficiënties te zoeken naar verschillende sterktes, krachten en
mogelijkheden, zoals oog voor detail, huidige copingstrategieën...
De vroegere onderverdeling in verschillende subtypes beschreven in DSM-IV-TR binnen
DSM 5 vervalt. De Autistische stoornis, Stoornis van Asperger, Syndroom van Rett,
Desintegratieve stoornis en Pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven,
worden idealiter niet meer gebruikt (APA, 2013). Geleidelijk aan wordt de term
autismespectrumstoornis geïntegreerd, zo ook in deze masterproef.
ICD 10.
De omschrijving die de World Health Organization (WHO) aanbiedt, is gelijkaardig met
de DSM-IV-TR. Er is sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis indien er tekorten
zijn op de domeinen van wederkerige sociale interactie, communicatie en beperkte,
stereotype en repetitieve gedragingen (ICD-10 Version: 2010, 11 maart 2015).
Prevalentie en Etiologie Een courante schatting van de prevalentie van ASS is 62/10 000. Dit cijfer is een
reflectie van verschillende prevalentie onderzoeken uitgevoerd vanaf 2000. Dit
betekent dat ongeveer 1 op 160 kinderen gediagnosticeerd wordt met de
ontwikkelingsstoornis (Elsabbagh et al., 2012). Naar schatting leven er in Vlaanderen
ongeveer 42 000 mensen met ASS. De helft van deze kinderen heeft een lichte tot
ernstige verstandelijke beperking (VVA, 11 maart 2015). Daarnaast komt de
ontwikkelingsstoornis vaker voor bij jongens dan bij meisjes: 4.2 : 1 (Fombonne, 2009).
ASS is een neurobiologische aandoening met een multifactoriële etiologie. Uit
onderzoek, meer bepaald tweelingenonderzoek, stelde men vast dat er zowel
genetische als omgevingsinvloeden zijn doorheen de ontwikkeling van het kind die het
risico op ASS verhogen (Ronald & Hoekstra, 2011). Er zijn verschillende genen
3
betrokken die interageren met omgevingsinvloeden zowel pre- als perinataal. Er wordt
verondersteld dat er in de baarmoeder mogelijks abnormale hersenontwikkelings-
processen optreden. Hersenonderzoeken zouden hier meer inzicht kunnen geven
(Dawson, 2008; Herbert et al., 2006; Johnson & Myers, 2007). Andere niet-specifieke
risicofactoren in de omgeving zijn de hogere leeftijd van de ouders bij conceptie, een
laag geboortegewicht of een foetale blootstelling aan valproaat (APA, 2013; Idring et
al., 2014).
4
Interventies
Belang van Vroegtijdige Interventies Toegang krijgen tot behandeling en ondersteuning vereist een getoetste diagnose op
basis van diagnostische criteria beschreven in de classificatiesystemen, zoals
bijvoorbeeld DSM 5. De diagnose wordt gesteld op basis van verschillende gesprekken,
vragenlijsten en onderzoeken (Elsabbagh & Johnson, 2009; Ronald & Hoekstra, 2011).
Een betrouwbare diagnose op basis van gevalideerde instrumenten kan vanaf de
leeftijd van achttien maanden (Elsabbagh & Johnson, 2009), maar in tegenstelling tot
de mogelijkheid om vroegtijdig te screenen, bleek dat een diagnose vaak op latere
leeftijd gesteld werd, met een range van 38 tot 120 maanden. Factoren die de leeftijd
van diagnosestelling beïnvloeden zijn verbonden met verschillende kind-, gezins- en
maatschappelijke factoren. Niettemin werd een trend waargenomen waarbij een
diagnose op een jongere leeftijd wordt gesteld (Daniels & Mandell, 2014; Mishaal,
Ben-Itzchak, & Zachor, 2014).
Een vroege identificatie is van belang ten eerste omdat het ouders de kans geeft om
sneller aangepaste strategieën te leren om hun kind op maat te ondersteunen en ten
tweede omdat kinderen gedurende de eerste twee levensjaren unieke
ontwikkelingskarakteristieken vertonen (Bradshaw, Steiner, Gengoux, & Koegel, 2015;
Koegel, Koegel, Ashbaugh, & Bradshaw, 2014). Door een vroege identificatie wordt een
vroege interventie mogelijk.
Een vroege interventie biedt de mogelijkheden om sociale communicatie vaardigheden
te stimuleren, angst en agressieve gedragingen te reduceren, cognitieve prestaties,
taalvaardigheden en adaptief gedrag te verbeteren en kernsymptomen van ASS te
verminderen door een grotere plasticiteit van het neuraal systeem bij jonge kinderen.
Hierdoor kunnen secundaire problemen preventief voorkomen worden. Bovendien
vormen dit soort interventies een belangrijke voorspeller voor de grootte van het
effect van de behandeling. De interventies beïnvloeden dan ook zowel de toekomst
van het kind als van het gezin, want het inspelen op de kernsymptomen wordt
5
beschouwd als een manier om de levenskwaliteit van kind als ouder(s) te
optimaliseren (Dawson, 2008; Dawson et al., 2009; Harris & Handleman, 2000; Koegel,
Koegel, Ashbaugh, & Bradshaw, 2014; Lai, Lombardo, & Baron-Cohen, 2014; Matson,
Mahan, & Matson, 2009; Rickards, Walstab, Wright-Rossi, Simpson, & Reddihough,
2008; Rogers et al., 2014; Warren et al., 2011; Woods & Wetherby, 2003). De National
research Counsil (2001) stelde dan ook dat een afwachtende houding significante
negatieve consequenties heeft.
Aansluitend kunnen we stellen dat het vinden van een gepaste behandeling geen
sinecure is. De heterogene doelgroep (Johnson & Myers, 2007; Wing, 1997) vereist een
gedifferentieerd zorgaanbod, waardoor de zoektocht niet altijd vlot verloopt. Ouders
worden hierin beïnvloed door verschillende informatiebronnen zoals kennissen,
familie, professionals, media... De overvloed aan keuzes maakt het voor de ouders
daarenboven extra moeilijk. De range van interventies is breed, van experimenteel tot
evidence based. Er werd hierbij vastgesteld dat ouders een beslissing namen over het
soort interventie op basis van een veronderstelde oorzaak van de
ontwikkelingsstoornis (Dawson et al., 2009; Schreck, 2014).
Doelen Belangrijke interventiedoelen bij vroege interventies bij kinderen zijn het stimuleren
van communicatie (zowel verbaal als non-verbaal), van sociaal communicatieve
vaardigheden (waaronder joint attention en imitatie), van sociaal engagement en
sociale vaardigheden, van spel-, cognitieve, academische, motorische en
zelfredzaamheidvaardigheden en het verminderen van ASS kernsymptomen. Verder
worden bijkomende, secundaire moeilijkheden en mogelijks probleemgedrag
verminderd (Bradshaw, Steiner, Gengoux, & Koegel, 2015; Ingersoll & Wainer, 2013;
Kasari, Gulsrud, Wong, Kwon, & Locke, 2010; Martin, 2014; Toth, Munson, Meltzoff, &
Dawson, 2006; Vismara & Rogers, 2010). Daarnaast werden belangrijke
interventiedoelen vooropgesteld bij ouders, zoals een verhoogde responsiviteit op het
gedrag van het kind en het verlagen van de ervaren stress (Fava, Strauss, Valeri, D'Elia,
Arima, & Vicari, 2011; Ingersoll & Wainer, 2013). Deze kind- en ouderdoelstellingen
6
kunnen samengevat worden met de term empowerment, een belangrijk principe
binnen de handelingswetenschap orthopedagogiek. De begeleiding stimuleert,
ondersteunt, begeleidt... het kind en de ouders (en naaste omgeving), zodat ze zelf een
oplossing of een manier van omgaan ontdekken voor de problemen die zich stellen als
gevolg van de ontwikkelingsstoornis.
Via onderzoek werden factoren bepaald die een invloed uitoefenen op de vooruitgang
van gemeten kind- en ouderuitkomsten bij vroege interventies. Ten eerste werd een
positieve lineaire relatie vastgesteld tussen de kinduitkomsten op vlak van sociale
vaardigheden en de cognitieve en verbale capaciteiten van het kind, door de
complexiteit van bepaalde sociale vaardigheden (Herbrecht et al., 2007). Eveneens
werd vastgesteld dat de leeftijd van het kind en de intensiteit van de interventie een
positief verband hielden met de gemeten kinduitkomsten. Hoe jonger het kind bij
initiatie van de interventie, hoe meer ontwikkelingswinst er gemaakt werd. Hoe meer
uren interventie het kind kreeg, binnen een bereik van nul tot vijftien uren per week,
hoe meer het kind eveneens vooruitgang maakte (Rogers et al., 2012). Anderzijds werd
aangetoond dat de effectiviteit van een behandeling in hoofdzaak bepaald werd door
de aard van de behandeling (Darrou et al., 2010). Tot slot bleek comorbiditeit een rol
te spelen, want kinderen met een comorbide angststoornis ervoeren een positief
effect op de uitkomsten van een sociale vaardigheidstraining, in tegenstelling tot
kinderen met een comorbide diagnose ADHD (Antshel et al., 2011). Toch blijkt verder
onderzoek aangewezen om de verschillende factoren te analyseren die mogelijks een
invloed hebben op ouder- en kinduitkomsten (Wainer & Ingersoll, 2011).
7
Methodes
Toegepaste gedragstherapie. De toegepaste gedragstherapie is een belangrijke benadering van vroege interventies.
Ze zijn het meest verspreid, gefinancierd en gebruikt in de behandeling van kinderen
met ASS (Karst & Van Hecke, 2012). Een voorbeeld van een dergelijke gedragsmatige
interventie is de Applied Behaviour Analysis (ABA). De focus wordt gelegd op het
aanleren van vaardigheden door middel van beloning. Indien deze
behandelingsmethode zeer intensief wordt toegepast, twintig tot veertig uren per
week, spreekt men van Early Intensive Behavioral Intervention (EIBI) (Reichow,
Barton, Boyd, & Hume, 2012). EIBI gebruikt de evidence-based principes en procedures
van de ABA om de ontwikkelingstekorten voor het bereiken van adaptieve en
functionele vaardigheden te bevorderen op vlak van communicatie, spel, emotionele,
cognitieve en zelfredzaamheidvaardigheden. Deze benadering werd ook gebruikt om
probleemgedrag te reduceren (Klintwall & Eikeseth, 2014).
Ontwikkeling- en relatiegerichte benadering. Anderzijds wordt in de vroegtijdige interventieprogramma's vaak vertrokken vanuit
een ontwikkeling- en relatiegerichte benadering. Er wordt onder andere ingespeeld op
de stimulatie van joint attention vaardigheden als predictor voor de ontwikkeling van
taalvaardigheden bij jonge kinderen en op de combinatie van sociale communicatie
vaardigheden en motorische ontwikkeling (Kasari, Gulsrud, Wong, Kwon, & Locke,
2010; Martin, 2014).
De Developmental, Individual differences, Relationship-focused (DIR) interventie of
floortime is hiervan een concrete uitwerking door Greenspan en Wieder (1997). Het is
een home-based programma waar de uitgangspunten 'therapeut als consultant' en
'ouders als therapeut' centraal worden gesteld. Ouders worden op deze manier
ondersteund om een eigen programma in de thuisomgeving te ontwikkelen. Relaties,
sociale vaardigheden, communicatie en het begrijpen van de menselijke ontwikkeling
zijn de focus (Pajareya & Nopmaneejumruslers, 2011). De Relationship-Development
Intervention (RDI) is ouder en therapeut geleid, maar is net zoals de DIR ontwikkeld om
8
interactief en ondersteunend de gezamenlijke betrokkenheid tussen kind en zorggever
te stimuleren. Ouders leren hoe ze op uitdagende problemen zoals emotionele
problemen kunnen reageren en worden getraind om de geleerde vaardigheden te
integreren in de dagelijkse omgang met hun kind (Gutstein, Burgess, & Montfort, 2007;
Karst & Van Hecke, 2012). Beide modules hebben onvoldoende empirische validiteit,
doordat ze nog niet grootschalig zijn onderzocht (Karst & Van Hecke, 2012).
Combinatie. Naast de methodes die gedrag, ontwikkeling en relatie als aparte invalshoek
beschouwen, wordt bij vroege interventies vaak de combinatie gemaakt van de ABA -
principes met ontwikkelings- en relatiegerichte technieken (Dawson et al., 2009).
Hierbij wordt gefocust op het faciliteren van sociale emotionele banden, waarbij de
directe ouderlijke betrokkenheid een belangrijke rol speelt (Karst & Van Hecke, 2012).
Een voorbeeld van deze gecombineerde aanpak is het Early Start Denver Model
(ESDM) (Dawson et al., 2009; Reichow, Barton, Boyd, & Hume, 2012). ESDM is een
intensieve interventie die aspecten van ABA met relationeel- en ontwikkelingsgerichte
benaderingen combineert. Belangrijke interventiedoelen zijn de cognitieve
ontwikkeling en taal- en adaptieve vaardigheden. Dit vereist zowel betrokkenheid van
de therapeut als van de ouders (Dawson et al., 2009; Reichow, Barton, Boyd, & Hume,
2012).
Belangrijke Algemene Aspecten Overkoepelend aan alle invalshoeken en aanpakken zijn er een aantal aspecten die
steeds van belang zijn.
Geïndividualiseerde doelen. Ten eerste is het noodzakelijk dat bij kinderen met ASS, een heterogeen fenotype,
individuele doelstellingen worden bepaald afhankelijk van de kindkenmerken,
ouderkenmerken, mogelijkheden en vaardigheden... om de begeleiding op maat van
het kind en het gezin te organiseren (Vismara & Rogers, 2010).
9
Multidisciplinaire aanpak. Daarnaast wordt internationaal een multidimensionele en -disciplinaire benadering
vooropgesteld, waardoor een vroegtijdige diagnose met aansluitende vroege
interventie mogelijk wordt. Daarenboven resulteert een multidimensionele en -
disciplinaire interventie normaliter in een verhoogde zelfredzaamheid waarbij de
kwaliteit van leven wordt verhoogd door een gerichte aanpak van kern- en bijkomende
problemen. De nodige en gepaste ondersteuning veronderstelt hierbij dat persoonlijke
sterktes tot uiting kunnen komen (Lai, Lombardo, & Baron-Cohen, 2014).
Ouders betrekken. Tot slot spelen het gezin en het ruimere netwerk een cruciale rol in de zorg van jonge
kinderen, waardoor de interactie met zorgverleners in de natuurlijke omgeving als
essentieel ervaren wordt. Het betrekken van ouders in vroege interventies werd als
effectief ervaren (Wainer & Ingersoll, 2013; Woods & Wetherby, 2003), waardoor dit
principe een belangrijke invalshoek is van vroege interventies. Deze benadering leidde
bij ouders tot een verhoogd inzicht en een verhoogde kennis over de stoornis met als
gevolg een mogelijke daling van stress. Daarnaast verliep door het betrekken van
ouders het generaliseren van aangeleerde vaardigheden efficiënter, omdat de brug
gemaakt kan worden met het kind zijn thuisomgeving. Dit had tot gevolg dat er een
positieve invloed waargenomen werd op vlak van de ontwikkeling van het kind als op
het ouderlijk en familiaal functioneren. Op basis van coachingstechnieken kan
ouderlijke participatie dus een positieve impact hebben op het welzijnsgevoel van de
ouders en kan dit leiden tot een verhoogd competentiegevoel (Bradshaw, Steiner,
Gengoux, & Koegel, 2015; Estes et al., 2013; Karst & Van Hecke, 2012; Matson, Mahan,
& Matson, 2009; McConachie & Diggle, 2007; Wainer & Ingersoll, 2013; Woods &
Wetherby, 2003). Niettegenstaande deze voordelen die pleiten voor het betrekken van
ouders bij vroege interventies, vraagt deze participatie ook veel tijd en energie van
ouders, waardoor we deze elementen eveneens mee in rekening dienen te brengen
(Estes et al., 2013).
10
Ouderbegeleiding
Het gezin. Een diagnose ASS vraagt een aanpassing van het gezin. Het vraagt een herinrichting
van de organisatie en de gezinsdynamiek (Woods & Wetherby, 2003). Passende
begeleiding en ondersteuning zijn hiervoor noodzakelijk.
De begeleiding is op maat, op geregelde basis en langdurig, want ouders hebben op
verschillende tijdstippen nood aan informatie, emotionele steun, advies, een
luisterend oor... (Estes et al., 2013). Overigens vereist een effectieve gezinsbegeleiding
vanuit orthopedagogisch standpunt, het betrekken van broers en zussen (brussen),
want zij hebben recht op voldoende uitleg en ondersteuning.
Uit deze bevindingen volgt dat ASS een grote impact heeft op het functioneren van het
gezin. Ouders van kinderen met ASS hadden een verlaagd gevoel van ouderlijke zelf -
effectiviteit en ervoeren meer stress. Ze ervoeren een hogere opvoedingslast naast en
bovenop de zorgen, vragen, twijfels die ouders van normaal ontwikkelende kinderen
ervoeren (Hodgetts, Savage, & McConnell, 2013; Karst & Van Hecke, 2012; Olsson &
Hwang, 2001). Het was voornamelijk de combinatie van emotionele, functionele en
gedragsproblemen in samenhang met de pervasieve en de vaak ernstige impact van de
stoornis die het stressniveau van ouders verhoogden. Daarbij werd de gebrekkige
wederkerigheid van het kind vaak nadeliger ervaren, dan de cognitieve of
gedragsmatige beperkingen. Daarenboven hadden gedragsproblemen een invloed op
de opvoedingsstress die op hun beurt invloed hadden op het opvoedingsgedrag,
waardoor ouders opvoedingsstijlen hanteerden die het probleemgedrag in de hand
werkten (Hastings, 2002; Karst & Van Hecke, 2012).
De combinatie van bovenstaande beïnvloedende factoren zorgden ervoor dat deze
ouders vaak meer depressieve klachten uitten (moeders meer dan vaders), doordat ze
meer stress ervoeren bij het opvoeden van hun kind (Benson, 2006; Olsson & Hwang,
2001). Daarentegen zijn vormen van sociale ondersteuning van de echtgenoot,
vrienden en familie een belangrijk tegenwicht voor deze negatieve gevoelens en
verhogen deze het psychologisch functioneren van de ouders. Hierbij werd motivatie
erkend als een intrinsieke factor die samenhing met de mate van sociale
ondersteuning en een verhoogd welzijnsgevoel (Ekas, Lickenbrock, & Whitman, 2010).
11
Bovendien hebben copingstijlen een invloed op het welbevinden en kunnen deze
gevoelens voorspellen, zo kunnen bijvoorbeeld de twee stijlen vluchten en
beschuldigen een daling van positieve stemming veroorzaken (Pottie & Ingram, 2008).
Overzicht. Bij ouderbegeleiding kunnen we stellen dat de ouder zelf 'therapeut' wordt. Ouders
leren tijdens de begeleiding passende interventietechnieken die ze kunnen inzetten in
de omgang en begeleiding met en van hun kind. De communicatie tussen ouders en
therapeuten kunnen we na verloop van tijd als minder direct en in mindere mate
beschouwen, waardoor ouderbegeleiding dan ook beschouwd kan worden als multi-
level. Er wordt een transfer van interventie waargenomen van therapeut naar ouder
en ten slotte van ouder naar kind (Ingersoll & Wainer, 2013). Een courant gebruikt
programma is het ImPACT programma, dat zowel in een één op één begeleiding kan
worden toegepast als tijdens groepssessies. Improving Parents as Communication
Teachers (ImPACT) of ouders versterken als lesgevers in communicatie wordt gebruikt
om ouders van kinderen tot zes jaar met ASS te begeleiden. Ouders worden getraind
om responsiever te worden voor het gedrag van hun kind, en zo de sociale
betrokkenheid te stimuleren op basis van ontwikkelings- en gedragsmatige
strategieën. De technieken gebaseerd op de toegepaste gedragsanalyse worden
ingepast in de dagelijkse zorgroutine, en bieden ouders hierdoor de kans om deze
vaardigheden vlot te implementeren. De ouders worden begeleid aan de hand van
concrete instructies, zowel op basis van interactieve als directe instructietechnieken,
als de combinatie van beide. Correcte, positieve en opbouwende feedback van de
hulpverlener op het handelen van de ouder(s) leidt tot een continue afstemming van
het handelen. Verder wordt een sterke nadruk gelegd op de zelfstandigheid van de
ouders, zodat de hulpverlener geleidelijk aan meer afstand kan nemen (Ingersoll,
Dvortcsak, Roeyers, Van der Paelt, & Warreyn, 2013).
12
Effectiviteit ouderbegeleiding. Ouderbegeleiding leidde tot verbeteringen in het generaliseren van aangeleerde
vaardigheden binnen de natuurlijke omgeving, een bevordering van taal, een
verruiming van communicatie mogelijkheden, een stimulatie van joint attention
vaardigheden, een ontwikkeling van sociale relaties, een daling van destructieve
gevoelens (onder andere stress) bij ouders die correleren met de ontwikkelingsstoornis
ASS, een uitbreiding van copingvaardigheden, een veranderende perceptie, een
verandering in gedragsmanagement stijlen van ouders en een verhoogde sensitiviteit
van ouders met betrekking tot het kind zijn communicatienoden (Drew et al., 2002;
Fava, Strauss, Valeri, D'Elia, Arima, & Vicari, 2011; Feinberg et al., 2013; Green et al.,
2010; Gillett & LeBlanc, 2006; Kasari, Gulsrud, Wong, Kwon, & Locke, 2010; Olsson &
Hwang, 2001; Oono, Honey, & McConachie, 2013; Toth, Munson, Meltzoff, & Dawson,
2006). Daarnaast werd ouderbegeleiding in groep als efficiënt ervaren ten gevolge van
een verhoging van het welzijnsgevoel en een daling van stress. De wederzijdse steun
werd als een nieuwe bron van kracht ervaren (Ekas, Lickenbrock, & Whitman, 2010).
In een recente Cochrane review besloten Oono, Honey en McConachie (2013) dat
ouderbegeleiding veelbelovend is op vlak van ouders coachen met als doel het
aanleren van strategieën om interactie en gedragsmanagement te beheersen en dat
op deze manier de ernst van ASS kernsymptomen mogelijks verlaagd kon worden.
Bovendien werd gesteld dat het vertrouwen van participerende ouders positief werd
beïnvloed, maar dat er tot op heden nog onvoldoende gecontroleerde studies van
goede kwaliteit beschikbaar zijn om ouderbegeleiding als een strikte evidence based
praktijk te beschouwen. Daarnaast is verder onderzoek vereist om de invloed van
ouderbegeleiding op verschillende ontwikkelingsdomeinen van het kind te
onderzoeken (Oono, Honey, & McConachie, 2013).
Aandachtspunten voor de hulpverlening zijn hierbij ten eerste een verhoogde
aandacht voor de participatie van ouders als deel van de therapie en ondersteuning
van het kind. Ten tweede is een regelmatige heropfrissing van de geleerde
vaardigheden vereist in functie van het faciliteren van de ontwikkeling van het kind.
Vervolgens is er aandacht voor de therapeut als coach die aandacht heeft voor de
13
individuele noden van het gezin en voor flexibiliteit, zodat ouders hun kinderen
copingstrategieën kunnen aanleren om met de dagelijkse problemen te leren omgaan
(Matson, Mahan, & Matson, 2009; Oono, Honey, & McConachie, 2013; Patterson,
Smith, & Mirenda, 2011; Woods & Wetherby, 2003). Dit houdt in dat de focus gelegd
wordt op het empoweren van ouders. Tot slot werd in onderzoek aangegeven dat
naast de begeleiding van ouders tijdens ouderbegeleiding sessies ook programma's
noodzakelijk zijn die kinderen met ASS ondersteunen om, om te gaan met nieuwe
uitdagingen verbonden met hun ontwikkelingsstoornis gedurende hun ontwikkeling.
Werken aan sociale vaardigheden in functie van sociale interactie met peers is hiervan
een voorbeeld (Koning, Magill-Evans, Volden, & Dick, 2011; Matson, Mahan, &
Matson, 2009).
Naast de erkenning van verschillende voordelen is het vanuit wetenschappelijk en
orthopedagogisch standpunt relevant om mogelijke knelpunten of beperkingen van
ouderbegeleiding kritisch te beschouwen. Een beperkte vooruitgang in de ontwikkeling
van het kind met ASS, ondanks intensieve inspanningen van ouders, en de mogelijks te
hoge verwachting dat ouders zich kwetsbaar opstellen binnen een collectieve
ouderbegeleiding, kunnen twee mogelijke nadelen zijn. Een beperkte vooruitgang in
de ontwikkeling van het kind kan namelijk een omgekeerd effect hebben op de
zelfwaarde van de ouders en kan op deze manier meer stress veroorzaken (Oosterling
et al., 2010). Ouders kunnen immers het gevoel ontwikkelen schuld te hebben aan het
gedrag van het kind, doordat in ouderbegeleiding vaak gefocust wordt op
gedragsverandering door aanpassing van de omgeving. Ouders krijgen richtlijnen over
hoe ze het gedrag van hun kind kunnen beïnvloeden, waardoor deze negatieve
beeldvorming zich kan ontwikkelen. Daarenboven wordt het hulpverleningsstandpunt
kritisch geanalyseerd binnen deze masterproef. Kan een orthopedagoog de hulpvraag
van ouders omvormen naar een empowerende interpretatie van ouders als co-
therapeut? Verschillende opvoedingsaspecten en omgevingsfactoren dienen hiervoor
in acht genomen te worden, zoals de fragiele grens tussen de rol als ouder en de rol als
therapeut, maar ook de eventuele psychische moeilijkheden van de ouders en
eventuele belemmerende omgevingsfactoren.
14
Kortom, uit deze reflectieve vragen blijkt dat de afstemming van ouderbegeleiding een
proces van trial and error vormt. De taak van de hulpverlener schuilt erin om de
subtiele grens te bewaken tussen ouders als co-therapeut en ouders als mama en
papa, want ouders blijven in eerste instantie de eerste zorgfiguren van het kind en
moeten de kans krijgen om hiervan te genieten.
15
Vlaanderen
In deze masterproef werd gefocust op de ouderbegeleiding in Vlaanderen binnen de
Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR). De aanzet van dit onderzoek ontstond
vanuit de werkgroep ASS van Sig vzw (Sig vzw, 18 maart 2015). Deelnemende
therapeuten uit verscheidene Vlaamse CAR stelden zich de vraag of ouderbegeleiding
een na te streven behandeling is in de begeleiding van kinderen met ASS. Een
bevraging van ervaren effectiviteit en tevredenheid werd verondersteld hier meer
inzicht in te geven.
Centra voor Ambulante Revalidatie In Vlaanderen worden de meeste kinderen met ASS behandeld binnen de CAR. Deze
centra staan in voor multidisciplinaire diagnostiek en behandeling. Een multidisciplinair
team dat bestaat uit: een logopedist en/of audioloog, een psycholoog en/of
orthopedagoog, een ergotherapeut en/of psychomotorisch therapeut en een kinesist
neemt de diagnose en verdere begeleiding op zich. Andere voorzieningen
vervolledigen hun team met een arts (kinderpsychiater, kinderarts, neuropsychiater,
neus- keel- oorarts), maatschappelijk assistent, sociaal verpleegkundige, opvoeder,
kinderverzorgster en/of leerkracht (Van der Paelt, Warreyn, & Roeyers, 2012).
Onderzoek en behandeling gebeuren ambulant en de totale revalidatieperiode is
beperkt in tijd afhankelijk van de individuele vooruitgang en diagnose. De behandeling
van ASS is maximaal vier jaar, en hieruit volgt dat de behandelingen vrij intensief zijn
(Federatie van Centra voor Ambulante Revalidatie vzw, 18 maart 2015).
Desalniettemin blijkt deze intensiviteit vanuit internationaal standpunt minimaal, zoals
bijvoorbeeld in vergelijking met de EIBI vereisten waar er twintig tot veertig uren per
week begeleiding is (Reichow, Barton, Boyd, & Hume, 2012).
Vanuit de algemene website van de federatie van Centra voor Ambulante Revalidatie
bleek dat de verschillende CAR allerhande aanpakken hanteerden voor de
ontwikkelingsstoornis. Ze hebben een uitgebreid aanbod voor begeleiding en
16
behandeling, waarvan individuele ouderbegeleiding of ouderbegeleiding in groep het
aanbod van sommige centra vervolledigde.
Interventies in Vlaanderen In opdracht van SEN werd onderzoek gevoerd naar de interventies bij jonge kinderen
met ASS in Vlaanderen. Uit de bevraging bleek dat de verschillende centra gebruik
maakten van algemene therapiemethodes om de doelstellingen te bereiken, zoals
ontwikkelingsgerichte therapie, gedragstherapeutische principes, systeemtherapie en
oplossingsgerichte principes. Volgens deze inventarisatie verschilt de aanpak
naargelang de leeftijd van de kinderen, waarbij de meeste kinderen in Vlaanderen
therapie kregen rond hun vier jaar. Alles afwegend kunnen we stellen dat er in het
algemeen gewerkt werd op de kernsymptomen zoals de communicatieve en sociale
vaardigheden. Daarnaast op het stimuleren van sociale gerichtheid, taal- en
spelontwikkeling en enkele specifieke vaardigheden. Bovendien werken verschillende
voorzieningen op secundaire problemen zoals bijvoorbeeld motorische problemen, en
is er aandacht voor algemene ontwikkelingsstimulatie en onderliggende cognitieve
symptomen. Enkele centra hechtten daarenboven belang aan doelstellingen gericht op
ouders zoals de afstemming op de ouders, het verbeteren van de ouder-kind interactie
en het uitbreiden van kennis en vaardigheden. Dit kan door de ouders en het bredere
netwerk te begeleiden en psycho-educatie te voorzien (Van der Paelt, Warreyn, &
Roeyers, 2012).
Ouderbegeleiding Uit een eerste analyse van enkele websites van CAR in Vlaanderen konden enkele
vaststellingen geformuleerd worden.
Er werd aangegeven dat een goede samenwerking en communicatie tussen ouders en
behandelingsteam belangrijk is, want door voldoende overleg en evaluatie met ouders
en verwanten kunnen de integratiekansen van de aangeleerde vaardigheden tijdens de
therapie van het kind verhoogd worden ('t Vlot vzw, 18 maart 2015). Ten tweede is er
een duidelijk onderscheid in de organisatievormen van ouderbegeleiding. Er zijn twee
17
vormen afhankelijk van het aantal deelnemers per sessie. Tijdens de individuele
ouderbegeleiding komen de ouders op regelmatige basis samen met een professional.
De inhoud van deze sessies is variabel, maar bestaat vaak uit ondersteuning en
informatie over de diagnose van het kind, een vorm van psycho-educatie.
Opvoedingsondersteuning met concrete tips en advies vallen hier onder ('t Vlot vzw,
18 maart 2015; CAR DE HERT vzw, 18 maart 2015). Deze oudergesprekken bevorderen
de transfer van wat in de therapie geleerd werd naar de thuis- en schoolsituatie
(Centrum voor Ambulante Revalidatie Sint-Rembert, 18 maart 2015). De tweede vorm
van ouderbegeleiding gebeurt in groep en kan net zoals individuele ouderbegeleiding
psycho-educatie, opvoedingsondersteuning... omvatten. Vaak worden deze
groepsbijeenkomsten omschreven met de term oudercursus ASS. De focus wordt hier
meer gelegd op het inzicht geven in het autistisch denken en handelen. Er worden
bovendien concrete tips gegeven en vaardigheden aangeleerd (CAR DE HERT vzw, 18
maart 2015; Centrum voor ambulante revalidatie Sint-Rembert, 18 maart 2015).
Kortom, het doel is ten eerste om het gedrag van het eigen kind te begrijpen en ten
tweede het competentiegevoel van ouders te verhogen zodat men het
probleemgedrag kan bijsturen. Het samenbrengen van ouders en de hieruit
voorkomende groepsdynamiek is een middel om het (h)erkennen van gevoelens te
stimuleren. Ouders delen gezamenlijke emoties, twijfels, vreugde... ('t Vlot vzw, 18
maart 2015).
Peeters (2011) stelt dat de taak van de ouderbegeleider tijdens het begeleiden van
ouders tweezijdig is. Ten eerste advies formuleren, en ten tweede de uitvoering van
het advies bevorderen. Het is noodzakelijk om ouders voldoende te motiveren en te
stimuleren om het advies vol te houden en door te voeren. Dit vraagt enerzijds dat het
advies afgestemd is op het gezin zijn sterktes, voorkeuren, noden en vragen, en
anderzijds dat er aandacht is voor de manier waarop advies gegeven wordt. Ouders
moeten het vertrouwen hebben dat het gedrag daadwerkelijk beïnvloedbaar is. Dit kan
door de machteloosheid te ontkrachten en te werken met kleine gedragsexperimenten
door ouders bijvoorbeeld kleine deeltaken te geven waar de inspanningen een grote
18
kans op slagen hebben (Korrelboom & ten Broeke, 2004, zoals geciteerd in Peeters,
2011).
Uit deze analyse bleek ten eerste dat ouderbegeleiding niet systematisch
geïmplementeerd werd in het zorgaanbod van de CAR. Daarnaast werd vastgesteld dat
dit soort interventies en begeleidingen zeer variabel waren. Dit op vlak van inhoud,
intensiteit, het aantal deelnemers…
Deze vaststelling vormde het uitgangspunt van de masterproef en werd door middel
van kwalitatieve en kwantitatieve vragen verder onderzocht.
19
Probleemstelling
In de bovenstaande literatuurstudie werden zowel de te verwachten voordelen van
ouderbegeleiding, als de mogelijke knelpunten toegelicht. Hoewel er weinig
wetenschappelijke evidentie is van het hoogste niveau, wordt toch aangenomen dat
ouderbegeleiding voordelen heeft voor het kind met ASS (Oono, Honey, &
McConachie, 2013).
Het doel van dit kleinschalig onderzoek was na te gaan wat de ervaringen van ouders
van kinderen met ASS zijn, die ouderbegeleiding krijgen in de CAR en dit zowel op vlak
van ervaren effectiviteit als tevredenheid. Op basis van pre- en postmetingen werd
nagegaan of ouderbegeleiding een invloed heeft op de ervaren effectiviteit en
tevredenheid van ouders. Vanuit wetenschappelijke inzichten werden elementen die
mogelijks leiden tot effectiviteit en tevredenheid in kaart gebracht om te bepalen of ze
binnen deze onderzoeksgroep een significante vooruitgang veroorzaakten.
In deze masterproef worden onderstaande onderzoeksvragen beantwoord.
1. Is er onder invloed van ouderbegeleiding vooruitgang in zes specifieke domeinen
(kennis, inzicht, vaardigheden, netwerk, problemen en toekomstperspectief) gemeten
op basis van een tien puntenschaal ingevuld door ouders van kinderen met ASS die
ouderbegeleiding volgen in een CAR in Vlaanderen?
Op basis van de literatuurstudie verwachten we vooruitgang op de variabelen kennis,
inzicht, vaardigheden, netwerk en problemen.
2. Welke variabelen kunnen deze voorspelde vooruitgang tussen pre- en postmeting
verklaren?
A. Kunnen kindfactoren deze vooruitgang verklaren? Op basis van de literatuurstudie
en de gegevens verkregen uit de focusgroep met drie therapeuten verwachten we dat
de leeftijd van het kind, het IQ, comorbiditeit en het volgen van extra begeleiding
buiten de CAR bijvoorbeeld GON-begeleiding, een verband hebben met de
vooruitgang.
20
B. Kunnen gezinskenmerken deze vooruitgang verklaren? Op basis van de
literatuurstudie en de focusgroep verwachten we dat de leeftijd van de ouders, de SES
van het gezin, het aantal broers en zussen en het aantal keer dat de ouder(paren)
afwezig waren tijdens de ouderbegeleiding sessies, een invloed kunnen gehad hebben
op de gemaakte vooruitgang.
C. Kunnen kenmerken van de ouderbegeleiding deze vooruitgang verklaren? Tot slot
verwachten we dat de intensiteit van de sessies, de verplichting tot deelname aan de
sessies en het uitnodigen van een ervaringsdeskundige tijdens de ouderbegeleiding,
een invloed kunnen gehad hebben op de vooruitgang tussen pre- en postmeting.
Naast deze kwantitatieve onderzoeksvragen werd tot slot op basis van een
kwalitatieve reflectie, over de gegevens verzameld tijdens de focusgroep en het
schriftelijke interview bij twee ouders die ouderbegeleiding volgden in een West-
Vlaamse CAR, een antwoord gezocht op de volgende onderzoeksvraag:
3. 'Kunnen ouders co-therapeut worden in de begeleiding van hun kind met ASS?'.
Vanuit de literatuurstudie verwachten we immers dat ouderbegeleiding zowel
voordelen oplevert voor het kind als voor de ouders, indien ouders participeren aan de
begeleiding van hun kind.
Vanuit orthopedagogisch standpunt is het een relevant onderzoek, omdat het
verschillende aspecten in de begeleiding van kinderen met een ontwikkelingsstoornis
bespreekt. Er werd onderzocht of ouderbegeleiding ondersteuning kan bieden in
moeilijke opvoedingssituaties met als doel het handelen af te stemmen. Dit
veronderstelt dat de begeleiding van ouders erop gericht is om copingstrategieën aan
te leren waarmee ouders en kinderen de dagelijkse moeilijkheden het hoofd kunnen
bieden. Het implementeren van de begeleiding stimuleert de empowerment van zowel
ouders als kind(eren), wat naadloos aansluit bij de handelingswetenschap
orthopedagogiek.
21
Methode
Participanten Aan het huidige onderzoek hebben 44 ouder(paren) deelgenomen. De therapeuten
aangesloten bij de intervisiewerkgroep autisme van Sig vzw zorgden voor de
verspreiding van de vragenlijsten over de verschillende Vlaamse CAR waar ze
tewerkgesteld waren.
Ouders die zich engageerden voor de ouderbegeleiding werden uitgenodigd deel te
nemen aan het onderzoek, en werden verzocht zowel pre- als postvragenlijsten in
verband met de ouderbegeleiding in te vullen. In totaal werden er uit acht
verschillende CAR vragenlijsten verzameld. Uiteindelijk vulden achttien ouder(paren)
zowel de pre- en postvragenlijsten in, afkomstig uit vier CAR. De overige vragenlijsten
waren incompleet door onder andere ontbrekende postvragenlijsten, waardoor de
overige 26 prevragenlijsten van deelnemende ouder(paren) niet gebruikt konden
worden voor de kwantitatieve analyse.
Het was niet mogelijk om in dit onderzoek ook een controlegroep op te nemen van
ouders die geen ouderbegeleiding volgden, wat de interpretatie van de resultaten
uiteraard zal beperken.
In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de achttien kinderen met ASS waarvan de
ouders ouderbegeleiding volgden en de pre- en postvragenlijsten hebben ingevuld.
22
Tabel 1
Kenmerken van de interventiegroep
n = 18
Leeftijd kind (jaren)
M(sd)
Range
7.56 (2.05)
4.33 - 11.08
Geslacht 16 : 2
IQ
M(sd)
97.22 (12.60)
Diagnose kind
ASS
Comorbiditeit
DCD
Leerstoornis
Andere
18
14
6
3
5
Leeftijd vader (jaren)
M(sd)
Range
39.21 (4.16)
33.00 - 49.00
Leeftijd moeder (jaren)
M(sd)
Range
36.30 (3.91)
29.17 - 43.83
Aantal broers en zussen
0 broers / zussen
1 broer / zus
2 broers / zussen
3 broers / zussen
1
11
5
1
Familiale SES
M(sd)
44.42 (8.82)
23
De achttien kinderen, zestien jongens en twee meisjes, kregen de diagnose ASS,
waarvan veertien kinderen ook een comorbide stoornis hadden, zoals bijvoorbeeld
Developmental Coordination Disorder (DCD). Het jongste kind was vier jaar en vier
maanden bij de opstart van de ouderbegeleiding, het oudste kind was elf jaar en één
maand. De gemiddelde leeftijd van de vaders was 39.21 jaar en van de moeders 36.30
jaar bij de opstart van de ouderbegeleiding. De meeste kinderen hadden één
broer/zus, vijf kinderen hadden twee broers/zussen en één kind had drie
broers/zussen. Daarnaast werd er per gezin op basis van hun opleidingsgraad, de
huidige tewerkstelling en de gezinssamenstelling, de sociaal economische status (SES)
berekend op basis van de Four Factor Index of Social Status (Hollingshead, 1975).
Het IQ van de kinderen varieerde tussen 75 en 121, en werd bepaald via verschillende
testen, namelijk WPPSI-R, WPPSI-III en WISC-III. Idealiter werd het IQ van de kinderen
in deze steekproef bepaald aan de hand van één test, maar in het kader van dit
onderzoek werden de beschikbare gegevens gebruikt.
Materiaal Om de ervaren effectiviteit en tevredenheid van ouderbegeleiding bij ouders van
kinderen met ASS te meten, werd gebruik gemaakt van pre- en postvragenlijsten. Deze
vragenlijsten kregen vorm vanuit inzichten verkregen uit de literatuur en in
samenspraak met de intervisiewerkgroep autisme van Sig vzw. In Tabel 2 wordt een
overzicht gegeven van de pre- en postvragenlijsten. Ter illustratie worden deze
vragenlijsten als bijlage toegevoegd aan deze masterproef (zie bijlage 1).
24
Tabel 2
Inhoud van de pre- en postvragenlijsten
Prevragenlijsten Postvragenlijsten
A Kenmerken gezin. In te vullen door ouders.
B Specifieke vragen op basis van tien puntenschaal over:
Kennis
o Ik weet wat autisme is.
o Ik weet welke kenmerken van autisme mijn
kind heeft.
o Ik ben in staat om aan iemand (kennis,
familielid, school,...) uit te leggen wat autisme
is.
Inzicht
o Ik begrijp waar mijn kind het moeilijk mee
heeft.
o Ik begrijp hoe autisme het gedrag van mijn
kind beïnvloedt.
Specifieke vragen op basis van tien puntenschaal over:
Kennis
o Ik weet wat autisme is.
o Ik weet welke kenmerken van autisme mijn
kind heeft.
o Ik ben in staat om aan iemand (kennis,
familielid, school,...) uit te leggen wat autisme
is.
Inzicht
o Ik begrijp waar mijn kind het moeilijk mee
heeft.
o Ik begrijp hoe autisme het gedrag van mijn
kind beïnvloedt.
25
Vaardigheden
o Ik voel me goed in de dagelijkse omgang met
mijn kind.
o Ik ben in staat om mijn kind concreet te helpen
als het moeilijk gaat.
o Ik kan de thuisomgeving aanpassen aan mijn
kind.
Netwerk
o Ik weet waar ik terecht kan voor hulp voor
mijn kind.
o Ik ervaar steun uit mijn omgeving.
o Ik kan met andere mensen praten over het
autisme van mijn kind.
Problemen
o Mijn kind vertoont gedragsproblemen.
o Er is ruzie tussen mijn kind en broers/zussen.
Vaardigheden
o Ik voel me goed in de dagelijkse omgang met
mijn kind.
o Ik ben in staat om mijn kind concreet te helpen
als het moeilijk gaat.
o Ik kan de thuisomgeving aanpassen aan mijn
kind.
Netwerk
o Ik weet waar ik terecht kan voor hulp voor
mijn kind.
o Ik ervaar steun uit mijn omgeving.
o Ik kan met andere mensen praten over het
autisme van mijn kind.
Problemen
o Mijn kind vertoont gedragsproblemen.
o Er is ruzie tussen mijn kind en broers/zussen.
26
Toekomstperspectief
o Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn
kind.
o Ik heb het gevoel dat autisme de toekomst van
mijn kind belemmert.
o Ik heb het gevoel dat ik controle heb over de
toekomst van mijn kind.
In te vullen door ouders.
Toekomstperspectief
o Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn
kind.
o Ik heb het gevoel dat autisme de toekomst van
mijn kind belemmert.
o Ik heb het gevoel dat ik controle heb over de
toekomst van mijn kind.
In te vullen door ouders.
C Verwachtingen ouderbegeleiding. In te vullen door ouders. Verwachtingen ouderbegeleiding. In te vullen door ouders.
D Algemene kenmerken ouderbegeleiding. In te vullen door
therapeut.
E Kenmerken kind (geboortedatum, diagnose, comorbide
diagnose, ontwikkelingsniveau, taalniveau...). In te vullen
door de therapeut.
F Specifieke kenmerken ouderbegeleiding. In te vullen door
therapeut.
G Evaluatie ouderbegeleiding. In te vullen door ouders.
CBCL/
NOSI
In te vullen door alle ouders. In te vullen door alle ouders.
27
Naast de data verkregen uit bovenstaande vragenlijsten werd in mei 2014 een
focusgroep georganiseerd met drie therapeuten van de intervisiewerkgroep autisme
uit drie verschillende CAR waar ouderbegeleiding geïmplementeerd werd in het
aanbod. Tijdens deze focusgroep werd het aanbod van ouderbegeleiding verkend en
geëvalueerd in functie van ervaren effectiviteit, en werden factoren in acht genomen
die de ervaren effectiviteit mogelijks kunnen beïnvloeden of verklaren. Daarenboven
werden vijf ouders uit een West-Vlaamse CAR via een brief uitgenodigd om enkele
vragen over de ouderbegeleiding waaraan ze deelnamen te beantwoorden. Er werd
gepeild naar de ervaren effectiviteit en tevredenheid. Twee ouders namen deel en
stuurden een ingevuld schriftelijk interview terug.
Procedure
Pretest. De vragenlijsten die in Tabel 2 beschreven staan, werden verspreid door therapeuten
die ouderbegeleiding organiseerden. De lijsten werden vervolgens ingevuld door
enkele ouders en hun therapeuten. Deze vragenlijsten werden bij aanvang van de
ouderbegeleiding aangeboden.
Interventie. De hoofddoelstelling van deze masterproef is de ervaren effectiviteit en tevredenheid
van ouderbegeleiding na te gaan. Ouders die deelnamen aan dit onderzoek namen
deel aan de ouderbegeleiding. In de prevragenlijsten (reeks D) gaven de therapeuten
een overzicht van de inhoud van het programma, zowel op organisatorisch als op
inhoudelijk vlak, waardoor de verschillende factoren verbonden aan ouderbegeleiding
geanalyseerd konden worden bij de analyse van de vragenlijsten.
Posttest. Na de ouderbegeleiding werden ouders gemotiveerd de tweede reeks
postvragenlijsten in te vullen. Ook de therapeuten vulden opnieuw enkele
vragenlijsten in.
28
Data Analyse De data verkregen uit de vragenlijsten zijn grotendeels kwantitatief van aard en
worden via SPSS Statistics 22 verwerkt.
De pre- en postvariabelen voldeden aan de assumpties voor parametrisch toetsen. Ze
worden dan ook verwerkt via een paired samples t-test om de vooruitgang tussen pre
en post na te gaan. Verder worden independent samples t-testen (bij dichotome
variabelen) en Pearson correlatiecoëfficiënten (bij continue variabelen) gebruikt om na
te gaan in welke mate kindfactoren, gezinskenmerken en kenmerken verbonden met
de ouderbegeleiding gerelateerd waren aan de vooruitgang tussen pre en post.
De overige kwalitatieve data verkregen uit de vragenlijsten, de focusgroep en de
individuele schriftelijke bevraging van ouders werden kwalitatief verwerkt doorheen
de verdere uitwerking van de masterproef.
29
Resultaten
Onderzoeksvraag 1
Is er onder invloed van ouderbegeleiding vooruitgang in zes specifieke domeinen
(kennis, inzicht, vaardigheden, netwerk, problemen en toekomstperspectief)
gemeten op basis van een tien puntenschaal ingevuld door ouders van kinderen met
ASS die ouderbegeleiding volgen in een CAR?
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werd via een paired samples t-test
nagegaan of er een significante vooruitgang was. Zowel bij kennis (K1 (t(17)= -3.18, p
≤.005), K2 (t(17)= -5.29, p ≤.001), K3 (t(17)= -4.31, p ≤.001)), inzicht (I1 (t(17) = -5.35, p
≤.001), I2 (t(17)= -4.55, p ≤.001)), vaardigheden (V2 (t(17)= -3.23, p ≤.01)) als bij
netwerk (N1 (t(17) = -2.92, p ≤.01), N2 (t(17) = -2.14, p ≤.05)) werd een significante
vooruitgang vastgesteld. Bij de eerste en derde vraag rond vaardigheden, de derde
vraag rond netwerk en bij de vragen over problemen en toekomstperspectief was er
geen significante vooruitgang. In Tabel 3 worden deze resultaten weergegeven.
30
Tabel 3
Analyse van vooruitgang tussen pre- en postmeting (paired samples t-test)
Premeting Postmeting t (df)
Kennis
K1
K2
K3
6.25 (2.01)
5.69 (2.18)
5.19 (2.33)
7.61 (2.01)
8.14 (1.11)
7.19 (1.90)
-3.18 **
-5.29 ***
-4.31 ***
Inzicht
I1
I2
6.39 (1.84)
6.11 (2.18)
8.22 (1.07)
8.31 (0.97)
-5.35 ***
-4.55 ***
Vaardigheden
V1
V2
V3
7.39 (1.59)
6.53 (1.61)
7.17 (1.16)
7.86 (1.20)
7.50 (0.84)
7.58 (1.10)
-1.48
-3.23 **
-1.37
Netwerk
N1
N2
N3
7.06 (1.96)
6.11 (2.42)
5.83 (2.65)
8.17 (1.11)
7.14 (2.02)
6.78 (2.18)
-2.92 **
-2.14 *
-1.88
Problemen
P1
P2
5.31 (2.00)
4.85 (2.01)
5.03 (2.46)
4.62 (2.30)
0.960
0.56
Toekomstperspectief
T1
T2
T3
7.58 (1.51)
7.47 (1.82)
3.72 (1.96)
6.72 (2.46)
6.79 (2.39)
4.11 (1.58)
1.50
1.10
-0.88
Noot. *= p ≤ .05, ** = p ≤ .01, *** = p ≤ .001
31
Onderzoeksvraag 2
Welke variabelen kunnen deze voorspelde vooruitgang tussen pre- en postmeting
verklaren?
Er werd een verschilscore berekend tussen de post- en de prescore. Deze score
reflecteert de vooruitgang die ouders maakten op de respectievelijke domeinen.
Binnen de vier domeinen waar significante vooruitgang werd vastgesteld, bleken de
verschillende vragen sterk onderling te correleren. Zoals weergegeven in Tabel 4, was
de Cronbach's Alpha voor de domeinen kennis, inzicht, vaardigheden en netwerk
voldoende hoog. Om het aantal variabelen in de volgende analyses te beperken, werd
dan ook per domein een gemiddelde berekend van de onderliggende variabelen.
Tabel 4
Interne consistentie van de verschillende domeinen
Cronbach's Alpha
Kennis
K1 - K2 - K3
0.94
Inzicht
I1 - I2
0.90
Vaardigheden
V1 - V2 - V3
0.74
Netwerk
N1 - N2 - N3
0.82
32
A. Kunnen kindfactoren deze vooruitgang verklaren?
In Tabel 5 en 6 wordt het verband tussen gemaakte vooruitgang en enkele
kindfactoren weergegeven.
Tabel 5
Pearson correlatiecoëfficiënt tussen gemaakte vooruitgang en leeftijd en IQ
Leeftijd kind IQ
Kennis 0.06 -0.16
Inzicht 0.39 0.10
Vaardigheden 0.28 0.03
Netwerk -0.02 0.05
We stellen vast dat de samenhang tussen de leeftijd van het kind en de gemaakte
vooruitgang in de vier variabelen, kennis, inzicht, vaardigheden en netwerk, niet
significant is. De samenhang tussen IQ en gemaakte vooruitgang is eveneens niet
significant.
Door de beperkte steekproef bleek het niet mogelijk om de samenhang tussen de
comorbiditeit van de kinderen en de gemaakte vooruitgang te verklaren, doordat de
meerderheid van de kinderen (14/18) een comorbide diagnose hadden.
Tabel 6
Independent samples t-test voor gemaakte vooruitgang en het volgen van extra
begeleiding
Extra begeleiding
M (sd)
Geen extra begeleiding
M (sd)
t (df)
Kennis 2.28 (1.59) 1.25 (0.98) 1.44 (16)
Inzicht 2.40 (1.65) 1.25 (1.17) 1.51 (16)
Vaardigheden 0.79 (1.11) 0.28 (0.49) 1.07 (16)
Netwerk 1.38 (1.85) 0.33 (1.01) 1.28 (16)
33
Er was geen verschil in vooruitgang op de vier domeinen, kennis, inzicht, vaardigheden
en netwerk, tussen de kinderen die extra begeleiding volgden buiten de CAR,
bijvoorbeeld GON-begeleiding, en de kinderen die geen extra begeleiding volgden.
B. Kunnen gezinskenmerken deze vooruitgang verklaren?
In Tabel 7 wordt de samenhang tussen enkele gezinskenmerken en de gemaakte
vooruitgang weergegeven.
Tabel 7
Pearson correlatiecoëfficiënt tussen gemaakte vooruitgang en leeftijd papa, leeftijd
mama, SES, het aantal broers/zussen en het aantal keer afwezig
Leeftijd
papa
Leeftijd
mama
SES Aantal
broers/
zussen
Aantal keer
afwezig
Kennis -0.35 0.04 -0.41 0.45° -0.13
Inzicht -0.12 -0.10 -0.28 0.47* 0.07
Vaardigheden 0.02 0.29 0.03 0.10 0.16
Netwerk -0.30 0.17 -0.08 0.18 0.03
Noot. *: p ≤ .05, °: p = .06
Uit de cijfergegevens van Tabel 7 stellen we vast dat de samenhang tussen het aantal
broers/zussen en gemaakte vooruitgang op vlak van inzicht significant is (r = .47, p =
.05), en dat er een marginaal significant verband is tussen aantal broers/zussen en de
gemaakte vooruitgang op vlak van kennis (r = .45, p = .06). De samenhang tussen het
aantal broers/zussen en de gemaakte vooruitgang op de domeinen vaardigheden en
netwerk is echter niet significant.
Verder is de samenhang tussen gemaakte vooruitgang en de leeftijd van de ouders, de
SES van het gezin en het aantal keer dat ouder(paren) afwezig waren tijdens de
ouderbegeleiding sessies eveneens niet significant.
34
C. Kunnen kenmerken van de ouderbegeleiding deze vooruitgang verklaren?
In Tabel 8 en 9 wordt tot slot het verband tussen de kenmerken van ouderbegeleiding
en de gemaakte vooruitgang weergegeven.
Tabel 8
Pearson correlatiecoëfficiënt tussen gemaakte vooruitgang en de duur van de sessie en
het aantal sessies
Duur sessie Aantal sessies
Kennis -0.16 -0.29
Inzicht -0.03 -0.10
Vaardigheden -0.14 -0.02
Netwerk -0.12 0.08
Uit Tabel 8 kunnen we vaststellen dat de samenhang tussen de duur van de
ouderbegeleiding sessies en de gemaakte vooruitgang niet significant is. De
samenhang tussen het aantal sessies ouderbegeleiding en de gemaakte vooruitgang is
eveneens niet significant.
35
Tabel 9
Independent samples t-test voor gemaakte vooruitgang en de verplichting tot het volgen van ouderbegeleiding en het uitnodigen van een
ervaringsdeskundige
Verplicht
M (sd)
Niet verplicht
M (sd)
t (df) Ervaringsdeskundige
M (sd)
Geen ervaringsdeskundige
M (sd)
t (df)
Kennis 2.26 (1.71) 1.43 (0.89) 1.35 (16) 1.25 (0.78) 2.13 (1.58) -1.06 (16)
Inzicht 2.11 (1.92) 1.86 (0.99) 0.38 (16) 1.75 (0.94) 2.09 (1.73) -0.37 (16)
Vaardigheden 0.68 (1.15) 0.52 (0.67) 0.33 (16) 0.67 (0.78) 0.61 (1.04) 0.11 (16)
Netwerk 1.03 (1.86) 1.02 (1.44) 0.01 (16) 1.38 (1.40) 0.93 (1.76) 0.46 (16)
36
Er was geen verschil in vooruitgang op de verschillende domeinen tussen de
ouderbegeleiding die verplicht was en de ouderbegeleiding die niet verplicht was. Er
was eveneens geen verschil in vooruitgang tussen de ouderbegeleiding waar een
ervaringsdeskundige werd uitgenodigd en de ouderbegeleiding waar geen
ervaringsdeskundige werd uitgenodigd.
Onderzoeksvraag 3
Kunnen ouders co-therapeut worden in de begeleiding van hun kind met ASS?
Tijdens de focusgroep werd ouderbegeleiding, zowel in groep als individueel, ruim
besproken. Hieronder volgt een kwalitatieve samenvatting van de besproken items.
Daarnaast wordt één citaat weergegeven van een mama die omschrijft hoe ze de
ouderbegeleiding in groep heeft ervaren.
Ten eerste werd het doel van ouderbegeleiding verduidelijkt. De therapeuten legden
de nadruk op het verhogen van de kennis met betrekking tot ASS. Het gevolg hiervan
was dat er bij ouders een verhoogd inzicht ontstond in ASS, het aanvaardingsproces
gestimuleerd werd, de ouder-kind interactie geoptimaliseerd werd... Hierdoor werd
onrechtstreeks de stress en de druk van sommige ouders verlaagd.
Aansluitend werd de beleving van ouders tijdens de ouderbegeleiding sessies
besproken. De therapeuten stelden vast dat ouders het vaak moeilijk hadden met de
grote hoeveelheden theorie die werd gegeven. Hierdoor werd expliciet gekozen om
meer praktijkgerichte voorbeelden te implementeren, zoals concrete tips en filmpjes.
Anderzijds stellen de therapeuten vast dat door deze theoretische informatie ouders
minder gefrustreerd werden, doordat ze het gedrag van hun kind beter konden
kaderen.
Vervolgens werd een onderscheid gemaakt tussen ouderbegeleiding in groep en
individuele ouderbegeleiding. Er werd aangegeven dat in beide vormen de nadruk
gelegd werd op het verhogen van kennis, maar dat wanneer ouders zich collectief
organiseren ze daarbovenop sociale steun vinden bij elkaar door het uitwisselen van
voorbeelden en ervaringen.
37
" Het is soms hard om het gedrag van ons kindje te aanvaarden en op een goeie manier
op te voeden daarom is het ook leuk mensen te ontmoeten in de oudercursus die ons
begrijpen want zij maken hetzelfde mee als ons." (mama van een kind met ASS)
Idealiter wordt gekozen om ouders in groep te begeleiden, enerzijds vanuit de
vaststelling dat ouders vanuit dergelijke organisatorische vorm effectief ervaringen
met elkaar kunnen uitwisselen, en anderzijds vanuit praktische overwegingen, namelijk
een grote groep ouders samenbrengen en kennis overbrengen. Niettegenstaande deze
bevindingen, is het bij sommige ouders vereist om individueel begeleiding te voorzien.
Ten eerste omdat sommige ouders ten opzichte van hun kind vaak te hoge
verwachtingen stellen die nooit ingelost kunnen worden, waardoor dit frustraties
veroorzaakt, zowel bij ouder(s) als bij het kind. Hierdoor kunnen ouders het gevoel
ontwikkelen dat kinderen slechts een beperkte ontwikkelingsvooruitgang maken. Dit
kan een invloed hebben op de zelfwaarde en het stressniveau van ouders, ondanks
hun intensieve inspanningen. Volgens de therapeuten is het stressniveau bij bepaalde
ouders dan ook vaak hoog, waardoor het vaak de taak van de therapeut is om het
schuldgevoel af te bouwen tijdens bijkomende individuele begeleiding. Het is uiteraard
niet mogelijk om tijdens de groepsbegeleiding individuele, specifieke problemen te
behandelen. Andere beweegredenen om individuele ouderbegeleiding te organiseren,
bijkomend aan collectieve ouderbegeleiding of in plaats van collectieve begeleiding, is
voor de ouders die zelf hun eigen problematiek hebben of die cognitief minder sterk
zijn. Het tempo in de groepsessies is vaak hoog, waardoor sommige ouder(s) minder
vlot kunnen meedenken of -volgen. Daarnaast is het bij ouders waar de aanvaarding
over de ontwikkelingsstoornis van hun kind slechts traag op gang komt, eveneens
gewenst om individueel te begeleiden. Ouders die ASS ontkennen, kunnen op deze
manier samen met hun therapeut een aanpak op maat uitwerken zonder specifiek de
ontwikkelingsstoornis ASS te benoemen. Verder zijn sommige ouders minder sociaal
vaardig waardoor ze zich oncomfortabel voelen in een groep. Ze nemen liever niet deel
aan het groepsgebeuren, omdat dit een kwetsbare opstelling van de ouders vraagt,
doordat ze gemotiveerd worden om eigen ervaringen naar voor te brengen. Andere
38
ouders kunnen zich ten slotte om praktische redenen niet vrij maken voor de vaste
momenten waarop de ouderbegeleiding georganiseerd wordt.
Vanuit het onderscheid tussen ouderbegeleiding in groep, individuele
ouderbegeleiding of de combinatie van beide met de hieraan gekoppelde voor- en
nadelen wordt de onderzoeksvraag 'Kunnen hulpverleners van ouders verwachten dat
ze co-therapeut worden?' beantwoord.
De therapeuten waren van mening dat ouders in de eerste plaats mama en papa
moeten blijven, waardoor ze geen nadruk leggen op het ouderlijk presteren om
bepaalde specifieke vaardigheden bij het kind te stimuleren. Ze willen vermijden dat
de begeleiding te formeel wordt en ervaren dit als een valkuil. De term co-therapeut in
de strikte zin van het woord, namelijk therapie geven, vinden ze geen geschikte
omschrijving voor de ouders die zij collectief of individueel begeleiden. Ze omschrijven
het eerder als mama en papa die de vaardigheden ontwikkelen om de algemene
ontwikkeling van hun kind te stimuleren. Een "autispecialist" worden zoals één van de
therapeuten aangaf. De therapeuten wezen erop dat het hun taak is om dit te
bewaken door de draagkracht en draaglast van de ouders in kaart te brengen. Evenwel
erkennen de therapeuten het belang om ouders te betrekken in de begeleiding en
ondersteuning van hun kind. Vanuit de CAR willen ze zowel het kind met een
ontwikkelingsstoornis als het gezin bereiken. De therapeuten waren van mening dat
dit de enige kans is om iets te bereiken, gezien ze vanuit hun ervaring vaststellen dat
wanneer er enkel met het kind gewerkt wordt enkel splintervaardigheden ontwikkeld
worden. Het is dus in het belang van de algemene ontwikkeling van het kind dat
ouders deelnemen aan de begeleiding. Deze benadering vraagt een andere
ingesteldheid van ouders, doordat ze zelf deelnemen aan de therapie en vereist een
aanzienlijke motivatie.
Alles bij elkaar genomen vatten de therapeuten hun visie op ouderbegeleiding samen
door aan te geven dat ouderbegeleiding in groep een informatieve start vormt en dat
er via een individueel traject meer specifieke individuele vragen, moeilijkheden...
39
besproken kunnen worden. De term co-therapeut, zelf therapie geven om specifieke
vaardigheden te stimuleren, gebruiken de therapeuten niet. Ze ervaren dit als een
valkuil en willen in tegendeel ouders ondersteunen en begeleiden om de algemene
ontwikkeling van het kind te stimuleren door meer mama en papa te kunnen blijven in
de dagelijkse omgang.
40
Discussie
Het doel van dit kleinschalig onderzoek was om de ervaren effectiviteit en
tevredenheid van ouderbegeleiding na te gaan via pre- en postmetingen. Daarnaast
werden de gegevens van een focusgroep geanalyseerd om na te gaan of het in
Vlaamse context wenselijk geacht wordt dat ouders co-therapeuten van hun kinderen
met ASS worden.
Onderzoeksvraag 1
Is er onder invloed van ouderbegeleiding vooruitgang in zes specifieke domeinen
(kennis, inzicht, vaardigheden, netwerk, problemen en toekomstperspectief)
gemeten op basis van een tien puntenschaal ingevuld door ouders van kinderen met
ASS die ouderbegeleiding volgen in een CAR?
De gegevens verkregen door middel van statistische analyses wijzen erop dat ouders
een vooruitgang ervaren op vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en netwerk onder
invloed van ouderbegeleiding. In de literatuurstudie werd eveneens beschreven dat
ouderbegeleiding als efficiënt werd ervaren en onder andere een verhoogd inzicht,
een verhoogde kennis over ASS en een veranderende perceptie tot gevolg had
(Matson, Mahan, & Matson, 2009; McConachie & Diggle, 2007; Oono, Honey, &
McConachie, 2007). Deze bevindingen zijn conform met de resultaten van deze studie,
doordat we een significante vooruitgang bij ouders vaststellen op vlak van kennis,
inzicht en vaardigheden.
Verder werd aangegeven dat bij ouderbegeleiding in groep de wederzijdse steun als
een nieuwe bron van kracht werd ervaren. Dit werd bevestigd door deze studie,
doordat er een significante vooruitgang op het domein netwerk werd vastgesteld
(Ekas, Lickenbrock, & Whitman, 2010).
In deze studie vonden we echter geen significante vooruitgang op vlak van problemen,
in tegenstelling tot wat in de literatuurstudie werd aangegeven, namelijk dat onder
invloed van ouderbegeleiding, ouders een uitbreiding van copingvaardigheden
ervoeren, waardoor er een verandering in gedragsmanagement stijlen werd
vastgesteld (Green et al., 2010). We stellen vast dat de ouderbegeleiding die Green et
41
al. (2010) omschreven veel intensiever en langduriger was. Het programma was erop
gericht om specifieke vaardigheden zoals de sociale interactie en communicatie te
stimuleren bij kinderen tussen de twee en vier jaar en elf maanden, in tegenstelling tot
de huidige studie waar de gemiddelde leeftijd van de kinderen 7,56 jaar is.
Ten slotte vonden we met deze studie geen significante vooruitgang op vlak van
toekomstperspectief. Vanuit de focusgroep echter bleek dat ouders door een
individuele of collectieve begeleiding meer realistische verwachtingen konden
opbouwen ten opzichte van hun kind. Deze vaststelling kan mogelijks een verklaring
vormen voor het niet vinden van een significante vooruitgang, doordat ouders een
meer realistisch toekomstbeeld hebben opgebouwd ten opzichte van hun kind onder
invloed van de ouderbegeleiding.
Onderzoeksvraag 2
Welke variabelen kunnen deze voorspelde vooruitgang tussen pre- en postmeting
verklaren? Kunnen kindfactoren, gezinskenmerken, kenmerken van de
ouderbegeleiding deze vooruitgang verklaren?
Zoals eerder gesteld, werd er een significante vooruitgang vastgesteld bij vier van de
zes variabelen. Ter verduidelijking werden variabelen die mogelijks een invloed konden
uitoefenen op deze vooruitgang opgedeeld in kindfactoren, gezinskenmerken en
kenmerken van de ouderbegeleiding.
Vanuit de kwantitatieve analyse stellen we vast dat het gezinskenmerk aantal
broers/zussen een significante invloed gehad heeft op de gemaakte vooruitgang van
het domein inzicht en een marginaal significant effect heeft gehad op de gemaakte
vooruitgang van het domein kennis. In onderzoek werd vastgesteld dat het hebben van
een oudere broer of zus een invloed had op de leeftijd waarop de diagnose ASS bij een
jonger kind werd gesteld. Er werd namelijk verondersteld dat ouders de vergelijking
maken tussen de ontwikkeling van het kind met en zonder ASS, waardoor ze sneller
een stoornis in de ontwikkeling herkenden (Mishaal, Ben-Itzchak, & Zachor, 2014).
Aansluitend stelden de therapeuten in de focusgroep vast dat ouders onder invloed
van de ouderbegeleiding, door onder andere het verhogen van de kennis, het gedrag
42
van hun kind met ASS beter konden kaderen. Het inzicht van ouders met betrekking
tot de ontwikkelingsstoornis werd hierdoor dus bevorderd, en sluit aan bij de
bevindingen van het huidige onderzoek. Het gebrek aan een controlegroep belemmert
echter deze interpretatie, waardoor deze bevinding slechts een eerste indicatie voor
samenhang is. Verder onderzoek is aangewezen.
Verder was het binnen dit onderzoek niet mogelijk om de samenhang tussen gemaakte
vooruitgang en de andere geselecteerde kind-, ouder-, en begeleidingsfactoren
significant te verklaren. Nochtans werd in de literatuurstudie onder andere gewezen
op de positieve correlatie tussen het aantal uren interventie en de gemaakte
vooruitgang. In dit onderzoek werd er gedurende twaalf weken één uur per week
ouder-therapeut contact voorzien. Daarnaast was er volgens de rapportage van de
ouders nog kindbegeleiding door de ouders, met een range van nul tot vijftien uur per
week (Rogers et al., 2012). In het huidige onderzoek werd enkel het ouder-therapeut
contact in rekening gebracht, en dit varieerde tussen de zes en negen bijeenkomsten
die tussen de 120 en 150 minuten duurde. De tijd die ouders in functie van de
ontwikkeling met hun kind spendeerden, werd niet geregistreerd. Daarnaast waren
deze kinderen in vergelijking met het onderzoek van Rogers et al. (2012) beduidend
ouder gezien de gemiddelde leeftijd 7.56 jaar was in vergelijking met een leeftijd
tussen de 14 en 24 maanden. De steekproef was eveneens kleiner, 18 kinderen in
vergelijking met 98.
Verder kunnen andere, niet gemeten, variabelen een invloed hebben op de gemaakte
vooruitgang, zoals de adaptieve en taalvaardigheden, de ernst van ASS
kernsymptomen, bijkomende gedragsproblemen, ouderlijke stress... (Herbrecht et al.,
2007; Johnson & Myers, 2007; Wing, 1997).
Evenzeer kunnen niet rechtstreekse gevolgen van ouderbegeleiding ook een invloed
uitoefenen. Ouders kunnen bijvoorbeeld door de deelname aan ouderbegeleiding
meer tijd spenderen met hun kind met als gevolg dat er een vooruitgang werd ervaren
in de gemeten variabelen (Ingersoll & Wainer, 2013). Andere, niet rechtstreekse
gevolgen van ouderbegeleiding, zijn onder andere familiale omstandigheden, de
algemene ontwikkeling van het kind...
43
Daarnaast is er geen controlegroep binnen dit onderzoek, waardoor de significante
vooruitgang die ouders maakten evengoed een effect van de tijd geweest kan zijn, of
een gevolg van sociaal wenselijk antwoorden.
Alles bij elkaar genomen stellen we vast dat de berekende correlaties tussen de
gemaakte vooruitgang en de onderzochte kindfactoren, gezinskenmerken en
kenmerken van de ouderbegeleiding laag zijn. De zwakke power door de beperkte
steekproef en de beperkte variatie in de 'vooruitgang' variabelen kunnen een
verklaring zijn, maar de invloed van niet gemeten variabelen biedt mogelijkerwijs een
meer accurate verklaring voor het niet vinden van de gewenste resultaten. Verder
onderzoek wordt verondersteld meer inzicht te geven.
Onderzoeksvraag 3
Kunnen ouders co-therapeut worden in de begeleiding van hun kind met ASS?
Vanuit de vaststelling dat de interactie met zorgverleners in de natuurlijke omgeving
als essentieel ervaren werd, doordat ouders betrekken een invloed heeft op het
ouderlijk en familiaal functioneren (Wainer & Ingersoll, 2013; Woods & Wetherby,
2003), werd de stelling rond ouders als co-therapeut voorgelegd aan de focusgroep.
In tegenstelling tot het ImPACT programma zijn de gegevens van dit onderzoek over de
kenmerken van de ouderbegeleiding er eerder op gericht om ouders te begeleiden en
te ondersteunen om de algemene ontwikkeling van het kind te stimuleren. Er wordt
dus geen nadruk gelegd op één bepaalde vaardigheid, zoals bijvoorbeeld de sociaal
communicatieve vaardigheden (Ingersoll, Dvortcsak, Roeyers, Van der Paelt, &
Warreyn, 2013). De therapeuten van de focusgroep waren van mening dat de
implementatie van bovenstaand programma bemoeilijkt wordt door enkele drempels
zoals praktische haalbaarheid. Het ImPACT programma is intensief en is volgens
bepaalde therapeuten niet haalbaar om ouders wekelijks samen te brengen.
Ouderbegeleiding in groep werd als effectief beschreven door een verhoging van het
welzijnsgevoel en een daling van stress (Ekas, Lickenbrock, & Withman, 2010), conform
44
de bevindingen van de therapeuten van de focusgroep waar de sociale steun een extra
waargenomen factor is, naast de hoofddoelstelling kennis verhogen. Het
samenbrengen van ouders bevordert volgens de gegevens verkregen uit de focusgroep
dan ook de herkenning, waardoor eveneens stress, druk en machteloosheid verlaagd
worden. Te hoge verwachtingen worden hierdoor mogelijks ingeruild voor meer
realistische verwachtingen, waardoor frustraties verminderen en er een realistischer
toekomstbeeld wordt ontwikkeld.
Uit literatuuronderzoek bleek dat het verlaagd gevoel van ouderlijke zelf-effectiviteit,
de verhoogde stress ervaring en de hogere opvoedingslast een belangrijke invalshoek
van vroege interventies zijn, en ondersteunen de stelling ouders als co-therapeut
(Hodgetts, Savage, & McConachie, 2013; Karst & Van Hecke, 2012; Olson & Hwang,
2001). Elementen die het principe ouders als co-therapeut weerhouden zijn ten eerste
verbonden met een beperkte vooruitgang in de ontwikkeling van het kind die
mogelijks een omgekeerd negatief effect kan hebben op de zelfwaarde van de ouders
en zo meer stress kan veroorzaken. Ten tweede de vereiste van ouders om veel tijd en
energie in de participatie te investeren (Estes et al., 2013; Oosterling et al., 2010).
Vanuit de gegevens verkregen van de focusgroep bleek dat de bevraagde therapeuten
de ouders willen vormen in het stimuleren van de algemene ontwikkeling van hun
kind, en in tegenstelling tot sommige effectieve programma's geen specifieke
vaardigheden willen aanpakken. De therapeuten benadrukten dat de draagkracht en
draaglast van de ouders in rekening gebracht moet worden om te beslissen of ouders
co-therapeut kunnen zijn, maar stellen alles bij elkaar genomen vast dat ouders mama
en papa moeten kunnen blijven in de dagelijkse omgang met hun kind. Uiteindelijk
blijkt dat het van belang is om ouders te stimuleren en te motiveren om deel te nemen
aan de therapie, want door het verhogen van de kennis wordt de algemene
ontwikkeling van het kind gestimuleerd, het inzicht van de ouders verhoogd, de stress
en druk van het gezin verlaagd, het aanvaardingsproces van ouders bevorderd, de
ouder-kind interactie geoptimaliseerd... Hiervoor dient de therapeut ouders te
coachen op basis van hun noden en verwachtingen.
45
Belang van Onderzoek binnen de Opleiding Orthopedagogiek
Een orthopedagoog handelt methodisch binnen problematische (opvoedings)situaties.
Het is de handelingswetenschap waar we cliënten handvatten geven, en cliënten
empoweren met als doel hun eigen leven te leiden. Hierbij is er aandacht voor de
krachten, mogelijkheden, wensen, dromen... Mensen worden gemotiveerd door in te
spelen op hun behoeften.
Orthopedagogen zijn 'reflective practitioners', waardoor verschillende visies en
invalshoeken over begeleiding geïntegreerd worden tot een kwalitatief geheel. Theorie
en praktijk ontmoeten elkaar en er is een blijvende alertheid voor nieuwe tendensen
en ontwikkelingen. Het is een integratief handelen dat ons handvatten geeft in
onzekere situaties. Daarnaast is de dialoog ontzettend belangrijk. De interactie met de
cliënt staat centraal, want de cliënt daagt de hulpverlener uit de eigen waarden en
normen te analyseren. Reflectie kenmerkt dan ook de basisgrondhouding.
Uit deze reflectie wordt vastgesteld dat de gegevens verzameld binnen dit onderzoek
relevant zijn. Er werd aangegeven dat de therapeut functioneert als coach binnen de
ouderbegeleiding door het aanleren van copingstrategieën, waardoor ouders
empowerd worden. De therapeut maakt verbinding met de ouders en speelt in op hun
verwachtingen en noden op basis van een continue dialoog. De afstemming is
bijzonder belangrijk om ouders te motiveren om deel te nemen aan de begeleiding,
zodat ze de algemene ontwikkeling van hun kind kunnen stimuleren en de
levenskwaliteit van het ganse gezin bevorderd kan worden.
Beperkingen van het Onderzoek
Beperkte steekproef. Zoals eerder vermeld, waren er slechts achttien deelnemende ouder(paren), waardoor
de power van dit onderzoek niet hoog is. Deze gebrekkige power kan de aanleiding zijn
voor het niet vinden van significante variabelen die de vooruitgang tussen pre- en
postmeting verklaren.
46
Geen controlegroep. Binnen dit onderzoek was geen controlegroep mogelijk en dit hield een beperking in
voor de interpretatie van de resultaten. Daarnaast maakt de heterogene steekproef
(leeftijd, comorbiditeit, programma oudertraining...) het moeilijk om significant de
vooruitgang tussen pre- en postmetingen te verklaren.
Verder worden volgens de methodologische vereisten interventies onderzocht op hun
evidentie via Randomised Controlled Trials (RCT) die beschouwd worden als de gouden
standaard. Dit was eveneens niet mogelijk binnen dit kleinschalig onderzoek.
Niettegenstaande deze methodologische vereisten zijn er in onderzoek over
interventies bij kinderen met ASS echter verschillende barrières, waardoor RCT niet
altijd haalbaar is. Dit stellen we vast in het literatuuronderzoek waar verschillende
studies niet aan deze norm voldeden.
Barrières die deze gouden standaard belemmeren zijn ten eerste de grote
heterogeniteit van individuen die gediagnosticeerd zijn met ASS die het moeilijk maakt
om te bepalen welke individuen positief evolueren volgens de interventie en in welke
mate. Ten tweede is het moeilijk om een controlegroep samen te stellen. Enerzijds is
het ethisch onverantwoord om een groep kinderen met ASS geen behandeling of
begeleiding te geven, en anderzijds blijkt dat 'care as usual' zeer contextgebonden en
variabel is. Een laatste barrière is de beperkte significante invloed op groepsniveau
(Koegel, Koegel, Ashbaugh, & Bradshaw, 2014).
Geen follow-up. Het onderzoek binnen deze masterproef implementeert geen follow-up.
Ontwikkelingsgerichte veranderingen zoals bijvoorbeeld een schoolovergang van het
kind kunnen hierdoor niet in rekening gebracht worden. Deze specifieke
gebeurtenissen hebben nochtans een invloed op de ouderlijke stress en het ouderlijk
gevoel van competentie (Estes et al., 2013).
47
Vertekende data. Bij het invullen van de pre- en postvragenlijsten werd beroep gedaan op gemotiveerde
ouders. Het is niet duidelijk onder welke omstandigheden de respondenten deze
vragenlijsten invulden, waardoor we de impact van externe factoren niet kunnen
bepalen.
Het verwachtingseffect kan eveneens een invloed uitoefenen op de variabelen die
ouders via een tien puntenschaal hebben gescoord (Hermans, Rouckhout, van den
Bosch, & Hoekstra, 2007). Ouders kunnen het gevoel ontwikkelen dat ze door de
deelname aan ouderbegeleiding beter moeten scoren op hun postmeting dan op hun
premeting. Daarnaast kan vermeld worden dat de data enerzijds vertekend kan zijn op
vlak van responsstijl, waarbij de respondent consistent de neiging heeft een bepaald
afwijkend antwoordgedrag te vertonen. De ruis op de data wordt dan veroorzaakt
door de persoonlijkheid van de respondent. Anderzijds kan de vertekening van de data
te wijten zijn aan de respons set, doordat bepaalde vragen en onderzoekssituaties
meer vertekening vertonen dan andere. Deze ruis heeft tot gevolg dat de kwaliteit van
het onderzoek bedreigd wordt (Callens, 2011-2012).
Aanbevelingen verder Onderzoek
Uit de bevindingen en beperkingen van dit onderzoek blijkt verder onderzoek
aangewezen. Een grotere steekproef in functie van een grotere power en een
controlegroep worden verondersteld de variabelen aan te duiden die de significante
vooruitgang verklaren tussen pre- en postmeting.
Daarnaast zou een follow-up onderzoek de mogelijkheid bieden om de invloed van
ouderbegeleiding op langere termijn te evalueren naar ervaren effectiviteit en
tevredenheid.
48
Conclusie
Er werden reeds verschillende onderzoeken gevoerd naar de effectiviteit en
tevredenheid van ouderbegeleiding waaruit bleek dat er voldoende evidentie is, maar
dat er slechts een beperkt aantal studies aan de methodologische vereisten van een
evidence based praktijk voldeden. Er was vaak geen strakke evidentie door de
beperkte empirische validiteit door onder andere het niet gebruiken van RCT, door een
te kleine steekproef en door geen eenduidige omschrijving van care as usual in de
controlegroep (Oosterling et al., 2010), toch werd aangenomen dat ouderbegeleiding
voordelen heeft voor het kind met ASS.
Uit de analyse op basis van de pre- en postmetingen stellen we in dit onderzoek vast
dat er bij vier variabelen gemeten bij ouders, namelijk kennis, inzicht, vaardigheden en
netwerk, onder invloed van ouderbegeleiding een significante vooruitgang werd
vastgesteld. Niettegenstaande deze gemaakte vooruitgang was er geen controlegroep
mogelijk, waardoor de interpretatie van deze resultaten belemmerd werd. Toch blijkt
deze vaststelling een eerste indicatie dat ouderbegeleiding ook in de praktijk van de
CAR zinvol is.
Het was echter niet mogelijk om verschillende variabelen in kaart te brengen die een
significante invloed hebben gehad op de gemaakte vooruitgang. Er is een eerste
indicatie voor samenhang tussen het gezinskenmerk aantal broers/zussen en de
gemaakte vooruitgang op vlak van inzicht, maar verder onderzoek is aangewezen.
Daarnaast werd vastgesteld dat de stelling ouders als co-therapeut met enige
voorzichtigheid gebruikt moet worden. Enerzijds vormen de beperkte ouderlijke-
zelfeffectiviteit, de verhoogde stress ervaring en de hogere opvoedingslast als
interventiedoelen een aanbeveling voor ouders als co-therapeut. Anderzijds kan een
omgekeerd negatief effect worden waargenomen op het gevoel van zelfwaarde en
stress bij een beperkte vooruitgang van de ontwikkeling van het kind, ondanks
intensieve inspanningen.
49
Alles bij elkaar genomen blijkt het noodzakelijk om ouders op maat te coachen om
deel te nemen aan de ouderbegeleiding. Ten eerste om de algemene ontwikkeling van
het kind met ASS te stimuleren, zonder te hoge verwachtingen te stellen aan beide
partijen, en ten tweede om het familiaal functioneren en de kwaliteit van leven te
optimaliseren.
50
Referenties
American Psychiatric Association. (2013). Handboek voor de classificatie van psychische
stoornissen - DSM 5. Amsterdam, Boom : APA.
Antshel, K., Polacek, C., McMahan, M., Dygert, K., Spenceley, L., Dygert, L.,... Faisal, F.
(2011). Comorbid ADHD and Anxiety Affect Social Skills Group Intervention
Treatment Efficacy in Children With Autism Spectrum Disorders. Journal of
Developmental and Behavioral Pediatrics, 32 (6), 439-446. DOI:
10.1097/DBP.0b013e318222355d
Benson, P. (2006). The Impact of Child Symptom Severity on Depressed Mood Among
Parents of Children with ASD: The Mediating Role of Stress Proliferation.
Journal of Autism and Developmental Disorders, 36 (5), 685-695. DOI:
10.1007/s10803-006-0112-3
Bradshaw, J., Steiner, A., Gengoux, G., & Koegel, L. (2015). Feasibility and Effectiveness
of Very Early Intervention for Infants At-Risk for Autism Spectrum Disorder: A
Systematic Review. Journal of Autism and Developmental Disorders, 45 (3), 778-
794. DOI: 10.1007/s10803-014-2235-2
Callens, M. (2011-2012). Respons bias in etiologisch self-report onderzoek. Een
onderzoek naar de effecten van sociale wenselijkheid, toegeeflijkheid, centrale
tendentiefout en factoriële equivalentie. (Ongepubliceerde) Masterproef van
Universiteit Gent.
CAR DE HERT vzw. (n.d.). Ouderbegeleiding. Geraadpleegd op maart 18, 2015 op
http://www.cardehert.be/ouderbegeleiding
Centrum Ambulante Revalidatie Sint-Rembert. (n.d.). Ouderbegleiding. Geraadpleegd
op maart 18, 2015 op http://www.cartorhout.be/index.php?option=
com_content&view=article&id=66&Itemid=78
Daniels, A. & Mandell, D. (2014). Explaining differences in age at autism spectrum
disorder diagnosis: a critical review. Autism, 18 (5), 583 - 597. DOI:
10.1177/1362361313480277
51
Darrou, C., Pry, R., Pernon, E., Michelon, C., Aussilloux, C., & Baghdadli, A. (2010).
Outcome of young children with autism: Does the amount of intervention
influence developmental trajectories? Autism, 14 (6), 663-677. DOI:
10.1177/1362361310374156
Dawson, G. (2008). Early behavioral intervention, brain plasticity, and the prevention
of autism spectrum disorder. Development and Psychopathology, 20 (3), 775-
803. DOI: 10.1017/S0954579408000370
Dawson, G., Rogers, S., Munson, J., Smith, M., Winter, J., Greenson, J., ... Varley, J.
(2009). Randomized, Controlled Trial of an Intervention for Toddlers
With Autism: The Early Start Denver Model. Pediatrics, 125 (1), e16-e24. DOI:
10.1542/peds.2009-0958
Drew, A., Baird, G., Baron-Cohen, S., Cox, A., Slonims, V., Wheelwright, S., ... Charman,
T. (2002). A pilot randomised control trial of a parent training intervention for
pre-school children with autism. Preliminary findings and methodological
challenges. European Child & Adolescent Psychiatry, 11 (6), 266-272. DOI:
10.1007/s00787-002-0299-6
Ekas, N., Lickenbrock, D., & Whitman, T. (2010). Optimism, Social Support, and Well-
Being in Mothers of Children with Autism Spectrum Disorder. Journal of autism
and developmental disorders, 40 (10), 1274-1284. DOI: 10.1007/s10803-010-
0986-y
Elsabbagh, M., Divan, G., Koh, Y-J., Kim, Y., Kauchali, S., Marcin, C.,... Fombonne, E.
(2012). Global Prevalence of Autism and Other Pervasive Developmental
Disorders. Autism Research, 5 (3), 160-179. DOI: 10.1002/aur.239
Elsabbagh, M. & Johnson, M. (2009). Getting answers from babies about autism.
Trends in Cognitive Sciences, 14 (2), 91-87. DOI: 10.1016/j.tics.2009.12.005
Estes, A., Vismara, L., Mercado, C., Fitzpatrick, A., Elder, L., Greenson, J., ... Rogers, S.
(2013). The Impact of Parent-Delivered Intervention on Parents of Very Young
Children with Autism. Journal of autism and developmental disorders, 44 (2),
353-365. DOI: 10.1007/s10803-013-1874-z
52
Fava, L., Strauss, K., Valeri, G., D'Elia, L., Arima, S., & Vicari, S. (2011). The effectiveness
of a cross-setting complementary staff- and parent-mediated early intensive
behavioral intervention for young children with ASD. Research in Autism
Spectrum Disorders, 5 (4), 1479-1492. DOI:10.1016/j.rasd.2011.02.009
Federatie van centra voor ambulante revalidatie vzw. (n.d.). Wat gebeurt er in de
Centra voor Ambulante Revalidatie (CAR). Geraadpleegd op maart 18, 2015 op
http://www.revalidatie.be/nl/revalidatie/inhoud/centra/program
Feinberg, E., Augustyn, M., Fitzgerald, E., Sandler, J., Suarez, Z., Chen, N.,... Silverstein,
M. (2013). Improving Maternal Mental Health After a Child's Diagnosis of
Autism Spectrum Disorder. Results From a Randomized Clinical Trial. JAMA
Pediatrics, 168 (1), 40-46. DOI: 10.1001/jamapediatrics.2013.3445
Fombonne, E. (2009). Epidemiology of Pervasive Developmental Disorders. Pediatric
Research, 65 (6), 591-598. Geraadpleegd op mei 6, 2015 op
http://www.nature.com/pr/journal/v65/n6/abs/pr2009131a.html
Gillett, J. & LeBlanc, L. (2006). Parent-implemented natural language paradigm to
increase language and play in children with autism. Research in Autism
Spectrum Disorders, 1 (3), 247-255. DOI: 10.1016/j.rasd.2006.09.003
Green, J., Charman, T., McConachie, H., Aldred, C., Slonims, V., Howlin, P.,... PACT
consortium. (2010). Parent-mediated communication-focused treatment in
children with autism (PACT): a randomised controlled trial. Lancet, 375, 2152-
2160. DOI: 10.1016/S0140-6736(10)60587-9
Gutstein, S., Burgess, A., & Montfort, K. (2007). Evaluation of the Relationship
Development Intervention program. Autism, 11 (5), 397-411. DOI:
10.1177/1362361307079603
Harris, S. & Handleman, J., (2000). Age and IQ at Intake as Predictors of Placement for
Young Children with Autism: A Four- to Six- Year Follow-Up. Journal of Autism
and Developmental Disorders, 30 (2), 137-142. DOI: 10.1023/A:1005459606120
Hastings, R. (2002). Parental stress and behaviour problems of children with
developmental disability. Journal of intellectual and developmental disability,
27 (3), 149-160. DOI: 10.1080/1366825021000008657
53
Herbert, M.R., Russo, J.P., Yang, S., Roohi, J., Blaxill, M., Kahler, S.G., ... Hatchwell, E.
(2006). Autism and environmental genomics. NeuroToxicology, 27 (5), 671-684.
DOI: 10.1016/j.neuro.2006.03.017
Herbrecht, E., Poustka, F., Birnkammer, S., Duketis, E., Schlitt, S., Schmotzer, G., &
Bolte, S. (2009). Pilot evaluation of the Frankfurt Social Skills Training for
children and adolescents with autism spectrum disorder. European child &
adolescent psychiatry, 18 (6), 327-335. DOI: 10.1007/s00787-008-0734-4
Hermans, J., Rouckhout, D., van den Bosch, A., & Hoekstra, A. (2007). Methoden en
technieken in de psychologie. Amsterdam: Perason Education Benelux.
Geraadpleegd op mei 7, 2015, op
https://books.google.be/books?id=FdJi0OWPHMwC&pg=PA187&lpg=PA187&d
q=verwachtingseffect&source=bl&ots=wF-
VMvMfdq&sig=SypOL9jQygQubx88o8QDyd0vzVs&hl=nl&sa=X&ei=dipLVYmCLc
u3swHtyYCwCQ&ved=0CC4Q6AEwAQ#v=onepage&q=verwachtingseffect&f=fal
se
Hodgetts, S., Savage, A., & McConnell, D. (2013). Experience and outcomes of stepping
stones triple P for families of children with autism. Research in developmental
disabilities, 34 (9), 2572-2585. DOI: 10.1016/j.ridd.2013.05.005
Hollingshead, A. (1975). Four factor index of social status. Geraadpleegd op mei 14,
2015 op
http://www.academia.edu/927771/Four_Factor_Index_of_Social_Status
ICD-10 version 2010. (n.d.). Childhood Autism. Geraadpleegd op maart 11, 2015 op
http://apps.who.int/classifications/icd10/browse/2010/en#/F84.0
Idring, S., Magnusson, C., Lundberg, M., Ek, M., Rai, D., Svensson, A., ... Lee, B. (2014).
Parental age and the risk of autism spectrum disorders: findings from a Swedish
population-based cohort. International Journal of Epidemiology, 43 (1), 107-
115. DOI: 10.1093/ije/d4t262
54
Ingersoll, B. & Wainer, A. (2013). Initial Efficacy of Project ImPACT: A Parent-Mediated
Social Communication Intervention for Young Children with ASD. Journal of
autism and developmental disorders, 43 (12), 2943-2952. DOI: 10.1007/s10803-
013-1840-9
Ingersoll, B., Dvortcsak, A., Roeyers, H., Van der Paelt, S., & Warreyn, P. (2013). Trainen
van sociaalcommunicatieve vaardigheden bij kinderen met een
autismespectrumstoornis: handleiding voor hulpverleners. Leuven; Den Haag:
Acco.
Johnson, C. & Myers, S. (2007). Identification and Evaluation of Children With Autism
Spectrum Disorders. Pediatrics, 120 (5), 1183-1215. DOI: 10.1542/peds.2007-
2361
Karst, S. & Van Hecke, A. (2012). Parent and Family Impact of Autism Spectrum
Disorders: A Review and Proposed Model for Intervention Evaluation. Clinical
child and family psychology review, 15 (3), 247-277. DOI: 10.1007/s10567-012-
0119-6
Kasari, C., Gulsrud, A., Wong, C., Kwon, S., & Locke, J. (2010). Randomized Controlled
Caregiver Mediated Joint Engagement Intervention for Toddlers with Autism.
Journal of Autism and Developmental Disorders, 40 (9), 1045-1056. DOI:
10.1007/s10803-010-0955-5
Klintwall, L. & Eikeseth, S. (2014). Early and Intensive Behavioral Intervention (EIBI) in
Autism. In Martin, C., Patel, V., & Preedy, V. (Ed.), Comprehensive Guide to
Autism (pp. 117-137). DOI: 10.1007/978-1-4614-4788-7_129
Koegel, L., Koegel, R., Ashbaugh, K., & Bradshauw, J. (2014). The importance of early
identification and intervention for children with or at risk for autism spectrum
disorders. International Journal of Speech-Language Pathology, 16 (1), 50-56.
DOI: 10.3109/17549507.2013.861511
Koning, C., Magill-Evans, J., Volden, J., & Dick, B. (2011). Efficacy of cognitive behavior
therapy-based social skills intervention for school-aged boys with autism
spectrum disorders. Research in autism spectrum disorders, 7 (10), 1282-1290.
DOI: 10.1016/j.rasd.2011.07.011
55
Lai, M-C., Lombardo, M., & Baron-Cohen, S. (2014). Autism. The Lancet, 383 (9920),
896-903. DOI: 10.1016/S0140-6736(13)61539-1
Martin, M. (2014). Moving on the spectrum: Dance/movement therapy as a potential
early intervention tool for children with Autism Spectrum Disorders. The Arts in
Psychotherapy, 41 (5), 545-553. DOI: 10.1016/j.aip.2014.10.003
Matson, M., Mahan, S., & Matson, J. (2009). Parent training: A review of methods for
children with autism spectrum disorders. Research in Autism spectrum
Disorders, 3 (4), 868-875. DOI: 10.1016/j.rasd.2009.02.003
McConachie, H. & Diggle, T. (2007). Parent implemented early intervention for young
children with autism spectrum disorder: a systematic review. Journal of
Evaluation in Clinical Practice, 13 (1), 120-129. DOI: 10.1111/j.1365-
2753.2006.00674.x
Meyers, B., Mackintosh, V., & Goin-Kochel, R. (2009). "My greatest joy and my greatest
heart ache": Parents' own words on how having a child in the autism spectrum
has affected their lives and their families'lives. Research in Autism Spectrum
Disorders, 3 (3), 670-684. DOI: 10.1016/j.rasd.2009.01.004
Mishaal, R., Ben-Itzchak, E., & Zachor, D. (2014). Age of autism spectrum disorder
diagnosis is associated with child's variables and parental experience. Research
in autism spectrum disorders, 8 (7), 873-880. DOI: 10.1016/j.rasd.2014.04.001
National Research Counsil. (2001). Education children with autism. Washington, DC:
National Academy Press.
Nicholas, J., Charles, J., Carpenter, L., King, L., Jenner, W., & Spratt, E. (2008).
Prevalence and Characteristics of Children With Autism-Spectrum Disorders.
Elsevier, 18 (2), 130-136. DOI: 10.1016/j.annepidem.2007.10.013
Olsson, M. & Hwang, C. (2001). Depression in mothers and fathers of children with
intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 45 (6), 535-543.
DOI: 10.1046/j.1365- 2788.2001.00372.x
Oono, I., Honey, E., & McConachie, H. (2013). Parent-mediated early intervention for
young children with autism spectrum disorders (ASD). Evidence-Based Child
Health: A Cochrane Review Journal, 8 (4), 2380-2479. DOI: 10.1002/ebch.1995
56
Oosterling, I., Visser, J., Swinkels, S., Rommelse, N., Donders, R., Woudenberg, T.,...
Buitelaar, J. (2010). Randomized Controlled Trial of the Focus Parent
Training for Toddlers with Autism: 1 - Year Outcome. Journal of Autism and
Devolopmental Disorders, 40 (12), 1447-1458. DOI: 10.007/s10803-010-1004-0
Pajareya, K. & Nopmaneejumruslers, K. (2011). A pilot randomized controlled trial of
DIR/Floortime parent training intervention for pre-school children with autistic
spectrum disorders. Autism, 15 (5), 563-578. DOI: 10.1177/1362361310386502
Patterson, S., Smith, V., & Mirenda, P. (2011). A systematic review of training
programs for parents of children with autism spectrum disorders: Single subject
contributions. Autism, 16 (5), 498-522. DOI: 10.1177/1362361311413398
Peeters, W. (2011). Ouderbegeleiding bij autismespectrumstoornissen: een houvast
voor begeleiders in moeilijkheden. TOKK, 36 (1), 2-17.
Pottie, C. & Ingram, K. (2008). Daily Stress, Coping, and Well-Being in Parents of
Children With Autism: A Multilevel Modeling Approach. Journal of Family
Psychology, 22 (6), 855-864. DOI: 10.1037/a0013604
Reichow, B., Barton, E., Boyd, B., & Hume, K. (2012). Early intensive behavioral
intervention (EIBI) for young children with autism spectrum disorders (ASD).
The Journal of Pediatrics, 162 (10), 1080-1081.
Rickards, A., Walstab, J., Wright-Rossi R., Simpson, J., & Reddihough, D. (2008). One-
year follow-up of the outcome of a randomized controlled trial of a home-
based intervention programme for children with autism and developmental
delay and their families. Child: care, health and development, 35 (5), 593-602.
DOI: 10.1111/j.1365-2214.2009.00953.x
Rogers, S., Estes, A., Lord, C., Vismara, L., Winter, J., Fitzpatrick, A., ... Dawson,
G. (2012). Effects of a Brief Early Start Denver Model (ESDM)-Based Parent
Intervention on Toddlers at Risk for Autism Spectrum Disorders: A Randomized
Controlled Trial. Journal of the American Academy of Child and Adolescent
Psychiatry, 51 (10), 1052-1065.
57
Rogers, S., Vismara, L., Wagner, A., McCormick, C., Young, G., & Ozonoff, S. (2014).
Autism Treatment in the First Year of Life: A Pilot Study of Infant Start, a Parent-
Implemented Intervention for Symptomatic Infants. Journal of Autism and
Developmental Disorders, 44 (12), 2981-2995. DOI: 10.1007/s10803-014-2202-
y
Ronald, A. & Hoekstra, R. (2011). Autism Spectrum Disorders and Autistic Traits: A
Decade of New Twin Studies. American journal of medical genetics part B -
Neuropsychiatric genetics, 156B (3), 255-274. DOI: 0.1002/ajmg.b.31159
Schreck, K. (2014). Autism, Parents, and Treatments for Their Children. In Martin, C.,
Patel, V., & Preedy, V. (Ed.), Comprehensive Guide to Autism (pp. 283-296). DOI:
10.1007/978-1-4614- 4788-7_139
Sig vzw. (n.d.). Werkgroepen. Geraadpleegd op maart 18, 2015 http://www.sig-
net.be/nl/vormingen/werkgroepen_21.aspx
' t vlot vzw. (n.d.). Ouderbegeleiding. Geraadpleegd op maat 18, 2015
http://www.revalidatie.be/users_vl/beveren/vlot/methode3.html
Toth, K., Munson, J., Meltzoff, A., & Dawson, G. (2006). Early Predictors of
Communication Development in Young Children with Autism Spectrum
Disorder: Joint Attention, Imitation, and Toy play. Journal of Autism and
Developmental Disorders, 36 (8), 993-1008. DOI: 10.1007/s10803-006-0137-7
Van der Paelt, S., Warreyn, P., & Roeyers, H. (2012). Interventie bij jonge kinderen met
een autismespectrumstoornis: inventarisatie van praktijkkennis in Vlaanderen.
Onderzoek in opdracht van SEN. Geraadpleegd op maart 11, 2015 op
http://www.health.fgov.be/internet2Prd/groups/public/@public/@shc/docum
ents/ie2divers /19092301.pdf
Vlaamse Vereniging Autisme vzw. (n.d.). Een handicap met vele gezichten.
Geraadpleegd op Maart 11, 2015 op
http://www.autismevlaanderen.be/pages/autisme
Vismara, L. & Rogers, S. (2010). Behavioral Treatments in Autism Spectrum Disorder:
What Do We Know? Annual Review of Clinical Psychology, 6, 447-468. DOI:
10.1146/annurev.clinpsy.121208.131151
58
Wainer, A. & Ingersoll, B. (2013). Intervention Fidelity: An Essential Component for
Understanding ASD Parent Training Research and Practice. Clinical psychology -
Science and practice, 20 (3), 325-374. DOI: 10.1111/cpsp.12045
Warren, Z., McPheeters, M., Sathe, N., Foss-Feig, J.,Glasser, A., & Veenstra-
VanderWeele, J. (2011). A Systematic Review of Early Intensive Intervention for
Autism Spectrum Disorders. Pediatrics, 127 (5), E1303-E1311. DOI:
10.1542/peds.2011-0426
Wing, L. (1997). The autistic spectrum. The Lancet, 350 (9093), 1761-1766. DOI:
10.1016/S0140-6736(97)09218-0
Woods, J. & Wetherby, A. (2003). Early Identification of and Intervention for Infants
and Toddlers Who are at Risk for Autism Spectrum Disorder. Language, Speech
and Hearing Services in Schools, 34 (3), 180-193. DOI: 10.1044/0161-
1461(2003/015
59
Bijlage 1
A. KENMERKEN GEZIN (in te vullen door ouders) Naam kind: ……………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Gezinssamenstelling: gelieve in onderstaande tabel voor alle gezinsleden de naam, geboortedatum en eventuele vastgestelde problemen of stoornissen in te vullen.
Naam Relatie tot het kind
Geboortedatum Eventuele problemen/stoornissen
Gegevens ouders /personen die de cursus volgen :
Vader Moeder Andere
Hoogst behaalde diploma(s)
Huidig beroep (specifieer)
Voorkennis: Volgde u reeds andere cursussen, voordrachten, … rond het thema autismespectrumstoornissen?
Vader Moeder Andere
Omcirkel aub Ja/nee Ja/nee Ja/nee
Hoeveel? (ongeveer)
Volgde u ooit al een specifieke ouderbegeleidingscursus voor ouders van kinderen met autisme?
Voor dit kind/
voor ander kind
Voor dit kind/
voor ander kind
Voor dit kind/
voor ander kind
60
B1. SPECIFIEKE VRAGEN (in te vullen door ouders, voor de begeleiding) Naam kind: ……………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Gelieve bij onderstaande stellingen aan te duiden in hoeverre deze stelling voor u van toepassing is (gaande van links / helemaal niet tot rechts / helemaal wel) Kennis: Ik weet wat autisme is Ik weet welke kenmerken van autisme mijn kind heeft Ik ben in staat om aan iemand (kennis, familielid, school, …) uit te leggen wat autisme is Inzicht Ik begrijp waar mijn kind het moeilijk mee heeft Ik begrijp hoe autisme het gedrag van mijn kind beïnvloedt
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
61
Vaardigheden Ik voel me goed in de dagelijkse omgang met mijn kind Ik ben in staat om mijn kind concreet te helpen als het moeilijk gaat Ik kan de thuisomgeving aanpassen aan mijn kind Netwerk Ik weet waar ik terecht kan voor hulp voor mijn kind Ik ervaar steun uit mijn omgeving Ik kan met andere mensen praten over het autisme van mijn kind Problemen Mijn kind vertoont gedragsproblemen
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Nooit Zeer vaak
Helemaal niet
Helemaal wel
62
Er is ruzie tussen mijn kind en broers/zussen Toekomstperspectief Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn kind Ik heb het gevoel dat autisme de toekomst van mijn kind belemmert Ik heb het gevoel dat ik controle heb over de toekomst van mijn kind
Nooit Zeer vaak
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
63
C1. VERWACHTING OUDERBEGELEIDING (in te vullen door ouders voor aanvang van de begeleiding) Naam kind: …………………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Wat zijn uw verwachtingen over deze oudertraining? 1…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
2…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
3………………………………………………………………………………………………………………………………………..
4………………………………………………………………………………………………………………………………………..
5…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
6…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
7…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
64
D. ALGEMENE KENMERKEN OUDERBEGELEIDING (in te vullen door therapeut, 1 keer per groep) Naam kind: …………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Groepssamenstelling: (aantal ouders, ouderparen, individueel, andere) ……………………………………………………………………………………………………………………….. Is de oudertraining verplicht? Ja / nee Wanneer wordt de training gegeven? Overdag/avond/zaterdag Aantal en duur van de sessies: ………………………………………………………………………………….. Inhoudelijk gebaseerd op: ………………………………………………………………………………………….
.………………………………………………………………………………………………………………………. Programma gegeven door: (discipline en aantal jaar ervaring met a) autisme en b) ouderbegeleiding in het algemeen) …………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………. Worden ervaringsdeskundigen uitgenodigd? Ja / nee Krijgen ouders iets op papier?
Ja / nee. Zo ja, zijn dit: (meerdere mogelijk) Weerslag van de sessies
Artikels/teksten
Aanbevolen boeken/literatuurlijst
Huiswerkopdrachten
Werkboek voor de ouders van Kuyper en Tieberghien (Lannoo)
Informatieve folders/brochures (vrije tijd, vakanties, organisaties,…)
Andere: ……………………………………………………………………………………………………..
Wat gebeurt er tijdens de sessies: (meerdere mogelijk) Kennisoverdracht van specifieke kennis over autisme
Kennisoverdracht van algemene opvoedingsprincipes
Oefeningen
Huiswerkopdrachten
Uitwisseling van ervaringen (vooral praktisch)
Praatgroep (eerder uitwisseling van beleving)
Bekijken van video’s (vb reportages)
Bekijken van video’s gemaakt door ouders
Andere: …………………………………………………………………………………………………………..
65
Wordt de inhoud van het programma aangepast aan wensen of verwachtingen van ouders? Nee / Ja, namelijk: …………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… Verdere belangrijke informatie rond het programma: ………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………
66
E . KENMERKEN KIND (in te vullen door therapeut) Ingevuld op …. / …. / ………………..(= datum start van de ouderbegeleiding) Naam kind …………………………………………………………………………………………………….. Geboortedatum …. / …. / ………………. Geslacht meisje / jongen Diagnose (indien mogelijk specifiek binnen spectrum): ………………………………………………………………………………………………………………………………….. Eventuele comorbide diagnose(s) ………………………………………………………………………………………………………………………………….. Diagnose gesteld op …. / …. / ………. Therapie gestart op …. / …. / ………. (deze datum kan vroeger liggen dan de datum van diagnose) Ontwikkelingsniveau van het kind: Test: …………………………… TIQ/PIQ/VIQ, OI of LE: ……………………………………Datum …. / …. / ……. Taalniveau van het kind: Test receptief: …………………………… LE / PC / SS / TQ: ………………………….. Datum: …. / …. / …….. Overige informatie rond taal(tests) ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………………………………………………………… Overzicht therapie:
Discipline Uur/week Evt belangrijkste huidige doelen (=tijdens periode ouderbegeleiding)
67
Waar gaat dit kind naar school? GO of BO /welk type? In welk leerjaar zit het ? ……………………………………………….. Eventuele therapie of ondersteuning buiten centrum (GON, thuisbegeleiding, alternatieve therapie, …): …………………………………………………………………………………………………………………………………………..
68
B2. SPECIFIEKE VRAGEN (in te vullen door ouders, na de begeleiding) Naam kind: …………………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Gelieve bij onderstaande stellingen aan te duiden in hoeverre deze stelling voor u van toepassing is (gaande van links / helemaal niet tot rechts / helemaal wel) Kennis: Ik weet wat autisme is Ik weet welke kenmerken van autisme mijn kind heeft Ik ben in staat om aan iemand (kennis, familielid, school, …) uit te leggen wat autisme is Inzicht Ik begrijp waar mijn kind het moeilijk mee heeft Ik begrijp hoe autisme het gedrag van mijn kind beïnvloedt
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
69
Vaardigheden Ik voel me goed in de dagelijkse omgang met mijn kind Ik ben in staat om mijn kind concreet te helpen als het moeilijk gaat Ik kan de thuisomgeving aanpassen aan mijn kind Netwerk Ik weet waar ik terecht kan voor hulp voor mijn kind Ik ervaar steun uit mijn omgeving Ik kan met andere mensen praten over het autisme van mijn kind Problemen Mijn kind vertoont gedragsproblemen
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Nooit Zeer vaak
Helemaal niet
Helemaal wel
70
Er is ruzie tussen mijn kind en broers/zussen Toekomstperspectief Ik maak me zorgen over de toekomst van mijn kind Ik heb het gevoel dat autisme de toekomst van mijn kind belemmert Ik heb het gevoel dat ik controle heb over de toekomst van mijn kind Andere info: Heeft u de afgelopen maanden bijkomende informatie gezocht/gekregen rond autisme? Nee / ja: welke? (meerdere antwoorden mogelijk) Info-avonden en vorming
Literatuur (boeken, artikels)
Websites
Contact met de therapeuten
Andere: ……………………………………………………………………………………………………..
Nooit Zeer vaak
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
Helemaal niet
Helemaal wel
71
C2. VERWACHTING OUDERBEGELEIDING (in te vullen door ouders na de begeleiding) Naam kind: ………………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. In bijlage vindt u een kopie van de verwachtingen die u had voor de aanvang van deze ouderbegeleiding. In hoeverre werden deze verwachtingen ingelost? 1…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
2…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
3…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
4…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
5…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
6…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
7…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
…………………………………………………………………………………………………………………………………………..
72
F. SPECIFIEKE KENMERKEN OUDERBEGELEIDING (in te vullen door therapeut voor elke ouder / ouderpaar) Naam kind: …………………………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. Wie komt voor dit kind naar de groep: moeder / vader / beide ouders / andere: ………………………………………………………………………………………………………………………. Therapietrouw: Hoe vaak waren de ouders afwezig? ................................................................. Wat/welke sessies (inhoud of thema) hebben ze hierdoor gemist? .....................................................................................................................
………………………………………………………………………………………………………………
Indien van toepassing, in hoeverre heb je het gevoel dat ouders thuis toegepast hebben wat ze in de ouderbegeleiding leerden?
altijd nooit
73
G. EVALUATIE OUDERBEGELEIDING (in te vullen door ouders, na de begeleiding) Naam kind: ……………………………………………………… geboortedatum: …. / …. / …………. gelieve in onderstaande tabel aan te duiden hoe u de ouderbegeleiding hebt ervaren (gaande van links / helemaal niet tevreden tot rechts / zeer tevreden)
Helemaal niet tevreden
Zeer tevreden
Interessant
Bruikbaar
Groepsgrootte
Aantal sessies
Tempo
Moeilijkheidsgraad
Zijn er specifieke dingen die u gemist hebt in deze ouderbegeleiding? Nee / Ja, namelijk …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. Heeft u tips of suggesties om de ouderbegeleiding nog beter te maken? Nee / Ja, namelijk …………………………………………………………………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. …………………………………………………………………………………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………………………………………………….