Modulariseren in de Imelda2BW - Nederlands Jeugdinstituut...zelden zijn dit...
Transcript of Modulariseren in de Imelda2BW - Nederlands Jeugdinstituut...zelden zijn dit...
modulariseren in dejeugdzorg: hoe verder?
Modules beschrijven,ordenen en aanbieden
A N N E L I E K E B O T H O F
M A R I S K A VA N D E R S T E E G E
S TA N C E V E N D E R B O S C H
T O M VA N Y P E R E N
NIZW
© 2002 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZWNiets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaaktdoor middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zondervoorafgaande schriftelijke toestemming.
AuteursAnnelieke BothofMariska van der SteegeStance VenderboschTom van Yperen
Ontwerp omslag en binnenwerkZeno
Illustratie omslagAnna Ostrowska
DrukwerkKrips, Meppel
ISBN 90-5050-980-0
NIZW-bestelnummer E 340701
Deze publicatie is te bestellen bij NIZW UitgeverijPostbus 191523501 DD UtrechtTelefoon (030) 230 66 07Fax (030) 230 64 91E-mail [email protected] www.nizw.nl
Bouwen met mijn blokken
blokken groot en klein
Maar dat bouwen gaat
zo helemaal niet fijn
Ik gooi wat blokken aan de kant
En ja: dat helpt bij het bouwen, want:
Weet je dat het veel beter gaat
met blokken van dezelfde maat?
Annelieke Bothof
V o or w o or d
Deze publicatie is een aanvulling op de handleiding Schrijven van modules
en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000). Zij is te beschouwen
als een verdere aanscherping daarvan wat het schrijven van modules betreft
en een voorbeschouwing van hetgeen daarna volgt om de beschreven
modules ook daadwerkelijk flexibel en vraaggericht te kunnen inzetten. De
instellingen in de jeugdzorg investeren op dit moment met name in het
beschrijven van hun huidige aanbod in termen van modules. Deze publi-
catie sluit daarbij aan door een verdere ondersteuning te bieden bij het op
een kwalitatief goede manier beschrijven van modules. Modularisering
houdt niet op nadat de modules beschreven zijn. Daarom komen vervol-
gens de stappen na het beschrijven van modules, namelijk het ordenen en
daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten van modules, aan de orde. Het
beschrijven van zorgprogramma’s zien we als een stap die zich in een later
stadium aandient en als zodanig in deze publicatie buiten beschouwing is
gelaten.
Veel partijen en personen hebben meegewerkt aan Modulariseren in de
jeugdzorg: hoe verder? Graag richten we hier een woord van dank tot hen.
Om te beginnen de instellingen in de provincie Noord-Holland die een
grote inspiratiebron vormden. Vervolgens Hanneke Wijnen van Jeugdzorg
Groningen en Cees van den Broek van Stichting Kompaan die bereid waren
hun ‘voorloperservaring’ te delen. Daarnaast de collega’s van adviesbureaus
en ondersteuningsinstituten die hun ervaringen in het ondersteunen van
instellingen bij het modulariseren in wilden brengen: Bas Vogelvang en
Peter Jansen van adviesbureau Van Montfoort, Frans Bremer van Collegio,
Louise Colen van MPI West-Brabant, Jos Groenendijk van bureau Groe-
nendijk & Vos, Gerda van Dijk en Germie van den Berg van Stichting Jeugd-
zorg Advies en Ondersteuning in Amsterdam en Gerdy Meyknecht van
Meyknecht Advies & Coaching bv. Tot slot de personen die bereid waren
een eerste concept van de publicatie te becommentariëren: Jos Beemster
van Stichting Vlotbrug, Elly Tabak van Jeugdzorg Drenthe, Nan Bettonvil
van Brabants Ondersteuninginstituut Zorg en Esther Leuning van Stichting
Maashorst.
De auteurs
I n ho u d
Inleiding 11
1 Modules beschrijven 15Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen
Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van
modules
2 Modules ordenen 47
3 Modules flexibel en op maat aanbieden 61
4 Agenda voor de komende tijd 71
Literatuur 77
Bijlage 1 81Criteria voor modulebeschrijvingen
Bijlage 2 91Indeling uitvoeringsfuncties
Bijlage 3 93Interne begroting en kostprijs van de module Orthopedago-
gische woongroep kinderhuis de Stee Meppel
Bijlage 4 95Twee voorbeelden van modulebeschrijvingen: Ouder- of gezinsbegeleiding
voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de
leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandigheid
voor kwetsbare jongeren
Bijlage 5 105Voorbeelden van specificaties en standaardrubrieken voor de
typering van de middelen en doelgroep in modules
I n l e i di n g
In de afgelopen jaren zijn verschillende jeugdzorginstellingen en -regio’s
ertoe overgegaan hun hulpverleningsaanbod in modules te beschrijven.
Deze ontwikkeling past in een algemenere trend binnen de jeugdzorg om de
hulpverlening een meer transparant, vraaggericht, flexibel en samenhan-
gend karakter te geven.
Modularisering is een eerste stap om hulpvormen af te bakenen die op een
vraaggerichte manier flexibel inzetbaar zijn bij uiteenlopende doelgroepen.
Modules vormen bovendien de bouwstenen voor hulpverleningspakketten
(individuele zorgtrajecten of op doelgroepen gerichte zorgprogramma’s),
waarin verschillende hulpvormen tot een samenhangend aanbod aaneen
zijn gesmeed die een antwoord bieden op de vraag van de cliënt. Daarnaast
worden in de nieuwe Wet op de jeugdzorg modules als de eenheden
beschouwd waarop door een cliënt aanspraak zal kunnen worden gemaakt.
De cliënt ontleent deze aanspraak aan het indicatiebesluit van Bureau
Jeugdzorg. Daarin wordt vastgesteld op welke modules een cliënt is aan-
gewezen en waarop hij of zij derhalve recht heeft. Dat besluit is tevens de
basis van het hulpverleningsplan (Concept Wet op de jeugdzorg, versie
18 december 2001, paragraaf 2.2.1).
Het begrip module is door de projectgroep Zorgprogrammering gedefi-
nieerd als ‘(…) een homogene eenheid van zorg die toepasbaar kan zijn bij
meerdere doelgroepen. De module geeft aan welke functies centraal staan,
wat de duur en de frequentie is van de zorgactiviteiten, welke deskundig-
heden benodigd zijn en welke kosten eraan verbonden zijn’. Het zijn feitelijk
hulpvormen die volgens bepaalde regels omschreven en afgebakend zijn
(Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 61).
De modularisering van de zorg is een van de instrumenten die volgens de
projectgroep Zorgprogrammering een aantal doelen dient voor de hulpver-
lening binnen de jeugdzorg:
• De zorg is transparant. Modularisering moet ertoe leiden dat duidelijk is
welke hulpvormen elke zorgaanbieder te bieden heeft. Het gaat daarbij
niet om een beschrijving van instellingen, maar om een functionele
aanduiding van het aanbod in termen van modules.
• De zorg is vraaggericht en op maat. Door de hulpvraag en de doelen van
de cliënt centraal te stellen wordt zijn positie in de jeugdzorg versterkt.
Modularisering is een middel om de vraaggerichtheid van de jeugdzorg
te versterken. Door opsplitsing van de zorg in modules wordt het
aanbod flexibeler en is gemakkelijker in te spelen op de specifieke hulp-
behoefte van individuele cliënten en doelgroepen.
• De zorg vertoont meer samenhang. De bedoeling is dat door de combi-
natie van modules gemakkelijker uiteenlopende zorgpakketten samen
te stellen zijn die qua inhoud, organisatie en financiering goed op elkaar
zijn afgestemd.
• De effectiviteit van de zorg is verhoogd. De modules moeten een
aantoonbaar effectief antwoord bieden op hulpvragen van cliënten. De
doelen die in de modules zijn geformuleerd, vormen daarvoor belang-
rijke aanknopingspunten. Om te weten of de modules effectief zijn,
moeten zij systematisch op hun doeltreffendheid geëvalueerd worden.
Voor de omschrijving van de modules heeft de projectgroep Zorgprogram-
mering de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de
jeugdzorg uitgebracht (De Ruyter 2000). Deze handleiding geeft aan welke
elementen een modulebeschrijving minstens moet bevatten. Met behulp
van de handleiding zijn veel instellingen aan de slag gegaan met het
beschrijven van hun aanbod in modules. Hoewel de handleiding – het
‘groene boekje’ – voor veel instellingen een belangrijke leidraad en onder-
steuning vormt in het proces van modulariseren en zorgprogrammeren,
zijn er al werkenderwijs ook nieuwe vragen naar boven gekomen waarop in
deze handleiding geen antwoord wordt geboden.
Het Expertisecentrum jeugdzorg van NIZW Jeugd heeft het afgelopen jaar
een aantal projecten uitgevoerd rond het proces van modularisering en het
verder standaardiseren van modulebeschrijvingen. In het kader van het
verzamelen van modules voor een landelijke databank konden instellingen
hun modulebeschrijvingen voorleggen aan medewerkers van dit
programma, die aan de hand van de handleiding feedback gaven op de
beschrijvingen. Daarnaast heeft het programma zes instellingen in de regio
Noord-Holland ondersteund die in opdracht van de provincie hun aanbod
in modules hebben beschreven. In die projecten is zowel over het proces van
het beschrijven van modules binnen instellingen als over het op een kwali-
tatief goede manier beschrijven van modules de nodige kennis vergaard. In
hoofdstuk 1 van de onderhavige publicatie is deze kennis beschreven. Aan
de hand van voorbeelden komt eerst aan de orde hoe een proces om tot
modulebeschrijvingen te komen kan worden ingezet. Vervolgens worden de
meest gestelde vragen over de verschillende onderdelen van de beschrij-
vingen beantwoord. In bijlage 1 zijn de criteria vermeld waaraan modulebe-
schrijvingen getoetst kunnen worden; een ‘meetlat’ waarmee instellingen de
eigen beschrijvingen kunnen beoordelen.
De ervaringen in de praktijk leren dat modularisering niet ophoudt bij het
beschrijven van modules. Een aantal regio’s zijn inmiddels uitgebreid gedo-
cumenteerd wat het aanbod van de verschillende instellingen betreft. Niet
zelden zijn dit boekwerken, ‘modulewijzer’ of ‘moduleboek’ genoemd, met
daarin een overzicht van een groot aantal modules die zijn onderscheiden.
Een dergelijk overzicht biedt een interessante blik op het aanbod van de
instellingen. De ervaring leert echter dat de modulebeschrijvingen daarmee
nog niet automatisch ook een gebruiksfunctie krijgen. De beschrijving van
de modules is in dat licht eerder te zien als een eerste stap in het transparant
maken van het aanbod. Een belangrijke vervolgstap die nodig blijkt, is dat
de modules op een overzichtelijke wijze worden geordend en toegankelijk
worden gemaakt voor verschillende gebruiksdoeleinden. Een voorwaarde
om deze stap te kunnen zetten is dat er overeenstemming wordt bereikt
tussen de belanghebbenden over een manier van ordenen op een globaal
niveau die tegelijkertijd voldoende transparantie en houvast biedt om op
basis van een hulpvraag te kunnen zoeken naar een passend modulair
hulpaanbod. In hoofdstuk 2 gaan we in op de verschillende manieren van
het ordenen van modules en laten we zien hoe de opzet van een ordenings-
systematiek eruit kan zien.
De derde stap is vervolgens het daadwerkelijk flexibel en op maat inzetten
van modules. Allerlei vernieuwingen zijn immers begonnen om hulp-
aanbod niet meer in ‘totaalpakketten’, maar vraaggericht en op maat aan de
cliënt te kunnen aanbieden. Nogal eens vraagt dit om het letterlijk
‘losknippen’ van functionarissen van bijvoorbeeld leefgroepen of om een
grotere organisatieverandering. Een aantal instellingen heeft hierin reeds
vergaande stappen gezet. Twee van deze instellingen, Jeugdzorg Groningen
en Stichting Kompaan in Midden-Brabant, staan centraal in hoofdstuk 3.
Besproken wordt hoe zij organisatieveranderingen hebben doorgevoerd om
modules daadwerkelijk flexibel en op maat te kunnen inzetten en welke
afspraken zij bijvoorbeeld hebben gemaakt over de coördinatie van de
hulpverlening bij twee of meer modules.
Modularisering in de jeugdzorg is nog niet ‘af ’. De komende jaren zal
modularisering zich verder ontwikkelen en zal er een koppeling gemaakt
moeten worden met andere doelstellingen van de vernieuwingen in de
jeugdzorg zoals hiervoor genoemd. In hoofdstuk 4 zijn de ‘agendapunten’
voor de toekomst opgenomen.
1 M od u l e s b e s c h r i j v e n
Het beschrijven van modules begint vaak bij het huidige aanbod van de
instelling. Men beschrijft welke hulpverlening de instelling op dit moment
aan cliënten biedt in termen van modules (volgens het stramien van de
handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De
Ruyter 2000)) en vormt zo een etalage van het huidige aanbod. Een andere
mogelijkheid is om bij het beschrijven van modules uit te gaan van het
gewenste aanbod. Het gewenste aanbod kan bepaald worden door een
inventarisatie van hulpvragen in de regio of de hulpvraag van een bepaalde
doelgroep. Vervolgens wordt, uitgaande van deze hulpvragen, bepaald welk
aanbod er beschikbaar moet zijn in die regio of voor die doelgroep en wordt
dit in de vorm van modules beschreven. De meeste instellingen kiezen er
echter eerst voor het huidige aanbod te beschrijven, en beoordelen in een
later stadium in welke mate het huidige aanbod afwijkt van het gewenste.
Ervaringen in een aantal regio’s leren ook dat het inventariseren van hulp-
vragen een lastige operatie is die gedegen onderzoek vraagt. Gebeurt dit
niet, dan is er een gerede kans dat de betrokkenen verzanden in discussies
over wat volgens hen de hulpvragen in hun regio zijn.
In dit hoofdstuk staan twee aspecten van het beschrijven van het (huidige)
aanbod centraal: het proces van schrijven, en het product daarvan: de
modulebeschrijvingen. Eerst gaan we in op het proces van beschrijven van
modules, waarbij we verschillende strategieën hiertoe beschrijven. Vervol-
gens wordt de inhoud van modulebeschrijvingen nader onder de loep
genomen aan de hand van de meest gestelde vragen over het schrijven van
modules.
Proces: strategieën om tot modulebeschrijvingen te komen Bij de start van het beschrijven van modules is het belangrijk te bepalen
voor wie men de modules schrijft, ofwel wie de beschrijvingen gaat
gebruiken. Zijn dat cliënten, het Bureau Jeugdzorg, financiers of zijn de
beschrijvingen louter voor intern gebruik? Verschillende partijen hebben
behoefte aan verschillende informatie. In hoofdstuk 2 ‘Modules ordenen’
gaan we nader in op de mogelijke gebruiksdoeleinden van de beschreven
modules.
Het is vaak nuttig het Bureau Jeugdzorg in een vroeg stadium te betrekken
bij het beschrijven van het huidige aanbod van de instelling. Modularise-
ring is voor het Bureau Jeugdzorg van belang om inzicht te krijgen in het
beschikbare aanbod om vervolgens een passend antwoord op de vraag van
de cliënt in te kunnen zetten. Het is belangrijk om het Bureau Jeugdzorg een
duidelijke positie en taak in het proces van modularisering van het aanbod
te geven. Een mogelijkheid is te vragen naar hun wensen: hoe zouden zij het
aanbod beschreven willen zien opdat het werkbaar is binnen hun taken?
Alvorens men begint met het beschrijven van modules is het handig een
eerste inventarisatie te maken van de modules die men in huis denkt te
hebben. Een instelling heeft bijvoorbeeld eerst een raster gemaakt van
mogelijke modules per afdeling (zie figuur 1).
Op deze manier onstaat er een overzicht van het aantal modules dat onge-
veer beschreven dient te worden en een inschatting van de daarvoor beno-
digde tijd. Het gaat hierbij om een eerste stap, dat wil zeggen dat het over-
zicht kan worden aangepast in de loop van het proces van beschrijven. Het
kan bijvoorbeeld na het beschrijven van de activiteiten in één module
blijken dat deze niet homogeen zijn, en dat de module daardoor opgesplitst
moet worden in meer modules. Ook kan in een later stadium blijken dat
sommige modules te detaillistisch zijn beschreven en moeten ze worden
samengevoegd. Homogeniteit is vooral af te leiden aan de eenduidigheid in
de visie, doelen, functies en activiteiten.
Na een eerste inventarisatie kan het handig zijn tijd te reserveren voor het
(samen) oefenen met het schrijven van modules. Schrijven van modules
vraagt om bepaalde vaardigheden, zoals met zekere afstand en abstractie
kunnen kijken naar het huidige aanbod en het concreet en duidelijk
kunnen verwoorden van het aanbod. Vooral het formuleren van concrete
doelstellingen blijkt vaak niet zo eenvoudig te zijn. Door eerst te oefenen
met het beschrijven van een of meer relatief ‘eenvoudige’ modules (bijvoor-
beeld een module socialevaardigheidstraining) ontstaat een indruk van
AFD
ELIN
G
Am
bu
lan
t
MK
D
Bo
dd
aert
MK
T
Res
iden
tiee
l
ou
der
eje
ug
d
Ho
met
rain
ing
MK
D
Ver
bli
jf
reg
uli
ere
gro
epen
Ver
bli
jfjo
ng
ere
jeu
gd
Beh
and
elin
g
gro
epen
MK
T
Zelf
stan
dig
-
hei
dst
rain
ing
Ko
nin
gin
new
eg
Vid
eoh
om
e-
trai
nin
g
Ver
bli
jf
ou
der
/kin
d-
gro
ep
Ver
bli
jf
ou
der
eje
ug
d
Beh
and
elin
g-
gro
epM
idd
en-
du
in
Beg
elei
dw
on
en
Du
vo
Pro
ject
aan
Hu
is
Ver
bli
jf
stru
ctu
urg
roep
Ou
der
beg
elei
-
din
g
Spel
ther
apie
Pro
ject
beg
elei
d
wo
nen
Dag
ple
egzo
rg
Ver
bli
jf
auti
smeg
roep
Soci
alev
aard
ig-
hei
dst
rain
ing
Ou
der
-
beg
elei
din
g
Am
bu
lan
t
pro
ject
beg
elei
d
wo
nen
MO
DU
LES
Log
op
edie
Hu
isw
erk-
beg
elei
din
g
(mo
gel
ijk
on
der
-
dee
lvan
acti
vi-
teit
enB
od
dae
rt
ou
der
eje
ug
d)
Cri
siso
pva
ng
resi
den
tiee
l
Fase
nh
uis
Haa
r-
lem
mer
ho
ut
Spel
ther
apie
Sch
akel
gez
inn
en
cris
isen
beh
and
elin
g
Am
bu
lan
te
ou
der
-
beg
elei
din
g
Haa
rlem
mer
-
ho
ut
Fysi
oth
erap
ie
Cri
sis
amb
ula
nte
beg
elei
din
g
Ou
der
curs
us
Gez
insh
uis
Figu
ur
1V
oorb
eeld
van
een
eers
tein
ven
tari
sati
e(o
fwel
een
rast
er)
van
dem
ogel
ijke
mod
ule
sdie
een
mu
ltif
un
ctio
nel
ein
stel
lin
gvo
orje
ugd
zorg
inhu
isde
nkt
tehe
bben
(on
tlee
nd
aan
rast
erva
nhe
tSpa
lier
2001
).D
eze
mod
ule
szij
nin
dite
erst
est
adiu
mge
ïnve
nta
rise
erd
aan
de
han
dva
nde
afde
lin
gen
inde
best
aan
deor
gan
isat
ie-i
nde
lin
g.
hetgeen komt kijken bij het beschrijven van alle modules en van de beno-
digde tijd.
Bij het beschrijven kan men voorbeelden gebruiken van modules die in
andere instellingen al beschreven zijn. Het is immers niet nodig om zelf het
wiel uit te vinden als dit ergens anders al gedaan is. Dit betekent niet het
exact kopiëren van andere beschrijvingen, maar nagaan in hoeverre deze
van toepassing zijn op de eigen situatie.
Hoe gaan instellingen vervolgens aan de slag met het beschrijven van
modules? Er zijn verschillende strategieën mogelijk. Welke strategie men
kiest is vaak afhankelijk van meerdere factoren. Een van die factoren is de
mate waarin het huidige aanbod al beschreven staat, bijvoorbeeld in de
vorm van hulpverleningsvarianten, in methodiekbeschrijvingen of in
andere instellingsdocumenten. Een andere factor is de hoeveelheid tijd die
medewerkers ter beschikking staat voor het beschrijven van modules. Ook
opvattingen van directie en management over de doelstelling van modula-
risering spelen vaak een rol: wat heeft men uiteindelijk voor ogen met het
hele traject? Daarnaast zijn de heersende cultuur en traditie in de instelling
en (komende) veranderingen in de organisatiestructuur van de instelling,
zoals een reorganisatie of fusie, van invloed op de keuze voor een bepaalde
strategie.
In grote lijnen kunnen een aantal strategieën onderscheiden worden in het
proces van het beschrijven van modules. Dit is een grofmazige indeling; in
de praktijk ziet men vooral een mengeling van de verschillende strategieën
die instellingen inzetten. Bij de hier beschreven strategieën wordt gebruik-
gemaakt van ervaringen en voorbeelden uit de provincie Noord-Holland.
Uitgebreide aanpak
Bij een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg staat voorop dat
alle medewerkers van de instelling betrokken worden bij het proces van
modularisering. Startpunt van het traject is een bijeenkomst voor alle
betrokken medewerkers, teamleiders, behandelcoördinatoren, thera-
peuten en pedagogisch medewerkers. Toegelicht wordt wat de doel-
stellingen zijn van het traject van modulariseren en wat de werkwijze
zal zijn in de instelling. Er leven bij medewerkers veel vragen die in
deze bijeenkomst aan de orde komen. Vervolgens oefent men
gezamenlijk met het beschrijven van modules. Na deze aftrap worden
werkgroepen geformeerd van inhoudelijk deskundige medewerkers,
die aan de slag gaan met het beschrijven van de modules. Zo wordt de
module speltherapie beschreven door de betrokken speltherapeuten en
zijn de groepsleiders en behandelcoördinator die betrokken zijn bij de
crisishulp verantwoordelijk voor het beschrijven van deze module(s).
Modules die door de werkgroepen in concept zijn beschreven, worden
vervolgens in de betreffende teams van uitvoerend medewerkers
besproken. Ook de cliëntenraad bespreekt de beschreven modules. Alle
reacties worden verwerkt en dit leidt tot de uiteindelijke modulebe-
schrijvingen.
Bij deze instelling heeft men goede ervaringen met het organiseren van
een centrale tussenevaluatie gedurende het traject, waarbij de verschil-
lende werkgroepen elkaar op de hoogte brengen van hun vorderingen,
en waarin men gezamenlijk de knelpunten bespreekt die worden
ervaren bij het beschrijven van modules.
Voordeel van een uitgebreide aanpak is dat het modulebeschrijvingen ople-
vert die praktijkgerelateerd en up-to-date zijn, en die worden herkend door
medewerkers. De kritische reflectie op het eigen werk bij het beschrijven
van modules kan daarnaast leiden tot verbetering van de kwaliteit van de
hulpverlening (zie hoofdstuk 4). Als in een later stadium ook organisatori-
sche vernieuwingen aan het proces van modularisering zijn verbonden, zal
het draagvlak daarvoor groter zijn als medewerkers daar al vanaf de start bij
betrokken zijn. Bij dit traject is goede communicatie essentieel: als mede-
werkers nauw betrokken worden bij het proces van modulariseren zal dit
veel vragen oproepen over de consequenties ervan. Wanneer hier geen
aandacht voor is, kan dit onrust en onzekerheid in de organisatie met zich
meebrengen.
Een van de nadelen van een uitgebreide aanpak is dat het tijd vraagt van een
groot aantal medewerkers in de organisatie, terwijl ook de dagelijkse werk-
zaamheden doorgaan. Het gevaar bij het laten beschrijven van modules
door werkgroepen is dat lange discussies over de inhoud van de beschrij-
vingen de voortgang in het proces kunnen vertragen. Een manier om dit te
beperken is de tijd waarin een werkgroep een module schrijft van tevoren
vast te stellen.
Bij de afdeling Dagbehandeling van een instelling worden modules be-
schreven door werkgroepen, waarbij is afgesproken dat elk van de werk-
groepen na drie bijeenkomsten overeenstemming moeten hebben bereikt
over de inhoud van een module. Tussendoor hebben de leden van de
werkgroep tijd om het besprokene voor te leggen aan het eigen team.
Een ander nadeel van werkgroepen is dat de eenduidigheid in de modulebe-
schrijvingen niet gegarandeerd is; iedere werkgroep beschrijft toch op zijn
eigen manier. Dit kan ondervangen worden door een of een aantal
personen in de instelling (bijvoorbeeld een projectleider, stafmedewerker,
behandelcoördinator) verantwoordelijk te maken voor de uiteindelijke
redactie over de aangeleverde conceptbeschrijvingen om zo de uniformiteit
in de beschrijvingen te waarborgen. Vervolgens kan men de geredigeerde
concepten weer voorleggen aan de werkgroepen om na te gaan of de
beschrijvingen nog herkend worden door de medewerkers.
Centrale aanpak (intern)Bij deze strategie kiest de instelling ervoor om één persoon (of een aantal
personen) verantwoordelijk te stellen voor het schrijven van modules. Deze
centrale persoon kan bijvoorbeeld een behandelcoördinator of een stafme-
dewerker zijn, in ieder geval moet deze persoon goed op de hoogte zijn van
het aanbod van de instelling of van een afdeling.
De residentiële afdeling van een organisatie voor jeugdzorg had
onlangs het aanbod in instellingsdocumenten beschreven. Het grootste
deel van de modules wordt dan ook in concept door een stafmede-
werker beschreven op basis van deze documenten. Vervolgens
bespreken de betrokken behandelcoördinatoren en teamleiders de
conceptversie van de beschrijvingen.
Voordelen van een centrale aanpak zijn dat er eenduidigheid is in de manier
waarop de modules beschreven worden en dat er een beperkt aantal mensen
in de organisatie mee belast is. Het is echter maar de vraag in hoeverre
medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de modules
de beschrijvingen herkennen als een weergave van hun dagelijkse praktijk.
Risico van een centrale aanpak is dat modularisering een ver-van-mijn-
bed-show wordt voor medewerkers die verantwoordelijk zijn voor de
uitvoering van de hulpverlening. Als modularisering in een later stadium
tot organisatorische vernieuwingen moet leiden, zal in het implementatie-
traject eerst nog uitvoerig aandacht besteed moeten worden aan het
verkrijgen van draagvlak hiervoor. Als de organisatie echter medewerkers
vanaf de start bij het beschrijven van modules betrekt, worden zij al vroeg
ingeschakeld bij de verandering in het denken over het huidige aanbod van
de instelling. Ook vanuit een duidelijk centrale aansturing kan men mede-
werkers betrekken bij het beschrijven van modules. Dit kan bijvoorbeeld
door een aantal onderdelen van modulebeschrijvingen centraal vast te
leggen, en vervolgens de specifieke invulling per module door werkgroepen
bestaande uit uitvoerend medewerkers te laten beschrijven.
Zo wordt in een bepaalde instelling de naam en de functie(s) van elke
module centraal vastgelegd, zodat hierover geen discussie meer hoeft
plaats te vinden in de werkgroepen. In een andere organisatie wordt
ervoor gekozen de algemene visie op de hulpverlening en de wijze van
voortgangsbewaking in de organisatie voor alle modules centraal te be-
schrijven. In de afzonderlijke modules beschrijven werkgroepen bij visie-
en voortgangsbewaking alleen specifieke elementen voor die module.
Centrale aanpak (extern)Kenmerkend voor deze aanpak is dat er een persoon van buiten de organi-
satie ingehuurd wordt die het aanbod in modules beschrijft. Dit kan
bijvoorbeeld een journalist of een professioneel tekstschrijver zijn. Een
externe schrijver die de modules van een instelling beschrijft, kan zich
daarbij baseren op verschillende bronnen van informatie, zoals aanwezige
instellingsdocumenten (bijvoorbeeld methodiekbeschrijvingen),
gesprekken met betrokken medewerkers of vragenlijsten ingevuld door
medewerkers. Een voordeel van het gebruik van een externe schrijver is dat
de modules op een eenduidige manier worden beschreven.
Het voordeel van het inhuren van een journalist is dat deze de modules ook
voor cliënten en de buitenwereld op een begrijpelijke en toegankelijke wijze
kan beschrijven. Bovendien kan iemand van buitenaf met een zekere afstand
naar het huidige aanbod van de instelling kijken en is hij of zij niet op enige
wijze verbonden aan de organisatie. De wijze waarop het aanbod beschreven
wordt, heeft bijvoorbeeld geen consequenties voor de eigen positie in een
organisatie, wat wel het geval kan zijn bij direct betrokken medewerkers als
modularisering ook leidt tot organisatorische vernieuwingen.
Risico van deze aanpak is echter dat het beschrijven van modules wordt
gezien als een eenmalige klus, en niet als een dynamisch proces dat steeds
om aanpassing en vernieuwing vraagt. Als men iemand van buiten inhuurt
ontstaat in de instelling geen expertise met betrekking tot het schrijven van
modules. Op basis van een inventarisatie van hulpvragen in de regio
moeten er misschien nieuwe modules ontwikkeld worden, of worden
bepaalde modules overbodig. Een instelling zal, als ze eenmaal haar
modules heeft beschreven, ook telkens moeten evalueren in hoeverre het
beschreven aanbod nog conform de praktijk is en eventueel beschrijvingen
moeten aanpassen. Bovendien is een externe schrijver inhoudelijk niet
altijd goed op de hoogte van ontwikkelingen in de jeugdzorg en het aanbod
van de instelling. Dit kan worden ondervangen door medewerkers die goed
op de hoogte zijn van het hulpverleningsaanbod zo veel mogelijk in het
proces te betrekken.
In een instelling fungeert de (externe) tekstschrijver vooral als eindre-
dacteur bij het beschrijven van modules. Hier worden de modules aller-
eerst in concept beschreven door de behandelcoördinatoren. Deze
concepten worden vervolgens voorgelegd aan werkgroepen van
betrokken medewerkers. In een bijeenkomst van de werkgroep met de
behandelcoördinator worden in aanwezigheid van de schrijver deze
concepten besproken, waarna de schrijver de uiteindelijke versie van de
module maakt. De schrijver zorgt hierbij voor de eenheid van taal en de
beschrijving van de modules in de huisstijl van de organisatie.
De genoemde strategieën leiden alledrie tot beschrijvingen van het huidige
aanbod. De organisatie expliciteert met het beschrijven het aanbod, wat
tegelijkertijd de vraag oproept in hoeverre het huidige aanbod het gewenste
aanbod weerspiegelt.
In een instelling waar werkgroepen de modules beschrijven krijgen
medewerkers de kans tijdens dit proces wenselijke veranderingen in het
huidige aanbod aan te geven. Op welke vragen van cliënten kan men
nu geen goed antwoord geven? Ervaren medewerkers hiaten in het
huidige aanbod? Aan het einde van het traject, als alle modules
beschreven zijn, worden alle opmerkingen geïnventariseerd en
besproken in een bijeenkomst met alle medewerkers.
Tot nu toe werd de cliënt nog niet genoemd bij het proces van het schrijven
van modules, terwijl het belangrijk is deze hier ook op een of andere manier
bij te betrekken.
Een instelling voor hulpverlening aan jongeren van 12 tot 23 jaar heeft
haar cliënten nadrukkelijk een rol gegeven in het proces van modules
beschrijven (Louwersheimer 2001). Nagegaan is of de jongeren de hulp
die zij krijgen ook terugvinden in de modulebeschrijvingen zoals die
door de instelling zijn vastgelegd. Uitgangspunt is dat dit kan leiden tot
een betere afstemming tussen vraag en aanbod. Per module zijn vier
jongeren geïnterviewd die gebruikmaken van een module en één
jongere die gebruik heeft gemaakt van de module. Aan de orde
kwamen algemene vragen over de hulpverlening in deze module, zoals
wat de jongere verwachtte van de hulp toen hij of zij gebruik ging
maken van deze module. De jongeren rangschikten vervolgens de
doelen en activiteiten van de module op volgorde van belangrijkheid.
Twee modules werden op deze manier beoordeeld, in beide gevallen
leidden de opmerkingen van de jongeren tot aanpassingen in de
beschrijvingen. Bovendien waren de oordelen van de jongeren over de
modulebeschrijvingen aanleiding om de bestaande hulpverlening
kritisch onder de loep te nemen.
ConclusieVoor het beschrijven van modules dienen drie zaken geregeld te worden.
Ten eerste moet bepaald worden wie de modules beschrijft. Doen de uitvoer-
ders van de modules dit in bijvoorbeeld werkgroepen, wordt intern een
schrijver aangewezen of wordt die extern ingehuurd? Ten tweede is het
belangrijk te bepalen hoe er interne afstemming gezocht wordt. Hoe wordt
ervoor gezorgd dat alle modules op gelijke wijze worden beschreven, wie
beschrijft welk deel van het aanbod en hoe wordt voorkomen dat beschrij-
vingen elkaar overlappen? Ten derde is het van belang iets te regelen wat de
toetsing van de beschrijvingen betreft. Toetsen de uitvoerend medewerkers
elkaars beschrijvingen aan bijvoorbeeld de werkelijkheid en interne consis-
tentie, is er intern iemand die alle beschrijvingen toetst of worden de
beschrijvingen voorgelegd aan een externe partij?
Voorts is het raadzaam om het proces van het beschrijven van modules op
te delen in kleine haalbare stappen, en niet te streven naar een te grote slag
in één keer. Het betrekken van medewerkers breed in de organisatie is een
forse investering. Het kost tijd en medewerkers moeten mogelijk ‘alweer’
met iets nieuws aan de slag. Tegelijkertijd vraagt het beschrijven van
modules een grondige (her)bezinning op het huidige aanbod. Er moet
immers precies worden beschreven vanuit welke visie gewerkt wordt, welke
doelen daarmee nagestreefd worden, welke activiteiten worden ingezet en
wie er bij de hulp betrokken is, hoe lang het duurt, waar de hulp gegeven
wordt en hoe intensief die is. Deze elementen moeten een consistent geheel
vormen en op elkaar aansluiten. Medewerkers uit meerdere instellingen
geven aan dit een zinvol proces te vinden dat de kwaliteit van de hulpverle-
ning zeker ten goede komt. Daarnaast wordt op deze manier draagvlak
gecreëerd voor het denken in modules en het in de toekomst daadwerkelijk
uitvoeren van hulpverlening vanuit modules. Het betrekken van medewer-
kers op alle niveaus in de instelling, op welke manier dan ook, zorgt ervoor
dat het beschrijven van modules meer is dan het handhaven van het oude,
in een ‘nieuw jasje’. Het zorgt ervoor dat modularisering daadwerkelijk
impulsen geeft aan vernieuwing van het hulpaanbod dat antwoord geeft op
de hulpvragen waar de instelling mee te maken krijgt. Vernieuwingen in
deze orde van grootte vragen ook investering en draagvlak op het niveau
van management en directie. Medewerkers moeten ook gefaciliteerd
worden zich voor een dergelijk proces te kunnen inzetten.
Inhoud: de meest gestelde vragen over het beschrijven van modulesDe afgelopen jaren zijn instellingen voor jeugdzorg aan de slag gegaan met
het beschrijven van hun aanbod in modules. Door het NIZW worden deze
beschrijvingen van modules verzameld om zo een databank van modules en
zorgprogramma’s te vormen. Doel van de databank is enerzijds landelijk
overzicht te krijgen en anderzijds de uitwisseling tussen instellingen voor
jeugdzorg mogelijk te maken. Indien gewenst kunnen organisaties feedback
krijgen bij de beschrijvingen van modules (of zorgprogramma’s) die zij
toesturen aan de databank. Verschillende instellingen hebben hier inmid-
dels gebruik van gemaakt. Op basis van de toegezonden modules is er
kennis verzameld over de manier waarop verschillende instellingen hun
modules beschrijven. De handleiding Schrijven van modules en zorgpro-
gramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) is hierbij door veel instellingen
gebruikt. Deze handleiding biedt instellingen meestal voldoende informatie
om een beschrijving van de modules te maken. Gaandeweg bleek echter uit
de variatie aan modulebeschrijvingen dat de onderdelen van een module-
beschrijving (zoals visie, doelen, activiteiten, functies) verschillend geïnter-
preteerd worden. De handleiding vraagt daarom op enkele punten om een
nadere specificatie.
Regelmatig bereiken de databank dezelfde vragen over het schrijven van
modules en vaak komen in de feedback van het NIZW op de toegezonden
modules ook dezelfde thema’s terug. Hier komen deze thema’s aan de orde
en proberen we een antwoord te geven op veelvoorkomende vragen. Afge-
leid van de antwoorden op de vragen zijn in bijlage 1 (kwaliteits)criteria
vermeld, aan de hand waarvan instellingen hun modulebeschrijvingen
kunnen beoordelen. Het doel hiervan is een zodanige aanvulling te geven
op de handleiding dat instellingen meer handvatten hebben om kwalitita-
tief goede modulebeschrijvingen te maken. De criteria komen grotendeels
overeen met de richtlijnen die worden gegeven in de handleiding en
vormen een verdere aanscherping hiervan. Op een aantal punten zijn de
richtlijnen aangepast naar aanleiding van de ervaringen uit de praktijk.
Bij de beantwoording van de meest gestelde vragen wordt uitgegaan van de
volgende onderdelen van een modulebeschrijving (conform bijlage 1 van
de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg
(De Ruyter 2000)):
I Naam van de module
II Inhoud van de module
a Visie
b Doelen
c Functie(s)
d Activiteiten
e Locatie
f Frequentie en intensiteit
g Duur
III Ontvangers van de module
a Betrokken cliënten
b Indicaties en contra-indicaties
IV Organisatorische en financiële aspecten
a Betrokken disciplines
b Voortgangsbewaking
c Indicatie van de kosten
Naam van de moduleWelke naam geef ik aan de module?De naam van de module geeft een eerste indruk van de inhoud van de
module en bevat ten minste de (gespecificeerde) functie(s) of een activiteit.
Verder kan in de naam iets vermeld worden over de locatie, de duur, of
kenmerken van de doelgroep waarop de module gericht is.
Naam van de module
Socialevaardigheidstraining voor jongens van 4 tot 12 jaar in een groep
Individuele woontraining voor dak- en thuisloze jongeren
Gespreksgroepen voor allochtone ouders met een kind met ADHD
De naam van een module dient in overeenstemming te zijn met de inhoud
van de module. Zo kan een module met als naam Dagbehandeling niet
alleen bestaan uit diagnostiek. Of een module homogeen is, kan al blijken
uit de naam. Een module met de naam Training van emotionele en cognitieve
vaardigheden van jongeren in de leefgroep en van de ouders via ouderbegelei-
ding, roept vragen op over de homogeniteit van deze module. In de naam
worden twee zeer verschillende activiteiten genoemd, namelijk het trainen
van vaardigheden van jongeren en het begeleiden van ouders. Deze activi-
teiten dienen in afzonderlijke modules beschreven te worden.
Overigens kan het in een overgangssituatie zinnig zijn om de oude naam
waaronder de hulpverlening bekend is (tijdelijk) te vermelden als subnaam,
omdat deze naam nog bekend is bij plaatsers. Bijvoorbeeld Orthopedagogi-
sche leefgroep voor kinderen van 6-10 jaar (Leefgroep de Rakkertjes).
Inhoud van de moduleHoe beschrijf ik de visie?Aan de oorsprong van de manier waarop de hulpverlening aan een jeugdige
wordt vormgegeven, staat een visie op hulpverlening. Wat houdt een derge-
lijke visie in? Een visie biedt een kader, enerzijds met betrekking tot de
interpretatie van het probleem en de hulpvraag van de cliënt, anderzijds
voor de werkwijze in de uitvoering van de hulpverlening (zie ook Klomp en
Van den Bergh 1999). Een visie heeft betrekking op inzichten betreffende
het ontstaan, het in stand blijven en het veranderen van problemen (De
Bruyn, Pameijer e.a. 1995). Deze inzichten kunnen gebaseerd zijn op
theorie en/of op wetenschappelijke kennis of praktijkkennis.
De beschreven visie in een module is niet hetzelfde als de bredere visie van
de instelling op hulpverlening, maar moet daar wel op aansluiten. Bij de
visie zoals die in een module wordt beschreven gaat het vooral om de
methodische uitgangspunten van de hulpverlening in die module. Welke
visie er gehanteerd wordt heeft implicaties voor de invulling van de hulp-
verlening. Deze hulp zal er anders uitzien wanneer je gedragsproblemen ziet
als voortkomend uit een tekort aan sociale vaardigheden, dan wanneer je ze
interpreteert als een vorm van antisociaal gedrag (Wienke 1999).
In de beschrijving van de visie moet duidelijk worden hoe binnen de
module aan problemen en vragen van cliënten gewerkt wordt en op basis
waarvan men denkt dat dit het gewenste effect heeft. Dit sluit aan bij de
huidige visie op jeugdzorg, waarbij zo veel mogelijk gestreefd wordt naar
evidence-based werken. Dit wil zeggen dat het beschreven aanbod wordt
gebaseerd op een integratie van wetenschappelijk onderbouwde interven-
ties met deskundigheid van hulpverleners (vaardigheden en ervaringen) en
de wensen van de cliënt (voorkeuren en verwachtingen), of – als het weten-
schappelijk bewijs ontbreekt – op praktijkkennis waarover overeenstem-
ming bestaat tussen leden van een beroepsgroep.
Een visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen
bevatten:
1 het theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten, bijvoor-
beeld systeemtheorie, leertheorie, ervaringsleren;
2 de algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring, of bijvoor-
beeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek.
In de modulebeschrijving dienen de bronnen (literatuur, tijdschriften,
handboeken) te worden vermeld waarin wetenschappelijke en/of theoreti-
sche uitgangspunten genoemd staan.
Het beschrijven van de visie is vaak een van de moeilijkste onderdelen in
een modulebeschrijving. Vaak wordt de visie te beknopt weergegeven door
alleen aan te geven wat de uitgangspunten zijn bij de module. Als alleen de
uitgangspunten beschreven worden, zoals: ‘het is belangrijk dat ouders
betrokken worden bij de hulpverlening aan hun kind’, wordt wel duidelijk
wat men van belang vindt wanneer men hulp biedt aan gezinnen, maar niet
waarom men dat vindt of waarop dat gebaseerd is. In andere gevallen wordt
alleen het theoretisch kader aangegeven van waaruit de hulp geboden wordt
door het theoretisch kader in een of meer steekwoorden te benoemen,
bijvoorbeeld: systeemtheorie, contextueel model, competentiemodel.
Daarmee wordt echter niet duidelijk wat dit betekent voor de praktische
uitvoering van het aanbod (voor de cliënt) én wat de achterliggende reden
is om juist voor deze manier van werken te kiezen.
We geven twee voorbeelden van goede visiebeschrijvingen.
Bij de eerste beschrijving wordt aangesloten bij wetenschappelijke kennis,
die wordt vertaald in de betekenis ervan voor kind en omgeving, uitmon-
dend in de reden waarom de hulpverlening in deze module op de
betreffende wijze is ingevuld. Ook wordt aangegeven welke aspecten van de
theorie op deze module van toepassing zijn.
In het tweede voorbeeld is een visie geformuleerd waarbij de uitgangs-
punten gebaseerd zijn op praktijkervaring.
Visie1
PDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking.
Deze stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij
doorwerkt in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Van-
wege het pervasieve karakter van de stoornis is sprake van een funda-
mentele ontwikkelingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk
maakt goed te functioneren op meerdere levensgebieden. Aan de
omgeving waarbinnen deze kinderen functioneren worden hoge eisen
gesteld. Dit geldt met name voor het gezin als opvoedingsmilieu. Het is
belangrijk om het netwerk om het kind te versterken. Deze module
richt zich op de ouders/verzorgers (en incidenteel ook broertjes/zusjes).
In de hulpverlening dient ervan te worden uitgegaan dat het kind
beperkingen zal blijven houden.
Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader,
waarbij de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag
dat voortvloeit uit de stoornis.
(Bronvermeldingen: Rutter 1985; Van Berceklear-Onnes 1993)
Visie2
De hulpverlening is gebaseerd op een samenwerkingsmodel met de
ouders, dat wil zeggen dat de ouders als gelijkwaardige partners in de
hulpverlening worden gezien. Dit betekent dat er wordt aangesloten
bij de hulpvraag van de ouders, de normen, waarden en opvoedingsge-
woontes van het gezin. Vanuit ervaringen in de hulpverlening aan
allochtone gezinnen blijkt dat het goed is om veel tijd te investeren in
het opbouwen van een vertrouwensband. Het is belangrijk om aan te
sluiten bij de veranderingsmogelijkheden van de ouders, het kind en de
overige gezinsleden. Het is tevens van belang om steeds weer het doel
van de gezinsbezoeken duidelijk te maken, afspraken te herhalen en
tussentijds eventueel te bellen.
Uit de visie in het eerste voorbeeld blijkt duidelijk dat door de stoornis
PDD-NOS te zien als een blijvende beperking de activiteiten binnen de
module erop gericht moeten zijn het hele gezin te leren omgaan met het
1 Ontleend aan een eerdere versie van de modulebeschrijving die is opgesteld door
de Nijmeegse instellingen voor jeugdhulpverlening, GGZ-jeugd, SPD/SAD in het
kader van een van de veldprojecten van de projectgroep Zorgprogrammering Zorg
en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS.2 Onderdeel van de visiebeschrijving van de module Praktisch pedagogische gezinsbe-
geleiding van de SPD in het veldproject Marokkaanse jeugdigen in het speciaal basis-
onderwijs in Den Haag.
probleemgedrag van het kind met PDD-NOS. Dit gebeurt door de gezins-
leden een aantal leertheoretische principes aan te leren.
Uit de visie in het tweede voorbeeld blijkt dat door de ervaringen van hulpver-
leners met allochtone gezinnen er heel vasthoudend moet worden opgetreden
en er telkens opnieuw moet worden geïnvesteerd in het informeren van
gezinsleden, dat er duidelijke afspraken over doelen en uit te voeren activi-
teiten gemaakt moeten worden en hierover tussentijds overlegd moet worden.
Het is belangrijk om de visie goed te beschrijven, zeker wanneer aan een cliënt
verschillende modules worden aangeboden. De visies van waaruit in deze
verschillende modules wordt gewerkt mogen niet strijdig zijn met elkaar.
Ook moet er een relatie zijn tussen de visie en de doelen en de activiteiten in
een module. Werkt men bijvoorbeeld vanuit het competentiemodel, dan zal
er bij de doelen iets vermeld moeten worden over toegenomen vaardigheden
en een evenwicht in draagkracht en draaglast. Hanteert men als uitgangs-
punt dat de ouders betrokken moeten worden bij de behandeling, dan zal
deze visie weerspiegeld moeten worden bij de activiteiten.
Hoe concretiseer ik de doelen?Met het hulpaanbod dat in een module beschreven wordt, willen we iets
bereiken. Dit kan concreet gemaakt worden door doelen te beschrijven.
Doelen zijn op twee manieren van belang voor de uitvoering van de
module. Een goede beschrijving van doelen in een module biedt duidelijk-
heid (transparantie) aan cliënten en de uitvoerend hulpverleners. Daar-
naast maakt deze beschrijving de module evalueerbaar waardoor er verant-
woording kan worden afgelegd over het aanbod, bijvoorbeeld aan finan-
ciers (zie ook Gualthérie van Weezel en Waaldijk 1995).
De doelen die met een module nagestreefd worden liggen tussen het niveau
van doelen die in het individuele hulpverleningsplan worden gesteld en het
niveau van de algemene doelen zoals die in een zorgprogramma worden
geformuleerd. Het is vaak lastig om de doelen voor een module zodanig te
formuleren dat ze kunnen gelden voor meerdere cliënten, maar tegelijker-
tijd niet té abstract worden waardoor ze niet meer meetbaar zijn.
Bij het stellen van doelen gelden in het algemeen de SMART-eisen. Een doel is:
S specifiek (concreet en duidelijk voor alle betrokkenen);
M meetbaar (het is mogelijk om te toetsen of het doel is behaald);
A aanvaardbaar (acceptabel voor alle betrokkenen);
R realistisch (het doel is haalbaar in de specifieke situatie);
T tijdgebonden (aangegeven wordt wanneer het doel gerealiseerd moet
zijn).
In een modulebeschrijving is het vooral van belang om de doelen meetbaar
en specifiek (dus concreet!) te formuleren. Om de meetbaarheid van een
doel te toetsen is een kritische houding van belang. Kan ik het doel zoals ik
het nu geformuleerd heb na verloop van tijd toetsen? Hoe kan ik zien of het
doel is behaald? In dit kader is het handig de doelen zo veel mogelijk in
eindtermen te beschrijven.
Voor het formuleren van doelen in een modulebeschrijving kunnen de
volgende criteria gesteld worden:
1 de geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk effect men wil
bereiken (het doel is meetbaar);
2 de doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden
bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten);
3 in de doelen wordt de visie geoperationaliseerd (er is een relatie tussen
de visie, de doelen en de activiteiten);
4 er is een relatie tussen de genoemde hulpvraag en de gestelde doelen
(doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod).
In een module moeten niet te veel doelen worden gesteld, mede aangezien
een waslijst van doelen vaak niet haalbaar is binnen de termijn van een
module. Een mogelijkheid het aantal doelen te beperken is een maximum
van bijvoorbeeld drie doelen per module af te spreken.
Vage termen als ‘zo goed mogelijk’, ‘beter’, ‘meer’, ‘zo veel mogelijk’, ‘is
vergroot’, ‘is verminderd’, ‘zijn verbeterd’ dient men te vermijden. In de
handleiding worden zulke formuleringen als voorbeelden genoemd van
doelbeschrijvingen. Op basis van praktijkervaringen zijn wij echter tot de
conclusie gekomen dat dergelijke doelformuleringen te weinig concreet
zijn. Door dergelijke termen te gebruiken wordt niet duidelijk hoe gemeten
kan worden of het doel inderdaad behaald is. De te bereiken eindsituatie
dient zo veel mogelijk beschreven te worden waarbij, indien nodig, (evalu-
atie)criteria aan het doel verbonden worden om het zo concreet mogelijk te
maken. Bijvoorbeeld: De kwaliteit van de ouder-kindrelatie is verbeterd, dit is
te zien door ... (criterium). Vaak worden doelen concreter en meetbaarder
door ze in gedragstermen te beschrijven.
Voorbeelden van concrete, meetbare doelen:
• Het kind beschikt over voldoende vaardigheden om te voldoen aan de
ontwikkelingstaken, passend bij zijn/haar leeftijd of ontwikkelingsfase.
• Het kind kan taal produceren (zinsopbouw, grammaticale regels,
woordvorming) die past bij zijn/haar ontwikkelingsleeftijd.
• De jongere heeft zich een werkhouding en gedrag eigen gemaakt
waarmee hij/zij in staat is zonder professionele ondersteuning zijn/haar
schoolloopbaan te vervolgen.
• De jongere beschikt over een structurele dagbesteding.
• Ouders hebben kennis van nieuwe en/of aanvullende opvoedingsideeën
en kunnen deze toepassen in de opvoeding.
• Ouders hebben de beschikking over meerdere keuzemogelijkheden en
gedragsalternatieven in de omgang met (de problematiek van) hun
kind.
Doelen kunnen betrekking hebben op verschillende (levens)gebieden. Voor
het benoemen van deze levensgebieden kan indien wenselijk gebruikge-
maakt worden van indelingen die in instrumenten en kwaliteitssystemen
zijn voorgesteld, zoals de zorgdomeinen en doelgebieden in KWIS. Op deze
manier dienen dergelijke indelingen van zorgdomeinen en doelgebieden ter
inspiratie en worden ze gebruikt om te inventariseren op welke (levens)-
gebieden het nodig is met de cliënt doelen te stellen. Tegelijkertijd kunnen
deze indelingen in een later stadium ondersteunend werken bij het ordenen
en ontsluiten van modules.
De volgende doelformulering heeft betrekking op het zorgdomein ‘sociaal
netwerk’ met het doelgebied ‘vrienden en leeftijdsgenoten’:
• De jeugdige beschikt over een netwerk van vrienden van zijn/haar leef-
tijd en is in staat dit netwerk te onderhouden.
Een andere voorbeeld van een doelformulering betreft het zorgdomein
‘persoonlijkheid’ met het doelgebied ‘identiteit en zelfwaardering’:
• De jeugdige is zich bewust van zijn/haar negatieve gedachten ten
opzichte van zichzelf en is in staat deze om te zetten in positieve
gedachten.
De genoemde doelen in een module sluiten als het goed is aan bij de
beschreven hulpvraag van cliënten voor wie de hulpverlening bedoeld is.
In de module Daghulpgroep voor kinderen van 6 tot en met 12 jaar3 wordt
onder andere de volgende hulpvraag geformuleerd:
• Het kind vraagt om begeleiding bij het leren of verbeteren van vaardig-
heden gericht op de emotionele, sociale en/of cognitieve ontwikkeling.
In de beschrijving van de doelen wordt hierop aangesloten en wordt als een
van de doelen genoemd:
• Het kind beschikt over voldoende vaardigheden die nodig zijn ten
behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij zijn of haar leeftijd.
Ten slotte: doelen zijn niet hetzelfde als activiteiten! Soms worden in een
modulebeschrijving de volgende doelen geformuleerd:
• Ouders informatie geven over de problematiek van hun kind.
• De anamnese van het kind is afgenomen.
• De cliënt heeft vaardigheden geoefend.
Het is belangrijk er goed op te letten dat de middelen om de doelen te
bereiken, geen doel op zich vormen.
Hoe functies te benoemen en te combineren?Onder het kopje functie(s) staat welke functie(s) men in de module
uitvoert. ‘Een functie is een globaal aangeduide, op een bepaald doel
gerichte (zorg)activiteit, zoals het bieden van informatie; het bieden van
behandeling; het bieden van verblijf ’ (Van Yperen, Carati e.a. 2000, p. 58).
De functies dienen zo veel mogelijk te worden omschreven met behulp van
de drie groepen uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorg-
programmering zijn onderscheiden (zie bijlage 2). Wanneer er meerdere
uitvoeringsfuncties in één module gecombineerd worden, gebeurt dit over-
eenkomstig de indeling van functies in groepen. Hierbij worden uitvoe-
ringsfuncties niet met toegangsfuncties gecombineerd. Deze beperking in
het soort functies die in één module kunnen worden gecombineerd is nodig
om het homogene karakter van een module te waarborgen. Met andere
woorden: het is niet mogelijk in één module functies uit de eerste twee
groepen te combineren. Zonder deze beperking zou er zo veel in een
module kunnen worden ondergebracht, dat er vrijwel geen onderscheid te
maken is tussen een module en een zorgprogramma.
3 Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 6
tot en met 12 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.
Aangezien bepaalde functies niet met elkaar gecombineerd kunnen worden
in één module, kan op deze manier ook worden bepaald of een module
homogeen is. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behandeling’ niet in één
module worden samengevoegd. Een uitzondering hierop is een zogenoemd
‘therapeutisch groepsklimaat’, waarbij een bepaalde therapeutische benade-
ring volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In dergelijke gevallen is het van
belang om dit therapeutische klimaat helder te beschrijven. Dit kan een
belangrijke rol spelen bij de bekostiging van deze modules ten opzichte van
modules die alleen verblijf bieden zonder een dergelijk therapeutisch
klimaat, maar waarbij het bijvoorbeeld wel mogelijk is om buiten de leef-
groep bepaalde therapieën te volgen.
Het benoemen en combineren van functies is voor veel mensen een lastig
onderdeel bij het beschrijven van een module. Het koppelen van concrete
activiteiten en doelen aan functies, waarbij een aantal niet met elkaar
gecombineerd kunnen worden, levert in de praktijk vragen op. Ook op
landelijk niveau is de discussie over de functies en indeling van de functies
nog gaande. Bij sommigen bestaat bijvoorbeeld het gevoel dat het therapeu-
tisch groepsklimaat wel erg rekbaar is en dat vrijwel alle vormen van
groepsbehandeling daaronder geschaard worden. Richtlijn bij het
benoemen van een therapeutisch groepsklimaat is dat alle activiteiten door
de direct betrokken discipline worden uitgevoerd. Dus de pleegouder,
gezinsverzorger of de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activi-
teiten uit, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een
andere discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de
activiteiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of
groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte
module. Een andere discussie die in een aantal regio’s speelt is hoe modules
betreffende observatie en diagnostiek van zorgaanbieders zich verhouden
tot de diagnostiek binnen het Bureau Jeugdzorg.
Hoe is het verschil tussen een activiteit en een module te bepalen?Het blijkt dat veel mensen het lastig vinden om te bepalen wanneer een
bepaald aanbod als module beschreven moet worden. Soms is men bang dat
wanneer ‘alles’ als module beschreven wordt, er een onoverzichtelijke
hoeveelheid modules zal ontstaan. Soms hangt de moeilijkheid samen met
een achterliggende visie bij een hulpaanbod zoals bij een Boddaertcentrum,
waarbij de behandeling van het kind onlosmakelijk verbonden is met het
begeleiden van de thuissituatie. De kern van hoe ‘breed’ of ‘smal’ een modu-
lebeschrijving moet zijn, hangt samen met het feit dat volgens de definitie
een module een homogene eenheid van zorg is.
De definitie van een module wordt soms te ‘breed’ opgevat, zoals in het
volgende voorbeeld, waarin voor één module de volgende activiteiten
beschreven worden:
• verblijf en behandeling/begeleiding in de leefgroep door middel van
een groepsgestuurde aanpak;
• een zeer gestructureerd dagprogramma en activiteitenaanbod;
• een vorm van bewegingsexpressietherapie;
• onderwijsprogramma;
• socialevaardigheidstraining voor jongeren (vindt buiten de leefgroep
plaats);
• ouderbegeleiding door een gezinsbegeleider;
• nazorg door ondersteuning in de thuissituatie.
Men kan de beschreven activiteiten zien als aparte modules. Allereerst zijn
ze gericht op verschillende personen: de jongere en de ouders. De doelen bij
de diverse onderdelen zullen sterk van elkaar verschillen (een onderwijs-
programma voor de jeugdige heeft een ander doel dan begeleiding van de
ouders). Ook zullen er waarschijnlijk verschillen zijn wat locatie, frequentie
en duur van de verschillende ‘activiteiten’ betreft, en zullen ze door verschil-
lende medewerkers worden uitgevoerd. Wanneer deze activiteiten in één
module beschreven worden, is de betreffende module niet homogeen, en
kan het hulpaanbod niet flexibel worden ingezet. Het is bijvoorbeeld goed
voor te stellen dat niet voor alle jeugdigen die in de leefgroep verblijven
bewegingsexpressietherapie geïndiceerd is. Doordat deze activiteit nu is
‘vastgezet’ in deze module, kan deze hiervan niet gemakkelijk worden losge-
koppeld. En juist de flexibiliteit van het aanbod is een belangrijk aspect bij
het kunnen leveren van zorg op maat, een van de doelen van modularise-
ring en zorgprogrammering.
Hiertegenover staat dat een module Beloningssysteem kan worden opgevat
als een te ‘smalle’ module. Voor iedere jongere die in de leefgroep verblijft
worden doelen opgesteld die dagelijks worden geëvalueerd en op een belo-
ningskaart worden vastgelegd. Dit beloningssysteem wordt toegepast bij
alle jongeren die in de leefgroep verblijven. Een voorwaarde om deze
module aangeboden te krijgen is dan ook het verblijf in de betreffende leef-
groep. Het is niet mogelijk om de module aan te bieden aan een jongere die
niet in de leefgroep verblijft. Hier is dus sprake van een activiteit die een
(volledig geïntegreerd) onderdeel is van het therapeutisch groepsklimaat
binnen de module Leefgroep.
Een richtlijn voor hoe ‘breed’ of hoe ‘smal’ een module moet worden
beschreven biedt de volgende vraag: is het mogelijk het aanbod van een
module op te delen in kleinere eenheden en is het mogelijk deze eenheden
afzonderlijk aan te bieden? Zo ja, dan kan men overwegen of het aanbod in
meerdere modules beschreven kan worden. Zo nee, dan betreft het activi-
teiten binnen één module.
Activiteiten geven aan welke middelen worden ingezet om de gestelde doelen
te bereiken. De activiteiten zijn idealiter zodanig beschreven dat duidelijk
wordt op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te bereiken.
Bijvoorbeeld: gesprekken met de ouders en het kind; behandeling door medi-
catie; het oefenen van vaardigheden in een rollenspel; het maken van video-
opnames om de opvoedingssituatie en de communicatie binnen het gezin te
analyseren. Het gaat erom dat voldoende duidelijk wordt wat een cliënt te
wachten staat als hij/zij deze module aangeboden krijgt. Mede met het oog op
de kosten is het daarbij belangrijk aan te geven of de cliënt de activiteiten
individueel of in groepsverband ondergaat. De verschillende fasen in de hulp-
verlening en de manieren en middelen die binnen elke fase uitgevoerd
worden, kunnen houvast bieden bij het beschrijven van de activiteiten.
Het volgende voorbeeld betreft activiteiten beschreven in een module Resi-
dentiële crisishulp voor kinderen van 2-12 jaar, die een indicatie geven dat
een homogene eenheid van zorg is beschreven in deze module. Alle
genoemde activiteiten worden uitgevoerd door de groepsleiders.
Activiteiten4
• Verblijf en leeftijdsadequate verzorging. De kinderen verblijven op
een leefgroep waarin rust, regelmaat, aandacht en verzorging
4 Onderdeel van de modulebeschrijving Residentiële crisishulp voor kinderen van
2-12 jaar van Orthopedagogisch centrum ’t Gooi Hilversum uit de modulewijzer
Van model naar module, voorjaar 2002.
wordt geboden in een dagelijks gestructureerde leefsituatie. Het
functioneren van het kind wordt hierdoor gestabiliseerd.
• Stimulering van (de ontwikkeling van) het kind vindt plaats door
middel van het aanbieden van ontwikkelingsgericht(e) speelgoed/
activiteiten (puzzels, boekjes voorlezen, bewegingsspel enzovoort).
• Door middel van een gevarieerd spelaanbod en gesprekjes wordt
het kind de mogelijkheid geboden zich in emotionele zin te uiten.
• Elk kind heeft een mentor die naast het verrichten van praktische
zaken het kind extra begeleidt.
• Er wordt met ouders indien mogelijk bij voorkeur al bij opname een
bezoek- en belregeling afgesproken.
• Groepsopvoeders (en de teamleider) hebben regelmatig gesprekjes
met ouders over praktische zaken en het functioneren van het kind
op de leefgroep.
• Voor de schoolgaande kinderen wordt (extern) passend onderwijs
gezocht.
• Indien geïndiceerd vindt extra begeleiding en ondersteuning van
de ouders plaats door een ambulante hulpverlener (aparte
module).
Hoe beschrijf ik de locatie?Een van de doelen van modularisering en zorgprogrammering is trans-
parantie van het aanbod; dit geldt ook voor de locatie van de hulp. De
beschrijving van de locatie dient ook zo concreet mogelijk te zijn. Het gaat
erom dat het voor een cliënt duidelijk is waar hij/zij aan toe is: komt er een
hulpverlener thuis, moet de cliënt zich ergens vervoegen? Voor bepaalde
cliënten kan het een belemmering zijn als zij naar een instelling moeten
komen om de hulp te ontvangen. Dit levert bijvoorbeeld extra reiskosten op.
Locatie5
In het kader van een ‘outreachende’ werkwijze wordt in overleg met
jeugdige/opvoeders/gezinssysteem een locatie gekozen binnen de leef-
5 Onderdeel van de module Probleeminventarisatie op locatie (screeningsarrange-
ment) van de Stichting Jeugdzorg, ten behoeve van het zorgprogramma Marok-
kaanse jeugdigen in het speciaal basisonderwijs in Den Haag.
wereld van jeugdige/opvoeders/gezinssysteem waar deze module kan
worden uitgevoerd (bijvoorbeeld bij de cliënt thuis, op school, in het
buurthuis).
Hoe beschrijf ik de frequentie en de intensiteit van de hulp?
Bij het beschrijven van de frequentie gaat het erom aan te geven hoe vaak de
hulp wordt geboden, bijvoorbeeld: dagelijks, een keer per twee weken, een
keer per maand.
Daarnaast wordt de intensiteit beschreven; hoe lang duurt het contact met
de cliënt, bijvoorbeeld: een uur, een halve dag. Zowel bij de frequentie als bij
de intensiteit gaat het om een gemiddelde.
Frequentie en intensiteit6
Gemiddeld 15 tot 25 contacten in een tijdsbestek van 4 tot 12 maanden.
Bij de aanvang zijn er wekelijkse contacten (de eerste drie van 1,5 uur,
daarna 1 uur). Na verloop van de behandeling worden dit tweeweke-
lijkse, driewekelijkse en maandelijkse contacten.
Hoe bepaal ik de duur van de module?De duur van de module geeft aan hoe lang de totale module duurt. Dit kan
voor cliënten verschillend zijn; in dat geval wordt het gemiddelde vermeld.
Duur
Module Daghulp 0-6 jaar: gemiddeld 6-8 maanden
Module Intensieve
pedagogische thuishulp: minimaal 6 maanden en maximaal 12 maanden,
met een gemiddelde van 9 maanden
6 Uit de modulebeschrijving Opvoedingshulp (De Versterking) van Amstelstad in Het
geïndiceerde aanbod in de agglomeratie Amsterdam in modules en programma’s per
januari 2001 (het betreft hier een voorbeeld uit 2001, dit aanbod is inmiddels geïnte-
greerd met een ander aaanbod binnen Amstelstad).
Het is ook mogelijk om de duur van de module te beschrijven aan de hand
van de volgende indeling:
Kortdurend: maximaal 3 maanden
Middellang: maximaal 6 maanden
Langdurend: meer dan 6 maanden
Zeer langdurend: meer dan 12 maanden
Het is belangrijk de samenhang tussen duur, frequentie en doelen in het oog
te houden. Bijvoorbeeld: een module is kortdurend, en de frequentie van
het aanbod is één keer per maand een halve dag. Dat zou betekenen dat de
cliënt maximaal drie keer een aanbod krijgt in deze module. In dat geval is
het goed om kritisch naar de doelen te kijken die in deze module gesteld
worden: deze zullen niet te hoog gegrepen moeten zijn.
Ontvangers van de moduleIn het volgende voorbeeld wordt heel duidelijk beschreven wie de beoogde
ontvangers van de module zijn.
Ontvangers van de module7
Betrokken cliënten
De module wordt aangeboden aan het kind en de ouders.
De hulpvraag van de ouders
• de opvoeders vragen om een tijdelijke en gedeeltelijke ontlasting
van de opvoedingssituatie of om medische zorg;
• de opvoeders vragen om inzicht in de (medische) problematiek van
hun kind;
• de opvoeders vragen om ondersteuning in het verbeteren en
herstellen van de relatie met hun kind;
• de ouders vragen om versterking en vergroting van hun pedagogische
vaardigheden;
• de opvoeders vragen ondersteuning voor hun kind bij wie een
stoornis in de ontwikkeling is opgetreden of dreigt op te treden;
7 Onderdeel van de beschrijving van de module Daghulpgroep voor kinderen van 1,5
tot en met 6 jaar van Jeugdzorg Groningen uit de modulewijzer 2002.
• de ouders vragen om het vergroten van hun zelfvertrouwen ten
aanzien van concrete opvoedingsvaardigheden;
• de opvoeders vragen ondersteuning bij de concrete vertaling van
de aanpak in de groep naar de thuissituatie;
• de ouders vragen om verbetering van inzicht en vaardigheden
gericht op de ziekte van hun kind.
De hulpvraag van het kind
• het kind vraagt om begeleiding bij het verbeteren of leren van
vaardigheden gericht op de sociaal-emotionele, cognitieve en
motorische ontwikkeling;
• het kind vraagt om begeleiding in de omgang met zijn of haar
ontwikkelingsstoornis;
• het kind vraagt om verbetering van vaardigheden gericht op het
leven van alledag en zelfverzorging.
Problematiek
• kinderen met een complexe diffuse problematiek;
• kinderen met gedrags-, emotionele en/of psychosomatische
problemen;
• kinderen met ontwikkelingsstoornissen;
• kinderen bij wie sprake is van een problematische opvoedings-
situatie;
• kinderen bij wie de somatische component van de problematiek
een rol speelt;
• pedagogische problematiek, tekortschietende opvoedingskwali-
teiten, opvoedingsonzekerheid bij de ouders;
• kinderen met complexe medische problematiek, bijvoorbeeld een
stofwisselingsziekte, epilepsie, een stoma, sondevoeding.
Leeftijd
Kinderen van 1,5 tot en met 6 jaar.
Woonplaats
Provincie Groningen
• inclusief het verzorgingsgebied van de Noord-Drentse gemeenten
Roden, Peize, Eelde, Zuidlaren, Norg, Vries, Anloo en een gedeelte
van Assen;
• exclusief het verzorgingsgebied onder de lijn Musselkanaal/
Sellingen.
Contra-indicaties
• ouders hebben een ernstige verslaving of psychiatrische problema-
tiek en zijn niet te motiveren tot behandeling;
• gezinssystemen waarin behandeling van het kind een negatief
effect heeft op het systeem en daarmee op de ontwikkeling van het
kind (bijvoorbeeld syndroom van Münchhausen ‘by proxy’),
• ernstige zintuiglijke en/of motorische handicaps bij kinderen, die
daardoor aangewezen zijn op specifieke voorzieningen;
• kinderen met ernstige psychiatrische problematiek.
We lichten de verschillende elementen uit dit onderdeel van de module-
beschrijving nader toe.
Wie zijn de betrokken cliënten?Hier wordt beschreven wie er als cliënten betrokken zijn bij deze module.
Wanneer er in een module doelen worden vermeld met betrekking tot de
jeugdige, maar ook met betrekking tot de ouders, dan zullen zowel de jeug-
dige als de ouders genoemd worden.
Betrokken cliënten8
Module Gespecialiseerde gezinsverzorging (GGV)
• het hele gezin
Module Pedagogische advisering en ondersteuning
• ouders en verzorgers van kinderen van 0 tot ongeveer 18 jaar
• beroepskrachten en vrijwilligers uit de basisvoorzieningen
(consultatief)
8 Ontleend aan een tweetal modulebeschrijvingen afkomstig uit het modulenboek
van het Zorgprogramma KOPP gezinnen van de Werkmaatschappij Ontwikkeling
Jeugdzorg Drenthe.
Indicaties: vergeet de hulpvragen niet!Om te kunnen bepalen of een bepaalde module geschikt is voor een cliënt,
worden er indicaties beschreven. Er wordt aangegeven welke voorwaarden
voor deelname aan de module een rol spelen, zodat de kans groter is dat aan
de cliënt een passende module wordt aangeboden.
De belangrijkste indicatie, die in modulebeschrijvingen vaak wordt
‘vergeten’, is de hulpvraag of de hulpbehoefte van de cliënt. Hoewel een
modulebeschrijving vooral een beschrijving van het aanbod omvat, is het
ook van belang om aan te geven bij welke hulpvragen dit aanbod over het
algemeen goed aansluit. Hulpvragen en doelen vormen het schakelpunt
waarop een koppeling van vraag en aanbod gemaakt kan worden. De hulp-
vraag en doelen van een individuele cliënt worden gekoppeld aan de doelen
en hulpvragen die in de modulebeschrijving vermeld staan.
Bij het formuleren van de hulpvraag gaat het om dat wat door de cliënten
waarvoor de module bedoeld is (jeugdige, ouders, gezin of omgeving) als
problematisch wordt ervaren. Het betreft problemen waarvoor de cliënt zelf
geen oplossing heeft en waarvoor de cliënt een beroep doet op de jeugd-
zorg. De hulpvraag wordt beschreven in termen van problemen of vragen
waarbij de cliënt hulp of assistentie nodig heeft, in termen van wat de cliënt
wil bereiken.
Naast een beschrijving van de hulpvragen kunnen nog andere indicaties
genoemd worden die van toepassing zijn in de betreffende module, zoals
problematiek, leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats.
De problematiek is niet hetzelfde als de hulpvraag van de cliënt. Cliënten
met eenzelfde problematiek kunnen immers zeer verschillende hulpvragen
hebben. Bij een gelijksoortige problematiek als ADHD kan voor het ene
kind de hulpvraag passende medicatie betreffen, en voor het andere kind
het zorgen voor een zeer duidelijke structuur in het dagelijks leven.
Hier volgt een voorbeeld van een module waarin hulpvragen goed
beschreven zijn:
Hulpvragen9
• De ouders vragen om informatie over de problematiek van hun kind.
• De ouders zoeken naar manieren om op een effectieve manier met
de problematiek van hun kind om te gaan.
• De ouders voelen zich alleen staan en hebben behoefte aan
herkenning (in een ontmoeting met lotgenoten).
Wanneer beschrijf ik ook contra-indicaties?Contra-indicaties bevatten de ‘uitsluitingscriteria’ voor een module. Hier
kan worden aangegeven wanneer cliënten niet aan deze module kunnen
deelnemen. Contra-indicaties kunnen worden beschouwd als omgekeerde
indicaties. Het is niet nodig om de voorwaarden zowel bij de indicaties als
bij de contra-indicaties te vermelden. Dat is dubbelop. In het kader van een
vraaggerichte jeugdzorg, waarbij gezocht wordt naar mogelijkheden en niet
naar onmogelijkheden, heeft het de voorkeur om vooral indicaties te
beschrijven. Alleen wanneer er een heel specifieke voorwaarde geldt als
uitsluitingscriterium, wordt deze bij de contra-indicaties genoemd. De
formulering van een dergelijke contra-indicatie kan duidelijk maken dat er
voor deze groep cliënten wellicht (nog) geen passend hulpaanbod voor-
handen is, hetgeen vervolgens binnen de regio kan worden onderzocht.
Organisatorische en financiële aspecten
Welke disciplines zijn er bij de module betrokken?Hier gaat het erom te vermelden wat de beroepsgroep is van de professio-
nals die betrokken zijn bij de uitvoering van de module. De betrokken
uitvoerders gelden voor het geheel van de module. Er zijn geen verschil-
lende uitvoerders voor verschillende onderdelen van de module. Er kunnen
wel direct en indirect betrokken disciplines worden onderscheiden. Bij
direct betrokken disciplines in een leefgroep gaat het bijvoorbeeld om
groepsleiding. Indirect betrokken is dan de orthopedagoog, die de groeps-
9 Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Themabijeenkomsten voor
ouders die geïnformeerd willen worden over de problematiek van hun kind van De
Hoenderloo Groep.
leiding begeleidt. Om de inzet van disciplines in verschillende modules met
elkaar te kunnen vergelijken is het raadzaam om disciplines te beschrijven
aan de hand van terminologie die in de geldende CAO gebruikt wordt.
Betrokken disciplines10
Cliëntgebonden personeel (direct betrokken)
• Maatschappelijk werkende
Niet-cliëntgebonden personeel (indirect betrokken)
• Gedragsdeskundige
• Leidinggevende
• Secretariaat
Hoe wordt de voortgang binnen de hulpverlening bewaakt?Bij het onderdeel voortgangsbewaking worden een aantal zaken
beschreven:
• Hoe wordt de module geëvalueerd? Er kan bijvoorbeeld gebruikge-
maakt worden van registratie-instrumenten die informatie opleveren
voor tussen- en eindevaluaties, zoals Care4 of PPS. Tevens kan aange-
geven worden welke instrumenten gebruikt worden om de hulpverle-
ning te evalueren, bijvoorbeeld GAS, of instrumenten die bij herhaling
ter evaluatie worden ingezet, zoals CBCL.
• Hoe wordt de cliënt betrokken bij de voortgangsbewaking en evaluatie
van de hulpverlening? Is de cliënt bijvoorbeeld bij de evaluatie van de
aan hem/haar aangeboden hulpverlening aanwezig, moet hij/zij het
verslag goedkeuren en heeft hij/zij inspraak in het vervolgtraject? Hoe
past de voortgang van de hulpverlening binnen de bredere hulpverle-
ningsplanning en hoe wordt er afgestemd met de casemanager van het
Bureau Jeugdzorg?
• Wanneer kan de module worden afgesloten? Moeten alle doelen bereikt
zijn, of gelden hiervoor bepaalde indicaties?
10 Ontleend aan de module Kortdurende ambulante hulpverlening in de module-
wijzer van Kompaan / BJZ Midden-Brabant.
Hier volgen twee voorbeelden van modules waarbij de voortgangsbewaking
duidelijk beschreven is.
Voortgangsbewaking 11
Aan het begin van de module voert de hulpverlener een gesprek met
ouder en kind. Hierin geeft hij informatie over de verwerkingsgroep en
wordt er gepraat over individuele doelen en verwachtingen van de
verwerkingsgroep. Na afloop van de sessies evalueert de hulpverlener
met de cliënt en schrijft de hulpverlener in overleg met het kind en zijn
ouder een evaluatie over het verloop van de verwerkingsgroep en de
behaalde resultaten. Dit stuurt hij op naar de plaatser. Om een goed
beeld te krijgen van de cliënt en met name zichtbaar te maken wat het
effect van de behandeling is, worden bij aanvang, afsluiting en op 3 en
6 maanden na afsluiting van de hulp vragenlijsten afgenomen.
Voortgangsbewaking 12
Zes weken na de aanvang van de plaatsing is er een eerste gezinsbe-
spreking, waarbij de ouders, de betrokken pedagogisch medewerkers
en maatschappelijk werker, de behandelcoördinator en afdelingscoör-
dinator aanwezig zijn. Naar aanleiding hiervan wordt een hulpverle-
ningsplan opgesteld. Daarna volgt na iedere 4 maanden weer een
bijeenkomst om de voortgang van de plaatsing te bespreken en de
afgelopen periode te evalueren. Ervaringen van de ouders staan hier-
binnen centraal. Een besluit met betrekking tot beëindiging van de
plaatsing wordt in principe samen met de ouders genomen. Reden
daartoe kan zijn dat de gestelde doelen zijn behaald, ouders voldoende
draagkracht hebben om zonder hulp verder te kunnen, of dat er onvol-
doende bereikt is en er samen is gezocht naar een andere vorm van
(vervolg)hulp.
11 Ontleend aan de module Verwerkingsgroep seksueel misbruik voor kinderen en
jongeren uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg Groningen.
12 Ontleend aan een conceptbeschrijving van de module Groepswerk daghulp voor
kinderen van 10 t/m 15 jaar, Kardeel, december 2001.
Indicatie van de kostenDoor het bureau Poels & Partners is in opdracht van de projectgroep Zorg-
programmering een model ontwikkeld voor de kostprijsberekening van
modules (Baecke en Baerends 2000). Dit model is toepasbaar voor alle
sectoren van de jeugdzorg. Er wordt onderscheid gemaakt in vier soorten
kosten: cliëntgebonden personele kosten, niet-cliëntgebonden personele
kosten (overhead), accommodatiekosten en overige activiteitenkosten. Aan
de hand van de verschillende disciplines, het aantal weken, de frequentie en
duur waarmee zij ingezet worden, worden de cliëntgebonden kosten bere-
kend. Daarbij worden de niet-cliëntgebonden kosten, de accomodatie-
kosten en de overige activiteitenkosten opgeteld. Op basis hiervan zijn de
kosten van een module op jaarbasis met een afgesproken capaciteit te bere-
kenen evenals de kosten per cliënt. Bijlage 3 bevat een voorbeeld van een
dergelijke berekening van een orthopedagogische woongroep van Jeugd-
zorg Drenthe.
In veel modulewijzers van instellingen ontbreekt op dit moment nog een
indicatie van de kosten per module. Het al dan niet opnemen van de kosten
is ook afhankelijk van het gebruikersdoel van de modulewijzer (zie hoofd-
stuk 2).
In bijlage 4 zijn ter illustratie twee voorbeelden opgenomen van modulebe-
schrijvingen, Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met
PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar en 24-uurshulp richting zelfstandig-
heid voor kwetsbare jongeren, die aan de hand van de criteria uit bijlage 1
zijn getoetst.
2 M od u l e s or de n e n
Stel dat de jeugdzorginstellingen in een zekere regio besluiten hun aanbod
te modulariseren zodat transparant is wat zij allemaal in huis hebben. Na
een intensief proces van een jaar ligt het product op tafel: elke instelling
heeft een bundel gemaakt waarin de modules staan beschreven die de
instelling biedt. De verschillende bundels vormen samen een moduleboek
dat een overzicht geeft van het totale aanbod in de regio. In totaal zijn 87
modules beschreven. De ambtenaren van de provincie en de leden van het
indicatie- en zorgtoewijzingsteam van Bureau Jeugdzorg krijgen allemaal
een exemplaar van het boek. Zij schrikken van het dikke pak papier en
vinden het aanbod niet overzichtelijk, maar ervaren het als nogal ontoegan-
kelijk. Wat is hier aan de hand?
De ervaring leert dat een dergelijke situatie geregeld voorkomt. Modularise-
ring is een middel om transparantie van het aanbod te verkrijgen, maar niet
zelden beleeft de relatieve buitenstaander het pakket aan beschreven
modules eerder als een ondoorzichtig geheel. Om het aanbod van de jeugd-
zorg toegankelijk en transparant te maken is er kennelijk meer nodig. Zo
zullen de modules van verschillende instellingen die elkaar overlappen en
vrijwel hetzelfde hulpaanbod behelzen onder één noemer samengebracht
moeten worden. Vervolgens is het zaak een heldere, bruikbare en aanspre-
kende manier van ordening in de modules aan te brengen. Deze ordening
dient aanknopingspunten te bieden voor ‘zoeksleutels’ waarmee het aanbod
toegankelijk gemaakt wordt. Verschillende ingangen kunnen zinvol zijn om
voor uiteenlopende doeleinden modules te kunnen selecteren. Dit vraagt
van de instellingen in een regio een investering om tot afstemming van
modules te komen en overeenstemming te krijgen over de ordening en de
zoekingangen.
In dit hoofdstuk gaan we in op de manieren die er zijn om modules te
ordenen en om de informatie voor uiteenlopende doelen te ontsluiten (zie
voor een uitgebreidere beschrijving Van Yperen en Vogelvang 2002). Alvo-
rens hiertoe over te gaan geven we een overzicht van de verschillende
gebruiksdoeleinden van het modulaire aanbod.
Gebruikers van modulebeschrijvingenDe belangrijkste keuze die in het transparant maken van het aanbod
gemaakt moet worden, is de bepaling voor welk gebruik het aanbod
bedoeld is. We onderscheiden in dat kader vijf gebruiksdoeleinden.
a Matching vraag-aanbod op cliëntniveau. Bij Bureau Jeugdzorg wordt
geïndiceerd voor een bij de hulpvraag passend hulpaanbod. Bij de
matching van deze indicatiestelling met het aanbod leveren de module-
beschijvingen het overzicht van het bestaande aanbod dat in het kader
van die matching beschikbaar is. Willen de modulebeschrijvingen hier
goed bruikbaar zijn, dan moeten ze dus aansluiten bij de taal, de vragen
en de interessen van de cliënt en van het Bureau Jeugdzorg.
b Publieke presentatie. Jeugdzorgorganisaties kunnen modulebeschrij-
vingen aanwenden om zich naar buiten toe te presenteren. De beschrij-
vingen zijn als het ware productspecificaties die de organisaties in de
etalage zetten. Dat vergt dat de passanten van die etalages (Bureau
Jeugdzorg, de cliënt, collega-instellingen) de beschrijvingen aantrekke-
lijk, begrijpelijk en de moeite waard vinden om verder te bekijken.
c Matching vraag-aanbod op het niveau van de regio of de provincie. Struc-
turele discrepanties tussen enerzijds het aanbod waar vraag naar is en
anderzijds de daadwerkelijk te leveren modules geven aanleiding tot het
bijstellen van het aanbod in de richting van de vraag. Dat betekent dat
de modules informatie moeten bevatten die een zinvolle vergelijking
mogelijk maakt tussen vraag en aanbod. Als bijvoorbeeld het Bureau
Jeugdzorg merkt dat veel cliënten op zoek zijn naar kortdurende hulp,
dan moet helder zijn welke modules kortdurend zijn en welke niet.
Vragen de cliënten vaak om hulp bij lastige pubers? Dan moet na te
gaan zijn welke modules goed bij die hulpvraag aansluiten.
d Interne explicitering. De jeugdzorg kent veel grote hulpverleningsorga-
nisaties. Modules kunnen voor de interne bedrijfsvoering helpen om
duidelijk te maken welke hulpvormen die grote organisatie herbergt.
Ook kan het van belang zijn om hulpvormen die van eenzelfde aard zijn
met elkaar op kwaliteit te vergelijken. In dat licht zijn modulebeschrij-
vingen handige hulpmiddelen voor de instelling zelf.
e Standaardeenheden voor financiering. In de jeugdzorg wordt het steeds
belangrijker om de prijzen van hulpvormen met elkaar te kunnen
vergelijken. De nieuwe Wet op de jeugdzorg stelt in dat verband de eis
dat de modules in prijsklassen in te delen zijn. Bij de bepaling van de
hoogte van de doeluitkering van het Rijk aan de provincie wordt
gewerkt met normprijzen die zijn gerelateerd aan deze prijsklassen
(Concept Wet op de jeugdzorg, Memorie van toelichting, versie 18
december 2001, paragraaf 6.3.2). Een voorwaarde hiervoor is dat de
modulebeschrijvingen de informatie bevatten aan de hand waarvan die
prijsberekening en indeling in prijsklassen mogelijk is.
De verschillende gebruiksdoeleinden staan niet los van elkaar, maar moeten
wel goed onderscheiden worden. Voor de externe presentatie kan het
belangrijk zijn om globale beschrijvingen te maken, terwijl voor het gebruik
bij de matching vraag-aanbod bij Bureau Jeugdzorg het van belang kan zijn
om meer specificaties te bieden. Bovendien is het relevant in de gaten te
houden wie de lezer is van de modulebeschrijving. Een externe presentatie
naar collega-instellingen en hulpverleners van Bureau Jeugdzorg mag het
nodige vakjargon bevatten. In geval van cliënten moet dergelijk taalgebruik
zo veel mogelijk vermeden worden. De beschrijving van de modules
volgens bijvoorbeeld het stramien van de handleiding Schrijven van
modules en zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) vormt een
gedegen basis voor uiteenlopende presentaties van de modules voor
verschillende gebruiksdoelen. Meestal zijn in een regio de modules dan
geordend naar instelling. Op basis van deze ‘uitgangssituatie’ zijn er vervol-
gens vier manieren van ordenen mogelijk: een ordening naar instellingen,
naar doelen, naar middelen en naar doelgroepen.
Uitgangssituatie: ordening van modules naar instellingDit overzicht van modulebeschrijvingen kenmerkt zich door een ordening
naar (afdelingen van) aanbiedende instellingen. Een voorbeeld van een
dergelijk overzicht is te zien in figuur 2.
Deel 1: Modules van MFO De Horst, afdeling Intensief Ambulant
Opvoedingsondersteuning aan ouders met kind(eren) met specifieke
opvoedingsvragen (5-12 jr)
Ouderbegeleiding
Oudercursus (0-7 jr)
Oudertraining voor ouders van jeugdigen in dagbehandeling voor niet-
schoolgaande jeugd, 13-18 jaar
Praktische pedagogische thuisbegeleiding
Hometraining
Intensief ambulant (waaronder IAG, videohometraining)
Enzovoort
Deel 2: Modules van MFO De Horst, afdeling Dagbehandeling
Verblijf ouder/kindgroep (0-7 jr)
Verblijf structuurgroep (0-7 jr)
Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar
Verblijf oudere jeugd
Fysiotherapie (0-7 jr)
Videohometraining
Speltherapie
Logopedie (0-7 jr)
Kinderarts
Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning
Enzovoort
Deel 3: Modules van MFO De Horst, afdeling Residentieel
Kortdurende crisisopvang
Crisisopvang 12 weken
Crisisopvang en indicatie zoeken in 24-uurssetting voor jeugdigen van
13-18 jaar
Residentiële behandelgroep voor kinderen van 5-12 jaar
Behandeling jongeren tussen de 11 en 16 jaar
Kortdurende 24-uursopvang voor jongeren vanaf 15 jaar
Gezinshuis
Project begeleid wonen
Begeleiding en zelfstandigheidstraining voor jongeren vanaf 15 jaar
Agressieregulatietraining (anger control) voor jongeren van 12-18 jaar
Cognitieve gedragstherapie voor 8-12 jaar
Fysiotherapie
Creatieve therapie, medium beeldend voor 3-12 jaar
Socialevaardigheidstraining voor jongeren van 12-18 jaar
Socialevaardigheidstraining voor kinderen van 5-12 jaar
Enzovoort
Deel 4: Pleegzorg
Kortdurende pleegzorg - Crisisopvang (6 weken plus eventueel 6 weken
verlenging)
Kortdurende pleegzorg - Noodopvang (maximaal 4 dagen)
Kortdurende pleegzorg - Overbrugging (maximaal 6 maanden)
Kortdurende pleegzorg observatie (maximaal 6 maanden)
Bestandspleegzorg
Dagpleegzorg
Enzovoort
Figuur 2 Ordening van modules per afdeling van MFO De Horst
Het uiteenrafelen en beschrijven van het aanbod om een dergelijk overzicht
te kunnen maken vergt veel inspanning van instellingen. Het betekent vaak
dat hulpvormen (zoals ouderbegeleiding, speltherapie) opgedeeld moeten
worden die eerder een impliciet onderdeel vormden van een groter geheel
(zoals dagbehandeling in een Boddaertcentrum).
Maar – zoals reeds vermeld – in de ogen van de verschillende ontvangers
zijn deze overzichten veelal niet toegankelijk en is het modulaire aanbod
niet voldoende transparant. Tevens komen de gebruikers aanduidingen
tegen die de nodige vragen oproepen. Wat is bijvoorbeeld de overeenkomst
of het verschil tussen ‘Ouderbegeleiding’, ‘Hometraining’ en ‘Videohome-
training’? Het is uitermate belangrijk dit soort kritiek niet te beschouwen
als een diskwalificatie van het verrichte werk. Het geeft slechts aan dat het
werk nog niet af is. De totstandgekomen modulebeschrijvingen vormen het
ruwe materiaal, waarna verdere stappen gezet kunnen worden. Zoals het
onder één noemer brengen van modules van verschillende instellingen die
ongeveer hetzelfde behelzen. In die verdere stappen is het zaak de beschrij-
vingen en de manier van ordenen verder te bewerken, al naargelang de
behoeften van de gebruikers.
Ordening van modules naar doelenAls het goed is, komt in elke modulebeschrijving een specificatie voor van
de doelen die met de hulpvormen gediend kunnen worden. Deze doelen
zijn aantrekkelijke eenheden waarop modules te orderen en te presenteren
zijn. Een dergelijke ordening zorgt ervoor dat de beschreven hulpvormen
duidelijk geëtaleerd worden als middelen om doelen te realiseren. De instel-
lingen die deze middelen bieden zijn in de presentatie van secundair belang.
In figuur 3 is weergegeven hoe een dergelijke ordening er schematisch
uitziet.
Figuur 3 Ordening van modules per doel (per cel staan de aanbiedende instellingen (ABC)genoemd ).
Uit het schema blijkt welke doelen met welke modules kunnen worden
behaald en welke instellingen de modules bieden. In het ideale geval kan het
Bureau Jeugdzorg de doelen die bij de indicatiestelling worden geformu-
leerd, relateren aan de doelen van een dergelijk schema. Dan is meteen te
zien welke bestaande modules daarbij inzetbaar zijn en welke instellingen
die modules bieden.
Een dergelijke ordening is heel aantrekkelijk, omdat de modularisering dan
sterk in het teken komt te staan van de facilitering van de matching vraag-
aanbod op individueel niveau. Maar tegelijk geldt dat deze ordening vaak
nog niet gemakkelijk te realiseren is. Het vergt immers dat het betrokken
Doel a
Doel b
Doel c
Doel x
Doel y
Doel z
Module 1
B C
A
C
Module 2
AC
A
B C
B C
Module 3
A B
B C
A B C
Module 4
B
A B C
C
A B C
Bureau Jeugdzorg en de aanbieders een doelenclassificatie maken waarmee
iedereen kan werken. Dat is geen eenvoudige opgave. Mogelijk bieden
enkele bestaande classificaties die inmiddels beschikbaar zijn – zoals de
zorgdomeinen en doelgebieden in het KWIS Handboek 1999/2000 (KWIS
2000) – aanknopingspunten.
Enkele regio’s werken al met een doelenclassificatie. Een voorbeeld van een
systematiek die is ontwikkeld, is die van de gezamenlijke aanbieders van
jeugdzorg in de regio West-Brabant (Colen en Groenendijk 2001). Elke
module is daar gekenmerkt door een bepaald doel (‘zorgvariant’ genoemd):
a Indicatie stellen: crisishulp waarbij niet alleen opvang plaatsvindt, maar
ook analyse van de problematiek en voorbereiding van de indicatiestel-
ling voor vervolghulp.
b Groei bevorderen: pedagogische begeleiding van jeugdigen bij wie geen
sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling.
c Veranderen: orthopedagogische behandeling van jeugdigen bij wie
sprake is van een gestagneerde of verstoorde ontwikkeling.
d Milieu vervangen: aanbieden van een vervangende pedagogische situ-
atie.
e Zelfstandig worden: hulp gericht op het zelfstandig gaan wonen/ leven.
Een module kan in dit model slechts aan een van deze doelen of zorgva-
rianten worden toegekend. Per variant wordt vervolgens aangegeven op
welke doelgebieden (ontleend aan KWIS Handboek 1999/2000) het aange-
geven doel betrekking heeft: sociaal-maatschappelijk; gezin; gedrag;
sociaal-emotioneel; persoonlijkheid; cognitief; biologisch. Per instelling of
afdeling wordt elke module op één ‘zorgvariant’ ingedeeld om vervolgens
nader getypeerd te worden met een of meer doelgebieden.
Figuur 4 betreft een schematische weergave hiervan.
Deze aanpak roept nog wel de nodige vragen op. In hoeverre sluit deze
systematiek bijvoorbeeld goed aan bij de doelen die bij Bureau Jeugdzorg
worden gesteld? Spreekt de aanduiding van de varianten (bijvoorbeeld
‘Milieu vervangen’) en de doelgebieden (bijvoorbeeld ‘Cognitief ’) de
gebruikers aan? Kan het Bureau Jeugdzorg in de regio met deze indeling uit
de voeten? Wat moeten we met modules die eigenlijk bij verschillende zorg-
varianten passen (bijvoorbeeld bij ‘Groei bevorderen’ en bij ‘Veranderen’)?
Deze vragen zijn belangrijk om te beantwoorden alvorens de ordening van
de modules naar de doelen definitief gestalte krijgt. In ieder geval is het zaak
te voorkomen dat er veel energie uitgaat naar het vinden van een orde-
ningsschema dat na verloop van tijd bij belanghebbenden (waaronder de
Bureaus Jeugdzorg en de cliënten) mogelijk op grote bezwaren stuit.
Zorgvariant
a Indicatie stellen
- sociaal-maatschappelijk
- gezin
- gedrag
- et cetera
b Groei bevorderen
- sociaal-maatschappelijk
- gezin
- et cetera
c Veranderen
- sociaal-maatschappelijk
- gezin
- et cetera
d Milieu vervangen
- sociaal-maatschappelijk
- gezin
- et cetera
e Zelfstandig worden
- sociaal-maatschappelijk
- gezin
- et cetera
Module 1
ABE
•
•
Module 2
CDF
•
Module 3
ABDF
•
Module 4
CDFE
•
•
•
Module 5
AB
•
•
Figuur 4 Ordening van modules per doel (in de cellen staan de aanbiedende instellingen (ABCDEF) genoemd).
Ordening van modules naar middelenOrdening van de modules naar de middelen is over het algemeen niet zo
moeilijk. Het vergt dat elke module wordt getypeerd naar de functies, de
activiteiten, de locatie, de benodigde specialismen, de duur en de intensiteit
van de contacten. Bijlage 5 omvat een voorbeeld van een schema waarmee
elke modulebeschrijving op een aantal kenmerken te typeren is. Elke afzon-
derlijke typering kan vervolgens gebruikt worden om de beschrijvingen te
ordenen of om ingangen ofwel zoeksleutels te maken voor het zoeken naar
bepaalde typen modules. In figuur 5 is een voorbeeld gegeven van een orde-
ning van een aantal eerste, ruwe modulebeschrijvingen die zijn aangeleverd
door verschillende instellingen in een provincie.
Socialevaardigheidstraining 6-12 jaar
Socialevaardigheidstraining 12-18 jaar
Socialevaardigheidstraining Boddaert
Socialevaardigheidstraining residentieel
Fysiotherapie instelling A
Fysiotherapie (0-7 jr) instelling C
Gezinsbegeleiding en gezinsondersteuning
Gezinsbehandeling
Intensief ambulant (waaronder videohometraining)
Videhometraining instelling B
Intensieve training van opvoedingsvaardigheden voor ouders van
kinderen van 5-12 jaar
Module Families First (crisisinterventie bij gezinnen thuis) voor
gezinnen met kinderen van 0-18 jaar
Ouderbegeleiding instelling A
Ouderbegeleiding in thuissituatie voor ouders van jeugdigen in dagbe-
handeling niet-schoolgaande jeugd, 13-18 jaar
Daghulp voor kinderen van 6-12 jaar
Orthopedagogisch leefklimaat centrum voor dagbehandeling voor
kinderen van 5-12 jaar
Verblijf MKD
Figuur 5 Ordening van modules per middel
Dit overzicht levert veel stof op voor discussie en verbeterslagen. Zo kan
worden bekeken voor welke gebruikersdoeleinden het handig is om alle
modules fysiotherapie in één beschrijving onder te brengen (en niet twee
verschillende), en wie er gediend is met de aangegeven lijst van gezinsbe-
handelingen, thuisbehandelingen en ouderbegeleidingen. Ook roept het
vragen op over de zeggingskracht en ‘uitstraling’ van de naamgeving van
modules.
Ordening van modules naar doelgroepenDoelgroepen zijn, als het goed is, te kenmerken naar hulpvragen en naar
demografische kenmerken (zie ook bijlage 5). Een ordening naar de hulp-
vraag komt men nog maar weinig tegen. In een aantal regio’s treft men
zorgprogramma’s aan die bestaan uit een clustering van modules rondom
hulpvragen.
Bij de ordening naar de diagnostische categorie clustert men de modules
bijvoorbeeld naar de problematiek waarbij de module inzetbaar is (bijvoor-
beeld conduct disorder, autisme, seksueel misbruik). In de regio West-
Brabant zijn in de modulebeschrijving ook aanduidingen van de problema-
tiek van de jeugdige of het gezin aangegeven volgende de ISIS-tabel voor
aard van de problematiek (Boelhouwers, Bothof e.a. 1999). Ook dit vormt
een mogelijke zoekingang in de kaartenbak van modules. Een ordening
naar leeftijd, sekse, etniciteit en intelligentie biedt een handzame manier om
aanbod te zoeken voor cliëntsystemen met bijzondere kenmerken. Een
andere mogelijke zoeksleutel is het zoeken op postcodegebied. In het kader
van het ‘zo-zo-zo’-beleid is het voor bepaalde cliënten van belang de hulp-
verlening zo dicht mogelijk in de eigen woonomgeving aan te bieden.
De gevolgen van de Wet op de jeugdzorg: ordening van modules enmatching met het indicatiebesluitOm op verschillende manieren naar bruikbare modules te kunnen zoeken
en om tegemoet te komen aan de verschillende gebruiksdoeleinden,
kunnen de modules op verschillende manieren worden geordend. De
ontwikkelingen binnen de Wet op de jeugdzorg (Concept Wet op de jeugd-
zorg, 18 december 2001) geven echter wel enkele kaders voor deze ordening
en de zoekingangen. Deze wet gaat ervan uit dat het Bureau Jeugdzorg in
een indicatiebesluit vastlegt welke zorg een cliënt nodig heeft. Dat indicatie-
besluit is een belangrijk document, omdat de cliënt daarmee aanspraak kan
maken (‘recht heeft’) op de zorg die in dat besluit genoemd staat.
Er is momenteel een flinke discussie gaande over de vraag hoe globaal of
gedetailleerd dat besluit moet aangeven welke zorg de cliënt geboden moet
worden. Voor de cliënt kan het gunstig zijn om een gedetailleerde specifi-
catie te krijgen, omdat dan precies helder is waarop hij of zij recht heeft.
Maar een gedetailleerde specificatie kan voor de cliënt ook lastig zijn, als na
korte tijd blijkt dat het aanbod er beter net iets anders uit kan zien. Formeel
gesproken moet er dan een nieuw indicatiebesluit op tafel komen, met alle
gevolgen van dien. De zorgaanbieders prefereren doorgaans een globaal
indicatiebesluit, zodat ze maximale vrijheid hebben om met de cliënt te
bekijken hoe dat besluit concreet moet worden ingevuld. Het probleem bij
die constructie is echter weer dat bij die nadere invulling van het aanbod
het aanbodgericht denken zijn intrede kan doen.
In ieder geval moet het indicatiebesluit enerzijds helder maken op welke
zorg de cliënt aanspraak kan maken en anderzijds ruimte bieden om deze
aanspraak – binnen zekere grenzen – te concretiseren.
Voor de ordening van de modules betekent dit nogal wat. Het indicatiebe-
sluit kan niet volstaan met het vastleggen van het doel van de hulpverle-
ning. Dan is immers niet helder op welk hulpaanbod / welke middelen de
cliënt aanspraak kan maken om dat doel te realiseren. Daarom moet in het
indicatiebesluit, naast het doel, tevens aangegeven worden welke soort hulp,
voor welke duur en met welke intensiteit er nodig is. Bij de matching vraag-
aanbod volstaat een matching op doelen dus ook niet. Er moet tevens een
matching op middelen plaatsvinden: welke modules passen bij de in het
indicatiebesluit aangegeven soort hulp, duur en intensiteit.
BasismodulesDe projectgroep Zorgprogrammering (Van Yperen, Carati e.a. 2000) heeft
met het oog hierop voorgesteld alle modules in te delen in een beperkt
aantal basismodules. Een basismodule is eigenlijk niets anders dan een
vergaarbak van modules die qua aard, duur en intensiteit veel op elkaar
lijken. In figuur 6 zijn twee voorbeelden van basismodules opgenomen: een
basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de thuissituatie en
een basismodule Kortdurende ambulante therapieën en trainingen.
Basismodule Kortdurende, intensieve gezinsbehandeling in de
thuissituatie
Families First
Intensieve Psychiatrische Gezinsbehandeling thuis (IPG)
Intensieve Orthopedagogische Thuisbehandeling (IOT)
Intensieve thuisbegeleiding
Intensieve ouderbegeleiding in de thuissituatie
Intensieve opvoedingsondersteuning
Basismodule Kortdurende, ambulante therapieën en trainingen
Socialevaardigheidstraining
Zindelijkheidstraining
Kortdurende gesprekstherapie (maximaal 20 gesprekken)
Kortdurende speltherapie
Fysiotherapie
Logopedie
Figuur 6 Twee voorbeelden van basismodules
Alleen die modules kunnen onder een bepaalde basismodule worden geor-
dend die qua aard, duur en intensiteit op elkaar lijken. Doorgaans betekent
dit ook dat de kostprijs van de modules in dezelfde klasse zit. Basismodules
zijn handige eenheden bij de matching vraag-aanbod. Ze zijn concreet
genoeg om antwoord te geven op de in het indicatiebesluit aangewezen
middelen om een doel te realiseren. Tegelijk bieden ze voldoende ruimte om
bij de uitvoering te zoeken naar een verdere concrete invulling.
De afgelopen tijd is de bruikbaarheid van basismodules sterk ter discussie
komen te staan. De vraag daarbij was vooral of deze basismodules ook de
eenheden van de financiering van de zorg zouden moeten worden. De
uitkomst van deze discussie lijkt te zijn dat de voorkeur uitgaat naar globa-
lere eenheden waarmee de financiering vorm krijgt (bijvoorbeeld op func-
ties). Op zich is dat geen probleem, zolang het model van financiering de
verdere modularisering van de zorg niet in de weg staat. Het idee van basis-
modules als eenheden van een inhoudelijke ordening van modules op
middelen hoeft overigens niet te worden verworpen als de basismodules
niet als eenheden van financiering in aanmerking komen. Ordening van
modules is en blijft immers een essentiële stap in het proces van het trans-
parant maken van het aanbod en het functioneel maken van de modulebe-
schrijvingen.
ConclusieWe hebben drie verschillende invalshoeken van de ordening van modules
beschreven: een ordening op doelen, op middelen en op doelgroepen.
Afhankelijk van het gebruiksdoel kan men voor een of voor meer van deze
invalshoeken kiezen. Ordening van de modules naar de doelen lijkt een zeer
belangrijke stap in de verdere ontwikkeling van een transparant en vooral
bruikbaar modulair aanbod. Een dergelijke ordening biedt een goede
verbinding tussen de vraag en het aanbod. Een probleem is echter dat er
nog geen uitgewerkte doelenclassificatie bestaat waarvan we zeker weten
dat deze met het oog op bepaalde gebruiksdoeleinden aan te bevelen is. Het
lijkt ons daarom belangrijk dat de verdere ontwikkeling van de bestaande
ordeningsschema’s die er op dit terrein zijn een hoge prioriteit krijgt. Tege-
lijkertijd hebben we in het voorgaande betoogd dat aanvullend een orde-
ning op middelen nodig is. Instellingen in een regio of provincie kunnen
hiermee op korte termijn aan de slag. Hiervoor zijn immers al bruikbare
ordeningsschema’s voorhanden.
3 M od u l e s f l e x i b e l e n op
m a at a a n b i e de n
Na het inventariseren, beschrijven en ordenen van het huidige hulpaanbod
in de instelling komt het moment het hulpaanbod in de vorm van modules
daadwerkelijk vraaggericht in te zetten. Modularisering is immers geen
‘kunstje’ maar een kunde; het beschrijven van de modules is geen doel op
zich, maar een middel om hulpaanbod flexibel en op maat in te kunnen
zetten als antwoord op de vraag van de cliënt (Terpstra en Van Dijke 2001).
Uit een onderzoek naar de relatie tussen modulariseren en vraaggericht
werken blijkt dat onder modularisering vooral het beschrijven van het
aanbod in modules wordt verstaan. De vraag hoe modules gekoppeld
kunnen worden aan andere modules binnen de eigen organisatie of aan
modules van andere organisaties in individuele hulpverleningstrajecten of
in zorgprogramma’s is nog weinig aan de orde (Blaauwendraad 2001). In
een aantal gevallen zal er ook weinig veranderen in de hulpverlening. Dit is
met name het geval als een cliënt één module aanvaardt of een combinatie
van modules die voorheen vaak in een ‘standaardpakket’ werden aange-
boden. Van belang is echter dat de modules die voorheen in een standaard-
pakket werden aangeboden nu ook ‘los’ inzetbaar zijn. Vaak vraagt dit orga-
nisatorische veranderingen en het anders positioneren van mensen binnen
een instelling. In andere gevallen worden nieuwe combinaties van modules
gevormd en ontvangt een cliënt bijvoorbeeld meerdere modules van
verschillende afdelingen binnen een organisatie. Ook kan het voorkomen
dat een cliënt hulp ontvangt uit een, twee of misschien wel meer organisa-
ties, mogelijk zelfs uit verschillende hulpverleningssectoren. Deze laatste
gevallen vragen erom bestaande structuren binnen de instelling los te laten
en een en ander organisatorisch aan te passen en op elkaar af te stemmen.
In dit hoofdstuk komen onderwerpen aan de orde die samenhangen met de
organisatorische aanpassingen die noodzakelijk zijn om modules flexibel en
op maat in te kunnen zetten en de consequenties ervan voor beleid en voor
de coördinatie van de hulpverlening.
Twee instellingen voor geïndiceerde jeugdzorg die in het kader van modula-
risering al een flinke hoeveelheid werk hebben verzet dienen daarbij als
inspiratiebron en als voorbeeld.13 Het betreft Stichting Jeugdzorg
Groningen, een multifunctionele organisatie voor jeugdzorg in de
provincie Groningen, en Stichting Kompaan, een instelling met een breed
scala aan (geïndiceerde) modules binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant.
We merken hierbij op dat beide organisaties in hun regio vrijwel de enige
aanbieder van geïndiceerde jeugdzorg zijn. Stichting Jeugdzorg Groningen
omvat zowel het Bureau Jeugdzorg in de provincie als de verschillende
vormen van geïndiceerde zorg. In de provincie Groningen heeft alleen het
Leger des Heils nog een beperkt aanbod binnen de jeugdzorg. Stichting
Kompaan is binnen de jeugdzorg in Midden-Brabant (een van de ‘oude’
jeugdhulpverleningsregio’s) ook de enige MFO. Wel werkt zij nauw samen
met het Bureau Jeugdzorg in de regio en met de andere MFO’s voor jeugd-
zorg op provinciaal niveau. Deze situatie verschilt echter nogal van die in
andere regio’s voor jeugdzorg. In een regio met meerdere aanbieders voor
jeugdzorg met van oudsher verschillende culturen zal het meer moeite
kosten de verschillende partijen bij elkaar te brengen en afstemming rond
het modulaire aanbod te creëren.
Een breder kaderBij beide instellingen was modularisering onderdeel van een bredere
vernieuwing in de organisatie. Jeugdzorg Groningen startte begin 1999 met
een grote vernieuwingsoperatie genaamd Jeugdzorg naar huis (zie Wolbert
1999 en Wolbert 2001). Deze operatie moet ervoor zorgen dat de instelling
verandert van een traditionele, aanbodgerichte naar een moderne, vraagge-
richte organisatie. Een traject waar Jeugdzorg Groningen vier jaar voor
uittrekt. Uitgangspunt is dat het hulpaanbod niet meer in totaalpakketten
wordt aangeboden maar in losse modules. Een van de eerste stappen binnen
13 Dit hoofdstuk is geschreven aan de hand van een interview met en feedback van
Cees van den Broek, sectorhoofd bij Stichting Kompaan en Hanneke Wijnen, werk-
zaam als beleidsmedewerker bij het Centraal Bureau van Stichting Jeugdzorg
Groningen.
Jeugdzorg naar huis was dan ook het gehele aanbod van de instelling in
modules te beschrijven. In het voorjaar van 2000 ging men hier daadwerke-
lijk mee aan de slag. De directie bracht dit zeer beslist in de organisatie en
via de managers hebben alle afdelingen de opdracht gekregen modules te
schrijven. Naast modularisering is ook een reorganisatie van alle gedrags-
wetenschappers onderdeel van Jeugdzorg naar huis. De bedoeling is dat in
de toekomst gedragswetenschappers niet langer aan afdelingen gebonden
zijn, maar dat ze worden ingezet op basis van expertise en behoeften van
afdelingen. Een ander onderdeel van Jeugdzorg naar huis is een helder
model voor hulpverleningsplanning op te zetten en te stroomlijnen. Daar-
over later in dit hoofdstuk meer.
Bij Kompaan vormde modularisering de start van een reorganisatie. Vanaf
het begin was duidelijk dat modularisering ging leiden tot een andere
inrichting van de organisatie. Inzet was de organisatiestructuur te veran-
deren en de taken en bevoegdheden van de verschillende hoofden te veran-
deren en uit te breiden. Hoe dat er precies uit zou gaan zien was bij de start
onduidelijk, dát er iets ging veranderen was zeker. Er is voor gekozen een
sectorhoofd als projectleider de modularisering te laten trekken.
Kompaan had voorheen reeds een poging gedaan intersectorale zorgpro-
gramma’s te ontwikkelen. Dit traject verzandde echter in inhoudelijke
discussies over doelgroepen en hulpvragen en mislukte daardoor. Daarop is
deze insteek verlaten en is men zich gaan richten op het beschrijven van het
huidige aanbod in modules. Dit bood meer houvast en vormde daarmee
een betere start om de vernieuwing in gang te zetten. Ook andere provincies
en regio’s hebben getracht modularisering in gang te zetten door eerst de
hulpvragen en/of doelgroepen in de regio in kaart te brengen. Ook daar
kwam dat niet goed van de grond en besloot men alsnog te starten bij het
beschrijven van het huidige aanbod in modules. Binnen Kompaan werd het
proces sterk topdown ingezet. De hoofdlijnen van het proces zijn uitgezet
door de directeur en een sectorhoofd. Er is flink geïnvesteerd draagvlak
onder de hoofden te creëren; deze stonden na een mislukt traject rond zorg-
programmering niet te springen om nu met modularisering aan de slag te
gaan. Telkens werden de voordelen van het uiteindelijke resultaat, met
name voor de cliënt, benadrukt. Niet de instelling moest centraal staan,
maar het individuele hulpverleningsplan van de cliënt. Vervolgens werd een
uitgewerkt plan met een instructieboek over het beschrijven van modules
voorgelegd aan de afdelingshoofden. Hierna was het slechts de vraag hoe
het modulariseren moest gebeuren en wat het zou gaan betekenen voor de
organisatie, niet meer óf het wel moest gebeuren. Elk afdelingshoofd
bepaalde zelf de wijze waarop de medewerkers bij het beschrijven werden
betrokken. Uitgangspunt was alleen dat de medewerkers hun werk in de
uiteindelijke beschrijvingen moesten herkennen. Kompaan heeft de
modules beschreven in de tijd dat Bureau Jeugdzorg nog onderdeel was
van de organisatie. Dit maakte de afstemming met het Bureau Jeugdzorg
over hoe de modules te beschrijven betrekkelijk eenvoudig. Later is een
proces van defusie gestart en werd het Bureau Jeugdzorg een zelfstandige
organisatie.
Organisatorische vernieuwingenJeugdzorg Groningen wil met modularisering met name bewerkstelligen
dat cliënten niet langer te veel hulp krijgen doordat zij alleen volledige
‘standaardpakketten’ aangeboden kunnen krijgen. Of dat zij te weinig hulp
krijgen doordat bepaald aanbod niet gecombineerd kan worden tot een
individueel hulpverleningstraject. Een belangrijk middel om dit te bewerk-
stelligen werd het ‘losknippen’ van deze pakketten. Een van de grootste
veranderingen was het ‘losweken’ van de ouderbegeleiders van de afde-
lingen voor daghulp en dag-en-nachthulp. Alle ouderbegeleiders van
Jeugdzorg Groningen werden ondergebracht in de vakgroep Ouderbegelei-
ding. Dit traject werd met de nodige zorgvuldigheid begeleid vanuit het
Centraal Bureau. In eerste instantie hadden de ouderbegeleiders moeite
met deze verandering. Ze hadden de indruk dat de eigen werkwijze hun
werd afgenomen; ook waren ze gewend met een bepaalde leeftijdsgroep te
werken. Na verloop van tijd ontdekten ze echter dat ze veel van elkaar en
elkaars werkwijze konden leren. Ouderbegeleiders worden op deze manier
niet meer ‘standaard’ ingezet als een kind wordt opgenomen op een groep
of op een Boddaertcentrum, maar alleen als dit past bij de hulpvraag van de
cliënt. Ook in de modulewijzer staat ouderbegeleiding als aparte module
vermeld waarop afzonderlijk kan worden toegewezen. Ouderbegeleiding is
daardoor ook beschikbaar voor cliënten die geen groepsbehandeling nodig
hebben. Naast de vakgroep Ouderbegeleiding heeft zich inmiddels ook een
vakgroep gevormd van hulpverleners die zich in verschillende ambulante
vormen bezighouden met hulpverlening na seksueel misbruik. De volgende
stap is een vakgroep Therapieën en trainingen te vormen, waarin verschil-
lende therapeuten en trainers plaatsnemen die nu nog gebonden zijn aan
leefgroepen. Deze vakgroepen zijn als zodanig een bundeling van deskun-
digheden en bieden medewerkers de gelegenheid kennis en ervaringen uit
te wisselen en op deze manier hun professionaliteit te verhogen.
Binnen Kompaan leidde modularisering tot een geheel nieuwe organisatie-
structuur. De verschillende ‘oude’ voorzieningen als het medisch kleuter-
dagverblijf (MKD), medisch kindertehuis (MKT), Boddaertcentrum en 24-
uurszorg en de verschillende trainingen en ambulante hulpvormen zijn
omgevormd tot drie ‘sectoren’. Kompaan onderscheidt enkelvoudige en
meervoudige modules. Meervoudige modules zijn modules waarin meer-
dere functies gecombineerd worden, namelijk verblijf, opvoeding en
verzorging (VOV). In enkelvoudige modules wordt een enkele functie
nader gespecificeerd, bijvoorbeeld training, begeleiding of behandeling. De
meervoudige modules worden verdeeld over twee sectoren, een sector VOV
voor 0 tot 12 jaar en een sector VOV voor 13 tot 18 jaar. Binnen de twee
sectoren VOV worden verschillende units onderscheiden, gedifferentieerd
naar hulpvorm en leeftijd, zie hiervoor figuur 7. De enkelvoudige modules
worden bij elkaar geplaatst in unit 7.14
De enkelvoudige modules uit unit 7 zijn vervolgens gedeeltelijk opengesteld
voor ‘nieuwe instroom’, ofwel voor kinderen en jongeren die niet in een van
de twee sectoren VOV worden opgenomen. Voor een aantal modules bete-
kent dit een sterke afbakening van de indicaties voor de in te stromen
cliënten. Er moet bijvoorbeeld voorkomen worden dat een module fysio-
therapie volstroomt met cliënten die ook in de reguliere gezondheidszorg
kunnen worden geholpen. Daarom moet er sprake zijn van kinderen met
complexe en meervoudige problematiek waarbij het belangrijk is dat de
totale ontwikkeling meegenomen wordt. De medewerkers van de modules
binnen unit 7 worden ook letterlijk ‘losgeweekt’ van de verschillende leef-
groepen. Kompaan is gestart met nieuwbouw om deze medewerkers werk-
plekken te geven bij elkaar in één gebouw. De twee sectoren worden aange-
stuurd door twee sectorhoofden. Beide hoofden zijn gekoppeld aan één
sector VOV en samen runnen ze de unit met enkelvoudige modules. De
sectorhoofden worden inhoudelijk ondersteund door een coördinerend
gedragsdeskundige. Deze twee functionarissen geven als een ‘tandem’
14 Uit: Intercom. Interne Nieuwsbrief van Kompaan, Bureau Jeugdzorg/Jongeren-
werk Midden-Brabant en het Bedrijfsbureau van mei 2001.
Sector 1
Verblijf, Opvoeding en Verzorging
(VOV) 0-12 jaar
Unit 1 dagzorg 0-6 jaar
(Medisch kleuterdagverblijf (MKD))
Unit 2 dagzorg 6-18 jaar
(Boddaert)
Unit 3 dagzorg 0-12 jaar
(Medisch kleuterdagverblijf (MKD) en
Boddaert Waalwijk)
Unit 4 24-uurszorg 0-15 jaar
(Medisch kindertehuis (MKT) en gezins-
behandelunit (GBU))
Strikt genomen zou een deel van de
units dagzorg 6-18 jaar en 24-uurszorg
0-15 jaar ondergebracht moeten worden
bij sector 2 (13-18 jaar). Hier is niet voor
gekozen omdat het op dit moment niet
zinvol is om de werkvormen Boddaert,
MKT en GBU dusdanig op te splitsen.
Hetzelfde geldt voor de pleegzorg.
Sector 2
Verblijf, Opvoeding en Verzorging
(VOV) 13-18 jaar
Unit 5 24-uurszorg 13-18 jaar
(Gedragstherapeutische behandel-
groepen, Kursushuis en Zelfstandig-
heidstraining)
Unit 6 Pleegzorg; pleeg- en
(crisis)opvang
(Alle vormen van pleegzorg en
(crisis)opvang)
Unit 7
Behandeldiagnostiek, Consultatie, Training en Begeleiding 0-18 jaar
Unit met de modules: Intensief Ambulante Hulpverlening, psychodiagnostisch
onderzoek, spelobservatie, speltherapie, medisch onderzoek, medische behande-
ling, medische consultatie, fysiotherapie, logopedie, ambulante gezinsbehandeling
bij uithuisplaatsing, Kortdurende Intensieve Gezinsbegeleiding, videohometraining,
video-interactietraining, begeleid zelfstandig wonen, vertrektraining, hulpverle-
ning na seksueel misbruik
Figuur 7 De ‘oude’ voorzieningen (tussen haakjes) binnen de nieuwe structuur van
Stichting Kompaan
(inhoudelijk) leiding aan de sector. Binnen de sectoren worden de units
aangestuurd door unithoofden en behandelcoördinatoren (gedragweten-
schappers). Door de gehele organisatie zijn voorlichtingsbijeenkomsten
gegeven om iedereen op de hoogte te stellen van de ophanden zijnde veran-
deringen en hiervoor draagvlak te creëren. Kompaan heeft met de provincie
afspraken kunnen maken en de ruimte gekregen met deze vernieuwing aan
de slag te gaan en te kunnen experimenteren binnen hetzelfde budget.
Nieuw aanbodIn januari 2001 had Jeugdzorg Groningen een eerste beschrijving van het
aanbod van de instelling in modules gereed. Vervolgens is de modulewijzer
gepresenteerd op alle afdelingen binnen de organisatie en alle verwijzers
binnen de provincie (zoals de GGZ en de SPD). Benadrukt is dat er vanaf
dat moment toegewezen werd op modules. Casemanagers konden vanaf dat
moment de modules in allerlei combinaties aanvragen. Voor de afdelingen
binnen Jeugdzorg Groningen is de modulewijzer een manier om hun
aanbod helder en duidelijk ‘in de etalage’ te zetten. Gedurende het jaar
worden casemanagers telkens opnieuw voorgelicht over het gebruik van de
modulewijzer en geïnformeerd over wijzigingen daarin door middel van de
interne Nieuwsbrief Modulewijzer die onder hen wordt verspreid.
Het beschrijven van de modules heeft binnen Jeugdzorg Groningen in de
loop van het traject reeds geleid tot inhoudelijke vernieuwingen. Een
interne aanleiding zorgde ervoor dat er versneld nieuw aanbod moest
worden gecreëerd. Eind 1999 ontstond binnen de leefgroepen van de 24-
uurszorg een crisis. Jeugdzorg Groningen zag zich daardoor genoodzaakt
het gehele aanbod in de dag-en-nachthulp onder de loep te nemen. Een
projectleider die hiervoor werd aangesteld, gebruikte het proces van modu-
larisering binnen de instelling om niet alleen het huidige aanbod dat nog
voldeed te beschrijven, maar ook gewenst aanbod voor de doelgroep op
basis van ervaring en praktijkkennis. De 24-uurshulp aan jongeren binnen
Jeugdzorg Groningen onderging een verdergaande differentiatie. Zo werd
het therapeutisch klimaat op de leefgroep geïntensiveerd, werd een module
Ervaringsleren opgezet en werd de 24-uurshulp richting zelfstandigheid
toegespitst op zogenoemde kwetsbare jongeren. In een later stadium zijn
deze nieuwe modules geïmplementeerd. Modularisering was hierin een
middel om aanbod in kaart te brengen, hiaten te verduidelijken en hierop
nieuw aanbod te ontwikkelen. De herziening van de modulewijzer eind
2001 werd ook aangegrepen om een aantal inhoudelijke kwaliteitsverbete-
ringen door te voeren en het huidige aanbod te evalueren en te herijken. Zo
werden een aantal modules die bij nader inzien erg op elkaar leken samen-
gevoegd tot één module en werd nieuw aanbod dat in de loop van het jaar
ontwikkeld was, toegevoegd.
Hulpverleningsplanning en coördinatieNaast modularisering is binnen Jeugdzorg Groningen de afgelopen jaren
geïnvesteerd in het ontwikkelen van een integraal model voor hulpverle-
ningsplanning. Dit model bestaat uit een vaste cyclus van planning en
evaluatie van de hulpverlening die iedere cliënt doorloopt. Daarbij zijn er
afspraken gemaakt over de taken en verantwoordelijkheden van de case-
manager en de zorgaanbieder binnen deze cyclus (zie Wijnen 2001). Na het
toeleidingstraject binnen Bureau Jeugdzorg stelt de casemanager met de
cliënt een raamhulpverleningsplan op. In dit plan staan de langetermijn-
doelen van de cliënt vermeld en met welke modules aan deze doelen
gewerkt gaat worden. In de verschillende modules worden vervolgens na de
zorgtoewijzing specifieke hulpverleningsplannen voor de hulpverlening
binnen de betreffende module opgesteld. Afgesproken is dat binnen iedere
module met de cliënt een dergelijk plan wordt opgesteld. De casemanager
plant de hulpverlening en coördineert de totstandkoming ervan tot een
individueel hulpverleningstraject. De zorgaanbieders binnen de verschil-
lende modules zorgen voor de uitvoering en afstemming van het indivi-
duele hulpverleningstraject. Plaatsings- en evaluatiegesprekken vervullen
een belangrijke rol in het totstandkomen en afstemmen van de hulpverle-
ning. De casemanager neemt het initiatief tot het organiseren van deze
gesprekken en zit ze voor. Binnen Jeugdzorg Groningen is de afspraak
gemaakt het aantal aanwezige hulpverleners uit de modules bij dergelijke
gesprekken te beperken. Daarom is bij de inzet van twee, drie of meer
modules altijd één module ‘dominant’. Een uitvoerder van de dominante
module is in ieder geval bij plaatsings- en evaluatiegesprekken aanwezig, de
overigen alleen indien nodig. Indien er sprake is van een combinatie van
modules waarin ouder- of gezinsbegeleiding is opgenomen is deze ook
altijd aanwezig. De dominantieprincipes zijn:
• verblijfsmodules gaan boven intensief ambulant;
• ‘groep’ gaat boven pleegzorg (bij twee verblijfsmodules);
• oudermodules gaan boven modules jeugdige (bij twee modules inten-
sief ambulant).
Het is belangrijk dat als er bij een cliënt meerdere modules tegelijkertijd
worden ingezet de hulpverleners uit de modules de geboden hulpverlening
met elkaar afstemmen. Daarom zijn er afspraken gemaakt wie in dat geval
de overall coördinatie heeft. Ook hierbij gelden de afspraken over de domi-
nantie van modules. Bij de inzet van drie of meer modules heeft de gedrags-
wetenschapper van de dominante module een centrale taak in de coördi-
natie en de afstemming van de uitvoering van de hulpverlening. Deze
gedragswetenschapper is aanwezig bij de plaatsings- en evaluatiegesprekken
en ontvangt de specifieke hulpverleningsplannen uit de andere modules. De
casemanager blijft verantwoordelijk voor de planning en de evaluatie van
de hulp.
Ook bij Kompaan zijn er afspraken gemaakt over de coördinatie binnen de
uitvoering van de hulpverlening. De regie over de hulpverlening aan de
cliënt ligt bij de casemanager van het Bureau Jeugdzorg. Als er sprake is van
instroom van een cliënt naar een verblijfsmodule en er tegelijkertijd een
enkelvoudige module wordt ingezet, dan coördineert de behandelcoördi-
nator (gedragsdeskundige) van de module binnen de sector VOV. De
behandelcoördinator zorgt ervoor dat de gestelde hulpdoelen binnen de
gestelde termijnen gerealiseerd worden en bepaalt de inzet van menskracht
en methodieken.
FlexbudgetNaast een andere organisatiestructuur om modules flexibel en op maat in te
kunnen zetten afhankelijk van de vraag van de cliënt, heeft Jeugdzorg
Groningen een flexbudget gecreëerd. Er zullen immers altijd vragen van
cliënten blijven komen die niet te beantwoorden zijn door een of meer
modules in te zetten. Jeugdzorg Groningen biedt daarom casemanagers de
mogelijkheid een beroep te doen op Hulp op maat. Daar wordt dan gezocht
naar een hulpverlener die (een deel van) de hulp aan een cliënt kan bieden.
Zo kan een jeugdreclasseerder bijvoorbeeld het verzoek indienen bij het
toewijzingsorgaan een jongere tweemaal per week ’s avonds naar een activi-
teit te begeleiden. Hulp op maat gaat dan op zoek naar een hulpverlener die
dat kan doen. Indien binnen de organisatie geen hulpverlener voor deze
vraag beschikbaar is, wordt er een vacature uitgezet.
Consequenties personeelHet is van belang medewerkers in een zo vroeg mogelijk stadium te
betrekken bij dergelijke omvangrijke vernieuwingstrajecten in een organi-
satie. Het flexibel en op maat inzetten van modules kan grote gevolgen
hebben voor medewerkers. Modularisering kan betekenen dat medewerkers
met andere doelgroepen gaan werken, bijvoorbeeld met jeugdigen van een
andere leeftijd, en dat functies veranderen. Hiertoe is zeker een gerede kans
als modularisering leidt tot inhoudelijke vernieuwingen van het huidige
hulpaanbod. Zo kregen de pedagogisch medewerkers binnen het voorma-
lige MKD van Jeugdzorg Groningen meer contacten met ouders en worden
zij geacht pedagogische adviezen te verstrekken. Daarvoor was opleiding en
deskundigheidsbevordering van medewerkers nodig.
Binnen Kompaan werden medewerkers geschoold in het schrijven van
modulaire hulpverleningsplannen. Het is ook voorstelbaar dat medewer-
kers op andere tijden moeten gaan werken, mogelijk regelmatiger of meer
in de avonduren dan ze voorheen gewend waren. Dergelijke veranderingen
bieden medewerkers natuurlijk ook kansen. Mogelijk wilden medewerkers
van een afdeling toch al een andere invulling van hun werk en sluiten de
vernieuwingen daar goed op aan. Ook biedt bijvoorbeeld het flexbudget
sommige medewerkers de mogelijkheid tijdelijk extra te werken of even te
proeven aan een totaal andere vorm van hulpverlening.
Mogelijk voelen medewerkers weerstand tegen de veranderingen doordat ze
onzekerheid ervaren, zich niet altijd gewaardeerd voelen en bang zijn hun
status te verliezen. Belangrijk is dat het management oog heeft voor derge-
lijke gevoelens onder medewerkers en daarop inspeelt door bijvoorbeeld
voortdurend de voordelen van de operatie te benadrukken en hun zo veel
mogelijk zekerheid en richting te geven. Uiteindelijk hebben medewerkers
een arbeidsovereenkomst met een instelling en niet met een unit.
4 A g e n da v o or de k om e n de
t i j d
Beschrijven, ordenen en flexibel en op maat inzetten van modules is een
belangrijk instrument om vorm te geven aan een aantal benodigde vernieu-
wingen binnen de jeugdzorg. Het draagt er bijvoorbeeld aan bij dat de hulp-
verlening transparant is. Deze en ook andere ontwikkelingen op het gebied
van modularisering zijn nog volop gaande. Veel instellingen zijn nog bezig
met het beschrijven van het aanbod in modules. Andere pakken in hun
regio samen met andere instellingen het vraagstuk van de ordening bij de
kop of voeren interne veranderingen door om het aanbod ook daadwerke-
lijk flexibel en op maat te kunnen inzetten.
Er is echter nog veel onduidelijkheid over hoe een aantal zaken binnen de
jeugdzorg in de toekomst geregeld gaan worden. Instellingen ervaren met
het oog op allerlei vernieuwingen bijvoorbeeld de onduidelijkheid over de
basis waarop de geïndiceerde jeugdzorg gefinancierd gaat worden als lastig.
Of modules daarin een rol gaan spelen is nog onzeker, evenals de precieze
relatie tussen modules en financiering en op basis waarvan prijsklassen dan
bepaald gaan worden. De verdere uitwerking van de Wet op de jeugdzorg
zal hierover in de nabije toekomst duidelijkheid moeten bieden. Ook
andere vraagstukken vragen in de nabije toekomst de nodige aandacht van
alle partijen.
Binnen de doelstellingen van de hulpverlening binnen de jeugdzorg – de
zorg is transparant, de zorg is vraaggericht en op maat, de zorg vertoont
meer samenhang en de effectiviteit van de zorg is verhoogd – zijn inmiddels
stappen gezet. Het beschrijven en ordenen van modules is een belangrijk
instrument om de hulp transparanter en inzichtelijker te maken, ook voor
cliënten. Dit instrument dient echter nog gekoppeld te worden aan de
andere doelstellingen die de sector nastreeft.
In dit afsluitende hoofdstuk geven we richtingen aan waarin modularise-
ring zich in dit kader zou kunnen ontwikkelen.
De zorg is vraaggericht en op maatUit hoofdstuk 3 is gebleken dat in een aantal regio’s de eerste stappen zijn
gezet om modules vraaggericht en op maat in te zetten. Modules bieden dan
een antwoord op de hulpvraag van de cliënt. Een ander vraagstuk is het
herzien van het huidige hulpaanbod en het inrichten van het aanbod in een
regio op basis van de vraag. Op individueel niveau worden modules gekop-
peld aan de hulpvraag van een cliënt via de zorgtoewijzing en het Bureau
Jeugdzorg. Op regionaal niveau dient het aanbod gepland en aangepast te
worden op basis van de vragen van cliënten in de regio. Aanbod waar geen
beroep op wordt gedaan verdwijnt dan en nieuw aanbod wordt gecreëerd
op basis van nieuwe vragen of voor vragen waarop nog geen antwoord
voorhanden is. Dit vraagt in een regio afstemming tussen de aanbieders van
jeugdzorg en het Bureau Jeugdzorg die de vragen naar hulp in een regio in
kaart brengen. Een instrument of werkwijze waarmee de behoefte van
cliënten aan jeugdzorg in beeld gebracht kan worden teneinde het
hulpaanbod hiernaar in te richten is echter op dit moment nog niet voor-
handen. In hoofdstuk 2 is naar voren gekomen dat een classificatie van
doelen hiervoor goede aanknopingspunten biedt. Het ontwikkelen van een
dergelijke classificatie is een belangrijk agendapunt voor de nabije
toekomst.
De zorg vertoont meer samenhangBinnen de vernieuwingen in de jeugdzorg speelt de samenhang in het
hulpaanbod een belangrijke rol. Voor cliënten is het van belang dat zij
samenhang en continuïteit ervaren binnen de hulpverlening en bijvoor-
beeld snel kunnen doorstromen van module naar module. In hoofdstuk 3 is
naar voren gekomen dat de twee betreffende instellingen modules slechts
vanuit één instelling flexibel en op maat inzetten: zowel Stichting Jeugdzorg
Groningen als Stichting Kompaan spreekt nog weinig van het inzetten van
een module bij één cliënt die gecombineerd wordt met modules vanuit een
andere MFO voor jeugdzorg of vanuit het lokale veld.
Een zorgprogramma kan ontstaan wanneer blijkt dat een bepaalde combi-
natie van modules relatief vaak wordt ingezet voor cliënten met een verge-
lijkbare hulpvraag. Het combineren van modules in een zorgprogramma
vergt meestal afspraken op het niveau boven dat van een individuele instel-
ling. Evaluatie van de veldprojecten Zorgprogrammering laat zien dat het
ook goed kan werken om voor een doelgroep met moeilijke en complexe
problematiek die baat heeft bij hulp vanuit verschillende invalshoeken,
instellingen tot gezamenlijke verantwoordelijkheid en afspraken aan te
zetten en een samenhangend hulpaanbod te creëren (Van Burik 2000).
Binnen een zorgprogramma worden met name organisatorische zaken
afgestemd en afgesproken. Dit vraagt op het niveau van een regio een breder
gedragen visie op de benodigde vernieuwingen, bijvoorbeeld over hulp die
vraaggericht is en flexibel en op maat inzetbaar. Daarnaast zijn afspraken
over coördinatie en planning vereist. Belangrijke aandachtspunten bij het
combineren van modules vanuit verschillende sectoren zijn het bewaken
van de inhoudelijke samenhang en het afstemmen van de aanpak, continuï-
teit van hulpverleners en het snel en aansluitend kunnen doorstromen naar
een volgende module in het hulpverleningstraject. Binnen de geestelijke
gezondheidszorg is inmiddels ruime ervaring opgedaan met het ontwik-
kelen van zorgprogramma’s voor verschillende doelgroepen. Zowel inhou-
delijk als organisatorisch worden dan afspraken gemaakt en wordt de
inhoud en de uitvoering van de hulpverlening op elkaar afgestemd (zie De
Boer 2001).
Uit een aantal projecten in den lande op het gebied van zorgprogramme-
ring binnen de jeugdzorg blijkt dat een van de manieren om de doorstro-
ming van cliënten binnen een programma te regelen is te werken met een
stroomschema en een beslisboom. Zo kan worden vastgelegd hoe cliënten
op verschillende manieren door modules kunnen stromen en welke stappen
en beslissingen daarvoor genomen moeten worden (zie bijvoorbeeld
Buursma 2000 en Bothof en Aartsma 2001). Ook werkt men nogal eens met
een vaste contactpersoon die de cliënt door het gehele programma heen
begeleidt en aanspreekpunt is voor zowel cliënt als uitvoerend hulpverle-
ners.
Een andere manier, die in het diffuse lokale veld gebruikt wordt om snel
duidelijkheid te creëren voor welke vragen welke modules beschikbaar zijn,
is de modules te ordenen onder: Wat te doen bij gewone opvoedings-
vragen?; Wat te doen bij lichte opvoedingsproblematiek?; Wat te doen bij
ernstige opvoedingsproblematiek? Bij het project Intersectorale opvoedings-
ondersteuning in Noord-West Groningen werden de modules van de
verschillende aanbieders in het lokale veld en de jeugdzorg op deze manier
in samenhang gepresenteerd (PION 2000). Een verwijsfolder zorgde ervoor
dat verwijzer en cliënten snel wisten waar ze met hun vragen naartoe
konden. Een modulewijzer kan ook een aantrekkende werking hebben op
andere sectoren. Zo tonen in de stadsregio Amsterdam instellingen buiten
de jeugdzorg interesse voor de modulewijzer en willen zij graag dat hun
aanbod daar ook in opgenomen wordt. Het creëren van samenhang en
continuïteit voor de cliënt bij het doorlopen van verschillende modules, al
dan niet vormgegeven met behulp van zorgprogramma’s, zal de komende
tijd de nodige aandacht vragen.
De effectiviteit van de zorg is verhoogdVoor de cliënt is het belangrijk dat hulp ook daadwerkelijk helpt, een
antwoord geeft op zijn of haar vraag en kwalitatief goed is. Het inzichtelijk
maken van de resultaten en het voortdurend werken aan kwaliteitsverbete-
ring van de hulpverlening is een ander agendapunt voor de nabije
toekomst.
Het beschrijven van modules kan worden gezien als een instrument om de
kwaliteit van de hulpverlening te verhogen. In de beschrijvingen is het
belangrijk dat visie, doelen en activiteiten een consistent geheel vormen.
Inconsistenties komen al snel naar voren bij vragen als: Sluit de beschreven
hulp in een module ook aan op de visie en uitgangspunten zoals die alge-
meen door de organisatie zijn geformuleerd? Sluiten doelen en visie binnen
een module wel op elkaar aan, worden activiteiten uitgevoerd in het kader
van de gestelde doelen? Dit biedt vervolgens mogelijkheden het aanbod aan
te passen en te verbeteren. Het beschrijven van modules met medewerkers
of het bespreken van eerste concepten zorgt ervoor dat de beschrijvingen
een afspiegeling van de praktijk zijn (Terpstra en Van Dijke 2001).
Daarnaast leidt explicitering mogelijk tot standaardisatie van hulpverle-
ningsprocessen. Welke activiteiten wel en welke niet in het kader van de
module worden uitgevoerd wordt tussen hulpverleners afgesproken en
afgestemd. Hulpverleners kunnen zich daarmee verder professionaliseren.
Standaardisatie zorgt verder voor een mate van eenduidigheid in de
beroepsuitoefening, wat maakt dat het niet van toeval afhankelijk is welke
hulpverlening een cliënt ontvangt en daarmee wordt de kwaliteit van de
hulpverlening verhoogd.
Vervolgens vragen modulebeschrijvingen en de uitvoering van de hulpver-
lening daarbinnen om een periodieke evaluatie. Centraal staan daarbij
vragen als: Is er nog vraag naar dit aanbod?; Voeren we de hulp op de
manier uit zoals het beschreven staat en bedoeld is?; Levert dit ook de
gewenste resultaten op? Voortdurende evaluatie van de modules en de
uitvoering van de hulpverlening zorgt ervoor dat deze telkens verbeterd kan
worden en daardoor een effectiever antwoord biedt op de vraag van de
cliënt. Periodieke evaluatie en indien nodig aanpassing van de module moet
als het ware worden ‘ingebakken’ in de module.
Modules bieden een bruikbaar niveau om kwaliteitstoetsing en resultaat-
meting van de hulpverlening concreet vorm te geven. De kwaliteitsaspecten
(selectiviteit, productiviteit, doelrealisatie en klantgerichtheid) van KWIS,
die het begrip ‘kwaliteit van hulp’ afdekken, zijn op het niveau van een
module te vertalen in meetbare criteria waar vervolgens normen op gesteld
kunnen worden (KWIS 2000). De beschrijvingen van modules zijn hierbij
behulpzaam, aangezien deze een zodanig transparant en concreet beeld van
de hulp geven dat die goed te vertalen is naar criteria waaraan de uitvoering
moet voldoen (voor de ontwikkeling en beschrijving van zorgprogramma’s
binnen de GGZ zijn inmiddels landelijke criteria opgesteld, zie Meeuwissen
2001). De kwaliteit van de hulpverlening is daarmee in kaart te brengen. Dit
biedt de mogelijkheid de hulpverlening op het niveau van de module te
evalueren door de uitvoering van de hulpverlening te meten en deze te
leggen naast de beschrijving ofwel de gewenste uitvoering van de module
(zie hiervoor onder andere Van der Steege en Jagers 2001 en Van Burik en
Van Yperen 1999). Daarnaast biedt het niveau van een module de mogelijk-
heid de tevredenheid van cliënten over de geboden hulpverlening te evalu-
eren en de resultaten van de hulp in termen van doelrealisatie vast te leggen.
Op meerdere momenten in het hulpverleningsproces kunnen de doelen
geëvalueerd worden en de resultaten vanuit het perspectief van de cliënt, de
casemanager en de hulpverlener vastgelegd worden. Daarmee ontstaat
inzicht in het resultaat dat de hulpverlening uiteindelijk heeft opgeleverd en
in het effect van de verschillende modules.
L i t e r at u u r
Baecke, J.A.H. en J. BaerendsFinanciering jeugdzorg op basis van modules. Uitgevoerd in opdracht van de
projectgroep Zorgprogrammering. Leusden: Bestuur en Management
Consultants, 2000
Berckelaer-Onnes, I.A. van50 jaar autisme (1943-1993). Engagement, jrg. 20, nr. 6 (special), 1993
Blauwendraad, Margreet ‘U vraagt, wij modulariseren?!’ Onderzoek naar de relatie tussen modularise-
ring en vraaggericht werken in twee zorgprogramma’s. Utrecht: NIZW, 2001
Boelhouwers, Karin, Annelieke Bothof e.a.Registratie van de begrippen problematiek, resultaat en cultuur. Onderzoek
naar de uitwerking van deze begrippen voor het landelijk intersectorale infor-
matiesysteem van de jeugdzorg (ISIS). Utrecht: Trimbos Instituut/NIZW,
1999
Boer, Nico deProgramma’s in de GGZ. Handreiking voor zorgprogrammering. Utrecht:
GGZ-Nederland, 2001
Bothof, Annelieke en Monica AartsmaModulewijzer zorgprogramma voor Marokkaanse jeugdigen in het speciaal
basisonderwijs in Den Haag. Tweede concept; voor intern gebruik, september
2001
Bruyn, E.E.J. de, N.K. Pameijer e.a.Diagnostische besluitvorming. Leuven/Amersfoort: Acco, 1995
Burik, A.E. vanEvaluatie veldprojecten zorgprogrammering jeugdzorg. Utrecht/Den Haag:
NIZW/VWS, 2000
Burik, Agnes van, en Tom van YperenRichtlijnen resultaatmeting veldprojecten. Amsterdam: DSP, 1999
Buursma, Ellen M.Y.Samenhang in de zorg. Intersectorale preventieve en curatieve zorgprogram-
mering in de provincie Drenthe ten behoeve van gezinsgerichte begeleiding en
ondersteuning. Assen: WOJD Drenthe, 2000
Colen, Louise en Jos GroenendijkCirkeldiagram bevordert vraaggerichte jeugdzorg. Brabantse zoektocht
naar overzichtelijke modularisering. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg,
jrg. 5, nr. 3, p. 162-167, 2001
Concept Wet op de jeugdzorg en Concept Memorie van toelichting
’s-Gravenhage, 18 december 2001
Gualthérie van Weezel, L. en K. Waaldijk Residentiële hulpverlening. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum, 1995
Klomp, M. en P.M. van den Bergh Werkbare hulpverleningsplanning in de (semi-)residentiële jeugdhulpver-
lening. Knorth, E.J. en M. Smit (red.), Planmatig handelen in de jeugdhulp-
verlening, p. 251-269. Leuven/Apeldoorn: Garant, 1999
KWISKWIS Handboek 1999/2000. Amsterdam: Projectbureau KWIS, 2000
Louwersheimer, FritsModules beschrijven met cliënten. Nederlands tijdschrift voor jeugdzorg,
jrg. 5, nr. 6, p. 285-287, 2001
Meeuwissen, JolandaKwaliteitscriteria voor GGZ-programma’s. Utrecht: GGZ-Nederland/
Trimbos-instituut, 2001
PION, Project Intersectorale Opvoedingsondersteuning Noord-WestGroningen
Modulenwijzer opvoedingsondersteuning en hulpverlening. Groningen:
PION, 2000
Rutter, M.The treatment of autistic children. Journal child psychology and psychiatry,
vol. 26, nr. 2, p. 193-214, 1985
Ruyter, D.J. deSchrijven van modules en zorgprogramma’s in de jeudgzorg. Handleiding.
Utrecht/Den Haag: NIZW/VWS, 2000
Steege, Mariska van der, en Hans JagersZorgen voor kwaliteit van modules. Handleiding voor Families First. Utrecht:
NIZW, 2001
Terpstra, Linda en Anke van DijkeModularisering: het ei van Columbus? Discussienota (concept). Utrecht:
NIZW, 2001
Wienke, D.Productspecificatie in de residentiële jeugdhulpverlening. Een onderzoek naar
de onderbouwing van drie hulpvarianten. Maastricht: Shaker Publishing,
1999
Wijnen, Hanneke Begrippen en afspraken zorgcoördinatie Jeugdzorg Groningen. Groningen:
Jeugdzorg Groningen, 2001
Wolbert, Agnes Jeugdzorg naar huis. Implementatieplan 2001-2003. Groningen: Jeugdzorg
Groningen, 2001
Wolbert, Agnes Jeugzorg naar huis. Groningen: Jeugdzorg Groningen, 1999
Yperen, T.A. van, C.C.M. Carati e.a.Modules en programma’s in de jeugdzorg. Eindadvies. Utrecht/Den Haag:
NIZW/VWS, 2000
Yperen, T.A. en B. VogelvangKieskeurig: ordening en ontsluiting van modules in de jeugdzorg.
Utrecht/Woerden: NIZW/Adviesbureau Van Montfoort, 2002
Bijlage 1CRITERIA VOOR MODULEBESCHRIJVINGEN
Om homogeniteit en transparantie van modulebeschrijvingen te kunnen
bereiken, worden in deze bijlage zo concreet mogelijke criteria genoemd
voor de beschrijving van modules. Aan de hand van deze criteria kunnen
instellingen in de jeugdzorg hun eigen beschrijvingen toetsen. De criteria
zijn gebaseerd op de handleiding Schrijven van modules en zorgprogramma’s
in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en op ervaringen uit de praktijk van
modularisering. De criteria komen grotendeels overeen met de richtlijnen
die worden gegeven in de handleiding en vormen een verdere aanscherping
ervan. Op een aantal punten (bijvoorbeeld bij criteria voor het beschrijven
van doelen) zijn de criteria aangepast naar aanleiding van ervaringen uit de
praktijk. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene criteria die
gelden voor de gehele modulebeschrijving en criteria per onderdeel van de
modulebeschrijving.
AAlgemene criteria
De module beschrijft een homogene eenheid van zorg.
• Als het nodig is om de beschrijving in onderdelen op te splitsen, waarbij
per onderdeel een andere invulling geldt, dan is de module niet homo-
geen. Wanneer er sprake is van een te grote diversiteit, is het goed om te
bekijken of het aanbod niet beter opgesplitst kan worden in meerdere
modules.
• De homogeniteit van een module is vooral af te leiden aan de een-
duidigheid in de visie, doelen, functie(s) en activiteiten.
De beschrijving van een module is gebaseerd op wetenschappelijke
kennis en/of praktijkkennis.
• Beschrijving van de module vereist een grondige kennis van hetgeen in
de module gedaan wordt en van de mogelijke groepen cliënten die baat
kunnen hebben bij de module.
• Het beschreven aanbod wordt gebaseerd op een integratie van weten-
schappelijk onderbouwde interventies met deskundigheid van hulpver-
leners (vaardigheden en ervaringen) en de wensen van de cliënt (voor-
keuren en verwachtingen) óf, als het wetenschappelijk bewijs ontbreekt,
op praktijkkennis waarover overeenstemming bestaat tussen leden van
een beroepsgroep.
• Deze onderbouwing vinden we vooral terug in de beschrijving van de
visie die ten grondslag ligt aan de uitvoering van de module.
De beschrijving van de module is volledig.
Dat wil zeggen dat ten minste de volgende aspecten worden beschreven:
• Naam van de module.
• Inhoud van de module: visie, doelen; functie(s), activiteiten, locatie,
frequentie en intensiteit van de contacten, de duur van de module.
• Relevante kenmerken van de ontvangers van de module: beschrijving
doelgroep(en) en (contra-)indicaties.
• Organisatorische en financiële aspecten: betrokken disciplines; voort-
gangsbewaking en een indicatie van de kosten.
De beschrijving van de module is correct.
• In de beschrijving van een module staat het aanbod centraal. Een
beschrijving van een module is er primair op gericht om zo duidelijk
mogelijk aan te geven wat dit aanbod precies inhoudt. De toewijzers van
Bureau Jeugdzorg, cliënten en hulpverleners moeten ervan uit kunnen
gaan dat de beschrijving op grond waarvan zij kiezen voor een bepaald
hulpaanbod een weergave is van dat wat er daadwerkelijk gebeurt.
De beschrijving van de module is begrijpelijk en concreet.
• Begrijpelijk: gebruikers van de tekst moeten in staat zijn deze te
begrijpen. De beschrijving moet een ondersteuning zijn voor toewijzers
en/of uitvoerend hulpverleners en/of cliënten en moet daarom helder
zijn. Cliënten hebben recht op informatie over de hulp die hun wordt
aangeboden. Wanneer deze schriftelijk wordt overgedragen moet dit
voor hen begrijpelijk zijn. Dit resulteert mogelijk in verschillende
versies voor cliënten en professionals.
• Concreet: de module moet in zo concreet mogelijke termen worden
beschreven. Dit geldt met name voor de doelen en activiteiten van de
module. Hoe concreter en preciezer de onderdelen zijn beschreven, hoe
begrijpelijker en reëler de beschrijving is.
De beschrijving van een module is beknopt.
• De beschrijving van de module is kort en bondig. Uit de modulebe-
schrijving moet snel duidelijk worden wat de essentiële kenmerken zijn,
zodat men bij zorgtoewijzing niet onnodig veel tijd kwijt is met het
lezen van de beschrijvingen. Richtlijn: 2 à 3 A4-tjes moeten in principe
voldoende zijn om een module te beschrijven.
Criteria voor de onderdelen van een modulebeschrijvingNaam van de module
De naam van een module bevat ten minste de (gespecificeerde)
functie(s) of een activiteit.
• Naast de functie of activiteit kan in de naam van de module iets
vermeld worden over de locatie, de duur, of kenmerken van de doel-
groep waarop de module zich richt.
• De naam van de module dient in overeenstemming te zijn met de
inhoud van de hulp die in de module wordt geboden. De naam van de
module moet daarom ook niet verwijzen naar de organisatie of instel-
ling die de hulp biedt, maar naar de inhoud van de hulp.
• De naam van de module mag geen ongelijksoortige functies of activi-
teiten bevatten.
Inhoud van de moduleVisie
De visie is beschreven in termen van theorie, model of visie.
• De visie heeft betrekking op inzichten met betrekking tot het ontstaan,
het in stand blijven en veranderen van problemen.
• In de beschrijving van de visie is vermeld wat het werken volgens deze
visie betekent voor de uitvoering van dit specifieke aanbod (voor de
cliënt) én wat de achterliggende reden is om juist voor deze manier van
werken te kiezen.
• De visiebeschrijving kan een of beide van de volgende onderdelen
bevatten (zie ook Algemene criteria):
1 Algemene uitgangspunten: gebaseerd op praktijkervaring of
bijvoorbeeld resultaten van wetenschappelijk onderzoek;
2 Theoretisch kader: gebaseerd op theoretische concepten zoals
systeemtheorie, leertheorie of ervaringsleren.
• Binnen één module kan vanuit verschillende theorieën, modellen en
visies gewerkt worden. Mogelijke bronnen worden vermeld.
Er is een relatie tussen de visie en de doelen en activiteiten in de
module.
• De visie is het algemene uitgangspunt en dit wordt geoperationaliseerd
in de doelen en de activiteiten.
Doelen
In de beschrijving staan doelen geformuleerd die men in de module
nastreeft. De geformuleerde doelen geven aan welk resultaat of welk
effect men wil bereiken, in termen van nagestreefde situaties (het
doel is meetbaar).
• Het gaat erom dat er doelen geformuleerd worden die algemeen gelden
voor meerdere cliënten die van de module gebruik kunnen maken.
• Hierbij is het belangrijk dat doelen zo concreet en zo specifiek mogelijk
worden geformuleerd, zodat zij meetbaar zijn.
• In de doelen wordt de visie geoperationaliseerd.
De doelen kunnen door middel van de genoemde activiteiten worden
bereikt (er is een relatie tussen doelen en activiteiten).
• Er is een duidelijk onderscheid tussen doelen en activiteiten. Middelen
om de doelen te kunnen bereiken, kunnen geen doel op zich vormen.
Het aantal geformuleerde doelen is beperkt en haalbaar binnen het
kader van een module.
• Er wordt niet met een waslijst van doelen, maar met een beperkt aantal
helder geformuleerde doelen gewerkt.
Er is een relatie tussen de geformuleerde hulpvraag en de gestelde
doelen.
• Doelen vormen het schakelpunt tussen vraag en aanbod. Het is daarom
belangrijk dat de doelen in de module helder geformuleerd worden en
aansluiten op de beschreven hulpvraag van de doelgroep (zoals vermeld
bij de indicaties).
Functie(s)
Er staat beschreven welke functie(s) men in de module uitvoert.
De functies worden zo veel mogelijk omschreven met behulp van de
uitvoeringsfuncties zoals deze door de projectgroep Zorgprogramme-
ring zijn onderscheiden.
• Wanneer binnen de uitvoeringsfuncties geen enkele passende beschrij-
ving te vinden is, wordt de functie op een andere wijze duidelijk
omschreven.
Wanneer er meerdere uitvoeringsfuncties in één module gecombi-
neerd worden, gebeurt dit overeenkomstig het schema voor de inde-
ling van functies in groepen en gaat het hierbij niet om een combi-
natie van uitvoeringsfuncties en toegangsfuncties.
• Functies die in één module gecombineerd worden, moeten gelijksoortig
zijn om het onderscheid tussen ‘module’ en ‘programma’ te kunnen
aanscherpen. Functies uit de eerste twee groepen (onderscheiden door
de projectgroep Zorgprogrammering, zie bijlage 2) kunnen niet
worden gecombineerd. Zo kunnen de functies ‘verblijf ’ en ‘behande-
ling’ niet samen in één module worden uitgevoerd. Uitzondering betreft
een zogenoemd therapeutisch groepsklimaat, waarbij een bepaalde
therapeutische benadering volledig in de leefgroep is geïntegreerd. In
dergelijke gevallen is het van belang om dit therapeutische klimaat
helder te beschrijven. Alle activiteiten worden dan door de direct
betrokken discipline uitgevoerd. Dus de pleegouder, gezinsverzorger of
de groepsleider voert zelf de daarvoor benodigde activiteiten uit, even-
tueel ‘gecoacht’ door een specialist. Op het moment dat een andere
discipline als het ware ‘in de module invoegt’ om een deel van de activi-
teiten uit te voeren, die niet door de pleegouder, gezinsverzorger of
groepsleider kunnen worden uitgevoerd, is er sprake van een aparte
module.
Activiteiten
In de beschrijving staat welke activiteiten er binnen de module uitge-
voerd worden. De activiteiten staan zodanig beschreven dat duidelijk
wordt, op welke manier, via welk middel, men de doelen denkt te
bereiken.
De beschreven activiteiten zijn niet los te koppelen tot afzonderlijke
modules.
• Een module is niet homogeen wanneer er zeer diverse activiteiten
binnen in één module worden beschreven. Bijvoorbeeld activiteiten die
verschillen betreffende het doel ervan, de personen op wie de activi-
teiten gericht zijn, de locatie, frequentie of duur van de activiteiten.
• Wanneer activiteiten volledig met elkaar geïntegreerd zijn en dus niet
los te koppelen zijn, worden ze in één module beschreven.
• De cliënt moet duidelijk worden wat hem of haar te wachten staat
binnen de module. Een belangrijk aspect is dat beschreven wordt of de
activiteiten individueel of in groepsverband worden uitgevoerd.
Locatie
In de modulebeschrijving wordt duidelijk aangegeven op welke
locatie de hulp wordt geboden.
• Hier dient de plaats beschreven te worden waar de hulpverlening
plaatsvindt: bijvoorbeeld bij het gezin thuis, in een pleeggezin, ambu-
lant of in een leefgroep.
Frequentie en intensiteit
In de module staat beschreven hoe vaak er contact is met de cliënt
(frequentie) en hoe lang de periode van dat contact is (intensiteit).
• Frequentie: bijvoorbeeld dagelijks, eens per maand.
• Intensiteit: bijvoorbeeld 24 uur, 1 uur.
• Het gaat hierbij om de gemiddelde frequentie en intensiteit van het
contact.
Duur
In de module is beschreven wat de gemiddelde duur van de module is.
In ieder geval staat aangegeven wat de minimale en wat de maximale
duur van de behandeling is.
• De samenhang tussen duur, frequentie, intensiteit en doelen is helder.
Ontvangers van de moduleBetrokken cliënten
In de module staat zo concreet en specifiek mogelijk beschreven voor
wie de module geschikt is. Een module is in principe toepasbaar op
meerdere doelgroepen.
• De beschreven ontvangers gelden voor het geheel van de module, er is
geen onderscheid voor onderdelen van de module.
• Er wordt allereerst aangegeven op welke cliënten de module is gericht.
Bijvoorbeeld: jeugdigen, ouders of gezinnen. Vervolgens worden hierbij
indicaties beschreven.
Indicaties en contra-indicaties
In de module staat beschreven welke indicaties gehanteerd worden
ten aanzien van cliënten die van de module gebruik kunnen maken.
Indicaties beschrijven de voorwaarden die gelden om deel te nemen
aan de module, waarbij ten minste de hulpvraag of hulpbehoefte van
de doelgroep(en) wordt vermeld.
• De indicatie dient ten minste een beschrijving te geven van de hulp-
vraag. De hulpvraag moet zodanig zijn geëxpliciteerd dat deze eendui-
dige aanknopingspunten biedt voor de formulering van het doel van de
module en zo mogelijk ook van de activiteiten die men verwacht.
• Ook andere kenmerken die een voorwaarde zijn om aan de module deel
te nemen kunnen bij de indicaties vermeld worden, zoals problematiek,
leeftijd, sekse, etniciteit, intelligentie of woonplaats.
De voorwaarden die gelden voor cliënten kunnen óf als indicaties óf
als contra-indicaties beschreven worden.
• Een contra-indicatie wordt alleen vermeld als het gaat om een heel
specifieke voorwaarde die geldt als uitsluitingscriterium.
• Als een hulpvraag of kenmerk als indicatie beschreven staat, wordt deze
niet eveneens als contra-indicatie beschreven.
Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplines
In de module staat beschreven welke professionals betrokken zijn bij
de uitvoering van de module. Zowel de directe hulpverleners als de
indirect betrokkenen worden vermeld.
• Het is van belang duidelijk aan te geven welke professionals direct en
welke indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de module.
De uitvoerders van de module staan vermeld in termen van beroeps-
groepen of disciplines.
• Bijvoorbeeld: groepsleider, psychotherapeut, kinderarts (hierbij
worden zo veel mogelijk termen uit de geldende CAO gebruikt).
Voortgangsbewaking
In de module staat beschreven op welke momenten en op welke wijze
het hulpaanbod tussentijds wordt geëvalueerd en hoe het wordt afge-
rond. Tevens wordt beschreven op welke wijze de cliënt bij de evalu-
atie en afronding betrokken is.
• Er wordt beschreven met wie en op welke wijze het hulpaanbod geëva-
lueerd wordt en welke informatie daarvoor beschikbaar moet zijn.
• Er worden criteria beschreven aan de hand waarvan men bepaalt
wanneer de hulpverlening wordt afgesloten.
Indicatie van de kosten
In de module staat beschreven hoeveel de module per cliënt kost. De
kosten worden berekend op grond van de duur, de frequentie, de
betrokken disciplines (en hun tijdsinvestering), accomodatiekosten en
overige activiteitenkosten.
Bijlage 2INDELING UITVOERINGSFUNCTIES
Functiegroep 1: Behandeling, begeleiding, training, revalidatie.Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om het functioneren van
de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter met
een ontoereikend functioneren te leren omgaan. De activiteiten worden
vrijwel altijd ambulant aangeboden door professionals die niet direct de
vervangende verzorging, opvoedende of vormende relatie voor de jeugdige
bieden. Voor jeugdigen in pleegzorg, dag- en dag-en-nachthulp geldt dat
deze activiteiten niet door de pleegouder zelf of door de groepsleider
worden uitgevoerd.
Functiegroep 2: Verblijf, verzorging, verpleging, dagbesteding,bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of vaneen therapeutisch klimaat.Het gaat om modules die doorgaans bedoeld zijn om de jeugdige, de
opvoeder of het gezin van een andere omgeving of van andere verzorging te
voorzien dan in de eigen, normale thuissituatie. Meestal worden deze activi-
teiten in de vorm van gezinsverzorging, pleegzorg, dagopvang of dag-en-
nachtopvang geboden in een verzorgende, opvoedende of vormende relatie
met de jeugdige. Deze relatie kan als doelstelling hebben het functioneren
van de cliënt te verbeteren, hem of haar te ‘genezen’, of hem of haar beter
met een ontoereikend functioneren te leren omgaan. Kenmerkend is dan
dat de pleegouder, gezinsverzorger of de groepsleider zelf de daarvoor
benodigde activiteiten uitvoert, eventueel ‘gecoacht’ door een specialist.
Functiegroep 3: Informatie, advies, voorlichting, consultatie,bemiddeling, preventie.Dit zijn functies waarin informatieoverdracht de kernactiviteit vormt. Deze
overdracht kan gericht zijn op cliënten (informatie, advies), maar ook op
professionals (consultatie).
Een basisregel is dat een module nooit een combinatie mag bevatten van
functies uit groep 1 en functies uit groep 2.
Productinformatie en kostprijs
1 Het hulpverleningsproduct van de module is: verblijf, verzorging en opvoeding
2 Productafspraak op jaarbasis (aantal jeugdigen) 10
3 De gemiddelde behandelduur per (cliënt) gezin is:15 450 uur
4 De uitvoerend hulpverlener is: groepsleider(mentor)
5 De gemiddelde jaarproductie per formatie- 2
plaats uitvoerend hulpverlener is:
6 De kosten per formatieplaats uitvoerend werk 183.072,78
zijn op jaarbasis:
7 De gemiddelde kostprijs per product is: 91.536,39
Interne begroting per formatieplaats uitvoerend werk
Kostenposten fte Bedrag per formatie- Inzet Kosten
plaats uitvoerend fte
hulpverlener
A Cliëntgebonden personele kosten
1 Groepsleider (mentor P2) 1 80.162,78 5 400.813,90
2 Groepsleider (P1) 0,22 16.016,00 1,1 80.080,00
3 Gastvrouw/kok 0,106 7.319,00 0,53 36.595,00
4 Teamleider 0,034 3.718,00 0,17 18.590,00
5 Orthopedagoog 0,04 4.375,00 0,2 21.875,00
6 Gezinshulpverlener 0,04 3.938,00 0,2 19.690,00
7 Secretariaat 0,04 2.248,00 0,2 11.240,00
Subtotaal A 117.776,78 588.883,90
B Niet-cliëntgebonden personele kosten
1 Programmaleider 0,028 4.521,00 0,14 22.605,00
2 Aandachtsfunctionaris Registratie 1.623,00 8.115,00
Rapportage Onderzoek
3 Directie/management/administratie 20.879,00 104.395,00
Subtotaal B 27.023,00 135.115,00
Bijlage 3INTERNE BEGROTING EN KOSTPRIJS VAN DE MODULE ORTHO-
PEDAGOGISCHE WOONGROEP KINDERHUIS DE STEE MEPPEL
15 Dit is het aantal face-to-face begeleidingsuren per jeugdige per jaar. Daarbij is uitgegaan van het gegeven dat
het aantal beschikbare uren per fte 1.620 bedraagt. Van deze uren worden er 900 per jaar besteed aan face-tot-
face contacten. Een mentor begeleidt tegerlijkertijd twee jeugdigen.
C Accommodatiekosten
1 Huisvesting (verblijf) 12.660,00 63.300,00
2 Huisvesting (werkplek) 2.000,00 10.000,00
Subtotaal C 14.660,00 73.300,00
D1 Activiteitenkosten (hulpverlenergericht)
1 Kantoorkosten (inclusief ICT) 4.000,00 20.000,00
2 Functiegerichte deskundigheidsbevordering 1.500,00 7.500,00
3 Registratie, rapportage, evaluatieonderzoek 800,00 4.000,00
4 Methodiekontwikkeling 400,00 2.000,00
5 (Postdoc)stageactiviteiten 672,00 3.360,00
6 Reiskosten en werkgeld 500,00 2.500,00
Subtotaal D1 7.872,00 39.360,00
D2 Activiteitenkosten (cliëntgericht) 0,00
1 Verzorging 11.074,00 55.370,00
2 Eigen kracht-conferentie 4.667,00 23.335,00
Subtotaal D2 15.741,00 78.705,00
Totaalbedrag per formatieplaats uitvoerend 183.072,78 915.363,90
hulpverlener
Bijlage 4TWEE VOORBEELDEN VAN MODULEBESCHRIJVINGEN
Ouder- of gezinsbegeleiding voor gezinnen met kinderen met PDD-NOS in de leeftijd van 3 tot 12 jaar16
Inhoud van de moduleVisiePDD-NOS wordt gezien als een stoornis in de informatieverwerking. Deze
stoornis heeft een pervasief karakter, hetgeen wil zeggen dat zij doorwerkt
in min of meer alle essentiële ontwikkelingsgebieden. Vanwege het perva-
sieve karakter van de stoornis is sprake van een fundamentele ontwikke-
lingsstoornis, die het voor deze kinderen moeilijk maakt goed te functio-
neren op meerdere levensgebieden. Aan de omgeving waarbinnen deze
kinderen functioneren worden hoge eisen gesteld. Dit geldt met name voor
het gezin als opvoedingsmilieu. Het is belangrijk om het netwerk om het
kind te versterken. Deze module richt zich op de ouders/verzorgers (en
incidenteel ook broertjes/zusjes).
In de hulpverlening dient ervan uit te worden gegaan dat het kind beper-
kingen zal blijven houden.
Er wordt in deze module gewerkt vanuit het leertheoretisch kader, waarbij
de nadruk ligt op verwerking en omgang met probleemgedrag dat voort-
vloeit uit de stoornis.
Doelen• De ouders/verzorgers, het kind en zo mogelijk ook broers en zussen
beschikken over algemene kennis met betrekking tot de stoornis PDD-
NOS.
• Ouders/verzorgers beschikken over voldoende pedagogische vaardig-
heden om te kunnen omgaan met specifiek probleemgedrag direct
voortvloeiend uit de stoornis en met niet-specifiek probleemgedrag.
16 Deze beschrijving is gebaseerd op een modulebeschrijving die door de Kinder- en
Jeugd GGZ Nijmegen is opgesteld in het kader van een van de veldprojecten van de
projectgroep Zorgprogrammering Zorg en onderwijs voor kinderen met PDD-NOS in
de leeftijd van 3 tot 12 jaar.
• In het gezin is de verhouding tussen draaglast en draagkracht in even-
wicht; het problematische gedrag is draaglijk geworden voor de overige
gezinsleden, te weten ouders/verzorgers als opvoeders en als partners,
broers en zussen.
• Ouders/verzorgers hebben informatie over en/of contact met specifieke
voorzieningen met betrekking tot onderwijs, hulpverlening, de belan-
genvereniging NVA, ondersteuning in de thuissituatie, logeeropvang,
vrijetijdsbesteding en dergelijke.
• De aanpak thuis en de aanpak op school zijn op elkaar afgestemd.
Functie(s)Begeleiding
Activiteiten• Adviesgesprek met ouders/verzorgers over aard, inhoud en doelen van
de begeleiding, uitmondend in een behandelingsovereenkomst.
• Voorlichting over de stoornis via gesprekken, literatuur en audiovisuele
middelen.
• Gesprekken gericht op het vertalen van de algemene kennis over de
stoornis naar de specifieke situatie van het kind en zijn directe omge-
ving, te weten gezin en school.
• Pedagogische advisering en begeleiding, gericht op het stimuleren van
de ontwikkeling, op het verminderen van probleemgedrag direct voort-
vloeiend uit de stoornis (bijvoorbeeld rigiditeit, stereotiep gedrag,
angsten) en op het verminderen/elimineren van niet-specifiek
probleemgedrag (bijvoorbeeld eet-, slaapproblemen, driftbuien). Via
ouder- en eventueel gezinsgesprekken wordt gewerkt aan het probleem-
oplossend vermogen van het gezin.
• Begeleiding bij het verwerkingsproces bij ouders/verzorgers en zo moge-
lijk ook van broers en zussen. Er wordt stilgestaan bij de consequenties
van de stoornis voor het kind zelf, de gevolgen ervan voor broertjes en
zusjes, voor de ouders/verzorgers in hun rol van opvoeders en van part-
ners. Er is aandacht voor reacties vanuit de omgeving, voor verwach-
tingen en zorgen van ouders/verzorgers met betrekking tot de toekomst.
• Aandacht voor de verhouding tussen draaglast en draagkracht in het
gezin en informeren over en indien nodig verwijzen naar extra onder-
steuningsmogelijkheden als thuishulp, oppascentrale, logeeropvang,
(semi-)residentiële voorzieningen.
• Contact met school met daarin voorlichting over de stoornis via
gesprek en literatuur. Verder advisering met betrekking tot lichte
gedrags- en/of leerproblematiek voortvloeiend uit de stoornis. Indien
nodig overleg over verwijzing naar ambulante begeleiding vanuit
schooladviesdienst / speciaal onderwijs of overleg over verwijzing naar
een vorm van speciaal onderwijs.
• Ouders/verzorgers informeren over de sociale kaart met betrekking tot
diverse voorzieningen (onderwijs, hulpverlening, oppas- en logeerop-
vang, dagbesteding en dergelijke), zowel landelijk als in de eigen regio.
Ouders worden attent gemaakt op de belangenvereninging NVA.
LocatieDe hulpverlening vindt in principe plaats bij Kinder- en Jeugd GGZ, inci-
denteel bij ouders/verzorgers/gezin thuis, incidenteel op school.
FrequentieDe frequentie van de contacten wisselt per cliëntsysteem en is bij perioden
hoog (bijvoorbeeld in geval van crisissituaties of in de beginfase van de
begeleiding) en bij perioden laag. Er is minimaal eens per twee weken
contact. De gespreksduur varieert van drie kwartier tot een uur.
DuurDe duur van deze module kan variëren van een kortdurend hulpaanbod
(van enkele contacten) tot een langdurend aanbod (van meer dan 6
maanden). Gemiddeld duurt de module 6 maanden.
De ontvangers van de moduleBetrokken cliëntenOuders/verzorgers, incidenteel ook broertjes/zusjes of het gehele gezin.
Indicaties• Hulpvraag
De ouders/verzorgers of het gezin vragen om ondersteuning bij de stag-
nerende ontwikkeling van het kind en bij het hanteerbaar maken van de
gedragsproblemen, zodanig dat het functioneren van het kind in de
thuissituatie mogelijk blijft.
• Problematiek
• De diagnose PDD-NOS is gesteld.
• Het kind heeft de leeftijd van 3-12 jaar.
• Het kind heeft een intelligentieniveau van 85 of hoger.
• Ouders hebben behoefte aan voorlichting, psycho-educatie, pedago-
gische adviezen en ondersteuning.
Contra-indicaties• Op voorhand is duidelijk dat ambulante begeleiding ontoereikend zal
zijn.
Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplines• maatschappelijk werkende V.O.
• orthopedagoog
• ontwikkelingspsycholoog
• GZ-psycholoog
• psychotherapeut
• kinder- en jeugdpsychiater
Voortgangsbewaking• De voortgang wordt bewaakt door middel van oordeelsvorming in een
multidisciplinair team.
• Minimaal halfjaarlijkse periodieke herindicatie aan de hand van een
voortgangsverslag. Hieraan voorafgaand vindt een evaluatief gesprek
met de ouders/verzorgers plaats.
Indicatie van de kosten(De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).
24-uurshulp richting zelfstandigheid voor kwetsbare jongeren17
Inhoud van de moduleVisieVoor jongeren bij wie de gedragsproblematiek voornamelijk internalise-
rend van aard is, is een apart aanbod noodzakelijk. De cognitieve en
sociaal-emotionele problematiek vormt een belangrijke beperkende factor.
Dit stelt speciale eisen aan het behandelingsklimaat, inrichting van de leef-
situatie en de kwaliteit van de persoonlijke relaties in de diverse fasen van
de behandeling. Deze zogenoemde kwetsbare jongeren hebben meer dan
anderen voorspelbaarheid, veiligheid en (materiële) betrouwbaarheid
nodig, als voorwaarde om (sociaal) inadequate overlevingsstrategieën los te
laten en nieuwe vaardigheden aan te leren.
Het theoretisch kader van waaruit gewerkt wordt:
• (sociale)leertheorie;
• systeemtheorie;
• ontwikkelingspsychologische theorieën;
• groepsdynamische theorieën.
De leertheorie en de ontwikkelingspsychologie vormen de basis voor het
socialecompetentiemodel, dat hier gehanteerd wordt. De begeleiding is
gericht op competentievergroting, het vergroten van het vaardigheidsreper-
toire gerelateerd aan de ontwikkelingstaken van de jongere. Het zijn niet
alleen factoren in de jongere, maar ook factoren in zijn of haar omgeving
die benut worden en zo mogelijk sterker worden gemaakt. Dit betekent
onder meer het expliciet onderkennen van de rol van de ouders en de
betrokkenheid bij de hulpverlening. Juist ook in een ontwikkelingsfase,
waarin jongeren hun eigen weg zullen gaan en meer eigen verantwoorde-
lijkheden moeten gaan nemen, wordt de positie ten opzichte van de ouders
benadrukt. Bij deze jongeren zal in de toekomst meer dan gemiddeld een
steunstructuur aanwezig moeten zijn.
Het systeemtheoretisch denken stelt vooral de interactionele aspecten en
17 Gebaseerd op een modulebeschrijving uit de modulewijzer 2002 van Jeugdzorg
Groningen.
wederzijdse beïnvloeding centraal, die zowel van invloed zijn op het gezin
als systeem, als op de groep als systeem.
Groepsdynamische theorieën beschrijven processen binnen de groep.
Doelen• De gedragsproblematiek is op zodanige wijze veranderd, dat deze
hanteerbaar is voor de jongere en/of zijn of haar omgeving.
• De jongere heeft zijn of haar vaardigheden uitgebreid, die nodig zijn ten
behoeve van de ontwikkelingstaken passend bij de leeftijd.
• De communicatie en interactie van de jongere met zijn of haar ouders is
zodanig verbeterd, dat de jongere zich kan handhaven in het eerste
milieu.
• De jongere kan zich handhaven in het tweede en derde milieu.
• De jongere kan zich in een vervolgsituatie handhaven, eventueel bij
ouders, eventueel met lichtere vormen van hulp.
• De jongere is binnen gestelde termijn voorbereid op (een vorm van)
zelfstandig wonen.
Functie(s)Bieden van vervangende opvoedende/vormende relatie en/of van een
therapeutisch groepsklimaat, verblijf en verzorging.
ActiviteitenEr is sprake van ‘specifiek opvoeden en verzorgen in de groep’, met zowel
individuele als groepsactiviteiten die voortvloeien uit de gestelde doelen
binnen het specifieke hulpverleningsplan.
Kenmerkend voor de activiteiten is de gestructureerdheid en intensiteit
waarmee deze plaatsvinden en waarbij sprake is van veel herhaling, situatie-
gerichtheid en principes van de geleide confrontatie. Dit vraagt een speciale
attitude en vaardigheden van de groepsopvoeders.
Uitgaande van het competentiemodel worden verschillende middelen
ingezet, zoals:
• competentieanalyse; onder andere analyse van protectieve en risico-
factoren;
• fasering met beloningssysteem, waarbij voor de jongere sprake is van
een toenemende mate van verantwoordelijkheid en afnemende deel-
name aan het groepsgebeuren, met de materiële vormgeving hieraan
gekoppeld;
• dagelijkse routine, waarbinnen vaardigheden worden aangeleerd door
middel van regelhantering, modeling, taak- en vaardigheidslijsten, dag-
en weekprogramma’s (inclusief vrijetijdsprogramma’s), hanteren van
gesprekstechnieken (onder andere ik-boodschappen, actief luisteren)
en gedragsveranderingstechnieken (onder andere feedback, gedragsin-
structie, gedragsoefening). Daarnaast worden in individuele gevallen
middelen als netwerkschema’s, weekkaarten en doelkaarten gebruikt.
Andere activiteiten:
• mentoraat: individuele begeleiding door middel van gesprekken
(hanteren van gesprekstechnieken, gedragsveranderingstechnieken en
andere middelen vanuit het compententiemodel);
• school- en/of werkcontacten;
• oudercontacten;
• netwerkcontacten.
Groepsgerichte activiteiten (met de groep als geheel; uitgevoerd door de
groepsleiding):
• socialevaardigheidstraining;
• training ‘seksualiteit & relaties’;
• thema-avonden;
• groepsgesprekken.
LocatieEen rustig gesitueerde woning in een woonwijk, met mogelijkheden tot
maatschappelijke integratie en bereikbaar met het openbaar vervoer.
FrequentieAfhankelijk van de afspraken in het specifieke hulpverleningsplan kan er
maximaal 7x24 uur gebruik worden gemaakt van deze module.
Intensiteit24-uursbegeleiding
Duur6 maanden met mogelijkheid tot verlenging op indicatie tot maximaal 1,5
jaar.
De ontvangers van de moduleBetrokken cliëntenJongeren vanaf 16 jaar, die binnen gestelde termijnen in staat zijn zich voor
te bereiden op (een vorm van) zelfstandig wonen. De jongeren dienen een
dagbesteding te hebben.
Indicaties• Hulpvraag
• De jongere vraagt om competentievergroting ten aanzien van
ontwikkelingstaken (verbeteren van vaardigheden met betrekking
tot het leven van alledag, studie- en werk, vrije tijd, omgang met
anderen, zelfbepaling) of zelfstandigheidstraining.
• De jongere maakt met zijn gedrag duidelijk dat het verbeteren of
leren van vaardigheden gericht op sociale, emotionele en cognitieve
ontwikkeling noodzakelijk is.
• De jongere vraagt ondersteuning bij het zich handhaven in het eerste,
tweede en derde milieu.
• Problematiek
• Jongeren in een problematische opvoedingssituatie.
• Jongeren met sociaal-emotionele problematiek, hetgeen zich voor-
namelijk uit via internaliserende gedragsproblematiek.
• Jongeren, die gelet op hun cognitieve mogelijkheden, beperkingen
ervaren ten aanzien van leerbaarheid van vaardigheden.
• Leeftijd
16 tot 18 jaar
• Intelligentie
Deze jongeren hebben over het algemeen een lager IQ dan de gemid-
delde populatie van Jeugdzorg Groningen. De ondergrens van het IQ
blijft echter 85.
• Woonplaats
Stad of provincie Groningen.
Contra-indicatiesDe module biedt geen passende hulp voor jongeren bij wie de mogelijkheid
tot specifiek opvoeden en vorming, verblijf, verzorging en begeleiding in
beslissende mate negatief beïnvloed wordt door:
• verslavingsproblematiek (excessief gebruik van softdrugs, alcohol,
gokken), en/of
• het gebruik van harddrugs, en/of
• dusdanige psychiatrische problematiek dat het contact met de werke-
lijkheid ontbreekt.
De module is niet geschikt voor jongeren die niet in staat zijn in een gewone
woonomgeving te functioneren. De veiligheid van de jongere, de groep en
de omgeving dient gewaarborgd te kunnen worden.
Organisatorische en financiële aspectenBetrokken disciplinesPedagogisch medewerkers
VoortgangsbewakingDe voortgangsbewaking volgt het protocol van de hulpverleningsplanning.
Het eerste specifieke hulpverleningsplan inclusief plannings- en evaluatie-
afspraken wordt tijdens het plaatsingsgesprek met alle partijen vastgelegd.
Na zes weken volgt er een bijgesteld specifiek hulpverleningsplan. Halver-
wege en aan het eind van de geïndiceerde duur van de module evalueert de
uitvoerder met de cliënt de gestelde doelen en stuurt hiervan het verslag
naar de plaatser. Aan de hand hiervan neemt deze in overleg met de cliënt
een besluit over beëindiging dan wel voortzetting van de module.
Indicatie van de kosten(De kosten van de module moeten nog worden uitgewerkt).
Bijlage 5VOORBEELDEN VAN SPECIFICATIES EN STANDAARDRUBRIEKEN
VOOR DE TYPERING VAN DE MIDDELEN EN DOELGROEP IN
MODULES
Specificatie van Standaardrubriek
Activiteiten Activiteiten in functiegroep 1 (behandeling, begeleiding, training,
revalidatie)
• behandeling individuele jeugdige of opvoeder(s) uit één gezin
• behandeling ‘individueel’ gezin / gezinsbehandeling
• behandeling groep jeugdigen of groep opvoeders uit meerdere
gezinnen
• behandeling groep gezinnen
Activiteiten in functiegroep 2 (verblijf, verzorging, verpleging
enzovoort)
• verblijf jeugdige
• verblijf gezin
Activiteiten in functiegroep 3 (informatie, advies, voorlichting
enzovoort)
• informatie, advies, voorlichting, consultatie, bemiddeling,
preventie
Activiteiten op het terrein van observatie en diagnostiek
• observatie, diagnostiek
Type locatie (‘setting’) • ‘outreachend’ (bijvoorbeeld op straat, op school)
• thuis / in het gezin
• ambulant
• semi-residentieel / dagvoorziening
• pleegzorg
• residentieel / dag-en-nachtvoorziening
Benodigd specialisme • niveau 1: BIG klinisch psycholoog, psychotherapeut
• niveau 2: maatschappelijk werkende, sociaal-psychiatrisch of
psychiatrisch verpleegkundige, fysiotherapeut, logopedist,
ergotherapeut
• niveau 3: groepsopvoeder (sociaal-pedagogisch hulpverlener),
verpleegkundige, pleegouder
Duur • zeer kortdurend (1 maand)
• kortdurend (2 tot 3 maanden)
• middellang (4 tot maximaal 6 maanden)
• langdurend (7 tot maximaal 12 maanden)
Intensiteit van Bij de functie ‘behandeling’
de contacten • extensief (gemiddeld 1 contact per maand)
• intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand)
• zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand)
Bij de functie ‘groepsbehandeling’ gecombineerd met locatie semi-
residentieel / dagvoorziening
• extensief (gemiddeld 1-3 dagdelen per week)
• intensief (gemiddeld 4-11 dagdelen per week)
• zeer intensief (gemiddeld 12 of meer dagdelen per week)
Bij ‘groepsbehandeling in combinatie met verblijf’ (residentieel) of
‘verblijf’ (pleegzorg)
• extensief (gemiddeld 1-2 dagen per week)
• intensief (gemiddeld 3-5 dagen per week)
• zeer intensief (gemiddeld 6-7 dagen per week)
Bij de functie ‘groepsbehandeling’ overige locaties
• extensief (gemiddeld 1 contact per maand)
• intensief (gemiddeld 2-4 contacten per maand)
• zeer intensief (gemiddeld meer dan 4 contacten per maand)
Doelgroep Hulpvraag
• …
Diagnostische categorie / Problematiek
• …
Leeftijd
• …
Sekse
• …
Etniciteit
• …
Intelligentie
• …
Woonplaats/Postcodegebied
• …
Deze indeling correspondeert met de handleiding Schrijven van modules en
zorgprogramma’s in de jeugdzorg (De Ruyter 2000) en met de rubrieken die
zijn voorgesteld om basismodules af te bakenen (Van Yperen, Carati e.a.
2000). Ten aanzien van de indeling van de activiteiten wordt op het meest
globale niveau een onderscheid gemaakt in functiegroepen (zie hiervoor
bijlage 2).
Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is een onafhanke-
lijke organisatie die zich door middel van informatie, innovatie en onder-
steuning richt op vernieuwing en verbetering van de sector zorg en welzijn.
In deze sector werken ruim 400.000 beroepskrachten en vele vrijwilligers op
terreinen als kinderopvang, maatschappelijke dienstverlening, sociaal-
cultureel werk, ouderendienstverlening, jeugdzorg, maatschappelijke
opvang, verzorgings- en verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan
mensen met een handicap. Ook instellingen buiten de sector die zorg- en
welzijnsactiviteiten ondernemen, zoals opleidingen, provincies, gemeenten
en woningbouwcorporaties, doen regelmatig een beroep op het NIZW. De
werkzaamheden van het NIZW zijn ondergebracht in centra die zich
richten op de thema’s jeugd, zorg, sociaal beleid, professionalisering, interna-
tionale zaken en publieksinformatie. Binnen deze kaders houden de mede-
werkers van het NIZW zich bezig met de ontwikkeling en implementatie
van nieuwe methodieken en informatieproducten, met afstemmingsvraag-
stukken en expertiseontwikkeling. Dat resulteert onder meer in adviezen,
veranderingstrajecten, trainingen, congressen, boeken, brochures, alman-
akken, websites, cd-rom’s, video’s en een informatielijn.