Missionair jongerenwerk - Kerklab · Debbie den Boer Theologische Universiteit Kampen ... Ten...
Transcript of Missionair jongerenwerk - Kerklab · Debbie den Boer Theologische Universiteit Kampen ... Ten...
Missionair jongerenwerk
in de 21ste
eeuw
Handreikingen voor visievorming
Debbie den Boer
Theologische Universiteit Kampen
Afstudeerscriptie Master Missionaire Gemeente Begeleider: Prof. Dr. S. Paas
Juni 2015
1
Missionair
jongerenwerk
in de 21ste
eeuw
Handreikingen voor
visievorming
Colofon
Afstudeerscriptie
Studie: Theologische Universiteit Kampen
Master Theologie Algemeen
Afstudeervariant Missionaire Gemeente
Auteur: Debbie den Boer
Afstudeerbegeleider: Prof. Dr. S. Paas
Voorkant: Jeroen van Engelenhoven
©2015 Theologische Universiteit Kampen
Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit onderzoeksrapport mag worden verveelvoudigd of openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname
of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.
2
Ten geleide
De scriptie die voor u ligt, gaat over visievorming voor missionair jongerenwerk in de 21ste eeuw.
Missionair jongerenwerk in onze tijd is een enorme uitdaging. Veel kinderen en jongeren komen
zelden of nooit meer in de kerk en hebben maar nauwelijks een idee waar het christelijk geloof over
gaat. In dat opzicht zijn de velden wit om te oogsten. Tegelijkertijd worstelen veel kerken met het
gegeven dat zij kleiner worden en dat er daardoor steeds meer moet worden gedaan door steeds
minder mensen. Ook lukt het niet goed om de eigen tieners vast te houden in de kerk. Daardoor is er
grote verlegenheid rond het thema ‘missionair jongerenwerk’. Hoe kun je immers aan missionair
jongerenwerk doen als de tijd en mensen daarvoor ontbreken en als het niet eens lukt om de eigen
jongeren enthousiast te houden voor het christelijk geloof?
Toch zijn we als christenen geroepen om ook om te kijken naar die kinderen en jongeren buiten de
kerk en hen bekend te maken met Christus. Deze scriptie is daarom bedoeld om met kerken mee te
denken en hen handreikingen te geven voor visievorming voor missionair jongerenwerk. Dat
betekent niet dat hierin kant-en-klare antwoorden te vinden zijn voor hoe missionair jongerenwerk
moet worden vormgegeven. Dergelijke antwoorden bestaan volgens mij ook niet, omdat elke
context om een unieke benadering vraagt. De handreikingen in deze scriptie zijn ook geen garantie
voor succes; we zijn immers altijd afhankelijk van de Heilige Geest die de harten van mensen raakt.
Wel hoop ik u door deze scriptie te inspireren om zelf na te denken over hoe missionair
jongerenwerk in uw omgeving eruit zou kunnen zien. Graag denk ik hierin met u mee, niet alleen
door middel van deze scriptie, maar ook door middel van een gesprek hierover. U kunt mij daarvoor
mailen: [email protected].
Ik wens u Gods zegen!
Debbie den Boer
3
Samenvatting
Op dit moment groeit er in Nederland een hele generatie kinderen en jongeren op zonder in
aanraking te komen met de kerk en haar boodschap. Ook blijkt uit dit onderzoek dat binnen de
kerken, landelijk maar ook lokaal, weinig specifiek beleid op het gebied van missionair jongerenwerk
bestaat. Kerken richten zich met name op de kinderen en jongeren binnen de kerk, vanwege de
kerkverlating onder jongeren. Recent onderzoek toont echter aan dat enige vorm van christelijke
socialisatie als kind de kans aanzienlijk vergroot dat men later tot geloof komt. Het is daarom
belangrijk dat er meer aandacht komt voor missionair jongerenwerk. Met deze scriptie wil ik daaraan
een bijdrage leveren door de vraag te beantwoorden: Hoe ziet een visie op missionair jongerenwerk
in een geseculariseerde samenleving eruit?
Een visie geeft allereerst antwoord op de vraag waar missionair jongerenwerk voor staat. Na gekeken
te hebben welke plaats kinderen en jongeren in de Bijbel en de kerkgeschiedenis hebben ingenomen
en wat de missie van de kerk is, ben ik tot de volgende definitie van missionair jongerenwerk
gekomen: “Missionair jongerenwerk is de participatie van de kerk in Gods missie om aan kinderen en
jongeren in woorden en daden bekend te maken dat Jezus Heer is, dat Hij de overwinning heeft
behaald op de machten van het kwaad en dat God aan het werk is om de schepping te vernieuwen
met als doel dat kinderen en jongeren Jezus als hun Heer gaan erkennen en in de kracht van de Geest
gaan leven volgens de regels van het komende Koninkrijk.”
Een visie geeft daarnaast antwoord op de vraag waarom missionair jongerenwerk bestaat.
Theologisch gezien is het antwoord dat missionair jongerenwerk bestaat, omdat God een God van
alle generaties wil zijn. Daarom mogen ook kinderen en jongeren worden uitgenodigd tot een leven
met God. Historisch gezien hebben de toenemende secularisatie en de groeiende aandacht voor het
kind en de jongere ertoe geleid dat kinderen en jongeren steeds vaker direct in plaats van indirect
(via hun ouders) benaderd worden in missie. Daarnaast kan vanuit psychologisch en filosofisch
oogpunt worden beargumenteerd dat het belangrijk is dat missionair jongerenwerk in deze tijd
bestaat. Mensen blijken namelijk een religieus potentieel te hebben waardoor zij geneigd zijn in een
goddelijke, persoonlijke ontwerper te geloven. De westerse context en de opvoeding die veel
kinderen ontvangen, stimuleren de ontwikkeling van dit religieus potentieel niet. Het blijkt echter dat
de jeugd een sensitive period is voor het leren over God; als kinderen en jongeren in deze periode
enige vorm van christelijke socialisatie ontvangen, is de kans groter dat zij als volwassene tot geloof
komen dan als deze socialisatie ontbreekt. Veel kinderen dreigen nu op te groeien met een
immanent wereldbeeld, waarin geen ruimte is voor het transcendente.
Een visie geeft ten derde antwoord op de vraag waar missionair jongerenwerk heengaat. In elke tijd,
dus ook vandaag de dag, wordt als doel van missionair jongerenwerk genoemd dat kinderen en
jongeren Jezus als Heer gaan erkennen en Hem gaan navolgen. Een visie geeft tenslotte antwoord op
de vraag waar missionair jongerenwerk in uitblinkt. Om een antwoord te vinden op de vraag waar
missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving in uit moet blinken, heb ik bekeken
welke trends zichtbaar zijn in het beleid dat er nu al op het gebied van missionair jongerenwerk is.
Ook is gekeken naar een ‘best practice’. Op basis hiervan denk ik dat missionair jongerenwerk in de
volgende dingen moet uitblinken: inspireren, relaties, christelijke voorbeeldfiguren en authenticiteit.
4
Voorwoord
Voor u ligt het rapport dat geschreven is naar aanleiding van het onderzoek ‘Missionair jongerenwerk
in de 21ste eeuw – handreikingen voor visievorming’. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader
van het afronden van de master ‘missionaire gemeente’ aan de Theologische Universiteit in Kampen.
Met veel plezier heb ik aan dit boeiende onderzoek gewerkt. De beleidsvorming op het gebied van
missionair jongerenwerk staat in Nederland grotendeels nog in de kinderschoenen. In dit onderzoek
is onderzocht hoe een visie op missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving eruit
ziet. Om een antwoord op deze vraag te vinden, is gekeken wat missionair jongerenwerk nu precies
is en waarom het belangrijk is. Ook is er gekeken welk beleid er nu al binnen Nederlandse
kerkgenootschappen bestaat. Tenslotte is gekeken naar een ‘best practice’ voor de vormgeving van
missionair jongerenwerk. Mijn verlangen is dat u door het lezen van deze scriptie overtuigd raakt van
het belang van missionair jongerenwerk en dat de scriptie u mag helpen bij de visievorming voor
missionair jongerenwerk.
Ruim vier maanden heb ik intensief aan deze scriptie gewerkt. Ik ben blij dat ik na deze intensieve tijd
van studie deze scriptie en daarmee ook mijn opleiding mag afronden. Ik wil hierbij iedereen
bedanken die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze scriptie. Allereerst wil ik alle
organisaties en individuen bedanken voor hun medewerking aan dit onderzoek. Ik waardeer de
openheid die er was voor het inzien van beleidsdocumenten en het afnemen van interviews zeer.
Daarnaast wil ik mijn begeleider Stefan Paas bedanken. Bedankt dat je mij hebt uitgedaagd om juist
dit thema te kiezen en mij met alle feedback hebt geholpen om deze scriptie steeds weer een stukje
beter te maken.
Ook wil ik mijn familie bedanken voor alle steun die ik in deze periode, en gedurende mijn hele studie
in Kampen, heb mogen ervaren. Ik denk dan in het bijzonder aan mijn oom Jan en tante Lida. Ik ben
ontzettend dankbaar dat ik tijdens mijn studie bij jullie op kamers mocht komen. Ik kan niet anders
dan zeggen dat jullie daadwerkelijk een tweede thuis voor mij zijn geworden! Verder denk ik aan
mijn oom Ad. Bedankt voor de hulp bij het drukken van dit rapport. Ook denk ik in het bijzonder aan
mijn ouders en mijn lieve zus, Mirjam. Bedankt dat jullie tijdens mijn studie er altijd waren als ik even
een steuntje in de rug nodig had of een luisterend oor. En bedankt voor het zorgvuldig doorlezen van
deze scriptie op taal- en stijlfouten. Dankzij jullie heb ik uit mijzelf kunnen halen wat er inzit.
Tenslotte ook nog een dankwoord voor mijn geestelijke familie, de Nederlands Gereformeerde Kerk
in Breukelen. Jullie steun tijdens mijn master heeft mij echt overweldigd.
Debbie den Boer
Breukelen, juni 2015
5
Inhoud
Colofon ................................................................................................................................................ 1
Ten geleide .......................................................................................................................................... 2
Samenvatting ....................................................................................................................................... 3
Voorwoord .......................................................................................................................................... 4
Inhoud ................................................................................................................................................. 5
1 Inleiding ....................................................................................................................................... 7
1.1 Aanleiding en motivatie voor het onderzoek ..................................................................... 7
1.2 Probleemstelling ................................................................................................................ 8
1.3 Doelstelling .......................................................................................................................... 8
1.4 Onderzoeksvraag................................................................................................................. 8
1.5 Deelvragen .......................................................................................................................... 9
1.6 Relevantie ............................................................................................................................ 9
1.7 Methode .............................................................................................................................. 9
2 Missionair jongerenwerk ........................................................................................................... 11
2.1 Inleiding ............................................................................................................................ 11
2.2 Kinderen en jongeren in de Bijbel ..................................................................................... 11
2.3 Kinderen en jongeren in de kerk door de eeuwen heen ................................................... 16
2.4 Kinderen en jongeren en de missie van de kerk ............................................................... 23
2.5 Samenvatting en conclusie ................................................................................................ 26
3 Het belang van missionair jongerenwerk .................................................................................. 27
3.1 Inleiding ............................................................................................................................. 27
3.2 Algemeen religieus potentieel .......................................................................................... 27
3.3 Ontwikkeling van het religieus potentieel ......................................................................... 30
3.4 Waarom een kerk zich op kinderen en jongeren moet richten ........................................ 35
3.5 Samenvatting en conclusie ................................................................................................ 40
4 Beleid en trends op het gebied van missionair jongerenwerk .................................................. 42
4.1 Inleiding ............................................................................................................................. 42
4.2 Aanwezigheid beleid ......................................................................................................... 42
4.3 Inhoud beleid ..................................................................................................................... 45
4.4 Samenvatting en conclusie ................................................................................................ 51
5 Best practice: Perron 61 ............................................................................................................ 53
5.1 Inleiding ............................................................................................................................. 53
5.2 Perron 61 – een algemene schets ..................................................................................... 54
6
5.3 Belangrijke keuzes ............................................................................................................. 58
5.4 Ervaringen jongeren .......................................................................................................... 61
5.5 Bruikbare inzichten voor visievorming .............................................................................. 64
5.6 Samenvatting en conclusie ................................................................................................ 66
6 Conclusie en aanbevelingen ...................................................................................................... 67
6.1 Waar staat missionair jongerenwerk voor? ...................................................................... 67
6.2 Waarom bestaat missionair jongerenwerk? ..................................................................... 67
6.3 Waar gaat missionair jongerenwerk heen?....................................................................... 68
6.4 Waar blinkt missionair jongerenwerk in uit? .................................................................... 68
6.5 Aanbevelingen voor eigen visievorming ........................................................................... 69
6.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ............................................................................. 70
Literatuurlijst ..................................................................................................................................... 71
Bijlage 1- Beleid op het gebied van missionair jongerenwerk binnen kerkgenootschappen ........... 81
1. Protestantse Kerk Nederland (PKN) ...................................................................................... 81
2. Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) ............................................................................. 86
3. Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv) ............................................................................ 89
4. Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK)............................................................................ 92
5. Gereformeerde Gemeenten (GG) ......................................................................................... 93
6. Rooms-Katholieke Kerk (RKK) ................................................................................................ 94
7. Unie van Baptistengemeenten in Nederland (UvB) .............................................................. 95
7
1 Inleiding
1.1 Aanleiding en motivatie voor het onderzoek Enige tijd geleden werd in het Nederlands Dagblad gesteld dat de kerk aan de vooravond van een
nieuwe secularisatie staat.1 Reden voor deze uitspraak was een onderzoek door de Protestantse
Universiteit in Groningen2 waarbij de onderzoekers min of meer bij toeval erachter kwamen dat
kinderen tussen nul en tien jaar, vergeleken met andere doelgroepen, sterk ondervertegenwoordigd
zijn in de Protestantse Kerk in Nederland. De onderzoekers stelden op basis van deze bevindingen
dat er in de komende decennia een tweede secularisatiegolf plaats zal vinden. Deze tweede
secularisatiegolf verschilt echter drastisch van de eerste golf die vanaf de jaren ’60 plaatsvond; de
kerk kromp toen omdat veel mensen bewust afscheid namen van kerk en geloof. De tweede
secularisatiegolf kenmerkt zich door het langzaam verdwijnen van een grote groep mensen door
ziekte en sterfte. Hun aantal zal niet ververst worden door mensen uit de jongere generaties, omdat
die er gewoon veel minder zijn in de kerk.3
Over de eerste secularisatiegolf die vanaf de jaren ’60 plaatsvond, is meer te lezen in het rapport
‘Geloven binnen en buiten verband. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland.’ dat geschreven is
door Joep de Hart voor het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit rapport, dat zich beperkt tot mensen
boven de zeventien jaar, laat zien dat tot halverwege de jaren zestig jongeren (17-24 jaar) nog tot de
meest kerkelijk meelevende groep van de bevolking hoorden. Van deze groep was in 1966 70%
aangesloten bij een kerkgenootschap of godsdienstige groepering. In de periode daarna
ontwikkelden de jongste leeftijdscategorieën zich echter tot koplopers in het ontkerkelijkingsproces.
De meest recente cijfers uit dit rapport laten zien dat in 2006 de oudere generatie (65+) met 61% de
meest kerkelijk meelevende groep van de bevolking is. Van de mensen tussen de 17 en 50 jaar was in
2006 tussen de 30 en 33% aangesloten bij een kerkgenootschap of godsdienstige groepering.4
Hoewel dit rapport niet direct betrekking heeft op de huidige generatie kinderen en jongeren onder
de zeventien jaar, zegt het indirect wel veel over hen. Het rapport heeft namelijk betrekking op de
generaties waar hun ouders toe behoren en van deze generaties is dus een substantieel deel niet
langer aangesloten bij een kerkgenootschap of religieuze groepering. Dat wil niet meteen zeggen dat
ze hun kinderen ook geen christelijke opvoeding meegeven, maar in een meerderheid van de
gevallen zal dit wel het geval zijn. Uit hetzelfde onderzoeksrapport blijkt bijvoorbeeld dat in 2012 een
kleine meerderheid (52%) van de toenmalige 17- tot 24-jarigen aangaf niet godsdienstig te zijn
opgevoed. Uit analyse van de cijfers van 1971 tot en met 2012 blijkt dat dit aantal onder jongeren
steeds sneller oploopt.5
Steeds meer kinderen in onze samenleving groeien dus op zonder in aanraking te komen met de kerk
en haar boodschap. Uit onderzoek blijkt echter dat mensen die op latere leeftijd tot geloof zijn
gekomen, vaak als kind al met het christelijk geloof in aanraking zijn geweest. Zo blijkt uit recent
1 Stelma, ‘Kerk’, 1.
2 Meulen, M. van der, e.a., Over berg en dal: twintigers en dertigers in de Protestantse Kerk
(Amsterdam/Groningen: Protestantse Theologische Universiteit, 2014). 3 Meulen, Over, 38.
4 Hart, Geloven, 45-46.
5 Hart, Geloven, 45, 47.
8
Engels onderzoek dat enige vorm van christelijke socialisatie als kind de beste voorspeller is voor
kerkgang als volwassene en/of het op volwassen leeftijd gelovig worden vanuit een onkerkelijke
situatie. Deze socialisatie hoeft dan niet eens zo heel diep te gaan. Het blijkt bijvoorbeeld dat het
bezoeken van een kerkdienst op elf- of twaalfjarige leeftijd, of dat nu incidenteel of regelmatig is, een
belangrijke factor is voor latere kerkgang als volwassene. De kans dat volwassenen met een
dergelijke achtergrond gelovig worden is vele malen groter dan de kans dat volwassenen die in hun
kindertijd nooit de kerk bezochten (op speciale gelegenheden als begrafenissen en bruiloften na)
gelovig worden.6
Dit doet de vraag rijzen of kerken niet veel meer zouden moeten inzetten op missionair
jongerenwerk. Als het inderdaad cruciaal is dat mensen al in hun kindertijd met het christelijk geloof
in aanraking komen en als er nu juist zoveel kinderen opgroeien zonder met het christelijk geloof in
aanraking te komen, dan moeten kerken hier wat mee. De kinderen die zij nu weten te bereiken,
kunnen dan immers de bekeerlingen van overmorgen zijn. Toch bestaat de indruk dat veel kerken
zich vooral richten op de mensen in de kerk en dat, als er al missionaire projecten worden gestart,
deze gericht zijn op volwassenen in de hoop die tot bekering te brengen.7 In deze scriptie wil ik
daarom dieper ingaan op de vraag waarom het zo belangrijk is dat kerken meer inzetten op
missionair jongerenwerk en hoe een visie op missionair jongerenwerk in onze geseculariseerde
samenleving eruit zou kunnen zien.
1.2 Probleemstelling De indruk bestaat dat veel kerken zich vooral richten op de mensen in de kerk en dat, als er al
missionaire projecten worden gestart, deze vooral gericht zijn op volwassenen in de hoop die tot
bekering te brengen. Onderzoek toont echter aan dat volwassenen die tot geloof komen vaak in hun
kindertijd al met het geloof in aanraking zijn gekomen. Nu groeit er een hele generatie kinderen en
jongeren op zonder in aanraking te komen met de kerk en haar boodschap. Willen wij hen,
menselijkerwijs gesproken, met het evangelie bereiken, dan lijkt het cruciaal om in te zetten op
missionair jongerenwerk. Om dit effectief te kunnen doen, is echter wel een goed doordachte visie
nodig die richting geeft aan het handelen in de praktijk.
1.3 Doelstelling Op dit moment groeit een hele generatie kinderen en jongeren op zonder in aanraking te komen met
de kerk en haar boodschap. Het zou mooi zijn als kerken en missionaire organisaties zo effectief
mogelijk en zo goed mogelijk geïnformeerd werken. Dit onderzoek wil bijdragen aan dit ideaal door
handvatten te bieden voor visievorming voor missionair jongerenwerk in de huidige geseculariseerde
samenleving, daarbij geïnspireerd door recente inzichten vanuit theorie en praktijk.
1.4 Onderzoeksvraag Hoe ziet een visie voor missionair jongerenwerk8 in een geseculariseerde samenleving eruit?
6 Walker, Testing, 115-117.
7 Paas, ‘De jeugd’, 12.
8 Ik concentreer mij op de leeftijd nul tot en met zestien jaar.
9
1.5 Deelvragen 1. Wat is missionair jongerenwerk?
2. Wat is het belang van missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving?
3. Welk beleid bestaat er op dit gebied bij Nederlandse kerkgenootschappen en wat zijn landelijk
recente trends op het gebied van missionair jongerenwerk?
4. Welke inzichten uit een ‘best practice’ zijn bruikbaar bij het vormen van deze visie?
1.6 Relevantie
1.6.1 Theoretische relevantie
Dit onderzoek draagt bij aan theorievorming omtrent missionair jongerenwerk. Op dit moment is er
in Nederland redelijk wat praktijkervaring rond missionair jongerenwerk aanwezig, maar er is nog
weinig wetenschappelijk onderzoek naar dit thema gedaan. Dit onderzoek hoopt juist aan het laatste
bij te kunnen dragen door lijnen uit te zetten voor een visie op missionair jongerenwerk in een
geseculariseerde samenleving.
1.6.2 Praktische relevantie
Een visie op missionair jongerenwerk geeft antwoord op de volgende vragen:9
1. Waar staat missionair jongerenwerk voor?
2. Waarom bestaat missionair jongerenwerk?
3. Waar gaat missionair jongerenwerk heen?
4. Waar blinkt missionair jongerenwerk in uit?
Een goed doordachte visie, welke met zorg geïmplementeerd is, is cruciaal voor de praktijk. Het
voorkomt dat activiteiten lukraak worden georganiseerd zonder duidelijk doel voor ogen, maar geeft
juist richting aan het handelen in de praktijk. Met dit onderzoek naar een visie voor missionair
jongerenwerk in onze geseculariseerde samenleving hoop ik daarom indirect een bijdrage te leveren
aan de verbetering van de huidige praktijk van missionair jongerenwerk.
1.7 Methode In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksmethoden:
1.7.1 Literatuurstudie
De beantwoording van de eerste twee deelvragen zal geheel plaatsvinden door middel van een
literatuurstudie. Voor de beantwoording van de eerste deelvraag zal literatuur worden geraadpleegd
die gaat over wat (missionair) jongerenwerk is, wat de theologische motivatie hiervoor is en hoe de
kerk er door de eeuwen heen vorm aan heeft gegeven. Voor de beantwoording van de tweede
deelvraag zal literatuur worden geraadpleegd die vanuit een psychologisch en filosofisch oogpunt
laat zien waarom het belangrijk is om in een geseculariseerde samenleving aan kinderwerk te doen.
9 Eigen invulling van de definitie van ‘visie’ die gegeven wordt door MKB Servicedesk.
10
1.7.2 Documentanalyse
De beantwoording van de derde deelvraag zal deels door middel van een documentanalyse
plaatsvinden. Bij kerkgenootschappen en jeugdwerkinstanties van kerkgenootschappen worden
hiervoor beleidsdocumenten opgevraagd.
1.7.3 Interviews
De beantwoording van de derde deelvraag vindt tevens plaats door middel van een aantal
interviews. Hiervoor worden deskundigen op het gebied van (missionair) jongerenwerk in Nederland
benaderd, ook worden enkele vertegenwoordigers van kerkgenootschappen geïnterviewd als
aanvulling op het geschreven beleid.
1.7.4 Praktijkonderzoek
De beantwoording van de vierde deelvraag vindt plaats door een klein praktijkonderzoek in een
gemeente met bloeiend missionair jongerenwerk. Dit praktijkonderzoek is opgebouwd uit drie
elementen:
1. Documentanalyse: het analyseren van visie- en beleidsdocumenten van de ‘best practice’.
2. Interview: een interview met de eindverantwoordelijke voor het missionaire jongerenwerk
over visie en beleid, maar ook de concrete praktijk.
3. Effectmeting: enkele kinderen/jongeren die deelnemen aan het missionair jongerenwerk
worden geïnterviewd om van hen te horen hoe zij dit werk ervaren en wat zij het meeste
waarderen.
11
2 Missionair jongerenwerk
Laat de kinderen bij mij komen, houd ze niet tegen, want het Koninkrijk van God behoort toe aan wie
is net zoals zij.
- Marcus 10,14
2.1 Inleiding De kerk heeft van Christus de opdracht gekregen om alle volken tot zijn discipelen te maken. Dat is
haar missie. Deze missie beperkt zich niet alleen tot volwassenen, maar zou ook gericht moeten zijn
op kinderen en jongeren.
In dit hoofdstuk schets ik wat missionair jongerenwerk precies is. Daarvoor zal ik allereerst ingaan op
de plaats die kinderen en jongeren in de Bijbel innemen. Vervolgens geef ik een overzicht van hoe de
kerk door de eeuwen heen heeft omgezien naar kinderen en jongeren. Hierbij zal ik mij concentreren
op de Vroege Kerk en de periode na de Reformatie. De reden voor deze keuze is dat de periode
tussen het edict van tolerantie (313) en de achttiende eeuw, welke wordt aangeduid met de term
‘Christendom’, gekarakteriseerd werd door nauwe banden tussen leiders van kerk en staat, wetten
die gebaseerd waren op christelijke principes en de verwachting dat elk lid van de samenleving
christen was.10 In het kader van missionair jongerenwerk acht ik het daarom minder relevant om
deze periode te bespreken. De reden dat ik de historische bespreking na de Vroege Kerk oppak bij de
Reformatie en niet pas bij de achttiende eeuw, is dat ik enige kennis van de aandacht voor kinderen
in de Reformatie noodzakelijk acht om de keuzes te begrijpen die na de achttiende eeuw gemaakt
werden. Na de historische uiteenzetting zal ik vervolgens ingaan op de vraag wat de missie van de
kerk precies is om daarna te kijken waarom ook kinderen en jongeren object zouden moeten zijn van
deze missie. Als afsluiting van het hoofdstuk zal ik een definitie van missionair jongerenwerk geven.
2.2 Kinderen en jongeren in de Bijbel
2.2.1 Kinderen zijn waardevol
Een gedachte die we in het Oude Testament regelmatig zien terugkeren, is dat kinderen onderdeel
zijn van Gods scheppingswerk. Heel mooi wordt dit verwoord in Psalm 139 waar de dichter beschrijft
hoe God hem in de buik van zijn moeder gevormd heeft, maar ook bijvoorbeeld Job 10,8-12 en
Jeremia 1,5 spreken hier over. Daarnaast lezen we in Genesis 5,1-3, het begin van het
geslachtsregister van Adam, dat Adam geschapen is naar het beeld van God en dat Adam dit op zijn
beurt doorgeeft aan zijn kinderen. Vanaf de conceptie kunnen kinderen dan ook als beelddrager van
God worden gewaardeerd.11 Als Gods scheppingswerk en beelddrager zijn kinderen waardevol en
moeten ze ook als zodanig behandeld worden. Dit zien we terug in Israëls wetgeving waar we lezen
dat iemand die een miskraam veroorzaakt een geldboete moet betalen (Ex. 21,22-25) en waar Israël
de opdracht krijgt om zorg te dragen voor kinderen die als wezen opgroeien in de marges van de
samenleving (Ex. 22,21, Deut. 24,17vv.).
10
Paas, ‘Post-Christian’, 11-12. 11
Knevel, Bijbel, 52 & Bunge, The Child in the Bible, 4.
12
De waarde van kinderen blijkt ook uit het gegeven dat kinderen volgens het Oude Testament een
zegen van God zijn (Ps. 127,3). Vruchtbaarheid is veelvuldig een aspect van Gods belofte, denk
bijvoorbeeld aan de belofte aan Abraham (Gen. 12). De hoge waarde van kinderen wordt in het Oude
Testament ook op een negatieve wijze duidelijk, doordat kinderloosheid wordt gezien als een
schande en als een geloofsaanvechting.12 De achtergrond van de kinderwens in het oude Israël was
de gedachte dat Israël een heilig volk was, afgezonderd tot een bijzondere taak. Kinderen waren
belangrijk voor het veiligstellen van de toekomst van dit volk. De kinderwens was daarom verbonden
met de eer van God. Tegelijkertijd was ook de gedachte van belang dat in iemands kinderen zijn
geslacht en zijn naam voortleefden en dat kinderen konden zorgdragen voor het welzijn van de
familie.13 Hoewel er dus grote waarde werd toegekend aan het ontvangen van kinderen, bleven zij
volgens het Oude Testament wel Gods eigendom. Hieraan herinnerde de opdracht om de
eerstgeboren zonen, die het hele volk vertegenwoordigen, aan God te wijdden (Ex. 13,1-2, 13-16).14
Als we kijken naar Jezus’ bediening hier op aarde, dan valt op dat dit een ‘inclusieve’ bediening
was.15 Daarmee bedoel ik te zeggen dat Jezus’ bediening zich niet alleen beperkte tot volwassenen,
maar dat daar ook ruimte in was voor kinderen. Zo lezen we bijvoorbeeld over de genezing van het
dochtertje van Jaïrus en de enige zoon van een weduwe. Toen Jezus op weg was naar Jeruzalem en
mensen hun kinderen bij Hem brachten (het was niet ongewoon dat mensen hun kinderen naar een
rabbi brachten om van hem een zegen te ontvangen), waren de kinderen welkom en maakte Jezus
tijd voor hen vrij. Daarmee liet Jezus zien dat kinderen voor Hem net zo goed waardevol waren als
volwassenen.
Zowel uit het Oude als in het Nieuwe Testament blijkt dus dat kinderen in zichzelf waardevol zijn. Dat
is een verschil ten opzichte van de visie op kinderen zoals die in de hellenistische wereld gold.
Hoewel er zeker bewijs is dat ouders van hun kinderen hielden, werden kinderen vooral
gewaardeerd om wat ze konden worden en niet zozeer om wat ze nu al waren. Kinderen werden
zowel lichamelijk als geestelijk (zowel intellectueel als moreel) gezien als zwak. Zo werden kinderen
gezien als kwetsbaar en vatbaar voor allerlei ziekten. Daarnaast konden zij nog niet rationeel denken,
konden zij geen onderscheid maken tussen goed en kwaad en waren zij nog niet in staat om hun
hartstochten te beheersen.16 De Romeinse filosoof Cicero zei dan ook over de kindertijd: “Dit ding
kan zelf niet geprezen worden, alleen zijn potentieel kan geprezen worden”.17 Op de sociale ladder
bekleedden kinderen dan ook een lage positie. Kinderen hadden geen eigen rechten, maar waren
wettelijk onderworpen aan hun vader die bijna absolute macht over hen had. Zo was men ervan
overtuigd dat de vader het recht had om te beslissen over het leven van zijn pasgeboren kind. Een
treffend voorbeeld hiervan lezen we in de brief van een man aan zijn zwangere echtgenote (100 v.
Chr.): “mocht je het kind baren en het is een jongen, houd het dan. Is het een meisje, doe het dan
weg”.18
12
Knevel, Bijbel, 53-54. 13
Strange, Kinderen, 22-24 & Knevel, Bijbel, 54. 14
Knevel, Bijbel, 55 15
Knevel, Bijbel, 73. 16
Laes, Kleine, 42-45 & Bunge, The Child in the Bible, 162-163. 17
Bunge, The Child in the Bible, 163. 18
Bunge, The Child in Christian Thought, 32-34 & Laes, Kleine, 14-15.
13
2.2.2 Kinderen zijn onderdeel van de verbondsgemeenschap
Toen God een verbond sloot met Abraham zei Hij daarover: “Ik sluit een verbond met jou en met je
nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: Ik zal jouw God zijn en die
van je nakomelingen” (Gen. 17,7). Het verbond dat God sloot, was met deze uitspraak inclusief: het
omvat alle komende generaties, ongeacht hun leeftijd. Deze verbondsrelatie kwam eenzijdig van
Gods kant tot stand in de verbondsluiting. Tegelijk vroeg God wel om deze relatie te beantwoordden
door Hem te kennen en te dienen. Hij gaf ouders de opdracht dit ook aan hun kinderen te leren door
hen de geboden in te prenten en er steeds over te spreken, thuis en onderweg, als ze naar bed gaan
en als ze opstaan (Deut. 6,7). De geloofsopvoeding vond dan ook plaats binnen het grotere kader van
het verbond.19
De geloofsopvoeding was allereerst een zaak van de ouders. Zij wijdden hun kinderen in op de ‘weg’
van het leven en dat betekende niets minder dan hen leiden op de weg van de God van het
verbond.20 Nadruk lag op de inwijding in de geloofspraxis, doordat de praktijk van leven en geloven
werd voorgedaan in gezinsverband. Ouders leerden hun kinderen verder de verhalen van Israël en
allerlei wijsheden. Het doel hiervan was dat de kinderen zelf wijs zouden worden en de weg van het
leven zouden gaan in overeenstemming met de geboden en beloften van God (Spr. 8,33, 35-36).21
Kinderen moesten zo thuisraken in het verhaal van God met Zijn volk, met name dat van Zijn daden,
dat zij het zich eigen gingen maken als hun eigen verhaal.22
Naast de ouders speelde ook de hele gemeenschap een rol in de geloofsopvoeding van de nieuwe
generatie. Kinderen leerden over God door het dagelijkse voorbeeld van volwassenen en door hun
eigen interactie met volwassenen – thuis en op straat. Zowel het rusten als het opstaan, het werken
als het spelen, het familiegesprek als de dorpshandel behoorden dezelfde boodschap uit te stralen,
namelijk dat er niets belangrijkers in het leven is dan de kennis en ervaring van Gods liefde.23 Ook de
tempel (en later de synagoge), de priesters (zie bijvoorbeeld Lev. 10,11 en Neh. 8,6-9), het meedoen
aan feesten en riten en symbolen ondersteunden het godsdienstig onderwijs. Zo werd bijvoorbeeld
bij de instelling van het Pascha de verwachting uitgesproken dat kinderen zouden vragen waarom dit
gevierd werd en ouders werd verteld wat ze moesten antwoorden (Ex. 12,26-27). Tevens werd bij de
oprichting van de twaalf stenen, nadat men door de Jordaan heen het beloofde land was ingetrokken
(Joz. 4,6-7, 21-24), de verwachting uitgesproken dat kinderen hierover vragen zouden stellen.
Hierdoor leerden de kinderen niet alleen de regels, maar ook het verhaal achter de regels.24
In het Nieuwe Testament wordt minder expliciet gesproken over kinderen als onderdeel van de
geloofsgemeenschap. Dit wil echter niet zeggen dat zij dit niet waren. Zoals al eerder gezegd, is Jezus’
bediening te omschrijven als inclusief: voor Hem horen kinderen en jongeren erbij. Over de kinderen
in de eerste christelijke gemeenschap lezen we verder weinig. We lezen meermalen dat een heel
huishouden gedoopt werd (Hnd. 10,44-48, Hnd. 16,14-16 en Hnd. 16,31-33) en het is mogelijk dat
hierbij ook kinderen gedoopt zijn. Kinderen behoorden over het algemeen namelijk tot dezelfde
19
Brienen, Leren, 38-39. 20
Dingemans, In, 159 & Kock, Altijd, 65-66 & Brienen, Wegwijzer, 18. 21
Dingemans, In, 159 & Kock, Altijd, 66. 22
Brienen, Wegwijs, 18-19. 23
Dean, Starting, 125-127. 24
Bunge, The Child in the Bible, 48-52.
14
religie als hun ouders of voogden.25 Dit standpunt is echter niet onbetwist. Zo vragen sommigen zich
af waarom Lucas dit dan niet vermeld heeft. De doop van kinderen zou namelijk kunnen laten zien
dat het leven van kinderen net zo belangrijk is als dat van volwassenen.26
Het ligt wel voor de hand dat kinderen bij de vieringen van de eerste christelijke gemeente aanwezig
waren, aangezien de bijeenkomsten vaak bij mensen thuis plaatsvonden en maaltijden met elkaar
gedeeld werden.27 Ook lijkt er een enkele keer expliciet over hun aanwezigheid gesproken te
worden. Zo lezen we in Handelingen 21,5 dat bij het vertrek van Paulus naar Jeruzalem niet alleen de
leerlingen hem uitgeleide deden om samen met hem te bidden, maar ook de vrouwen en kinderen.
Daarnaast stellen sommigen dat ook in Handelingen 20,7-12 gesproken wordt over de aanwezigheid
van een jongere bij een samenkomst in Troas. Voor Eutychus, de jonge man die uit het raam viel
tijdens de lange toespraak van Paulus, worden namelijk twee verschillende Griekse woorden
gebruikt: neanias en pais. Het eerste wordt vertaald met ‘jonge man’, het tweede kan vertaald
worden met ‘kind’. Het gaat in het laatste geval dan om een nog jong en onvolwassen persoon, een
jeugdig persoon. Het gebruik van het woord pais doet vermoeden dat Eutychus was wat wij nu een
‘jongere’ noemen.28 Helemaal onomstreden is deze uitleg echter niet, omdat het woord pais ook
vertaald kan worden als ‘slaaf’ of ‘knecht’. De combinatie van neanias en pais kan daarom ook
gebruikt zijn om aan te geven dat de jonge man Eutychus een knecht was. Uit de context is niet
duidelijk af te leiden met welke van de beide betekenissen van pais we hier nu te doen hebben.29
Tenslotte doen ook de leefregels in Efeziërs 6 en Kolossenzen 3 vermoeden dat kinderen tijdens de
samenkomsten aanwezig waren. Dit omdat zij in deze leefregels als aparte groep worden
aangesproken en de brieven hoogstwaarschijnlijk tijdens de samenkomsten werden voorgelezen. Dit
wekt zelfs de indruk dat kinderen niet alleen in de samenkomst aanwezig waren, maar dat de
samenkomsten mede bedoeld waren om hen te onderwijzen.30 Uit dezelfde leefregels valt af te
leiden dat ook in het Nieuwe Testament de geloofsopvoeding grotendeels thuis plaatsvond (zie
bijvoorbeeld Ef. 6,4 over de rol van de vader). Kijken we naar wat er in het Nieuwe Testament gezegd
wordt over ‘leren’, dan zien we dat in het Nieuwe Testament de geloofsopvoeding
hoogstwaarschijnlijk ook als inwijding op de weg van leven werd gezien, namelijk op de weg van de
navolging van Christus.31
Zowel uit het Oude als Nieuwe Testament valt dus af te leiden dat kinderen onderdeel van de
geloofsgemeenschap waren en dat zij (mogelijk vanaf een bepaalde leeftijd) aanwezig waren bij
samenkomsten en vieringen. De voornaamste rol in de geloofsopvoeding was echter weggelegd voor
de ouders, die de taak hadden hun kinderen in te wijden op de ‘weg’ van het leven. Dit is in lijn met
de gewoonte in de bredere cultuur van die tijd waar kinderen de religie van hun ouders/voogd
overnamen en deelnamen aan een veelheid van godsdienstige (thuis)rituelen en ceremoniën.32
25
Horn, Let, 95-97, 252. 26
Bunge, The Child in the Bible, 217-218. 27
Horn, Let, 99. 28
Horn, Let, 101 & Strange, Kinderen, 90-91. 29
Bette, Studiebijbel, 260-261. 30
Strange, Kinderen, 93-96. 31
Brienen, Wegwijzer, 16-23. 32
Strange, Kinderen, 52-53.
15
2.2.3 Kinderen worden door God gebruikt
In het Oude Testament zien we hoe tieners een belangrijke rol spelen in verschillende Bijbelverhalen.
Denk bijvoorbeeld aan Jozef, Samuël, David, Daniël en het slavinnetje van Naäman. Sommigen van
deze tieners hadden te maken met situaties die volwassenen verward en levens bedreigd. Zo
versloeg David Goliath terwijl niemand met Goliath durfde te vechten en wist het slavinnetje van
Naäman als enige hoe haar meester kan genezen. In de situaties waarin de tieners zich bevonden,
getuigden ze van hun geloof; ze brachten God in het verhaal waardoor de gang van zaken
veranderde. De Filistijnen werden verslagen, Naäman werd genezen en in het geval van Daniël en zijn
vrienden kwam in sommige gevallen de buitenlandse koning tot de erkenning dat de God van Israël
de ware God was. Al deze verhalen tonen hoe God niet alleen werkt in families, gemeenschappen en
naties door wat in menselijke ogen machtig en krachtig is, maar juist ook door het zwakke en
onbelangrijke – juist ook door tieners.33
Ook in het Nieuwe Testament worden kinderen door God gebruikt, nu als voorbeeld. Zo zei Jezus
bijvoorbeeld: “Ik verzeker jullie: wie niet als een kind openstaat voor het Koninkrijk van God, zal er
zeker niet binnengaan” (Marc. 10,15). Dit moet in die tijd een schokkende uitspraak zijn geweest die
de wereld als het ware op zijn kop zette. Nergens in de Joodse literatuur werden kinderen als
voorbeeld voor volwassenen naar voren gebracht en in een Grieks-Romeinse setting was de
vergelijking met kinderen zelfs heel beledigend.34 De ouders waren het voorbeeld, het model
waarnaar kinderen gekneed moesten worden. Nu draaide Jezus voor het binnengaan van het
Koninkrijk echter de rollen om: de kinderen staan model voor de volwassenen. Waarschijnlijk doelde
Jezus hier op de gesteldheid van kinderen. Zij zijn ontvankelijk en afhankelijk van wat hen wordt
gegeven. Het was ook niet vereist dat zij de wet hielden, daar waren zij nog te klein voor, maar zij
waren volledig afhankelijk van goddelijke gunst. Jezus leek te willen communiceren dat voor het
ontvangen van het Koninkrijk dezelfde gesteldheid nodig is: men kan er alleen maar binnengaan door
het zich te laten schenken. Eigenlijke menselijke inspanning voldoet hier niet.35
Zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament zien we dus dat God kinderen en tieners gebruikt in
de uitvoering van Zijn plan, door hen een rol te geven in Zijn handelen met volken en/of hen tot
voorbeeld te stellen voor anderen. Ook in de bredere cultuur van die tijd geloofde men dat kinderen
door de goden gebruikt konden worden, zo functioneerden kinderen vaak als medium tussen de
mensenwereld en de godenwereld.36 Het idee dat kinderen model konden staan voor volwassenen
was daarentegen absoluut niet geaccepteerd.
2.2.4 Samenvattend
Samenvattend kunnen we stellen dat, als we kijken naar wat er in de Bijbel staat over kinderen en
jongeren, blijkt dat zij waardevol in zichzelf zijn en dat God hen als instrument kan gebruiken bij de
uitvoering van Zijn plan met deze wereld. De gedachte die echter centraal stond in het denken over
kinderen en jongeren, gelet op de aandacht die dit kreeg in het onderwijs dat Israël ontving, was dat
kinderen en jongeren onderdeel waren van de verbonds-/geloofsgemeenschap en daarom moesten
worden ingewijd in de weg van het leven met God. Dit opdat kinderen er zelf voor zouden kiezen om
33
Bunge, The Child in the Bible, 349-352 & Matsinger, Heilige grond, 68-74. 34
Bunge, The Child in Christian Thought, 38-39. 35
Bunge, The Child in Christian Thought, 38-40 & Knevel, Bijbel, 75-76 & Strange, Kinderen, 67-72. 36
Strange, Kinderen, 52.
16
deze weg te gaan. Hoe de kerk hier door de eeuwen heen vorm aan heeft gegeven, gaan we nu
bekijken.
2.3 Kinderen en jongeren in de kerk door de eeuwen heen
2.3.1 Kinderen en jongeren in de Vroege Kerk
De eerste christenen richtten zich aanvankelijk met name op volwassenen, zowel binnen de
gemeente als daarbuiten. Kinderen werden gezien als onderdeel van hun familie en niet als losse
eenheden. Zij werden vaak niet in staat geacht om besluiten te nemen betreffende geloofskeuze.37
Aangenomen werd dat als ouders hun religie veranderden, kinderen daar automatisch in meegingen.
De meeste kinderen traden dan ook toe tot het christelijk geloof, omdat ze in een christelijk gezin
geboren werden of omdat hun ouders zich tot het christelijk geloof bekeerden.38 Vanaf de tweede
eeuw was er een groeiend aantal christenen dat van jongs af aan met het christelijk geloof was
opgevoed.39
Het gezin stond centraal in de christelijke opvoeding van kinderen. In de eerste en tweede eeuw
werd er weinig geschreven over het onderwijzen van kinderen, maar geleidelijk begon men zich
steeds meer zorgen te maken over het morele gedrag van christenen - inclusief kinderen. Dit leidde
er bijvoorbeeld toe dat Johannes Chrysostomus (345-407) als aartsbisschop van Constantinopel
uitgebreid schreef over de verantwoordelijkheid van ouders, met name de vader, om hun kinderen
te onderrichten in het christelijk geloof en hen aan te sporen tot gepast moreel gedrag.40
In de samenkomsten van de gemeente was het onderwijs hoogstwaarschijnlijk gericht op
volwassenen, hoewel kinderen wel aanwezig waren.41 Van ouders werd verwacht dat zij het
ontvangen onderwijs thuis doorgaven aan hun kinderen. Daarnaast was ook de catechese in de
vroege kerk gericht op volwassenen en niet bedoeld om kinderen in de gemeente te onderwijzen
(dat was het werk van de ouders). De catechese functioneerde als dooponderricht aan nieuwelingen
die wilden toetreden tot de gemeente en die geen christelijke achtergrond hadden. Voor hen
betekende het toetreden tot de gemeente, zeker in de eerste eeuwen, een breuk met het
heidendom. Het accent in de catechese lag dan ook op het verduidelijken van de keus die mensen
hadden gemaakt.42 Gelet op de centraliteit van het gezin in de geloofsopvoeding, ligt het voor de
hand dat men verwachtte dat nieuwelingen die deelnamen aan de catechese het geleerde weer aan
hun kinderen zouden doorgeven.
Dat het beeld wel wat diffuser is dan hier beschreven, blijkt onder andere uit ‘Contra Celsum’, een
geschrift van kerkvader Origenes (185-254) waarmee hij reageerde op een verschenen geschrift van
de filosoof Celsus. Uit wat Origenes schreef, bleek dat Celsus de christenen ervan beschuldigde dat zij
kinderen opzetten tegen hun ouders en leraren. Origenes ontkende niet dat christenen ook kinderen 37
Horn, Let, 113. 38
Griffiths, One, 17 & Horn, Let, 113. 39
Horn, Let, 109-110. 40
Van één van Chrysostomus’ werken hierover (Over ijdele roem en de opvoeding van kinderen) is een Engelse vertaling te vinden in Christianity and pagan culture in the later Roman Empire door M.L.W. Laistner (Ithaca: Cornell University Press, 1951). 41
Horn, Let, 113. 42
Paas, De, 189-192.
17
bereikten met hun prediking, maar weerlegde dat christenen daarmee kwaad deden. Zo stelde hij
dat christenen nooit kinderen zouden opzetten tegen leraren die hen goede dingen leerden, maar
dat ze hun hoorders wel opriepen om zich af te wenden van leraren die hen dingen leerden die niet
goed voor hen waren.43 De beschuldiging van Celsus doet vermoeden dat in de eerste eeuwen
christenen in hun contact met niet-christelijke kinderen hen iets meegaven van het christelijk geloof.
Dat kan door prediking zijn geweest, maar het meest waarschijnlijke is om te denken aan gewone
intermenselijke contacten. Denk bijvoorbeeld aan slaven die als opvoeder in huis gehaald waren
(paidagogos) en de aan hun toevertrouwde kinderen iets meegaven van het christelijk geloof. Of
hierdoor veel kinderen tot geloof kwamen, is niet bekend. Daarnaast zijn er verschillende verhalen
waaruit blijkt dat Gregorius de Verlichter aan het begin van de vierde eeuw in Armenië verschillende
scholen voor kinderen oprichtte om (onder andere) op deze manier het christelijk geloof door de
hele regio te verspreiden.44
We kunnen dus stellen dat in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis kinderen met name via hun
ouders in aanraking met het christelijk geloof kwamen, maar dat zij ook een enkele keer zelf het
object van missie waren.
2.3.2 Kinderen en jongeren in de Reformatie
De Middeleeuwen worden door velen omschreven als een periode waarin er bij veel christenen grote
onwetendheid bestond.45 Daar zijn meerdere redenen voor aan te wijzen. Allereerst raakte het
catechumenaat zoals we dat uit de vroege kerk kenden in verval in de periode dat Europa op grote
schaal gekerstend werd. Daarmee verdween een inwijdingstraject waarin juist veel aandacht werd
besteed aan het kennen en leren van de geloofsinhoud.46 Ten tweede konden veel mensen niet
lezen. Men ‘leerde’ over het geloof door middel van kerkelijke plechtigheden (hoofdzakelijk de
sacramenten) en door afbeeldingen (denk aan de raamschilderingen en platenbijbels). Soms leerde
men enkele teksten uit het hoofd, maar deze teksten werden vaak in het Latijns geleerd.47 De spits
van de catechese lag in deze periode bij het onderricht dat met de biecht verbonden was. De nadruk
kwam daarbij vooral te liggen op het zo goed mogelijk naleven van de kerkelijke geboden en
verboden.48 Door de kerk werd geen reguliere catechese gegeven aan gedoopte kinderen. In plaats
daarvan werd het onderwijzen van kinderen in deze periode gezien als een taak van de peten en
meters. Van hun taak kwam echter vaak niet veel terecht.49 Met de Reformatie kwam hier echter
verandering in. De kerk van de Reformatie nam namelijk zelf de taak op zich om de kinderen te
onderwijzen. Dit deed zij samen met de ouders en steeds meer ook met de scholen die
langzamerhand opkwamen in de stad en op het platteland. In alle centra van de Reformatie zien we
dan ook een catechetische driehoek ontstaan die gevormd werd door gezin, kerk en school.50 Deze
catechetische driehoek was echter op dat moment nog maar van toepassing op een beperkt aantal
kinderen, omdat veel kinderen ten tijde van de Reformatie nog niet naar school gingen. Het ideaal
was echter dat deze catechetische driehoek de dagelijkse praktijk voor alle kinderen werd. Het doel
43
Origenes, Contra, 73-75. 44
Horn, Let, 161-163 & Malan, The Life, 299-300. 45
Kock, Altijd, 106-111, Dingemans, In, 170-171, Verboom, De, 12. 46
Kock, Altijd, 106-107, 110 & Dingemans, In, 170. 47
Dingemans, In, 170. 48
Brienen, Wegwijzer, 25 & Kock, Altijd, 111. 49
Kock, Altijd, 111 & Verboom, De, 12. 50
Verboom, De, 85.
18
van de catechese was om kinderen van jongs af aan door middel van een leerproces tot een bewuste
aanvaarding van het verbond te brengen. De voorlopige doelstelling was daarom het bijbrengen van
kennis, maar de uiteindelijke doelstelling was om kinderen te leren als christen te leven met ontzag
voor God.51
2.3.2.1 Gezinscatechese
Ouders werden er ten tijde van de Reformatie aan herinnerd dat zij, vanwege hun belofte bij de doop
van hun kind, de roeping hadden om hun kind in het geloof op te voeden. Zij waren zelf
verantwoordelijk om hun kinderen in de beginselen van het christelijk geloof te onderwijzen en een
leergesprek met hen te voeren. Op verschillende plaatsen verschenen handleidingen om ouders
hierbij te helpen, denk bijvoorbeeld aan de Kleine Catechismus van Luther (1529). De bedoeling was
dat de catechese in het gezin een voorbereiding vormde op het schoolonderwijs en dat ouders
tevens met hun kinderen herhaalden wat zij in de kerk hadden gehoord. In de praktijk werd de
gezinscatechese door ouders vaak verwaarloosd. Het werk vaak tot een minimum teruggebracht van
Bijbellezen en bidden voor de maaltijd, maar zelfs dat werd soms niet meer gedaan.52
2.3.2.2 Schoolcatechese
Vanaf het begin hebben de reformatoren het als hun taak gezien om schoolonderwijs voor het hele
volk beschikbaar te stellen.53 Hoewel de overheid mede verantwoordelijk was voor het onderwijs,
droegen de scholen wel een kerkelijk stempel. Hierin speelde mee dat men ervan overtuigd was dat
de beginselen van de Reformatie bij uitstek via scholen onder het volk verspreid konden worden.54
Catechese werd al snel als afzonderlijk vak op het lesrooster ingevoerd. Ook werd het leesonderricht
vaak gecombineerd met catechetische vorming.55 Verder waren de schoolcatechese en kerkelijke
catechese nauw met elkaar verbonden; de leerstof uit de catechismus werd op school al geoefend
om vervolgens in de kerk behandeld en opgezegd te worden.56
2.3.2.3 Kerkcatechese
De catechese door de kerk zelf nam overal een centrale plaats in. Aanvankelijk was in ons eigen land
de catechismuspreek de enige vorm van rechtstreeks onderricht van de kerk. Bij deze
catechismusdiensten werden ook de kinderen verwacht. Zij zeiden in deze diensten de vragen en
antwoorden van de catechismus op die zij op school hadden geleerd. De catechismusdienst bleek
echter niet het geschikte middel te zijn om kinderen te bereiken. Samen met het gegeven dat niet
alle kinderen naar school gingen, vormde dit de reden dat aan het begin van de zeventiende eeuw
langzaamaan de kindercatechese opkwam. Aan het einde van de zeventiende eeuw was ze op veel
plaatsen ingeburgerd en na 1795 nam zij in omvang alleen maar toe. Vermoedelijk was de doorsnee
kindercatechisatie een catechismuspreek op kinderlijk niveau, aangevuld door de recitatie van
vragen en antwoorden. De kindercatechese werd vaak op zondagmiddag gehouden. Hoewel de
predikant geacht werd te catechiseren, werd deze taak ook door andere personen waargenomen.57
51
Verboom, De, 87 & Groenendijk, Leren, 35-36. 52
Verboom, De, 86, 90, 94, 98-99 & Brienen, Wegwijzer, 26. 53
Anthony, Introducing, 21. 54
Groenendijk, Leren, 40 & Verboom, De, 100. 55
Verboom, De, 86 & Exalto, 2000 jaar, 340. 56
Verboom, De, 20, 69, 111 & Exalto, 2000 jaar, 345. 57
Verboom, De, 86-87, 112-130 & Brienen, Wegwijzer, 26.
19
2.3.3 Kinderen en jongeren en de kerk in de negentiende eeuw
2.3.3.1 Opkomst van de zondagsschool
Tot het begin van de negentiende eeuw oefende de kerk grote invloed uit op het onderwijs. Met de
Franse invasie van 1795 kwam hier echter verandering in en deze verandering werd doorgezet toen
in 1815 het Koninkrijk der Nederlanden werd gevormd. Er kwam een scheiding tussen kerk en staat,
wat op het gebied van onderwijs inhield dat het gereformeerde karakter hiervan verloren ging. De
scholen bleven wel christelijk, maar er mocht geen aandacht meer worden besteed aan leerstellige
kwesties.58 Op deze manier hoopte de overheid de eenheid in het jonge Koninkrijk te bevorderen.59
In het begin van de negentiende eeuw groeide binnen de protestantse kerken tevens de onvrede
over het rationalisme dat steeds meer de overhand leek te krijgen in kerk en theologie. De nationale
crisis als gevolg van de Belgische opstand en een cholera-epidemie (1832) leidden uiteindelijk tot een
nieuwe opwekkingsbeweging die bekend kwam te staan als ‘het Réveil’. Tegenover de goedheid en
deugdzaamheid van de mens stelde het Réveil de verlorenheid en noodzaak van bekering en
verlossing. Tevens stelde zij tegenover het rationalisme van de Verlichting het gevoel, het hart, als de
bron van levend geloof. Aanvankelijk was het doel om innerlijke veranderingen binnen de kerk te
bewerkstelligen, maar al snel verschoof de focus naar het stimuleren van christelijke hervormingen in
de maatschappij. Zo richtten aanhangers van het Réveil onder meer niet-kerkelijke instellingen voor
armen, prostituees en drankverslaafden op.60 Bij al hun activiteiten was het overbrengen van het
evangelie een belangrijk doel, omdat ontkerstening als een groot probleem werd gezien.61
De hierboven genoemde ontwikkelingen leidden er toe dat in tal van dorpen en steden
zondagsschooltjes werden opgericht. Er hadden al sinds de zestiende eeuw zondagsscholen bestaan
waar naast catechisatie ook lees- en schrijfonderricht werd gegeven.62 Nu namen aanhangers van het
Réveil dit concept over. Een voorbeeld hiervan was de Vereniging ‘Tot Heil des Volks’, welke in 1855
door dominee Jan de Liefde werd opgericht en evangelisatie met materiële hulp wilde combineren.
Deze organisatie richtte zich specifiek op kinderen en armen en zette onder andere in verschillende
grote plaatsen zondagsscholen op. In 1880 telde de organisatie elf zondagsscholen met in totaal
ongeveer 2000 leerlingen. Op deze zondagsscholen leerden kinderen, maar ook volwassenen,
rekenen, lezen en schrijven, maar ook werd er Bijbels onderwijs gegeven.63 In de loop van de
negentiende eeuw veranderde het karakter van veel zondagsscholen; het (weliswaar religieus
getinte) lees- en schrijfonderricht verdween waardoor alleen het religieus onderwijs overbleef.64 Het
fenomeen zondagsschool kreeg in Nederland een belangrijke impuls door de onderwijswet van 1857,
die (in vergelijking met de ontwikkeling kort na 1795) nog een stap verder ging in de secularisering
van het openbaar onderwijs: voortaan zou dit geheel neutraal in plaats van algemeen christelijk zijn.
58
Groenendijk, Leren, 106 & Dane, De vrucht, 105. 59
Exalto, 2000 jaar, 331, 352-354. 60
Selderhuis, Handboek, 629-632 & Dubois, Aan, 20-21. 61
Lieburg, Jeugdwerk, 19. 62
Harinck, Christelijke, 1920-1921. 63
Dubois, Aan, 49-50 83-85, 112-114. (In het begin van de twintigste eeuw daalde het aantal kinderen dat de zondagsscholen van ‘Tot Heil des Volks’ bezocht geleidelijk. De organisatie bleef zich tot 1969 via allerlei activiteiten inzetten voor kinderen en jongeren. Vanaf 1969 kreeg het werk van Tot Heil des Volks een nieuwe wending.). 64
Groenendijk, Leren, 109-110.
20
Bijzonder onderwijs was vanaf 1848 wel toegestaan, maar alleen het openbare onderwijs kreeg
subsidie.65 In 1866 en 1871 verenigden de zondagsscholen zich respectievelijk in de Nederlandse
Zondagsschool Vereniging en de Gereformeerde Zondagsschool Vereniging ‘Jachin’.
Oorspronkelijk waren de zondagsscholen bedoeld voor kinderen uit randkerkelijke of niet-gelovige
gezinnen. Men hoopte op zijn minst de geheugens van kinderen te vullen met de taal en beelden van
de christelijke cultuur, zodat kinderen in hun latere leven hier al dan niet opzettelijk uit zouden
kunnen putten. Naast de kinderen hoopte men ook hun ouderlijke huizen te bereiken met de in
morele en religieuze zin heilzame invloed van Gods woord. Tevens hoopte men via het
zondagsschoolonderwijs het beschavingspeil van Nederland gunstig te beïnvloeden door de
verspreiding van de christelijke moraal.66 In de praktijk werden de zondagsscholen echter vooral
bezocht door kinderen uit gelovige protestantse gezinnen.67 Rond 1920 raakte de zondagsschool over
haar bloeiperiode heen. Hierbij speelde mee dat er in 1920 een einde aan de schoolstrijd kwam
waardoor ook het bijzonder onderwijs recht had op overheidssubsidie. Dit maakte dat steeds meer
ouders vonden dat hun kinderen wel genoeg christelijk onderwijs kregen. Aangezien de
zondagsschool als evangelisatiemiddel ook niet erg succesvol was gebleken, werd zij dus
langzamerhand overbodig.68
2.3.3.2 Opkomst van de kinderkerk
Zoals al bleek uit de opkomst van de zondagsschool, zetten aanhangers van het Réveil zich in voor de
inwendige zending; de herkerstening en de beschaving van met name het lagere segment van de
bevolking. Naast de zondagsschool was de kinderkerk één van de middelen die daartoe werden
ingezet.69 Dit waren diensten die geheel met het oog op kinderen werden ingericht - er was een
kinderpreek, er werden begrijpelijke liedjes gezongen en de dienst mocht niet langer dan een uur
duren. De kinderkerk werd voor het eerst gehouden in Haarlem in 1779 op initiatief van de diaconie
die onder de indruk was van de heersende ongebondenheid en zedeloosheid in de gezinnen die van
hen een toelage ontvingen. Zij kwam daarom met het voorstel om deze gezinnen te verplichten hun
kinderen op zondag naar een speciale kinderdienst te sturen. Deden zij dit niet, dan werd hun
toelage ingehouden.70 Het concept van de kinderkerk verspreidde zich al snel verder, mede doordat
het in 1797 opgerichte Nederlandsch Zendeling Genootschap deze diensten aanbeval. Voor
verschillende kerken vormde de scheiding tussen kerk en staat aanleiding om kinderdiensten te gaan
organiseren. Zo organiseerde men in Groningen in 1818 voor het eerst een kinderkerk, nadat het
toezicht op de twee armenscholen door de wetswijzigingen aan de hervormde kerkenraad was
ontnomen. Om toch vorm te kunnen geven aan de kerkelijke verantwoordelijkheid voor het
godsdienstig onderwijs aan de armenkinderen en voor hun vorming tot nuttige leden van de
maatschappij en de hervormde gemeente, besloot men kinderdiensten te gaan organiseren.71
65
Groenendijk, Leren, 110 & Exalto, 2000 jaar, 352-354. 66
Groenendijk, Leren, 112-113 & Dane, De vrucht, 112-113. 67
Harinck, Christelijke, 1920-1921 & Dane, De vrucht, 115-117. 68
Groenendijk, Leren, 113-114 & Exalto, 2000 jaar, 358. 69
Houtman, Kinderkerk, 20-21, 51. 70
Houtman, Kinderkerk, 30. 71
Houtman, Kinderkerk, 29.
21
Halverwege de negentiende eeuw was de kinderkerk een bekend fenomeen dat zowel in steden als
in dorpen voorkwam.72 Vanaf het begin werd er naar gestreefd met de kinderdiensten een breder
gehoor te bereiken dan alleen de kinderen van de door de diaconie ondersteunde gezinnen en de
wezen. Wel was het juist deze groep die de kerkgang vaak verzuimde, omdat ze met hun schamele
kleding niet onder de gegoede stand durfden te verschijnen.73 Het terugkerende argument om
speciaal op kinderen gericht kerkdiensten te organiseren, was dat de gewone kerkdienst bij kinderen
tegenzin opriep. Een dienst op hun niveau daarentegen was een goed middel om kinderen bekend te
maken met het evangelie, hen al jong bij de kerk te betrekken en hen te doen wennen aan de vaste
kerkgang. De kinderkerk was echter niet onomstreden. Tegenstanders waren van mening dat kind en
preek tegengestelde begrippen zijn die niet samen gaan, omdat de preek daardoor de vereiste
diepgang verliest. Zij vonden daarentegen dat kind en catechese bij elkaar hoorden.74 In de loop van
de twintigste eeuw verdween de kinderkerk in deze vorm en kwamen andere vormen van kerkelijk
jeugdwerk hiervoor in de plaats.75
2.3.4 Kinderen en jongeren en de kerk in de twintigste eeuw
2.3.4.1 Jongerenwerk in de eerste helft van de twintigste eeuw
In de vormgeving van het jeugdwerk in de twintigste eeuw speelden verschillende factoren een rol.
Allereerst was daar de verzuiling die in deze eeuw zijn hoogtepunt beleefde. De maatschappij was
opgedeeld op basis van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen en iedere stroming
had zijn eigen organisaties op alle terreinen van het maatschappelijke leven.76 Daarnaast waren er
allerlei sociaal-culturele ontwikkelingen die een rol speelden. Door de invoering van de leerplicht en
de sociale wetten tegen kinderarbeid kregen jongeren namelijk steeds meer vrije tijd. Ook werden
jongeren binnen de pedagogiek en psychologie steeds meer als een apart te onderscheiden groep
gezien.77 Dit leidde ertoe dat elke zuil ook zijn eigen jeugdverenigingen kreeg waarin christelijke
jongeren zich verenigden. De jeugdverenigingen vervingen de kerkelijke catechese niet, maar
kwamen daarnaast.
In deze periode kwam ook de jeugddienstbeweging op gang. De eerste jeugddienst werd in 1920 in
Rotterdam gehouden en al snel vond deze navolging in vele andere plaatsen. Sommige
jeugddiensten waren bewust gericht op buitenkerkelijke jongeren, anderen op de eigen jeugd. De
meeste kerken richtten zich op jongeren tussen de dertien en twintig jaar. In een rapport van de
Nederlands Hervormde Kerk dat in 1931 verscheen, werd over de jeugddiensten in zijn algemeenheid
opgemerkt dat het geen overdreven tegemoetkoming was aan een gril van de jeugd, maar een
evangelisatietaak. Men zei daarbij: “Wie iemand wil optillen, moet beginnen met te bukken. Wil onze
kerk iedere nieuwere generatie tot God brengen, dan heeft onze kerk eerst naar een nieuwere
generatie te luisteren.”.78
72
Houtman, Kinderkerk, 24 & Groenendijk, Leren, 105. 73
Lieburg, Jeugdwerk, 21. 74
Houtman, Kinderkerk, 22-23, 28, 51-52. 75
Groenendijk, Leren, 105. 76
Parlementair documentatie centrum, ‘Verzuiling’, 1. 77
Lieburg, Jeugdwerk, 23 & Root, Revisiting, 25-39. 78
Beerekamp, De jeugddienst, 31.
22
Hoewel de zondagsschool zoals we die in de negentiende eeuw kenden langzaamaan over zijn
hoogtepunt heen raakte, wil dat niet zeggen dat er helemaal geen zondagsscholen meer waren. Er
werden aan het begin van de twintigste eeuw zelfs nog meerdere zondagsschoolverenigingen
opgericht. Zo werd de Nederlands Hervormde Zondagsscholenbond opgericht in 1928 en de
Christelijk Gereformeerde Zondagsschoolvereniging in 1930.79 Er bleven dus zondagsscholen bestaan
die op zondagmiddag plaatsvonden.
2.3.4.2 Jongerenwerk in de tweede helft van de twintigste eeuw
In de jaren rond de Tweede Wereldoorlog ontwikkelde zich een missionair elan onder protestanten,
vooral onder jongeren. Tevens kwam de jeugd als missionaire doelgroep meer in het vizier. Dit leidde
tot een veelheid aan nieuwe initiatieven om randkerkelijke en buitenkerkelijke jongeren te bereiken.
Zo werd in 1963 voor het eerst evangelisatiewerk op een camping door jongeren gedaan voor de
organisatie Dabar en in 1972 volgde de vereniging E&R (Evangelisatie en Recreatie). Binnen de kerk
ontstond naast de catechisatie en de jeugdvereniging ook het kerkelijk open jeugdwerk. Door de
HGJB werd kerkelijk open jeugdwerk als volgt gedefinieerd: “De taak van de kerk om aan kerkelijke
jeugd en jongeren een plaats te bieden voor ontspanning en ontmoeting, hen daar te vormen in het
recreatief bezig-zijn op een bijbels verantwoorde manier en hen te wijzen op het heil in Christus".80
Het werk richtte zich op randkerkelijken die formeel wel contact hadden met de kerk, maar die niet
gewend waren om een kerkelijke club of vereniging te bezoeken.81 Ontmoeting en ontspanning
waren sleutelwoorden in het kerkelijk open jeugdwerk, al mocht een stukje evangelieverkondiging
ook niet ontbreken. De activiteiten werden ook bezocht door de jongeren die wel naar de
jeugdvereniging gingen, waardoor er soms een wisselwerking tussen de jeugdvereniging en het
kerkelijk open jeugdwerk ontstond. Het kerkelijk open jeugdwerk onderscheidde zich van de
‘koffiebar’, die in 1964 door Youth for Christ werd gelanceerd, doordat de ‘koffiebar’ zich richtte op
buitenkerkelijke jongeren.82 Halverwege de jaren zeventig raakte dit echter al weer over zijn
hoogtepunt heen, omdat geloofsoverdracht via dit concept niet langer meer werkte.83
Als we kijken naar het kinderwerk in de tweede helft van de twintigste eeuw, dan was een
belangrijke ontwikkeling dat in de jaren zestig het kindernevendienstmodel ontstond. Hiermee
ontstond eigenlijk een combinatie van kerkdienst en zondagsschool, bedoeld om kinderen voor te
bereiden op het bijwonen van de gehele kerkdienst. Kinderen van vier tot twaalf jaar woonden een
deel van de kerkdienst bij en kregen daarna een eigen programma aangeboden dat beter aansloot bij
hun niveau en relevantiebesef.84 In veel Nederlands Hervormde en Gereformeerde kerken werd dit al
snel gemeengoed. Door de jaren heen bleef echter wel de discussie of het goed was om kinderen uit
de kerkdienst te halen.85 Een andere belangrijke ontwikkeling op het terrein van kinderwerk was de
opkomst van het concept van de vakantiebijbelclub in de jaren zeventig. Overgewaaid vanuit
Amerika86 werd dit in de orthodox-hervormde hoek gezien als een leuke manier om kinderen in de
79
Kerknieuwsredactie, ‘Ondanks’, 1. 80
Zonneveld, ‘Kerkelijk’, 1. 81
Lieburg, Jeugdwerk, 301. 82
Lieburg, Jeugdwerk, 358. 83
Youth for Christ, ‘1977’, 1. 84
Bijnagte, ‘Oefendienst’, 1. 85
Algra, ‘Reacties’, 1. 86
De vakantiebijbelschool zoals wij die kennen is in 1898 in New York gestart door Mrs. Walker Aylette Hawes. Zij zag een sterke toename van het aantal migrantenkinderen en besloot daarom een Bijbelschool van zes
23
vakantie met het evangelie te bereiken.87 Al snel werden er door het hele land vakantiebijbelweken
georganiseerd. In sommige plaatsen leidde het vakantiebijbelwerk tot de start van een wekelijkse
kinderbijbelclub om het werk, onder met name de buitenkerkelijke kinderen die de
vakantiebijbelweek bezochten, te kunnen continueren.88
2.3.5 Samenvattend
Samenvattend kunnen we stellen dat er door de eeuwen heen sprake was van ontwikkeling én van
continuïteit als het gaat om de relatie tussen kinderen/jongeren en de kerk. Enerzijds is er een
ontwikkeling te zien in de rol die de kerk innam in de geloofsopvoeding. In de eerste eeuwen had de
kerk een indirecte rol in de geloofsopvoeding, doordat zij de ouders onderwees en het de taak van de
ouders was om dit door te geven aan hun kinderen. Vanaf de Reformatie nam de kerk echter een
actievere rol in de geloofsoverdracht in door enerzijds de ouders toe te rusten door middel van
bijvoorbeeld handleidingen en door anderzijds zelf ook activiteiten te organiseren die erop gericht
waren om het geloof door te geven aan kinderen en jongeren. Dat is de kerk sindsdien blijven doen.
Daarnaast ontstonden er echter situaties waarin de kerk de enige partij was in de geloofsoverdracht.
Dit doordat zij zich ging richten op kinderen en jongeren wiens ouders rand- of buitenkerkelijk waren
en de school door de secularisering van het onderwijs ook geen rol meer speelde in de
geloofsoverdracht. Door de eeuwen heen is er ook sprake van continuïteit in wat de kerk aan de
jongeren mee wilde geven. Zij wilde de volgende generatie al op jonge leeftijd bekendmaken met het
evangelie en hen inwijdden op de weg van God.
Nu we weten hoe de kerk door de eeuwen heen heeft omgezien naar kinderen en jongeren is het tijd
om de vraag te stellen waarom het belangrijk is dat zij ook vanuit het oogpunt van missie omziet naar
kinderen en jongeren. Wat is de missie van de kerk precies en waarom zouden ook kinderen en
jongeren hiervan het object moeten zijn?
2.4 Kinderen en jongeren en de missie van de kerk
2.4.1 De missie van de kerk
2.4.1.1 Diepgaande reflectie op missie in de twintigste eeuw
De twintigste eeuw karakteriseerde zich door een diepgaande reflectie op missie die in de
eenentwintigste eeuw wordt doorgezet. Daarbij vond er een heuse paradigmashift plaats. Er worden
verschillende redenen genoemd waarom deze paradigmashift juist toen plaatsvond. Zo werd de kerk
uitgedaagd door onder andere het verlies van de dominante positie van het christendom in de
wereld, het vele onrecht en de onderdrukking in de wereld en het dubbele gevoel bij westerse
technologie en ontwikkeling.89
weken in de zomer te starten. Haar programma bevatte muziek, Bijbelverhalen, memorisatie van teksten, spelletjes, handwerken, etc. In 1923 werd vanuit Amerika de World Association of Vacation Bible Schools opgericht, waarna het werk internationaal gepromoot werd. (Gertz, ‘From Beer’, 1). 87
Barneveldse krant, ‘Wow’, 1. 88
Lieburg, Jeugdwerk, 364-365. 89
Bosch, Transforming, 192-193.
24
Eén van de belangrijkste theologische ontwikkelingen die een rol speelde in deze diepgaande
reflectie op missie was de hernieuwde belangstelling voor de drie-eenheid in de eerste helft van de
twintigste eeuw. Nadat hier gedurende de Verlichting weinig belangstelling voor was geweest, vroeg
Karl Barth hier weer aandacht voor. Barth benadrukte dat de term ‘Missio’ in de Vroege Kerk een
uitdrukking was van de doctrine van de drie-eenheid; de term had betrekking op het gezonden zijn
van de Zoon door de Vader en de Heilige Geest door de Vader en de Zoon. Barth stelde dan ook dat
er missie is, omdat God een zendende God is.90 Karl Hartenstein bouwde op het gedachtengoed van
Barth voort toen hij in 1952 tijdens de conferentie van de Internationale Zendingsraad in Willigen
missie omschreef als Missio Dei. De term werd al snel overgenomen door de Wereldraad van Kerken.
Met de term werd nu aangegeven dat missie in werkelijkheid van God is en dat de kerk deel mag
nemen in de zending van de Zoon, in de Missio Dei, met het doel om Christus’ heerschappij over de
hele verloste schepping te vestigen.91 Met dit gedachtengoed wilde men zich afzetten tegen de
christelijke opvatting van missiologie uit de voortgaande eeuwen waarbij de uitbreiding van de kerk
vaak centraal leek te staan.92 De paradigmashift die hiermee plaats vond, werd door Darrell Guder als
volgt omschreven: “de ecclesiocentrische opvatting van missie is gedurende deze eeuw vervangen
door een diepgaande theocentrische herformulering van christelijke missie. We zijn gaan inzien dat
missie niet slechts een activiteit van de kerk is. Missie is daarentegen het resultaat van Gods
initiatief, geworteld in Gods doel om de schepping te herstellen en te genezen.”93
Een tweede belangrijke theologische ontwikkeling die een rol speelde en speelt in de reflectie op
missie is de groeiende aandacht vanaf de jaren veertig en vijftig voor het Koninkrijk van God en haar
‘reeds’-en-‘nog niet’ karakter. Dit leidde bij velen tot een meer holistisch begrip van Gods werk in de
wereld in het zenden van Zijn Zoon. Jezus is gestorven zodat Gods Koninkrijk kan komen waarmee er
een bevrijding komt die zowel een horizontale als verticale dimensie heeft.94 Een omschrijving van
het evangelie als individuele verlossing waarbij voornamelijk gefocust wordt op het veiligstellen van
het eeuwig leven, voldoet dan ook niet meer. In plaats daarvan streeft men ernaar het hele
evangelie, van schepping tot herschepping, in het oog te houden bij de formulering van het
evangelie.95 Met deze hernieuwde formulering van het evangelie verandert ook de formulering van
de missie van de kerk. De taak van de kerk wordt nu omschreven als: “gesterkt door de Heilige Geest
het nieuws de wereld in brengen dat Jezus Heer is, dat Hij de overwinning heeft behaald op de
machten van het kwaad, dat een nieuwe wereld is opengegaan en dat we geacht worden te helpen
die te verwezenlijken.”96 Het Koninkrijk van God is namelijk daar waar mensen de wil van God doen,
waar ze vol zijn van liefde voor Hem en voor elkaar.97 Door als christenen te leren leven volgens de
regels van het Koninkrijk mag de kerk een teken en voorproefje van de nieuwe wereld zijn.98 Dit kan
echter alleen in afhankelijkheid van de Heilige Geest die haar hiervoor de kracht geeft.
90
Gelder, The Missional, 26-27. 91
Corrie, Dictionary 233 & Gelder, The Missional, 29-30. 92
Bosch, Transforming, 399. 93
Eigen vertaling van citaat uit Gelder, The Missional, 3. 94
Paas, Eten, 91-93 & Wright, Eenvoudig, 87-88. 95
Gelder, The Missional, 27-29. 96
Wright, Eenvoudig, 112, 176-177. 97
Paas, Eten, 21. 98
Newbigin, The Gospel, 232-233.
25
Een derde en laatste theologische ontwikkeling, welke samenhangt met de hierboven genoemde
ontwikkelingen, vindt plaats op ecclesiologisch vlak. Men gaat de kerk zien als missionair naar haar
aard, zij is er voor God en Zijn Koninkrijk. Missie is dus niet één van de programma’s van de kerk,
maar het wezen van de kerk – zij is gezonden. Op meerdere manieren getuigt de kerk van het
komende Koninkrijk. Enerzijds vormt zij dus een gemeenschap die in de verschillende dimensies van
kerk-zijn iets laat zien van het rijk dat komt en nodigt zij mensen uit om zich bij haar te voegen,
anderzijds gaat zij de wereld in als instrument van Gods zending.99 Als de kerk missionair naar haar
aard is, is daarnaast het participeren in Gods missie de verantwoordelijkheid van de hele kerk en niet
slechts van een kleine groep mensen die hiervoor is aangewezen.100
2.4.1.2 Een definitie van missie
Voor de volledigheid wil ik nu, na een overzicht te hebben gegeven over de belangrijkste
ontwikkelingen in het theologisch debat over missie in de twintigste eeuw, een definitie van de
missie van de kerk geven. Voor de formulering van deze definitie baseer ik mij met name op wat de
nieuwtestamenticus Tom Wright in zijn boek Eenvoudig christelijk over de missie van de kerk
schrijft.101 De definitie luidt als volgt:
“De missie van de kerk is om in de kracht van de Heilige Geest te participeren in Gods missie door met
woorden en daden in de wereld te verkondigen dat Jezus Heer is, dat Hij de overwinning heeft
behaald op de machten van het kwaad, dat God aan het werk is om de schepping te vernieuwen en
dat wij iets van het komende rijk mogen laten zien aan de wereld om ons heen.”
2.4.2 Kinderen en jongeren als object van missie
Zoals we hebben gezien, is het niet altijd gebruikelijk geweest om kinderen en jongeren als een apart
object van missie te zien. Zij kwamen aanvankelijk meestal via hun ouders in aanraking met het
christelijk geloof. Ook in de geloofsopvoeding nam de kerk maar een kleine rol in; de focus hiervan
lag met name in het gezin. In latere tijden begon de kerk een grotere rol te spelen in de
geloofsopvoeding van de kinderen en jongeren in haar midden. Zij bleef daarnaast de rol van de
ouders in de geloofsopvoeding benadrukken, maar ook de school kreeg een rol in de
geloofsopvoeding. De gezinscatechese werd door ouders echter vaak verwaarloosd, zoals ook bleek
uit de talloze besluiten die genomen werden op synodes in Nederland rond 1600 om ouders op hun
plicht te wijzen.102 Toen rond het begin van de negentiende eeuw dan ook de secularisering in het
onderwijs op gang kwam, zagen we vanuit de kerk verschillende initiatieven ontstaan om kinderen
en jongeren uit randkerkelijke en niet-gelovige gezinnen met het evangelie in aanraking te brengen.
Naarmate de tijd vorderde, nam als gevolg van de toenemende secularisatie in combinatie met een
groeiende aandacht voor kind en jongere, het aantal van dergelijke initiatieven toe. Tevens nam het
aantal initiatieven om kinderen en jongeren binnen de kerk op hun eigen niveau met het evangelie
bekend te maken toe. Zoals we zagen bij de opkomst van de jeugdkerk in de twintigste eeuw werd
ook dit gezien als evangelisatie. Het was niet langer vanzelfsprekend dat de jongere generatie op
geloofsgebied in de voetsporen van hun ouders zou treden.
99
Paas, Missionaire, 1. 100
Gelder, The Missional, 32-33. 101
Wright, Eenvoudig, 112, 176-177. 102
Verboom, De, 98-99.
26
De toenemende secularisatie in combinatie met de groeiende aandacht voor kind en jongere mag er
dan toe hebben geleid dat kinderen en jongeren nu direct in plaats van indirect (via hun ouders)
benaderd worden in missie en dat zij binnen de kerk meer op hun eigen niveau met het evangelie
bekend worden gemaakt. In wezen is dit echter uitdrukking van wat de Bijbel ons leert en wat de
kerk door de eeuwen heen beleden heeft, namelijk dat God een God van alle generaties wil zijn en
dat kinderen en jongeren daarom mogen worden ingewijd op de weg van het leven met God. Ook nu
zal dat onze belangrijkste drijfveer moeten zijn voor missionair jongerenwerk.
2.5 Samenvatting en conclusie In dit hoofdstuk hebben we gezien dat de Bijbel spreekt over kinderen en jongeren als zijnde
waardevol in zichzelf en als instrumenten die door God gebruikt worden voor de uitvoering van Zijn
plan met deze wereld. Centraal staat echter in het spreken van de Bijbel over kinderen en jongeren
de gedachte dat zij onderdeel uit maken van de verbonds-/geloofsgemeenschap en dat zij daarom
moeten worden ingewijd op de weg van het leven met God. Door de eeuwen heen heeft de kerk hier
op verschillende manieren vorm aan gegeven, eerst door vooral de ouders te onderwijzen vervolgens
door zelf ook een actievere, meer directe rol in te nemen in de overdracht van het geloof aan
volgende generaties.
Tevens hebben we in dit hoofdstuk gezien dat er in de twintigste eeuw een diepgaande reflectie op
missie op gang kwam, mede dankzij verschillende theologische ontwikkelingen. Missie wordt
daardoor gedefinieerd als participatie in Gods missie om de schepping te herstellen en te genezen.
Daarnaast wordt missie ook steeds meer gedefinieerd als een wezenskenmerk van de kerk, een
manier van leven volgens de regels van het Koninkrijk waartoe we anderen ook mogen uitnodigen.
Dat we ook kinderen en jongeren hiertoe mogen uitnodigen, is een logisch gevolg van wat de Bijbel
ons leert, namelijk dat God een God wil zijn van alle generaties – oud én jong.
Dit alles leidt ertoe dat ik tot de volgende definitie van missionair jongerenwerk kom:
“Missionair jongerenwerk is de participatie van de kerk in Gods missie om aan kinderen en jongeren
in woorden en daden bekend te maken dat Jezus Heer is, dat Hij de overwinning heeft behaald op de
machten van het kwaad en dat God aan het werk is om de schepping te vernieuwen met als doel dat
kinderen en jongeren Jezus als hun Heer gaan erkennen en in de kracht van de Geest gaan leven
volgens de regels van het komende Koninkrijk.”
Nu we weten waar missionair jongerenwerk voor staat en waarom het bestaat, is het tijd om te
kijken wat het belang van missionair jongerenwerk is in een geseculariseerde samenleving. Deze
vraag staat daarom centraal in hoofdstuk drie.
27
3 Het belang van missionair jongerenwerk
“Het is veel gemakkelijker jongens en meisjes te vormen dan mannen en vrouwen te veranderen”
- Bil Wilson
3.1 Inleiding Een veel gehoorde uitspraak is: “Geef mij een kind tot z’n zevende jaar en dan mag je het terug voor
de rest van zijn leven”.103 In deze woorden klinkt door dat wat in de kinderjaren gebeurt, vormend is
voor de rest van het leven van het kind. Als dit correct is, dan is het cruciaal dat de kerk zich in haar
missie ook tot jonge kinderen wendt.
In dit hoofdstuk ga ik, als aanvulling op mijn theologische argumentatie in hoofdstuk twee, in op het
belang van missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving vanuit een psychologisch
en filosofisch oogpunt. Allereerst zal ik beargumenteren dat in het algemeen elk mens een religieus
potentieel heeft. Vervolgens zal ik ingaan op factoren die van invloed zijn op het al dan niet
ontwikkelen van dit religieus potentieel, te weten de omgeving, persoonlijke factoren en de
opvoeding. Daarbij zal ik mij specifiek richten op de ontwikkeling van dit religieus potentieel in een
geseculariseerde samenleving, zoals de onze. Tenslotte zal ik ingaan op de vraag waarom het
belangrijk is dat de kerk zich juist ook op kinderen en jongeren richt. Daarbij zal ik beargumenteren
dat de jeugd een ‘sensitive period´ is als het gaat om het leren over God. Ook zal ik aan de hand van
enkele onderzoeken beargumenteren dat het belangrijk is dat mensen juist in deze levensfase over
God horen.
3.2 Algemeen religieus potentieel
3.2.1 Het bestaan van een religieus potentieel
In de geschiedenis van de christelijke theologie is al vroeg erkend dat God zich niet enkel in de
geschiedenis van Israël en Jezus Christus bekend heeft gemaakt, maar zich ook daarbuiten niet
onbetuigd laat. Als één van de elementen van deze ‘algemene openbaring’ wordt het godsbesef van
mensen genoemd.104 Volgens de missioloog Johan Herman Bavinck bevat dit godsbesef vijf essentiële
elementen:105
1. De totaliteitsbeleving: de mens heeft vaak het gevoel tegenover de wereld te staan. Op
sommige momenten wordt hij zich er echter van bewust dat hij een klein onderdeel is van de
grote kosmos. De mens ervaart zichzelf dan als nietig, maar tegelijkertijd voelt hij zich
opgenomen in een groter geheel. Bavinck spreekt in deze context over een mystieke ervaring
die altijd religieus gekleurd is. De mens vermoedt dat de kosmische samenhang goddelijk van
aard en oorsprong is.
2. Het normbesef: Bavinck wijst erop dat elk mens geboren wordt met een normbesef. De mens
is permanent in gesprek met deze norm, die in hem is en toch niet van hemzelf is. Het
103
Deze uitspraak wordt toegeschreven aan Vladimir Lenin, de stichter van de communistische Sovjet Unie, maar al in de zeventiende eeuw stelden de Jezuïeten dat de eerste zeven levensjaren voor de christelijke opvoeding de belangrijkste zijn (Jurjens, ‘Christelijk’, 8 & Kooi, Als, 57). 104
Brink, Christelijke, 173-176. 105
Bavinck, Religieus, 12-69.
28
bijzondere aan dit normbesef is dat de mens er niet mee kan doen wat hij wil, maar dat het
normbesef wel doet met de mens wat hij wil. Elk onderdeel van ons bestaan valt onder het
domein van deze norm. Het normbesef laat volgens Bavinck daarom mensen iets zien van de
vervlochtenheid van het menselijk leven met de goddelijke wereld.
3. De betrokkenheid op een hogere macht: Bavinck wijst er hier op dat de geschiedenis van de
mensheid laat zien dat bij mensen altijd het besef heeft geleefd dat er een hogere macht
moet zijn. Ook heeft men altijd het besef gehad dat deze wereld en alles wat daarin gebeurt
nauw samenhangt met de goddelijke wereld.
4. De verlossingsbehoefte: ieder mens heeft er behoefte aan om verlost te worden van het
kwaad (de dood, het lijden) dat ons mensen gevangen houdt. Daarbij dringt volgens Bavinck
telkens de gedachte naar voren dat de mens uiteindelijk machteloos staat en een ander hem
moet helpen. Tegelijkertijd komt echter, vaak onmerkbaar, het geloof in de zelfverlossing
weer boven.
5. De levensleiding: volgens Bavinck is het mensenleven alleen denkbaar als een voortdurend
tweegesprek tussen daad en lot. De mens heeft slechts tot op zekere hoogte zijn leven in de
hand; er gebeuren dingen waar hij geen invloed op kan uitoefenen. Soms kunnen mensen
het idee hebben dat zij de controle over hun leven hebben, maar uiteindelijk komen zij tot
het inzicht dat ze lijdend voorwerp zijn en dat het hen overkomt. Dat inzicht zal ervoor
zorgen dat zij beseffen op religieuze bodem te staan.
Bavinck lijkt hierin een weerspiegeling van Gods werk buiten de Schriften te zien, al is hij zeer
terughoudend hier een directe verbinding te leggen met de openbaring in de Bijbel.106 Een andere
theoloog die het menselijk verlangen ziet als een weerspiegeling van Gods zoektocht naar ons, is N.T.
Wright. Hij omschrijft het diepe verlangen van mensen naar gerechtigheid, spiritualiteit, relaties en
schoonheid als echo’s van een stem.107 Over het effect van deze ‘algemene openbaring’ zijn
theologen meestal, in navolging van Paulus (Rom. 1,21-23), weinig optimistisch geweest. Ook leidt de
algemene openbaring slechts tot fragmentarische kennis van God; voor een beter verstaan van God
hebben we de bijzondere openbaring, zoals we die hebben ontvangen in de Bijbel, nodig. Zo lezen
we in artikel twee van de Nederlandse geloofsbelijdenis over het kennen van God: “Ten tweede geeft
Hij zichzelf nog duidelijker en volkomener aan ons te kennen door zijn heilig en goddelijk Woord,
namelijk zoveel als voor ons nodig is in dit leven, tot zijn eer en de zaligheid van de zijnen”.108
Niettemin gelooft men in het algemeen binnen de christelijke theologie dus wel, zoals Calvijn het in
zijn Institutie verwoordde, dat er in de menselijke geest een zeker besef van de Godheid is en dat wel
door natuurlijke ingeving. De kennis van God is van nature in de geest van mensen ingeplant.109
Lange tijd is het dominante verhaal in onze westerse cultuur geweest dat mensen alleen religieus zijn
of worden door opvoeding of indoctrinatie. Van nature zouden mensen areligieus zijn. Door het
proces van secularisatie zouden mensen dan ook terugkeren naar hetgeen normaal was.110 De
Canadese filosoof Charles Taylor spreekt in dit verband over subtraction stories. Daarmee bedoelt hij
dat in de verschillende varianten van dit dominante verhaal gesteld wordt dat mensen zich bevrijd of
ontdaan hebben van de beperkende religieuze illusies waardoor men nu meer mens kan zijn. Religie
106
Paas, ‘Religious’, 37, 45. 107
Wright, Eenvoudig, 20-21. 108
Protestantse Kerk Nederland, ‘Nederlandse’, 2. 109
Calvijn, Institutio I, 3,1. 110
Paas, God, 25-26.
29
zou namelijk altijd belangrijke elementen van onze menselijke natuur gehinderd hebben om tot volle
bloei te komen.111 De vraag die echter gesteld kan worden, en in toenemende mate ook gesteld
wordt, is of het inderdaad onnatuurlijk is om te geloven?
Kijken we om ons heen, dan lijkt dat niet het geval. Religie is iets van alle tijden, komt in bijna alle
culturen voor en houdt een overweldigende meerderheid van de wereldbevolking bezig. Van de hele
wereldbevolking identificeerde in 2010 84% zich met een religieuze groep.112 Ook in een
geseculariseerd land als Nederland identificeert een (zeer kleine) meerderheid zich met een
religieuze groep.113 Daarnaast omschrijft echter een derde van de buitenkerkelijken in Nederland
zichzelf als een ‘religieus persoon’.114 Het ligt daarom voor de hand te stellen dat religie een
natuurlijk verschijnsel is, wat bij mensen hoort – ongeveer net zoals taal en esthetische gevoeligheid
bij mensen horen.
Modern empirisch onderzoek bevestigt dat religie een natuurlijk verschijnsel is. Tal van onderzoeken
onder jonge kinderen laten zien dat allerlei belangrijke componenten van religies ‘van nature’ bij hen
aanwezig zijn. Antropoloog en ontwikkelingspsycholoog Justin Barrett heeft enkele van deze
onderzoeken op een rij gezet en komt tot de conclusie dat mensen praktisch geboren gelovigen zijn.
Kinderen ontwikkelen volgens Barrett, ongeacht hun cultuur en zonder dwangmatige indoctrinatie,
de neiging om op religieuze wijze betekenis te geven aan de wereld om hen heen. Hij wijst daarbij
onder andere op geloof in leven na de dood en op het geloof dat de wereld op de een of andere
manier ‘ontworpen’ is. Vanwege de manier waarop de cognitieve vermogens van kinderen zich
natuurlijk ontwikkelen, is het te verwachten dat zij religieuze overtuigingen ontwikkelen.115
De Amerikaanse psycholoog Jesse Bering, een andere specialist op dit terrein, sluit zich bij Barrett
aan. Zo zegt Bering: “Uit recent cognitief psychologisch onderzoek blijkt dat de bevolking van een
afgelegen eiland zonder enige culturele bagage spontaan, naast een ruwe vorm van taal, ten minste
enige vorm van religieus geloof en gedrag zou ontwikkelen, in het bijzonder overtuigingen met
betrekking tot doel en herkomst”.116 Dit heeft volgens Bering alles te maken met het gegeven dat we
door onze psychologische ontwikkeling een krachtige voorkeur hebben voor het denken in termen
van doelgerichtheid. Bering stelt dat deze krachtige voorkeur voor doelgerichtheid, welke een gevolg
is van natuurlijke selectie, ervoor zal zorgen dat er altijd meer creationisten zullen zijn dan
evolutionisten.117
We kunnen dus stellen dat religie een natuurlijk verschijnsel is en dat het dus normaal is om religieus
te zijn. Juist a-religiositeit is een afwijking van de normale verhoudingen. Daarbij wil ik echter
expliciet vermelden dat het woord ‘afwijking’ geen waardeoordeel voor mij inhoudt, maar dat het
aangeeft dat a-religiositeit statistisch gezien een uitzondering is.
111
Taylor, A, 22. 112
Pew Research Center, ‘The’, 1. 113
Schmeets, ‘De’, 4. 114
Becker, Godsdienstige, 13, 100. 115
Barrett, Born, 3, 9, 120, 140. 116
Bering, Het, 67. 117
Bering, Het, 71.
30
3.2.2 De inhoud van het religieus potentieel
In het bovenstaande is al impliciet aan bod gekomen wat de inhoud is van het religieus potentieel.
Voordat we verder gaan, wil ik hier nog expliciet op ingaan om misverstanden te voorkomen.
Al eerder werd gesteld dat uit allerlei recent onderzoek met kinderen blijkt dat mensen van jongs af
aan het optreden van orde associëren met intentionaliteit. De orde in de wereld leidt er daarom toe
dat kinderen op jonge leeftijd al geloven in een doelbewust ontworpen wereld. Zij weten dat mensen
dit niet geschapen kunnen hebben en daarom komen ze uit bij een intelligente ontwerper, een god.
Deze ontwerper heeft volgens hen gedachten, gevoelens en een eigen wil. Hij onderscheidt zich van
mensen in zijn kracht, kennis en waarneming en wordt door kinderen verbonden met morele
goedheid. Kinderen zien de ontwerper daarnaast als een handhaver van de moraal. De ontwerper is
verder onsterfelijk en kan onzichtbaar zijn. De ontwerper communiceert met mensen; soms beloont
hij hen en soms straft hij hen. Verder wordt algemeen aangenomen dat kinderen van nature ook
geloven in een leven na de dood. Mensen kunnen volgens hen voortbestaan na de dood zonder hun
aardse lichamen.118
Voor alle duidelijkheid wil ik benadrukken dat kinderen geboren religieus zijn, maar geen geboren
christenen of moslims. Zij worden niet geboren met een uitgewerkt geloof in de hemelvaart van
Mohammed of de goddelijke drie-eenheid, maar er zijn dus wel allerlei belangrijke componenten van
religies van nature aanwezig. Deze componenten worden, afhankelijk van de culturele context,
gespecificeerd, versterkt of tegengesproken.119 Theologisch gesproken is deze natuurlijke religiositeit
echter niet zomaar een bondgenoot van het christelijk geloof. Johan Herman Bavinck geeft hiervoor
de volgende verklaring: “Dat komt omdat tegelijk met het ‘verstaan’ en ‘doorzien’ twee andere
processen in het mensenhart in werking komen, namelijk verdringen en vervangen”. Hierdoor wordt
volgens Bavinck de ‘waarheid Gods’ naar beneden gedrukt en uitgebannen.120
3.2.3 Samenvattend
Samenvattend kunnen we stellen dat godsgeloof een ‘natuurlijk gegeven’ is. Mensen hebben een
religieus potentieel waardoor zij geneigd zijn te geloven dat er een goddelijke, persoonlijke
ontwerper is. Theologisch gesproken is deze natuurlijke religiositeit echter niet zomaar een
bondgenoot van het christelijk geloof. Dit vanwege het proces van verdringen en vervangen dat
kenmerkend voor het mensenhart is. Ik wil nu kijken welke factoren de ontwikkeling van het religieus
potentieel beïnvloeden.
3.3 Ontwikkeling van het religieus potentieel Menselijke eigenschappen zijn nooit helemaal gelijkmatig verdeeld. Er zullen daarom mensen zijn die
niet of nauwelijks beschikken over een religieus potentieel. Dit is vergelijkbaar met mensen die
bijvoorbeeld amuzikaal zijn. We mogen echter aannemen dat de meerderheid van de mensen wel
beschikt over een religieus potentieel. Toch gelooft niet iedereen. Hoe kan dat? Dat komt omdat
geloven, net als bijvoorbeeld ons spraakvermogen, biologisch is aangelegd maar geactiveerd moet
118
Barrett, Born, 117-120, 137-138 & Bering, Het, 133-134. 119
Paas, God, 28 & Barrett, Born, 138-141. 120
Bavinck, Religieus, 187.
31
worden door omgevingsfactoren.121 Daarom wil ik nu stilstaan bij invloed van persoonlijke factoren,
de omgeving en de opvoeding op de ontwikkeling van het religieus potentieel.
3.3.1 Persoonlijke factoren
Onderzoekers noemen meestal twee psychologische mechanismen die leiden tot religieus geloof:
Hyperactive Agency Detection Device (HADD) en Theory of Mind. HADD is een cognitief mechanisme
dat ons in staat stelt om agency te herkennen, oftewel: onderscheid aan te brengen tussen dingen
met een eigen wil en dingen zonder een wil. Er wordt gesproken over ‘hyperactief’, omdat dit
mechanisme soms te enthousiast is in het ontwaren van agents. Volgens onderzoekers zouden
hiervoor evolutionaire redenen zijn: vanwege de voortdurende dreiging van roofdieren (en
medemensen) heeft de mens in een ver verleden een grote gevoeligheid ontwikkeld voor
bewegingen en geluiden die zouden kunnen worden veroorzaakt door een gevaarlijk wezen. HADD
stelt ons volgens onderzoekers daarom in staat om de aanwezigheid van handelende wezens te
vermoeden, ook als daar weinig bewijs voor is. Zij maakt het ook mogelijk dat wij de aanwezigheid
van onzichtbare god(en) vermoeden en gebeurtenissen in deze wereld verbinden met het handelen
van god(en). De Theory of Mind is het menselijk vermogen om zich in te leven in de gevoelens en
gedachten van andere personen. Onze Theory of Mind zorgt er volgens onderzoekers voor dat we
geneigd zijn om gebeurtenissen als betekenisvol te ervaren. Het stelt ons daarom in staat om te
geloven in een persoonlijke God.
Eén van de persoonlijke omstandigheden die ervoor kan zorgen dat mensen hun religieus potentieel
niet ontwikkelen, is wanneer hun Theory of Mind minder goed functioneert. Dit is het geval bij
mensen met autisme. Voor hen is het daarom moeilijker om zich iets voor te stellen van een
onzichtbare, goddelijke geest. Uit autobiografieën van autisten blijkt dat, als zij geloven, zij eerder
geloven in God als een onpersoonlijke kracht die verantwoordelijk is voor de organisatie van de
kosmos dan in een persoonlijke God met wie zij een relatie kunnen aangaan.122
Daarnaast kunnen bijvoorbeeld ook omstandigheden in de nabije sociale omgeving het religieuze
impuls tot zwijgen brengen. Zo heeft de Amerikaanse psycholoog Paul Vitz de biografieën van een
aantal bekende atheïsten bestudeerd en kwam tot de conclusie dat al deze atheïsten
gemeenschappelijk hadden dat hun vader niet betrokken was bij hun leven of op een negatieve
manier betrokken was (bijvoorbeeld door misbruik). De slechte relatie met de vader zou volgens Vitz
een van de factoren kunnen zijn die ervoor zorgt dat onze religieuze impuls minder gestimuleerd
wordt.123
3.3.2 De omgeving
Eén van de factoren die van invloed lijkt te zijn op de ontwikkeling van het religieus potentieel is de
sociaal-economische situatie in een land. Secularisatie en ongeloof zijn het meest prominent
aanwezig in die landen die het meest democratisch, ontwikkeld en welvarend zijn.124 De reden dat
ongeloof hier juist zo prominent aanwezig is, is omdat men in dergelijke landen over het algemeen
een goed leven heeft zonder constante dreiging dat hier plotseling een einde aan kan komen. Er is
121
Paas, God, 36-37. 122
Bering, Het, 92, 95-96. 123
Paas, God, 39 & Ignatius Press, ‘Book Trailer’. 124
Paul, ‘Why’, 3.
32
geen oorlog waardoor je vroeg kunt sterven, medicijnen zijn ruim beschikbaar en mocht je werkloos
worden dan is er toch nog een sociaal vangnet waardoor je niet op straat komt te staan. Over het
algemeen is men dan ook heel gelukkig met het leven dat men leidt. Dergelijke omstandigheden
reduceren echter in sterke mate de behoefte die mensen hebben om te geloven in bovennatuurlijke
krachten die hen beschermen en hen kunnen helpen te krijgen wat ze niet hebben. Barrett wijst erop
dat in dergelijke situaties de HADD ook minder actief is, omdat HADD actiever is in situaties waar de
kans op overleven kleiner is.125 Blijkbaar wordt onze religieuze impuls dus minder gestimuleerd als
we het gevoel hebben ons leven onder controle te hebben.
Een andere factor die van invloed lijkt te zijn op de ontwikkeling van het religieus potentieel, is of
men in een stedelijke of landelijke context woont. In een sterk verstedelijkte context zoals we die in
de westerse samenleving kennen, komt het religieus potentieel veel minder tot ontplooiing. Dit heeft
ermee te maken dat zoveel om ons heen door mensen gemaakt is. De mens kan, dankzij allerlei
technologische ontwikkelingen, steeds meer en daardoor wordt wat vroeger als een handeling van
God werd gezien steeds meer beschouwd als iets dat door mensen gedaan is.126 Een praktisch
voorbeeld hiervan is dat we zien dat de ‘dankdag voor gewas en arbeid’ steeds minder leeft bij veel
mensen. Het is immers bijna vanzelfsprekend dat er de volgende dag eten op tafel staat. De plaatsen
waar dankdag nog sterker leeft, zijn bijvoorbeeld vissersplaatsen als Urk waar men nog redelijk
afhankelijk is van de natuur. Onze religieuze impuls wordt dus ook minder gestimuleerd als er weinig
prikkeling van onze intuïtieve neiging is om niet-menselijke bovennatuurlijke oorzaken te
vermoeden.
William Bainbridge, een Amerikaanse socioloog, suggereert dat ook een gebrek aan sociale
verplichtingen ertoe leidt dat het religieus potentieel minder ontwikkeld wordt. Hij stelt dat mensen
die actief zorg dragen voor een ander vaak niet in alle behoeften van de ander kunnen voorzien
omdat dit buiten de menselijke mogelijkheden valt. Het eigen onvermogen compenseert men dan
door steun te zoeken in religie. Volgens Bainbridge is de reden dat het atheïsme in de westerse
samenleving toeneemt, dat er hier sprake is van een afname van interpersoonlijke sociale
verplichtingen, gecombineerd met een daling van het geboortecijfer en misschien ook wel de
opkomst van moderne instituten die verplichtingen bij individuele burgers hebben weggehaald.127
Blijkbaar wordt onze religieuze impuls dus ook minder gestimuleerd als we in het sociale verkeer
minder worden geconfronteerd met behoeften waarin wij niet kunnen voorzien.
Tenslotte speelt in de ontwikkeling van het religieuze potentieel ook een rol hoe er door de
omgeving gedacht wordt over religie. In het Westen heeft religie bijvoorbeeld weinig status en dat
zou een verklaring zijn waarom mannen in de westerse samenleving minder religieus zijn dan
vrouwen. Juist mannen zijn daar namelijk gevoelig voor.128
3.3.3 De opvoeding
De kans dat een kind later zelf actief religieus wordt, is veel groter wanneer hij/zij opgroeit in een
gezin waar religie een belangrijke plaats inneemt, dan wanneer hij/zij opgroeit in een gezin waar
125
Barrett, Born, 208-209. 126
Paas, God, 36 & Barrett, Born, 210-212. 127
Bainbridge, ‘Atheism’, 1, 6, 24. 128
Paas, God, 38.
33
‘religie’ belachelijk wordt gevonden of volstrekt geen rol speelt. Natuurlijk maakt het wel uit of een
gezin waarin religie een belangrijke plaats inneemt, deel uitmaakt van een cultuur die religie in het
algemeen ondersteunt of van een cultuur die overwegend andere waarden promoot. In het laatste
geval zal er op den duur spanning ontstaan tussen wat het kind van huis uit heeft geleerd en wat hij
in de wereld om zich heen ziet en hoort. Toch blijft ook in dat geval gelden dat een kind dat een
religieuze opvoeding heeft gehad een grotere kans heeft om later zelf actief religieus te worden dan
een kind dat geen religieuze opvoeding heeft gehad.129 Dit heeft alles te maken met de ontwikkeling
van het religieus potentieel.
Elke ouder moet in een zekere mate kiezen welk potentieel in zijn/haar kind ontwikkeld wordt. Die
keuze maken ouders niet in een isolement; zij worden in deze keuze beïnvloed door de morele
idealen die in hun cultuur aanwezig zijn. Het lijkt erop dat in het Westen autonomie een belangrijk
ideaal is dat ouders meenemen in de opvoeding. Als het gaat om geloven, zeggen veel ouders
tegenwoordig dat ze deze keuze over willen laten aan hun kinderen.130 Ouders beseffen echter niet
dat zij hun kind op dit gebied altijd zullen beïnvloeden. De Duitse godsdienstpedagoog Friedrich
Schweitzer vergelijkt het met de wens dat een kind zelf mag kiezen in welk land het wil gaan wonen.
Voordat het kind oud genoeg is om zelf deze keuze te maken, woont het ook al in een land. Dat is het
land waarvoor zijn ouders hebben gekozen.131 Net zo groeit een kind op met een bepaald
wereldbeeld dat, hoewel zeker niet alleen gevormd door de ouders maar ook door de hele cultuur
waar het kind in opgroeit, wordt overgedragen door de ouders. Een kind neemt namelijk over wat
zijn ouders hem vertellen en overleveren. Als er in dit wereldbeeld geen ruimte is voor God, dan zal
het grote moeite kosten dat het kind op latere leeftijd een wereldbeeld aanneemt waarin ruimte
voor God is.
Eén van de manieren waarop ouders bijdragen aan het al dan niet ontwikkelen van het religieus
potentieel van hun kinderen is de manier waarop ze omgaan met de religieuze vragen van hun
kinderen. Kinderen stellen religieuze vragen, of ze nu wel of niet religieus worden opgevoed. Vragen
als: ‘waar komen de dingen vandaan?’ en: ‘Waarom zijn de dingen zoals ze zijn?’ horen gewoon bij
deze fase van het leven.132 Hoe ouders met deze vragen omgaan, bepaalt of kinderen deze vragen
later ook nog stellen. Veel kinderen krijgen op deze vragen geen antwoorden van hun ouders, omdat
hun ouders niet geloven of vinden dat kinderen daar hun eigen antwoorden op moeten vinden.
Andere ouders beantwoorden de vragen met causale verklaringen die voortkomen uit een
wetenschappelijk wereldbeeld. In al deze gevallen ontleren kinderen het vragen naar betekenis,
waardoor het religieus potentieel niet wordt ontwikkeld.133 Margriet van der Kooi en Wim ter Horst
omschrijven deze situatie als het wonen in ‘Platland’. Hiermee bedoelen zij dat als jongeren
opgroeien zonder iets mee te krijgen van religie, van het mysterie van het leven, zij geen
gevoeligheid ontwikkelen voor de dingen waar het rond de grote levensvragen om gaat. Zij leven dan
ook gewoon hun leven, zonder bewust na te denken over levensvragen. Vandaar de naam
129
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de kans dat mensen die als kind enige vorm van religieuze socialisatie hebben ontvangen tot geloof komt aanzienlijk groter is dan de kans dat iemand die geen religieuze socialisatie heeft ontvangen tot geloof komt. Verderop ga ik hier uitgebreid op in. 130
Paas, ‘Religious’, 48-49 & Schweitzer, Das, 44, 69. 131
Schweitzer, Das, 73. 132
Heijden, Kerk, 30. 133
Paas, ‘Religious’, 48 & Kooi, Als, 7-8.
34
‘Platlanders’: deze mensen denken niet buiten het platte vlak van hun waarneembare wereld.134
Anders is het voor kinderen die op hun vragen religieuze verhalen te horen krijgen. Deze verhalen
bevestigen het religieus potentieel door te stellen dat er meer is tussen hemel en aarde en dragen zo
bij aan de ontwikkeling van dit religieuze potentieel.
Een tweede manier waarop ouders hun kinderen al dan niet helpen hun religieus potentieel te
ontwikkelen, heeft te maken met het verwerven van een religieus vocabulaire. Als ouders hun
kinderen geen basiskennis over het geloof leren, zoals het gebruik van het woord ‘God’, worden deze
kinderen ‘religieuze analfabeten’.135 De religieuze ervaringen die zij dan opdoen, blijven
onopgemerkt (ze worden niet herkend) of ze worden niet gecommuniceerd omdat men simpelweg
de juiste woorden daarvoor niet heeft.136 In onze westerse context komen woorden als ‘God’ nog
weliswaar nog voor, maar er is geen eenduidige manier waarop dit begrip gebruikt wordt. Het woord
‘God’ kan daarentegen verwijzen naar een hele scala van beelden. Als ouders hun kinderen dan niet
leren hoe ze dergelijke woorden kunnen gebruiken, is het voor kinderen heel lastig om met
dergelijke concepten om te gaan. De verbinding tussen wat zij voelen/geloven en het concept ‘God’
wordt dan niet gemakkelijk gemaakt.
Friedrich Schweitzer suggereert dat een andere manier waarop ouders de ontwikkeling van het
religieus potentieel van hun kind kunnen belemmeren, is door de wereld van hun kind vol te stoppen
met voorgefabriceerd speelgoed, televisie kijken en computeranimaties. Schweitzer omschrijft het
religieus potentieel als vensters die elk kind tegenkomt en waardoor zij ontdekken dat de wereld
meer is dan wat we kunnen zien, horen en begrijpen. Door kinderen alleen maar te omringen met
door mensen gemaakte dingen, zullen kinderen volgens Schweitzer deze vensters niet meer
ontdekken.137 Het verhaal van Schweitzer sluit aan bij wat we eerder al zagen: wanneer we omringd
zijn door dingen die door mensen zijn gemaakt, is er minder prikkeling van onze intuïtieve neiging om
niet-menselijke bovennatuurlijke oorzaken te vermoeden.
3.3.4 Samenvattend
Samenvattend kunnen we stellen dat geloven biologisch is aangelegd, maar geactiveerd moet
worden door omgevingsfactoren. Het gaat hierbij zowel om persoonlijke factoren, als de invloed van
de omgeving en opvoeding. In onze westerse samenleving zorgt de omgeving ervoor dat onze
religieuze impuls weinig gestimuleerd wordt. Daarnaast geven veel ouders hun kinderen bewust
geen religieuze opvoeding, omdat zij vinden dat hun kind zelf moet kiezen als het daar oud genoeg
voor is. Zij beseffen daarbij echter vaak niet dat ze hun kind onvermijdelijk beïnvloeden door de
manier waarop zij zich gedragen, maar ook door de verklaringen die zij voor dingen geven en het
vocabulaire dat zij gebruiken. In de praktijk dragen veel ouders dan ook een immanent wereldbeeld
aan hun kinderen over. Ik wil nu bespreken waarom het zo belangrijk is dat de kerk zich richt op
kinderen en jongeren.
134
Kooi, Als, 7-8, 173-175 & Dekker, ‘Omhoog’, 14. 135
Heijden, Kerk, 32. 136
Schweitzer, Das, 42. 137
Schweitzer, Das, 14.
35
3.4 Waarom een kerk zich op kinderen en jongeren moet richten Hierboven is al enigszins aan bod gekomen waarom het belangrijk is dat mensen op jonge leeftijd in
aanraking komen met het christelijk geloof. Ik wil nu de tijd nemen om dit iets meer uit te werken.
3.4.1 De kindertijd is een ‘sensitive period’ voor religieuze ontwikkeling
Voor de verwerving van taal geldt dat kinderen binnen een bepaalde leeftijdsfase (gedacht wordt aan
de periode van geboorte tot het begin van de puberteit, waarvan met name de eerste zes jaar
cruciaal zijn) blootgesteld moeten worden aan taal om in staat te zijn om op een normaal
bekwaamheidsniveau taal te kunnen begrijpen en te kunnen spreken. Is dit niet het geval dan wordt
het moeilijker om taal te leren en zal iemand misschien nooit vloeiend kunnen spreken of taal
kunnen begrijpen. Justin Barrett stelt dat er voor het leren over God mogelijk een soortgelijke
sensitive period bestaat. Volgens hem is het voor een kind van vijf gemakkelijker dan voor een
volwassene om te leren dat God alziend en alwetend is, in staat om gedachten te lezen en naar een
oneindig aantal gebeden tegelijkertijd te luisteren.138
Ik vermoed dat Barrett gelijk heeft als hij stelt dat er een sensitive period voor het leren over God is.
Al eerder stelde ik dat kinderen geboren gelovigen zijn. Van nature zijn er allerlei belangrijke
componenten van religies bij kinderen aanwezig en het is voor hen dan ook natuurlijker om te
geloven in God als schepper dan in de evolutie.139 Deze neiging om te geloven dat de wereld op de
één of andere manier ‘ontworpen’ is, blijkt ook uit Amerikaans onderzoek onder kinderen in de
leeftijd van vijf tot dertien jaar. In dit onderzoek waren kinderen tussen de vijf en tien jaar geneigd
om creationistische antwoorden te geven op vragen als “hoe kwam de eerste zonnebeer140 hier op
aarde?”, zelfs als hun ouders en onderwijzers hen de evolutietheorie onderwezen. Vanaf tien jaar
weerspiegelden de antwoorden van de kinderen wat hen door ouders en onderwijzers wordt
geleerd.141 Daarbij moet wel worden opgemerkt dat zesjarigen die opgroeiden in een gelovig gezin
vaker een creationistisch antwoord gaven en dat zij dit ook met meer nadruk deden dan kinderen die
opgroeiden in een ongelovig gezin.142 Een andere kanttekening die zowel door Harris en Koenig als
Fowler wordt gemaakt bij dit soort gegevens is dat de kinderen uit het onderzoek wel opgroeien in
een cultuur waar het idee van God aanwezig is. Op bruiloften en begrafenissen, op televisie en in
muziek komen deze kinderen het concept ‘God’ tegen. De vraag is of deze kinderen nog steeds
geneigd zouden zijn creationistische antwoorden te geven als er niets in hun omgeving was dat hun
natuurlijke neiging om een ontwerper achter de orde in de wereld te zoeken, zou bevestigen.143 Het
is aannemelijk dat kinderen die opgroeien in een milieu waar alleen maar de evolutietheorie wordt
geleerd en waar het bestaan van een ontwerper van deze wereld structureel wordt ontkend hun
natuurlijke neigingen eerder terzijde zullen schuiven.144
138
Barrett, Born, 76, 126-129. 139
Bering, Het, 71 & Barrett, Born, 68. 140
De zonnebeer (ook wel honingbeer of Maleisische beer) is de kleinste beersoort en leeft in Zuidoost Azië. De Amerikaanse onderzoekers kozen in hun vraagstelling bewust voor onbekende dieren in plaats van dieren die thuis of op school aan bod waren gekomen, zodat kinderen gebruik zouden moeten maken van hun eigen algemene ideeën over het ontstaan van dieren. (Barrett, Born, 73). 141
Barrett, Born, 68-73. 142
Harris, ‘Trust’, 513. 143
Fowler, Stages, 128-129 & Harris, ‘Trust’, 513. 144
Barrett, Born, 73 & Paas, ‘Religious’, 48.
36
Kinderen lijken dan ook intuïtief wel meer ontvankelijk om te geloven in een goddelijke schepper,
maar als hun omgeving hun een ander getuigenis aanreikt vormen hun reeds bestaande intuïties
geen blijvend obstakel om het tegenstrijdige getuigenis te accepteren. Dit heeft er alles mee te
maken dat kinderen volwassenen zien als betrouwbare informatiebronnen met betrekking tot
verborgen causale mechanismen of verklarende factoren. Dat blijkt al uit hun ‘waarom’-vragen aan
volwassenen.145 Als de verklaringen van volwassenen afwijken van wat de intuïtie van het kind
hem/haar vertelt, kan het kind dit aanvankelijk met elkaar proberen te vermengen. Uiteindelijk
accepteren veel kinderen het getuigenis van volwassenen echter volledig en bewerken ze hetgeen ze
hebben gehoord op een dusdanige manier dat ze het ook kunnen toepassen op dingen die niet
expliciet met hen besproken zijn.146 Anders gezegd, passen kinderen dan hun wereldbeeld, de manier
waarop zij hun eigen omgeving observeren en interpreteren als zijnde de werkelijkheid, aan.147 Niet
langer interpreteren ze de wereld om hen heen als het ontwerp van een intelligente ontwerper, in
plaats daarvan is zij het gevolg van natuurlijke selectie.
Wanneer de ontwikkeling van dit wereldbeeld precies is afgerond, is niet geheel duidelijk.148 Duidelijk
is wel dat de kinder- en tienerjaren belangrijke perioden zijn voor de ontwikkeling van het
wereldbeeld. Zo beschrijft de pedagoog Wim ter Horst hoe kleuters zich steeds meer bewust worden
van de werkelijkheid om zich heen en hier betekenissen aan gaan verlenen, zodat ze er iets mee
kunnen.149 Ook leren kinderen vanaf zeven jaar steeds meer onderscheid te maken tussen fantasie
en werkelijkheid en ontdekken ze dat andere mensen een andere kijk op de wereld kunnen hebben
dan zijzelf.150 In de adolescentie staat op haar beurt de identiteitsontwikkeling centraal. Er is volgens
ontwikkelingspsycholoog Erik Erikson sprake van een geslaagde identiteitsvorming als jongeren aan
het einde van de adolescentieperiode ‘commitments’ hebben op gebieden als school en beroep,
relaties, politiek en levensbeschouwing. Het woord ‘commitments’ wordt in het Nederlands vertaald
met ‘bindingen’: keuzes, standpuntbepalingen, meningen van het individu waar hij volledig voor
staat.151 Voor Erikson maakt het zich eigen maken van een levensbeschouwing dus onderdeel uit van
de identiteitsvorming (wat niet wil zeggen dat iedereen dergelijke bindingen aangaat; het ontbreken
van dergelijke bindingen, noemt Erikson identiteitsverwarring). Dat het zich eigen maken van een
levensbeschouwing onderdeel is van de identiteitsvorming blijkt ook wel uit de grote levensvragen
die jongeren tijdens de adolescentie stellen. Denk bijvoorbeeld aan: ‘Wie ben ik? Waarom leef ik
eigenlijk?’.152 De antwoorden die jongeren uiteindelijk op deze vragen formuleren, zijn bepalend voor
hoe ze de werkelijkheid observeren en interpreteren. Zowel in de kinderjaren als in de adolescentie
spelen de visies en waarden die voor de ouders belangrijk zijn een grote rol.
Wanneer mensen eenmaal een wereldbeeld hebben ontwikkeld, is het heel lastig om de
werkelijkheid anders te leren interpreteren. Je hele manier van denken moet dan veranderd worden
145
Harris, ‘Trust’, 517. 146
Harris, ‘Trust’, 508. 147
Boersema, Christenen, 30. 148
In zekere zin is de ontwikkeling van een wereldbeeld nooit afgerond, er kunnen altijd aanpassingen plaatsvinden na ingrijpende gebeurtenissen of ervaringen. Dat zal dan echter niet van de één op andere dag plaatsvinden. 149
Kooi, Als, 50, 57-60, 150
Rigter, Het, 204. 151
Wit, Psychologie, 136. 152
Heijden, Kerk, 35 & Kooi, Als, 91, 103.
37
en dat kost tijd. Vaak heeft iemand die met een niet-christelijk wereldbeeld is opgegroeid gemiddeld
twee tot vijf jaar nodig om van het eerste contact dat met hem/haar gelegd wordt, te komen tot
volwaardig lidmaatschap van een christelijke gemeente.153 Het lijkt daarom inderdaad gemakkelijker
om kinderen en jongeren te helpen bij de vorming van een christelijk wereldbeeld, dan volwassenen
te helpen de werkelijkheid anders te leren interpreteren.
3.4.2 Christelijke socialisatie als kind vergroot kans dat men later actief religieus wordt
Hoe belangrijk het is dat kerken zich op kinderen en jongeren richten, blijkt uit verschillende
onderzoeken die uitgevoerd zijn onder mensen die op latere leeftijd tot geloof zijn gekomen. Enige
vorm van christelijke socialisatie in de jeugd blijkt namelijk een belangrijke factor te zijn bij het tot
geloof komen van mensen.
3.4.2.1 Onderzoek door John Walker
In hoofdstuk 1.1 noemde ik al kort het onderzoek van John Walker in Engeland. Walker stelt dat de
traditionele zendingsbenadering van de Church of England berust op de verwachting dat jongeren
uiteindelijk als volwassenen de kerk weer zullen gaan bezoeken. Het bezoek van de zondagsschool is
echter gedaald van 55% van de bevolking van het Verenigd Koninkrijk in 1900 tot 4% in 2000. Tussen
1989 en 2009 is het aantal kinderen dat naar de kerk komt zelfs twee keer zo snel gedaald ten
opzichte van het aantal volwassenen.154 Er is dan ook een afnemend aantal mensen in het Verenigd
Koninkrijk die in hun jeugd naar een kerk gingen en daar later naar terug kunnen keren. Walker haalt
vervolgens het British Social Attitudes Survey (BSA) aan, een onderzoek dat zowel in 1991, 1998 en
2008 werd uitgevoerd en waarin mensen werd gevraagd naar zowel hun huidige kerkgang (afgezien
van speciale gelegenheden zoals bruiloften, begrafenissen en doopdiensten) als de kerkgang rond
hun elfde of twaalfde levensjaar. Ook haalt hij het Northern Ireland Social Attitudes Survey (NISA)
aan, een soortgelijk onderzoek uitgevoerd in Noord-Ierland in 1991. Uit deze onderzoeken komen de
volgende gegevens als het gaat om regelmatige kerkgangers:155
NISA 1991 BSA 1991 BSA 1998 BSA 2008
Regelmatige kerkgangers met een regelmatige kerkgang rond hun 11e/12e levensjaar
96% 87% 84% 75%
Regelmatige kerkgangers die tenminste af en toe naar de kerk gingen rond hun 11e/12e levensjaar
99% 97% 94% 91%
Regelmatige kerkgangers die nooit naar de kerk gingen rond hun 11e/12e levensjaar
1% 3% 6% 9%
Volgens Walker suggereren deze cijfers dat er een sterke causaliteit is tussen kerkgang als kind en
kerkgang als volwassene. Ook wijzen deze cijfers erop dat elke vorm van kerkgang, niet alleen
regelmatige kerkgang, als een kind van elf/twaalf jaar een belangrijke factor is voor latere kerkgang
als volwassene. Deze cijfers onderschatten waarschijnlijk zelfs de correlatie die er is tussen kerkgang
tijdens de jeugd en kerkgang als volwassene, omdat degenen die de kerk hebben bezocht als jongere
153
Paas, De, 34. 154
Walker, Testing, 49. 155
Walker, Testing, 116.
38
kinderen of juist als tiener in dit onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten. Tenslotte tonen deze
cijfers aan dat het voor traditionele kerken lastig is om volwassenen aan te trekken die niet rond hun
elfde/twaalfde levensjaar naar de kerk gingen.156
Vervolgens vergelijkt Walker vijf groeiende parochiekerken met vijf fresh expressions157 om vast te
kunnen stellen of fresh expressions beter in staat te zijn om volwassenen te trekken die niet rond hun
elfde/twaalfde levensjaar naar de kerk gingen. Het blijkt dan dat de fresh expressions hier wel beter
in slagen dan een gemiddelde parochiekerk, maar dat zij niet zoveel verschillen van de groeiende
parochiekerken. Het lijkt er dan ook op dat groeiende kerken in het algemeen effectiever hierin zijn
dan kerken waarvan het ledenaantal afneemt of gelijk blijft. De fresh expressions in het onderzoek
zijn wel beter in staat om kinderen te trekken dan de parochiekerken, hoewel de onderzochte
parochiekerken hierin ook effectiever zijn dan de gemiddelde kerk.158 Voor Walker zijn de hoge cijfers
van de fresh expressions (specifiek de ‘Messy Churches’159) als het gaat om het bereiken van
kinderen, reden om te stellen dat deze beweging heel belangrijk is voor het voortbestaan van de
kerk, omdat zij kinderen een ervaring met de kerk bieden. Een ervaring die zo belangrijk lijkt, gelet op
de moeite om volwassenen zonder ervaring van kerkgang in hun kindertijd aan te trekken.160
3.4.2.2 Onderzoek door the Barna Group
Het Amerikaanse onderzoeksbureau The Barna Group heeft in 2009 ook een onderzoek uitgevoerd
waarbij ze mensen vroegen naar hun betrokkenheid bij een zondagsschool of andere religieuze
training als kind en tiener en hun huidige betrokkenheid bij de kerk. Het aantal volwassenen in
Amerika dat aangeeft voor zijn twaalfde levensjaar betrokken te zijn geweest bij een zondagsschool
of een andere vorm van religieuze training is extreem hoog: 80% geeft aan consequent dergelijke
programma’s te hebben bezocht, 69% zegt zelfs dat dit wekelijks gebeurde. In Europa is dit aantal
hoogstwaarschijnlijk veel lager, wat het onderzoek minder relevant maakt.161 Toch wil ik dit
onderzoek kort bespreken, omdat hierin ook uitspraken worden gedaan over de relatie tussen
religieuze socialisatie in de jeugd en later zelf religieus actief worden.
Volgens The Barna Group blijkt namelijk dat het veel waarschijnlijker is dat iemand die als kind of als
tiener een zondagsschool of ander religieus programma bezocht als volwassene naar de kerk gaat en
een actief geloof heeft dan iemand die deze ervaring niet heeft. Deze kans is niet alleen groter bij
een wekelijkse betrokkenheid als kind of tieners, maar ook als de betrokkenheid zich beperkt tot
enkele keren per maand – zeker onder tieners. Zo gaf bijvoorbeeld 35% van de mensen die als tiener
twee tot drie keer per maand een religieus programma bezocht aan de afgelopen week te hebben
gebeden, de Bijbel te hebben gelezen en een kerkdienst te hebben bezocht. Voor degenen die als
156
Walker, Testing, 117. 157
De definitie die Walker hiervoor hanteert, luidt als volgt: “A fresh expression is a form of church for our changing culture established primarily for the benefit of people who are not yet members of any church. It will come into being through principles of listening, service, incarnational mission and making disciples. It will have the potential to become a mature expression of church shaped by the gospel and the enduring marks of the church and for its cultural context” (Walker, Fresh, 34). 158
Walker, Testing, 131-138. 159
Messy Churches is een type fresh expressions dat erop gericht is niet-kerkelijke gezinnen te bereiken en daarbij gebruik maakt van de drieslag creativiteit, vieren en gastvrijheid. De eerste Messy Church startte in 2004 in Engeland. Zie ook www.messychurch.org.uk 160
Walker, Testing, 205. 161
The Barna Group, ‘Kids’, 1.
39
tiener een religieus programma minder frequent bezocht was dat 19% en voor iemand die als tiener
helemaal geen religieus programma bezocht was dat 11%.162 Volgens The Barna Group bewijst het
onderzoek niet dat religieuze activiteiten als jongere religieuze betrokkenheid als volwassene
veroorzaakt; correlatie betekent geen oorzakelijk verband. Het laat echter wel zien dat de statistische
kans dat iemand later actief religieus wordt, wel toeneemt als men onder de achttien jaar betrokken
is bij religieuze programma’s.
3.4.2.3 Onderzoek door Dave Bennett
Ter afronding van zijn masterthesis heeft de Engelsman Dave Bennett een onderzoek gedaan naar de
vraag hoe volwassenen christen worden en welke rol individuele christenen hierin kunnen spelen.
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, heeft Bennett de verhalen van 383 mensen die tot geloof
zijn gekomen, bestudeerd. Daarbij heeft hij onder andere gekeken welk contact de
onderzoekspersonen in hun jeugd met de kerk hadden. Van deze onderzoekspersonen bleek slechts
12% van de vrouwen en 16% van de mannen geen contact te hebben gehad met de kerk als kind. De
overige onderzoekspersonen bezochten op zijn minst af en toe een kerkdienst of een activiteit van
de kerk.163 Voor Bennett is dit de reden om te stellen dat het het meest waarschijnlijk is dat mensen
die als kind ervaringen hebben met de kerk als volwassene tot geloof komen. Werk onder kinderen is
daarom volgens hem een effectieve lange termijn evangelisatiestrategie.
3.4.2.4 Onderzoek in opdracht van de Evangelische Alliantie164
In Nederland is op dit gebied in 2012 een kleinschalig onderzoek uitgevoerd door twee
vierdejaarsstudenten van de Christelijke Hogeschool in Ede in opdracht van de Evangelische Alliantie.
Zij hebben onderzocht welke factoren invloed hebben op de bekering van jongeren. Hiervoor hebben
zij diepte-interviews gehouden met zeventien jongeren die geen christelijke opvoeding165 gehad
hebben, maar wel tot geloof zijn gekomen. Uit de interviews blijkt dat twaalf van de zeventien
jongeren in hun jeugd op de één of andere manier met het christelijk geloof in aanraking zijn
gekomen. Dit kan doordat ze als kind af en toe naar de kerk gingen, dat ze naar een christelijke
basisschool gingen, dat hun opa of oma gelovig was of op nog andere manieren. Niet alle jongeren
gaven specifiek aan dat het belangrijk voor hen is geweest, maar het feit dat het zo vaak terugkomt,
doet volgens de onderzoekers vermoeden dat het wel belangrijk is geweest.166 Verder geven vijf
jongeren aan dat zij naar een club of catechese zijn geweest en dat de club voor hen wel een
belangrijke rol heeft gespeeld. Hier leerden zij veel over het geloof en voerden zij vaak goede
gesprekken.167 De onderzoekers stellen dat de ervaringen met het christelijk geloof die de jongeren
in hun kindertijd hebben opgedaan ervoor hebben gezorgd dat het christelijk geloof een fundament
in hen heeft. Het is volgens hen daarom goed om als kerk kinderactiviteiten te organiseren. Zo
kunnen we een fundament in kinderen leggen, wat mogelijk op latere leeftijd vrucht draagt.
162
The Barna Group, ‘Kids’, 4. 163
Bennett, ‘A Study’, 15-17. 164
Vanaf 21 mei heet EA-EZA ‘Missie Nederland’. 165
Zij gingen minder dan één keer per maand naar een kerkelijke activiteit en hun ouders hebben niet bewust het christelijk geloof in de opvoeding willen overdragen. 166
Bruin, Youth, 12-13. 167
Bruin, Youth, 15.
40
3.4.2.5 Samenvattend
Uit de bovenstaande onderzoeken blijkt dat enige vorm van christelijke socialisatie in de jeugd de
kans dat iemand op latere leeftijd actief religieus wordt, vergroot. De reden die hiervoor genoemd
wordt, is dat volwassenen in dit geval iets hebben om naar terug te keren of op voort te bouwen. In
andere woorden: het religieus potentieel is geactiveerd. De ervaringen hebben er als het ware voor
gezorgd dat het christelijk geloof een fundament in hen heeft. Zelf vermoed ik dat wanneer iemand
als volwassene tegen grote levensvragen aanloopt, hij de mogelijke antwoorden die hij in zijn leven
heeft aangereikt gekregen, gaat herevalueren. Als het christelijk geloof dan onderdeel uitmaakt van
de antwoorden die men in de kindertijd heeft aangereikt gekregen, kan men ook dit opnieuw gaan
evalueren. Maakt het christelijk geloof geen onderdeel uit van de mogelijke antwoorden die men in
de jeugd aangereikt heeft gekregen, dan zal men uit zichzelf ook niet snel de antwoorden op vragen
zoeken bij het christelijk geloof. Komt daar men wel toe, dan heeft men alsnog een achterstand ten
opzichte van iemand die in zijn jeugd al in contact is geweest met het christelijk geloof, omdat deze
laatste toch enigszins vertrouwd is geraakt met de christelijke denkbeelden.
3.5 Samenvatting en conclusie Het blijkt heel natuurlijk voor mensen om te geloven in een goddelijke persoonlijke ontwerper. De
vraag of dit religieus potentieel ook ontwikkeld wordt, hangt samen met persoonlijke factoren, de
omgeving en de opvoeding. Zoals we hebben gezien, stimuleert de westerse context waarin wij leven
de ontwikkeling van dit religieus potentieel niet. Ook de opvoeding die kinderen en jongeren in onze
samenleving ontvangen, stimuleert in veel gevallen de ontwikkeling van dit religieus potentieel niet,
doordat ouders hun kinderen in de opvoeding geen religieuze verklaringen voor dingen geven en hen
niet bekend maken met een religieus vocabulaire. In plaats daarvan dragen zij vaak een, zoals Charles
Taylor het noemt, immanent wereldbeeld aan hun kinderen over waarin geen plaats is voor het
transcendente.168
De vorming van dit wereldbeeld is precies de reden waarom missionair jongerenwerk zo belangrijk is.
Wanneer een wereldbeeld namelijk eenmaal is gevormd, is het lastig om de werkelijkheid anders te
leren interpreteren. Het is niet onmogelijk, maar het kost wel veel meer moeite dan het geval zou
zijn geweest als men in de kindertijd meteen had geleerd de werkelijkheid zo te interpreteren. In dat
opzicht is de jeugd een sensitive period; als het kind in deze periode niet bevestigd wordt in zijn/haar
intuïtie dat er een goddelijke, persoonlijke ontwerper is, ontwikkelt het kind een gesloten immanent
frame waarin geen ruimte is voor het transcendente.169 Onderzoek toont aan dat als mensen in deze
sensitive period enige vorm van christelijke socialisatie ontvangen, de kans groter is dat zij als
volwassene tot geloof komen. Deze ervaringen hebben dan als het ware een fundament voor het
christelijk geloof gelegd waar men op latere leeftijd bij een hernieuwde evaluatie van het christelijk
geloof op door kan bouwen.
Concluderend zou ik daarom willen stellen dat het belang van missionair jongerenwerk is dat het, te
midden van alle factoren in onze samenleving die de stimulering van het religieus potentieel niet
bevestigen, een stem is die kinderen en jongeren juist wel bevestigt in hun intuïtie dat er een
goddelijke, persoonlijke ontwerper is. Dit maakt dat er in deze kinderen en jongeren als het ware een
168
Taylor, A, 542-543. 169
Taylor, A, 542-543 & Paas, ‘Religious’, 40.
41
fundament voor het christelijk geloof ontstaat, wat men op jonge (denk bijvoorbeeld aan tieners die
tot geloof komen) of op latere leeftijd (opnieuw) kan evalueren om er hopelijk op door te bouwen en
zo tot levend geloof in God te komen. Worden mensen in hun jeugd niet bevestigd in hun intuïtie en
is er geen fundament voor het christelijk geloof gelegd, dan is de menselijkerwijs gesproken de kans
dat mensen het christelijk geloof op latere leeftijd serieus overwegen aanzienlijk kleiner.
Juist omdat missionair jongerenwerk zo cruciaal is, wordt in het volgende hoofdstuk gekeken welk
beleid er op dit gebied bij Nederlandse kerkgenootschappen bestaat en welke landelijke trends
zichtbaar zijn in de vormgeving van missionair jongerenwerk.
42
4 Beleid en trends op het gebied van missionair jongerenwerk
“Een gemeente die haar roeping verstaat, heeft ook oog voor kinderen, tieners en jongeren buiten de
eigen gemeente.”
- Website HGJB
4.1 Inleiding In hoofdstuk twee zagen we dat de kerk geroepen is om te participeren in Gods missie om in
woorden en daden mensen bekend te maken met het evangelie. Kinderen en jongeren zijn ook
gewoon mensen en dus is de kerk ook geroepen om hen bekend te maken met het evangelie.
Daarnaast zagen we in hoofdstuk drie dat door missionair jongerenwerk er in kinderen en jongeren
als het ware een fundament voor het christelijk geloof ontstaat, wat men op jonge of op latere
leeftijd (opnieuw) kan evalueren om er hopelijk op door te bouwen en zo tot een levend geloof in
God te komen.
De vraag die in dit hoofdstuk centraal staat, is welk beleid170 er bestaat op het gebied van missionair
jongerenwerk bij Nederlandse kerkgenootschappen en wat landelijke recente trends op dit gebied
zijn. Ik heb er voor gekozen om mij te beperken tot zeven kerkgenootschappen in verband met de
beschikbare tijd. Daarbij heb ik besloten mij te concentreren op de Gereformeerde traditie (vijf
kerkgenootschappen) en voor een iets ruimer blikveld dit aan te vullen met de Rooms-Katholieke
Kerk en de Unie van Baptisten. Om een antwoord op de centrale vraag te kunnen geven, zijn bij deze
kerkgenootschappen beleidsdocumenten opgevraagd, zijn websites bekeken en heb ik gesprekken
gevoerd met enkele vertegenwoordigers van de kerkgenootschappen. Dit om een zo representatief
mogelijk beeld te krijgen. Toch kan het, ondanks deze inspanningen, het geval zijn dat ik bepaalde
ontwikkelingen over het hoofd heb gezien. In bijlage 1 wordt een uitgebreid overzicht geboden van
het beleid dat er op dit moment bij kerkgenootschappen is op het gebied van missionair
jongerenwerk. In dit hoofdstuk zal ik mij met name richten op de analyse van het bestaande beleid.
Daarbij zal ik allereerst in een korte samenvatting weergeven in hoeverre er beleid is omtrent
missionair jongerenwerk. Ook zal ik ingaan op enkele aspecten die de beleidsvorming op landelijk
niveau mogelijk belemmeren. Hierna zal ingegaan worden op de inhoud van het beleid dat bestaat.
Er zullen allereerst twee significante verschillen op het gebied van visie worden besproken en ten
tweede zal een aantal trends worden beschreven die ik tijdens het lezen van de beleidsdocumenten
en het afnemen van interviews ben tegengekomen.
4.2 Aanwezigheid beleid
4.2.1 Aanwezigheid beleid omtrent missionair jongerenwerk
Op dit moment is er binnen drie van de zeven onderzochte kerkgenootschappen specifiek beleid op
het gebied van missionair jongerenwerk beschikbaar of is men bezig met de herziening daarvan. Dit
zijn de Protestantse Kerk Nederland (PKN), de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) en de
Gereformeerde Gemeenten (GG). Binnen de Unie van Baptisten (UvB) werkt men daarnaast aan een
beleidsdocument voor het jeugdwerk waarbinnen het missionair jeugdwerk ook aandacht zal krijgen.
Dat betekent dus wel dat er geen apart beleid voor missionair jeugdwerk komt. Binnen de Rooms- 170
Beleid kan gedefinieerd worden als: “het streven naar het bereiken van bepaalde doelen met bepaalde middelen in een bepaalde tijdsvolgorde” (Boschloo, ‘Is’, 1).
43
Katholieke Kerk (RKK) wordt er vrij bewust voor gekozen om zich eerst vooral te richten op het
motiveren en toerusten van de eigen jongeren en hoopt men zo op indirecte wijze ook
buitenkerkelijke jongeren te bereiken. Binnen de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKv) en de
Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) is geen beleid specifiek voor missionair jongerenwerk
beschikbaar en is ook niet goed duidelijk welke instantie daarvoor verantwoordelijk zou moeten zijn.
Opvallend is dat de afgelopen jaren de aandacht voor beleidsvorming voor missionair jongerenwerk
op landelijk niveau wel lijkt te zijn toegenomen. Zo heeft er binnen de Jeugdorganisatie van de
Protestantse Kerk (JOP) het afgelopen jaar een herijkingsproces plaatsgevonden met als één van de
resultaten de slogan: ‘Elk kind en iedere jongere weet zich geliefd door God’. Zij bedoelt daarmee
letterlijk ieder kind en elke jongere en vraagt daarmee aandacht voor de missionaire taak van de
kerk. Ook heeft zij sinds afgelopen november een specialist ‘missionaire presentie’ en is vanuit deze
specialisatie al een visiedocument geschreven. Verder zijn het Landelijk Contact Jeugdwerk (LCJ), één
van de jongerenorganisaties binnen de CGK, en het Hervormd Jeugdwerk (HJW) in januari 2014
gestart met het samenwerkingsverband ‘Evangeliestek’ waar vanuit zij zich willen inzetten voor
kinderen binnen en buiten de kerk. Daarnaast zijn zowel het deputaatschap voor Evangelisatie van de
CGK als dat van de GG op dit moment hun beleid op missionair jongerenwerk aan het herzien, omdat
het verouderd was. Het kan toeval zijn dat dit tegelijkertijd plaatsvindt, maar het kan ook een signaal
zijn van groeiende aandacht voor missionair jongerenwerk.
De geïnterviewde deskundigen en vertegenwoordigers geven aan dat er op lokaal niveau vaak geen
beleid is op het gebied van missionair jongerenwerk en dat de meeste kerken nog vrij intern gericht
zijn. De interesse in missionair jongerenwerk lijkt vanuit de lokale gemeenten wel iets toe te nemen,
maar zowel bij JOP als het LCJ wordt aangegeven dat dit gepaard gaat met veel verlegenheid over
hoe men dit kan aanpakken. De indruk bestaat dat deze verlegenheid groter is ten opzichte van
missionair tienerwerk dan ten opzichte van missionair kinderwerk. Dit werd concreet benoemd door
de jeugdwerkadviseur van het LCJ, maar het lijkt aannemelijk omdat bij de vraag naar missionair
kinderwerk veelal traditionele vormen als de vakantiebijbelweek worden genoemd. Bij het missionair
tienerwerk zijn er minder van deze traditionele, bekende vormen om op terug te vallen. Het gevaar
bestaat dat, omdat men terug kan vallen op traditionele vormen bij het kinderwerk, de meeste
aandacht op beleidsniveau uit zal gaan naar het tienerwerk. Het LCJ en HJW noemen juist dit als
reden voor de oprichting van Evangeliestek.171 Daarnaast bevestigde Annasjouk Nijhof, medewerker
van Stichting Timotheüs, in een telefoongesprek dat de aanwezigheid van traditionele vormen van
missionair kinderwerk een gevaar kan zijn. Zij vertelde dat Timotheüs per jaar enkele aanvragen
binnen krijgt vanuit pioniersplekken over kinderwerk en dat in veel van die gevallen een visie op het
kinderwerk ontbreekt. Hierdoor valt men terug in traditionele patronen van kinderwerk zonder
verdere goede doordenking. Ook voor missionair kinderwerk is echter een goede doordenking nodig.
Hetgeen wij kinderen meegeven, is immers de basis waarvan ze later keuzes maken.
4.2.2 Aspecten die beleidsvorming belemmeren
Hierboven is al één aspect aan bod gekomen dat op lokaal niveau de vorming van beleid op het
gebied van missionair jongerenwerk kan belemmeren, namelijk onwetendheid. Het lijkt regelmatig
het geval te zijn dat mensen zich er niet van bewust zijn hoe cruciaal een goede doordenking van het
171
Evangeliestek, ‘Visie’, 1.
44
(missionair) jongerenwerk is of niet weten hoe zij vorm kunnen geven aan missionair jongerenwerk.
Ik wil nu een tweetal aspecten beschrijven die, mijns inziens, mogelijk de beleidsvorming op landelijk
niveau belemmeren.
4.2.2.1 Op het snijvlak van missionair werk en jeugdwerk
Missionair jongerenwerk ligt op het snijvlak van missionair werk en jeugdwerk. Binnen de kerk zijn
echter verschillende organisaties verantwoordelijk voor deze twee taakvelden. Hierdoor ontstaat er
een bepaalde spanning, want wie is nu verantwoordelijk voor het missionair jeugdwerk? Is dat de
jeugdwerkorganisatie of is dat de missionaire organisatie? In sommige gevallen lijkt niemand zich
verantwoordelijk te voelen voor het ontwikkelen van beleid op missionair jongerenwerk. Dit lijkt het
geval bij de NGK, waar zowel het Missionair Steunpunt als de jongerenorganisatie aangeeft geen
specifiek beleid voor missionair jongerenwerk te hebben. In de praktijk zie ik daarnaast twee
manieren waarop kerkgenootschappen wel met deze spanning omgaan:
Kruisbestuiving
Een manier waarop er met deze spanning wordt omgegaan, is door als missionaire organisatie en
jeugdwerkorganisatie binnen een kerkgenootschap nauw met elkaar samen te werken. Een
kerkgenootschap waar ik dit ben tegengekomen, is de PKN. Hoewel het de jeugdwerkorganisaties zijn
die hier verantwoordelijk zijn voor het beleid omtrent missionair jeugdwerk, zijn de missionaire
organisaties hier wel bij betrokken. Zo zijn JOP en de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond (HGJB)
vertegenwoordigd in het projectteam ‘pionieren’ van de PKN en ontwikkelt de HGJB materiaal voor
missionair kinderwerk in samenwerking met de Inwendige Zendingsbond (IZB). JOP laat zich
daarnaast in haar beleidsvorming inspireren door het missionaire beleid. De beide taakvelden zijn in
deze situatie dus vrij sterk op elkaar betrokken waardoor er sprake kan zijn van kruisbestuiving.
Eén partij verantwoordelijk
Een andere manier waarop met deze spanning wordt omgegaan, is door één partij verantwoordelijk
te maken voor het missionaire jongerenwerk. In dit geval wordt het missionair jongerenwerk meestal
onder gebracht bij de missionaire organisatie, terwijl de jeugdwerkorganisatie zich (voornamelijk)
richt op de jeugd binnen de eigen gemeenten. Een kerkgenootschap waar ik dit ben tegengekomen,
is de GG. De jeugdbond van de GG is er voor de kinderen en jongeren van de GG172, terwijl het
Deputaatschap voor Evangelisatie een landelijke werkgroep jeugdevangelisatie heeft.173
4.2.2.2 Kerkverlating onder jongeren
Pas deed Marian Timmermans van het bureau ‘Young & Holy’ de uitspraak dat zij van jeugdleiders en
predikanten hoort dat over de volle linie bekeken vijftig procent van de jongeren verdwijnt. Zij zei
dan ook dat het ‘één voor twaalf’ is.174 In de gesprekken met vertegenwoordigers van JOP, het
Praktijkcentrum van de GKv en in het interview met Sabine van der Heijden (docent jeugdwerk aan
de Christelijke Hogeschool Ede) kwam naar voren dat bij steeds meer plaatselijke gemeenten, zeker
de kleinere kerken waar al veel jongeren zijn afgehaakt, dat gevoel van urgentie ook leeft.175 Zij
worstelen met de vraag hoe ze hun jongeren vast kunnen houden of terug kunnen krijgen en stellen
172 Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, ‘Doelgroepen’, 1. 173
Evangelisatie Gereformeerde Gemeenten, ‘Jeugdevangelisatie’, 1. 174
Kooiman, ‘Wees’, 17. 175
Heij, 4 & Ous, 6 & Por & Ber, 5-6.
45
die vraag ook steeds indringender aan landelijke organisaties. De eigen kinderen en jongeren worden
steeds meer als een missionaire doelgroep gezien; het is helemaal niet vanzelfsprekend dat zij
christen zullen worden. De zoektocht naar een antwoord op de vraag hoe zij deze doelgroep kunnen
bedienen, neemt veel kerken zo in beslag dat zij nog weinig aandacht hebben voor en energie steken
in het bereiken van kinderen en jongeren buiten de kerk.
De kerkverlating onder jongeren kan daarom als een bedreiging worden gezien voor het missionaire
jongerenwerk; kerken raken meer naar binnen gefocust in een poging om daar de boel draaiende te
houden. Tegelijkertijd werd in de interviews en sommige beleidsdocumenten ook naar voren
gebracht dat de kerkverlating in een bepaalde zin een zegen kan zijn. De kerkverlating kan er
namelijk voor zorgen dat de essentiële vragen weer op tafel komen. Hiermee bedoel ik dat er ruimte
ontstaat om na te denken over vragen als ‘waarom doen we jeugdwerk?’, ‘waarom is het zo erg als
de kerk er over twintig jaar niet meer zou zijn?’ en ‘waarom zijn we kerk?’. Niet alleen gaat men
hierdoor meer doordacht te werk (de Christelijke Gereformeerde Jeugdwerk Organisatie [CGJO]
noemt de kerkverlating als reden dat in steeds meer kerken de behoefte ontstaat om na te denken
over jeugdbeleid)176, maar het antwoord op die essentiële vragen kan kerken ook weer helpen om
haar blik naar buiten te richten. De vraag kan immers gesteld worden of dit dan alleen voor onze
eigen jongeren geldt, of ook voor de jongeren buiten de kerk.177 Daarnaast ontstaat er, juist doordat
kerken het moeilijk hebben, openheid voor veranderingen en vernieuwingen.178
Op lokaal niveau lijkt op dit moment de urgentievraag waar veel kerken mee worstelen het
ontwikkelen van missionair beleid te belemmeren. Het is mogelijk dat de urgentievraag die zo breed
leeft ook maakt dat er op landelijk niveau binnen kerkgenootschappen minder aandacht is voor
missionair jongerenwerk. Op landelijk niveau stelt men zich immers dienstbaar op aan de lokale
gemeenten. Tegelijkertijd geven veel landelijke organisaties aan dat zij ook een voortrekkersrol
hebben. Mijn verlangen is dat landelijke organisaties die voortrekkersrol nog meer gaan inzetten om
lokale kerken te prikkelen hun blik ook naar buiten te richten. Ook daar ligt een taak van kerken die
we niet moeten vergeten.
4.3 Inhoud beleid
4.3.1 Verschillen in visie
Als ik kijk naar de visie die er op dit moment op het gebied van missionair jongerenwerk is, dan vallen
een aantal verschillen op. Twee van deze verschillen wil ik hier bespreken.
4.3.1.1 Verschil in opvatting missie
In hoofdstuk twee heb ik beschreven hoe er in de twintigste eeuw een paradigmashift binnen de
missiologie plaatsvond waardoor missie steeds meer werd gedefinieerd als participatie in Gods
missie om de schepping te herstellen en te genezen en het motief van het Koninkrijk van God een
belangrijke rol ging spelen. Hoewel deze formulering van missie steeds meer terrein wint, zijn er ook
mensen die missie op een meer klassieke (niet per se slechtere) manier verwoorden. Centraal in deze
176
CGJO, ‘Betrouwbare’, 2. 177
Dit kwam met name ter sprake in Por & Ber, 5-6, 13-14. 178
Oev, 14 & Por & Ber, 19.
46
opvatting staat de vraag naar de eeuwige redding van een mensheid die verloren is.179 Deze twee
verschillende opvattingen van missie kunnen in de praktijk leiden tot een andere aanpak van
missionair werk. Zo is er in de moderne missiologie meer aandacht voor de vraag naar het heil van de
mensheid in het hier en nu en wordt er daarom vaak benadrukt dat missie incarnationeel en
holistisch moet zijn. In de klassieke missiologie heeft het Woord de primaat en ligt daarom meer
nadruk op verkondiging.180
Deze twee verschillende opvattingen van missie zijn ook terug te zien in verschillende documenten
over missionair jongerenwerk die bij kerkgenootschappen beschikbaar zijn. Zo klinkt bijvoorbeeld in
de handleidingen voor kinderevangelisatie van de GG de klassieke missiologie door als geschreven
wordt: “Ook voor de gemeente van vandaag ligt de roeping om de naaste voor Christus te winnen.
Nadrukkelijk omdat de Heere het ons vraagt, maar óók omdat het zielenheil van onze naasten op het
spel staat. Ook van kinderen die misschien nog nooit hebben gehoord van die ene Naam Die onder
de hemel is gegeven. Die Naam waardoor zij zalig kunnen worden.”181 In het visiedocument van het
specialisme ‘missionaire presentie’ van JOP klinkt weer meer de moderne missiologie door als we
lezen: “De kerk is geen doel in zich, maar zij is er voor de wereld. De kerk is geroepen om in de
wereld haar plek in te nemen en daar te bouwen aan het Koninkrijk van God.”.182
Of deze verschillende opvattingen van missie ook leiden tot een andere aanpak van het missionair
jongerenwerk, is lastig vast te stellen op basis van beleidsdocumenten. Mogelijk is er verschil op te
merken in de mate waarin het Woord verkondigd moet worden. Zo geeft de GG aan dat het
belangrijkste doel van de activiteiten is om de Bijbelse boodschap over te brengen. De
Bijbelvertelling/-studie en de verwerking hiervan zijn daarom belangrijke onderdelen in het
programma.183 Het verkondigde Woord staat daarmee centraal. JOP op haar beurt lijkt voor een
meer holistische benadering te kiezen door te stellen dat de ontmoetingen die je als kerk aan gaat,
doel op zich zijn omdat het bij missionair jeugdwerk gaat om het aanwezig zijn in de wereld van
kinderen en jongeren. Zij schrijven daarbij: “Er is geen sprake van een ‘dubbele agenda’: het gaat er
niet om, de jeugd uiteindelijk weer in de kerk te krijgen”.184 Hiermee wil ik niet suggereren dat JOP
het niet belangrijk vindt om mensen bekend te maken met het Woord (dat is zeker hun verlangen),
maar zij zijn zich er heel goed van bewust dat de kerk ook in haar daden krachtig kan getuigen van
Gods liefde voor kinderen en jongeren.
Hoewel de verschillende kerkgenootschappen dus soms lijken te vertrekken vanuit een andere
opvatting van missie en daardoor soms een iets andere aanpak van missionair jongerenwerk hebben,
komt wat zij hopen te bereiken met het werk overeen. In alle beleidsdocumenten wordt namelijk het
verlangen uitgesproken dat kinderen en jongeren Christus leren kennen en Hem gaan volgen.
179
Haak, Gereformeerde, 31. 180
Deze beschrijving is grotendeels gebaseerd op eerder onderzoek voor mijn bachelorscriptie ‘Back to the Basics. De missie van de kerk’. 181
Landelijk Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 6. 182
JOP, Specialisme, 1. 183
Landelijk Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie, 34 & Landelijk Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 16. 184
JOP, Specialisme, 2.
47
4.3.1.2 Vertrekken vanuit Bijbel en traditie of vanuit leefwereld kind/jongere
In de verschillende beleidsdocumenten die ik heb gelezen en in de gesprekken die ik heb gevoerd,
proefde ik een verschil in uitgangspunt. Sommige organisaties en kerken kiezen er voor om hun
uitgangspunt te nemen in de Bijbel en de traditie. Men heeft heel concreet voor ogen welke
boodschap men wil communiceren en welke onderdelen beslist onderdeel uit moeten maken van
een programma. Dit probeert men dan te vertalen naar de doelgroep waar men zich op richt. Andere
organisaties en kerken kiezen ervoor om te vertrekken vanuit de kinderen en jongeren die men wil
bereiken en probeert te ontdekken welke aanknopingspunten er in het leven van kinderen en
jongeren zijn voor het verhaal van God en welke vormen aansluiten bij deze kinderen en jongeren.
Een voorbeeld van een organisatie die haar uitgangspunt neemt in de Bijbel en traditie, is
Evangeliestek. Zij heeft met behulp van een ‘vertelschort’ (gebaseerd op de methode ‘het
Woordenloos Boek’ van het Internationaal Kinderevangelisatie Genootschap [IKEG]) heel concreet
geformuleerd hoe het evangelie met behulp van verschillende kleuren aan kinderen kan worden
uitgelegd.185 Haar samenwerkingspartner, het IKEG, ziet verder enkele activiteiten als onmisbaar voor
het programma (bijvoorbeeld de Bijbelvertelling, maar ook het zingen en het aanleren van een
Bijbeltekst).186 De organisatie Dabar herkent deze manier van werken bij de teams op de camping. Zo
schrijft zij: “Ondanks het bovenstaande [dat de activiteiten moeten aansluiten bij de leefwereld van
de campinggast] gelden voor de opzet en uitvoering van veel activiteiten toch de kerkelijke normen
en gebruiken als uitgangspunt (zo is de kindernevendienst/zondagsschool uitgangspunt voor de
kinderclub en de kerkdienst is het uitgangspunt voor de campingdienst)”.187 Een voorbeeld waarbij
meer wordt uitgegaan van de kinderen en jongeren die men wil bereiken, is het
samenwerkingsverband tussen de HGJB en de IZB. Samen zijn zij op dit moment bezig met het
ontwikkelen van missionair kinderwerkmateriaal en hierbij wil men uitgaan van de leefwereld van
kinderen. Men probeert daarom helemaal vanuit het kind te denken en daar qua taalgebruik,
vormen en thema’s bij aan te sluiten.188
Dat deze twee uitgangspunten binnen een kerkgenootschap kunnen leiden tot verschillende visies op
hoe het materiaal eruit moet zien, bleek heel duidelijk in het gesprek met de HGJB. Vanuit de HGJB is
men ervan overtuigd dat het vakantiebijbelweekmateriaal veel meer missionair kan zijn. De
coördinator van het vakantiebijbelwerk, Lucré de Man-van Putten, geeft ook aan dat zij het materiaal
voor haar eigen missionaire kinderwerk niet gebruikt, omdat het te moeilijk is voor de kinderen.189
Een aantal gemeenten in de achterban van de HGJB wil echter principieel dat bepaalde dingen in het
materiaal aanwezig zijn. Zijn deze dingen niet aanwezig, dan vinden zij dat heel vervelend en willen
zij in sommige gevallen het materiaal niet meer afnemen. De HGJB voelt zich hierdoor genoodzaakt
het materiaal minder missionair te maken dan zij zou willen, omdat het de gemeenten zijn die het
werk uitvoeren.190
185
Zie bijlage 2 – telefoongesprek met Dieneke Kalisvaart. 186
Doherty, Kinderevangelisatie?, 107,110. 187
Dabar, Meerjarenplan, 15. 188
Man, 9-10. 189
Man, 3. 190
Dek, 4 & Man, 3.
48
Hoewel ik respect heb voor beide benaderingen, ben ik van mening dat het belangrijk is dat we kijken
waar kinderen en jongeren zich bevinden en dat we hen daar proberen te verbinden met het verhaal
van God. Veel kinderen en jongeren in onze samenleving hebben maar weinig meegekregen van God
en daardoor kan het snel gebeuren dat wij over hun hoofden heen praten en zij ons niet goed
begrijpen en/of het evangelie niet met hun eigen leven kunnen verbinden. Willen we dat de
Evangelieboodschap echt landt in het leven van kinderen en jongeren, dan zullen we daarom zo goed
mogelijk moeten proberen aan te sluiten bij hen, zowel qua taal, vorm, als ook inhoudelijk. We zullen
ons moeten afvragen hoe het evangelie echt goed nieuws kan zijn voor kinderen en jongeren.
4.3.2 Trends
De trends die ik hier bespreek, ben ik tegengekomen tijdens het afnemen van de interviews en het
lezen van de beleidsdocumenten. Deze trends gelden vaak ook voor het jeugdwerk in het algemeen.
Onder ‘trend’ versta ik: “de richting waarin iets zich lijkt te ontwikkelen”. Daarbij wil ik vooraf
opmerken dat er in de vormgeving van het missionaire jongerenwerk ook sprake is van opvallende
continuïteit. Zo zien we hierboven dat aan het kinderwerk (en soms ook aan het tienerwerk) vaak
vorm wordt gegeven door het organiseren van een vakantiebijbelweek. Daarnaast gaven Lucré de
Man-van Putten en Sabine van der Heijden, als antwoord op de vraag hoe het missionair
jongerenwerk vorm krijgt, aan dat dit vooral is door middel van kinder- en tienerclubs.191
4.3.2.1 Missionair jongerenwerk als taak van de lokale gemeente
Opvallend is dat er steeds meer nadruk op wordt gelegd dat missionair jongerenwerk een taak is van
de lokale gemeente. Dit is een thema dat terugkomt bij JOP, de HGJB, het LCJ en de
deputaatschappen voor evangelisatie van de CGK en de GG. Daarnaast streeft E&R er naar om haar
projecten op den duur over te dragen aan de plaatselijke gemeente. Dit is een beweging die we bij
meer organisaties zien. Zo zet Athletes in Action zich nu in voor het ontstaan van sport communities
vanuit plaatselijke kerken waardoor hun werk eigenlijk ook weer wordt voortgezet door plaatselijke
gemeenten.192 Landelijke organisaties lijken dan ook steeds meer een ondersteunende en ook wel
initiërende rol op zich te nemen, terwijl de verantwoordelijkheid voor missionair jongerenwerk meer
en meer bij de lokale gemeenten komt te liggen.
4.3.2.2 Nadruk op relaties
Het belang van relaties voor het missionair jongerenwerk wordt steeds meer erkend. Zo noemt het
evangelisatiedeputaatschap van de CGK het als één van haar principes voor evangelisatie. Dit omdat
de meeste mensen tot geloof komen door relaties en niet door eenmalige gesprekken of ervaringen.
Ook de GG benadrukt dat het brengen van de Bijbelse boodschap vraagt om echt contact met
kinderen en jongeren. Verder benadrukken ook Dabar, het Nederlands Gereformeerd Jeugdwerk
(NGJ) en de UvB het belang van relaties in missionair jongerenwerk. Deze ontwikkeling is tevens goed
zichtbaar in de opkomst van de learning communities van LEF193 en de al eerder genoemde sport
communities van Athletes in Action, waarin gestreefd wordt naar gemeenschapsvorming. Ook het
191
Man, 9 & Heij, 9. 192
Athletes in Action, ‘Sportcommunity’s’, 4. 193
LEF is een trainingstraject voor jeugdwerkers dat erop gericht is om samen te bouwen aan jeugdwerk waarin discipelschap en missionair-zijn centraal staat. Jeugdwerkers worden in dit traject geholpen om te ontdekken hoe zij een authentiek voorbeeld kunnen zijn van persoonlijk leven met Jezus. Uiteindelijk is het doel om learning communities met jongeren te starten. (LEF Navigators, ‘Learning’, 1).
49
gegeven dat Lucré de Man-van Putten aangeeft steeds meer vraag naar missionair materiaal voor het
hele jaar door te krijgen, kan met deze trend samenhangen.194
4.3.2.3 De leider is het belangrijkste instrument
Een opvallende ontwikkeling is dat er ook steeds meer aandacht komt voor het belang van goede
leiders. Kinderen en jongeren staan open voor mensen aan wie zij een voorbeeld kunnen nemen en
ook (missionaire) jongerenwerkers kunnen die rol op zich nemen. Jongeren voelen het echter
haarfijn aan als er een rol gespeeld wordt. Ze verlangen naar authentieke leiders aan wie zij kunnen
zien wat het nu echt betekent om christen te zijn en die echt bij hen betrokken zijn. In de bekeken
beleidsdocumenten op het gebied van (missionair) jongerenwerk worden dan ook onder andere de
volgende termen gebruikt om te beschrijven wat een leider moet zijn: doorleefd geloof, bewogen
met kinderen en jongeren, authentiek, inspirerende identificatiefiguren, betrokken, eerlijk,
kwetsbaar en je leven willen delen. Kerken worden zich er steeds meer van bewust dat dit veel van
jeugdwerkers vraagt en daarom komt er meer aandacht voor het discipelschap van jeugdleiders zelf.
Dit zien we bijvoorbeeld heel duidelijk in het trainingstraject van LEF.
4.3.2.4 Fluïde missionair jongerenwerk
Sabine van der Heijden maakt in haar boek Kerk voor een nieuwe generatie onderscheid tussen drie
mentaliteiten die terug te zien zijn in de manier waarop kerken hun gemeente-zijn en hun jeugdwerk
vormgeven. Deze drie mentaliteiten duidt zij respectievelijk aan als ‘jeugdwerk 1.0’, ‘jeugdwerk 2.0’
en ‘jeugdwerk 3.0’. De mentaliteiten verschillen van elkaar in de houding ten opzichte van de cultuur
en de manier van communiceren tussen generaties. In jeugdwerk 1.0 staan kerk en (jongeren)cultuur
tegenover elkaar, in jeugdwerk 2.0 worden allerlei elementen gebruikt uit de (jongeren)cultuur om
zowel kerkelijke als niet-kerkelijke jongeren met het evangelie te bereiken. Jeugdwerk 3.0 neemt
volgens Van der Heijden tenslotte de postmoderne mentaliteit als uitgangspunt (wat niet betekent
dat het kritiekloos in de wereld staat) en werkt vaak vanuit de natuurlijke netwerken waarin mensen
functioneren. Het doel is niet hen daar uit los te weken, maar juist het christen-zijn binnen die
netwerken te stimuleren. Het is een vloeibare vorm van kerk-zijn waarin relaties en authenticiteit erg
belangrijk zijn.195
De trend die ik waarneem, is dat er steeds meer aandacht komt voor een fluïde vorm van missionair
jongerenwerk (jongerenwerk 3.0). Dit zien we het duidelijkste bij JOP dat er voor kiest om geen kant
en klare programma’s meer aan te bieden, maar in plaats daarvan kerken stimuleert om aan te
sluiten bij de kinderen en jongeren in de eigen context, te ontdekken wat zij willen en wanneer zij dat
willen, en van daaruit het missionair jongerenwerk vorm te geven.196 Ik heb het echter ook terug
horen komen in andere interviews. Zo merkte Anko Oussoren, adviseur met specialisatie jeugd bij
het Praktijkcentrum van de GKv, bijvoorbeeld op dat na een jaar of vijftien de programma’s niet meer
werken. Gevraagd naar de reden hiervoor, gaf hij aan dat jongeren in deze leeftijdsfase vooral
worstelen met basale vragen als ‘geloof ik wel of niet?’ en ‘bestaat God wel of niet?’.197 Een
verklaring dat jongeren in deze leeftijd intensief met deze vragen bezig zijn, ligt waarschijnlijk in het
feit dat ze hun eigen identiteit aan het ontwikkelen zijn. De trend is daarnaast ook terug te zien in het
194
Man, 9. 195
Heijden, Kerk, 19-20, 197. 196
Por & Ber, 9. 197
Ous, 14.
50
verhaal van Perron 61 dat centraal staat in het volgende hoofdstuk. Verder is hierboven al besproken
dat er binnen het (missionaire) jongerenwerk steeds meer aandacht komt voor datgene wat zo
belangrijk is bij een fluïde vorm van missionair jeugdwerk, namelijk relaties en authenticiteit. Mijn
verwachting is dan ook dat er steeds meer mengvormen zullen ontstaan tussen wat Van der Heijden
jeugdwerk 2.0 en jeugdwerk 3.0 noemt. Aan de ene kant zullen er nog steeds programma’s worden
ontwikkeld, maar aan de andere kant zal daarnaast steeds sterker worden ingezet op relaties en het
van daaruit vorm geven van (missionair) jongerenwerk. Verder zullen er ook steeds meer initiatieven
ontstaan die het (missionair) jongerenwerk vorm geven volgens de principes van jeugdwerk 3.0.
4.3.2.5 Aandacht voor het gezinsverband
Ouders en verzorgers hebben verreweg de grootste invloed op hun kind, ook als het gaat om
geloven. Hun waarden en zingeving in het leven worden vooral gevormd door het beeld van deze
voorbeeldfiguren. Binnen de kerk leidt dit besef ertoe dat er steeds meer wordt ingezet op het
ondersteunen van ouders bij de geloofsopvoeding. Ook in het missionaire jongerenwerk zien we dat
er aandacht komt voor het gezin waar het kind/de jongere onderdeel van uitmaakt. Het meest
concreet is dat te zien in de opkomst van de Kliederkerk, een initiatief van JOP dat afgeleid is van de
Engelse ‘Messy Church’ en een nieuwe vorm van kerk-zijn voor kinderen en de mensen om hen heen
aanreikt. Hoewel de kinderen hier centraal staan, zijn alle activiteiten gezamenlijk zodat kinderen en
hun ouders/verzorgers/grootouders samen optrekken en ontdekken.198 Het ligt in de lijn van de
verwachting dat er steeds meer van dergelijke missionaire initiatieven komen, gelet op het
toenemend besef van het belang van ouders binnen de kerken.
4.3.2.6 Jongeren toerusten voor een missionaire levensstijl
In de volle breedte van de kerk komt er steeds meer nadruk te liggen op het toerusten van jongeren
voor een missionaire levensstijl. Jongeren worden niet alleen uitgedaagd om mee te doen aan
missionaire projecten, maar ook uitgedaagd om in hun persoonlijke omgeving het geloof uit te
dragen. De jongerenwerker van bisdom Haarlem-Amsterdam, Marius Knaap, gaf in het interview aan
dat het toerusten van de jongeren binnen de kerk tot een missionaire levensstijl voor hen zelfs dé
manier is waarop zij nu jongeren buiten de kerk proberen te bereiken. Een concreet voorbeeld van
hoe men jongeren in de praktijk wil stimuleren tot een missionaire levensstijl, naast de deelname aan
missionaire projecten en speciale toerustingsmomenten, zijn de learning communities die op dit
moment gestart worden vanuit LEF. Het stimuleren van een missionaire levensstijl speelt in deze
communities een grote rol.
4.3.2.7 Koppeling met diaconaat
Een punt dat niet zozeer uit de beleidsdocumenten naar voren kwam maar wel in de interviews met
Sabine van der Heijden en Lucré de Man-van Putten naar voren kwam, is dat veel missionaire
initiatieven zich lijken te richten op die kinderen en jongeren die veel op straat te vinden zijn.
Hierdoor worden veelal allochtone kinderen en jongeren bereikt of kinderen en jongeren die het
thuis niet echt leuk hebben.199 Van der Heijden wees erop dat één van de redenen waarom kerken
zich juist op dit soort kinderen en jongeren richten, is omdat ze iets willen doen voor mensen die het
minder hebben.200 De motivatie is dan ook deels diaconaal. Een andere groep kinderen, namelijk die
198
JOP, ‘Handleiding’, 10. 199
Man, 5 & Heij, 6. 200
Heij, 6.
51
kinderen die een druk sociaal leven hebben en thuis veel achter het beeldscherm zitten, lijkt echter
veel minder te worden bereikt. Of dit inderdaad het geval is, zal verder onderzocht moeten worden.
Opvallend is wel dat in de handleiding voor kinderevangelisatie van de GG bij de beschrijving van de
doelgroep in verhouding veel informatie wordt gegeven over kinderen van buitenlandse afkomst en
kinderen uit probleemgezinnen.201 Of dit de situatie op de clubs weerspiegelt, is niet duidelijk, maar
het ligt voor de hand.
4.4 Samenvatting en conclusie Er blijkt in Nederland slechts in beperkte mate beleid te zijn op het gebied van missionair
jongerenwerk. Slechts binnen drie van de zeven onderzochte kerkgenootschappen is specifiek beleid
op het gebied van missionair jongerenwerk beschikbaar. De aandacht voor beleidsvorming voor
missionair jongerenwerk op landelijk niveau lijkt de afgelopen jaren wel te zijn toegenomen. Op
plaatselijk niveau zijn nog veel kerken vrij intern gericht. De interesse in missionair jongerenwerk lijkt
wel enigszins toe te nemen, maar gaat gepaard met verlegenheid over hoe men dit kan aanpakken.
Deze verlegenheid lijkt groter voor het missionair tienerwerk, omdat er binnen het missionair
kinderwerk nog traditionele vormen zijn waarop men kan terugvallen. Het risico dat dit met zich
meebrengt, is dat een goede doordenking op het gebied van missionair kinderwerk achterwege blijft.
Er zijn verschillende aspecten die er mogelijk aan hebben bijgedragen dat er op dit moment zo weinig
beleid is voor missionair jongerenwerk. In de eerste plaats speelt onwetendheid een rol. Op landelijk
niveau speelt daarnaast mee dat missionair jeugdwerk zich op het snijvlak bevindt van missionair
werk en jeugdwerk waardoor onduidelijkheid kan ontstaan welke organisatie binnen het
kerkverband hier verantwoordelijk voor is. Verder kan meespelen dat kerken zich sterk focussen op
het vasthouden van de eigen jongeren. Kinderen en jongeren buiten de kerk verdwijnen hierdoor
vaak uit het blikveld. Dit kan zijn weerslag op landelijk niveau hebben, omdat de landelijke
organisaties zich vaak dienstbaar opstellen ten opzichte van de lokale kerken.
Kijken we naar het beleid dat op dit moment bestaat, dan zien we dat sommige organisaties lijken te
vertrekken vanuit de klassieke missiologie en anderen vanuit de moderne missiologie. In de praktijk
lijkt er in het tweede geval meer ruimte te bestaan voor het getuigen in daden. Alle organisaties
streven er echter naar dat kinderen en jongeren Christus leren kennen en Hem gaan volgen. Een
tweede verschil is dat sommige organisaties vertrekken vanuit de Bijbel en traditie en van daaruit het
missionair jongerenwerk vormgeven, terwijl andere organisaties hun uitgangspunt nemen in de
leefwereld van kinderen en jongeren.
Bij de vormgeving van missionair jongerenwerk is er sprake van continuïteit: vaak wordt het concept
gekozen van een vakantiebijbelweek of een missionaire kinder- of tienerclub. Er is echter ook sprake
van ontwikkeling op het gebied van missionair jongerenwerk. Enkele trends zijn:
1. Missionair jongerenwerk als taak van de lokale gemeente
2. Nadruk op relaties
3. De leider is het belangrijkste instrument
4. Fluïde missionair jongerenwerk
5. Aandacht voor het gezinsverband
201
Landelijk Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 8-10.
52
6. Jongeren toerusten voor een missionaire levensstijl
7. Koppeling met diaconaat
Concluderend zou ik willen stellen dat de beleidsvorming op het gebied van missionair jongerenwerk
in Nederland nog redelijk in de kinderschoenen staat. Het missionair jongerenwerk dat plaatsvindt, is
echter wel volop in beweging, gelet op de trends die daarin zichtbaar zijn. Mijn hoop is dat kerken
zich hierdoor laten inspireren in hun eigen visievorming. Daarvoor is ook het volgende hoofdstuk, dat
een ‘best practice’ op het gebied van missionair jongerenwerk beschrijft, bedoeld.
53
5 Best practice: Perron 61
5.1 Inleiding De praktisch theoloog Osmer schrijft: “Too often, congregations rush headlong into starting new
programs without taking the time to gain guidance from others. Observing good practice in other
congregations is a powerful source of normative guidance.”.202 Overtuigd van het belang van
missionair jongerenwerk kan precies gebeuren wat Osmer zegt: je zoekt een goed programma en
gaat aan de slag. Voor een goede doordenking is echter ook het bestuderen van ‘best practices’
belangrijk. ‘Best practices’ helpen ons om tot een nieuw begrip van missionair jongerenwerk te
komen. Ze helpen ons te bedenken hoe dingen beter of anders zouden kunnen. Daardoor kunnen we
uiteindelijk veel doordachter te werk gaan.
In dit hoofdstuk wil ik daarom een voorbeeld geven van een ‘best practice’ op het gebied van
missionair jongerenwerk. Ik heb gekozen voor Perron 61, een missionair initiatief in Zoetermeer. Dat
ik dit initiatief een ‘best practice’ noem, wil niet zeggen dat alles perfect gaat en dat het concept van
Perron 61 overal toepasbaar is. Wat ik er wel mee wil zeggen, is dat Perron 61 een missionair
initiatief is dat al vrij lang bestaat en waar heel bewust is nagedacht over hoe vorm te geven aan het
missionaire jongerenwerk. Juist daarom denk ik dat Perron 61 een voorbeeld is dat kan inspireren en
prikkelen bij het vormen van een visie op missionair jongerenwerk.
Om inzicht te krijgen in de gang van zaken bij Perron 61 heb ik de huidige missionair werker, Henk
Boerman, geïnterviewd. Daarnaast heb ik twee projectplannen bekeken. Het eerste plan gaat over
Perron 61 en stamt uit 2010. Dit plan beschrijft waar men de komende acht jaar aan wil werken. Het
tweede plan gaat over het gehele Perronwerk van de Ichtuskerk en is geschreven voor de periode
2015-2018.203 Ook heb ik, om uit de eerste hand te ervaren hoe jongeren het werk van Perron 61
ervaren en wat zij het meest waarderen, de jongeren van Rock Solid Plus door middel van een
groepsinterview geïnterviewd. Tenslotte heb ik inzage gekregen in een enquête die afgelopen
seizoen is gehouden onder de jongeren van Rock Solid ter evaluatie van deze club.
Ik zal in dit hoofdstuk allereerst een algemene schets geven van Perron 61. Hierna zal ik ingaan op
een drietal keuzes die in de loop der tijd gemaakt zijn rond het werk van Perron 61. Uit het interview
en de projectplannen kwamen deze keuzes naar voren als heel bepalend voor de ontwikkeling van
het werk. Vervolgens zal ik aan de hand van het groepsinterview, daarbij af en toe aangevuld door de
enquête, ingaan op de vraag hoe de jongeren die bij Perron 61 komen het werk ervaren. Tenslotte
zal ik formuleren welke inzichten uit Perron 61 bruikbaar zijn bij het vormen van een visie op
missionair jongerenwerk.
202
Osmer, Practical, 152. 203
Concreet Perron 61, Perron Centrum en de Perronmeetings. De laatste twee worden verderop besproken.
54
5.2 Perron 61 – een algemene schets
5.2.1 In het kort
Perron 61 is een gewoon woonhuis in de wijk Oosterheem (Zoetermeer), dat is
omgebouwd tot buurtcentrum in en voor de wijk. In Perron 61 organiseert
men tal van activiteiten voor kinderen, tieners, jongeren en volwassenen. De
naam ‘Perron’ is heel bewust gekozen. Zo vertelde de voormalig missionair
werker Jurjen de Groot in een interview: “Een perron is een plaats om even stil
te staan, om anderen te ontmoeten en om over te stappen. Dat wil Perron 61
ook zijn: een plek om eens even stil te staan, na te denken over het leven, om
andere wijkbewoners, maar ook God te ontmoeten.”204 Daarnaast is een perron
een opstapplaats. Mensen bepalen zelf óf ze mee willen, hoe lang ze mee willen
en wat ze willen doen. Het nummer ‘61’ verwijst naar het huisnummer: Perron 61 is gevestigd op
Heicopstraat 61. Vanuit zijn christelijke visie wil Perron 61 (in samenwerking met de latere geopende
Perron 28 en Perron Centrum) er graag zijn voor iedereen in Oosterheem. Zijn activiteiten zijn
daarom ook voor iedereen toegankelijk.
5.2.2 Ontstaansgeschiedenis
5.2.2.1 De wijk Oosterheem
In 2000 is begonnen met de bouw van de wijk Oosterheem, de nieuwste wijk van Zoetermeer. De
wijk telt nu ongeveer 21.740 inwoners205 en moet uiteindelijk uitgroeien tot een wijk met 23.000
inwoners. Hoewel Oosterheem officieel geen VINEX-wijk is, zou je het daarmee wel kunnen
vergelijken. In de wijk hebben zich veel jonge gezinnen gevestigd en nu de wijk al een aantal jaar
bestaat, neemt het aantal tieners in de wijk sterk toe. De grootste groep in de wijk wordt gevormd
door dertigers en veertigers. Kenmerkend voor de wijk Oosterheem is verder dat er veel
eenoudergezinnen zijn. Ongeveer een kwart van de inwoners van Oosterheem is niet-westers
allochtoon.206 Bij de bouw van de wijk Oosterheem zijn koop- en sociale huurwoningen (vooral aan
het begin) door elkaar heen gebouwd. Doordat het percentage sociale huurwoningen vrij hoog is,
wonen er redelijk veel mensen met een laag inkomen. Het totaal van de wijk is echter redelijk hoog
opgeleid. De religieuze betrokkenheid in Oosterheem werd voorafgaand aan de bouw op 2% geschat
en die voorspelling is uitgekomen. Tot de groep die religieus betrokken is, behoren ook veel
Hindoestanen die vanuit Den Haag naar Oosterheem zijn verhuisd.
5.2.2.2 Het ontstaan van Perron 61
Toen er in 1997 plannen ontstonden om de wijk Oosterheem te bouwen, is de kerkelijke
verantwoordelijkheid voor deze wijk opgedragen aan de Hervormde Ichtuskerk Oost (nu:
Oosterkerk). Deze gemeente kwam op dat moment samen in de wijk Segwaert in een gebouw dat zij
met een andere wijkgemeente deelde. Op het moment dat de wijk werd gebouwd, beschikte de
gemeente niet over de financiële middelen om in Oosterheem een kerk te bouwen. Zij had echter
wel het verlangen om vanaf het begin in de wijk aanwezig te zijn, omdat mensen bij een verhuizing
204
Rots, ‘Perron’. 205
Gemeente Zoetermeer, ‘Ontwikkeling’, 2. 206
Gemeente Zoetermeer, ‘Wijkprofielen’, 1.
Figuur 1 - Perron 61 (Perron 61, z.j.)
55
vaak openstaan voor nieuwe impulsen. Daarbij stimuleerde de verwachtte lage religieuze
betrokkenheid het verlangen om op een missionaire manier in de wijk present te zijn. Uiteindelijk
kreeg zij hiervoor een woonhuis toegewezen. Na twee jaar voorbereiding opende de Ichtuskerk, in
samenwerking met de IZB, op 14 september 2002 het missionair centrum Perron 61. Er werd meteen
gestart met een kinderclub. Ook werden er onder andere een Alpha-cursus, een opvoedingscursus en
een marriage-course georganiseerd. De schuur achter in de tuin werd ingericht als stiltecentrum. Ook
werd er veel geïnvesteerd in contacten met de wijk, bijvoorbeeld met de scholen. Het verlangen was
om met het project de kerk op een laagdrempelige manier terug te brengen in de samenleving.207
Aanvankelijk was de verwachting dat er binnen vijf jaar alsnog een kerk in Oosterheem gebouwd zou
worden en dat het werk van Perron 61 in deze nieuwe kerk zou worden voortgezet.208 Het bouwen
binnen dit tijdsbestek bleek echter niet realiseerbaar. Ondertussen groeide Perron 61, maar liep men
tegen het probleem aan dat de mensen die bij Perron 61 de Alpha-cursus volgden maar moeilijk de
overstap maakten naar de kerk. Dit ondanks dat de Ichtuskerk wel één keer in de maand een
kerkdienst belegde in Oosterheem. Dit leidde ertoe dat de kerkenraad van de Ichtuskerk haar visie op
Perron 61 herzag. Vanaf nu zou er worden gewerkt aan het ontwikkelen en vormen van een
christelijke gemeenschap, gevormd door inwoners uit Oosterheem. Dit heeft er onder andere toe
geleid dat er met ingang van Pasen 2008 is begonnen met bijeenkomsten voor zoekers en
belangstellenden, de zogenaamde Perronmeetings. Deze Perronmeetings worden samen met Perron
28 georganiseerd. Dit is een missionair centrum dat in april 2008 door de samenwerkingsgemeente
(NGK/CGK) De Lichtzijde is geopend en dat nauw samenwerkt met Perron 61.
In juni 2014 heeft de Ichtuskerk uiteindelijk haar nieuwe kerkgebouw in Oosterheem kunnen
openen. Ook zij is missionair actief in de wijk met Perron Centrum. Hier worden activiteiten opgestart
volgens dezelfde missionaire principes als bij Perron 61. Dat de Ichtuskerk nu toch in Oosterheem
gevestigd is, heeft geen directe consequenties voor de toekomst van Perron 61. Het is nog steeds de
bedoeling dat Perron 61 uiteindelijk doorgroeit naar een eigen kerkplek binnen het geheel van de
Oosterkerk.
5.2.3 Uitgangspunten
Ik wil hier enkele uitgangspunten benoemen die vanaf het begin ten grondslag hebben gelegen aan
het werk in Perron 61. Bij de bespreking van de belangrijke keuzes die in de loop van de jaren zijn
gemaakt, zullen gedachten worden benoemd die in de loop der jaren een belangrijk uitgangspunt zijn
gaan vormen.
5.2.3.1 Missie en visie
Het werk in en rondom Perron 61 is een uitwerking van de missie van de Ichtuskerk. In het laatste
beleidsdocument van april 2015 formuleert de Ichtuskerk haar missie en visie als volgt:
Missie:
Levend in dankbare verwondering om het heil dat God in Christus heeft geschonken, heeft de
Oosterkerkgemeente hart voor de Heer, hart voor elkaar als Zijn volgelingen en hart voor Zijn
bevrijdend werk in de wereld. 207
Gillissen, ‘Lokaal’. 208
Commissie evaluatie Perronwerk, ‘Eindrapportage’, 1.
56
Visie:
We willen als gemeente van Christus groeien bij het Woord van God, de bron en de norm voor ons
geloof en leven. Het gaat daarbij om groei naar boven – in onze relatie met God; om groei naar
binnen – zodat we meer oog en hart voor elkaar zullen hebben; en om groei naar buiten – zodat ook
mensen buiten de kring van de kerk zullen merken dat we hart voor hen hebben.
Door middel van het Perronwerk wil de Ichtuskerk/Oosterkerk invulling geven aan de ‘groei naar
buiten’. Het verlangen is dat ‘mensen van buiten’ ook besluiten om Jezus Christus na te volgen. Het
doel dat men met Perron 61 voor ogen heeft, is drievoudig:
- het evangelie verkondigen in woord en daad (door ook oog te hebben voor
maatschappelijke nood),
- de vorming van een christelijke gemeenschap in Oosterheem,
- geïnteresseerden in het christelijk geloof een traject aanbieden richting discipelschap.
5.2.3.2 Meervormigheid in het missionaire werk
Eén van de uitgangspunten van de Ichtuskerk is dat het missionair werk meervormig moet zijn. Zij
wijst daarbij op het gegeven dat het missionaire werk vanaf het begin heeft plaatsgevonden in een
pluriforme omgeving (Hnd. 2) en dat het vanaf het begin gekenmerkt wordt door meervormigheid in
taal en cultuur. De pluriformiteit die de gemeente in Oosterheem aantreft, heeft haar doen beseffen
dat zij het evangelie meervormig moet uit dragen – niet alleen in persoonlijke contacten, maar ook
op het niveau van de samenkomsten van de gemeente. Zij beseft dat mensen zonder kerkelijke of
christelijke achtergrond niet altijd op dezelfde wijze benaderd kunnen worden als mensen die in de
christelijke traditie zijn geworteld.
5.2.3.3 Relaties aangaan staat centraal
Vanaf de start heeft Perron 61 open, laagdrempelig en midden in de samenleving willen staan. De
nadruk ligt op het bouwen aan relaties met mensen, omdat blijkt dat het belangrijk is dat mensen
eerst ergens een thuis ervaren (belonging) voordat zij een ontwikkeling in geloof (believing) en
gedrag (behaving) doormaken. Daarbij gaat men niet alleen vanuit Perron 61 een relatie aan met
wijkbewoners, maar faciliteert en stimuleert zij ook de ontmoeting van wijkbewoners onderling. Nu
er gewerkt wordt aan het vormen van een nieuwe christelijke gemeenschap, streeft Perron 61 er
naar om deze missionaire houding in alles vast te houden. Het moet voor mensen mogelijk zijn om
hun ‘thuis’ te vinden in de Perrongemeenschap zonder uit te spreken dat ze christen zijn of willen
zijn. De nieuwe christelijke gemeenschap kent daarom verschillende graden van betrokkenheid:
incidenteel, gradueel of totaal betrokken. Het is mogelijk om aan alle activiteiten deel te nemen
zonder de Perronmeeting te bezoeken en andersom.
5.2.3.4 Transparantie
Vanaf het begin heeft Perron 61 gekozen om een systeem te hanteren met identiteitsgebonden en
niet-identiteitsgebonden activiteiten. Bij de niet-identiteitsgebonden activiteiten worden de
bezoekers niet geconfronteerd met uitingen van het christelijk geloof; er wordt niet gepreekt, niet
gebeden en geen christelijke boodschap meegegeven. Wel komen ze in aanraking met christenen die
zich ook in hun omgang met anderen door hun geloof laten leiden. In de identiteitsgebonden
activiteiten wordt wel verteld over de Bijbel, worden christelijke liederen gezongen of beluisterd en
speelt het gebed een belangrijke rol. Perron 61 communiceert duidelijk het karakter van de
57
activiteiten die zij aanbiedt, zo kiest zij er bij de kinderclub en Rock Solid – waar afwisselend
identiteitsgebonden en niet-identiteitsgebonden middagen/avonden zijn – voor om te werken met
een vlaggensysteem. Een gele vlag betekent een niet-identiteitsgebonden middag, een blauwe vlag
betekent een identiteitsgebonden middag. De reden hiervoor is dat Perron 61 transparant,
laagdrempelig en open wil zijn. Ze wil graag het evangelie met mensen delen en is daar eerlijk over,
maar de keuze ligt bij de mensen zelf. Zij zijn ook welkom bij Perron 61 als ze niet over God willen
horen en lopen bij de niet-identiteitsgebonden activiteiten niet het risico dat er een addertje onder
het gras zit. Dit betekent ook dat Perron 61 wel activiteiten zoals de Perronmeeting onder de
aandacht brengt, maar niet constant vraagt: “Kom je dan?”.
5.2.4 Kinder- en jongerenactiviteiten
Perron 61 biedt de volgende activiteiten aan voor kinderen en jongeren:
- Kinderclub (4-10 jaar): iedere woensdagmiddag wordt er een kinderclub gehouden. Deze club
is afwisselend identiteitsgebonden/niet- identiteitsgebonden. Er is een overkoepelend thema
dat de identiteitsgebonden en niet-identiteitsgebonden middagen verbindt. Zo heeft men
bijvoorbeeld in het verleden een aantal middagen georganiseerd rond het thema ‘post voor
jou’. Op de niet-identiteitsgebonden middagen ging het dan bijvoorbeeld over post versturen
en werd een kaart gemaakt, op de identiteitsgebonden middagen ging het over de post die
God aan jou stuurt: de Bijbel. Voor de kinderclub wordt geen methode als uitgangspunt
genomen. Meestal bedenkt men zelf een thema en kijkt dan hoe methodes, zoals de
kinderwerkmappen van Timotheüs, hen daarbij kunnen helpen.
- Kookclub (10-12 jaar): dit is een niet-identiteitsgebonden activiteit bestaande uit vier
middagen waarin kinderen leren hoe je heerlijke gerechten maakt. Er worden meerdere
kookclubs per jaar gegeven.
- Rock Solid (10-13 jaar): iedere maandagavond is er Rock Solid. Ook deze activiteit is
afwisselend identiteitsgebonden/niet- identiteitsgebonden. Aangezien Perron 61 met deze
twee verschillende identiteiten werkt, heeft zij met Youth for Christ afgestemd dat zij het
programma mogen ombouwen. Daar lenen de onderwerpen van Rock Solid zich goed voor,
maar het vraagt wel dat er wekelijks naar het programma gekeken wordt.
- Rock Solid Plus (14-17 jaar): dit is een niet-identiteitsgebonden wekelijkse activiteit. Ad hoc
wordt er bijvoorbeeld rond de feestdagen wel iets met het geloof gedaan. Zo is er wel eens
een film over het leven van Jezus gekeken. In principe is het echter neutraal. De jongeren
denken bij deze activiteit zelf mee in het samenstellen van het programma.
- Kinderprogramma en Rock Solid op zondag (8-13 jaar): tijdens de Perronmeeting zijn er
aparte programma’s voor de kinderen en tieners. Aan het begin van iedere meeting is er
altijd een kindermoment. Dit kan poppenkast zijn of een spelmoment waardoor het thema
van de meeting geïntroduceerd wordt. Daarna gaan de kinderen naar hun eigen programma
waar een Bijbelverhaal verteld wordt en geknutseld wordt of een spel gedaan wordt. Voor de
tieners is er een programma dat qua opzet overeenkomt met Rock Solid, alleen is het op
zondag altijd een identiteitsgebonden activiteit.
- Youth Alpha (14+): afgelopen jaar is er voor het eerst sinds een aantal jaar weer een Youth
Alpha gedraaid door Perron 61 met jongeren die samen willen nadenken over het christelijk
geloof.
58
- Jongerengroeigroep (17+): op zondagavond komt eens in de twee weken een groep jongeren
bij elkaar om samen de Bijbel te lezen, er over na te denken en te bidden. Sommige van de
jongeren die komen, hebben een christelijke achtergrond, anderen niet. Op dit moment
wordt er gekeken of er ook een groeigroep kan worden gestart voor wat jongere tieners als
vervolg op de Youth Alpha.
- Jongereninloop (12+): men vindt het belangrijk om goed contact te onderhouden met
jongeren uit het netwerk. Daarom staat op maandagavond het Perron open voor een goed
gesprek en gezelligheid. Er is geen programma, maar wel de mogelijkheid om een kop koffie
te komen drinken. Ook buiten de jongereninloop en de activiteiten zijn de jongeren welkom,
maar dan moeten ze wel eerst even een ‘appje’ sturen om een afspraak te maken.
- KerstDinnerShow (8-15 jaar): De KerstDinnerShow is een combinatie van een musical en een
driegangendiner dat op Kerstavond plaatsvindt. De musical wordt opgevoerd door kinderen
en tieners die activiteiten van Perron 61 bezoeken. Er kunnen gasten worden uitgenodigd om
naar de show te kijken, bijvoorbeeld de ouders van de kinderen en tieners.
- Tentdagen (4-14 jaar): In de laatste week van de zomervakantie vinden de tentdagen plaats
op een grasveld midden in de wijk. Er is een apart programma voor de kinderen (4-9 jaar) en
tieners (10-14 jaar). De tentdagen lijken op wat er door het jaar heen gebeurd bij de
kinderclub en Rock Solid. Op zondag worden de tentdagen afgesloten met een bijeenkomst
voor het hele gezin en aansluitend een lunch.
- Sportactiviteiten: Perron 61 heeft ook lange tijd sportactiviteiten in de wijk georganiseerd.
Afgelopen jaar hebben zij bijvoorbeeld pannavoetbal georganiseerd. Op dit moment
organiseert men echter geen sportactiviteiten, in verband met het vertrek van de
jeugdwerker.
5.3 Belangrijke keuzes Uit het interview met Henk Boerman, de missionair werker van Perron 61, en de twee
projectplannen, kwam naar voren dat er enkele keuzes zijn gemaakt die heel bepalend zijn geweest
voor de ontwikkeling van Perron 61. Deze keuzes wil ik nu bespreken.
5.3.1 Helemaal richten op mensen buiten
Het is misschien verrassend dat dit als één van de belangrijkste keuzes wordt genoemd, want is het
niet vanzelfsprekend dat je je richt op de mensen buiten als je een missionair centrum start? Die
intentie had men bij de start van Perron 61 in ieder geval wel. Toch vertelde Henk Boerman dat, toen
hij bij Perron 61 kwam, de Alpha-cursus en de Marriage Course eigenlijk vooral bezocht werden door
mensen uit de kerk. De kinderclub was de enige activiteit op dat moment die echt gericht was op de
wijk. Er is toen besloten om op te houden met de activiteiten die geen mensen van buiten wisten te
trekken (zoals de Marriage Course) en bij de activiteiten echt te focussen op mensen van buitenaf.
Over de Alpha-cursus werd bijvoorbeeld gezegd: “Desnoods doen we er één, maar we gaan deze wel
helemaal proberen te vullen met mensen van buitenaf”.209 Voor het kinderwerk en tienerwerk
betekende dit dat echt alles werd afgestemd op die kinderen en jongeren die voor het eerst komen.
Toen begonnen werd met de Perronmeeting heeft men ook duidelijk gecommuniceerd dat
kerkmensen in principe niet welkom zijn, omdat men wilde dat nieuwe mensen de cultuur bepalen.
209
Boe, 5.
59
Die missionaire focus wil men ook vasthouden nu Perron 61 zich in de richting van een christelijke
gemeenschap ontwikkelt.
In het interview kwam ook ter sprake dat dit een keuze is geweest die ertoe geleid heeft dat
sommige mensen uit de Ichtuskerk teleurgesteld raakten. Zij hadden het gevoel dat het iets vlottere
en leukere centrum van de kerk van hen werd afgenomen en aan de wijk werd gegeven. Dat is ook
het moeilijke: je gaat iets organiseren als kerk dat niet per se voor jou is, maar waar je je toch in kan
vinden. Dat betekent loslaten. Tegelijkertijd gaf Henk Boerman ook wel toe dat hierin dingen zijn
misgegaan: in Perron 61 is men volop gaan ontwikkelen, maar vanuit het perspectief van het
missionaire werk was er minimale ontwikkeling in de moedergemeente – ook qua liturgie. Dat zorgt
voor spanning, want waarom zijn er wel ontwikkelingen bij Perron 61 en bijna geen ontwikkelingen in
de kerk?
5.3.2 Bouwen aan een christelijke gemeenschap en het aanleggen van een infrastructuur
Al eerder is ter sprake gekomen dat men uiteindelijk heeft besloten om rond Perron 61 een
christelijke gemeenschap te gaan ontwikkelen. Eén van de uitgangspunten daarbij is dat men niet
alleen via de perronmeetings een gemeenschap wil bouwen, maar dat alle activiteiten onderdeel uit
maken van deze gemeenschap. Gestreefd wordt naar gemeenschapsvorming binnen elke doelgroep
(kinderen, tieners, jongeren en volwassenen). Iedere doelgroep heeft een kernactiviteit en
geprobeerd wordt om deze kernactiviteiten actief te verbinden met de Perronmeeting. Dit door deze
kernactiviteiten op enige wijze een rol te geven binnen de programmering van de Perronmeetings.
Gestreefd wordt naar een traject tussen de verschillende doelgroepen. Een schematische weergave
van deze structuur vindt u in figuur 2.210
In het interview met Henk Boerman werd duidelijk welke
invloed deze visieverandering heeft gehad op de ontwikkeling
van het jeugdwerk. Men heeft, soms heel kunstmatig, een
infrastructuur in het jeugdwerk proberen aan te brengen alsof
er al een gemeenschap was. Voor de kinderen en tieners zijn de
kinderclub en Rock Solid als kernactiviteiten aangewezen.
Daaromheen worden activiteiten georganiseerd die de andere
kinderen de mogelijkheid geven om aan te haken, maar ook om
de gemeenschap onderling te versterken. Er wordt daarbij niet
alleen gewerkt aan de relatie tussen vrijwilligers en kinderen,
maar juist ook aan de relatie tussen kinderen onderling.
Vrijwilligers zijn immers vaak maar passanten. Het is vrij
gemakkelijk voor kinderen om vanuit deze activiteiten aan te
haken bij kernactiviteiten, omdat er altijd wel kinderen van de
kinderclub of Rock Solid op de kookclub komen. Ze zijn daardoor
vrij snel opgenomen in het geheel. Geprobeerd wordt om een doorgaande lijn te ontwikkelen. Zo is
de kinderclub nu op een dusdanige manier vormgegeven (de verschillende onderdelen van het
programma vinden in aparte ruimtes plaats en de groepen rouleren), dat het qua opzet lijkt op Rock
Solid. De kinderclub en Rock Solid zijn ook verbonden aan de Perronmeeting. Zo is er Rock Solid op
210
Perron 61, ‘Projectplan’, 3-4.
Figuur 2 - schematische weergave perrongemeenschap (Perron 61, ‘Projectplan’ (2010), 3-4)
60
zondag en doen de kinderen van de kinderclub bijvoorbeeld een musical in de Perronmeeting. Hoe
ouder de jongeren worden, hoe meer ad hoc en flexibel het werk wordt. Af en toe wordt er voor de
oudere jongeren wel wat georganiseerd, maar dat werkt niet zo goed meer voor die leeftijd. Zij
kunnen gewoon langs komen voor een kopje koffie of ervoor kiezen om bijvoorbeeld aan te haken bij
een jongerengroeigroep of bij de Perronmeeting.
Een voorbeeld uit het jeugdwerk dat laat zien hoe men probeert te werken vanuit het grotere geheel,
is de ontwikkeling van de tentdagen. In 2006 is men begonnen met het houden van tentdagen op het
sportveld tussen de school en Perron 61 (daarvoor vonden deze op een andere locatie plaats). De
manier waarop dit aanvankelijk werd vormgegeven, was vrij klassiek. Er kwam een groot aantal
kinderen met kerkelijke achtergrond en inhoudelijk lag het niveau redelijk hoog. De tentdagen
werden helemaal vormgegeven als een afzonderlijk evenement en vrijwilligers hadden wel enigszins
het idee: ‘in deze drie/vier dagen moet het gebeuren’. Daar was het evenement ook op gericht; het
hele evangelie moest verkondigd worden. Er is toen gezegd: “Laten we nu gewoon die tentdagen als
een onderdeel zien. Het is een fantastische activiteit om bekendheid te geven aan Perron 61, om
voor het eerst contacten te maken en ook iets moois over geloven door te geven. Maar laten we er
nu een mooi geloofsmoment van maken, zodat mensen proeven ‘dit is heel waardevol van het
geloof’, in plaats van dat je het hele evangelie wilt verkondigen. Dat lukt namelijk niet in vier dagen.
We gaan veel meer relatiegericht werken, ons veel meer richten op contacten en op het kinderen
onderling goed laten samenwerken. We gaan de liedjes en Bijbelverhalen aanpassen, zodat het
allemaal veel beter aansluit bij en lijkt op de kinderclub en het tienerwerk van Perron 61. Verder
promoten we Perron 61 sterk tijdens de tentdagen.”211 Langzaamaan heeft men deze veranderingen
doorgevoerd en nu zijn de tentdagen voor heel veel kinderen een startmoment en kennismaking met
geloof en met Perron 61, waarbij ze worden uitgenodigd om het hele jaar door aan dat soort
activiteiten mee te doen.
Het duurde een aantal jaar voordat men zich deze visie eigen had gemaakt en er ook de vruchten van
ging zien. Toch is deze visie ontzettend belangrijk, omdat het richting geeft aan het werk van Perron
61 en het helpt om prioriteiten te stellen. Zo heeft Perron 61 een tijd huiswerkbegeleiding
aangeboden, wat heel goed liep. Toch is men er mee gestopt, omdat men geen verbinding met de
andere activiteiten zag ontstaan en je je energie en geld maar één keer kunt besteden. Een
soortgelijke keuze heeft men gemaakt rond de start van Rock Solid. Voorafgaand aan de start van
Rock Solid waren er voornamelijk inloopactiviteiten voor tieners. Dat liep goed, maar er ontstond
niet echt binding. Daarom heeft men de keuze gemaakt om toch een club te starten. Tegelijkertijd is
de visie ook reden om bepaalde activiteiten die een tijd wat minder draaien, niet meteen te stoppen.
Het is belangrijk dat de kernactiviteiten blijven, zodat het traject intact blijft. Een concreet voorbeeld
is dat het de laatste tijd lastig was om kinderen vast te houden in het kinderwerk en er ook wat
problemen waren met vrijwilligers. De kinderclub blijft, want dat is een kernactiviteit. Er wordt nu
echter wel extra aandacht besteed aan de kinderclub en ook wordt gekeken of er niet andere
activiteiten nodig zijn om kinderen in contact te brengen met Perron 61. Daarbij experimenteert men
veel om te kijken wat werkt.
211
Boe, 10-11.
61
Volgens Henk Boerman is het traject op de lange termijn uiteindelijk de enige manier om kinderen en
jongeren op te nemen in de geloofsgemeenschap. De tijd is volgens hem te sterk veranderd om
simpelweg te zeggen: “We doen kinderwerk/tienerwerk, we vertellen ze over het geloof en we
hopen dat ze naar de kerk gaan”. De kinderen en tieners zitten in een seculiere omgeving. Ze hebben
ongelovige vrienden en komen uit gezinnen waar men niet veel met geloven heeft. Daarom is het
belangrijk om ze in je netwerk/gemeenschap vast te houden. Als je samen met ze oploopt, zie je dat
sommigen blijven komen.212 Dit gedachtegoed past goed bij de zogenaamde ‘emerging church
beweging’.213 Eén van de kenmerken van deze nieuwe manier van kerk-zijn is dat ze niet wil
functioneren als een organisatie die geestelijke diensten levert aan individuen en zodoende als het
ware een activiteitencentrum wordt dat los staat van de rest van het leven. In plaats daarvan hecht
men veel waarde aan de verbondenheid van de kerk met het leven en wordt een centrale plek
gegeven aan het beleven van vriendschap met elkaar.214
5.3.3 Deelnemers worden zelf participanten
Eén van de uitgangspunten van Perron 61 is dat alle activiteiten onderdeel uit maken van de
gemeenschap. Dit leidt ertoe dat men bij het zoeken van vrijwilligers eerst kijkt in de gemeenschap
van de Perronmeeting. Hierdoor worden deelnemers participanten en raakt de Perronmeeting nog
meer verbonden met de rest van de activiteiten. Ook kinderen, tieners en jongeren worden al snel in
het vrijwilligerswerk ingeschakeld. Zo zijn verschillende jongeren van Rock Solid Plus en oudere
jongeren bij Rock Solid of de kinderclub actief als vrijwilliger. Zij krijgen weliswaar geen
eindverantwoordelijkheid, maar helpen wel mee. Hierdoor worden ze veel sterker onderdeel van het
geheel. Daarnaast is al genoemd dat jongeren bij Rock Solid Plus ook regelmatig mogen meedenken
in de vormgeving van het programma. Ze voelen zich hierdoor verantwoordelijk voor de activiteit en
gaan ook veel actiever andere jongeren werven voor een activiteit.
5.4 Ervaringen jongeren In het projectplan uit 2015 valt te lezen dat het werk rond Perron 61 tot een goede relatie met veel
kinderen, tieners en jongeren heeft geleid. Een aantal jongeren dat ooit aan het kinderwerk is gaan
meedoen, is nu actief in het tiener- of jongerenwerk. Perron 61 is voor hen van een huis tot een thuis
geworden.215 Verschillende kinderen en jongeren komen ook op zondag naar de Perronmeeting (vaak
zonder hun ouders) en sommige jongeren zijn tot geloof gekomen. Tegelijkertijd zijn er ook redelijk
wat jongeren die lang bij Perron 61 zijn gekomen, maar met wie het contact minder wordt. Niet
iedereen die komt, blijft dus ook.216 Dit is echter wat ik van Perron 61 zelf heb gehoord. Ik ben echter
ook met jongeren in gesprek gegaan om te horen hoe zij het werk van Perron 61 ervaren. Ik zal nu
enkele van de meest opvallende dingen die in dit gesprek naar voren kwamen, benoemen.
5.4.1 Hoe de jongeren in aanraking zijn gekomen met Perron 61
Tijdens het interview met de jongeren van Rock Solid Plus is besproken hoe de jongeren bij Perron 61
terecht zijn gekomen. Meer dan de helft van de jongeren kwam al als kind bij Perron 61. Zij wisten
212
Boe, 19. 213
Dit is een overkoepelend begrip dat staat voor een grote diversiteit aan nieuwe, vaak experimentele vormen van (missionair) gemeente-zijn in een postmoderne cultuur. (Doornenbal, ‘Een’, 18) 214
Vellekoop, Ploeteren, 35. 215
Oosterkerk, ‘Projectplan Perronwerk’, 4. 216
Boe, 15, 18.
62
dan ook niet altijd even goed meer hoe ze bij Perron 61 terecht kwamen. Genoemd werden:
tentdagen, flyer, stiefbroer en vrienden. Het feit dat zoveel jongeren al als kind bij Perron 61
kwamen, lijkt het belang van missionair kinderwerk te onderstrepen. Ook de andere jongeren gaven
veelvuldig aan door vrienden te zijn meegenomen naar Perron 61. Enkele jongeren die als kind al bij
Perron 61 kwamen, vertelden dat zij er een tijd tussenuit zijn geweest, omdat ze te druk waren met
andere dingen. Uiteindelijk zijn ze echter toch weer naar Perron 61 gegaan, omdat meerdere mensen
gingen, het programma veranderde (van kinderclub naar Rock Solid) of omdat ze werden gevraagd of
ze vrijwilliger wilde worden. De groep is bijna in zijn totaliteit doorgestroomd van Rock Solid naar
Rock Solid Plus.
5.4.2 Associaties bij Perron 61
De jongeren van Rock Solid Plus is ook gevraagd waar zij aan moeten denken bij het woord ‘Perron
61’ en wat zij het meest waarderen aan Perron 61. De antwoorden waren behoorlijk eensluidend.
Gezelligheid
Gezelligheid was één van de dingen die het meest genoemd werd en ook het meest gewaardeerd
wordt. De jongeren vertelden dat het altijd gezellig is bij Perron 61, er wordt veel gelachen en er
wordt lekker gek gedaan. Het is dan ook een echt feest. Ook de jongeren van Rock Solid gebruiken
woorden als gezellig, leuk en feest om de Rock Solid avonden te beschrijven. Sommige jongeren van
Rock Solid Plus noemde in dit verband het woord ‘afleiding’. Hiermee bedoelden zij dat een bezoek
aan Perron 61 hen afleiding biedt als er iets naars is gebeurd of ze in een minder fijne situatie zitten.
Bij Perron 61 hoeven ze daar dan even niet aan te denken. Anderen jongeren noemden in dit
verband tijdverdrijf of verveling. Als men zich thuis verveelt en niet weet wat te doen, dan gaat men
naar Perron 61 waar het gezellig is en je bijna altijd wel met iemand kunt praten.
Tweede thuis
Verschillende jongeren bij Rock Solid Plus omschreven Perron 61 als een tweede thuis of een familie.
De jongeren komen vaak bij Perron 61, brengen veel tijd met elkaar door en kunnen goed met elkaar
praten. Ook is Perron 61 voor hen een plek waar ze altijd welkom zijn, bijvoorbeeld voor een kop
koffie en een goed gesprek. Daarnaast voelen de jongeren bij Perron 61 een zekere vrijheid om te
doen en te laten wat ze willen (ook al zijn er bepaalde regels). Ze hebben het gevoel dat ze bij wijze
van spreken zo zouden kunnen opstappen (al zeggen ze dan wel waarom), zonder dat men dat erg
vindt. Dit gevoel past bij wat onder 5.2.1 werd geschreven over de keuze voor de naam ‘Perron’. De
jongeren voelen daadwerkelijk de vrijheid om zelf te bepalen hoe lang ze mee willen.
Leiding
Eén van de eerste associaties die de jongeren van Rock Solid Plus hadden bij Perron 61 was ‘Erik’. Erik
Verwoerd heeft sinds augustus 2008 bij Perron 61 gewerkt en was voor de jongeren een heel
vertrouwd persoon. Ze vertelden dat hij ontzettend gek kon doen, maar ook een steun was als je het
moeilijk had. Hij was echt een luisterend oor voor hen. Erik was daarom één van de belangrijkste
redenen voor hen om naar Perron 61 te komen. Hij is ook een hele belangrijke reden geweest voor
het ontstaan van het familiegevoel. Op de vraag of de andere leiding die rol een beetje kan
overnemen, geven de jongeren als antwoord dat die ook heel gezellig en gek zijn en ook een
luisterend oor voor hen zijn. De leiding staat altijd voor hen klaar, is altijd bereikbaar als er iets is en
luistert altijd naar hen. Als er iets is, kunnen de jongeren hen altijd whatsappen of bellen. De
63
jongeren waarderen dit enorm. Ook bij Rock Solid wordt de leiding enorm gewaardeerd; meer dan
de helft van de jongeren geeft de leiding een negen of zelfs een tien als cijfer. Zij beschrijven de
leiding vooral als gezellig en aardig. Daarnaast gaven de jongeren aan dat, hoewel Erik nu weg is, het
familiegevoel er nog steeds is. De groep als geheel voelt nu namelijk als familie. Het lijkt er dus op dat
Perron 61 erin is geslaagd om een gemeenschap te vormen binnen deze doelgroep.
Activiteiten
Een enkele keer is één van de eerste associaties die men bij Perron 61 heeft een activiteit. Het gaat
hierbij dan vooral om leuke herinneringen aan activiteiten. Zo worden bijvoorbeeld het bowlen als
afsluiting van het vorig seizoen en de tentdagen genoemd. Opvallend is dat het aantal woorden dat
te maken heeft met activiteiten beduidend minder is dan het aantal woorden dat te maken heeft
met sfeer en relatie. Hoewel de concrete activiteiten er zeker toe doen, lijken sfeer en relatie dus
belangrijker.
Vrijwilliger
Van de gesproken jongeren bij Perron 61 waren twee jongeren als vrijwilliger betrokken bij Rock
Solid of het kinderwerk. Opvallend was dat, op de vraag wat maakte dat zij nog steeds naar Perron 61
kwamen, zij allebei onder andere het zijn van vrijwilliger noemde. Het feit dat zij er voor die kinderen
kunnen zijn, leuke dingen met ze kunnen doen en dat de kinderen enthousiast zijn als ze er zijn,
motiveert hen om te komen. Het vrijwilliger zijn, maakt dus dat zij nog sterker verbonden raken aan
Perron 61.
God
Voor twee van de twaalf jongeren van Rock Solid Plus was God één van de belangrijkste redenen dat
zij naar Perron 61 komen. Beide jongeren hadden de Youth Alpha gedaan en gaven aan het fijn te
vinden God beter te leren kennen. Dat inspireert hen. Zo vertelde één van de jongeren dat hij
ontdekt had wat de tien geboden waren. Hij had deze nu uit zijn hoofd geleerd en gebruikte ze ook in
zijn dagelijks leven. Met de hele groep is vervolgens doorgepraat over hoe zij de avonden, waarbij
het over de Bijbel gaat (bijvoorbeeld bij de Youth Alpha of Rock Solid), ervaren. Ze gaven aan de
afwisseling (identiteitsgebonden/niet-identiteitsgebonden) te waarderen. Verder vertelden ze dat
het geloof op een leuke, leerzame manier gebracht wordt en dat het goed wordt uitgelegd. Overige
redenen die genoemd werden als verklaring waarom het interessant is, zijn: 1. je leert iets wat je niet
weet en als je vragen hebt (bijvoorbeeld wie de Heilige Geest is) dan vertellen ze je dat, 2. de band
die je met mensen hebt, maakt ook deel uit van hoe je je interesseert in dingen, 3. je leert dingen die
je kunnen helpen in het leven van alledag. Bij de laatste reden werd door één van de jongeren een
voorbeeld gegeven: haar moeder was overleden toen zij klein was en door wat zij bij Perron 61
hoorde, kan ze daar nu beter mee omgaan.
Voor sommige jongeren is het dus heel belangrijk dat het bij Perron 61 over God gaat, anderen
kunnen wat minder met God. Over het algemeen waarderen de jongeren echter wel hoe het geloof
gebracht wordt bij Perron 61.
64
5.5 Bruikbare inzichten voor visievorming Aan het eind van dit hoofdstuk wil ik terugblikken om vast te stellen welke inzichten uit Perron 61
bruikbaar zijn voor het vormen van een visie op missionair jongerenwerk in een geseculariseerde
samenleving.
Meervormigheid
Zoals we hebben gezien, was één van de uitgangspunten van de Ichtuskerk vanaf het begin dat het
evangelie meervormig, ofwel gebruikmakend van een variatie aan werkvormen en activiteiten, moet
worden uitgedragen. Dit principe is op twee manieren relevant bij het vormen van een visie op
missionair werk. Allereerst is het belangrijk, omdat het ons helpt te beseffen dat we niet zomaar het
voorbeeld van anderen kunnen kopiëren. Misschien hebben de kinderen en jongeren die wij
proberen te bereiken behoefte aan een andere benadering. Ten tweede is het belangrijk, omdat het
ons helpt te beseffen dat mensen zonder kerkelijke of christelijke achtergrond niet altijd op dezelfde
wijze benaderd kunnen worden als mensen met deze achtergrond. Het verhaal van Perron 61 laat
zien dat dit een punt van constante evaluatie is; weten wij echt diegenen te bereiken die we willen
bereiken en sluiten onze vormen en de inhoud van onze activiteiten echt bij hen aan? Een concreet
voorbeeld bij Perron 61 hiervan is de eerder besproken aanpassing van de tentdagen, nadat men
constateerde dat het niveau en de gebruikte werkvormen niet goed aansloten bij buitenkerkelijke
kinderen. Dit leidde ertoe dat niet langer geprobeerd werd het hele evangelie door te geven
(waardoor het niveau veel te hoog lag). In plaats daarvan streeft men er nu naar dat kinderen iets
proeven van waarom het geloof zo waardevol is en contacten op te bouwen. Dit voorbeeld laat zich
goed vertalen naar de vakantiebijbelweek die veel kerken organiseren en waarmee zij vaak ook
buitenkerkelijke kinderen hopen te bereiken. Durf je bij een dergelijke activiteit uit je comfortzone te
stappen bij de vormen die je kiest omwille van die kinderen en jongeren die je wilt bereiken?
Transparantie
Perron 61 heeft er vanaf het begin voor gekozen om heel transparant te zijn in zijn werkwijze, door
duidelijk te communiceren wanneer er over het christelijk geloof gesproken zou worden en wanneer
niet. Bij de kinderclub en Rock Solid doen ze dit heel concreet door het vlaggensysteem. Hierdoor
legt Perron 61 de keuze bewust bij de bezoekers neer en bij de jongeren merkte ik dat zij die vrijheid
ook daadwerkelijk ervaren om zelf te beslissen hoe ver ze mee willen gaan. Door wel voortdurend
haar aanbod aan te bieden, laat Perron 61 de mensen weten waarvoor ze staat en dat ze graag ook
met hen in gesprek over het geloof wil. Zo wordt er een nieuwsbrief met daarin alle activiteiten via
de mail verstuurd naar alle bezoekers van Perron 61. De jeugdleiders nodigen de kinderen en
jongeren ook persoonlijk uit voor bijvoorbeeld de Perronmeeting, met name als ze merken dat
iemand interesse heeft. Er wordt echter niet voortdurend gevraagd: ‘kom je dan?’. De reden dat ik
denk dat dit inzicht relevant kan zijn voor onze visievorming, is omdat het in onze samenleving heel
belangrijk is om zelf te kunnen kiezen. Mensen willen weten wat ze te wachten staat en zelf kunnen
kiezen of ze daar behoefte aan hebben of niet. Daarnaast hebben we in hoofdstuk vier al gezien dat
relaties heel belangrijk zijn in het missionaire werk. Eén van de belangrijke kenmerken van een
relatie is, dat je de ander moet kunnen vertrouwen; ook daarvoor is transparantie belangrijk.
Relaties
Vanaf het begin heeft Perron 61 de nadruk gelegd op het bouwen van relaties, omdat blijkt dat het
belangrijk is dat mensen eerst ergens een thuis ervaren voordat zij een ontwikkeling in geloof en
65
gedrag doormaken. Daarbij is er binnen Perron 61 niet alleen gewerkt aan relaties tussen leiders en
kinderen/jongeren, maar ook aan relaties tussen de kinderen en jongeren onderling. Dit doet men
bijvoorbeeld door tijdens de activiteiten werkvormen te kiezen waarin kinderen en jongeren met
elkaar moeten samenwerken. Daarnaast schakelt Perron 61 jongeren in als vrijwilliger bij activiteiten
als Rock Solid om ervoor te zorgen dat zij zich betrokken voelen bij de gemeenschap. Hoe waardevol
dit is, bleek wel tijdens de gesprekken met de jongeren. Voor velen is Perron 61 inderdaad een soort
tweede thuis of familie geworden en dat is dan ook een belangrijke reden dat ze blijven komen. Zelfs
als een belangrijke leider (Erik) vertrekt, blijven ze komen want ze hebben elkaar en de andere
leiding nog. We hebben bij Perron 61 ook gezien dat de leiders veel investeren in het opbouwen van
deze relaties; ze staan ook buiten de activiteiten voor de jongeren klaar en als ze de jongeren een tijd
niet zien, zoeken ze weer contact met hen. Henk Boerman noemde dit, in combinatie met het
creëren van een traject, cruciaal voor deze tijd. Door samen met de jongeren op te lopen, zullen
sommigen blijven komen. Ik ben het met hem eens. Als kerken verwachten het te redden door een
flitsende activiteit neer te zetten, dan komen zij bedrogen uit. Er zijn immers zoveel leuke, flitsende
activiteiten in onze samenleving waar kinderen en jongeren aan kunnen deelnemen. In onze cultuur,
die geïndividualiseerd is en onpersoonlijk, verlangen mensen echter naar vriendschap, geborgenheid
en relaties.217 Als de kerk hen dat kan bieden, is de kans veel groter dat kinderen en jongeren blijven
komen. Daarom is het mijns inziens belangrijk om bij visievorming na te denken over leiding die als
rolmodel kan functioneren en zo als het ware het evangelie verpersoonlijkt. Daarnaast is het
belangrijk om na te denken over hoe gebouwd kan worden aan onderlinge relaties, vanuit de
wetenschap dat het evangelie ook doorwerkt in relaties.
Traject
Eén van de belangrijkste keuzes die Perron 61 heeft gemaakt, is om te leren denken vanuit een
geheel van activiteiten die op elkaar voortbouwen waarbij men jongeren van de ene activiteit naar
vervolgactiviteiten wil brengen, met als doel discipelschap. Perron 61 heeft hiervoor een traject
opgezet waarin kinderen, jongeren en volwassenen in de gemeenschap meer naar binnen kunnen
bewegen (bijvoorbeeld van tentdagen of kookclub naar kinderclub), maar ook naar de volgende
activiteit qua leeftijd (bijvoorbeeld van kinderclub naar Rock Solid). Daarbij heeft zij geprobeerd de
drempels zo laag mogelijk te houden, bijvoorbeeld door de activiteiten op elkaar te laten lijken qua
opzet. Zo heeft men er bewust voor gekozen de tentdagen qua vormgeving op de kinderclub en Rock
Solid te laten lijken. Perron 61 heeft enkele kernactiviteiten gekozen, die de basis vormen voor dit
traject. Ik geloof dat dit een inzicht is dat cruciaal is om mee te nemen in de visievorming. Te vaak
wordt een missionaire activiteit georganiseerd en wordt er verwacht dat kinderen, jongeren of
volwassenen daarna wel zullen aanhaken bij de kerk. Het is echter veel natuurlijker (en in onze tijd
waar mensen zo weinig kennis hebben van het christelijk geloof ook noodzakelijk!) om hen
langzaamaan in de gemeenschap in te laten groeien en te zorgen dat de drempels naar
vervolgactiviteiten zo laag mogelijk zijn. Natuurlijk kun je niet helemaal plannen dat de kinderen naar
de door jou aangewezen vervolgactiviteit gaan. Het verhaal van Perron 61 laat echter zien dat als je,
soms heel kunstmatig, activiteiten met elkaar probeert te verbinden en dit consequent doorvoert,
het uiteindelijk wel erin resulteert dat een groep kinderen dit traject doorloopt. Het samenstellen
van een traject met daarin enkele kernactiviteiten helpt daarnaast bij het stellen van prioriteiten.
217
Praktijkcentrum, Jongeren, 16.
66
Zeker nu kerken kleiner worden en de financiële middelen beperkter, is het goed om duidelijk voor
ogen te hebben wat belangrijk is en wat niet.
Relevantie
Op de vraag wat de avonden over de Bijbel leuk maakte, werd door de jongeren als één van de
antwoorden genoemd dat ze er wat mee kunnen in hun dagelijks leven. De voorbeelden die
genoemd werden, hadden te maken met de vormgeving van het eigen leven (denk aan de tien
geboden) en steun bij moeilijke gebeurtenissen (denk aan het overlijden van een moeder). Dit laatste
werd ook als één van de redenen genoemd waarom de jongeren naar Perron 61 komen; daar hebben
ze afleiding en een luisterend oor. Het geloof kan in dat geval dus zowel op een directe wijze steun
geven (door wat men hoort op de club) als op een indirecte wijze (de sfeer in de groep). Tijdens het
groepsinterview kwam ook naar voren dat de jeugdleiders ingaan op de vragen die jongeren
hebben.218 Er is dan al een bepaalde interesse, waardoor hetgeen verteld wordt, beter landt. Ik denk
dat dit één van de dingen is die we uit het verhaal van Perron 61 moeten meenemen in onze
visievorming. We moeten ontdekken waar jongeren mee bezig zijn en welke vragen zij hebben en
ons afvragen hoe het evangelie daarin goed nieuws kan zijn. Dat is een vraag die we ons constant
moeten stellen, niet alleen bij de visievorming, maar ook bij het voorbereiden van programma’s. Het
begint echter al bij de visievorming.
5.6 Samenvatting en conclusie Perron 61 is door de Ichtuskerk in Zoetermeer in 2002 als missionair centrum gestart om missionair
present te kunnen zijn in de nieuw te bouwen wijk Oosterheem. Later is besloten om vanuit Perron
61 te gaan bouwen aan een christelijke gemeenschap. Vanaf het begin heeft kinder- en
jongerenwerk deel uitgemaakt van het werk van Perron 61. Belangrijke uitgangspunten in het werk
van Perron 61 zijn: de meervormigheid van het missionaire werk, de centraliteit van relaties en
transparantie over de werkwijze. Daarnaast zijn een drietal keuzes belangrijk geweest voor de
ontwikkeling van het werk, namelijk: 1. de keuze om zich helemaal te richten op mensen van buiten,
2. het bouwen aan een christelijke gemeenschap en het aanleggen van een infrastructuur, 3.
deelnemers maken tot participanten. Veel van de geïnterviewde jongeren komen al langere tijd bij
Perron 61; velen komen al sinds de kindertijd, anderen zijn bij Rock Solid aangehaakt. De jongeren
ervaren Perron 61 als heel gezellig en als een tweede thuis. De leiding speelt daarin een belangrijke
rol, omdat zij altijd voor de jongeren klaar staat. De sfeer en de relaties lijken voor de jongeren
belangrijker dan de concrete activiteiten, al is het wel belangrijk dat de activiteiten leuk zijn. Het
geloof wordt volgens hen op een leuke, leerzame manier gebracht waarbij ze dingen leren die ze nog
niet wisten en die sommigen ook beschrijven als ‘inspirerend’. Voor sommige jongeren blijkt hun rol
als vrijwilliger in het kinder- of tienerwerk heel belangrijk voor hun betrokkenheid bij Perron 61.
Op de vraag welke inzichten uit Perron 61 bruikbaar zijn voor het vormen van een visie op missionair
jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving, kunnen als antwoord de volgende kernwoorden
worden genoemd: meervormigheid, transparantie, relaties, traject, relevantie en jongeren
inschakelen. Deze inzichten zullen worden meegenomen naar het concluderende hoofdstuk dat
hierna volgt en waar zal worden ingegaan op de vraag hoe een visie op missionair jongerenwerk in
een geseculariseerde samenleving eruit ziet.
218
Gro, 6.
67
6 Conclusie en aanbevelingen
In dit laatste hoofdstuk wil ik een antwoord formuleren op de vraag die centraal staat in dit
onderzoeksrapport, namelijk: Hoe ziet een visie voor missionair jongerenwerk in een geseculariseerde
samenleving eruit? In paragraaf 1.6.2 schreef ik dat een visie op missionair jongerenwerk antwoord
geeft op de volgende vragen:
1. Waar staat missionair jongerenwerk voor?
2. Waarom bestaat missionair jongerenwerk?
3. Waar gaat missionair jongerenwerk heen?
4. Waar blinkt missionair jongerenwerk in uit?
Ik wil hier dan ook aan de hand van deze vragen beschrijven hoe een visie op missionair
jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving eruit ziet. Daarbij zullen de belangrijkste
conclusies uit dit onderzoeksrapport naar voren komen. Als afsluiting zal ik enkele aanbevelingen
doen voor de eigen visievorming voor missionair jongerenwerk. Tevens zal ik enkele aanbevelingen
doen voor vervolgonderzoek.
6.1 Waar staat missionair jongerenwerk voor? In hoofdstuk twee ben ik tot de volgende definitie van missionair jongerenwerk gekomen:
“Missionair jongerenwerk is de participatie van de kerk in Gods missie om aan kinderen en jongeren
in woorden en daden bekend te maken dat Jezus Heer is, dat Hij de overwinning heeft behaald op de
machten van het kwaad en dat God aan het werk is om de schepping te vernieuwen met als doel dat
kinderen en jongeren Jezus als hun Heer gaan erkennen en in de kracht van de Geest gaan leven
volgens de regels van het komende Koninkrijk.”
In een seculiere samenleving staat missionair jongerenwerk, te midden van alle factoren in de
samenleving die het geloof in God niet stimuleren, voor het present stellen van God in de levens van
kinderen en jongeren. Het bevestigt hen in hun intuïtie dat er een goddelijke, persoonlijke ontwerper
is en maakt hen bekend met God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Tevens reikt het kinderen
en jongeren een christelijk antwoord aan op de religieuze vragen die zij stellen.
6.2 Waarom bestaat missionair jongerenwerk? In hoofdstuk twee hebben we gezien dat het niet altijd gebruikelijk is geweest om kinderen en
jongeren als een apart object van missie te zien. Zij kwamen aanvankelijk meestal via hun ouders in
aanraking met het christelijk geloof. Gedreven door het gegeven dat de gezinscatechese door ouders
vaak verwaarloosd wordt en de toenemende secularisatie van het onderwijs, ontstaan aan het begin
van de negentiende eeuw toch verschillende initiatieven om kinderen en jongeren uit randkerkelijke
en niet-gelovige gezinnen met het evangelie in aanraking te brengen. De toenemende secularisatie in
combinatie met de groeiende aandacht voor kind en jongere leidt er toe dat kinderen en jongeren
steeds vaker direct in plaats van indirect (via hun ouders) benaderd worden in missie.
Het is echter incorrect om hier te volstaan met een historische verklaring voor het bestaan van
missionair jongerenwerk. Deze historische ontwikkeling is namelijk ingegeven door een theologische
motivatie. Zij is uitdrukking van wat de Bijbel ons leert en wat de kerk door de eeuwen heen heeft
68
beleden, namelijk dat God een God van alle generaties wil zijn en dat kinderen en jongeren daarom
ingewijd mogen worden op de weg van het leven met God. Ook kinderen en jongeren zijn voor God
waardevol. Als Christus de opdracht geeft om heen te gaan en alle volken tot Zijn discipelen te
maken, dan geldt deze opdracht dus ook zeker voor kinderen en jongeren.
In hoofdstuk drie zagen we dat het ook vanuit psychologisch en filosofisch oogpunt belangrijk is dat
er missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving bestaat. Mensen blijken namelijk
een religieus potentieel te hebben waardoor zij geneigd zijn te geloven in een goddelijke,
persoonlijke ontwerper. De ontwikkeling van dit religieus potentieel hangt samen met persoonlijke
factoren, de omgeving en de opvoeding. De westerse context waarin wij leven, stimuleert de
ontwikkeling van het religieus potentieel niet. Ook geven veel ouders in de opvoeding geen religieuze
verklaringen voor dingen en maken zij hun kinderen niet bekend met een religieus vocabulaire. De
jeugd blijkt echter een sensitive period voor het leren over God; als kinderen en jongeren in deze
periode enige vorm van christelijke socialisatie ontvangen, is de kans groter dat zij als volwassene tot
geloof komen. Deze ervaringen hebben dan als het ware een fundament voor het christelijk geloof
gelegd waar men op latere leeftijd bij een hernieuwde evaluatie van het christelijk geloof op door
kan bouwen. Zonder deze bevestiging van het religieus potentieel ontwikkelen kinderen een
immanent wereldbeeld waarin geen ruimte is voor het transcendente. De kans dat men het
christelijk geloof op latere leeftijd dan serieus overweegt, is menselijkerwijs gesproken aanzienlijk
kleiner.
6.3 Waar gaat missionair jongerenwerk heen? In de hierboven genoemde definitie werd als doel van missionair jongerenwerk genoemd dat
kinderen en jongeren Jezus als Heer gaan erkennen en in de kracht van de Geest gaan leven volgens
de regels van het komende Koninkrijk. Door de eeuwen heen en dwars door alle kerkmuren wordt dit
gezien als het doel van missionair jongerenwerk. Zo zagen we in hoofdstuk twee dat door de eeuwen
heen het verlangen is geweest om de volgende generatie al op jonge leeftijd bekend te maken met
het evangelie en hen in te wijden op de weg van God. In hoofdstuk vier zagen we dat ook nu, bij alle
organisaties die zich inzetten voor (missionair) jongerenwerk, het verlangen is dat kinderen en
jongeren Christus leren kennen en Hem gaan navolgen.
6.4 Waar blinkt missionair jongerenwerk in uit? Met name op basis van wat beschreven is in hoofdstuk vier en vijf, is er een aantal elementen waarin
missionair jongerenwerk in een geseculariseerde samenleving volgens mij moet uitblinken. Niet
alleen omdat dit belangrijk is in een geseculariseerde samenleving, maar ook omdat dit past bij het
evangelie. Ik wil hier vier elementen noemen.
1. Inspiratie: dit woord werd door één van de jongeren van Perron 61 gebruikt om aan te geven dat
hetgeen hij over God leert hem inspireert en hem helpt in zijn dagelijks leven. Als ons doel met
missionair jongerenwerk is dat kinderen en jongeren worden ingewijd in het leven met God, dan
zal dit één van de dingen moeten zijn waar missionair jongerenwerk in uitblinkt. Missionair
jongerenwerk moet kinderen en jongeren helpen om te ontdekken dat een leven met God hun
leven verrijkt. Daarvoor zullen we ons echter wel in hun leefwereld moeten verdiepen om te
ontdekken hoe het evangelie echt goed nieuws kan zijn voor hen.
69
2. Relaties: in hoofdstuk vier zagen we dat er meer aandacht komt voor het belang van relaties in
missionair jongerenwerk. De gedachte hierachter is dat mensen pas als zij ons persoonlijk kennen
en ons doen en laten hebben gezien, bereid zijn om hun diepste overtuigingen te delen en open
te staan voor andere overtuigingen.219 Dit is helemaal waar. Tegelijkertijd wil ik opmerken dat
het belangrijk is dat relaties niet gezien worden als een middel, maar als een doel op zich. In onze
cultuur, die geïndividualiseerd is en onpersoonlijk, verlangen mensen naar vriendschap,
geborgenheid en relaties.220 Wij moeten dat verlangen niet misbruiken door relaties op te
bouwen met als doel dat kinderen en jongeren tot geloof komen. In plaats daarvan mogen wij in
de manier waarop wij in hun wereld aanwezig zijn iets laten zien van hoe God in hun leven
aanwezig wil zijn.
3. Voorbeeldfiguren: Kinderen en jongeren kijken om zich heen naar personen die zij aansprekend
vinden en aan wie zij zich kunnen optrekken of mee kunnen meten. Het is belangrijk dat zij in het
missionair jongerenwerk ook dergelijke voorbeeldfiguren aantreffen, aan wie zij kunnen zien wat
het betekent om te leven met God. Veel kinderen en jongeren groeien vandaag de dag namelijk
op zonder contact te hebben met christenen en hebben daardoor geen idee wat dit betekent.
4. Authenticiteit: In een cultuur die sterk wordt bepaald door uiterlijke schijn en reclame, verlangen
mensen naar authenticiteit. Dit is één van de dingen waarin missionair jongerenwerk zou moeten
uitblinken. We hoeven ons richting kinderen en jongeren niet mooier voor te doen dan we zijn,
maar kunnen eerlijk zijn over onze sterkten en zwakten. Juist hier gaat kracht vanuit.
6.5 Aanbevelingen voor eigen visievorming In hoofdstuk vier werd duidelijk dat de beleidsvorming op het gebied van missionair jongerenwerk in
Nederland nog redelijk in de kinderschoenen staat. Zowel op landelijk als op plaatselijk niveau is vaak
geen beleid specifiek voor missionair jongerenwerk. Daarom tot slot enkele handreikingen voor het
eigen proces van visievorming voor missionair jongerenwerk:
1. Verdiep je in wat de Bijbel zegt over kinderen en jongeren. In hoofdstuk twee heb ik hier al wat
over geschreven, maar het is goed om zelf dit proces door te maken en geïnspireerd te raken
door wat de Bijbel allemaal over kinderen en jongeren zegt.
2. Verdiep je in de kinderen en jongeren in je eigen omgeving. Zoek hen op en ga het gesprek met
hen aan om te ontdekken wat hen bezighoudt, hoe het evangelie goed nieuws voor hen kan zijn
en hoe je als kerk een rol zou kunnen spelen in hun leven. Sta daarbij open voor de gedachte dat
dit misschien via andere vormen is dan je gewend bent.
3. Zoek inspirerende voorbeelden, niet om hun werkwijze te kopiëren – de kinderen en jongeren in
jouw context hebben unieke behoeften – maar om ideeën op te doen en ook te leren wat je juist
niet moet doen. We mogen elkaar ook hierin tot hand en voet zijn.
4. Focus je bij het schrijven van een beleidsstuk niet op één specifieke activiteit, maar heb oog voor
het grotere geheel. Welke mogelijkheden kun jij bieden aan kinderen en jongeren om
langzaamaan in de gemeenschap in te groeien en welke activiteiten zijn er als ze ouder worden?
Hoe zorg je ervoor dat de drempels naar vervolgactiviteiten zo laag mogelijk zijn?
5. Durf ervoor te gaan. Het is spannend om te investeren in missionair jongerenwerk als het al
moeilijk is om jongeren bij de kerk betrokken te houden. Ik denk echter dat als we ons meer gaan
219
PKN, ‘Kenmerken’, 2. 220
Praktijkcentrum, Jongeren, 16.
70
richten op jongeren buiten de kerk dit uiteindelijk ook ten goede zal komen van de jongeren
binnen de kerk. De vragen en behoeften die zij hebben, komen namelijk vaak overeen.221
6.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Ik wil tenslotte ook enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek doen.
1. Op dit moment is er met name onderzoek vanuit Engeland en Amerika beschikbaar waaruit
blijkt dat enige vorm van christelijke socialisatie in de jeugd de kans dat men later tot geloof
komt, vergroot. Het lijkt mij goed als ook in de Nederlandse context dergelijk onderzoek
wordt uitgevoerd om deze hypothese te bekrachtigen.
2. In dit onderzoek heb ik met name gekeken welk beleid er op landelijk niveau binnen kerken
beschikbaar is op het gebied van missionair jongerenwerk. Het is goed om ook de situatie op
plaatselijk niveau te onderzoeken, zodat daar in de toerusting van kerken rekening mee kan
worden gehouden.
3. In hoofdstuk vier werd gesuggereerd dat missionair jongerenwerk vaak verbonden wordt aan
diaconaat en daarom met name allochtone kinderen en jongeren of kinderen en jongeren die
het thuis niet echt leuk hebben, bereikt worden. Vervolgonderzoek kan erop gericht zijn om
te onderzoeken of deze indruk juist is en er zo aan bijdragen dat missionair jongerenwerk in
de breedte zich niet te eenzijdig richt op één bepaalde doelgroep.
221
Man, 7 & Ous, 14.
71
Literatuurlijst
Algra, H., ‘Reacties op: kinderen en de kerkdienst’,
http://www.opbouwonline.nl/artikel.php?id=5680 [2 mei 2015].
Anthony, M.J. (ed.), Introducing Christian Education. Foundations for the Twenty-first Century
(Grand Rapids: Baker Academic, 2001).
Athletes in Action Nederland, ‘Sportcommunity’s. Diepe relaties met mensen buiten de kerk’,
http://athletesinaction.nl/uploads/2015/01/E-book-Sportcommunitys-Nederlands.pdf [30 mei
2015].
Bainbridge, W.S., ‘Atheism’, Interdisciplinary Journal of Research on Religion 1 (2005), 2-26.
Geraadpleegd op: http://www.religjournal.com/pdf/ijrr01002.pdf [16 mei 2015].
Barna, G., Transforming Children into Spiritual Champions. Why Children should be your
Church’s #1 priority (Ventura: Regal, 2003).
Barneveldse krant, ‘ ‘Wow, dit is wel heel erg leuk!’ Vakantiebijbelweken komen er aan’,
http://epaper.bdu.nl/barneveldsekrant/epaperarchive/2011/06-18/epaper/12923032.htm
[2 mei 2015].
Barrett, J.L., Born Believers. The Science of Children’s Religious Belief (New York: Free Press,
2012).
Bavinck, J.H., Religieus besef en christelijk geloof (Kampen: Kok, 1949).
Becker, J. & J. de Hart, Godsdienstige veranderingen in Nederland. Verschuivingen in de binding
met de kerken en de christelijke traditie (Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2006).
Beerekamp, J.W., De jeugddienst. Zijn geschiedenis, principe en opzet (Nijkerk: Callenbach, 1952).
Bennet, D., ‘A Study of how adults become Christians with special reference to the personal
involvement of individual Christians’, (diss. Sheffield: Cliff College),
http://www.bridge-builders.net/current/dissertation/dissertation_whole.doc [19 maart 2015].
Bering, J., Het Godsinstinct. Waarom mensen geloven (Amsterdam: Nieuw Amsterdam, 2011).
Bette, J.C. e.a. (eds.), Studiebijbel. Woordstudies en Concordantie. 2986 nai – 3955 rhonnumi
(Veenendaal: Centrum voor Bijbelonderzoek, 1999).
Bijnagte, F., ‘ ‘Oefendienst’ voor kinderen eigentijdse vorm van zondagsschool’,
http://www.refdag.nl/opinie/oefendienst_voor_kinderen_eigentijdse_vorm_van_zondagsschool
_1_503839 [2 mei 2015].
72
Bisdom ’s-Hertogenbosch, Beleidsplan afdeling Jeugd & Jongeren, 2014-2016 (ongep., ‘s-
Hertogenbosch, 2014).
Boer, D. den, Back to the Basics. De missie van de kerk (diss. Kampen: Theologische Universiteit
Kampen, 2013).
Boersema, P. e.a., Christenen verkennen andere godsdiensten in West-Europa (Zoetermeer:
Uitgeverij Boekencentrum, 2009).
Bond van gereformeerde ouderverenigingen, ‘Wat doet BGO’,
http://www.bgo-online.nl/Watdoet.htm [9 juni 2015].
Bosch, D.J., Transforming Mission: Paradigm Shifts in Theology of Mission (New York: Orbis,
1991).
Boschloo, H., ‘Is dit beleid of is er over nagedacht?’,
http://www.bmg.eur.nl/fileadmin/ASSETS/bmg/alumni/zorgvoorkennis2/Vaardighedenworksho
ps/Beleid_schrijven_en_verkopen.pdf [1 juni 2015].
Brienen, T. (ed.), Wegwijzer in het veld van de catechese (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn,
1985).
Brienen, T., Leren in Jodendom en Christendom. De plaats van Israël in de Catechetiek (Kampen: Kok,
1992).
Brink, G. van den & C. van der Kooi, Christelijke dogmatiek. Een inleiding (Zoetermeer: Uitgeverij
Boekencentrum, 2012).
Bruin, C. & M. Koekkoek, Youth Conversion 2012. Een onderzoek naar wat belangrijke factoren
zijn in hoe niet-christelijke jongeren tot geloof komen (diss. Ede: Christelijke Hogeschool Ede,
2012).
Bunge, M.J.(ed.), The Child in Christian Thought (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing
Company, 2001).
Bunge, M.J.(ed.), The Child in the Bible (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Company,
2008).
Calvijn, J., Institutie. Of onderwijzing in de christelijke godsdienst. Eerste deel - bevattende boek I
en II, ed. A. Sizoo (Delft: Naamloze Vennootschap W.D. Meinema, 1956).
Christelijke Gereformeerde Jeugdwerk Organisatie, ‘Betrouwbare Bouwpartner‘,
http://www.cgjo.nl/visie [3 juni 2015].
73
Commissie evaluatie Perronwerk, ‘Eindrapportage evaluatie Perronwerk (samenvatting met
adviezen van de commissie)’,
http://images.protestantsekerk.net/uploads/klant67/Samenvatting_evaluatie_Perronwerk.pdf [2
juni 2015].
Corrie, J. (ed.), Dictionary of Mission Theology. Evangelical Foundations (Nottingham: InterVarsity
Press, 2007).
Dabar, Meerjarenplan 2010-2013 (ongep., 2009).
Dabar, ‘Wat is Dabar?’, http://www.dabarwerk.nl/#about [5 juni 2015].
Dane, J., De vrucht van Bijbelsche opvoeding. Populaire leescultuur en opvoeding in protestants-
christelijke gezinnen circa 1880-1940 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1996).
Dean, K.C. e.a. (eds.), Starting Right. Thinking theologically about youth ministry (Grand Rapids:
Zondervan Publishing House, 2001).
Dekker, C. e.a., ‘Omhoog kijken in Platland: over geloven in de wetenschap. Inleiding’,
http://www.ceesdekker.net/files/InleidingPlatland.pdf [16 mei 2015].
Dingemans, G.D.J., In de leerschool van het geloof. Mathetiek en vakdidactiek voor catechese en
kerkelijk vormingswerk (Kampen: Kok, 1986).
Doherty, S., Kinderevangelisatie? Ja! Hoe dan? Een eenvoudige handleiding voor beginnende en
gevorderde kinderwerkers (Apeldoorn: St. IKEG, 2007).
Doornenbal, R., ‘Een complex en fascinerend fenomeen. Een karakterisering van de Emerging
Church Beweging’, Theologisch Debat 3 (2008), 18-24. Geraadpleegd op:
https://www.lucepedia.nl/lucepedia/static/images/v1/theologischdebat/2008-
3_3_een_complex_en_fascinerend_fenomeen.pdf [12 juni 2015].
Dubois, O.W. & K. de Jong, Aan de minste van Mijn broeders. Het werk van ‘Tot Heil Des Volks’
1855-2005 (Amsterdam: Oogst Publicaties/Uitgeverij Barnabas, 2005).
Evangeliestek, ‘Algemene informatie’, http://evangeliestek.nl/algemeen [8 juni 2015].
Evangeliestek, ‘Visie’, http://evangeliestek.nl/visie [8 juni 2015].
Evangelisatie Gereformeerde Gemeenten, ‘Jeugdevangelisatie’,
http://evgg.nl/evangeliseren/jeugdevangelisatie [30 mei 2015].
Exalto, J., ‘2000 jaar Nederlanders. Hun geloof & het onderwijs, in: W. Bouwman (ed.),
Geloof in Nederland (Zwolle: Waanders & Museum Catharijneconvent, 2009), 329-360.
74
Fowler, J.W., Stages of Faith. The Psychology of Human Development and the Quest for
Meaning (San Francisco: Harper & Row Publishers, 1981).
Gelder, C. van & D.J. Zscheile, The Missional Church in Perspective. Mapping Trends and Shaping
the Conversation (Grand Rapids: Baker Academic, 2011).
Gemeente Zoetermeer, ‘Ontwikkeling van de bevolking per wijk, vanaf 1970’,
http://www.zoetermeer.nl/inwoners/feiten-en-cijfers_46421/item/bevolking_74629.html [2 juni
2015].
Gemeente Zoetermeer, ‘Wijkprofiel Oosterheem 2015’,
http://www.zoetermeer.nl/inwoners/feiten-en-cijfers_46421/item/wijkprofielen_73333.html [2
juni 2015].
Gertz, S., ‘From Beer to Bibles to VBS. How America got its favorite summer tradition’,
http://www.christianitytoday.com/ct/2003/juneweb-only/6-30-43.0.html [2 mei 2015].
Gillissen, D., ‘Lokaal’, Nederlands Dagblad (20 augustus 2002), [artikel
verkregen uit database Evangelische Omroep, vandaar dat paginanummers niet bekend zijn].
Griffiths, M., One Generation from Extinction. How the church connects with the unchurched
child (Oxford: Monarch Books, 2009).
Groenendijk, L.F. & J.C. Sturm (eds.), Leren geloven in de lage landen. Facetten van de
geschiedenis van de religieuze opvoeding (Amsterdam: Afdeling Historische Pedagogiek van de
Vrije Universiteit, 1993).
Haak, C.J., Gereformeerde missiologie & oecumical. Beknopt overzicht aan het begin van de 21e
eeuw A.D. Zwolle: De Verre Naasten, 2005).
Harinck, G. (ed.), Christelijke encyclopedie III – Paal-Zwit (Kampen: Kok, 2005).
Harris, P.L. en Koenig, M.A., ‘Trust in Testimony: How Children Learn about Science and
Religion’, Child Development 77.3 (2006), 505-524. Geraadpleegd op:
http://scholar.google.nl/scholar_url?url=http://www.researchgate.net/profile/Melissa_Koenig/p
ublication/7094106_Trust_in_testimony_how_children_learn_about_science_and_religion/links/
00b49532c2ca5bbb1c000000.pdf&hl=nl&sa=X&scisig=AAGBfm3yoSNTPLkms7K3ruENxDfrVAUW
4Q&nossl=1&oi=scholarr&ei=QczhVPuSFYXBPKmBgcAK&ved=0CB8QgAMoADAA [19 maart
2015].
Hart, J. de, Geloven binnen en buiten verband. Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland (Den
Haag: Sociaal Cultureel Planbureau, 2014).
Heijden, S. van der, Kerk voor een nieuwe generatie. Zoeken naar een kerk waarin jongeren
geloven (Heerenveen: Uitgeverij Medema, 2012).
75
Heijden, S. van der & A. Oussoren, ‘Vijf principes voor jong en verbonden zijn’, Onderweg 7
(2015), 8-11.
Hervormd Gereformeerde Jeugdbond, ‘Bron van leven. Beleidsplan 2015-2018’,
http://www.hgjb.nl/voor-jongeren/actueel/bericht:beleidsplan-2015-2018-bron-van-leven.htm
[29 maart 2015].
Hervormd Gereformeerde Jeugdbond, De HGJB-Kernkwaliteiten: Visie op de manier van werken met
jongeren (ongep., Bilthoven).
Hervormd Gereformeerde Jeugdbond, ‘Missionair’,
http://www.hgjb.nl/werken-met-jongeren/missionair.htm [8 juni 2015].
Horn, C.B. & J.W. Martens, “Let the little children come to me”. Childhood and Children in Early
Christianity (Washington: The Catholic University of America Press, 2009).
Houtman, C., Kinderkerk en kinderpreek. Geloofsopvoeding in het negentiende-eeuwse
protestantse Nederland (Heerenveen: Uitgeverij Groen, 2013).
Ignatius Press, ‘Book Trailer – Faith of the Fatherless: The Psychology of Atheism’,
https://www.youtube.com/watch?v=WBBJaVXCR4I [16 mei 2015].
Internationaal Kinderevangelisatie Genootschap, ‘Over IKEG. Onze uitgangspunten’,
http://www.ikeg.nl/over-ikeg/onze-uitgangspunten [30 mei 2015].
Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten, ‘Doelgroepen’,
https://www.jbgg.nl/de-jeugdbond/doelgroepen [30 mei 2015].
Jongsma-Tieleman, P.E., Geloven; gewoonte of keuze. Een onderzoek naar het effect van
godsdienstige opvoeding onder gereformeerde jongeren Kampen: Kok, 1991).
Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk, ‘Handleiding deel 1. Start met Kliederkerk’,
http://kliederkerk.nl/aan-de-slag/vraag-de-
handleiding-aan-en-creeer-je-eigen-logo/logo-creator [3 juni 2015].
Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk, Specialisme missionaire presentie – visie
(ongep., Utrecht).
Jeugdorganisatie van de Protestantse Kerk, SWOT-analyse. Zelfanalyse van de beide teams van JOP
(ongep., Utrecht,2013).
Jurjens, A. & J. Harlaar, ‘Christelijk dagverblijf’, Bijbel & Onderwijs Magazine 4 (2012), 8-10.
Geraadpleegd op: http://bijbelenonderwijs.nl/wp-content/uploads/2012/09/magazine-def.pdf
[14 mei 2015].
76
Kerknieuwsredactie Reformatorisch Dagblad, ‘ “Ondanks wijziging doelgroep is zondagsschool
wel zinvol”. Bonden: Reformatorische school maakt ons werk niet overbodig’,
http://www.digibron.nl/search/detail/d184bf269a2a172059ebd776b124cc77/ondanks-wijziging-
doelgroep-is-zondagsschool-wel-zinvol [2 mei 2015].
Knevel, A.G. (ed.), Bijbel en kind (Kampen: Kok Voorhoeve, 1996).
Kock, J. de e.a., Basisboek catechese. Altijd leerling (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum,
2012).
Kooi, M. van der & W. ter Horst, Als kinderen andere wegen gaan (Heerenveen: Uitgeverij
Filippus, 2009).
Kooiman, J., ‘Wees een Filippus en zoek je jongeren op’, Onderweg 7 (2015), 14-17.
Laes, C. & J. Strubbe, Kleine Romeinen. Jonge kinderen in het antieke Rome (Amsterdam:
Amsterdam University Press Salomé, 2006).
Laistner, M.L.W., Christianity and Pagan Culture in the Later Roman Empire (Ithaca: Cornell University
Press, 1951). Geraadpleegd op:
http://www.hagiasophiaclassical.com/wp/wp-content/uploads/2012/10/Chrysostom-On-
Vainglory-and-The-Right-Way-for-Parents-to-Bring-Up-Their-Children.pdf [29 april 2015].
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie. Handleiding (Woerden: Landelijke
Werkgroep Jeugdevangelisatie, 2014).
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie. Handleiding (Woerden: Landelijke
Werkgroep Jeugdevangelisatie, 2013).
Landelijk Contact Jeugdwerk, ‘De driehoek als verbinding. Beleidsplan 2014-2017’,
http://www.lcj.nl/lcj/beleid [30 maart 2015].
LEF Navigators, ‘Learning Community 2015-2017’, http://www.heblef.nu/watwijdoen/150 [30
mei 2015].
Lieburg, F. van, Jeugdwerk met een watermerk. De hervormd-gereformeerde jeugdbeweging
1910-2010 (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2012).
Malan, S.C., The Life and Times of S. Gregory the Illuminator, the Founder and Patron Saint of
the Armenian Church (Londen: Rivingtons, 1868). Geraadpleegd op:
http://books.google.nl/books?id=LYJDtCXwZSoC&printsec=frontcover&hl=nl&source=gbs_ge_su
mmary_r&cad=0#v=onepage&q&f=false [29 april 2015].
Matsinger, C., Heilige grond. De plek van jongeren in de kerk (Amsterdam: Buijten en
Schipperheijn Motief, 2010).
77
Meulen, M. van der e.a., Over berg en dal: twintigers en dertigers in de Protestantse Kerk
(Amsterdam/Groningen: Protestantse Theologische Universiteit, 2014). Geraadpleegd op:
http://www.pthu.nl/ccc/Onderzoek/Middengeneratie/Rapport%20twintigers%20en%20dertigers
%20in%20de%20kerk.pdf [19 maart 2015].
MKB Servicedesk, ‘Waarom heb ik een ondernemersvisie nodig? Zorg dat je medewerkers
weten waar je bedrijf voor staat’, http://www.mkbservicedesk.nl/5340/waarom-heb-
ondernemersvisie-nodig.htm [19 maart 2015].
Nationaal Kompas Volksgezondheid, ‘Sociaaleconomische status: Zijn er verschillen tussen
Nederland en andere landen?’, http://www.nationaalkompas.nl/bevolking/sociaaleconomische-
status/sociaaleconomische-status-verschillen-internationaal/ [1 juni 2015].
Newbigin, L., The Gospel in a Pluralist Society (Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing
Company, 1989).
Nederlands Gereformeerd Jeugdwerk, Beleidsstuk NGJ 2012-2017. (ongep.)
Onderwijs in cijfers, ‘Leerlingen in het derde leerjaar voortgezet onderwijs’,
http://www.onderwijsincijfers.nl/kengetallen/voortgezet-onderwijs/deelnemersvo/leerlingen-in-
het-derde-leerjaar [2 juni 2015].
Oosterkerk, Projectplan Perronwerk. Missionair werk in Oosterheem april 2015-maart 2018 (ongep.,
Zoetermeer, 2014).
Origenes, ‘Origenes contra Celsus’,
http://www.documentacatholicaomnia.eu/03d/0185-0254,_Origenes,_Contra_Celsus,_EN.pdf
[29 april 2015].
Oussoren, A., ‘Learning Community Jeugdwerkers’, http://www.praktijkcentrum.org/learning-community-jeugdwerkers/ [9 juni 2015].
Paas, S., ‘Post-Christian, Post-Christendom and Post-Modern Europe: Towards the
Interaction of Missiology and the Social Sciences’, Mission Studies 28.1 (2011), 3-25.
Paas, S., ‘Missionaire ecclesiologie in een tijd van individualisering’, Theologia Reformata 54.4 (2011),
391-407.
Paas, S., De werkers van het laatste uur. De inwijding van nieuwkomers in het christelijk geloof en
in de christelijke gemeente (Zoetermeer: Uitgeverij Boekencentrum, 2003).
Paas, S., ‘Religious Consciousness in a Post-Christian Culture: J.H. Bavinck’s Religious
Consciousness and Christian Faith (1949), Sixty Years Later’, Journal of Reformed Theology 6
(2012), 35-55.
Paas, S., ‘De jeugd en de toekomst’, De Nieuwe Koers (februari 2014), 12.
78
Paas, S. e.a., Eten met Jezus. Bijbelstudies over maaltijden in Lucas (Zoetermeer: Uitgeverij
Boekencentrum, 2012).
Paas, S. & R. Peels, God bewijzen. Argumenten voor en tegen geloven (Amsterdam: Uitgeverij
Balans, 2013).
Parlementair Documentatie Centrum van de Universiteit Leiden, ‘Verzuiling’,
http://www.parlement.com/id/vh8lnhrpfxub/verzuiling [2 mei 2015].
Paul, G. & P. Zuckerman, ‘Why the Gods Are Not Winning’,
http://edge.org/3rd_culture/paul07/paul07_index.html [19 maart 2015].
Perron 61, Projectplan Perron 61 Zoetermeer (ongep., Zoetermeer, 2010).
Pew Research Center, ‘The Global Religious Landscape’,
http://www.pewforum.org/2012/12/18/global-religious-landscape-exec/
[15 mei 2015].
Pickerill, E., The Secular Mystique. Mysticism and the Future of Faith in the West (diss.
Amsterdam: Vrije Universiteit, 2013), http://www.kerklab.nl/wp-content/uploads/2013/11/The-
Secular-Mystique-Eric-Pickeril-2013.pdf [2 juni 2015].
Protestantse Kerk Nederland, ‘Kenmerken pioniersplekken Protestantste kerk’,
http://www.protestantsekerk.nl/missionair/pionieren/zelf-
starten/Documents/KenmerkenPPPs.pdf [11 juni 2015].
Praktijkcentrum voor onderzoek en dienstverlening in de kerken, Jongeren in de gemeente
(Praktijkcentrum voor onderzoek en dienstverlening in de kerken, 2013).
Protestantse Kerk Nederland, ‘Nederlandse geloofsbelijdenis’,
http://www.protestantsekerk.nl/Lists/PKN-Bibliotheek/Nederlandse-Geloofsbelijdenis-
Protestantse-Pers-Heerenveen-2009.pdf [6 juni 2015].
Refolution, ‘Refolution in Mission’, http://www.refolution.nl/met-de-bijbel-aan-de-slag [8 juni
2015].
Rigter, J., Het palet van de psychologie. Stromingen en hun toepassingen in hulpverlening en
opvoeding (Bussum: Uitgeverij Coutinho, 2008).
Root, A., Revisiting Relational Youth Ministry. From a Strategy of Influence to a Theology of
Incarnation (Downers Grove: Intervarsity Press, 2007).
Root, A., Taking Theology to Youth Ministry (Grand Rapids: Zondervan Publishing House,
2012).
79
Rots, R., ‘Perron 61: Alpha-keuken en kapel in de tuin’, Uitdaging (1 januari 2005), [artikel
verkregen uit database Evangelische Omroep, vandaar dat paginanummers niet bekend zijn].
Scheele, K. & M. Mulder, ’10 trends voor 2015 rondom jeugd(werk) in de kerk’,
http://www.ngkjeugdwerk.nl/nieuws/jeugdwerktrends-2015/ [1 juni 2015].
Schmeets, H., ‘De religieuze kaart van Nederland, 2010-2013’,
http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/20EC6E0B-B87A-4CFE-818B-
579FB779009F/0/20140209b15art.pdf [15 mei 2015].
Schweitzer, F., Das Recht des Kindes auf Religion. Ermutigungen fur Eltern und Erzieher
(Gutersloh : Chr. Kaiser/Gutersloher Verlagshaus, 2000).
Selderhuis, H.J. (ed.), Handboek Nederlandse Kerkgeschiedenis (Kampen: Kok, 2006).
Stelma, L., ‘Kerk aan vooravond nieuwe secularisatie’, Nederlands Dagblad (14 maart 2014),
geraadpleegd op: http://www.nd.nl/artikelen/2014/maart/14/kerk-aan-vooravond-tweede-
secularisatiegolf [23 februari 2015].
Strange, W.A., Kinderen in de vroeg-christelijke kerk (Heerenveen: Uitgeverij Barnabas, 1999).
Taylor, C., A Secular Age (Cambridge: The Belknap Press of Harvard University Press, 2007).
The Barna Group, ‘New Research Explores the Long-term Effect of Spiritual Activity among
Children and Teens’, https://www.barna.org/barna-update/family-kids/321-new-research-
explores-the-long-term-effect-of-spiritual-activity-among-children-and-teens#.VQqmR46G_9V
[19 maart 2015].
Tot Heil des Volks, ‘Geschiedenis’,
https://www.totheildesvolks.nl/algemeen/over-ons/organisatie/geschiedenis [22 mei 2015].
Unie van Baptistengemeenten in Nederland, ‘Beleidsplan Unie van Baptistengemeenten in
Nederland 2013-2016’,
http://www.baptisten.nl/images/over-ons/documenten/beleidsplan_unie.pdf [9 juni 2015].
Unie van Baptistengemeenten in Nederland, ‘Jaarplannen 2014 werkorganisatie’,
http://www.baptisten.nl/images/over-ons/documenten/jaarplannen.pdf [9 juni 2015].
Vellekoop, M. & N. van Loo, Ploeteren en pionieren. Nieuwe manieren van kerk zijn (Amsterdam: Ark
Media, 2009).
Verboom, W., De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie (Amsterdam: Buijten &
Schipperheijn, 1986).
Vereniging E&R, E&R Informatiebundel (2012).
80
Vereniging E&R, ‘Vereniging E&R’, http://www.eenr.nl/index.php/vereniging/vereniging [9 juni
2015].
Vereniging E&R, ‘Akte van statutenwijziging vereniging evangelisatie &
rekreatie’, http://www.eenr.nl/attachments/article/10/Statuten_ER_2011.pdf [2 mei 2015].
Walker, J., Testing Fresh Expressions. Identity and Transformation (Farnham: Ashgate
Publishing Limited, 2014).
Wit, J. de e.a. (eds.), Psychologie van de adolescentie. Basisboek (Baarn: HBuitgevers, 2007).
Wright, N.T, Eenvoudig christelijk (Franeker: Uitgeverij Van Wijnen, 2007).
Youth for Christ, ‘1977-1995: Onrust en onduidelijkheid’,
http://yfc.nl/wie-zijn-wij/geschiedenis/1977-1995-onrust-en-onduidelijkheid/ [1 mei 2015].
Zonneveld, P. van, ‘Kerkelijk open jeugdwerk: naast enthousiasme terughoudendheid. Opvang
jongeren op zaterdagavond raakt steeds meer ingeburgerd’,
http://www.digibron.nl/search/detail/012e973e86e6917637b578f8/kerkelijk-open-jeugdwerk-
naast-enthousiasme-terulhoudendheid [2 mei 2015].
Interviews (deze afkortingen zijn aangehouden in de voetnoten bij hoofdstuk 4 & 5)
1. Boe = Henk Boerman (missionair werker Perron 61)
2. Dek = Leantine Dekker (teamleider ‘jeugdwerk’ en jeugdwerkadviseur bij de HGJB).
3. Gro = Groepsinterview met jongeren van Perron 61
4. Heij = Sabine van der Heijden (docent jeugdwerk Christelijke Hogeschool Ede).
5. Kna = Marius van der Knaap (jongerenwerker bisdom Haarlem-Amsterdam).
6. Man = Lucré de Man-van Putten (eigenaar advies- en trainingsbureau ‘Value for Kids’ en
coördinator vakantiebijbelwerk HGJB).
7. Oev = Ronald van den Oever (coach jongerenwerker bij de Unie van Baptisten).
8. Ous = Anko Oussoren (jeugdwerkadviseur bij het Praktijkcentrum van de GkV).
9. Por & Ber = Vincenza La Porta (programmamanager JOP) en Jonna van den Berge
(jeugdwerkadviseur bij JOP).
10. Enquête uitgevoerd ter evaluatie van Rock Solid door Perron 61 in 2015 (ongep.).
Telefoongesprekken
1. Lydia van Ginkel, jeugdwerkadviseur LCJ.
2. Gijsbert Geijtenbeek, algemeen secretaris van het deputaatschap voor evangelisatie van de
Gereformeerde Gemeenten.
3. Hermen Bollemaat, contactpersoon Vereniging E&R.
4. Annasjouk Nijhof, coördinator trainingen Timotheüs.
5. Dieneke Kalisvaart, projectleider E&R.
De gespreksverslagen van de interviews en telefoongesprekken zijn, indien gewenst, opvraagbaar.
81
Bijlage 1- Beleid op het gebied van missionair jongerenwerk binnen
kerkgenootschappen
In dit gedeelte geef ik een beschrijving van de stand van zaken rond beleidsvorming op missionair
jongerenwerk. Daarbij wordt per kerkgenootschap telkens eerst vertelt wie/wat mijn bronnen zijn.
Daarna wordt een beschrijving gegeven van het beleid op missionair werk en er wordt afgesloten
met een korte conclusie.
1. Protestantse Kerk Nederland (PKN)
1.1. Data:
- Mailwisseling met Nel van Houwelingen, managementassistente van de werkgroep
‘missionair werk & kerkgroei’.
- Inzage in het visiedocument ‘missionaire presentie’ van Jeugdorganisatie Protestantse Kerk
(JOP), interview met Vincenza La Porta (programmamanager) en Jonna van den Berge
(jeugdwerkadviseur, specialist missionaire presentie) & inzage in het eerste deel van de
handleiding voor de ‘Kliederkerk’.
- Inzage in het beleid van de Hervormd Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) & interview met
Leantine Dekker (teamleider ‘jeugdwerk’) en Lucré de Man-van Putten (landelijk coördinator
vakantiebijbelwerk) .
- Inzage in het verouderde meerjarenplan van Dabar, onderdeel van de Inwendige
Zendingsbond (IZB).
1.2. Beschrijving van het beleid:
1.2.1. Werkgroep ‘missionair werk & kerkgroei’
Het beleid van de afdeling ‘missionair werk’ van de PKN is niet specifiek gericht op
kinderen/jongeren. De managementassistente van de werkgroep gaf aan dat ik hiervoor bij JOP moet
zijn.
1.2.2. JOP
In het gesprek met Vincenza La Porta en Jonna van den Berge kwam naar voren dat er binnen JOP
het afgelopen jaar een herijkingsproces heeft plaatsgevonden waarbij het team met elkaar heeft
nagedacht over de vraag ‘waarom doen we dit?’. Eén van de uitkomsten van dit herijkingsproces
was de volgende formulering: “de reden waarom JOP bestaat, is omdat we willen dat elk kind en
iedere jongere zich geliefd weet door God”.222 Sinds afgelopen november is Van den Berge ook door
JOP aangesteld als specialist ‘missionaire presentie’ en vertegenwoordigt zij JOP nu ook in het
projectteam ‘pionieren’ van de PKN waar de verschillende organisaties en afdelingen binnen de PKN
vertegenwoordigd zijn.223
222
Por & Ber, 4-5. 223
Por & Ber, 2.
82
Vanuit de specialisatie ‘missionaire presentie’ is een visiedocument geschreven. Hierin is te lezen dat
de missie van JOP is: “kinderen en jongeren te stimuleren om invulling te geven aan een relatie met
God en hen de ruimte te geven om te ontdekken wat geloven in God voor hen betekent”.224
Missionair jeugdwerk wordt in dit visiedocument op de volgende manier omschreven: “De kerk is
geroepen om in de wereld haar plek in te nemen en daar te bouwen aan het koninkrijk van God.
Daarom heeft JOP ook een roeping voor kinderen en jongeren die niet actief betrokken zijn bij/lid zijn
van de kerk en wil JOP, via het plaatselijk jeugdwerk, aanwezig zijn in de wereld van (alle) kinderen
en jongeren. Hiervoor gebruikt JOP de term ‘missionair jeugdwerk’”.225 Deze roeping geldt volgens
JOP voor alle kerken, vergrijzende én bloeiende kerken. In het interview kwam naar voren dat
missionair jeugdwerk breder is dan het werk dat zich richt op kinderen die niet actief betrokken zijn
bij/lid van de kerk. Missionair jeugdwerk betekent ook dat je kinderen en jongeren binnen de eigen
gemeente laat zien hoe zij als christen kunnen leven.226
JOP omschrijft haar eigen rol als volgt: “Iedere gemeente kan, op haar eigen wijze en in haar eigen
context, aanwezig zijn in de wereld van kinderen en jongeren buiten de kerk. JOP wil gemeenten
hierbij ondersteunen en adviseren. Ook verzamelt JOP ervaringen van al die gemeenten die invulling
geven aan deze roeping zodat zij hierin van elkaar leren en elkaar kunnen inspireren.”227 De manier
waarop JOP haar rol invult, is daarbij wel enigszins veranderd. Zij maakt minder producten dan
vroeger en als ze producten maakt, dan zijn dat geen kant en klare producten. Een voorbeeld hiervan
is het materiaal voor de ‘Kliederkerk’, een nieuwe vorm van kerk-zijn voor kinderen en de mensen
om hen heen. Dit is een afgeleide van de Engelse ‘Messy Church’. In het materiaal voor de
‘Kliederkerk’ legt JOP wel het gedachtegoed achter de ‘Kliederkerk’ uit en geeft zij een stappenplan
dat kerken kan helpen bij het opzetten van een ‘Kliederkerk’. Ook geeft zij voorbeelden van
‘Kliederkerken’ die al gestart zijn. Het is echter de bedoeling dat kerken zelf gaan kijken welke vorm
van de ‘Kliederkerk’ past in hun omgeving, want elke context is weer anders.228 Daarbij is het volgens
JOP belangrijk dat, als een kerk aanwezig wil zijn in de wereld van buitenkerkelijke kinderen en
jongeren, zij hen opzoekt in hun eigen context. Pas als je hen zelf ontmoet, kun je immers ontdekken
op welke manier je iets voor hen kunt betekenen. Omdat het bij missionair jeugdwerk gaat om het
aanwezig zijn in de wereld van kinderen en jongeren, zijn deze ontmoetingen voor JOP doel op zich.
Er is geen sprake van een dubbele agenda: het gaat er niet om de jeugd uiteindelijk weer in de kerk
te krijgen.229
Deze manier van werken, waarbij er niet echt meer vanuit een programma wordt vertrokken, maar
gekeken wordt wat jongeren willen en wanneer, is voor gemeenten vrij lastig. Daarom ondersteunt
JOP gemeenten daarin. Dat is voor hen zelf ook nog zoeken, omdat het een hele nieuwe manier van
werken is. De neiging bestaat om toch snel vanuit programma’s te denken.230 Hoe het missionair
jongerenwerk wordt ingericht en op wie het zich richt, is iets wat de plaatselijke gemeenten zelf
mogen bepalen. JOP reikt hen hiervoor onder andere in de handleiding van de Kliederkerk drie
224
JOP, Specialisme, 1. 225
JOP, Specialisme, 1. 226
Por & Ber, 7-8. 227
JOP, Specialisme, 1. 228
Por & Ber, 16. 229
JOP, Specialisme, 1-2. 230
Por & Ber, 9-11, 13-14.
83
benaderingen aan: verwelkomen in de gemeente, opzoeken vanuit de bestaande gemeente en het
uitzenden van een groep om een nieuwe gemeenschap te vormen.231
Op de vraag naar de situatie in het land, vertelden La Porta en Van den Berge dat er bij veel (maar
lang niet alle) kerken een gevoel van urgentie ontstaat, vanwege de kerkverlating. Daardoor leeft de
vraag wat kerken moeten doen om hun jongeren vast te houden/terug te krijgen. De vertaalslag naar
missionair werk wordt daarbij niet altijd gemaakt. Waar kerken wel het verlangen hebben om
missionair aan de slag te gaan, ontbreekt vaak de visie hoe men dit kan doen. Nieuwe ideeën worden
dan ook met open armen onthaalt. Zo is JOP verrast door de belangstelling die er is voor het concept
van de ‘Kliederkerk’. Deze is veel groter dan verwacht.232 Tenslotte signaleren La Porta en Van den
Berge dat, daar waar men missionair jongerenwerk doet, er nog weinig structureel verbindingen
worden aangegaan met de context.233
1.2.3. HGJB
De missie van de HGJB luidt als volgt: “Samen met plaatselijke gemeenten willen we jongeren
oproepen tot en voorgaan in een leven met God als bron. Dit leven wordt gekenmerkt door
afhankelijkheid en navolging”.234 De HGJB is geen missionaire organisatie pur sang; de IZB is de bond
die de hervormd-gereformeerde achterban bedient op het gebied van missionair werk in Nederland.
Toch streeft de HGJB er wel naar dat het jeugdwerk in de kerk aantrekkelijk is voor nieuwkomers
zowel van binnen als buiten de kerk. Daarin speelt mee dat zij gelooft dat een gemeente die haar
roeping verstaat, oog heeft voor kinderen, tieners en jongeren buiten de gemeente.235 Eén van de
acht kernkwaliteiten die zij heeft geformuleerd voor het werken met en voor jongeren in de
gemeente is dan ook ‘wervende openheid’. Over deze kernkwaliteit schrijft zij: “leidinggevenden
richten het werk zó in dat buitenstaanders makkelijk opgenomen kunnen worden. Er worden dus
geen onnodige drempels opgeworpen en nieuwkomers weten en merken dat ze welkom zijn. Er
wordt rekening gehouden met het kennis- en belevingsniveau van eventuele nieuwkomers”.236 Deze
kernkwaliteiten gebruikt de HGJB als richtlijnen bij het schrijven van materialen en in haar toerusting
aan gemeenten.
De HGJB probeert dus in de ontwikkeling van al haar materialen rekening te houden met de
aanwezigheid van buitenkerkelijke kinderen. Leantine Dekker gaf in het interview wel eerlijk toe dat
dit iets is wat ze nog echt aan het leren zijn; de gedachte dat er ook buitenkerkelijke kinderen
aanwezig kunnen zijn, komt niet automatisch op.237 Daarnaast heeft de HGJB natuurlijk ook te maken
met een achterban, waardoor ze in de wat meer binnenkerkelijke materialen niet altijd kan doen wat
het beste is voor buitenkerkelijke kinderen en tieners. Een praktisch voorbeeld: in haar
binnenkerkelijke materialen gebruikt de HGJB de Herziene Statenvertaling, terwijl zij in haar
missionaire materialen de ‘Bijbel in gewone taal’ als suggestie noemt. Dit laatste kan zij in de
231
JOP, ‘Handleiding’, 4-5. 232
Por & Ber, 17. 233
Por & Ber, 5-6, 15, 18-19. 234
HGJB, ‘Bron’, 5. 235
HGJB, ‘Missionair’, 1. 236
HGJB, De, 2. 237
Dek, 4.
84
binnenkerkelijke materialen niet doen, omdat dan een deel van de achterban het niet meer afneemt
omdat zij het dan te weinig verwant vinden met hun kerkelijke gemeenschap.238
Zoals al gezegd, ontwikkelt de HGJB dus ook materiaal voor missionair jeugdwerk. Concreet gaat het
om het materiaal voor de vakantiebijbelweek en Tienertijd (soort vakantiebijbelweek voor tieners).
Daarnaast ontwikkelt zij op dit moment, in samenwerking met de IZB, missionair
kinderwerkmateriaal voor wekelijkse of tweewekelijkse missionaire kinderclubs. Zowel Dekker als
Lucré de Man-van Putten geven aan dat dit laatste materiaal nog meer missionair van aard zal zijn
dan het vakantiebijbelweekmateriaal.239 Dit omdat er hierin helemaal uitgegaan wordt van de
leefwereld van het kind en er geen rekening wordt gehouden met kerkelijke gevoeligheden.
Daarnaast geeft De Man-van Putten aan dat in dit materiaal geprobeerd wordt kinderen te
stimuleren zelf antwoorden te zoeken op de vragen die bij hen naar boven komen. Dit opdat ze het
geloof zichzelf meer eigen maken.240
Een laatste manier waarop er door de HGJB aandacht wordt besteedt aan het missionaire in het
jeugdwerk, is doordat zij in haar beleidsdocument aandacht vraagt voor de kracht van diaconale en
missionaire vormen van leren en presentie als jeugdwerk.241 Zij pleit er dus ook voor om jongeren in
te schakelen in het missionaire werk.
Op de vraag naar de situatie in het land, vertelde Dekker dat er zeker gemeenten zijn die zich bezig
houden met missionair jongerenwerk, maar dat dit wel een minderheid is. Ook komt zij, in haar rol
als jeugdwerkadviseur, kerken tegen die wel veel buitenkerkelijke kinderen op hun club hebben,
maar er niet bewust over nadenken hoe zij deze kinderen goed kunnen bedienen.242 Tenslotte gaf zij
aan dat er zeker al vakantiebijbelweekcommissies zijn die zich heel bewust richten op
buitenkerkelijke kinderen, maar dat dit voor het gros nog niet het geval is.243 De Man-van Putten gaf
aan dat zij vanuit het land wel steeds meer vraag naar missionair materiaal krijgt, ook voor het hele
jaar door. Die vragen komen volgens haar vooral vanaf de werkvloer (bijvoorbeeld een
vakantiebijbelweekcommissie), daar waar mensen te maken krijgen met buitenkerkelijke kinderen,
en minder van het kader binnen de kerk.244
1.2.4. Dabar
Vanuit Dabar wordt er missionair jeugdwerk gedaan op campings en in Den Haag. Er is geen specifiek
beleidsdocument gericht op jongerenwerk, wel is er een beleidsplan voor het hele Dabarwerk. Het
huidige beleidsplan is verouderd; aan een nieuw plan wordt op dit moment gewerkt.
De visie van Dabar luidt als volgt: “Dabar wil christelijke jongeren uitzenden om het geloof in Jezus
Christus voor te leven en uit te dragen aan de campinggasten in Nederland en rust christelijke
jongeren toe tot een missionaire levensstijl.”245 ‘Dabar’ betekent ‘woord en daad’ en dat is bepalend
238
Dek, 4. 239
Dek, 9 & Man, 9-10. 240
Man, 9. 241
HGJB, ‘Bron’, 5. 242
Dek, 7. 243
Dek, 10. 244
Man, 7-9. 245
Dabar, Meerjarenplan, 4.
85
voor de wijze waarop de jongeren worden aangemoedigd om God present te stellen in het leven van
de campinggasten. Dabar ziet evangelisatie als het aangaan van relaties. Relatie-evangelisatie is een
levensstijl die gekenmerkt wordt door openheid en toegankelijkheid van jezelf voor de ander en vice
versa. De recreatieactiviteiten zijn daarom van belang, omdat zij bij uitstek het middel zijn om
relaties met campinggasten aan te gaan.246
Op de campings organiseert Dabar naast recreatieactiviteiten ook kinder- en tienerclubs. Voor de
kinderclubs wordt op dit moment in samenwerking met de HGJB nieuw missionair
kinderwerkmateriaal ontwikkeld. Op de tienerclubs maakt Dabar gebruikt van de programma’s ‘Rock
Solid’ en ‘Solid Friends’ van Youth for Christ. Doel van de activiteiten is om campinggasten uit te
nodigen tot het ervaren van en het delen in de liefde van God. Daarvoor moeten de activiteiten
echter wel aansluiten bij de leefwereld van de campinggast. Voor het kinder- en tienerwerk betekent
dit niet alleen dat men aansluit bij interesses, maar dat men ook rekening houdt met de capaciteiten
en eigenschappen van kinderen in die leeftijd. Dabar signaleert in haar beleidsplan dat voor de opzet
en uitvoering van veel activiteiten toch (automatisch) wordt uitgegaan van eigen ideeën over hoe het
hoort. Zij probeert teams in workshops en trainingen hiervan bewust te maken en hun ideeën aan te
reiken hoe activiteiten aan te laten sluiten bij de leefwereld van de campinggast.247
Jaarlijks werken er ongeveer 450 jongeren met Dabar op in totaal meer dan twintig campings.248
1.3. Conclusie:
De afgelopen jaren lijkt binnen de PKN de aandacht voor de roeping die de kerk heeft ten opzichte
van buitenkerkelijke kinderen en jongeren te groeien, gelet op de nieuwe slogan van JOP en het feit
dat zij nu een specialist ‘missionaire presentie’ heeft. Het zijn met name de jongerenorganisaties
binnen de PKN die zich bezig houden met missionair jongerenwerk (de IZB met Dabar uitgezonderd),
maar hierover lijkt goed te zijn afgestemd met de afdeling ‘missionair werk’. Bij alle organisaties die
zich met missionair jongerenwerk bezig houden, is een groeiende aandacht voor het belang van
contextualisatie zichtbaar. JOP lijkt daarbij voor een meer fluïde aanpak van het missionair
jongerenwerk te kiezen, doordat zij geen kant en klare producten maakt maar ernaar streeft dat een
activiteit vorm krijgt op basis van de behoeften van kinderen en jongeren in de specifieke context.
Opvallend is ook dat twee van de drie genoemde organisaties jongeren (willen) inschakelen bij
vormen van missionaire presentie. Het beeld dat ontstaat van de situatie in het land is dat deze heel
divers is. Veel kerken zijn bezig met de vraag hoe ze jongeren vast kunnen houden. Het verlangen om
missionair actief te zijn onder kinderen en jongeren lijkt wel toe te nemen, maar kerken weten niet
altijd hoe ze dit kunnen aanpakken. Tenslotte komt er, zowel landelijk als ook wel plaatselijk, meer
aandacht voor structurele verbindingen met de context.
246
Dabar, Meerjarenplan, 4, 13. 247
Dabar, Meerjarenplan, 15. 248
Dabar, ‘Wat’, 1.
86
2. Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK)
2.1. Data:
- Mailwisseling met Petra de Jong, werkzaam als evangelisatieconsulent bij het deputaatschap
evangelisatie.
- Mailwisseling met Marjan Rozema, administratief medewerker van CJGO & inzage in het
beleidsdocument van Christelijke Gereformeerde Jeugdwerk Organisatie (CGJO).
- Telefonisch contact met Lydia van Ginkel, jeugdwerkadviseur bij het Landelijk Contact
Jeugdwerk (LCJ) en verantwoordelijk voor beleid & inzage in het beleidsdocument van LCJ.
- Telefonisch contact met Dieneke Kalisvaart, projectleider Evangeliestek & bekijken website
Evangeliestek.
2.2. Beschrijving van het beleid:
2.2.1. Deputaatschap evangelisatie
Op dit moment is men bij het deputaatschap evangelisatie bezig met de herziening van het beleid
rondom missionair jongerenwerk. Aangezien de visiestukken nog niet door de Algemene Vergadering
zijn vastgesteld, was het niet mogelijk om deze in te zien. Wel kon Petra de Jong mij vertellen dat er
bij het nadenken hierover twee principes van belang zijn, namelijk dat evangelisatie altijd plaatsvindt
via de lokale gemeente én via relaties. De verklaring voor het eerste principe is dat men ervan
overtuigd is dat evangelisatie een Bijbelse opdracht is die aan lokale gemeenten is gegeven, niet aan
individuen. De verklaring voor het tweede principe is dat men ziet dat de meeste mensen tot geloof
komen door relaties en niet door eenmalige gesprekken of ervaringen. Met het oog op missionair
jongerenwerk kiest men daarom ook voor projecten waarin blijvende relaties kunnen ontstaan,
gekoppeld aan lokale gemeenten. Dit kan bijvoorbeeld wel betekenen dat jongeren in een
zomerweek buiten hun eigen plaatselijke gemeente ervaring opdoen in het missionaire werk, maar
deze zomerweek moet dan wel verbonden zijn aan een plaatselijke gemeente die de gelegde relaties
kan oppakken en uitbouwen.
2.2.2. CGJO
De CGJO is één van de jongerenorganisaties binnen de CGK en ziet het als haar roeping het
jeugdwerk binnen de Christelijke Gereformeerde Kerken vanuit een bijbelgetrouwe visie te dienen,
met als doel dat kinderen en jongeren Christus leren kennen en volgen vanuit een volwaardige plek
in de gemeente.249 De CGJO richt zich op het binnenkerkelijk jeugdwerk en heeft geen specifiek
beleid op het gebied van missionair jongerenwerk. Wel is in sommige van haar producten zichtbaar
hoe zij jongeren in de kerk stimuleert tot een missionaire levensstijl. Zo heeft het CGJO voor jongeren
de afdeling ‘Refolution’. Dit is een gemeenschap waarin jongeren Christus kunnen leren kennen en
volgen. Eén van de manieren waarop jongeren binnen Refolution God beter kunnen leren kennen, is
door mee te doen aan ‘mission projecten’.250
249
CGJO, ‘Betrouwbare’, 11. 250
Refolution, ‘Refolution’, 1.
87
2.2.3. LCJ
De LCJ schrijft in haar visie dat het haar verlangen is dat alle jongeren (0-27 jaar) leren inzien dat het
verlossend werk van Jezus Christus voor hen noodzakelijk is en dat zij door het werk van de Heilige
Geest een persoonlijke relatie krijgen met de Heere. Daarnaast is er het verlangen dat jongeren hun
leven leren invullen vanuit het geloof in Hem en dit levende geloof ook delen met andere mensen.251
In het huidige beleid wordt al in beperkte mate gesproken over het feit dat de LCJ daarbij het liefst
breder wil kijken dan de gemeente, vanuit de overtuiging dat de gemeente naar buiten gericht hoort
te zijn.252 Zo wordt er bij de gewenste situatie in het kinderwerk geschreven: “Ook wordt er materiaal
ontwikkeld dat gebruikt kan worden bij missionaire activiteiten onder kinderen, zoals een
vakantiebijbelclub”.253 Daarnaast wordt er beschreven dat veel jongeren enthousiast zijn over
evangelisatie en zendingswerk, maar bij deze thema’s niet vaak denken aan hun eigen plaatselijke
gemeenten. In plaats daarvan zoeken ze naar landelijke organisaties als Dabar of Dienstverlening
Jongeren Wereldwijd (DJW). De opdracht voor de gemeenten om naar buiten gericht te zijn, zou
echter concreet gestalte moeten krijgen in een praktische uitwerking waarbij jongeren zich
persoonlijk kunnen inzetten. De LCJ schrijft dat zij daarom, in samenwerking met de verschillende
deputaatschappen, deze thema’s (evangelisatie en zending) onder de aandacht wil brengen in
concrete projecten, zodat jongeren zich bewust worden van het belang en zich persoonlijk inzetten
vanuit de eigen gemeente.254
In het telefoongesprek met Lydia van Ginkel werd duidelijk dat er sinds het schrijven van dit
beleidsdocument in 2013 belangrijke ontwikkelingen rondom missionair kinderwerk bij de LCJ zijn
opgetreden. De LCJ heeft namelijk de mogelijkheid gekregen om samen te gaan werken met het
Internationaal Kinderevangelisatie Genootschap (IKEG) en het Hervormd Jeugdwerk (HJW) in
Evangeliestek. Deze mogelijkheid heeft zij met twee handen aangegrepen, omdat het bij haar beleid
past om stappen te zetten op het gebied van missionair kinderwerk. Daarnaast gaf Van Ginkel aan
dat er best veel haken en ogen zijn om dit helemaal zelfstandig te doen. In het nieuwe beleid zal er
daarom zeker meer aandacht komen voor missionair jongerenwerk. Over Evangeliestek kunt u
hieronder meer lezen.
Op de vraag naar de situatie in het land, vertelde Van Ginkel dat veel gemeenten een
vakantiebijbelweek hebben. Zij proberen daarbij ook zeker niet-kerkelijke kinderen te betrekken,
maar de mate waarin zij hierin slagen, is wisselend. Het missionaire werk onder tieners en jongeren
komt volgens Van Ginkel nog minder van de grond. Er is zeker wel belangstelling voor, maar men
weet niet goed hoe het moet.
2.2.4. Evangeliestek
Zoals eerder gezegd is Evangeliestek een samenwerkingsverband tussen het HJW en LCJ, waarbij er
een overeenkomst is gesloten met het IKEG. Het HJW en LCJ hebben het besluit genomen om samen
te werken na een gezamenlijk overleg op 7 januari 2014 over de nood van kinder(evangelisatie)werk.
Beide organisaties willen zich inzetten voor de kinderen binnen en buiten de kerk. Het is hun
verlangen dat kinderen tot bekering en geloof komen in de Heere Jezus Christus en een persoonlijke
251
LCJ, ‘De’, 7. 252
LCJ, ‘De’, 41. 253
LCJ, ‘De’, 11. 254
LCJ, ‘De’, 41-42.
88
relatie met Hem krijgen. Daarnaast is het verlangen dat kinderen en jongeren hun plek in de
gemeente mogen innemen. De reden dat men zich in dit samenwerkingsverband richt op kinderen is
dat men in de kerk veel aandacht ziet voor het werk onder jongeren. De kinderen in de leeftijd van
nul tot twaalf jaar mogen echter niet vergeten worden.255
De samenwerking in Evangeliestek kent drie speerpunten: 1. het formuleren van een Bijbelse visie op
de relatie tussen het kind en geloof en de plaats van het kind in de gemeente en in de eredienst, 2.
het ontwikkelen van kinder(evangelisatie)materiaal op basis van deze visie voor de leeftijden nul tot
vier, vier tot twaalf en twaalf tot veertien jaar, 3. materiaal maken voor het toerusten en trainen van
kinderwerkers binnen de gemeenten.256 Het IKEG heeft een adviserende rol met betrekking tot de
producten van Evangeliestek en het materiaal wordt getoetst aan de uitgangspunten van het IKEG.
Deze uitgangspunten zijn:257
- Evangelisatiewerk is volkomen Gods werk.
- Het verkondigde Woord van God staat centraal.
- We schamen ons niet voor het evangelie van Jezus Christus; kinderen hebben een duidelijke
boodschap van verlossing nodig.
- Het gaat in het werk niet zozeer om aantallen, maar meer om onze inzet, toewijding en hoe
we bezig zijn.
- We doen dit werk omdat we weten dat de belangrijkste jaren van iemands leven de kind- en
jeugdjaren zijn en omdat God duidelijk in Zijn Woord zegt dat kinderen tot geloof kunnen
komen.
Op dit moment heeft Evangeliestek net haar eerste product ontwikkeld: een
vakantiebijbelweekmethode die zowel te gebruiken is voor kerkelijke als niet-kerkelijke kinderen.
Hierna zullen nog veel meer producten volgen, gericht op kinderen in de kerk en op
kinderevangelisatie. In haar materiaal formuleert Evangeliestek een aparte boodschap bij het
Bijbelverhaal voor gelovige en niet-gelovige kinderen. De reden hiervoor is volgens projectleider
Dieneke Kalisvaart dat er snel van uit wordt gegaan dat een kind bekeerd moet worden. Er zijn echter
ook kinderen die al geloven en zij verdienen specifieke zorg. De twee verschillende boodschappen
worden in het verhaal verweven, zodat beide groepen kinderen goed bediend kunnen worden. In het
materiaal maakt men verder gebruik van een ‘vertelschort’ dat gebaseerd is op het Woordenloos
boek van het IKEG. Er wordt hierbij gewerkt met vijf kleuren die allen een ander belangrijk element
van het evangelie weergeven. Dit ‘vertelschort’ wil men zo gaan inzetten dat het bij elk verhaal
terugkomt, zodat het door kinderen wordt herkend.
Kalisvaart ziet veel vraag naar vakantiebijbelweekmateriaal vanuit Reformatorische kerken. Veel van
deze kerken konden zich niet vinden in het materiaal dat ze hadden wat betreft de manier waarop de
boodschap gebracht wordt. Men miste de balans tussen zonde en vergeving; vaak leek de balans
door te slaan naar vergeving. Daarnaast vonden sommige kerken het niet prettig dat het
Bijbelverhaal door middel van een toneelstuk werd doorgegeven; het gaat immers om de woorden.
Het vakantiebijbelweekmateriaal wordt wel in brede kring afgenomen, zowel door kerken vanuit de
gereformeerde traditie als ook evangelische kerken. Op de vakantiebijbelweken is gemiddeld maar
255
Evangeliestek, ‘Algemene’, 1. & Evangeliestek, ‘Visie’, 1. 256
Evangeliestek, ‘Visie’, 1. 257
IKEG, ‘Over’, 1. & Evangeliestek, ‘Algemene’, 1.
89
10% van de kinderen buitenkerkelijk, al verschilt de situatie per kerk. Kalisvaart heeft het idee dat
kerken zich wel proberen te richten op buitenkerkelijke kinderen, maar dat ze niet goed weten waar
ze moeten beginnen. Ook denkt dat ze dat het niveau van de vakantiebijbelschool door de
aanwezigheid van veel kerkelijke kinderen vaak vrij hoog ligt. Tenslotte denkt ze dat de locatie een
rol speelt: als de vakantiebijbelweek in een tent midden in het park wordt gehouden, is de drempel
minder hoog voor buitenkerkelijke kinderen dan als deze in de kerk wordt gehouden.
2.3. Conclusie:
Er zijn binnen de CGK verschillende organisaties die zich bezig houden met beleidsvorming op het
gebied van missionair jongerenwerk, zowel het deputaatschap evangelisatie als de
jongerenorganisatie LCJ. Deze beide partijen lijken in bepaalde mate op de hoogte van elkaars werk,
zo verwees het deputaatschap mij ook door naar Evangeliestek. De aandacht voor missionair
jongerenwerk lijkt daarbij de afgelopen jaren te zijn gegroeid, gelet op het ontstaan van
Evangeliestek. Missionair jongerenwerk wordt gezien als een taak van de lokale gemeente. Het
deputaatschap benadrukt het belang van relaties bij het uitvoeren van deze taak. Evangeliestek op
haar beurt richt zich specifiek op het werken onder kinderen binnen en buiten de kerk, omdat het
werk onder jongeren volgens haar de meeste aandacht krijgt in de kerk. Zij maakt in haar materiaal
onderscheid tussen het gelovige en ongelovige kind, omdat zij specifieke zorg verdienen. De beide
jeugdwerkorganisaties binnen de CGK besteden tenslotte aandacht aan het toerusten van jongeren
voor een missionaire levensstijl. Het beeld van de situatie in het land is dat er veel
vakantiebijbelweken georganiseerd worden, welke er wisselend in slagen om hier buitenkerkelijke
kinderen bij te betrekken. Het missionaire werk onder tieners en jongeren komt minder van de
grond, omdat kerken niet goed weten hoe zij dit moeten doen. Daarnaast blijkt uit het gesprek met
Evangeliestek dat er in het land veel behoefte is aan vakantiebijbelweekmateriaal waarin het
Bijbelverhaal centraal staat en de balans tussen zonde en vergeving wordt gehandhaafd.
3. Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKv)
3.1. Data:
- Mailwisseling met Annemarie Roth, adviseur bij het Praktijkcentrum.
- Interview met Anko Oussoren, adviseur met specialisatie jeugd bij het Praktijkcentrum.
- Telefonisch contact met Hermen Bollemaat, contactpersoon van de Vereniging E&R, inzage in
het meerjarenplan van E&R en het bekijken van de website van E&R.
3.2. Beschrijving van het beleid:
3.2.1. Praktijkcentrum
Annemarie Roth van het Praktijkcentrum vertelde mij via de mail dat er naar haar weten geen beleid
is binnen de GKv op landelijk niveau omtrent missionair jeugdwerk gericht op kinderen en jongeren
tot en met zestien jaar. Anko Oussoren bevestigt dit.258 Volgens Oussoren staat er binnen het
Praktijkcentrum geen visie op (missionair) jongerenwerk op papier, omdat de organisatie meer aan
de onderzoeks- en advieskant bevindt.259 De enige organisatie binnen de GKv die volgens Roth
258
Ous, 9. 259
Ous, 13.
90
landelijk iets doet voor deze leeftijdscategorie, is de Bond van Gereformeerde Ouderverenigingen
(BGO). De BGO lijkt zich echter met name te richten op kerkelijke jongeren. Zo valt op haar site te
lezen dat ze jeugdleiders en catecheten toerust in hun taak: de jeugd van de kerk vanuit de Bijbel
inzicht geven in hoe het geloof in Jezus Christus in het leven van alledag zichtbaar gemaakt kan
worden.260
Oussoren vertelt in het interview dat het Praktijkcentrum kerken wil ondersteunen in het
beantwoorden van de vraag hoe zij kerk in hun omgeving kunnen zijn. Kinderen en jongeren maken
natuurlijk wel onderdeel uit van die omgeving. De meeste cursussen en trainingen die het
Praktijkcentrum aanbiedt, zijn echter niet zozeer gericht op het werken met kinderen en jongeren.
Wel kan het Praktijkcentrum een beroep doen op freelancers die zich hebben gespecialiseerd in
kinder- en jongerenwerk. In het inventarisatieschema voor het jeugdwerk, dat Oussoren gebruikt als
hij gevraagd wordt om met een kerk mee te denken, heeft hij ‘missionair’ wel als apart thema staan.
Daardoor komt het thema wel enigszins in het advieswerk aan bod.261 Verder wil het Praktijkcentrum
in september 2015 als pilot in samenwerking met LEF starten met de learning community. LEF is een
trainingstraject voor jeugdwerkers dat erop gericht is om samen te bouwen aan jeugdwerk waarin
discipelschap en missionair-zijn centraal staat. Jeugdwerkers worden geholpen om te ontdekken hoe
zij een authentiek voorbeeld kunnen zijn van persoonlijk leven met Jezus. Uiteindelijk is het doel om
learning communities met jongeren te starten. Het Praktijkcentrum schrijft hierover op haar website:
“De Learning Community is een plek waar jongeren Jezus leren volgen en opgeleid worden tot leiders
die op den duur zelf anderen bereiken en daarbij het jeugdwerk willen vernieuwen. (…)De Learning
Community kan (naast de catechese) een innovatief alternatief zijn voor de jeugdvereniging waarin
het bouwen aan relaties met jongeren centraal staat. Concreet kan dit bijvoorbeeld betekenen dat
jongeren tweewekelijks in groepjes van vijf bij een gezin thuis komen om samen te eten, om daarna
in gesprek te gaan rondom de Bijbel.”262
Gevraagd naar de situatie in het land, vertelt Oussoren dat veel kerken nog heel intern gericht zijn;
de focus ligt nog erg op de eigen kinderen en jongeren. Hij merkt dat veel kerken actief zijn vanuit de
houding ‘hoe houden we jongeren vast?’ en daarom bewust nadenken over wat ze voor jongeren
kunnen doen, maar daarbij zijn zij dus nog wel vrij intern gericht.263 Het woord ‘missionair’ komt in de
meeste beleidsplannen niet voor; als het er wel in voorkomt, is dat vaak vanuit de gedachte dat
kinderen en jongeren vrienden mee kunnen nemen.264 Er is een kleine groep gemeenten die wel heel
bewust bezig is met missionair jongerenwerk.265 Qua activiteiten ziet Oussoren in het land vooral
vakantiebijbelweken en kerk/schoolprojecten waarmee ook ongelovige kinderen worden bereikt.
Oussoren vermoedt dat er wel een verschil is tussen de kerken in de zogenaamde Biblebelt en kerken
in de stad, omdat men in de laatste context veel meer ongelovige kinderen tegenkomt (bijvoorbeeld
als schoolvriendje van je eigen kind).266
260
Bond van gereformeerde ouderverenigingen, ‘Wat’, 1. 261
Ous, 9, 13. 262
Oussoren, ‘Learning’, 1. 263
Ous, 6, 9-10. 264
Ous, 13. 265
Zo is bijvoorbeeld de GKv Delfshaven bewust bezig met missionair jongerenwerk in het project ‘Sonrise’. 266
Ous, 8-9, 14.
91
3.2.2. Vereniging E&R (Evangelisatie & Recreatie)
Vanuit E&R worden er in de zomer een elftal projecten op de camping, in de stad of in het dorp
georganiseerd om mensen te bereiken met het evangelie die door de plaatselijke
evangelisatiecommissies niet of moeilijk bereikt kunnen worden. Binnen E&R bestaat geen beleid
specifiek gericht op het missionair kinder- en jongerenwerk. Wel is er een meerjarenplan voor het
hele E&R-werk. Hierin staan echter geen concrete doelen voor het kinder- en jongerenwerk.
De visie van E&R luidt als volgt: “E&R wil een groep toegeruste christenen zijn en zo contacten leggen
met niet-christenen, jong en oud, om hen met daden en woorden de liefde en genade van God te
laten zien en hen uit te nodigen hun vertrouwen in Christus te stellen, waarna hun levens door
Woord en Geest mogen veranderen doordat ze leren steeds meer op God te vertrouwen en Jezus te
volgen als hun Koning in de gemeenschap van Zijn kerk.”267 E&R ziet evangelisatie niet als een
geïsoleerde opdracht die ergens een plekje moet krijgen, maar als een levenshouding. Zij wil de
jongeren die meedoen dan ook graag stimuleren meer vrijmoedig christen te zijn in het dagelijks
leven. Daarnaast gelooft zij dat evangelisatie en recreatie een goede combinatie vormen waarin ze
elkaar versterken. Beiden dragen bij aan het ene doel: laten zien in woorden en daden hoe mooi het
evangelie is en wat een machtige en liefdevolle God wij hebben.268
Bij de meeste projecten van E&R zijn de kinderclubs een belangrijke pijler. Hier wordt een
Bijbelverhaal verteld, wordt gezongen, wordt geknutseld en worden spelletjes gedaan. Daarnaast
bevatten veel projecten ook jeugdwerk. De ervaring is dat jongeren vaak moeten worden opgezocht,
omdat voor hen de drempel veel hoger is. Komen ze, dan vinden ze het leuk om een spel te doen, te
praten over een onderwerp dat ze aanspreekt of gewoon te chillen. Daarbij wordt in de
informatiebundel opgemerkt dat als je geïnteresseerd bent in de leefwereld van tieners en echt en
eerlijk bent, je verrassend open gesprekken kunt hebben.269
Tenslotte is het goed om op te merken dat E&R door haar dorps- en stadsprojecten probeert
plaatselijke gemeenten te helpen in het vormgeven van evangelisatie-activiteiten. Doel is dat de
gemeente op den duur de taak van E&R overneemt, zodat E&R in een ander(e) dorp of stad aan het
werk kan.270
3.3. Conclusie:
Binnen de GKv is er op landelijk niveau weinig beleid op het gebied van missionair jongerenwerk. Het
Praktijkcentrum besteedt er in haar uitvoerende werk wel enigszins aandacht aan, bijvoorbeeld door
nu aan de slag te gaan met de learning communities. Verder is zij er echter niet heel actief mee bezig.
Hoewel E&R geen specifiek beleid heeft voor missionair kinder- en jongerenwerk, lijkt zij wel de
landelijke organisatie te zijn die zich hier het meest mee bezighoudt. Opvallend is dat zij heel bewust
inzet om het werk over te kunnen dragen aan plaatselijke gemeenten. Daarnaast schakelt zij
jongeren in voor het missionaire werk en rust hen toe voor een missionaire levensstijl. Het beeld dat
ontstaat van de situatie in het land na het gesprek met Oussoren, is dat een grote groep kerken nog
sterk intern gefocust is. De vraag hoe men de eigen jongeren kan vasthouden, speelt daarbij een rol.
267
E&R, Informatiebundel, 4. 268
E&R, Informatiebundel, 5, 12-13. 269
E&R, Informatiebundel, 8. 270
E&R, ‘Vereniging’, 1.
92
4. Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK)
4.1. Data:
- Mailcontact met Peter Wierenga, consulent bij Missionair Steunpunt NGK.
- Mailcontact met Karen Scheele, jeugdwerkadviseur bij het NGJ & inzage in het
beleidsdocument van het NGJ.
4.2. Beschrijving van het beleid:
Bij het Missionair Steunpunt is op dit moment geen beleidsmateriaal aanwezig gericht op jongeren.
Peter Wierenga verwees mij daarom door naar het NGJ. Ook binnen het NGJ is echter geen
beleidsdocument dat specifiek gericht is op missionair jongerenwerk. Karen Scheele vertelde dat de
gemeenten over het algemeen zelf beleidsdocumenten hiervoor hebben en dat NGJ alleen helpt bij
het tot stand brengen van beleidsdocumenten.
In het beleidsdocument van de NGJ zelf is te lezen dat zij een organisatie is die zich inzet voor het
jeugdwerk in en vanuit de Nederlands Gereformeerde Kerken. Zij vindt een duidelijke thuisbasis in de
Nederlands Gereformeerde Kerken, maar wil vanuit die basis verder durven kijken, interkerkelijk en
missionair. Haar uiteindelijke doelgroep bestaat dan ook uit jongeren (0-23 jaar) binnen en buiten de
Nederlands Gereformeerde Kerken. Zij wil dat jongeren op weg gaan met Jezus Christus, Hem gaan
ontmoeten in het jeugdwerk en Hem gaan erkennen als Heer en daaruit hun leven laten bepalen. Zij
ziet de jeugdleiders als de belangrijkste schakels en wil daarom leiders inspireren jongeren te
verbinden met Christus. Zij richt zich concreet op drie leidersgroepen: jeugdleiders,
jeugdbeleidsmakers en betaalde jeugdwerkers. De droom daarbij is dat het jeugdwerk meer vanuit
het leven wordt vormgegeven dan vanuit de activiteiten, omdat daardoor de impact van het
jeugdwerk groter zal worden. De indruk die het beleidsstuk geeft, is dat het NGJ zich wil richten op
jongerenwerk in de volle breedte (kerkelijk en missionair), maar hoe en of zij het missionair
jeugdwerk wil promoten blijft onduidelijk. Ook op haar website staat niets over missionair
jeugdwerk. Zij lijkt zich daarom met name te richten op het beleid omtrent en de vormgeving van het
kerkelijk jeugdwerk. Daarin neemt zij in haar advies haar visie van relationeel jeugdwerk mee. Als
kerken beleid willen maken op het gebied van missionair jongerenwerk, dan is het NGJ, zoals Scheele
aangaf, wel bereid om hierin met hen mee te denken.
4.3. Conclusie:
Binnen de NGK is geen beleid voor missionair jongerenwerk. De jongerenorganisatie NGJ noemt in
haar beleidsdocument wel dat zij vanuit de Nederlands Gereformeerde Kerken ook missionair verder
wil kijken, maar hoe en of zij het missionair jeugdwerk wil promoten, blijft onduidelijk. In de praktijk
lijkt zij zich met name toch te richten op het beleid omtrent en de vormgeving van het kerkelijk
jeugdwerk. De vraag om beleidvorming omtrent missionair jongerenwerk lijkt vooral vanuit de
plaatselijke kerken te moeten komen. Hoe de situatie in het land is binnen de NGK, is onbekend.
93
5. Gereformeerde Gemeenten (GG)
5.1. Data:
- Telefonisch contact met Gijsbert Geijtenbeek, algemeen secretaris van het deputaatschap
voor evangelisatie.
- Inzage in de handleidingen voor kinder- en tienerevangelisatie.
5.2. Beschrijving van het beleid:
Op dit moment is men bij het deputaatschap voor evangelisatie van de GG bezig met de herziening
van het beleid rondom jeugdevangelisatie. In juli 2015 hoopt men deze herziening te hebben
afgerond. Het was dan ook niet mogelijk om de beleidsstukken in te zien.
In de handleidingen voor kinder- en tienerevangelisatie is te lezen dat de GG als doel van het
evangelisatiewerk ziet, het in aanraking brengen van buitenkerkelijke kinderen en tieners met Gods
Woord. Dit is een door de Heere aan de kerk gegeven opdracht. De kerk moet daaraan gehoor geven
omdat de Heere het haar vraagt, maar ook omdat het zielenheil van onze naasten op het spel staat.
Ook van kinderen en tieners die misschien nog nooit hebben gehoord van God. Uiteindelijk gaat het
om de uitbreiding van Zijn Koninkrijk en de eer van Zijn Naam.271 Kinder- en tienerevangelisatie is een
taak van de hele gemeente. Dit betekent daarom dat het werk voortkomt vanuit de gemeente en dat
de gemeente met het werk meeleeft. Ook betekent het dat de kerkenraad de
eindverantwoordelijkheid draagt voor het werk. Tenslotte betekent het dat de verantwoordelijkheid
voor kinder- en tienerevangelisatie bij de plaatselijke gemeente ligt.272
Onderdeel van het deputaatschap voor evangelisatie is de Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie
(LWJ). Deze heeft als doel het plaatselijk werk te stimuleren en te ondersteunen. De LWJ ontwikkelt
daarom materiaal en zorgt voor toerusting van de jeugdwerkers door het organiseren van
bijeenkomsten. Ook kunnen de lokale gemeenten bij de leden van de LWJ terecht voor advies.273
Concreet ontwikkelt de LWJ onder andere materiaal voor missionaire kinder- en tienerclubs en voor
vakantiebijbelweken. Voor de vakantiebijbelweek wordt elk jaar een nieuwe thema-map ontwikkelt.
Het belangrijkste doel van de activiteiten is om de Bijbelse boodschap over te brengen, daarom zijn
de Bijbelvertelling/-studie en de verwerking hiervan belangrijke onderdelen in het programma.274
Benadrukt wordt dat de Bijbelse boodschap op eenvoudige wijze moet worden doorgegeven waarbij
wordt aangesloten bij de leefwereld van de jongeren. Eenvoudig is echter niet hetzelfde als
oppervlakkig. Juist het feit dat de club of vakantiebijbelweek voor veel van de kinderen en jongeren
het enige moment is dat zij met Gods Woord in aanraking komen, vraagt dat er in geen enkel opzicht
afgedaan wordt aan de grondprincipes die gekend moeten worden: ellende, verlossing en
271
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 4, 6 & Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie, 6. 272
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 36, 39. 273
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 39. 274
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie, 34 & Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 16.
94
dankbaarheid.275 Verder wordt benadrukt dat het brengen van de Bijbelse boodschap vraagt om echt
contact met kinderen en jongeren. Het is bij de activiteiten dan ook belangrijk dat er, naast Gods
Woord (de opdracht), ook ruimte is voor ontspanning en een luisterend oor. Ook wordt benadrukt
dat authenticiteit belangrijk is en dat leiders zich naast de kinderen en jongeren moeten plaatsen,
omdat wij allen genade nodig hebben.276
Op de vraag naar de situatie in het land, vertelt Geijtenbeek dat er veel op plaatselijk niveau gebeurt.
Op verschillende plaatsen wordt een vakantiebijbelweek gehouden. Daarnaast heeft een aantal
gemeenten een wekelijkse of tweewekelijkse missionaire kinder- of tienerclub. Sommige van deze
clubs bestaan al heel lang; zo bestaat de club in Rotterdam al meer dan veertig jaar. Ook heeft de GG
negen evangelisatieposten in Nederland (acht) en België (één) waar onder andere een kinder- en
tienerclub worden gedraaid. Hoe goed de kinder- en tienerclubs draaien, is wisselend. Op dit
moment zijn er 68 clubs bij het LWJ aangesloten: 56 kinderclubs en 12 tienerclubs (onduidelijk is of
hier de vakantiebijbelweken ook bij horen). Er zijn echter ook clubs die nog niet aangesloten zijn,
bijvoorbeeld uit onwetendheid. Ter vergelijking: de GG heeft 152 gemeenten in Nederland. In het
nieuwe beleidsdocument zal er aandacht voor zijn om ook deze clubs bij het LWJ te betrekken. Het is
volgens Geijtenbeek heel divers hoe het thema ‘evangelisatie’ landelijk leeft. Op de Veluwe leeft het
bijvoorbeeld minder dan in de Randstad. Hij ziet daar echter wel een kentering in ontstaan; er komt
meer aandacht voor. Het deputaatschap werkt hier ook hard aan, want ook in Kootwijk wonen
kinderen die God nog niet kennen.
5.3. Conclusie:
Binnen de GG staat het missionair jeugdwerk goed op de kaart. Binnen het deputaatschap voor
evangelisatie is hiervoor zelfs een aparte werkgroep: de Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie.
Deze werkgroep ondersteunt lokale gemeenten door middel van het ontwerpen van materialen en
toerusting in hun taak om buitenkerkelijke kinderen en jongeren bekend te maken met Gods Woord
door materialen. Dit is volgens de GG een taak die de kerk van de Heer heeft gekregen en die zij
uiterst serieus moet nemen omdat het zielenheil van kinderen en jongeren op het spel staat. In het
land worden op verschillende plaatsen vakantiebijbelweken en missionaire kinder- en tienerclubs
georganiseerd. Het is heel divers hoe het thema ‘evangelisatie’ landelijk leeft, maar er komt de
laatste tijd wel meer aandacht voor.
6. Rooms-Katholieke Kerk (RKK)
6.1. Data:
- Telefonisch interview met Marius van der Knaap, jeugdwerker bij bisdom Haarlem-
Amsterdam.
- Inzage in het beleidsplan van de afdeling jeugd & jongeren van Bisdom ’s-Hertogenbosch.
275
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie, 6 & Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 21-22. 276
Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Tienerevangelisatie, 7, 11 & Landelijke Werkgroep Jeugdevangelisatie, Kinderevangelisatie, 22, 33.
95
6.2. Beschrijving van het beleid:
Zover ik heb kunnen vaststellen, is er geen beleid op missionair jongerenwerk op landelijk niveau
binnen de RKK. Marius van der Knaap vertelde dat ze graag jongeren willen bereiken die niet
betrokken zijn in de kerk, maar dat het voor hen nog echt onbegaanbare wegen zijn. Deze groep is
namelijk heel lastig te bereiken. Daarom richt men zich vooral op de jongeren die wel naar de kerk
gaan en probeert men bij hen het vuur aan te wakkeren, zodat zij zo enthousiast worden dat ze ook
naar buiten iets gaan uitstralen. Men streeft er daarbij naar om bij jongeren het bewustzijn te
creëren dat je geloven niet voor jezelf doet, maar dat het er is om mee de wereld in te gaan.277 Ook
zet men zich in voor het opzetten van activiteiten voor tieners (maar ook voor andere
leeftijdsgroepen), zo is in het beleidsdocument van het bisdom ’s-Hertogenbosch te lezen dat één
van haar doelen is dat tieners en jongeren in hun eigen parochie terechtkunnen en zich daar thuis
voelen doordat er een tiener- en/of jongerengroep is.278 Tegelijkertijd wordt zowel in dit beleidsplan
als door Van der Knaap opgemerkt dat dit voor veel parochies moeilijk te realiseren is vanwege de
grote tijdsinvestering die het vraagt.279 In het beleidsdocument van het bisdom ’s-Hertogenbosch
wordt wel als één van de werkdoelen genoemd dat nieuwe doelgroepen (buiten de
parochiestructuur) en jongeren aan de rand beter worden bereikt. Hiervoor wordt vooral het
netwerk belangrijk geacht.
6.3. Conclusie:
Binnen de RKK is weinig tot geen beleid op missionair jongerenwerk. Men richt zich met name op het
enthousiasmeren van de jongeren (en volwassenen!) in de kerk en het opzetten van activiteiten
waardoor zij kunnen groeien in het geloof. Het verlangen is dat de jongeren hierdoor iets naar buiten
gaan uitstralen en daardoor toch ook jongeren buiten de kerk worden bereikt.
7. Unie van Baptistengemeenten in Nederland (UvB)
7.1. Data:
- Interview met Ronald van den Oever, coach jongerenwerker bij de Unie van
Baptistengemeenten en verantwoordelijk voor het schrijven van het beleid omtrent
jongerenwerk.
- Bekijken beleidsdocumenten op website.
7.2. Inhoud beleid:
Vanuit de UvB is een algemeen beleidsplan opgesteld. De bedoeling is dat de verschillende leden van
het missionair gemeenteontwikkelingsteam dit verder uitwerken voor hun eigen aandachtsgebied.
Ronald van den Oever is verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het beleid op het gebied van
jongerenwerk. De komende maanden hoopt hij dingen op papier te zetten, maar er is dus nog geen
jeugdbeleid op papier beschikbaar.
De visie van de UvB wordt in haar beleidsplan als volgt verwoord: “We verlangen een Unie van
Baptistengemeenten te zijn waarin unieke geloofsgemeenschappen met elkaar verbonden zijn door
277
Kna, 3. 278
Bisdom ’s-Hertogenbosch, Beleidsplan,1-2. 279
Kna, 4 & Bisdom ’s-Hertogenbosch, Beleidsplan, 13.
96
het volgen van Jezus Christus en het goede nieuws van Jezus leven in hun gemeenschappen en
handen en voeten geven in hun lokale omgeving.”280 Dat de Unie zich daarbij ook richt op missionair
jongerenwerk is te zien in de formulering van de doelen voor 2015. Eén van deze doelen luidt
namelijk: “Samen met gemeenten visie ontwikkelen voor kinder- en jongerenwerk in deze tijd, in de
gemeente, thuis en als onderdeel van discipelschap/missionair gemeente zijn.”281 Ronald van den
Oever vertelt dat hij zich op dit moment in zijn toerustingswerk vooral richt op jongerenwerk, maar
dat hij uiteindelijk ook het kinderwerk wil gaan oppakken.282
In het gesprek met Van den Oever komt verder ter sprake dat al het jongerenwerk in zijn basis
missionair is, omdat alle jongeren zelf een keuze moeten maken voor God. De Baptistentraditie heeft
dit altijd sterk benadrukt.283 Natuurlijk is er ook jongerenwerk dat zich specifiek richt op een
buitenkerkelijke doelgroep. Het kerkelijk jeugdwerk zou volgens Van den Oever daarnaast ook
aansprekend moeten zijn voor vrienden van de kerkjongeren, al mag hier soms ook aan ‘verdieping’
worden gedacht. Doel van het jeugdwerk is volgens van den Oever jongeren iets mee te geven van
God zodat zij uiteindelijk gaan leven met God in Zijn Koninkrijk. Het middel om dit te bereiken, is
volgens hem het creëren van een veilige plek vanuit relaties.284 Van den Oever legt ook veel nadruk
op het stimuleren van een missionaire levensstijl bij jongeren. Zo vindt hij het belangrijk dat
jeugdwerkers manieren zoeken waarop ze jongeren uitdaging geven als het gaat om missionair
zijn.285
Vanuit de Unie ontwikkelt men geen materialen voor het jeugdwerk, omdat de organisatie daarvoor
te klein is. Men richt zich daarom op het inspireren en toerusten van jeugdwerkers en het helpen van
kerken bij het vormen van beleid en het vinden van materialen die hierbij passen. Ook probeert de
Unie op de hoogte te blijven van de laatste trends op het gebied van missionair jongerenwerk. Zo
doorloopt Van den Oever nu met vijf jongerenwerkers het traject van LEF. Binnenkort zal men
daarvoor gaan experimenteren met het opzetten van learning communities voor jongeren.286
Over de situatie in het land merkt Van den Oever op dat de Unie hoopt, door duidelijk te
communiceren wat zij belangrijk vindt, gemeenten mee te krijgen. De mate waarin zij hierin slaagt, is
wisselend.287
7.3. Conclusie:
Binnen de UvB is ‘missionair’ één van de speerpunten en daarbij richt zij zich ook op missionair
jongerenwerk. Hier is geen apart beleidsdocument voor, wel wordt de visieontwikkeling hierop door
lokale gemeenten als één van de doelen in het huidige jaarplan genoemd en ook zal het aandacht
krijgen in het jeugdbeleid dat ontwikkeld wordt. Daarnaast probeert de Unie op de hoogte te blijven
van de laatste trends op het gebied van missionair jongerenwerk. In principe is al het jeugdwerk
vanuit de visie van de Baptisten in zijn basis missionair, omdat alle jongeren zelf moeten kiezen. Deze
280
Unie van Baptistengemeenten in Nederland, ‘Beleidsplan’, 5. 281
Unie van Baptistengemeenten in Nederland, ‘Jaarplannen’, 42. 282
Oev, 1. 283
Oev, 3, 4. 284
Oev, 6-7. 285
Oev, 6, 13. 286
Oev, 9-10, 15. 287
Oev, 8.
97
visie verhindert echter niet dat er geen aandacht is voor buitenkerkelijke jongeren. Verder zet de
Unie sterk in op het toerusten van jongeren voor een missionaire levensstijl. De mate waarin lokale
gemeenten de missionaire visie van de Unie delen, wisselt.
98