Matthias Stevens 20013184 2 - Ghent University · BGU = Schubart W. e.a. ed., Aegyptische Urkunden...
Transcript of Matthias Stevens 20013184 2 - Ghent University · BGU = Schubart W. e.a. ed., Aegyptische Urkunden...
Matthias Stevens
20013184
2e licentie Geschiedenis
Het katochoi-archief en de acculturatie
tussen Egyptenaren en Grieken in
Ptolemaeïsch Memphis
Academiejaar 2006-07
2
Matthias Stevens
20013184
2e licentie Geschiedenis
Het katochoi-archief en de acculturatie
tussen Egyptenaren en Grieken in
Ptolemaeïsch Memphis
Academiejaar 2006-07
3
1. Inhoudstafel
1. Inhoudstafel
2. Lijst met afkortingen
3. Voorwoord
4. Inleiding
5. Het katochoi-archief
5.1. Het archief
5.2. Het Serapeum
6. De katochoi
6.1. Het katochoi-vraagstuk
6.2. Kenmerken van de katoche
6.3. Beëindiging van de katoche
6.4. Functie van de katoche
6.5. Besluit
7. Figuren in het archief
7.1. Ptolemaios
7.2. Herakleia
7.3. De tweelingen
7.4. Apollonios
7.5. Harmais, Harmais en Tathemis
7.6. Hephaistion
8. Het Serapeum: een gemengde cultuur
8.1. Inwoners van het Serapeum
8.2. Relaties tussen de tempelbewoners
8.3. Glaukias‘s zonen en de Egyptische cultuur
8.4. Literaire teksten in het katochoi-archief
9. Acculturatie in Memphis en Egypte
9.1. Problemen in verband met het onderzoek
9.2. Memphis: een multiculturele stad
9.3. Cultus in Ptolemaeïsch Egypte
9.4. Priesterschap in Ptolemaeïsch Egypte
9.5. Leger, de vloot en de politie in Ptolemaeïsch Egypte
4
9.6. Administratie
9.7. Kunst en architectuur
9.8. Taal
9.9. Besluit
10. Besluit
11. Bibliografie primaire literatuur
12. Bibliografie secundaire literatuur
13. Bijlages
5
2. Lijst met Afkortingen
BGU = Schubart W. e.a. ed., Aegyptische Urkunden aus den Königlichen (later
Staatlichen) Museen zu Berlin, Griechische Urkunden, vanaf 1895
CIG = Boeckh. A. ed., Corpus Inscriptionum Graecarum, 1828-77
OGIS = Dittenberger W. ed., Orientis Graecae Inscriptiones Selectae Supplementum
Sylloges Inscriptionum Graecarum, 1903
P. Cair. = Spiegelberg W. e.a.,. Die demotischen Denkmäle, Service des Antiquités de
l'Égypte, Catalogue Général des Antiquités égyptiennes du Musée du Caire,
vanaf 1904
P. Cario Zen. = Edgar C.C. ed., Zenon Papyri, Catalogue général des antiquités
égyptiennes du Musée du Caire , 1925
P.LilleDem. = Sottas H. ed., Papyrus démotiques de Lille. , vanaf 1927
P. Lond. = Kenyon F.G. e.a. ed., Greek Papyri in the British Museum, vanaf 1893
P. Lugd. Bat. = Boswinkel E., Pestman P.W. & Sijpesteijn P.J. ed., Papyri Selectae ,1965
P. Oxy. = Grenfell B.P. e.a. ed., The Oxyrhynchus Papyri, vanaf 1898
P. Tebt. = Grenfell B.P., Hunt A.S. & Smyly J.G. ed., The Tebtunis Papyri. , 1902
P.Zen.Dem. = Spiegelberg W. ed., Die Demotischen Urkunden des Zenon-Archivs,
1929
P.P. = Peremans W. & Van ‘t Dack E. e.a., Prosopographia Ptolemaica , vanaf
1950
6
PSI = Vitelli G. e.a. ed., Papiri Greci e Latini, vanaf 1912
SB = Preisigke F., Bilabel F., Kiessling E. & Rupprecht H.A. ed., Sammelbuch
griechischer Urkunden aus Aegypten, vanaf 1915
UPZ. = U. Wilcken ed., Urkunden der Ptolemäerzeit (Ältere Funde) , 1927
7
3. Voorwoord
Allereerst zou ik iedereen bedanken die me geholpen heeft om deze scriptie tot stand te
brengen. Hierbij wil ik in het bijzonder Prof. Dr. Verreth bedanken voor zijn begeleiding en
het geduld dat hij voor me opbracht. Daarnaast wil ik ook vooral mijn ouders bedanken voor
hun steun en raad.
8
4. Inleiding
Het Oude Egypte wordt door velen beschouwd als een van de meest intrigerende
beschavingen die er ooit zijn geweest. De immense bouwwerken die de eeuwigheid
trotseerden spreken talrijke mensen aan. Over het algemeen denkt men dan terug naar de tijd
van de oude farao‘s, maar veel van de beroemde bouwwerken dateren uit de Hellenistische
tijd. De best bewaarde tempels uit de Egyptische Oudheid, zoals de bekende Horustempel van
Edfu en de Isistempel van Philae zijn daar goede voorbeelden van.
Voor een lange tijd was Egypte een machtig land geweest dat zeer gesloten was voor
buitenlandse invloeden. Het Egyptische rijk was vanaf de regering van Ramses III (1182-
1151) echter sterk acheruitgegaan en de macht van de centrale autoriteiten werd steeds vaker
in vraag gesteld door priesters en regionale heersers. Langzamerhand werd Egypte zelfs
onmachtig om zich te verdedigen tegen de naburige rijken. Zo controleerden de Libiërs en
Nubiërs het rijk respectievelijk in de tweeëntwintigste dynastie (945-736) en de
vijfentwintigste dynastie (746-664). Tijdens de zesentwintigste dynastie herstelde Egypte zich
echter en werd de band met de Grieken versterkt. Amasis (570-526) moedigde de vesting van
Grieken aan en liet hen toe een handelskolonie te stichten in Naucratis.1
Na de dood van Amasis volgde een inval van Perzen door Cambyses in 525. De nieuwe
machtshebbers van het rijk trokken zich weinig aan van de Egyptische tradities wat
verschillende nationalistische opstanden uitlokte. Egypte moest ten gevolge daarvan geregeld
heroverd worden. De Griekse handelaars bleven sterk vertegenwoordigd in Egypte, maar de
grote meerderheid van de aanwezige Grieken bestond uit huurlingen. De echte vestiging van
Grieken kwam er pas na de verovering van Alexander de Grote in 331. Dat bestuur was echter
kortstondig. Toen Alexander in 323 namelijk plots stierf was er geen echte troonopvolger.
Zijn zwakzinnige halfbroer Phillipus Arrhidaeus (ca. 358 - 317) en pasgeboren zoon
Alexander IV (317-306) waren slechts marionetten van Alexanders generaals. Belust op
macht raakten ze in conflict met elkaar en probeerden ze hun invloed te doen gelden in een
deel van het rijk. De genereaal Ptolemaios kon zijn macht vestigen in Egypte en riep zich uit
als koning Ptolemaios I Soter.
1 Herodot. II ,178.
9
Het vruchtbare Egypte had een grote uitstraling bij de Grieken en velen lieten hun thuisland
achter om zich in Egypte te vestigen. In absolute getallen was de migratie erg groot, maar
uiteindelijk vormden de Grieken nog steeds een minderheid. Slechts vijf procent van de totale
bevolking stamde af van Grieken. Ze hadden echter de touwtjes stevig in handen, want de
Grieken bekleedden meestal de grootste en hoogste machtsposities. Bovendien waren ze een
zeer afgesloten ‗kaste‘ en leefden ze eigenlijk naast de autochtone bevolking. Daarom kunnen
we eigenlijk spreken over een vrij gesegregeerde maatschappij.
Gedurende de tijd hadden ze een vrij belangrijke invloed op elkaar. De Grieken kenden een
dubbel gevoel tegenover de Egyptenaren. Enerzijds hadden ze veel respect voor de
Egyptische beschaving en zijn vroegere roem, maar anderzijds keken ze neer op de
autochtone barbaren. De autochtone Egyptische bevolking paste zich ook aan en kopieerde
veel van de Griekse gewoonten en de taal om zo sociaal en economisch meer aanzien te
krijgen. In de tweede eeuw herrees het Egyptische nationalisme opnieuw en waren er
opstanden tegen de Griekse overheerser.
Een van de meest gebruikte bronnen om de spanningen tussen de beide bevolkingsgroepen
weer te geven is het katochoi-archief. Het archief vertelt hoofdzakelijk over de Griek
Ptolemaios die zich heeft teruggetrokken in de tempel van Sarapis, het Serapeum. Hij kon de
tempel niet verlaten vanwenge zijn bestaan als katochos, een term die duidt op zijn opsluiting
in de tempel. Uit de talrijke documenten krijgen we ook een uniek inzicht over zijn familie en
de relaties die hij had met de andere bewoners van het Serapeum. Daaruit blijkt dat hij vaak
aangevallen werd door zijn medebewoners, wat op een erg stroeve relatie wijst. Hij leefde in
de tempel lange tijd samen met zijn broer Apollonios die samen met Ptolemaios de meeste
papyri neergepend. We leren uit het archief ook enkele andere medebewoners kennen zoals
Ptolemaios‘ goede vriend Harmais die samen met hem in Serapeum woonde. Ook zien we
verschillende asielzoekers die door Harmais en Ptolemaios onder hun hoede worden
genomen. Zo nam Harmais Tathemis op en Ptolemaios de twee oudere zusjes van Tathemis:
Taous en Thaues. Deze tweeling neemt in het archief een belangrijke plaats in en ze
verbleven verschillende jaren onder de hoede van Ptolemaios. In het archief vinden we ook
talrijke andere figuren van wie hun papyri tussen deze van Ptolemaios zijn terechtgekomen.
De belangrijkste is Hephaistion die in 168 v.Chr. voor een korte tijd in de tempel verbleef.
10
Het archief dateert uit de tijd vlak na de grote opstanden, toen het land voortdurend in oorlog
verkeerde. Antiochus IV (175–163) had met zijn troepen het land binnengevallen en zichzelf
in 168 uitgeroepen tot heerser van Egypte. Rome, afhankelijk van het Egyptische graan was
erg beducht tegenover een groot machtsblok in het oosten en dwong Antiochus om zich terug
te trekken. Daarna werd het land bestuurd door een triarchie: Ptolemaios VI Philopater, zijn
broer Ptolemy VIII Euergetes II en zijn gemalin-zuster Cleopatra II. Ze deelden hun macht
maar voor een korte tijd en uiteindelijk werd Ptolemaios VI Philopater door zijn broer in 164
verdreven uit Egypte. Hij vluchtte naar Rome waar hij op steun kon rekenen van Cato.
Ptolemaios VI Philopater heroverde kort daarna het land, maar hij kreeg vaak te maken met
opstanden die hij op wrede wijze neersloeg.
Het katochoi-archief werd gevonden in Memphis, de vroegere hoofdstad van Egypte die in de
Ptolemaeïsche periode veel van zijn oude glorie had verloren. Toch bleef ze een belangrijk
cultureel en religieus centrum. Memphis was rijk aan tempels waaronder de tempel van Ptah.
Niet ver daarvan lag het Serapeum waar Ptolemaios en de andere figuren uit het katochoi-
archief leefden. Het Serapeum was niet alleen de verblijfplaats van de god Sarapis, maar ook
vele andere goden hadden er hun optrek. De god Sarapis wordt vaak gezien als het voorbeeld
van het syncretisme en het multiculturele Serapeum lijkt dan ook de uitgelezen plaats om de
relaties tussen de Grieken en Egyptenaren te onderzoeken.
De scriptie laat zich in vier grote delen opsplitsen. Allereerst is er een inleidende paragraaf
over het archief, het Serapeum en de omstandigheden waarin de inwoners van het Serapeum
leefden. Daarna onderzoeken we de term katoche. Deze term heeft reeds een complexe
polemiek achter zich. We zullen de verschillende theorieën hierrond naderbij bekijken en van
daaruit de inhoud van de term katoche achterhalen.
Daarna komen we aan het derde en belangrijkste deel van de scriptie. Dit deel zal de relatie
tussen de inwoners van het katochoi-archief uitdiepen en onderzoeken als deze zo negatief
zijn als soms wordt beweerd. Ptolemaios en Apollonios komen immers vaak in aanvaring met
hun Egyptische medebewoners. Daardoor wordt het katochoi-archief vaak gebruikt als
voorbeeld voor de toenemende spanningen tussen de Grieken en Egyptenaren in de tweede
eeuw. Daarnaast bekijken we hoe Ptolemaios en Apollonios tegenover de Egyptische cultuur
stonden. Er zal ook een algemeen overzicht gegeven worden van de verhoudingen die er
tussen de Egyptische en Griekse bevolking in Memphis bestonden. Hierbij zal er vooral
aansluiting gezocht worden bij het katochoi-archief. Daardoor zal vooral het religieuze aspect
11
belicht worden, maar ook de administratie en het leger worden dieper onderzocht. De taal en
de huwelijken zijn minder belangrijk in het archief en ze worden dan ook minder uitgelegd.
De handel, landbouw, nijverheid en onderwijs zouden ons misschien wat te ver laten afwijken
en hebben we dan ook in veel mindere mate onderzocht.
Als onmachtige in de Griekse taal werd deze scriptie vooral beperkt tot de secundaire
literatuur en vertalingen. Deze vertalingen komen uit het algemene werk van Ulrich Wilcken2,
maar we hebben ook gebruik gemaakt van modernere vertalingen uit het Engels en het
Nederlands.3 De Griekse namen en termen heb ik overgezet volgens de transcriptie die
Wilcken gebruikte in zijn werk. De dateringen zijn allemaal voor Christus, behalve daar waar
het expliciet weergegeven is met n.Chr. Op het einde van de scriptie is ook een lijst van de
namen die in het archief voorkomen met vermelding van hun etniciteit.
2 Wilcken U., 1927.
3 Hoogendijk F.A.J., 1989 pp. 47-70; Rowlandson J., 1998; Thompson D.J., 1988; Delekat L., Katoche, 1964a.
12
5. Het katochoi-archief
5.1 Het archief
Aangezien er grotendeels rond het Sarapeum-archief wordt gewerkt is het belangrijk eerst een
voorbeschouwing te geven rond dit archief. Ergens rond 1820 duiken de eerste sporen van het
archief op. Ze werd hoogstwaarschijnlijk door een Egyptenaar opgegraven in het zand,
waarschijnlijk ergens in de buurt van het Serapeum of in de stad Memphis. De precieze
vindplaats is onbekend, maar mogelijk werden ze in een kruik gevonden. De vinder heeft ze
vervolgens uit elkaar gehaald, omdat er meer geld te verdienen valt als je de stukken
uiteenhaalt. Daarna zijn ze op de markt beland en de stukken zijn verkocht aan verzamelaars
zoals D‘Anastasy, Salt en Drovetti en ze zijn vervolgens in verschillende musea in Europa
terechtgekomen.4 Het archief bestaat dus niet meer in zijn geheel.
Het archief telt grotendeels uit Griekse papyri. Er zijn iets meer dan 80 papyri die ons meer
dan honderd teksten hebben overgeleverd. Op sommige papyri staat er immers meer dan één
tekst. Er zijn ook enkele Demotische papyri en ostraca. Sommige van deze teksten hebben
niets te maken met de betrokkenen van het archief. Zo hebben we een huwelijkscontract van
178/177 v.Chr. dat hergebruikt werd door Ptolemaios en op deze manier in het archief is
verzeild.5 Al deze papyri zijn verzameld door Wilcken
6 die alle teksten heeft uitgegeven en
becommentarieerd. De teksten zijn echter vaak op een andere manier te interpreteren en er
zijn andere vertalingen van onder andere Botti, Delekat, Clarysse.7
Als we de indeling van Wilcken volgen, kunnen we het archief indelen in vier grote blokken:
a) verzoekschriften: UPZ 2-58; b) brieven UPZ 59-76; c) droomoptekeningen : UPZ 77-81 en
d) rekeningen UPZ 82-105. Voor ons onderzoek zijn de verzoekschriften en de brieven het
4 De belangrijkste zijn als we Sethe, Sarapis, p.24-25 volgen 1. Leiden : B-E, G-K; 2. Londen : 17-27, 28, 29, 31,
33a, 33b, 34, 35, 41, 42, 44, 45; 3. Parijs: 10-13, 22- 61, 63; 4. Turijn: Vatikan A-F,…. 5 Pestman P.W., 1989 p. 46.
6 Wilcken, U., , 1927.
7 Botti G., 1941, Clarysse W., UPZ I, 6a a reconstruction by Revillout, Enchoria, 14, p. 43-49, 1986, Delekat, ,
1964.
13
belangrijkst. Het archief van de ‗katochoi‘ stamt uit de periode van 164-152 v. Chr. 8 Het
grootste deel van de papyri zijn van ene Ptolemaios, een Griek die zich vanaf 172 v.Chr in het
Serapeum terugtrekt. Hij is dus reeds zeven jaar in ‗en‘katoche‘‘ als het archief over hem
begint te spreken. Het archief eindigt in 152 v.Chr.9 mogelijk door zijn dood of de beëindiging
van zijn ‗opsluiting‘.
5.2 Het Serapeum
Niet ver van Saqqara, de oude begraafplaats van de farao‘s, lag het vroegere Serapeum van
Memphis. Het Serapeum (of Serapeion) lag net buiten het vruchtbare Nijldal; op de westrand
van de woestijn. De tempel was in de Ptolemaische periode een belangrijk cultureel centrum,
maar de oudste restanten van de tempel dateren uit de veertiende eeuw v.Chr. waar de tempel
opgericht was voor de syncretische god Osorapis (Osiris en Apis) . Psammetichus I (7e eeuw
v.Chr) zorgde voor een herstelling van de tempel. Nectanebo I (4e eeuw v.Chr) vergrootte de
tempel en zorgde voor een mortuarium voor de gestorven Apis-stieren.
De Griekse geograaf en historicus Strabo (64 v. Chr. - 19 na Chr.) brengt ons enig inzicht op
het uitzicht van de tempel. Er is de dag van vandaag immers niets meer bewaard van de
bovenste structuur van de tempel. Alleen de fundamenten en de catacomben bleven gespaard
van vernieling.
Strabo, Geografie, XVII, I, 32: Er is ook een Serapeum (bij Memphis), op een plaats die zo zanderig is
dat er door de wind duiden van zand worden opgehoopt. Daaronder zijn de sfinxen die ik gezien heb
soms wel tot aan het hoofd bedolven, anderen waren nog voor de helft zichtbaar.
De tempel was omgeven door een muur van 300 op 300 meter. Binnen deze muur stonden
naast de Osorapis tempel verschillende tempels voor andere goden zoals Isis, Horus , Amon,
Thoth en Astarte. In het oosten stond de toegangspoort en was er een dromos. Bij het begin
van de dromos stonden er een apsis met 11 beelden van Griekse dichters en wijsgeren.
Tegenover deze beelden kwam het uiteinde van een sfinxenlaan van meer dan één kilometer,
die begon bij het Anoubeion. Er moeten ongeveer vierhonderd van deze sfinxen geweest zijn
8 Er zijn nog echter enkele andere papyri die vroeger zijn te dateren. Dit zijn de zogenaamde Hephaiston-brieven
(UPZ 59-60) en herbruikte papyri zoals het demotisch huwelijkscontract. 9 UPZ 71 en 72 zijn van Mesore (20 September) 153/2.
14
waarvan er enkele tientallen teruggevonden. Auguste Mariette, die een van de eerste
egyptologen was, heeft de opgravingen verricht en gepubliceerd.10
De sfinxen waren omgeven
door een muurtje die ze echter zoals Strabo aantoont, ze niet kon beschermen tegen de
aanhoudende zandophopingen.
Het Serapeum was zoals de naam het zelf zegt de tempel van Sarapis. Deze was een Laat-
Egyptische god die door Alexander de Grote of Ptolemaios I werd gecreëerd. In de
Hellenistische tijd werden meer en meer goden met elkaar verbonden en Sarapis was de
syncretische god bij uitstek. Qua uiterlijk stond hij dicht bij de Griekse oppergod Zeus, maar
zijn oorsprong lag anderzijds bij de god Osorapis, een samenhang tussen de dodengod Osiris
en de stiergod Apis. Daarnaast kan Sarapis verbonden worden met Asklepios, Aion, Amon en
Hades.
Voor vele goden was er een aparte kapel voorzien. Amon, scheppersgod en de beschermer
van de dynastie; Sechmet, de leeuwengodin die al in de Oudheid een belangrijke plaats had in
het Memphitische pantheon; Isis, de gemalin van Sarapis; Horus, de valkengod; de
Egyptische god van de wijsheid Thoth en Astartè, de godin van de liefde hadden een aparte
tempel. De laatste godin Astartè is voor ons van groter belang omdat Ptolemaios in haar
tempel was opgesloten. De godin Astartè had geen Egyptische oorsprong, maar ze had haar
wortels in de noordwestelijke Semitische regio. Haar cultus was vanaf het Nieuwe Rijk in
Egypte binnengedrongen en vrij populair gebleven gedurende de hele Oudheid. Opmerkelijk
aan haar cultus zijn de tempelprostitutie en tempelslaven die zich aan haar gaven. Dit
fenomeen heeft waarschijnlijk niet echt zo‘n grote aanhang gehad in Egypte, maar het kan een
invloed gehad hebben op het fenomeen van de katochè.
Daarnaast was er plaats voor plengoffers ter ere van Asklepios, een god die nauw verbonden
was met Sarapis. Het lijkt er echter niet op dat er in het Serapeum een incubatieruime voor
genezing was: in het archief van Ptolemaios zijn er verschillende droomteksten11
die een
belangrijke rol hadden in het katochoi-archief. Dromen werden in het oude Egypte gekoppeld
aan goddelijke boodschappen en ze hadden in de ogen van de Egyptenaren een voorspellend
karakter. Een goed voorbeeld zijn de voorspellingen van Jozef.12
In de heiligdommen van
10
Mariette A., 1982. 11
UPZ 77-81. 12
Genesis 41,1-36.
15
Asklepios hadden dromen echter nog een andere rol: de god bezocht via een droom de zieke
en de priesters konden aan de hand van die droom de patiënt genezen. De droomteksten uit
het archief staan echter niet in verband met genezing. Er is echter wel een papyrus uit
Oxyrhyncus die eerder wijst op een incubatieruimte.13
Het Serapeum van Memphis is echter vooral beroemd door haar begraafplaats van
gemummificeerde stieren. Dit waren stieren die uitgekozen werden omwille van bijzondere
kenmerken: een witte driehoek op het voorhoofd, een witte vlek op de rug die lijkt op een
gier, een witte maanvorm op de rechterzij, een scarabeeteken onder de tong en een gespleten
staart. De stieren werden gezien als de god Apis op aarde en daardoor werden ze tijdens hun
leven goed verzorgd in de tempel. Bij hun dood werden ze gebalsemd en bijgezet in de
begraafplaats voor stieren. De stieren werden al sinds de 14e eeuw gehouden. Er werden
nauwkeurige lijsten bijgehouden met de naam en de leeftijd van de stieren. In totaal zouden
hier 64 stieren worden begraven. De eerste kregen nog een enkelvoudig graf, terwijl er later
werd gekozen voor gemeenschappelijke begraafplaatsen.
Het Anoubeion waarmee het Serapeum was verbonden was opgericht ter ere van de jakhals-
hond Anoubis, de Egyptische god van de balseming. De tempel was opgericht door Amasis en
later, net zoals het Serapeum uitgebreid door Nectanebo I. De tempeldomein had een grootte
van 350 op 250 meter en ze zou eveneens dienst hebben gedaan als gevangenis,
gastenverblijf, politiebureau en kantoor van de plaatsvervanger van de strateeg.
13
P. Oxy. 1381, 61-278.
16
6. Katochoi
Het instituut van de katoche is een van de belangrijke schakels in het onderzoek. Het vormde
het onderwerp van een lange polemiek.14
Sinds de papyri ontdekt zijn, vormden historici
verschillende voorstellingen over de inhoud van de term. Nog steeds bestaat er geen zekerheid
over de precieze invulling van de term katoche en waarschijnlijk zal die er nooit komen. Dit
komt doordat we in het katochoi-archief weinig uitleg krijgen over de inhoud van de katoche
en we soms op droomteksten moeten steunen die zeer weinig betrouwbaar zijn.
De katochoi vinden we vooral terug in het Serapeum. De bekendste katochoi zijn Ptolemaios
en Apollonios, de hoofdfiguren van het archief. Daarnaast zijn echter nog verschillende
katochoi bekend uit het archief: Hephaistion, Konon, Diphilon, Harmais en Harmais. Delekat
beschouwde de tweeling ook als katochoi, maar dit is erg omstreden. Ook buiten het
Serapeum komen we katochoi tegen. In Abydos zijn er verschillende graffiti teruggevonden
waarin personen (Demetrios15
, Oukristimos16
en Sarpioon17
) zich omschrijven als katochoi.18
Daarnaast kennen we een zekere Dusimachos die de tempel niet kon verlaten.19
Daarnaast
hebben we nog de Egyptische priester Hor/ Harhouth die katochos was in de ibiscultus van
Thoth.20
Ook buiten Egypte zijn er soortgelijke gevallen gekend.21
6.1 Het katochoi-vraagstuk
Het katochoi-archief dat al vrij vroeg opgedoken was in de 19e eeuw vormde al snel stof tot
discussie onder geleerden. De eerste die de papyri onderzocht was Reuvens.22
Hij omschreef
de katochoi als een soort tempelslaven. Peyron23
zette zich hier tegenaf en zag het katoche
eerder als een vrijwillige indiensttreding. In het verdere verloop van het onderzoek vergeleken
14
Wilcken U., 1927, p. 52-55; Von Woess F., 1923, p. 145-146. 15
P.P. 7327 (Memnoneion Abydos 28). 16
P.P. 7333 (Memnoneion Abydos 220). 17
P.P. 7335 (Memnoneion Abydos 506). 18
Perdizet P & Lefebvre G., 1919, p. 644-45 19
P. Tebt. II 284. 20
Ray J.D., 1976, p. 117-54. 21
Hiller von Gaertringen F., , 1906 195.29; OGIS 262.25; CIG 2.3163. 22
Reuvens C.J.C., 1830, p. 85. 23
Peyron B., 1841, p. 12.
17
onderzoekers als Brunet de Presle24
de katochoi met de christelijke monniken en zag het
katoche als een aanloop naar het kloosterwezen. Preuschen25
beschouwde de katochoi als
‗besessene‘, maar hiertegen werd dan weer ingegaan door onder andere Bouché-Lelercq26
en
Reitzenstein27
. Het belangrijkste werk dat over de ‗katochoi‘ verscheen is van de hand van
Wilcken.28
Hij bestempelde ze als therapeutai of dienaars van god die de tempel niet konden
verlaten.29
De katochoi ontvingen volgens hem een uitkering van de tempel voor een
maandelijkse cultusmaal. In UPZ 98, 139, wordt er melding gedaan van een bijdrage van 40
drachmen en zou dit overeenstemmen met UPZ, 99, 8-10 waar er specifiek staat dat dit voor
de bijdrage was voor de processie. Voor Wilcken stonden de nauwe relaties met de god
Sarapis centraal en werden de katochoi aan de god gebonden aan de hand van dromen.
Er bestaan ook meer seculiere opvattingen over het katoche. Volgens Sethe waren de katochoi
wereldlijke gevangene, maar dit is onhoudbaar gebleken. Zo was het de god die hen beletten
naar de buitenwereld te komen en niet de wereldlijke instanties (UPZ 6a, 1-2). Andere
tegenargumenten waren de uitkering die ze kregen, wat vrij onlogisch klinkt voor gevangenen
en hun uitvoerige correspondentie met de koning en hoge ambtenaren.
Nog een andere theorie om de opsluiting van de katochoi te verklaren vanuit een seculiere
hoek, werd door Friedrich Von Woess opgesteld.30
Hij vertrok vanuit de stelling dat de
katochoi niet in de tempel zaten door een spirituele opwelling, maar asielszoekers waren met
een bijzondere status. Nog een andere invalshoek was deze van Kroll31
die de katochoi zag als
zieken die in het Serapeum verbleven. Recent werd hij hierin gevolgd door Merkelbachdie de
katochoi beschouwd als religieuze devoten die zich aan de god Sarapis gaven omdat hij hen
had genezen.32
Delekat33
vond vooral het economische aspect van de katochoi erg intrigerend en bemerkte
dat ze zich opvallend veel bezighielden met financiële zaken: De katochoi waren volgens hem
24
Brunet de Presle C.M.W, 1852, p. 564. 25
Preuschen E., 1903. 26
Bouché-Leclercq, 1903, p. 17. 27
Reitzenstein R, 1910, p. 72. 28
Wilcken U., 1927. 29
Wilcken U., 1927, p. 52. 35
Von Woess F., 1923. 31
Kroll W., 1906. 32
Merkelbach R., 1994, p. 293-296. 33
Delekat L., 1964a.
18
paramonen en asielvluchtelingen. Paramonen zijn slaven die voor hun heer werkten tot zijn
dood en dan werden vrijgelaten of zichzelf moesten vrijkopen. Ze zaten echter vast op
eenzelfde plaats, bevoorbeeld in het huis van de heer, dat ze niet mochten verlaten. De
Paramonen hadden waarschijnlijk hun voorloper in ‗Adoptionsfreilassung‘.34
Dit is goed
gedocumenteerd in Griekenland. Ook in het Oude Egypte kwam dit fenomeen voor.35
Westermann36
had al eerder een verband gelegd tussen de beide fenomenen. Hij wees op vier
belangrijke gelijkenissen:
1. In een contract voor paramonen mogen de vrijgelatenen de arbeidsplaats niet
verlaten.
2. De diensten van de paramonen komen overeen met de cultusdienst van de katochoi.
3. De Paramonen zijn in dienst tot hun heer sterft. De katochoi hebben eveneens geen
vastgelegde diensttijd.
4. Als de paramoon vrijkwam werd de term apolusis gebruikt (bij de vrijlating van
slaven wordt de term aphesis gebruikt). Ook bij de katochoi werd deze term gebruikt
(UPZ, 59, 25.).
Dit was voor hem een aanleiding om af te leiden dat er nog een andere reden was dat deze
katochoi niet naar buiten konden, maar hij kon verklaren waarom bepaalde katochoi blijkbaar
de tempel konden verlaten.
6.2 Kenmerken van de katoche
De onduidelijkheden over het katoche in de papyri hebben ervoor gezorgd dat er een brede
waaier aan theorieën over de katochoi bestaan. Er zijn echter een aantal kenmerken waarover
een vrij grote consensus bestaat.
1) Het allerbelangrijkste kenmerk is dat de katochoi om een of andere reden de tempel niet
konden verlaten of althans een zekere begrenzing hadden. De term katoche zelf wijst ons
hierop. Deze term stamt af van het Griekse woord katechein wat vasthouden kan betekenen.
34
Delekat L., 1964a, p. 107-112. 35
Gardiner A.H, 1940, p.23; Kraeling E.G., 1953. 36
Westermann W.L, 1948. en Westermann W.L., 1955, p. 54-57.
19
Een letterlijke vertaling kan ook ‗gevangen houden‘ zijn of een figuurlijke ‗bezeten zijn
door‘.37
Ze konden alleszins de tempel niet verlaten, wat ze vaak zelf expliciet vermeldden.
UPZ 6 gegroet van Ptolemais, die zich voor het tiende jaar in het Serapeum bevindt waar ik in het
Astartieion in katoche ben en niet uit het pastophorion ben gekomen waar ik tot op de huidige dag ben
opgesloten...
We merken echter dat er onderling een groot verschil bestaat, want sommige katochoi kunnen
blijkbaar wel buiten de tempel. De katochoi kenden waarschijnlijk drie verschillende
begrenzingen: de Astarte-kapel, de buitenmuren van het Serapeum en een derde groep die de
de tempel kon verlaten en zich in Memphis kon bewegen.
De extreemste vorm van katoche was deze van Ptolemaios: hij zat steeds opgesloten in de
Astarte-tempel. Dit kan worden aangetoond doordat hij zijn correspondentie moest voeren
vanuit een klein venster (UPZ, 15, 6-7.).
UPZ, 15, 6-7: Als jij op de 2e van Thoth in het 24
e jaar naar het Serapeum was gekomen, heb ik me tot
jou gewend door het audiëntievenster,…
Dit is vaak in verband gebracht met de vroege monniken in Egypte die ook vanuit ‗thuris‘ of
venster het enige contact konden houden met de buitenwereld.38
De thuris kan ook een
audiëntievenster van de farao zijn.39
Wilcken was de mening toegediend dat Ptolemaios zich
net zoals vele andere katochoi over het hele Serapeum kon bewegen. Nochtans zegt
Ptolemaios dat hij in zijn Pastophorion was opgesloten (UPZ, 5,2.). Diezelfde Ptolemaios
vertelt ook dat hij als straf is opgesloten in de kapel (UPZ, 7, 14.), wat erop wijst dat hij
normaal wel de kapel kon verlaten. Toch hebben we geen enkele aanwijzing dat Ptolemaios in
die lange periode als katochos het Astarteion heeft verlaten.
Een andere reden om aan te nemen dat Ptolemaios het Pastophorion niet kon verlaten is het
verzoekschrift van de tweelingen dat hij aan de hypodioiketes Sarapion heeft gegeven (UPZ,
53, 6) . Ze wisten dat hij offers had gepleegd in het Sarapisheiligdom en vermoedden dat de
overdracht was gebeurd in het heiligdom (UPZ, 53, 6). Sarapion kon echter ook gewoon een
37
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 52. 38
Festugière A.-J., 1961. 39
Wilcken U., 1927, p. 63.
20
bezoek hebben gebracht aan de ‗kluizenaar‘.40
Zo was er ook een hoge ambtenaar die bij hem
op bezoek kwam (UPZ, 62, 32 e.v.).
We kunnen wel aannemen dat Ptolemaios het Astarteion niet verliet, maar helemaal zeker
kunnen we daar niet van zijn. De vraag is hoeveel andere katochoi eveneens opgesloten waren
in het Astarteion, want het archief geeft geen enkele vermelding van een dergelijk fenomeen
bij andere katochoi. Vermoedelijk was de mate waarin Ptolemaios zijn katoche ‗uitoefende‘
een voorloper en zou de beperking in latere tijden iets minder groot worden zodat de katochoi
zich vrij konden bewegen over het hele Serapeum.41
Een tweede vorm die we kunnen onderscheiden, gaf een grotere bewegingsvrijheid aan de
katochoi. In het Serapeum konden ze zich vrij bewegen, maar ze mochten de tempel niet
verlaten. Er wordt veelal expliciet vermeld dat ze zich niet buiten de tempel mochten
begeven. Een tekst geeft gedetailleerd weer hoe ver ze wel mochten komen, namelijk niet
over de peribolos of de muur rond de tempel (UPZ 6a, 3-4). Binnen de tempel konden ze zich
wel vrijuit bewegen (UPZ, 7, 15).
Ten laatste lijken er ook katochoi te bestaan die de tempel verlieten, zoals Apollonios toen hij
katochos was (UPZ 13,7). Volgens Delekat moesten ze dan wel geld achterlaten of iemand
die hen tijdelijk verving.42
Er zijn echter ook bewijzen buiten het archief. Zo kennen we
graffiti van katochoi. Die zijn gemaakt in Abydos en ze vermelden eveneens de beroepen van
hen (Onder andere staatsambtenaren, priesters en hierodulen.). Wilcken meende dat ze
katochoi geworden zijn toen ze in Abydos kwamen,43
maar het zou er eveneens op kunnen
wijzen dat deze katochoi zich buiten de tempel mochten begeven.44
De afbakening van hun bewegingsvrijheid kan ook vooral verband houden met asielvlucht. In
Egypte bestond tempelasiel reeds voor de Ptolemaeïsche tijd, zoals Herodotes en Strabo
getuigen.
40
Delekat L., 1964a, p. 20-21. 41
Delekat L., 1964a, p. 11. 42
Delekat L., 1964a, p. 156. 43
Wilcken U., 1927, p. 58. 44
Delekat L., 1964a, p.12.
21
Strabo XVII, 23: Wat boven Saïs is het asiel van Osiris, waarvan er wordt gezegd dat door het lichaam
van Osiris ligt.
Herodot. II, 113, 234 Als een slaaf vlucht van zijn meester en zijn toevlucht zoekt bij een schrijn van
een god, krijgt hij bepaalde tekens en wie de meester ook moge zijn, hij kan de slaaf niet deren.
Volgens von Woess werd het asiel steeds aan zijn religieus karakter gebonden.45
Hierbij gaat
hij in tegen de zogenaamde ‘άσυλοι τόποι uit de Romeinse tijd.46
Deze wereldlijke
asieloorden bestonden echter niet in Ptolemaeisch Egypte.47
Ook voor het Serapeum in
Memphis vermelden de papyri dat er zich daar asielvluchtelingen bevonden (UPZ 64 en UPZ
72). Opmerkelijk is dat er nogal vaak wordt verwezen naar tempels van Sarapis en Isis in
verband met asielrecht. Beide cultussen waren nauw met elkaar verbonden en daarom is vrij
logisch dat we het asielrecht ook in de tempel van Isis aantreffen48
. Als het asiel in alle
tweeënveertig Serapea gold, kan niet met zekerheid worden bevestigd.
Het asielrecht van de tempel zou niet enkel beperken tot het altaar, maar veel verder reiken.
Het kon de hele tempel beslaan, maar het kon ook uitgedrukt worden in afstand.49
Ook de
inscripties van de tempel van Isis Sachypsis tonen aan dat het asiel zich uitstrekte tot ongeveer
twintig meter.50
Algemeen was de muur rondom de tempel, de peribolos, de norm en het gebied erbinnen was
geldig als asiel. Zo ook in Athribis, waarbij Memphis en Busiris en andere heiligdommen als
voorbeeld dienden.51
Als we het asielrecht toepassen op het Serapeum in Memphis is het zonder twijfel ook daar
aanwezig geweest.. Zo waren er werkers die asiel zochten in het Serapeum om hun straf te
ontlopen (UPZ 119). Het archief vermeldt enkele personen die asiel zochten in het Serapeum
In UPZ 72 zochten er eveneens slaven toevlucht in het Serapeum: Chalbas en Myrullas waren
de tempel ingevlucht na een ernstig conflict en in UPZ 64 hadden enkele gevluchte
gevangenen uit het Anoubeion in het Serapeum toevlucht genomen.
45
Von Woess F., 1923, p. 119. 46
BGU. 1053, 2; BGU 1156, 26 en P. Oxy. 1258, 9. 47
Von Woess F., 1923, p. 119. 48
Von Woess F., 1923, p. 116-117. 49
Von Woess F., 1923, p. 117. 50
Inscriptie nr. 5 van de tempel van Isis Sachypsis. 51
Von Woess F., 1923, P. 129.
22
UPZ 64: ...Je zou ons een genoegen doen, wanner je ons in de toekomst ons bijstaat en de misdadigers
waarneemt en wanneer ze het wagen buiten het asiel te gaan, deel je ons dat mee...
UPZ 72: Nadat we in Poï gehoord hebben, wat jullie overkomen, is met de mensen, die zich
onverdraagzaam tegen je hebben opgesteld, zijn we naar het Serapeum gekomen
2) Het katoche was een ambt dat niet aangeboren was. Tijdens de loop van hun leven traden
zowel Grieken als Egyptenaren in. Volgens Wilcken gebeurde dit aan de hand van een droom,
maar waarschijnlijk speelden andere redenen zoals asielvlucht mee. Het ambt duurde slechts
tijdelijk, want na een onbepaalde periode verlieten veel katochoi de tempel om weer deel te
nemen aan het dagelijkse leven (UPZ 60). Ook bestond er geen vaste tijdsperiode voor de
katoche. Apollonios had al na een jaar reeds de tempel verlaten en Ptolemaios bleef er zeker
meer dan vijftien jaar.
3) Daarnaast valt het op dat de katochoi het niet nalaten om hun ambt te vermelden in de
documenten. Daarbij geven ze meestal nog aan dat ze de tempel niet kunnen verlaten en
veelal vertellen ze ook hoeveel jaar ze reeds in hechtenis zitten.52
Zo had Ptolemaios expliciet
het aantal jaar van zijn katoche vermeld in zijn brief aan de koning.
UPZ 14: Daar het voorgevallen is dat ik reeds vijftien jaar lang in het grote Serapeum in Memphis in
hechtenis ben
De katochoi hadden ook vaak contact met de hogere elite zoals de koning, de strateeg van
Memphis (UPZ, 62) en de Hypodioiketes Sarapion (UPZ, 53, 6). Ze genoten blijkbaar van
aanzien door de hogere klasse. Ptolemaios had zelfs de gelegenheid gehad om via het venster
de koning persoonlijk te ontmoeten. (UPZ 15)
4) Ook zien we dat de documenten nogal vaak een religieuze inslag hebben. Zo had
Ptolemaios op bevel van Sarapis de tweelingen aangenomen (UPZ 20). Harmais vermeldt zelf
expliciet dat hij zich aan de god Sarapis heeft gegeven (UPZ 6a, 1). De teksten geven aan dat
er een duidelijk verband was tussen de god Sarapis en de katochoi.
52
Wilcken U., 1927, p. 57-58.
23
Er is een ontegenspreeklijk verband tussen de katochoi en de god Sarapis. Zo tonen ook de
Graffiti van de Osiristempel in Abydos een religieus karakter. Ook hadden Apollonios en
Ptolemaios een groot vertrouwen in de voorspellingen van Sarapis. Een brief (UPZ 70) van
Apollonios aan Ptolemaios, waarin Apollonios in ruzie is gekomen met Ptolemaios en hij hem
niet meer wil terugzien, omdat zijn voorspellingen niet kloppen. Voor Wilcken waren ze uit
spirituele redenen gekomen naar het Serapeum, maar er bestaat een theorie die de katochoi op
een andere manier in verband brengt met de god Sarapis.
W. Kroll kwam als eerste met deze heel andere visie naar voor. Volgens hem waren de
katochoi zieken die zich in de tempel terugtrokken om genezing van de god te ontvangen,
waarvoor hij zich vooral baseerde hij zich vooral op astrologische literatuur. Het is mogelijk
dat men na een genezing in de tempel bleef als dank. Een duidelijk bewijs geeft Paulinus van
Milaan53
( circa 422.). Hierin wordt een slaaf genezen in de basiliek en blijft hij daar om als
slaaf te dienen.
Paulinus van Milaan, vita ambrosii, hfdst 43:Toen de slaaf van een vriend, die van een kwade geest
werd bevrijd, bleef hij in de Ambrijnse basiliek als slaaf.
Het is zeker dat er vroeger een verband was tussen de god Sarapis en de genezende god
Asklepios. Volgens Stambaugh werden beide godheden aanvankelijk niet met elkaar
gelijkgesteld. 54
We zien dat Tacitus ze met elkaar vereenzelvigd en we kunnen afleiden dat
dat wel het geval was.55
Ook Sarapis stond bekend om zijn genezende krachten. Zieken
gingen naar zijn heiligdommen om genezing te verkrijgen. Veelal verbleven ze in een
incubatieruimte waar ze dromen kregen. Deze dromen werden dan geïnterpreteerd door een
specialist en deze verklaarde dan hoe men zijn genezing kon verkrijgen. Opvallend is het
belang dat er aan dromen wordt gegeven en de incubatie waarin men zich afzondert van de
buitenwereld. Merkelbach geloofde dat in het Serapeum een gelijkaardig systeem bestond. 56
Het archief heeft volgens Merkelbach bewijs voor deze theorie. Zo hebben we de brieven die
naar Hephaistion zijn gezonden (UPZ 59 en UPZ 60). Deze teksten zijn erg belangrijk omdat
zij de enige zijn die ons informeren over de reden waarom men katochoi was geworden. Er
53
Paulinus van Milaan, Vita Ambrosii, 43.
54 Stambaugh J.E., 1972 55
Tacitus, IV, 84, 8-10. 56
Merkelbach R., 1994, p. 293-296.
24
bestaan verschillende verklaringen, maar het valt op dat er een grote klemtoon lag op de
gezondheid van Hephaistion. De tekst vermeld dat hij gered werd van een groot gevaar.
UPZ 60 17-20, Iedereen tracht toch, wanneer hij van het gevaar is gered, snel terug naar huis terug te
keren en zijn vrouw, kinderen en vrienden te begroeten!
UPZ 60 5-10: Als ik jouw brief ontving waarin je meedeelt dat je uit groot gevaar bent gered en in
katoche bent, heb ik daarvoor, dat je gezond bent, de goden bedankt.
5) Het is echter niet zo dat we vanuit hun religiositeit moeten afleiden dat de katochoi zoals
vrome monniken leefden, want we merken dat er nogal vaak wat problemen waren met de
plaatselijke bevolking of met de gezagshebbers. Zo kwam het verschillende malen voor dat ze
in elkaar werden geslagen (UPZ, 7, 8, 10, 15, 16).
Nogal vaak klaagt Ptolemaios erover dat hij wordt lastig gevallen, maar hijzelf is ook niet
geheel onschuldig. Er kwamen ook huiszoekingen voor waarbij men op zoek ging naar
wapens (UPZ 6 en UPZ 6a). Daarnaast was Ptolemaios betrokken in allerhande economische
zaken en dreef hij handel met de andere tempelbewoners, waarbij hij vaak in problemen
kwam met hen vanwege zijn schulden aan hen.
6.3 Beëindiging van de katoche
Er kon een einde gemaakt worden aan de katoche en hiervoor bestaan er verschillende
verklaringen. Volgens Wilcken namen de katochoi vrijwillig intrede en werden ze via een
droom in contact gebracht met de god Sarapis, die ze dan beval om zich in katoche te
begeven.57
Ze zouden hun katoche kunnen beëindigen als de god hen in hun dromen opnieuw
de vrijheid gaf of mogelijk werd er bij de eerste droom al vastgelegd hoe lang men in de
tempel zou verblijven.58
In UPZ 78 droomde Ptolemaios dat de godin hem zou bevrijden; Het
is mogelijk dat dit via een droom was.
57
Wilcken U., 1927, p. 65-67. 58
Wilcken U., 1927, p.70-71
25
UPZ 78: en wederom bad ik tot Sarapis en Isis terwijl ik zei: kom tot mij: godin van de goden. Wees
genadig en aanhoor mij. Erbarm je over de tweeling die je tot tweeling (didumai) hebt bestemd. Laat
mij echter vrij, zie mij met mijn grijze haren. Maar ik weet dat het met mij binnenkort gedaan zal zijn...
Als de katochoi eenmaal weer vrijgelaten waren kwamen ze terug in hun gewone leven. Zo
keert in UPZ, 59 Hephaistion terug naar zijn gezin en Apollonius blijft bij zijn broer en gaat
in het leger.
Delekat vergeleek de vrijlating van de katochoi met die van de paramonen. Als de
paramonen hun vrijlating wilden bekomen bestonden er voor hen verschillende opties.
De paramonen moesten zich normaal in dienst stellen van hun heer tot een op voorhand
vastgelegde datum. Bij een vroegtijdige dood van hun heer werden ze ook in vrijheid gesteld
In het oude Israël bestond een gelijkaardig religieus fenomeen waarbij asielvluchtelingen in
de tempel waren gevlucht. Ze werden dan ‗adoptionsfreigelassenen‘ en moesten in de
tempel blijven tot hun koning overleed.59
Ook bestaan er teksten waarbij ze vrijkwamen als de
priester van de tempel was gestorven. Anderzijds bestonden er ook nog andere vormen van
katoche in het oosten. Daar had je de katochoi van het dorp Baitokaike, dat in zijn geheel aan
de god Zeus was geschonken. Hierbij was er echter een heel andere invulling van het
katoche.60
Delekat vermoedt dat voor een vroegtijdige vrijlating van de heer niet de hogepriester werd
bedoeld, maar de dood van de Apisstier. Bewijs hiervoor ligt in het eindigen van het ambt
van een Boukolos tou Osorapios of verpleger van Osorapios en de intreding van het ambt van
de tweelingen (UPZ, 57, 1 e.v).61
De Apis stier was immers gestorven en was na zijn dood
ook Osiris, de god van de onderwereld geworden. Volgens Wilcken was de Boukolos tou
Osorapios de beschermer van de levende Apisstier en werd hij in zijn ambt vervangen door de
Boukolos tou Osorapios.62
Boukolos tou Osorapioas was verantwoordelijk voor de libitatie
van de Apisstier en sommige functies van hem zouden zijn overgenomen door de tweeling.
59
Psalm 61, 5-8. 60
Delekat L., 1964a, p. 161-162. 61
.Delekat L., 1964a, p. 112-120. 62
Wilcken U., 1927, p. 46-47.
26
Daarnaast konden de katochoi zich ook vrijkopen van hun ambt. Hephaistion had volgens
Delekat zo uiteindelijk de tempel kunnen verlaten.63
Een laatste mogelijkheid was dat de het
katoche verviel en ze slaaf werden.64
Volgens Delekat kwam dit bij de katochoi minder voor
dan bij de paramonen,65
maar het zou wel kunnen gebeurd zijn bij Herakleia (UPZ 3).
Als we in het archief kijken, valt het op dat de katochoi zich vrij gemakkelijk konden
onttrekken van hun katoche. Zo had Konon het Serapeum niet lang na zijn intrede verlaten en
spoorde hij Hephaistion aan hetzelfde te doen. Hij benadrukte vooral dat er voor Hephaistion
geen redenen meer was om in de tempel te blijven. Dit lijkt eerder de theorie van von Woess
te ondersteunen: Hephaistion was samen met zijn vrienden, waaronder Konon het Serapeum
in gevlucht, maar na een korte periode was het gevaar voor hen geweken en konden ze de
tempel verlaten. Alleen Hephaistion bleef nog langer in de tempel, maar hij is uiteindelijk
toch vertrokken. Ook Apollonios heeft de katoche maar een korte periode uitgeoefend. Hij
was een katochos geworden in 158 maar enkele maanden later had hij zijn katoche al
beëindigd. De redenen hiervoor worden niet vermeld, maar het is heel goed mogelijk dat dit
eerder uit vrije wil was dan door externe oorzaken, zoals een asielvlucht. Er zijn immers geen
redenen om aan te nemen dat Apollonios een asielvluchteling was.
6.4 Functie van de katoche
Wat hield het katoche ambt dan ook precies in? De eigenlijke opsluiting kan geen doel op
zich zijn. Het katoche was nauw verbonden met de god Sarapis en de godin Astarte en de
katochoi hadden zich hoogstwaarschijnlijk verbonden met de cultus van deze goden. Ze
kregen vergoeding voor deelname aan de processie (UPZ 99, 9-10) en ook geld voor de
cultusmaal (UPZ 98, 7, 139). De tweeling had ook als didumai de libitatie van de
stierengoden Apis en Mnevis mogen uitvoeren en Ptolemaios oefende mogelijk ook het ambt
van pastophoros uit.66
Ook was Ptolemaios verantwoordelijk om de benodigdheden voor de
cultus te kopen.67
Het is echter heel onduidelijk of dit voor alle katochoi opging of enkel voor
Ptolemaios. Het zou voor de tempel zelfs onbetaalbaar zijn om alle katochoi in de tempel te
onderhouden. De meeste katochoi leefden zodoende van het bedelen en hadden niet zo‘n
63
Delekat L., 1964a, p. 119-126. 64
Delekat L., 1964a, p. 126-157. 65
Delekat L., 1964a, p. 126. 66
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 52. 67
SB 7617.
27
grote rol in de cultus. In latere tijden was het bedelen een typisch kenmerk van de volgelingen
van Astarte geworden68
en het kan daarom ook goed zijn dat het katoche een soort toelating
was aan asielvluchtelingen om te bedelen.69
De vele droomoptekeningen in het archief (UPZ
77-81) hebben velen ertoe aangezet om de katochoi als droomuitleggers te beschouwen.
Ptolemaios en Apollonios geloofden in het voorspellende karakter van dromen (UPZ 70),
maar waarschijnlijk tekenden ze de dromen van anderen op en gaven ze deze teksten dan aan
professionele droomverklaarders. In het Serapeum zou dat heel goed Damoxenes kunnen zijn
geweest aan wie Ptolemaios een brief (UPZ 78) met zijn dromen schreef.70
6.5 Besluit
Een juiste verklaring voor de katochoi geven, is ondanks het goedgedocumenteerde katochoi-
archief niet evident. Toch kunnen we enkele theorieën vrijwel zeker verwerpen. De verklaring
van Sethe wordt al lang niet meer gevolgd. De meer recente verklaring van Delekat lijkt niet
meer dan een interessante hypothese te zijn. Zijn verklaringen zijn zeer ver gezocht en enorm
hypothetisch. Zo zijn de verklaringen voor de vroegtijdige vrijlating van de tweeling,
Apollonios en Hephaiston moeilijk met elkaar verenigbaar en onderwaardeert zijn theorie de
religieuze toewijding van de katochoi.
Asielvlucht is echter een steeds weerkerend onderwerp in het archief. Het is eveneens
opvallend hoe de peribolos zowel de grens is voor tempelasiel als voor de katochoi (UPZ 6a)
De wereldlijke problemen van de katochoi lijkt dit eveneens te ondersteunen. Toch lijkt de
asielvlucht een niet helemaal bevredigend antwoord te zijn om de katoche te verklaren. De
katoche van Apollonios en Ptolemaios zijn veel moeilijker te verklaren. Vooral de intrede en
beëindiging van de katoche van Apollonios vormt een heikelpunt. Het lijkt er eerder op dat
Apollonios niet de tempel is binnengevlucht, maar uit vrije wil katochos is geworden.
Daarnaast kan een seculiere uitleg de afhankelijkheid aan de god Sarapis niet helemaal
verklaren. Vooral Harmais benadrukt zijn sterke relatie met de god Sarapis (UPZ 6a) en ook
Apollonios en Ptolemaios lijken oprecht religieus ten opzichte van Sarapis. De katochoi
68
Apul., 8, 24. 69
Thompson D.J., 1988, p. 232. 70
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 64.
28
kunnen zo inderdaad therapeutai zijn zoals Wilcken de katochoi omschrijft. Mogelijk deden
ze dit uit dank omwille van een genezing door de god Asklepios/ Sarapis. We bevinden ons
hier wel op dun ijs, want er bestaat geen enkel expliciete vermelding hiervan en er is geen
enkele aanduiding dat een incubatieruimte bestond in het Serapeum.
29
7. Personages in het archief
7.1 Ptolemaios
Ptolemaios afkomst en familie
Ptolemaios is het hoofdpersonage in ons archief. Hij is degene die alle documenten van het
archief heeft bijgehouden en verzameld. Via het archief weten we veel over hemzelf, maar het
is moeilijk om absolute zekerheid te hebben over zijn leeftijd en afkomst, omdat het archief
ons niets verteld over zijn eerste jaren in de tempel. Wel kunnen we via een droomtekst zijn
verjaardag vaststellen, maar Ptolemaios vermeldt er nergens het jaar van zijn geboorte.
UPZ 77: Jaar 24 de 4e Pachon [2 juni 158]… Moge wat ik in mijn slaap zag, mij geluk brengen. De
23e Pachon: op [mijn] verjaardag
We weten dat Ptolemaios de zoon is van een Macedonische soldaat Glaukias. Hij is dus een
Griek die in Egypte geboren is en laat zich dan ook met de term ‗Makedoon tes epigones‘
(van Macedonische afkomst) aanduiden in UPZ 14. Hij laat de term epigones graag weg in
andere teksten. Zijn vader was een ‗suggenes katoikos‘, die een hofrang bezat. Door zijn
Macedonische afkomst en de positie van zijn vader krijgt hij makkelijker toegang tot de
hogere kringen. Hij is zich daar blijkbaar bewust van, want hij maakt veelvuldig attentie op
zijn afkomt. Zijn moeder was mogelijk Egyptische.71
Gemengde huwelijken tussen soldaten
en Egyptische vrouwen kwamen wel vaker voor en dit zou ook verklaren waarom Ptolemaios
zo goed vertrouwd was met de Egyptische cultuur.
We weten dat Ptolemaios minstens drie broers had: Hippalos, Sarapion en Apollonios. Hij had
mogelijk nog een zus Berenike. Deze wordt vermeld in het archief (UPZ 74) maar de
verwantschap tussen hen is zeer onzeker en het kan evenwel om personeel.72
Ptolemaios was
de oudste van de broers en nam vaak de verantwoordelijkheid voor zijn jongere broers, vooral
voor Apollonios. Ptolemaios was niet meer van de jongste. In UPZ 78, 25 beschrijft hij
zichzelf als een man met zijn grijze haren. Deze droomtekst dateert uit het jaar 159 waaruit
71
Thompson D.J., 1988, p. 213. 72
Wilcken, 1927, p. 344.
30
we afleiden dat Ptolemaios moet geboren zijn op het einde van de derde eeuw. Hij was
waarschijnlijk heel wat ouder dan Apollonios, want op een gegeven ogenblik spreekt deze
hem aan met vader, wat de verantwoordelijkheidsrol van Ptolemaios t.o.v. Apollonios
onderstreept (UPZ 70 en UPZ 93).
Het is moeilijk te spreken over de jeugd van Ptolemaios. Het archief vangt pas laat in zijn
leven aan. Toch kunnen we nog heel wat informatie afleiden over zijn jeugd. Ptolemaios is
geboren te Psychis, een dorpje in de Herakleiopolitische gouw (enkele tientallen kilometers
ten zuiden van Memphis) en bracht daar zijn jeugdjaren door samen met zijn familie. Zijn
vader had als veteraan het land gekregen als beloning voor zijn dienstjaren. Het staat vast dat
Ptolemaios een degelijke opvoeding gekregen heeft voordat hij als katochos intrad in het
Serapeum: hij kon immers lezen en schrijven wat voor zijn meeste tijdgenoten niet het geval
was. Hij had bovendien ook de kans gehad om in Egypte rond te reizen. Zo verwijst hij naar
Alexandrië in een van de droomteksten (UPZ 78).
Zo rond de leeftijd van dertig jaar heeft Ptolemaios besloten om zich terug te trekken in het
Astarteion van het Serapeum, waarbij hij zijn familie achterlaat in Psychis. Na enkele jaren
sterft zijn vader Glaukias en als oudste van het gezin wordt Ptolemaios verantwoordelijk voor
het gezin. We leren dat hun moeder reeds voor Glaukias was overleden aangezien Ptolemaios
zijn broers omschrijft als wezen (UPZ 9, 11). Aangezien hij de tempel niet kan verlaten,
wordt hij verplicht om zijn taken als gezinshoofd vooral te verrichten via correspondentie.
Zijn familie, die was achtergebleven in Psychis, had het niet gemakkelijk omdat de
bestuurders van het dorp het de drie broers lastig maakten. De petitie die hij opstelde aan de
koning moest hier een eind aan maken. Voordat Ptolemaios een brief opstuurde naar de
koning, maakte hij de tekst eerst in een kladversie. Deze versies bevatten veel fouten die hij
verbeterde en dan opstuurde. Een dergelijke brief kwam dan uiteindelijk in het paleis. De
koning hield er zich zelf natuurlijk niet persoonlijk mee bezig, maar liet het over aan zijn
secretarissen die dat soort zaken afhandelden, maar er waren ook rechtstreekse contacten
tussen de koning en zijn onderdanen. Zo heeft Ptolemaios een petitie persoonlijk afgegeven
aan de koning vanuit zijn raam (UPZ 15).
UPZ 9: Aan koning Ptolemaios en koningin Cleopatra zijn zuster, de Moederminnende Goden, gegroet.
Van Ptolemaios, de zoon van Glaukias,een Macedoniër die nu voor het 12e jaar behoort tot diegenen
die in katoche zijn in het grote Serapeum bij Memphis.
31
In (de maand) Thot van het 18e jaar [oktober 164] is mijn vader overleden, die van oorsprong
woonachting was in Psychis in de Herakleopolitische gouw. Daarbij liet hij zowel mij, verblijvend in de
zojuist genoemde tempel en mijn drie broers Hippalos, Sarapion en Apollonios in het reeds genoemde
dorp achter.
Nu zij, zoals ik hoorde, in het nauw gebracht worden door de bestuurders van het dorp, verzoek ik U als
smekeling, O Reddende en Weldoende Goden, acht slaande op het feit dat ik niet in staat ben de tempel
te verlaten om het voor hen op te nemen voor zij die wezen zijn en opdracht te geven dat men aan
Kydias de strateeg schrijft dat hij ervoor moet zorgen dat in het vervolg geen enkele ambtenaar hen in
het nauw brengt of lastig valt, aangezien zij me onderhouden met brood...
Ptolemaios‘ familie had eveneens problemen met hun buren Hesperos en Adaios die het
gemunt hadden op het huis van hun vader. We weten niet precies wat er met het huis gebeurd
is na de dood van Glaukias. Waarschijnlijk werd het verpacht of woonde er één van de broers
in. De buurmannen hadden delen van hun hof ingepalmd en waren zelfs het huis
binnengedrongen, waar ze als ware plunderaars te werk waren gegaan.
UPZ 10: …Ik heb een huis van mijn vader geërfd in het dorp Psychis. Nadat het door mijn buren
Hesperos en Adaios, zijn zoon en zijn broer Ptolemaios helemaal kort en klein geslagen was, en zij de
huisraad daaruit hadden meegenomen ter waarde van 20 bronzen talenten, waren bovengenoemde nog
niet tevreden met wat ze bereikt hadden en hebben ze zelfs het aangrenzende hof en het bij het huis
horende braakland ommuurd; zij gebruiken die nu alsof het hun eigendom is…
De buren verschijnen rond 153 opnieuw in het archief, maar dan in een meer positief daglicht.
In UPZ 66 lezen we in een brief dat Sarapion een huwelijk zal aangaan met een dochter van
Hesperios. Hieruit kunnen we afleiden dat de relaties met de buren heel wat verbeterd zijn en
dat het conflict waarschijnlijk beslecht is.73
Ptolemaios in het Serapeum
Ptolemaios‘ teksten hebben vooral betrekking op zijn leven in het Serapeum. Hij begaf zich in
172 in katoche en bleef daar tot 152. Als katochos kon hij de tempel niet verlaten. Samen met
zijn vriend Harmais, verbleef hij in de kapel van Astarte.
Naast de talrijke brieven van Ptolemaios, zijn er ook vele rekeningen van de tempel in het
bezit van hem. Uit deze administratieve teksten kunnen we opmaken dat Ptolemaios
73
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 54.
32
verschillende taken had in de tempel. Zo had hij de verantwoordelijkheid voor het opkopen
van bepaalde goederen. Met het geld van de tempel kocht hij kleding, papyrusstengels, graan,
ganzen, brood, …(UPZ 99) Ook werden er uitgaven gemaakt voor de religieuzen festiviteiten
en dergelijke.74
Daarnaast legde hij de dromen voor aan de droomuitleggers van de tempel.75
Ptolemaios kreeg van de tempel een bescheiden inkomen. Dit verwierf hij mogelijk omwille
van zijn administratieve taken, maar het is ook te verklaren als een onderdeel van zijn
katoche. Hierin zou hij dan wel verschillen van de andere katochoi, zoals Harmais die leefden
van bedelarij.( UPZ 2 en 7.) Het loon dat Ptolemaios kreeg was met slechts veertig drachmes
zeer bescheiden.( UPZ 98) en hij kreeg dan ook nog een toelage vanuit zijn ouderlijke
woning. Daarnaast hield hij zich bezig met de verkoop van havermout (UPZ 98 en UPZ 99)
en de verkoop van textiel en kleren (UPZ 61). Toch kunnen we uit de teksten afleiden dat
Ptolemaios steeds in financiële nood verkeerde.
UPZ 63: ik ben bezorgd over mijn katoche en over Tages. Waarvan zullen we leven...
In het Serapeum had Ptolemaios enkele goede vrienden zoals Harmais. Vaak assisteerde
Ptolemaios de Egyptenaren in het ontwerpen van een petitie. Er waren echter heel wat
incidenten in de tempel waarbij Ptolemaios vaak het slachtoffer werd van allerlei
vijandigheden tegenover hem. Ook de lokale autoriteiten en priesters wantrouwden hem,
hoewel hij in UPZ 6 de autoriteiten beschrijft als rechtvaardig, komt het Egyptische
tempelpersoneel voor als plunderaars en bruten. Hij heeft verschillende verzoekschriften
geschreven naar de koning om hem te helpen in zijn situatie.
UPZ 6: Op de 16e Thot (18 oktober 163) zijn Ptolemaios, vertegenwoordiger van het hoofd van de
politie in het Anoubieion en Amois, medewerker van de hogepriester, met een aantal politieagenten het
Astarteion binnengedrongen, in het grote Serapeum, waarin ik zoals ik al zei, in katoche ben tot op
heden. Zij beweerden dat er wapens in die ruimte waren en doorzochten de hele plaats, maar toen zij
niets aantroffen zijn de politieagenten weggegaan zonder iets verkeers te hebben gedaan.
Maar Amosis, de medewerker van de hogepriester, keerde later op de dag terug met Imouthes, het
hoofd van de pastophoren, en met Harendotes zoon van Katytes en Harendotes zoon van Nictnibis en
Herbelletos, zoon van Harimouthes en Psechonsis zoon van Amosis, de cultusdienaar, met een lantaarn.
74
SB 7617.55. 75
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 64.
33
Hij deed mij geweld aan en plunderde de tempel, waarbij hij alles meenam wat daar was neergezet, en
hij verzegelde de rest.
Op de zeventiend van dezelfde maand keerde hij ’s morgens vroeg terug om de rest van de verzegelde
spullen mee te nemen. Bovendien plunderde hij de desposita van de andere katochoi… Zowaar betrad
hij zelfs het allerheiligste van de godin en plunderde het schrijn die daarbij gevaar liep beschadigd te
worden…
Daarom verzoek ik U, koning, niet toe te laten dat ik voortdurend door de hierboven beschreven
personen onredelijk word belaagd en mishandeld en in strijd met de wet behandeld word, maar te
bevelen, als dat U goed toeschijnt, dat voor U, als mijn verdediger, Demetrios, zoon van Sosos, de
Kretenzer verschijnt- gezien het feit dat ik daar zelf niet toe in staat ben omdat ik mijn in katoche
bevind- en eveneens de hierboven beschrevenen op te roepen opdat zij voor Uw rechterstoel mij mijn
recht geven. Wanneer dit gebeurt, zal ik deel hebben aan uw hulp.
Ptolemaios bestempelde deze aanvallen als zuiver raciale, maar we mogen ons echter niet
blindelings laten meeslepen met de woorden van Ptolemaios. Waarschijnlijk speelden er ook
andere meer economische motieven mee.
7.2 Herakleia
Blijkbaar was Ptolemaios een erg sociaal persoon aangezien hij toch veel contacten
onderhield met de buitenwereld en zijn broers veel op bezoek kreeg. Daarnaast ontfermde hij
zich ook verschillende keren over meisjes die hun toevlucht zochten in de tempel. Een eerste
keer mislukt dit echter: het meisje Herakleia nam asiel in de tempel, maar het andere
tempelpersoneel aanvaardde haar niet en dwongen haar om het asiel op te geven.
Ze was asielvluchtelinge in het Serapeum. Ptolemaios die zelf geen kinderen had, wilde haar
adopteren en zo beschermen van buitenaf. Er bestaat er echter grote onduidelijkheid over de
term teknopoesathai (UPZ 3, 5) die door Wilken werd vertaald als adoptie.
Heraklei verbleef met Ptolemaios in de Astarte-tempel. Na de dood van Ptolemaios‘ vader zal
ze zelf de libitatie verrichten (UPZ 4). Ptolemaios kan zelf niet naar zijn vader gaan omdat hij
in katoche is, maar Herakleia kon blijkbaar de tempel even verlaten en zo Ptolemaios een
dienst terug bewijzen. Nadat ze teruggekomen was in de tempel, werd ze echter uit het
Serapeum verwijderd door Zoilos, de rhobdoucos (bediende van de magistraat) en werd ze
volgens Ptolemaios als slaaf verkocht aan een soldaat uit Memphis.
34
UPZ 3: Aan de koningen: Ptolemaios, zoon van Glaukias, wie tijdens de laatste negen jaar behoorde tot
deze die in katoche zijn in grote Serapeum in Memphis. In het jaar zeven van de maand van Thoth heeft
een zekere persoon die Herakleia wordt genoemd toevlucht gezocht in het voornoemde heiligdom en
werd ze mijn bediende. Aangezien ik geen kinderen had, adopteerde [?] ik haar. Maar Zoilos, een
stafdrager van de tempelstaf nam geld van personen aan een en greep het meisje - en aangezien ik niet
uit de tempel kan gaan - gaf hij ze over aan één van de soldaten uit Memphis. Zo vraag ik nu aan jouw,
jij grote reddende en welwillende god, niet te dulden, dat de genoemde Herakleia slaaf wordt...
Ptolemaios schrijft over deze toestand twee brieven naar de koning om hem in te lichten over
deze volgens Ptolemaios onrechtmatige ingreep van Zoilos, die deel uitmaakte van de
tempelpolitie. Deze brieven (UPZ 3 en UPZ 4) zijn door Wilcken bestudeerd en vrijgegeven.
Beide brieven hebben ongeveer dezelfde inhoud en werden bijna gelijkertijd namelijk in de
maand Thoth van het negende jaar van zijn katoche en het zevende jaar de regering van
Ptolemaios VI (juli/augustus van het jaar 163). UPZ 3 was het voorontwerp voor UPZ 4 en is
hierdoor iets vroeger neergepend. UPZ 3 is door Wilcken vertaald76
. Voor de andere brief
heeft hij slechts een overzetting van de Griekse tekst gegeven. De papyrus is nu niet meer in
dezelfde staat als in de tijd van Wilcken en is zeer moeilijk leesbaar. De vertaling die Delekat
heeft en hieronder staat, is daarom gebaseerd op de transcriptie van Wilcken.
UPZ 4: In de maand Thoth van het zevende jaar heb ik een meisje, dat naar hier gekomen was,
opgevangen en aan Sarapis als beschermer gevraagd ze in het heiligdom van de grote Astarte tegen
verslaving te bewaren.
Er bestaat veel onduidelijkheid over de positie die Herakleia had. Allereerst valt op dat ze
voor iets of iemand gevlucht is. Na een tijd kan ze echter de tempel weer verlaten en verliest
ze niet haar immuniteit. Zoilos, die door Ptolemaios van omkoping wordt beschuldigd zal
haar uit de tempel halen en haar (weer?) tot slaaf te maken.77
De vraag is of Herakleia
daadwerkelijk het statuut van katoche had. Dit lijkt niet het geval aangezien dit nergens
expliciet wordt vermeld door Ptolemaios.
Daarnaast lijkt het niet duidelijk hoe ze de tempel heeft verlaten. Uit de brieven van
Ptolemaios lijkt dit eerder onder dwang, maar door het asielrecht van de tempels wordt dit
76
Wilcken U., 1927, p. 123. 77
Delekat L., 1964a, p. 55-58.
35
sterk verboden. Niemand mocht immers de tempel verlaten tegen zijn wil en zelfs de
tempelpolitie kon iemand, zelfs als hun eis legaal en rechtvaardig was, niet uit zijn asiel halen.
De meest gebruikte oplossing was de vluchteling niet onderhouden en zo uithongeren78
. Dit
lijkt ook in het Serapeum gebruikelijk te zijn, zoals ze ook bij Barkaios, een ontsnapte
gevangene misschien ook hebben gedaan (UPZ 64). Door de hulp van Ptolemaios lijkt het
echter onwaarschijnlijk dat Herakleia uitgehongert raakte, dus heeft ze hoogstwaarschijnlijk
uit vrije wil de tempel verlaten.79
7.3 De tweelingen Thaues en Taous
Enkele jaren later kloppen er opnieuw enkele meisjes aan de deur van Ptolemaios. Ze zijn
door hun moeder in de steek gelaten. Hun vader die een kennis van Ptolemaios was, werd
door haar minnaar Phillipos gedood en de meisjes werden gedwongen het ouderlijke huis te
verlaten. Ze zullen door Ptolemaios worden opgevangen en kunnen in de tempel verblijven.
Voor Ptolemaios zelf vormde dit geen enkel probleem omdat ze konden helpen in zijn
onderhoud. In een maatschappij als deze van het Oude Egypte was het belangrijk dat je op de
steun van de kinderen kon rekenen en het was dan ook iets dan Ptolemaios zelf bezig hield
(UPZ 14,13).
De meisjes Thaues en Taous komen frequent voor in het archief, wat erop duidt dat zij nauw
aan het hart van Ptolemaios lagen. Waarschijnlijk omdat hij zelf kinderloos was of omdat hij
hun vader goed had gekend. De naam van hun vader is niet helemaal zeker omdat het papyrus
moeilijk leesbaar is, maar hij heette waarschijnlijk Hargynuti of Argnoutês. Hun vader was
door Phillipos zwaargewond geraakt, maar was er in geslaagd om te kunnen ontsnappen. Hij
stierf echter enkele dagen later door - als we UPZ 18 volgen - verdriet. Uit de papyri (UPZ
18-19) lijkt het erop dat Phillipos ontsnapte aan een straf. Hoogstwaarschijnlijk komt dit door
de algemene onrust die er was gedurende de revolte van Dionysus Petosarapis in 169 en de
terugtrekking van de troepen van Antiochus IV.80
78
Thuc. I, 134 en Herodot., III, 48. 79
Delekat L., 1964a, p. 61. 80
Thompson D.J., 1988, p. 234.
36
Toen Hargynuti gestorven was, brachten zijn broers hem naar de familiebegraafplaats in
Memphis. Omdat Nephoris de begrafeniskosten niet wilde betalen, werd hij er echter niet
begraven, waardoor hij niet werd bijgezet in het familiegraf. Blijkbaar konden de familie van
Hargynuti de begrafenis zelf niet regelen/ betalen en de tweeling niet opnemen. Mogelijk
waren ze niet welstellend genoeg, hoewel hun overleden broer blijkbaar wel vrij bemiddeld
was. Er zou maandelijks veertienhonderd drachmes aan huur binnenstromen en anderzijds zou
de moeder nog over een bezit van zestig talenten beschikken. De tweeling had volgens het
rechtsysteem het recht op een deel van de erfenis. Nephoris ontzegde de tweeling hiervan,
waardoor ze nog slechts over weinig geld beschikten.
UPZ 18: Van Thaues en Taous, de tweelingen wonend in het grote Serapeum in Memphis. We worden
onrecht aangedaan door onze moeder Nephoris. Zij heeft onze vader verlaten en woont samen met
Philippos, de zoon van Sogenes, een soldaat uit de vendel van Py…ros. Uit ontrouw heeft ze hem
opgedragen, onze vader Hargynuti te doden en hij trok zijn zwaard en zat hem achterna. Het huis van
onze vader is nabij de rivier. Hij [de vader] sprong in de rivier en dook onde tot hij bij een eiland in de
rivier kwam en een schip hem oppikte. Het bracht hem naar Herakleopolis en hij stierf voordat hij er
aankwam. Zijn broers reisden naar hem en namen hem mee en zetten hem af bij de begraafplaats. Ook
nu nog is hij daar nog niet begraven. Zijn geld heeft zij (de moeder) genomen en ze krijgt maandelijks
1400 drachmes door huur. Daar zij ons buitensmeet, vluchtten wij hongerlijdend naar het Serapeum
naar Ptolemaios, die in katoche leeft. Ptolemaios was een vriend van onze vader. Hij nam ons op en
verzorgde ons
UPZ 19: Aan koning Ptolemaios en koningin Cleopatra, de goden Phimetores, gegroet van Thaues en
Taous, de tweelingen die dienden in het Memphitische Serapeum, libitaties uitvoerend aan Sarapis voor
jullie en jullie kinderen. Daar ons veel onrecht wordt aangedaan door Nephoris en haar zoon Pakhrates
hebben wij toevlucht genomen tot U, om ons recht te verkrijgen. De genoemde Nephoris die met ene
Philippos uit Memphis samenleeft, tracht te bewerken, dat de genaamde Philippos bij de rivier onze
vader ombracht. Die zette zich naast de deur van zijn huis, dat aan de stroom bij de Egyptische markt
ligt. En als ons vader naar buitenkwam en het merkte, dook hij in de stroom en redde zich met moeite op
een eiland en een voorbijvarend schip heeft hem meegenomen. Hij durfde hier niet te landen, maar hij
voer naar de Herakleopolische gouw en omdat hij niet meer met ons samen was, stierf hij van verdriet.
Zijn broer voerde hem naar buiten en zorgde voor hem in de Memphitische necropool, tot nu echter
heeft Nephoris niet de moed gehad hem te begraven. Zijn vermogen, dat in de koninklijke schat werd
bewaard, eigende Nephoris zich toe en ze verkocht de helft van het huis – hoewel het zowel van ons als
van haar was - voor 7 kopertalenten. Ze ontving een vermogen ter waarde van 60 kopertalenten en
haalde maandelijks de huur van 1400 koperdrachmes binnen en hiervan gaf ze ons geen deel. Hiermee
was ze nog niet tevreden en ze wierp ons buiten zodat wij in gevaar kwamen door van honger te sterven.
37
Daar ons nu een zekere Ptolemaios te binnen schoot. Hij was in katoche in het grote Serapeum en daar
hij een vriend was van onze vader, gingen wij naar deze heen en werden we verzorgd...
De tweelingzussen die volledig afhankelijk zijn van Ptolemaios, kregen echter kort na hun
verblijf in de tempel een taak in de tempel. De Apisstier Ta-Renenutet II was immers
overleden op 6 april 164, wat we weten door een lijst die nauwkeurige de geboorte- en
overlijdensdatum van de heilige stieren bijhield en ook wordt de datum vermeld in UPZ 54.
Deze werden op de stèles van het Serapeum dan genoteerd en hierbij werd naar Egyptisch
gebruik een rouwperiode afgekondigd van zeventig dagen. Hierin werd de god-stier
klaargemaakt voor zijn leven na de dood. Door zijn dood werd de stier in verband gebracht
met Osiris en in de mythe rond de dood van Osiris werd er dan om hem gerouwd door de
tweelinggodinnen Isis en Nephthys. Aangezien Thaues en Taous eveneens tweelingen waren,
werden ze hoogstwaarschijnlijk door het toedoen van Ptolemaios aangesteld om het
dodenritueel te verrichten. Hun inbreng was waarschijnlijk niet erg groot,81
maar toch werden
ze door de tempel voorzien van onderhoud. Ze kregen hiervoor brood en olie, maar hun eerste
uitkering, 1 metretes olie, werd gestolen door hun stiefbroer Panchrates, die de tweelingzusjes
hadden opgevangen in de tempel.
UPZ 19: Toen dan de rouw om Apis kwam, voerden de priesters ons naar beneden, om de
doodsklachten van de god te verzorgen. De vrienden van onze moeder hadden ons overgehaald haar
zoon aan te nemen en hij diende ons bijgevolg. Toen dit gebeurde, wachtte hij zijn moment af, waarbij
hij onopgemerkt de cultusmaal stal, dat aan ons van de ambtenaren door de leider van de
olieadministratie met betrekking tot de Metretes olie (die aan ons door u geleverd zou worden)
toegekend was. Nadat hij het kopergeld en andere dingen van ons geroofd had, keerde gij naar zijn
moeder terug, zodat wij niet het noodwendige hebben. Wij vragen u nu, het verzoekschrift aan
Dionysios, de strateeg te sturen, bijgevolg hij (Apollonios?), de epimeleet en Dorion de antigrapheuss
schrijft, dat ze hem weer het ons toebehorende Sesam- en Kikiol of nog andere dingen van ons zal laten
leveren en dus hij (de strateeg) Nephoris dwingt, ons vaderlijk erfdeel, dat ze weer in bezit heeft, terug
te geven en dat we zo gered zijn. Wees gelukkig!
Hun eerste uitkering hadden ze dus niet kunnen gebruiken en het zat de tweeling ook niet echt
mee. Ze zouden immers nog olie en brood moeten gekregen hebben. Er liep blijkbaar iets mis
in de administratie en de tweelingen werden niet uitbetaald. Daardoor zond Ptolemaios
verschillende petities aan de koning waarbij hij om een rechtstelling vroeg. We zien op een
81
Ray J.D., 2002, p. 140.
38
kopie hoe door verschillende tussenpersonen de zaak werd geregeld. Uiteindelijk verkregen
de tweelingen hun toelages voor de jaren 164/163 en 163/162, maar uit UPZ 50 blijkt dat het
de tweeling nog altijd niet goed ging
UPZ 50: Aan Sarapion, behorend tot de diadochen en onderminister van financiën. Van Thaues en
Taous, tweelingen die hun diensten verrichten in het grote Serapeum bij Memphis.
Al eerder hebben wij bij U een verzoek ingediend betreffende het feit dat wij van de priesters de ons
jaarlijks voor ons levensonderhoud toekomende olie niet ontvangen, waarbij u dan aan Mennides de
epimeletes hebt geschreven het ons te geven. En nadat die daartoe opdracht had gegeven aan het hoofd
van de priesters, bekommerde hij zich er in het geheel niet om. Maar wij hier in de tempel verzwakken
inmiddels en lopen gevaar de tempel van de honger te moeten verlaten…
De teksten tonen ook goed hoe de bureaucratie zich op gang sleepte en hoe de verschillende
stadia van de administratie overlopen werden om de levering in orde te brengen. De reden
voor deze trage opgang is door het bureaucratisch en piramidaal stelsel van de administratie
enerzijds en anderzijds door veel taken van ambtenaren vaag omschreven werden en de
ambtenaren hierdoor hun verantwoordelijkheid konden doorschuiven naar andere
ambtenaren.82
UPZ 33, 12-13, UPZ 34, 8, UPZ 35, 17-148 en UPZ 36, 15-16 tonen de
desinteresse die onder de ambtenaren bestond om het administratieve probleem aan te pakken.
UPZ 23: Van Apoll[onios].
Het rapport van Sarapion, de aan het hoofd staande Hypodioiketes met de rang van Diadochos. Van
Ptolemaios, de beschermer van de in het grote Serapeum bevindene tweelingen. Inzake hun jaarlijks uit
de koninklijke schat toekomende Sesam- en kikiolie werd overgedragen met het onderschrift “ Aan
Mennides. Onderzoeken en alles leveren wat hen toekomt”, van ons echter was onderschreven :” Aan
de schrijver, onderzoeken en berichten”, en het verslag bevat de infomatie dat een verzoekschrift was
gemaakt naar de koning. We hebben dit afschrift van dit voorschrift samen met de daaropvolgende
beslissing verzonden en er aan vastgebonden. Dorion, de antigrapheus nam het over een zond een kopie
van het rapport van wat gedaan is door Sarapion
“jaar 6 van Phamenoth, de rouwmaand tot Mesore was er olie voor zes maanden geleverd: 6 chous van
sesamolie en 6 met kikiolie.
jaar18. De toekenning van de metretes [sesam]olie en een metretes kikiolie, zoals de instructies luidden,
was uitgesteld tot het jaar 19 en niet toegekend aangezien de berekeningen per jaar gebeuren.
De situatie van het jaar 19 in acht nemend, vinden we dat de toekenning niet is uitgevoerd.”
De dioketes heeft instructies: “lever de helft van dat wat toegewezen is aan de tempels.” Maar de
koning beval als antwoord op de petitie die hem was toegestuurd: “als ze het voordien kregen, geef ze
82
Thompson D.J., 1988, p. 242.
39
het dan nu ook”. En Sarapion, de hypodioiketes gaf ons instructies over het memorandum: “Bekijk het
en voer uit wat moet gedaan worden”. Dit is ons rapport.
[jaar 20], Hathyr 13. (14 December 162)
Enkele jaren later blijken de zussen er financieel weer bovenop want ze zijn in staat om
Ptolemaios een lening van 5000 drachmes te verschaffen (UPZ 85). Hoogstwaarschijnlijk
hebben ze dit geld verkregen doordat hun moeder Nephoris gedwongen werd om de tweeling
hun rechtmatig deel van de erfenis toe te kennen.83
Een droomtekst van Ptolemaios geeft
hiervoor mogelijk bewijs. Hierin overhandigen twee mannen geld aan Ptolemaios, een deel
voor Ptolemaios zelf en een deel voor Thaues. De twee mannen zijn waarschijnlijk gestuurd
door Nephoris om de tweeling hun erfdeel toe te kennen. Die mannen zijn mogelijk Philippos,
de minnaar van Nephoris en Pachrates, de stiefbroer van de tweeling.84
UPZ 77: Droom van Ptolemaios op de 15e Pachon (14 juni 161). Er kwamen twee mannen bij mij die
tegen mij zeiden: Ptolemaios, neem het brons voor het bloed. En zij tellen voor mij 100 bronzen
drachmes uit, en voor Thaues de tweeling een beurs volbronzen staters. Ze zeggen tot haar :Ziehier, het
brons voor het bloed. Ik zei tegen hen: Ze heeft meer brons dan ik.
De meisjes zijn hierdoor ook niet meer afhankelijk van Ptolemaios en hij wordt minder
ingeschakeld om hun correspondentie te voeren.85
Ze vervulden zeker nog hun functie als
tweelingpriesteressen tot december 160 toen er een feest voor Osiris en Isis werd gegeven.
Als didumai of tweelingen voerden ze opnieuw de begrafenisrituelen uit bij de dood van de
Mnevisstier in 159/158 (UPZ 96). De cultus van de Mnevis te Heliopolis stond sterk in
verbinding met deze van de Apisstier en Mnevis was na Apis de tweede belangrijkste
stiergod.86
Er is geen enkele aanduiding dat de doodsrituelen van de stier in Memphis of
Heliopolis werd uitgevoerd. De ceremonie vond waarschijnlijk plaats in het Serapeum.87
Daarnaast voerde de tweeling in het Serapeum ook de dagelijkse libitatie uit voor de god
Asklepios/ Imhotep. Ze hadden dit werk overgenomen van een andere tweeling die dit niet
naar behoren deed (UPZ 57,1). Hiervoor werden ze vergoed door de tempel, maar er waren
problemen met het broodrantsoen (UPZ 45, UPZ 46, UPZ 47, UPZ 50, UPZ 51, UPZ 53 en
UPZ 57).
83
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 61. 84
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 65. 85
Hoogendijk F.A.J., 1989, p. 61. 86
Plut., De Iside et Osiride, 33. 87
Thompson D.J. 1988, p. 235-236.
40
In februari/maart 158 verschijnen ze voor een laatste maal in een rekening (UPZ 96) Daarna
verdwijnen ze van het toneel. Rond die tijd hadden ze al zeker de huwbare leeftijd bereikt en
hebben ze dan de tempel verlaten. Een huwelijk tussen Ptolemaios‘ broer Apollonios en
Thaues is eveneens mogelijk.88
Beide hadden een zeer goede relatie en waren mogelijk zelfs
geliefden, zoals een droomtekst van Apollonios hieronder aangeeft.
Demotische papyrus Bologna 3173: Eerste droom. Ik ging de dromos van Sarapis weer op, samen met
een vrouw geheten Thaues. Ik sprak tot haar: O Thaues, ben jij misschien ongelukkig omdat ik de liefde
met jou bedreven heb?...
Een andere hypothese is een hereniging met hun moeder Nephoris. Uit de Petersburger
Ostraka lezen we de droom van een vrouw die haar moeder Nephoris redt. Dit zou wel eens
de droom van een van de tweelingen zijn. Zou het kunnen dat de tweeling en hun moeder zich
met elkaar hebben verzoend?89
Petersburger Ostraka 1129: De eerste [droom] : de dromende ziet zichzelf in Memphis. Men zegt haar
dat haar moeder Nephoris van de stijgende overstroming bedreigt is: ze zwemt erover en redt haar in
het Anoubeion…
7.4 Apollonios
Apollonios was de jongste broer van Ptolemaios en zoals gezegd was het leeftijdsverschil
tussen hen erg groot: misschien zelfs dertig jaar. Door dat hoge leeftijdsverschil zullen beide
waarschijnlijk half-broers van elkaar zijn. Aangezien polygamie bij de gewone Egyptische
burgers verboden was, heeft Glaukias hoogstwaarschijnlijk een tweede huwelijk aangegaan,
mogelijk met een autochtone Egyptische waarnaar Apollonios In UPZ 144 naar zou kunnen
verwezen hebben. Apollonios was immers beter vertrouwd met de Egyptische cultuur dan zijn
broer. Uit zijn geschrift zien we dat hij duidelijk een Egyptisch accent gebruikte;90
hij kon ook
Demotisch schrijven en hij heeft daarnaast een tekst gekopieerd die afkomstig is uit de
Egyptische cultuur: de droom van Nectanebo (UPZ 81). Dit is een tekst over een Egyptische
farao uit de dertigste dynastie die onder meer samenwerkte met de Grieken om de Perzen uit
88
Delekat L., 1964a, p 144-145. 89
Wilcken U., 1927 , p 351. 90
Wilcken U., 1927, p. 115-116.
41
zijn land te verdrijven. Apollonios was in ieder geval een beter schrijver dat zijn grotere
broer.91
Het is ook mogelijk dat Apollonios meer contact had met de autochtone bevolking of hij
gewoonweg van een goede tweetalige opleiding had gekregen. Apollonios had zeker van een
opleiding genoten. Het is goed mogelijk dat hij deze volgde in het Serapeum en daar zo leerde
lezen en schrijven. UPZ 147 toont enkele van zijn schrijfoefeningen. Zijn goede opleiding
wordt ook weerspiegeld in zijn literaire teksten. Verschillende literaire teksten zijn van zijn
hand : een aantal kopies van de Griekse wijsgeer Chrysippus met fragmenten van de auteurs
Aeschylus, Euripides en Menander;92
epigrammen van Poseidippos93
; de techne van
Eudoxos94
en een deel van de Telephos van Euripides95
. Toch valt het op dat deze teksten vele
spellings- en grammaticale fouten bevatten.96
Toen Glaukias stierf in 164 woonde Apollonios nog bij zijn vader, maar door Glaukias‘ dood
werd Ptolemaios als oudste zoon de verantwoordelijke van zijn jongere broers. Ptolemaios
kon hen zelf niet opzoeken en daarom ook was het zijn jongste broer Apollonios die hem vaak
kwam opzoeken in de tempel om hem ook te voorzien in zijn onderhoud. De jonge tiener
verbleef daar dan een tijd en toen kwam hij blijkbaar goed overeen met de tweeling, want hij
schreef hun brief naar de koning over de wanpraktijken van Nephoris (UPZ 18-19).
In 161 of 160 wordt Apollonios meeerderjarig op de 10e van Hathyr (UPZ 20,68). Hij wordt
dan immers niet langer omschreven als paidarion. 97
Thompson gelooft eerder dat zijn
verjaardag niet in 161/160 valt, maar iets recenter was.98
Vanaf 160 zal hij meermaals reizen
tussen Psychis en het Serapeum. Vooral door de problemen die er ontstaan zijn met de buren.
In het Serapeum had Apollonios het blijkbaar goed naar zijn zin, want vanaf de 10e mechir
van 158 wordt hij katochos in het Serapeum (UPZ 97, 10-22). Apollonios woonde samen met
zijn broer in het Astarteion ( UPZ 12, 37), maar Apollonios‘ katoche ging verder dan het
Astarteion, want hij begaf zich ook op het binnenplein van het Serapeum. Daar deed hij dan
inkopen voor zichzelf en zijn broer. Hij kreeg ook een uitkering als katochos om de kosten
91
Wilcken U., 1927, p 110-111. 92
P. Louvre 2373 = Pack R.A., 1965, n° 246 = UPZ 79, 90 en 101. 93
P. Didot. 94
Page D.L., 1941, n° 112. 95
P. Med. II, 15. 96
Wilcken U., 1927, p. 110-111. 97
Wilcken U., 1927, p. 114 98
Thompson D.J., 1988, p. 245.
42
van de cultus te vergoeden waarmee hij dan wierook en brandstof kocht (UPZ 98, 10-22).99
Het blijkt echter dat ook hij niet geliefd was bij veel autochtone Egyptenaren uit de buurt. Zo
wou hij biezen, een soort brandstof, kopen van de lokale handelaar, maar deze wou alleen die
van mindere kwaliteit aan hem verkopen. Blijkbaar kreeg Apollonios het toch voor elkaar om
de goede te kopen, maar wat later wordt hij echter afgestraft door de zonen van de handelaar.
Hoogstwaarschijnlijk had Apollonios wel wat wild te werk gegaan bij het afdwingen van de
biezen. We moeten immers rekening houden dat hij nog een puber/adolescent was en vrij
onstuimig was, maar ook schulden van zijn broer aan de verkoper kunnen hebben
meegespeeld.
UPZ 12: Als ik die in katoche en die leef in het grote Serapeum, op de 25 van Payni in het 23e
Jaar(23 July 158) naar de biezenwinkel kwam, die in dezelfde tempel is, om biezen te kopen, wou de
verkoper mij deze niet verkopen, die hij normaal aan al zijn klanten verkoopt, maar hij wou me andere
van een lagere kwaliteit geven. Daar ik echter een goede koop wou, gaf hij ze me onder bedreigingen.
Ik nam ze en ging weg in mijn pastophorion. Hierna kwamen zijn broer, Petaus en Teos en zonder enig
fatsoen vielen ze binnen in de cel waar ik leefde. Ze beledigden me en sloegen me met stokken
aangezien het ezeldrijvers zijn!, en trachten geld samen te brengen tot wat ze al bezitten, zonder zich om
het heiligdom of de goede zede te bekommeren. Daarom neem ik mijn toevlucht tot u en vraag als het u
goed blijkt, dat ze gedagvaard worden zodat ik mijn recht behoud.
Apollonios zal echter niet lang als katochos in de tempel blijven, want na acht maanden
beslist Ptolemaios dat Apollonios‘ lot niet dat van een katochos zal zijn, maar hij als katoikos
of soldaat in dienst zal treden. Ptolemaios‘ motivatie is hiervoor drieledig: ten eerste hoopt hij
hiermee economisch voordeel te doen, want Apollonios zal een flinke wedde krijgen, waarvan
Ptolemaios een deel hoopt te verkrijgen. UPZ 63 toont immers aan dat Ptolemaios in
financiële problemen zat en alles van inkomen kon gebruiken om hem daaruit te halen. Ten
tweede kan Apollonios hem als soldaat beter beschermen tegen de vijandige omgeving in de
tempel (UPZ 14, 13-14 en UPZ 15, 20-22). Om deze reden vraagt Ptolemaios ook om zijn
broer dichtbij te legeren. Bij de zoon van een veteraan zou hij normaal in de regio van zijn
vader, namelijk de Herakleopolitische gouw worden gestationeerd. Daarnaast speelde de
nabijheid van Apollonios ook vooral mee omdat hij hem nodig heeft voor
voedselbevoorraading (UPZ 16,7). Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid dat Apollonios
99
Thompson D.J., 1988, p. 246.
43
niet langer in de tempel kon verblijven omdat hij wegens zijn omstuimig karakter in te grote
onmin begon te leven met de andere tempelbewoners.100
UPZ 14 : In het jaar 24 van Thoth (3 oktober 158) overhandig ik dit verzoekschrift bij de koning en
koningin. Gegroet aan de koning Ptolemaios en de koningin Kleopatra, zijn zus, de god Philometor van
Ptolemaios, Glaukias’ zoon, een Macedoniër van herkomst uit de Herakleopolische gouw. Mijn hoger
genoemde vader Glaukias die tot het korps van de verwanten van de katoeken in de Herakleopolitische
gouw behoord, stierf in de tijd van de revolutie en liet mij en Apollonios, mijn jongere broer
achter.Omdat ik 15 jaar lang in het grote Serapeum bij Memphis in katoche ben en ook kinderloos zoals
ik ben, is het nodig dat de genoemde broer een militair ambt te geven. Omdat ik in katoche ben, door
zijn hulp beter leef en ze nodig heb, vraag ik u grote god Philometor, te kijken naar het aantal vermelde
jaren en, daar ik van geen kant het noodzakelijke heb, wanneer ik tot u, de grote goden en helpers, de
toevlucht neem en de aangegeven militaire dienst van mijn broer verkrijg. Wanneer het u goed schijnt,
ook mijn aandeel te geven in uw godsvruchtige hulp, die je voor al zulke mannen hebt, en de bevoegde
instantie te schrijven, dat mijn hoger genoemde broer Apollonios in het garizoen van Dexilaos die met
zijn garizoen in Memphis verblijft, opgenomen wordt en hem zoveel soldij in graan en geld uit te keren,
als ook zij ontvangen, opdat ik behoorlijk kan leven en voor u en uw kinderen het offer kan aanbieden,
zodat ze over al het land, dat Helios beschijnt, kunnen heersen. Wanneer dit geschiedt zal ik door u
voor altijd mijn levensonderhoud hebben. Wees gelukkig!
Ptolemaios wou er zeker van zijn dat Apollonios dicht bij hem zou blijven in Memphis en hij
zorgde ervoor dat Apollonios de petitie zelf bezorgde aan de koning, die toen in het
Anoubeion verbleef. De koning stuurde de petitie (UPZ 14) terug en gaf hem hierop een kort,
maar duidelijk antwoordt: ―Men zal het doen, maar breng verslag uit hoeveel het zal kosten‖.
Daarop bracht hij het verslag naar Demetrios en kwam de bureaucratie op gang. Uiteindelijk
werd Apollonios bij Dexilsos geplaatst en krijg hij het gewone loon. UPZ 14 toont de
bureacratie die gepaard ging met de overplaatsing.
UPZ 14: In het 24e jaar in Thot (oktober 158) overhandigde ik de koning en de koningin het
verzoekschrift en ontving zij van hem terug en leverde zij hem verzegeld aan Demetrios af, en van
Demetrios ontving ik ze terug en ik bracht ze van hem naar Aristaon en dan in de rekeningskamer tot
Dioskourides de secretaris, en van Dioskourides naar Chairemon en van hem naar Apollodoros en hij
deed een verzoekschrift aan het hof op de 26e van Choiak en ik ontving die. Uit het verzoekschrift
volgden twee kabinetsorders: een aan Demetrios en een aan Dioskourides. En van Demetrios de
intendant van het leger ontving ik vier brieven, een aan Poseidonos, de strateeg, een aan Ammonios, de
rentemeester, een aan Kallistratos, de schrijver en een aan Dioskourides de koninklijke vriend en
100
Thompson D.J., 1988, p. 246.
44
kanselier. Het kabinetsorder en de brief worden afgeleverd en ze worden overhandigd aan de
voorlezer van de kanselier en ik bezorg het kabinetsorder terug van Ptolemaios, de hypomnetograaf en
de brief terug van Epimenes en ik bracht ze naar Isodoros, de autotelès en van hem bracht ik ze naar
Philoxenos en van naar Artemon en van hem naar Lykos en hij maakte een ruwe tekst en ik bracht dat
tot het Serapion, en [Euboios en hij schrijft Nikanor en hij schrijft twee brieven en het wordt
overgebracht aan Sara] en zij worden aangeboden tot voorlezen bij de kanselier, en ik ontvang ze terug
van Epimenes en bracht ze Sarapion, en hij schrijft naar Nikanor en deze schrijft 2 brieven een voor
Dorion, de epimeleet, en een aan Posidonios de strateeg van de Memphische gouw.
Apollonios ontving allerlei posten, maar er waren problemen met de uitbetaling en ook werd
Apollonios vaak buiten Memphis gelegerd (UPZ 15). Dit zorgde ervoor dat Ptolemaios
minder happig werd op Apollonios in het leger te blijven, mede omdat hij door de
afwezigheid van Apollonios niet meer op diens bescherming kon rekenen en ook werden zijn
voedselvoorraden niet meer geleverd door zijn broer. In UPZ 15 en UPZ 16 doet Ptolemaios
hierover zijn beklag aan de koning. Hij slaagde succesvol in zijn opzet want in 156 vinden we
Apollonios terug in het nabijgelegen Anoubeion waar hij fungeerde als politieinformant in
het Serapeum (UPZ 64). Daar moest hij onder andere controleren wie er tempelasiel had
genomen en blijkbaar deed Apollonios zijn taak naar behoren, want de archiphylakites of
hoofd van de politie Barkaios prees hem verschillende malen hiervoor in UPZ 64. De
politiechef stelde een groot vertrouwen in Apollonios want verschillende politiedocumenten
(UPZ 119-123) zijn hem toevertrouwd, die in zijn persoonlijk bezit zijn gebleven.
Apollonios heeft in het archief net als zijn broer Ptolemaios verschillende droomteksten
achtergelaten. Hieruit blijkt dat beide een groot belang hechtten in de voorspellende krachten
van de droomwereld. Een tekst die Apollonios naliet101
laat vermoeden dat hij en Thaues een
relatie hadden. Beide hadden immers ongeveer dezelfde leeftijd en Apollonios en de tweeling
vonden elkaar goed, zoals de vele teksten van de tweelingen die door Apollonios werden
neergepend getuigen.
Apollonios hechtte veel waarde aan de voorspellingen en de dromen en wanneer blijkt dat
Apollonios‘ dromen niet steeds tot vervulling kwamen, nam hij dit zijn broer erg kwalijk.
De tekst stond geadresseerd ‗aan degenen die de waarheid spreken‘.
101
Pap. Dem. Bologna 3173
45
UPZ 70: Apollonios groet zijn vader [sic] Ptolemaios. Ik zweer bij Sarapis, indien ik mij hiervoor niet
een beetje schaam, zul je mijn gezicht nooit meer kennen. Want jij liegt alles en die goden van jou
eveneens, want zij hebben ons in een groot moeras geworpen, waarin we wel kunnen sterven, en
wanneer jij gedroomd hebt dat wij gered gaan worden, juist dan worden we ondergedompeld…
Ik kan onmogelijk weer in Trikomia opduiken, van schaamte, als we ons gegeven hebben en afgestoten
zijn, misleid door de goden en door het geloof in de dromen.
Gegroet.
Blijkbaar zijn ze in een ruzie gekomen, want we horen daarna nog weinig van Apollonios,
hoewel het ook heel goed mogelijk is dat Apollonios weggetrokken is uit Memphis en een
eigen leven had begonnen. Hij had immers al de volwassen leeftijd bereikt en zal zich steeds
meer onafhankelijk opgesteld hebben ten opzichte van Ptolemaios.
7.5 Harmais, Harmais en Tathemis
In het Serapeum waren er naast Ptolemaios nog veel andere katochoi. Ptolemaios was van
Grieks-Macedonische afkomst, maar het is niet zo dat in het Serapeum van Memphis alleen
―Grieken‖ leefden. Er leefden immers vooral autochtone Egyptenaren in het Serapeum. Een
ervan kwam al ter sprake: Harmais de vriend van Ptolemaios. Bij toeval bestaat er nog een
katochos met de naam Harmais. Beide werden lange tijd als dezelfde gezien, maar nu wordt
algemeen aanvaard dat ze niet dezelfde identiteit hebben.102
De katochos Harmais van UPZ 2
vertelt immers aan de strateeg dat hij in 164/163 voor het vijfde jaar in katoche was, terwijl de
Harmais uit UPZ 6a al voor het achtste jaar in katoche was.
Beide kenden de katochos Ptolemaios, want het papyrus met de tekst UPZ 2 is in het archief
terechtgekomen omdat Apollonios de achterzijde gebruikte werd om de rekeningen op te
schrijven (UPZ 52).
In UPZ 2 neemt Harmais het op voor het meisje Tathemis die in aanvaring was gekomen met
haar moeder Nephoris. Hoogstwaarschijnlijk was Tathemis een jongere zus van de Egyptische
tweeling Taous en Thaues. Tathemis was van Egyptische oorsprong en zij moest besneden
102
Wilcken U. 1927, p. 116; Von Woess F., 1923, p. 143-144.
46
worden, een oud Egyptisch gebruik dat onder de Grieken weinig populariteit kende. De tekst
is trouwens de enige Griekse tekst die vrouwelijke besnijdenis vermeldt.103
Tathemis leefde
van bedelen (UPZ 19), hoewel ze volgens Delekat als tempelprostituee in het Serapeum
verbleef.104
Hoewel tempelprostitutie nauw verbonden was met de cultus van Astarte en zeker
geen ongekend fenomeen was in Egypte105
, bestaat er geen overtuigend bewijs dat hier in het
Serapeum ook tempelprostitutie voorkwam. Ze was er in ieder geval in geslaagd om 1300
drachmes te verzamelen, die ze overhandigde aan Harmais, die het geld zou bewaren als
bruidschat. Harmais had echter een overeenkomst gesloten met haar moeder dat het meisje die
intussen de volwassen leeftijd bereikt had, besneden moest worden. Het was in de Egyptische
maatschappij de gewoonte dat vrouwen besneden waren voordat ze in het huwelijk traden.
Tathemis moeder Nephoris vroeg de 1300 drachmes om een huwelijk te organiseren en
beloofde dat ze 2400 drachmes zou terugbetalen als het meisje niet was besneden tegen
Mechir (maart 163) of ze niet uitgehuwelijkt was. Ze deed echter geen van beide en nu vroeg
Harmais aan de strateeg om deze situatie recht te zetten.
UPZ 2: Aan Dionysios, de koninklijke vriend en strateeg, van Harmais, die zich voor het vijfde jaar in
grote Serapeum in katoche bevindt en zich ook in het tempeldomein bevindt. Er overkomt mij onrecht
van Nephoris, een inwoonster van Memphis. Haar dochter Tathemis, die zich met mij in het
tempeldomein bevindt en ook daar leeft van wat zij door het bedelen verzamelt, heeft namelijk 1300
koperen drachmes samengebracht. Ze overhandigde deze aan mij om ze te bewaren. Na enig tijd
bedroog mij deze Nephoris en stelde ze mij voor om Tathemis, die nu al volwassen was, te besnijden.
Als ze bij de Egyptische plaats is, vroeg ze mij de 1300 aan haar te overhandigen.Ik gaf haar deze
onder de voorwaarde, dat ze de dienst van de besnijdenis zou inkleden en wanneer ze een man huwt, ze
haar een bruidsschat zal geven en onmiddellijk 2400 koperdrachmes als boete zal betalen, wanneer ze
niet elk hiervan doet of ook deze Tathemis niet in de maand Mechir in het jaar18 (maart 163) besneden
heeft.. Wanneer ik met deze eisen heb ingestemd en in Thoth (oktober) haar deze 1300 koperdrachmes
gegeven heb, had ze niets van deze overeenkomst gedaan. Door deze 1300 drachmes word ik nu door
Tathemis gekweld en kan toch met inachtneming op de noodzakelijke dienst niet naar Memphis gaan. Ik
vraag je nu, het niet te laten gebeuren, dat ik gekweld word en mij tegen deze slechtheid te beschermen
en op grond wat deze Nephoris op bedrieglijke wijze gedaan heeft, wanneer er recht geschiedt, het
bevel te geven, ze voor jou te ontbieden en wanneer het zo is, als ik schrijf, ze te dwingen mij
onmiddellijk recht te geven, waarmee ik Tathmeis het teruggeef en ze niet meer gekweld wordt.
Wanneer dit gebeurt wordt ik geholpen. Gegroet!.
103
Rowlandson J., 1998, p. 99-100. 104
Delekat L., 1964a, p. 70-71. 105
Strabo XVII, 1, 46 en P. Tebt. VI,29.
47
De andere Harmais uit UPZ 5, UPZ 6, UPZ 6a en UPZ 7 was een goede vriend van
Ptolemaios die samen met hem in het Astarteion woonde. Hij leefde als katochos in goede
relatie met Ptolemaios, maar door diens vriendschap werd hij vaak het slachtoffer van de
aanvallen op Ptolemaios (UPZ 5, UPZ 6, UPZ 6a en UPZ 7). Ptolemaios kon het geweld vaak
ontvluchten, maar Harmais was hier niet zo fortuinlijk in.
Harmais moest bedelen om te overleven ( UPZ 5,22 en UPZ 6, 18-19). Hij stopte zijn geld
weg in een kruik (stamnos). Hij werd echter van al zijn bezittingen beroofd toen het
Astarteion werd binnengevallen voor een huiszoeking (UPZ 5-6-6a).
4.6 Hephaistion
Tussen de papyri van Ptolemaios bevinden zich twee brieven (UPZ 59-60) die niets te maken
hebben met Ptolemaios. Ze zijn gericht aan een zekere Hephaistion. Deze Griek was rond
168, samen met enkele vrienden van hem, katochos in het Serapeum gevlucht. Hephaistions
familie was nog thuis, maar ze werden onderhouden door zijn vrouw Isias en ze werden
blijkbaar door een vriend/familielid Horos op de hoogte gebracht over zijn verblijf in het
Serapeum. Zijn vrienden verlieten vrij vroeg de tempel, maar Hephaistion keerde nog niet
terug naar zijn familie (mogelijk in Alexandrië)106
. Door Hephaistions vrienden is de familie
ingelicht over het verlengde verblijf, maar omdat Hephaistion maar niet terugkeerde uit het
Serapeum ergerden zijn broers Dionysios en zijn vrouw Isias zich en schreven ze twee
brieven om zijn vertrek aan te manen.
UPZ 59: …Toen ik jouw brief van Horos ontving, waarin je meedeelt dat je in het Serapeum van
Memphis in katoche was en dat je gezond bent, heb ik onmiddellijk de goden bedankt. Maar dat jij niet
terugkomt nadat allen die daar opgenomen werden,teruggekeerd waren, ben ik teneergeslagen, omdat
jij, nadat ik zulke zware tijd met je kind heb doorgestaan en ik in allerlei problemen ben gekomen door
de graanprijzen en nu geloofde dat je zou terugkomen en dat ik door jou wat verbetering zou krijgen, er
helemaal niet aan gedacht hebt om terug te komen en met onze situatie geen rekening hield…
106
Merkelbach R., 1998, p. 294.
48
De brieven zijn blijven liggen in het Serapeum wat doet vermoeden dat Hephaistion ofwel de
tempel al had verlaten toen de brieven hun bestemming bereikten of Hephaistion de brieven
gewoon weggaf aan Ptolemaios.107
Hephaistions motief om als katochos in het Serapeum te verblijven, wordt nergens
uitdrukkelijk verteld, maar blijkbaar had hij het er wel voor over om zijn gezin voor een lange
tijd achter te laten. UPZ 60 spreek over een groot gevaar waar hij door zijn verblijf in het
Serapeum er echter van ontsnapt was.
UPZ 60: …Als ik jouw brief ontving waarin je meedeelt dat je van groot gevaar bent gered en in
katoche bent, heb ik, omdat je gezond bent, de goden bedankt…
Von Woess beschouwde Hephaistion en zijn vrienden als deserteurs van het Egyptische leger
die in het Serapeum asiel zochten.108
.Zijn theorie kan men niet rechtstreeks uit de tekst
afleiden, maar ze is gebaseerd op de datum van de brieven. We noteren immers het jaar 168
en toen waren de Ptolemaeën opnieuw in conflict gekomen met de Seleuciden. Antiochus III
was Egypte binnengevallen en haalde militair de overhand. Het tijdstip klopt ongeveer en een
asielvlucht van de soldaten is goed mogelijk.
Anderzijds benadrukken beide teksten de gezondheidstoestand van Hephaistion en
opmerkelijk is dat ze beide Hephaistion aanmannen om zijn lichaam goed te verzorgen.
UPZ 59: …Het ware goed dat je ook voor je lichaam zorgt, zodat je gezond blijft…
Dit zou erop kunnen wijzen dat Hephaistion ziek of gewond was en zich in het Serapeum liet
verzorgen. Het is goed mogelijk dat er een incubatieruimte bestond waarin hij door de god
Asklepios geholpen werd om zijn ziekte te kunnen bestrijden.109
107
Thompson D.J., 1988, p. 231. 108
Von Woess F., 1923, 153-154. 109
Merkelbach R., 1998, p. 296.
49
8. Acculturatie in het katochoi-archief
8.1 Inwoners van het Serapeum
In het katochoi-archief zijn we goed ingelicht over het tempelpersoneel, toch kennen we
slechts weinig exacte omschrijvingen van het ambt die door de inwoners van de tempel werd
bekleed. De tempel werd grotendeels bewoond door Egyptenaren, wat de normale situatie was
in Ptolemaëisch Egypte. Dit ging vooral op voor de hoge clerus die uitsluitend uit
Egyptenaren bestond. In het Serapeum waren er twee Egyptenaren uit de hogere clerus:
Amosis (UPZ 5; 6; 6a) en Psenchonsis (UPZ 5 en UPZ 6) die beide het ambt van de
archiereus bekleedden. De archiereus of hogepriester stond aan het hoofd van alle priesters
binnen de tempel.
De priesters die vermeld worden in het archief, zijn allen pastophoroi en allemaal van
Egyptische orgine. Ptolemaios‘ papyri vermeldt drie pastophoroi : Imouthes (UPZ 5 en UPZ
6), Patos (UPZ 101) en Psoulis (UPZ 5 en UPZ 6). Het Serapeum had vooral een Egyptisch
karakter, wat weerspiegelt wordt door de tempeladministratie die ook volledig Egyptisch was.
De Grieken in het Serapeum, waarvan we weten dat ze betrokken waren met de tempel zijn de
katochoi. Apollonios (UPZ 12; 13; 63), Hephaistion (UPZ 59 en UPZ 60), Herakleia (UPZ 3
en UPZ 4) en Ptolemaios (UPZ 3; 5; 6a; 7; 8; 9; 10; 11; 13; 14; 15; 16; 19; 20; 22; 23; 25; 26;
33; 78) zijn reeds uitvoerig besproken, maar naast hen waren er nog enkele andere Griekse
katochoi: Diphilos (UPZ 8) en Konon (UPZ 60). Het katoche was niet alleen bestemd voor
Grieken, maar ook voor Egyptenaren. De enige twee Egyptische katochoi waar er geen twijfel
rond de katoche bestaat zijn Harmais en Harmais. De Egyptische tweeling Thaues en Taous
hebben hoogstwaarschijnlijk ook even als katochos in de tempel verbleven (UPZ 79) en ook
van Nektembes (UPZ 79) wordt er vermoed dat hij de status van katochos had.110
De
droomuitleggers die in het archief opduiken zijn ook beide van gemengde origine. Van
Thoyth (UPZ 84) weten we zeker dat hij droomuitlegger was, terwijl er van de Griek
Damoxenos (UPZ 78 en UPZ 81), slechts vermoedens zijn.
110
Wilcken U., 1927, p. 364-365.
50
In de rekeningen worden nog talrijke namen vernoemd van uitkeringen die worden gedaan
door de tempel en het valt op dat ook hier het meerendeel van Egyptische afkomst zijn.
Naast het eigenlijke tempelpersoneel leefden er nog talrijke andere personen in de tempel.
Allereerst waren er asielvluchtelingen die tijdelijk in de tempel bleven tot het voor hen veilig
was om de tempel te verlaten Chalbas en Myrullas (UPZ 72) zijn de enige asielvluchtelinen
waarvan we de naam weten, maar er verbleven er ongetwijfeld nog veel meer (UPZ 64 en
UPZ 119). Daarnaast leefden er nog personen die vooral betrokken waren met de handel en
economie. Hun aantal moet zeer groot zijn geweest want er komen tientallen verschillende
namen voor in de rekeningen van Ptolemaios.
8.2 De relaties tussen de tempelbewoners
De relatie tussen de katochoi en de overige tempelbewoners was echter gespannen. Vooral
Ptolemaios leefde in onmin met het overige tempelpersoneel. Zoals we boven reeds gezien
hebben, belaagden Egyptenaren hem in het Astarteion waar ze op zoek gingen naar wapens.
Amosis doorzocht de ruimte samen met enkele politieagenten, maar hij vond niets. Toen de
politieagenten echter vertrokken, keerde hij terug met Imouthes die aan het hoofd stond van
de pastophoroi en Psenchonsis, de cultusdienaar. Deze behoren allen tot het tempelpersoneel
en hadden zelfs vrij hoge posten in de tempel. Ze waren begeleid door nog drie andere
Egyptenaren: Harendotes, Harendotes en Nichtnibis. Ze plunderden de tempel en namen de
bezittingen van de katochoi die er leefden mee. Dit was echter niet de eerste dat Ptolemaios
lastig werd gevallen. Een maand eerder, in november 163 hadden reeds enkele Egyptenaren
het Astarteion binnengevallen om Ptolemaios aan te vallen.
UPZ 7: Er wordt mij wordt onrecht aangedaan van de kant van deze tempelreinigers die thans in
dezelde tempel dienen en de broodbakkers, die echter ook naar het Anubeion gaan, door Harchebis, de
arts, door Mys, de klerenhandelaar, en door anderen waarvan ik de namen niet ken. Op de elfde dag
van Phaophi in het het 19e jaar (12 november 163) kwamen ze namelijk naar het Astarteion waar ik in
katoche ben en probeerden ze met geweld binnen te dringen om mij eruit te trekken en weg te voeren.
Zoals zij dat ook in vroeger tijd van de opstand geprobeerd hebben, omdat ik Griek ben. Aangezien ik
zag, dat ze voor wraak komen, schloot ik me op. Ze wierpen zich echter op Harmais , die mij bijstaat,
als ze hem op de dromos vonden en sloegen hem neer met bronzen werktuigen. Ik vraag je Menedemos
51
uw onderdaan in Anubeion te schrijven dat hij ze dwingt mij mijn recht te geven, wanneer ze dat echter
niet nemen, hij ze naar jouw schikt, waarmee jij het recht laten geschieden.
Ptolemaios kon hier blijkbaar nog ontsnappen aan de woede van de Egyptenaren, maar zijn
vriend Harmais werd echter wel het slachtoffer. Enkele jaren vond er een soortgelijke aanval
plaats. Enkele Egyptenaren hadden opnieuw het Serapeum binnengedrongen om de tempel te
plunderen en Ptolemaios spullen mee te nemen.
UPZ 8: Daar mij buitengewoon onrecht is aangedaan en ik reeds veel in levensgevaar ben gebracht
door de ondergenoemde tot tempelreinigers, neem ik toevlucht tot jou, daar ik geloof dat ik zo snel tot
mijn recht kom. Op de 8e dag van Phaophi van het 21
e jaar ( 8 november 161) kwamen ze namelijk naar
het in het tempeldomein gelegen Astartieion, waar ik de bovengenoemde jaren in katoche geleefd heb
en proberen ze sommige met stenen, andere met stokken in de hand, met geweld binnen te dringen, om
bij die gelegenheid de tempel te plunderen. Maar echter, omdat ik Griek ben.te doden als mensen, die
stiekem naar het leven staan. Als ik hen echter voor was en de deur van de tempel sloot en met
schreeuwende stem ze verzocht in rust weg te gaan, gingen ze niet weg. Diphilos die zoals ik tot de
therapeutai van Sarapist behoort, duwde ze, als ze hun onwil over hun plan in zulke tempel uitdrukte
terug en ze verwerkten hem met mishandelingen en ze sloegen hem. Als dezelfden in Phaophi van het
19e jaar hetzelfde tegen me gedaan hadden, heb ik ook een verzoekschrift naar jouw geschreven. Daar
ik echter niemand heb, die me kon helpen, bleven ze ongestraft en werden ze moediger. Ik verzoek u,
wanneer het u goed schijnt, te bevelen, dat men ze voor u brengt en dat ze voor dit alles dit gepaste straf
krijgen. Leef wel
Blijkbaar gaat het om dezelfde personen, die ondanks de aanklacht van Ptolemaios niet
gestraft werden. Bij alle aanklachten laat Ptolemaios uitschijnen dat ze hem aanvielen omdat
hij een Griek was. We moeten echter zeer goed oppassen met wat Ptolemaios vertelt, want we
krijgen slechts een zijde van het verhaal. Hoewel Harmais ook verslag doet over de aanval in
oktober 163, kunnen we deze niet als een onafhankelijke en objectieve getuige beschouwen.
Hij was tenslotte Ptolemaios‘ beste vriend. De aanklacht van etnisch geweld zal ongetwijfeld
ook zijn aangehaald door Ptolemaios om de strateeg aan zijn kant te krijgen.
Als we even van Ptolemaios versie afwijken kunnen we al snel enkele andere redenen
bedenken voor de aanvallen op Ptolemaios die meer met zijn financieel leven te maken
hebben. We mogen ons huidige beeld van kluizeniers niet projecteren op de katochoi.
Ptolemaios had zichzelf misschien wel teruggetrokken in het Astarteion, toch hield hij nog
talrijke contacten met de buitenwereld. De katochoi waren geenszins te vergelijken met
52
monniken en het Serapeum was niet alleen een religieus gebouw, maar ook een economisch
centrum. In het complex was het mogelijk om geld te verdienen en Ptolemaios greep de kans
dan ook met beide handen.
Hoewel hij een inkomen van de tempel kreeg111
, was dit te klein om van te leven en kwam het
geld vaak te laat of zelfs helemaal niet. Daarom hield Ptolemaios zich ook bezig met de
verkoop en handel van allerlei producten. Eén van de manieren waarop hij geld trachtte te
winnen was de verkoop van havermoutpap binnen het tempelcomplex (UPZ 98 en UPZ 99.
Deze havermout of athera was een typisch Egyptisch gerecht112
en het werd verkocht aan de
tempelarbeiders.113
Dit werd bereid in een een chalkion of een bronzen vat. Zo‘n vat bevatte
36,48 liter en de prijs kon tot 150 drachmes bedragen.114
UPZ 99 geeft ons een inzicht over
de productie van athera in een periode van 21 dagen. We krijgen nauwkeurige informatie over
de kosten die nodig waren voor de productie van de havermout en de hoeveelheid. Ptolemaios
en mogelijk enkele anderen zorgden ervoor dat 32 ½ chalkia werden geproduceerd aan de
kostprijs van 4675 drachmes. Als we de verkoopprijs van een chalkion athera op 150
drachmes leggen krijgen we de totale som van 4875 drachmes waardoor er een nettowinst van
200 drachmes verkregen werd. Dit is geen enorm bedrag, maar het zorgde ervoor dat
Ptolemaios en zijn medewerkers een inkomen hadden.
Naast de verkoop van havermout had Ptolemaios nog een ander inkomen: hij handelde in
stukken stof en textiel. In het Serapeum bestond er een grote vraag naar en Ptolemaios kon
dan ook op de hulp rekenen van Apollonios en de tweeling. Het was een zaakje waar veel
geld mee gemoeid was en hij soms grote sommen kreeg voor de kleren. Van Aphrodosios had
hij in 164 2000 drachmes gekregen (UPZ 84); in 162 1500 drachmes (UPZ 84 en UPZ 86) en
in 160 5500 drachmes (UPZ 85 en UPZ 88). Van Horos ontving hij in 160 10000 drachmes
(UPZ 85 en UPZ 88) en van Sarapion kreeg hij in 163/62 4000 drachmes (UPZ 85 en UPZ
88). Vroeger werden deze bedragen gezien als leningen115
, maar het lijkt er sterker op dat het
wel degelijk om betalingen gaat.116
111
SB 7617 en UPZ 99 en UPZ 101. 112
Plin., N.H., XXII 121; Ps.-Callisthenes, I, 32, 12; Hellanikos in: Müller C., 1874 , 323a. 113
Thompson D.J., 1988, p. 220. 114
Thompson D.J., 1988, p. 220. 115
Wilcken U., 1927, p. 109. 116
Thomson D.J., 1988, pp. 228-229.
53
Ptolemaios had voor zijn zaken echter vaak geld nodig en hiervoor ging hij leningen aan. Zo
kreeg hij 4500 drachmes van Teebesis, de verkoper van biezen. Hij had hiervoor drie stukken
stof, een kledingsstuk van een meisje en twee zilverstukken als onderpand gegeven (UPZ
101). Hij ging ook leningen aan met het personeel binnen de tempel. Zo kreeg Patos de
pastophoor op 28 juni 156 1000 koperdrachmes en 50 drachmes aan rente terug (UPZ 101).
Ptolemaios had het echter financieel niet steeds gemakkelijk (UPZ 63) en hij kon
waarschijnlijk niet altijd zijn schulden terugbetalen. Misschien zorgden deze schulden ervoor
dat hij werd aangevallen en zijn spullen van hem werden afgenomen. Zo had Apollonios ook
al eens in aanvaring gekomen met dezelfde Teebesis en zijn zonen toen hij biezen van deze
wilde kopen (UPZ 12).
Daarnaast kan zijn handel hem ook in problemen gebracht hebben met het tempelpersoneel.
Niet alleen had hij ook schulden met het personeel, maar hij deed mogelijk ook aan louche
zaken. Het doorzoeken van het Astarteion naar wapens117
, zal wel niet helemaal uit de lucht
zijn gegrepen. Daarnaast verkocht Ptolemaios net als zijn jongere broer Apollonios mogelijk
ook wollen kleren (UPZ 91 en UPZ 93), hoewel dat verboden was voor een priester.118
Het is natuurlijk ook mogelijk dat de aanvallen etnisch gemotiveerd waren. Het Serapeum
was immers vooral bewoond door de Egyptische bevolking en Ptolemaios leefde in een
woelige periode die gekenmerkd werd door Egyptische opstanden. Anderzijds leefde
Ptolemaios in goede relatie met de andere bewoners. De Egyptische Harmais was zijn
medebewoner en Ptolemaios hielp ook de andere inwoners met het opstellen van hun brieven
en documenten. De handelspartners van Ptolemaios (Nektheraus (UPZ 83; 84; 85), Nikeratos
(UPZ 84 en UPZ 85), Ares (UPZ 84 en 86), Sosis (UPZ 84), Phathres (UPZ 88), Konnas en
Hakebesis (UPZ 84 en UPZ 86), Asges (UPZ 88) en Amonamois en Amphias (UPZ 84))
waren ook vooral Egyptenaren met wie hij geen problemen had.
8.3 Glaukias‘ zonen en de Egyptische cultuur
Ptolemaios en Apollonios kunnen we ook geen doorsnee Grieken noemen, want ze hadden
een meer dan gemiddelde interesse in de cultuur van de Egyptenaren. Allereerst valt dit vooral
117
UPZ 5; 6 en 6a. 118
Thompson D.J., 1988, pp. 227.
54
op omdat ze zich in een typisch Egyptische omgeving vertoefden: het Serapeum van Memphis
had nog meer dan haar zustertempel in Alexandrië een uitgesproken Egyptisch karakter.
Apollonios en Ptolemaios hadden de tempel hoogstwaarschijnlijk niet als asielvluchtelingen
betreden, maar vertoonden oprechte religieuze gevoelens tegenover de Egyptische goden.
Ptolemaios leefde in het Astarteion, het kapelletje van de Fenicische moedergoed en
verontwaardigde zich enorm toen deze kapel werd ontheiligd en geplunderd (UPZ 6).
Ptolemaios aanbad niet alleen Astarte, maar ook Ammon (UPZ 77), Sarapis (UPZ 78), Isis
(78) en de demon Knephis (UPZ 77). Die goden worden door Ptolemaios allemaal in zijn
droomteksten aangeroepen. Voor Ptolemaios en Apollonios hadden dromen een
bovennatuurlijk karakter en vaak ook een voorspellend karakter. Apollonios geloofde hier
zeer sterk : zo voelde hij zich duidelijk ongerust over zijn steeds terugkerende nachtmerrie
(UPZ 68-69) en reageerde hij heftig tegen zijn broer Ptolemaios toen de voorspellingen over
zijn droom niet uitkwamen (UPZ 70).
UPZ 68: ... Ik heb namelijk nachtmerries: ik zie Menedemos die achter mij aan loopt. Vertel mij precies
over Apollonios en jezelf. Daardoor weet ik het dan, want ik beangstig me over jou. Gegroet !
UPZ 69.... Ik zie in mijn slaap hoe de vertrekkende Menedemos zich tegenover ons vijandig opstelt.
Doordat ik er aandacht aan geef dat hij niets tegen jou te zeggen vindt,...
De droomteksten waren voor een groot deel in het Demotisch geschreven en Apollonios en
Ptolemaios konden zeker Demotische teksten lezen en waarschijnlijk zelfs schrijven. In het
archief vinden we ook drie papyri met Demotische wijsheidsteksten119
en nog een demotische
brief van Harmais (UPZ 6a).
Op het gebied van schrijven overtrof Apollonios Ptolemaios en Apollonios had ook een
grotere familiariteit met de Griekse cultuur. Mogelijk was de vader van Apollonios en
Ptolemaios gehuwd geweest met (een) Egyptische vrouw(en). De gemengde huwelijken zijn
in de Ptolemaeïsche tijd echter zeer uitzonderlijk gebleven. Oorspronkelijk was het zelfs
verplicht dat de klerouchen met Griekse vrouwen huwden. In de loop van de tijd namen de
gemengde huwelijken in de Egyptische maatschappij wel meer toe en het valt op dat het
meestal Griekse mannen zijn die met Egyptische vrouwen huwden. Dit kenmerkt een
patriarchale maatschappij waarbij er eveneens een overvloed aan mannen moet geweest zijn
119
Vleeming S.P., 1983.
55
door het militair karakter van de inwijkelingen. Uit het archief hebben we zo het reeds
vernoemde voorbeeld van Nephoris die een nieuw huwelijk aanging met de soldaat Philippos
(UPZ 18 en UPZ 19).
8.4 Literaire teksten in het katochoi-archief
De cultuur van de broers komt ook goed aan bod in de literaire teksten die ze ons hebben
nagelaten. Het katochoi-archief heeft ons immers niet alleen rekeningen en brieven nagelaten.
Hoewel het archief grotendeels uit niet-literaire documenten bestaat zijn de literaire teksten
ook van groot belang voor ons. Literaire papyri mogen dan al vaak opduiken, toch kennen we
slechts zelden de bezitters en de omstandigheden waarin ze zijn geschreven. We kennen de
levens van de broers heel goed en zo kunnen de papyri een inzicht in de opvoeding van de
broers geven en de vertrouwdheid die ze hadden met de Griekse en/of Egyptische cultuur.
Dit zijn de literaire bronnen die in het bezit waren van Ptolemaios. De payrus Didot120
die een
aantal teksten van comedici en twee epirammen van Posedippos bevat en daarnaast nog de
techne van Eudoxos;121
een papyrus met een stoïcijns tractaat van Chrusippos met citaten van
Euripides, Pindaros, Ibycos, Anacreoon en Sappho;122
een papyrus uit Milaan die de parodos
van Euripides‘ Telephos heeft overgeleverd;123
enkele syllaben die Apollonios maakte als
schrijfoefeningen (UPZ 147); een lijst van de Atheense en Macedonische maanden124
en een
vertaling van de droom van Nectanebo.125
De Griekse tekst die geïdentificeerd werd als de technê van Eudoxos, een astronoom en
wiskundige uit de vierde eeuw werd gelinkt aan het katochoi-archief doordat Apollonios
handschrift werd herkend. Hij had de zin ‗binnenin, belangen van Hermes‘ neergepend. Op de
ommezijde van de papyrus stonden vier niet-literaire teksten (UPZ 110, 111, 144 en 145) die
allen rond 164 en 163 zijn geschreven. De technê van Eudoxos is echter ouder en men plaatst
ze rond 190. De tekst is waarschijnlijk gekopieerd door een schrijver uit Memphis en de
120
Ook wel P. Weil genoemd. Zie Pack R.A., 1965, n° 31, 401, 1319-1320 en 1435. 121
Page D.L., 1941, n° 112. 122
P. Louvre 2373 = Pack R.A., 1965, n° 246 = UPZ 79, 90 en 101. 123
P. Med. II, 15. 124
P. Par. 4 (=Pack, 1965, n° 2332). 125
UPZ 81 (=Pack, 1965, n° 2476).
56
ommezijde van de papyrus is in 164 en 163 herbruikt.126
Het astronomische traktaatje bestaat
uit een twaalftal regels waarin de Egyptische kalender wordt beschreven. De twaalf lijnen
stellen het Egyptische jaar voor en elke regel had dertig letters die de dagen voorstelden.
Alleen de laatste regel telde 35 letters, aangezien de Egyptenaren bij de laatste maand 5 dagen
bijvoegden zodat ze geen grote afwijking hadden van het zonnejaar. De tekst wordt door de
auteur weliswaar omschreven als de technê van Eudoxos, maar de inhoud en datum van de
tekst komen er niet mee overeen. Wel is de tekst beïnvloed door Eudoxos.127
Ze toont vooral
de vermenging van de Griekse met de Egyptische wetenschap. In de tekst staan allerlei
verwijzingen naar de astronomie: er zaten berekeningen van het zonne- en maanjaar in en
andere verschillende berekeningen van Eudoxox, Demokritos, Euktemon en Kallippos.128
Dit
stond waarschijnlijk ook in verband met de astrologie, die nauw verwant was met de
astronomie. Ptolemaios en Apollonios beoefenden waarschijnlijk ook de astrologie. Zo hield
Ptolemaios zijn geboortedatum (UPZ 77) goed bij en de droomteksten staan duidelijk in
verband met voorspellingen.
Hoewel het werk inhoudelijk vooral aanleunt bij de Griekse wetenschappelijke traditie valt
het op dat vele illustraties vooral een Egyptisch karakter hebben. De tekst die het oudste
geïllustreerde wetenschappelijk werk uit de oudheid is129
, heeft verschillende Egyptsiche
symbolen. De opvallendste voorbeelden zijn de scarabee, een heilig dier dat geassocieerd
werd met de zonnegod Chepri en een ibisvogel die symbool staat voor de god Thoth/ Hermes.
Deze stond onder andere in verband met de wijsheid, de schrijfkunst en de kalender. We
moeten hem hier vooral in de context van de kalender zien. De god Thoth wordt vervolgens
nog eens afgebeeld, maar dan als een baviaan, een ander dier dat met hem in verband wordt
gebracht. Op het einde van het tractaat werden de woorden ‗orakels van Sarapis‘ toegevoegd.
Deze zin wordt nog eens herhaald en daaronder stond de orakels van ‗Hermes‘.130
De god
Thoth/Hermes was net zoals Sarapis/Apis een god met een voorspellende kracht en ze stonden
in verband met de interpretatie van dromen.
126
Thompson D.J., 1988, p. 258. 127
Thomspon D.J., 1988, p. 252-253. 128
Page D.L., 1941, n° 112, p. 22-23. 129
Thompson D.J., 1988, p. 252. 130
Thompson, 1987, p. 108.
57
Naast de wetenschappelijke teksten komen er ook veel literair-filosofisch materiaal naar
voren. Een ander papyri131
geeft een discussie over negatieve eigenschappen in vijftien
kolommen. Als argumentatie worden verschillende belangrijke Griekse auteurs aangehaald
zoals Euripides, Timotheos, Thespis, Sappho, Ibykos, Alkman, Anakreon. De auteur van deze
tekst moet ongetwijfeld een zeer belezen persoon geweest zijn, die een wijde literatuur ter
beschikking had. Aangezien Memphis nog steeds een belangrijke culturele positie innam, is
het niet verwonderlijk dat er heel wat literaire documenten voorhanden waren. Veel van die
boeken lagen misschien zelfs in het Serapeum. Het Serapeum van Alexandrië bezat een grote
bibliotheek132
en het is mogelijk dat dit in het Serapeum van Memphis ook het geval was. De
standbeelden van de poëten en wijsgeren die bij het Serapeum stonden, bewijzen dat literatuur
en cultuur belangrijk waren.
Ptolemaios en Apollonios hebben op een of andere manier de papyus Didot kunnen
bemachtigen. Aangezien het slecht aan een zijde was beschreven, kon het dus nog steeds
worden gebruikt door hen. Deze ommezijde hebben ze gebruikt om kopieën te maken van
officiële brieven, maar ook als klad voor hun eigen brieven. Ze hebben de oorspronkelijke
tekst echter zeker gelezen en ze hebben zelfs hier en daar een toevoeging gedaan. Zo heeft
Ptolemaios in kolom i de zin ‗het materiaal van Hermes‘ toegevoegd (UPZ 101.17).
Er zijn verschillende literaire teksen van Euripides in bewaard zoals zijn bekende Medea,
maar ook de de epigrammen van Poseidippos. Hoogstwaarschijnlijk dienden de verschillende
werken die op de Didotpapyrus neergeschreven zijn als schooloefeningen voor Apollonios.
Euripides was immers een van de hoogst gewaardeerde toneelschrijvers uit de oudheid en
hoewel Poseidonius minder bekend is, lijkt het erop dat zijn epigrammen werden gebruikt als
schooloefening. Zo zijn de epigrammen van Poseidippos ook elders133
opgedoken als
schooloefening. Waarom zijn nu net deze teksten overgeschreven? Het is mogelijk dat deze
teksten eerder gekozen zijn omwille van persoonlijke redenen. Zo zijn de teksten (als
bijvoorbeeld de Medea die handelen over migratie) nauw in verband te brengen met de
persoonlijke levens van Apollonios en Ptolemaios.134
131
P. Louvre 2373 = Pack R.A., 1965, n° 246 = UPZ 79, 90 en 101. 132
Fraser P.P., 1972, I, p. 323-324. 133
P. Cair. 65445. 134
Thompson D.J., 1987, p. 113-117.
58
Euripides was blijkbaar erg geliefd onder de Egyptenaren want ook op een ander papyrus135
wordt een werk van Euripides bewaard: de Telephos. Dit werk van de hand van Apollonios
houdt net zoals de andere literaire teksten verband met zijn situatie. Telephos is een Griek die
tussen de barbaren in een vreemd land leeft.
De laatste tekst, ‗de droom van Nectanebo‘ (UPZ 81) bewijst opnieuw de interesse die
Apollonios en Ptolemaios hadden in de Egyptische cultuur. Een Egyptisch sprookje dat
oorspronkelijk in het Demotisch was geschreven, maar door Apollonios in het Grieks
vertaald. Nectanebo (380-362) was een Egyptische farao die vooral gekend is door zijn strijd
tegen de Perzen. De Grieken zagen hem als een befaamde magiër en er was zelfs een legende,
waarin hij als minnaar van Olympia Alexander de Grote had verwekt. Hier vertelt het papyrus
echter over de droom die Nectanebo ontvangt van Isis. De tekst wordt echter afgebroken bij
het begin van de droom. Apollonios paste de versie aan en verving de Egyptische goden door
de Griekse. Deze tekst past ook goed in het kader van het Serapeum. Nectanebo was immers
zowel bekend en gerespecteerd bij de Grieken als de Egyptenaren. Het is ook niet toevallig
dat het over een droom gaat, want zoals we reeds gezien hebben spelen dromen en
droomteksten een belangrijke rol in het katochoi-archief.
Al deze informatie bevestigt de grondige kennis die Apollonios en Ptolemaios hadden over de
Egyptische en de Griekse cultuur. Als minderheidsgroep in een vreemde cultuur werd de
Griekse cultuur natuurlijk benadrukt en veelal stonden de literaire papyri in verband met hun
eigen situatie. De droomtekst van Nectanebo en de tekeningen die ze bij de technê van
Eudoxos maakten, bewijzen dat de beide broers ook een grote kennis over de Egyptische
cultuur. De literaire papyri tonen ons ook het ruime aanbod aan literatuur en wetenschap die
Ptolemaios en Apollonios hadden. Het Serapeum was niet alleen een religieus centrum, maar
ongetwijfeld ook een vergaderpunt van kennis. Door de korte aantekeningen op het archief
kunnen we de papyri toeschrijven aan Ptolemaios of Apollonios. Doordat het katochoi-archief
verspreid raakte over Europa kunnen er nog verschillende andere papyri zijn die tot het
archief behoord hebben, maar daar niet geplaatst kunnen worden omdat Ptolemaios of
Apollonios er geen aantekeningen op maakten.
135
P. Med. II, 15.
59
9. Acculturatie in Memphis en Egypte
9.1 problematiek met onderzoek
Wanneer we de relaties tussen de bevolkingsgroepen in Egypte en de wederzijdse invloed die
ze op elkaar hadden willen onderzoeken, staan we voor enkele hindernissen.
Allereerst moeten we beseffen dat we ons tegenwoordig in een sterk verschillende cultuur
bevinden en dat we door onze vooringenomenheden een aantal aspecten ten gevolge daarvan
niet zullen kunnen begrijpen. De westerse wereld is eveneens een multiculturele wereld, maar
de situatie verschilt volledig. Zo werden de contacten van de Griekse immigranten bijna
volledig afgebroken met hun heimat. De immigranten in Ptolemaeïsch Egypte vormden
bovendien de bovenlaag van de samenleving en hoewel ze slechts met relatief weinig mensen
waren, hadden ze de touwtjes toch stevig in handen. Toch zagen ze zichzelf niet als
veroveraars. De Grieken verschilden hierin met de Perzen, waartegen de Egyptenaren
veelvuldig hadden gerevolteerd. De Grieken zagen zichzelf niet als de agressor, maar als de
bevrijders van Egypte tegen het Perzische juk. Dit strookt niet met de waarheid. De
dominante positie van de Grieken leidde tot misbruiken, waardoor er verschillende opstanden
kwamen in de derde en tweede eeuw. Deze ‗nationalistische‘ opstanden werden telkens snel
onderdrukt door de Griekse bovenlaag.
Vandaag wordt er vooral naar integratie gestreefd, terwijl de Egyptenaren en Grieken een
sterke gesegregeerde maatschappij kenden. Vanuit de regering bestond er dan ook, zoals al te
vaak wordt gedacht geen programma om acculturatie te bevorderen. Daarnaast moeten we
ook opletten dat we al te gemakkelijk overgaan naar veralgemeningen. Ons bronnenmateriaal
is over het algemeen wel vrij breed, maar op sommige gebieden zijn er veel minder gegevens
overgeleverd, waardoor een overhaaste conclusie een totaal ander beeld heeft dan de
werkelijkheid. Daarnaast kan het zijn dat bepaalde gegevens overvloedig voorkomen in een
dorp en conclusies dan worden overgeplaatst op andere steden of zelfs het hele rijk.
De etniciteit van de Egyptenaren en de Grieken vormt daarnaast een zeer groot obstakel. Het
is heel moeilijk de personen volgens afkomst te groeperen. Veelal zijn de documenten naar
wie men schrijft vrij familiair en zal men zijn afkomst dan natuurlijk ook niet aan
vertrouwden meedelen. In officiële teksten zal er wel op de afkomst worden gewezen (Vb.
60
UPZ 14. Makedoon tes epigones). Uit de persoonsnamen kunnen we de etniciteit meestal wel
opmaken. Zo zal iemand met een typisch Egyptisch klinkende naam zoals Harmais bijna
zeker van Egyptische afkomst zijn. Omgekeerd kunnen we niet algemeen besluiten dat een
Griekse naam een persoon van Griekse afkomst is. Voor de 3e eeuw hebben we nog redelijk
veel zekerheid maar vanaf de 2e eeuw komen steeds meer dubbelnamen voor.
136
Dubbelnamen zijn zowel Griekse als Egyptische namen die naar een persoon verwijzen. Dit
fenomeen komt vooral voor bij Egyptenaren die in dienst van de overheid en het leger waren.
In andere gebieden is dit een vrij marginaal verschijnsel.137
In bepaalde takken van de
maatschappij, zoals bij de bankiers, komen vrijwel alleen Griekse namen voor.138
Ook de
hogepriesters van Ptah gebruiken dubbelnamen, maar dit heeft een heel andere invulling.
Allebei hun namen zijn immers Egyptisch en hun nomenclatuur dient vooral om zich te
onderscheiden van het gewone volk.139
Een ander opvallend voorbeeld is de ontdekking van Yovotte J., die ontdekte dat in Edfou een
nobele Egyptische familie zowel Griekse als Egyptische grafstenen had die elk in hun eigen
stijl zijn opgesteld.140
Meestal past men zijn naam aan naargelang de context. Wanneer een
functie meer een Grieks karakter had, gebruikte men een Griekse naam, ongeacht de etniciteit
die men had. Voor een prosopografisch onderzoek of een intercultureel onderzoek brengt dit
fenomeen grote onzekerheid over de correcte inschatting van deze gegevens.
9.2 Memphis: een multiculturele stad
Net onder de Nijldelta ligt een van de oudste steden van Egypte. Volgens de overlevering zou
ze gesticht zijn door de eerste farao Menes die Memphis tot de hoofdstad van zijn rijk maakte.
Mede door haar zeer sterke natuurlijke positie (nabijheid van de delta, Fayoum-meer en
verschillende oases) zal ze het administratieve centrum van het Egyptische rijk blijven. De
stad bestond uit twee delen: de feitelijke stad aan de vallei en het westelijk deel met haar
funeraire tempels en necropolis die zich net op de rand van de woestijn bevonden.
136
Peremans W., 1937, p. 3. 137
Clarysse W., 1985, p. 58 en p. 64. 138
Clarysse W., 1985, p. 61. 139
Thompson D.J., 1990, p. 103. 140
Yoyotte J., 1969, p. 127-141.
61
Hoewel de stad al veel van haar prestige verloren had en overvleugeld werd door de stad
Thebe en Alexandrië bleef ze in de Ptolemaeïsche tijd een groot prestige hebben. De stad was
tot de 18e dynastie de necropolis van het Egyptische Rijk. Er zijn daardoor verschillende
piramides opgetrokken waarvan de beroemdste de trappiramide van Djoser (3e dynastie). De
stad was eeuwenlang de hoofdstad van het Egyptische rijk geweest en ook onder de
diadochen leek ze haar status te behouden. Doordat Alexandrië cultureel, economisch en
politiek belangrijker werd, verhuisde Ptolemaios I de hoofdstad van Memphis naar
Alexandrië. Deze stad werd het nieuwe centrum van het rijk, maar Memphis bleef toch
belangrijk door haar verleden en haar natuurlijke ligging. Deze ligging vormde de grens
tussen Boven- en Neder-Egypte waardoor de stad de eenheid van het rijk symboliseerde.
Daarnaast bleef de cultus van Ptah belangrijk en werden er verschillende nieuwe tempels
gebouwd, zoals het reeds vermelde Serapeum. Er stond ook nog een tempel voor Bastet (of
Boubastis in het Oud-Grieks) en een tempel voor Anoubis, het Anoubeion die eveneens dienst
deed als gevangenis en politiekantoor.141
Nabij de vallei van de Nijl lag de belangrijke tempel van Ptah. De tempel was een van de
belangrijkste in Egypte en domineerde de andere tempels in Memphis. Ze dateert al uit het
Oude Rijk en er zal tot in de Ptolemaeïsche tijd aan worden bijgebouwd. Het complex was
ongeveer twintig hectares groot en was omgeven door een muur die uit de Ptolemaeïsch tijd
stamt. Binnen de ommuring lag naast de tempel van Ptah ook een tempel van Apis en een
balsemingszaal voor de Apisstier. Wat verder ten zuiden van de tempel lag de tempel voor
Astarte.
De stad was lange tijd de hoofdstad van het rijk geweest en daardoor stonden er ook heel wat
paleizen, waarbij het paleis van Apries het bekendste voorbeeld is.142
Memphis haar functie
als bestuurlijk centrum bleef enigzins bewaard doordat de farao‘s er eveneens een paleis
hadden gebouwd. Mede door al deze factoren had de stad een grote aantrekkingskracht en was
ze de tweede stad van het rijk. Er woonden in de Ptolemaeïsche periode ongeveer 50.000
mensen. Daarbij moest ze enkel de megapool Alexandrië (300.000-500.000 inwoners) voor
haar laten. In Memphis waren vele van vreemde oorsprong: daarbij rekenen we op de eerste
plaats de Grieken, maar er woonden ook Joden, Syriërs, Cariërs,...
141
Wilcken U., 1927, p. 9-18. 142
Petrie W.M.F. & Walker J.H., 1909.
62
Strabo XXVII, 1, 32: De stad is zowel groot als dichtbevolkt. Ze is de tweede stad na Alexandrië en de
bevolking is gemengd.
De stad bleef ook in de Romeinse tijd de belangrijkste stad na Alexandrië, maar haar ster
begon te tanen en na de stichting van Al-Fustat, een stad ietswat ten noorden van Memphis, in
641 n.Chr.werd Memphis grotendeels verlaten. Uit een reisverslag van de 13e eeuw n.Chr.
weten we dat de ruïnes van de stad nog een grote indruk naliet. Toen Napoleon enkele eeuwen
later de stad bezocht waren de ruïnes grotendeels verdwenen en bleven er meestal enkel nog
wat fundamenten over. Door de opgravingswerken die vooral door William Matthew Flinders
Petrie143
zijn uitgevoerd, werd de glorie van de stad opnieuw aan ons duidelijk gemaakt.
9.3 Cultus in Ptolemaeïsch Memphis
Als politiek centrum had Memphis tijdens de Ptolemaeïsche periode misschien niet meer
dezelfde uitstraling als vroeger, maar het was nog steeds een zeer belangrijk cultuscentrum. In
de vroegere tijden primeerde vooral de triade van Memphis die bestond uit de ambachtsgod
Ptah, de leeuwengodin Sechmet en hun kind Nefertum. De cultus van Ptah was sinds het
Middenrijk al erg teruggevallen en sindsdien was de god Apis die geassocieerd werd met Ptah
de nieuwe centrale god van de stad.
De cultus van de ambachtsgod Ptah bestond reeds vanaf de 10e dynastie en bleef in de
Ptolemaeïsche periode belangrijk: de hogepriesters van Ptah en de Ptolemaeïsche dynastie
hadden een nauwe relatie. Vanaf de Romeinse tijd nam hun invloed sterk af, maar de cultus
van Ptah wordt nog door Galenus vermeld in de tweede eeuw n.Chr.
Memphis was voor de Apis-cultus, oorspronkelijk de ka van Ptah, van zeer groot belang: het
was niet alleen het centrum van de levende stier-god Apis, maar ook van de dode, de Osiris-
Apis, die later vereenzelvigd zal worden met Sarapis door de Grieken. De Ptolemaeërs
stonden erg positief ten opzichte van de cultus van Sarapis en de cultus van Apis. Dit deden
ze in navolging van Alexander de Grote die de gebruiken van de Egyptenaren respecteerde.
143
Engelbach R., Murray M. A., Petrie H. F. & Petrie W. M. F, 1915; Petrie W. M. F., Wainwright, G. A. &
Gardiner, A. H., 1913, Petrie W.M.F. , Mackay E. & Wainwright G., 1910; Petrie W.M.F. & Walker, J. H.,
1909; Petrie W.M.F. & Walker J.H., 1909.
63
Zo had Alexander bij zijn bezoek aan Memphis offers gepleegd aan de Apisstier.144
Ptolemaios I Soter steunde ook de cultus van Apis en betaalde een aanzienrijk bedrag voor de
begrafenis van de stier en de cultus.145
Deze steun voor de Apis-cultus blijft bestaan en bij de
dood van een Apisstier bestond er een grote inbreng van de Ptolemaeïsche dynastie.
Ptolemaios VI en Ptolemaios IX hadden bijvoorbeeld een stèle opgericht voor de overleden
stiergod.146
Van Cleopatra VII weten we dat ze de begrafenis van de Apisstier (Taa-net-
Bastet) zelf bekostigd heeft.147
Naast de Apisstier kreeg een andere nieuwe god een belangrijke plaats in Memphis: Sarapis.
Deze god kwam voort uit de cultus van Osiris-Apis en groeide uit tot een van de belangrijkste
goden in Egypte en hij zou ook een bloeiende cultus kennen in het Mediterrane gebied.
Volgens de meeste literaire bronnen148
had Ptolemaios I Sarapis geintroduceerd: hij zou een
droom gekregen hebben om het beeld van Sarapis te halen uit Sinope en te brengen naar
Alexandrië.149
Het lijkt er niet op de Ptolemaeërs verantwoordelijk waren voor de introductie
van deze nieuwe god, maar dat Ptolemaios eerder een beschermheer was en verantwoordelijk
was voor het installeren van het Alexandrijns beeld van Sarapis.150
Stambaugh stelt een
interessante hypothese voor het ontstaan van Sarapis.151
Alexander de Grote zou een schrijn
van een lokale god, hoogstwaarschijnlijk Osiris, tegengekomen zijn in de buurt van
Alexanderië en deze vermengd hebben met de Sarapis- of Apis-cultus die hij al had ontmoet
in Memphis.152
De god werd gehelleniseerd en geïntroduceerd bij de stichting van Alexandrië.
Sarapis zou niet alleen de naam van Osorapis overnemen, maar ook zijn functie als orakelgod,
genezer en zonnegod nam hij over van Apis. Osiris beschouwde men eveneens als god van de
vruchtbaarheid en de doden en stond ook hij in nauw verband met de farao. We moeten
opmerken dat Osorapis dezelfde verschijning had als Apis, maar Sarapis geen tauromorfische
eigenschappen bevat, doordat de Grieken geen uitgesproken dierencultus hadden. Toch
bestond er een duidelijk verband tussen beide goden. Hoewel Sarapis een nieuwe god was in
de Egyptische godsdienst, bleef de cultus van Apis verder bestaan. De Egyptische priesters
144
Arrianus, III, 1, 4 145
Diod. I, 84 146
Louvre stèle 4246. 147
Louvre stèle 4. 148
Tacitus, Hist., IV, 83-84; Plut., De Iside et Osiride, 28. 149
150
151
Stambaugh, 1972. 152
Arrianus, III, I, 4.
64
vervingen de overleden stier telkens opnieuw en ook de Ptolemaeïsche dynastie steunde de
cultus in de vorm van bijdrages bij de begrafenis van de Apisstier.153
Deze verering zou naar
het einde toenemen door het groeiend nationalisme bij de Egyptenaren.
De grootste functies van de god Sarapis was het bijeenbrengen van de Grieken en de
autochtone Egyptenaren. Het blijkt dat de cultus van de god al zeer snel succesvol was. In een
van de oudste Griekse papyri vervloekt een vrouw met de Griekse naam Artemisia de vader
van haar kind.154
De vrouw, met een Egyptische vader Amasis, wendt zich hiervoor naar de
god Osorapis.
In Memphis bestond er ook een assimilatie tussen drie verschillende goden: Aphrodite,
Astarte en Hathor. De eerste twee godinnen waren weliswaar al lang aanwezig in Egypte ,
maar werden toch allebei door de Grieken vereenzelvigd met de liefdesgodin Aphrodite. De
godin Astarte kwam vanuit Fenicië naar Egypte en werd beschouwd als de gemalin van de
god Ptah.155
De godin had veel kenmerken van Isis. In Memphis bestond er volgens
Herodotes een tempel voor de buitenlands Aphrodite, die vereenzelvigd kan worden met
Astarte.156
Dit wordt bevestigd door een brief uit het Zenon-archief die gericht was naar de
priesters van Astarte in Memphis.157
Aphrodite en Hathor waren nauw met elkaar verwant
maar de Grieken kozen voor een antropomorfe uitbeelding, terwijl Hathor steeds werd
uitgebeeld met koeienhoorns.
Bij de dromos die leidde naar het Serapeum heeft Mariette verschillende restanten gevonden
van beelden.158
De meeste van de beelden tonen een Dionysische processie en de andere
beelden kunnen niet met Sarapis geïdentificeerd worden, maar wel met Dionysos. De beelden
stonden dicht bij de tempel van Nectanebo en leidden verder naar de tempel van Sarapis.
Waarschijnlijk hadden ze te maken met festivals ter ere van Dionysos.159
Deze werd door de
Grieken gelijkgesteld met de Egyptische dodengod Osiris, die dicht bij Sarapis stond.
153
Diodorus, I, 84. 154
PSI IV, 328. 155
Thompson D.J., 1988, p. 209. 156
Herodot., II, 112. 157
PSI V, 531. 158
Ashton S. & Petrie W.M.F., 2003, p. 14. 159
Ashton S. & Petrie W.M.F., 2003, p. 14-28.
65
Naast de goddelijke cultus bestond in Ptolemaeïsch Egypte ook een dynastische cultus. Dit
type van cultus is van Hellenistische origine160
die aanving onder Alexander de Grote in
Alexandrië en snel erna ook bij Ptolemaios I.161
Het begin van de heerserscultus wordt
meestal geplaatst bij de regering van Ptolemaios II en zijn zus Arsinoë II. Ze hadden een
incestueuze relatie en kenden beiden het epitheton Philadelphoi. Ptolemaios II zou een cultus
voor zijn zus Arsinoë oprichten en haar cultus beperkte zich niet tot het openbare leven, maar
kende een oprecht succes.162
Ze werd ook opgenomen in de Egyptische tempels en het succes
van hun cultus bij de autochtone bevolking was groot. Zo was de naam Arsinoë, tezamen met
Berenike II, dochter van Ptolemaios III, de enige Griekse naam die voorkwam bij families die
betrokken waren met de tempeleconomie (vb. priesters, steenhouwers,...).163
In Memphis werd Arsinoë de gemalin van Ptah en ze had zelfs een eigen tempel, het
Arsinoeion dat niet ver van de tempel van Ptah lag. Ze had ook een eigen schrijver, een ambt
die tot de 1e eeuw in handen was van de upper-class van Memphis. Door het succes van de
cultus van Arsinoe, werd de koninklijke cultus uitgebreid. Zo was er eveneens een
vergoddelijking van Berenike, de dochter van Ptolemaios III. De cultus voor de vorsten was
niet zo populair als deze van Berenike en Arsinoë. De dynastieke cultus was zeer sterk
aanwezig bij de Griekse administratie, maar in mindere mate bij de autochtone Egyptische
bevolking. Toch waren zowel de dode als de levende vorsten vanaf Ptolemaios III opgenomen
in het pantheon van de Egyptische tempels.164
Uit Memphis hebben we een sarcofaag165
die
aantoont dat de hogepriester Harmachis aan het hoofd stond van de verering van de
Ptolemaios V.166
Ook in het Serapeum zijn er voorbeelden van de dynastieke cultus te vinden.
Over het algemeen was de cultus van Griekse goden voorbehouden aan Grieken en werd de
cultus van Egyptisch goden meer onderhouden door de Egyptische bevolking. De priesters die
verantwoordelijk waren voor de Egyptische cultus waren vooral van autochtone afkomst. Dit
lijkt evident, maar we moeten de grote invloed en macht van de tempeleconomie niet
onderschatten. De klerikale tak heeft in de Egyptische geschiedenis steeds een groot
tegengewicht gevormd voor de macht van de farao.
160
Hauben H., 1989. 161
Quaegebeur J., 1989, p.95. 162
Quaegebeur J., 1971, p. 243. 163
Thompson D.J., 1988, p. 132-133. 164
Quaegebeur J., 1989, p.. 95-99. 165
De Leidse sacrofaag AMT 3. 166
Quaegebeur J., 1989, p. 99.
66
9.4 Priesterschap in Ptolemaeïsch Memphis
In de gehele maatschappij van de Ptolemaeërs was er nergens zo‘n sterke continuïteit als in de
tempels. Het priestersschap bleef in handen van de autochtone Egyptenaren en de ambten van
de priesters veranderden weinig. Aan het hoofd van de ‗clerus‘ stond nog steeds de farao,
maar de tempels hadden een vrij grote autonomie. In praktijk waren het vooral de
hogepriesters die de tempel bestuurden. Deze hogepriesters kwamen meestal uit een grote
adellijke familie die generaties lang het ambt uitvoerden. Ondanks de machtige positie die de
hogepriesters bekleedden, bleef het ambt in Egyptische handen. Vroeger werd veelal gedacht
dat het sterke Egyptische karakter van de tempels een van de belangrijkste oorzaken was voor
de nationalistische opstanden in de tweede eeuw.167
, maar er is hier geen bewijs van en het
lijkt er eerder op dat de tempels eerder trouw waren aan de troon. Veelal werden de aanvallen
op Ptolemaios in het Serapeum als bewijs naar voorgedragen, maar dit is een uniek voorval en
het is dat nog niet zeker of de aanvallen op hem wel zo nationalistisch waren als hij wou laten
voorkomen.
De machtige hogepriesters kwamen zeker niet in opstand tegenover de farao. Zo hebben de
hogepriesters van Memphis nooit het gezag van de koning ondermijnd. Deze hogepriesters
hadden een zeer sterke band met de farao en sinds Ptolemaios V Epiphanes hadden ze zelfs
het voorrecht om de koning te kronen. Daarnaast werd hun band met het koningschap nog
versterkt door de dynastieke cultus.
Alle hogepriesters van Memphis waren van Egyptische afkomst. De funeraire stèles die
overigens in hiërogliefen en in het Demotisch zijn overgeleverd leveren ons allerlei informatie
over hun levens, waaronder ook genealogische informatie waardoor het mogelijk is om een
stamboom op te stellen. Zo zien we dat het ambt vooral familiaal werd overgeleverd. De
eerste hogepriester Anemher was mogelijk aangeduid door Ptolemaios I.168
Vanaf dan bleef
het ambt in de familie. De macht die het ambt meebracht zorgde ervoor dat het ambt
doorgeërfd werd naar de naaste familie (broers of zonen). De erfopvolging was duidelijk
167
Jouquet P., 1923. 168
Crawford D.J., 1980, p. 19.
67
belangrijker dan de capaciteiten. In 76 werd Psenptais III op 14-jarige leeftijd aangesteld als
hogepriester en zijn zoon Imouthes/Petobastis zelfs al op 7-jarige leeftijd.169
Doordat de familie verwantschappen aanging met de andere machtige families van de stad
bleven de hoge priesterlijke ambten (hoge priester van Memphis, hoge priester van Letopolis,
priester van Horus, heer van Sachebu) in handen van een kleine elite.170
Daarnaast konden
verschillende ambten tegelijk uitgevoerd worden en een persoon kon een heel gamma van
ambten bekleden. De macht van de hogepriesters van Ptah reikte zo over heel Memphis. Ook
hun vrouwen kregen hoge posities in de tempel. Meestal waren ze priesteressen of
muzikanten en in 44/43 kreeg Tnepheros171
, de vrouw van Psenamounis I zelfs de eretitel
‗vrouw van Ptah‘. Dit alles zorgde ervoor dat de hoge posities van de clerus steeds in handen
bleven van een kleine elite. Doordat de ambten erfelijk waren, konden de Grieken dan ook
amper deel uitmaken van de clericale elite.172
De familie van de hogepriester stond dicht bij de Ptolemaeërs en zoals uit de stèle173
van
Psenptais III (90-41) blijkt dat zijn contacten met Ptolemaios XII Auletes (117-51) zeer
persoonlijk waren.174
Bij de stèle van zijn vrouw Taimouthes175
vallen ook de parallellen
tussen de gebeden van haar aan Imhotep (Voor de Grieken Asklepios) en deze van de Grieken
te Epidaurus op.
Een andere aanduiding dat de Ptolemaeërs een goede relatie hadden met Memphis is de
verplaatsing van de priesterlijke synoden uit Alexandrië naar Memphis in 197/196. Deze
synode werd gehouden omwille van de overwinning op de aanhangers van Seth te Lykopolis
met een koninklijke kroning en een decreet voor de priesters.176
De kroning gebeurde volledig
volgens de Egyptische rites177
en werd bijgewoond door priesters van het hele land. Na
Alexander de Grote was Ptolemaios V de Epiphanes de eerste na Alexander de Grote die zich
op de Egyptische wijze liet kronen.178
We kennen nog maar slechts enkele rituelen: de koning
moest eerst de Apisstier door de stad leiden en dan naar de tempel van Ptah gaan en
169
Thompson D.J., 1990, p. 101. 170
Crawford D.J., 1980, p. 22. 171
P.P. 5843b. 172
Thompson D.J., 1990, p. 102. 173
Harris stèle BM 886; (voor vertaling zie: Bevan E., 1968, 348-349). 174
Crawford D.J., 1980, p. 21. 175
Harris stèle BM 147. 176
Thompson D.J., 1990, p. 120. 177
OGIS, I, 90. 178
Thompson D.J., 1990, p. 97
68
plaatsnemen op de koninklijke troon. Daar werd de pschent-kroon (dubbele kroon van
Egypte) op Ptolemaios V Epiphanes‘ hoofd geplaatst door Harmachis, hogepriester van
Ptah.179
Het priesterlijk decreet uit 197 was het resultaat van intensieve onderhandelingen
tussen de koninklijke en clericale macht, waarbij de jeugdige koning Ptolemaeus V Epiphanes
vooral toegevingen moest doen. Het decreet, de bekende Rosettasteen, was in in het Grieks
schrift, het Demotisch schrift en hiërogliefen geschreven. De stijl, titelatuur en taal van het
decreet zijn erg Egyptisch en de eerste versie is waarschijnlijk ook eerst in het Egyptisch
geschreven,180
hoewel dit sterk omstreden is.
Hoewel de volgende synode in Alexandrië werd gehouden (september 186) vond de
daaropvolgende synode opnieuw plaats in Memphis. Daar vergaderden de priesters om de
nieuwe Apisstier in te wijden. De positie van de koning werd herbevestigd en ze beslisten ook
dat de vrouw van Ptolemaios V, Cleopatra I een belangrijke positie kreeg in de dynastieke
cultus.181
Drie jaar later volgde een soortgelijk decreet182
toen de Mnevisstier Memphis
bezocht.
De priesterlijke synodes tonen de toenemende invloed van de priesters en de autochtone
Egyptenaren. Het land werd belaagd zowel van buitenaf als van binnenaf. De koning hield de
synodes om de steun van de clerus te behouden en gaf in ruil voor hun steun grote sommen
geld en land. De koning verloor daardoor wel een deel van zijn macht, maar zijn strategie was
wel relatief succesvol doordat de clerus niet in opstand kwam tegen hem. Door zich ook
volgens de Egyptische traditie te laten kronen met de steun van de clerus, kon hij ook rekenen
op de steun van de autochtone Egyptenaar, die tenslotte deel uitmaakte van de grootste
bevolkingsgroep.
Als we de afkomst van de andere priesters bekijken zien we duidelijk dat de autochtone
Egyptenaren de tempels domineerden. De hoge clerus werd bijna volledig gevormd uit
Egyptenaren.. Alleen de ambten van de Archiereis (hogepriester) of Lesoneis en de hiereis
stonden vrij open voor Grieken, maar ook hier komen ze slechts zeer zelden voor. In de derde
eeuw was er nog een Griekse Archiereis bekend, maar in de latere periodes vinden we ook
Griekse namen terug. De Archiereis was toen niet alleen meer de hogepriester van een tempel,
179
Thompson D.J., 1990, p. 97. 180
Daumas F., 1952, p. 9. 181
Crawford D.J., 1980, p. 134. 182
Daressy G., RecTrav 33, 1911, pp. 1-8, Gorpiaios 24; RecTrav 38, pp. 175-179, Apellaios 22.
69
maar het ambt kreeg ook nieuwe invullingen.183
De hiereis waren ook van verschillende
afkomst, maar doordat er minder Griekse heiligdommen waren dan Egyptische tempels, zijn
de Grieken ook een veel kleinere groep. In Memphis kennen we slechts een hiereis, namelijk
Dorion. Ook de andere ambten (profeten, stolisten en specifieke priesters (Specifieke priesters
zijn clericalen die de cultus van een lokale godheid verzorgen en een specifieke titel dragen.))
bestonden bijna volledig uit Egyptenaren.
Anderzijds zijn er doorheen de hele Ptolemaeïsche tijd geen Egyptische namen gekend voor
de eponyme priesters. De afwezigheid van Egyptenaren in dit ambt is ook geen echte
verrassing want de cultus van Alexander en de Ptolemëers had een zeer sterk Grieks
karakter.184
De hogepriesters droegen geen zuiver Griekse naam. Ze vormden een heterogene
groep afkomstig uit allerlei Hellenistische streken zoals Thracië, Kreta, Perzië,... 185
Bij lage clerus zijn er eveneens weinig vreemdelingen aanwezig. We vinden ze vooral als
pastophoroi, maar ook dan vormen ze een heel kleine groep. Als we kijken naar de
verhoudingen tussen de Egyptische en de Griekse clericalen valt het wel op dat er veel
katochoi van Griekse oorsprong zijn. Dit is niet helemaal zeker, want we kennen slechts een
klein aantal katochoi en de informatie is vooral afhankelijk van het katochoi-archief dat
vooral door de Grieken Ptolemaios en Apollonios is neergeschreven.
De administratie was ook gemengd maar ook hier zijn er veel meer Egyptenaren dan Grieken
doordat er meer Egyptische heiligdommen zijn. De grammateis dragen allemaal Egyptische
namen. Er werd slechts een Griekse naam teruggevonden, Apollonios, zoon van Antipatros.
9.5 Het leger, de vloot en de politie in Ptolemaeïsch Egypte
Onderlinge confrontaties en oorlogen kenmerkten de Hellenistische tijd. De Ptolemaeërs en
de Seleuciden trachtten hun invloed uit te breiden in de Levant en zo kwam het vaak tot
bloedig treffen. Door al deze oorlogen waren de Ptolemaeërs aangewezen op een sterk
uitgebouwd leger. Hierbij werd vooral beroep gedaan op Grieken en werden de Egyptenaren
183
Peremans W., 1973, p. 63. 184
Peremans W., 1973, p. 61. 185
Peremans W., 1973, p. 61-62.
70
grotendeels uitgesloten van de militaire ambten. Een uitzondering vormde de lijfwacht van
Ptolemaios II, die exclusief uit Egyptenaren bestond. De tekst op de stèle van Mendes, die ons
hierover bericht, kan echter op een andere wijze worden geïnterpreteerd en de Egyptenaren
zouden ook in Egypte geboren Grieken zijn. De lijfwacht werd in elk geval snel overgenomen
door Grieken.186
Daarnaast bestonden de zogenaamde machimoi: dit waren Egyptenaren die in het leger
konden toetreden. Ze vormden een erfelijke klasse. Er rijzen vragen op rond de precieze
etniciteit van de machimoi. Zo zijn er waarschijnlijk veel Grieken onder die machimoi wat we
zien bij de namen van de cavalerie,187
terwijl de infanterie puur Egyptisch bleef. Toch kunnen
Egyptenaren ook Griekse namen aangenomen hebben zoals vaker het geval was in de tweede
eeuw.188
De aanwezigheid van de Egyptenaren in het leger moet niet onderschat worden. Bij de slag
van Raphia in 217 vormden de autochtone Egyptenaren een derde van het geheel maar de
aanwezigheid van de Egyptenaren nam snel toe. Zo zien we dat een troepenmacht die
Ptolemaios VI in 163 naar Gortyn stuurde uitsluitend uit autochtone Egyptenaren bestond en
in 103-101 bestond er een expeditieleger van Cleopatra III en Ptolemaios X tegen Ptolemaios
IX.189
Bij deze troepen hadden de Egyptenaren niet enkel een lage officiersrang, maar vaak
een zeer hoge rang.190
Zo waren er ongetwijfeld nog andere legeraanvoerders die van
Egyptische afkomst waren.191
Over het algemeen waren de militaire eenheden die bestonden uit machomoi gescheiden van
de Griekse eenheden.192
Dit komt vooral doordat de Griekse troepen afstamden van de
Griekse klerouchen die dienden onder Ptolemaios I en zich niet mengden met de autochtonen;
daarnaast hadden de klerouchen vaak hun grond in de buurt van Alexandrië en de overheid
had ook een sterke invloed op de scheiding tussen beide bevolkingsgroepen.193
In Alexandrië
186
Van‘t dack E., 1994, p. 329. 187
Van‘t dack E., 1994, p. 334-335. 188
Clarysse W., 1985, p. 58. 189
Van‘t dack E., 1994, p. 328. 190
Van‘t dack E., 1989, p. 131-134 191
Peremans W., 1977, p. 175-185. 192
Van‘t dack E., 1994, p. 331. 193
Van‘t dack E., 1994, p. 331-332.
71
dat een apart statuut had en een sterker Grieks karakter, waren talrijke troepen gelegerd,
waarvan het grootste deel uit Griekse huurlingen bestond.194
Het is moeilijk echte motivaties te geven voor het Griekse overwicht in het leger.
Waarschijnlijk speelden etnische redenen minder mee, maar was het eerder de ervaring en
bekwaamheid van de Grieken die de overhand speelden.195
De Grieken stonden immers
gekend voor hun militaire genie, waarmee ze het Perzische rijk hadden omvergeworpen. Ook
in de Faraonische tijd waren er in Egypte al een grote hoeveelheid van Griekse huurlingen.
De Egyptische vloot was ondergeschikt aan het landleger maar ze had toch nog een vrij grote
omvang. De nauarchen voerden het bevel over de vloot. Oorspronkelijk stond het ambt van de
nauarchen slechts open voor Grieken hoewel er later ook Egyptenaren werden toegelaten. In
Memphis zijn er vier gekende nauarchen waarvan er zelfs drie Egyptenaren zijn. De
trierarchen en hypotrierarchen stonden aan het hoofd van een schip. Meestal bekleedden
Grieken dit ambt en slechts uitzonderlijk Egyptenaren. De strijdkrachten op het schip
bestonden uit Grieken en machimoi, terwijl de roeiers uit de overige Egyptenaren, slaven en
dwangarbeiders bestonden. Voor Memphis hebben we heel weinig informatie over de gewone
officieren. De stad was niet echt belangrijk voor de Egyptische vloot en er zijn dan ook
weinig papyri van overgeleverd.
Aanleunend bij het leger stond de politie die instond voor de dagelijkse orde. Deze was
eveneens sterk bureaucratisch en hiërarchisch uitgebouwd. Aan het hoofd van de politie stond
de epistates, die we niet mogen verwarren met deze van de administratie.196
De epistates was
verantwoordelijk voor de politiemacht van een hele nomos en zijn ambt was dus van vrij
groot belang. Het roept daarom ook weinig verbazing dat het ambt door Grieken werd bezet.
De archiphylakites had vooral bevoegdheid op het niveau van het dorp, maar zijn macht kon
soms reiken tot een hele nomos. In de derde eeuw recruteerden de Ptolemaeërs hiervoor niet
exclusief uit de Griekse bevolking, maar ook Egyptenaren werden toegelaten tot het ambt.197
Het ambt stond al open voor Egyptenaren vanaf de derde eeuw en er zijn een negental
Egyptenaren gekend maar in de tweede eeuw vinden we slechts een naam terug.
194
Strabo, XVII, 1, 12; Athen., V, 202f-203a. 195
Peremans W., 1937, p. 74. 196
Zie Peremans W., 1937, p. 64. 197
Peremans W., 1973, p. 76.
72
Waarschijnlijk hebben de Egyptische archiphylakitai een Griekse naam aangenomen.198
Onderaan de hiërarchie van de politie stonden de phylakritai en phylakai. Deze bestonden
zowel uit Grieken als Egyptenaren maar de laatstgenoemden waren toch wat meer
vertegenwoordigd.
In Memphis was de aanwezigheid van het leger vrij groot door het belang van de stad. In de
derde eeuw kwam dit vooral doordat de stad onder Ptolemaios I voor korte tijd de hoofdstad
is geweest. Nadat Alexandrië het centrum was, zullen er ongetwijfeld nog veel infanteristen
achtergebleven zijn door de gronden in de buurt. Uit het Zenonarchief en andere papyri199
blijkt dat de aanwezigheid van militaire klerouchoi nog steeds vrij groot was in de derde
eeuw. De prosopografische gegevens laten zien dat de Grieken oververtegenwoordigd zijn in
het leger. In Memphis vinden we amper een Egyptische naam terug. Enkel twee hegemonen,
Paneith200
en Chaapis201
zijn van Egyptische origine.
Memphis werd ook beschermd door een omwalling en door garizoentroepen. In Memphis
waren er minstens drie wachtposten en mogelijk zelfs vier.202
Zo was er in het Anoubeion
bijna zeker een wachtpost. Meestal dienden deze wachtposten ook voor het beschermen van
schepen en als controle en tol voor het verkeer op de Nijl.203
9.6 Administratie in Ptolemaeïsch Memphis
Het rijk dat Alexander de Grote veroverde, kende reeds duizenden jaren een strakke
administratie en een goed onderbouwd netwerk. De Ptolemaeërs zouden deze bureaucratie
verder zetten. De centrale structuur kreeg bijna een puur Grieks karakter en was vergelijkbaar
met de andere Hellenistische koninkrijken, terwijl er regionaal meer werd vastgehouden aan
de traditionele Egyptische instellingen.204
In tegenstelling tot de Seleuciden die opteerden
voor het Griekse poleissysteem, gebruikten de Ptolemaeërs een piramidale structuur, hoewel
Alexandrië toch wel een apart statuut had.
198
Peremans W., 1973, p. 76. 199
P. Lugd. Bat. XX 67; PSI VI 627; P. Cairo Zen. IV 59245 ; P. Lond. VII 1980-1981 ; P. Cario Zen. II 59252 200
P.P. 2127. 201
P.P. 2139. 202
Hauben H., 1985, p. 183-187. 203
Thompson D.J., 1988. 204
Ducat J., 1995, p. 71-72.
73
De Egyptische administratie wordt opgedeeld in een hogere administratie die boven de nomos
stonden en de lagere administratie die meer lokaal tewerkgingen. Onder de hogere
administratie rekenen we de dioketes, de hypodioketes, de hypnomnematographos, de
epistolographos, de beambten gelast met de prostagmata, de archisomatophylax , de eklogites
en nog enkele andere ambten die hier niet van belang zijn.205
In de hogere administratie stelde de koning vertrouwensfiguren aan die bijna allemaal van
Griekse origine waren. Voor de lagere administratie waren de meeste ambten gemengd. Velen
van deze ambten hadden echter toch nog een grote macht, zoals de strateeg en de ‗koninklijke
schrijver‘. Dit laatste ambt dat onder andere bevoegdheid had het gerecht, openbare werken,
voedselvoorziening, vervoer en verdeling der landerijen was opvallend genoeg veelal door
Egyptenaren bezet. Volgens Peremans was dit vooral doordat er veel contact nodig was met
de autochtone Egyptisch bevolking en het ambt reeds bestond in de Faraonische tijd,
waardoor er een sterkere continuïteit was. 206
Zo zien we ook dat bij ambten die een nieuwe
invulling kregen, zoals dat van de nomarch, er veel minder Egyptenaren vertegenwoordigd
waren. Ook was de nomarch de vertegenwoordiger van de koning en werd er zo eerder voor
Grieken gekozen.
Er bestonden echter ook ambten waarin de Egyptische bevolking een bijna exclusieve
vertegenwoordiging had. Dit is het geval bij de topogrammateis, die de secretaris was van de
toparch. De overige ambten uit de lage administratie waren vooral gemengd.
Voor de administratie van Memphis zien we dat de situatie niet zo veel verschilt van de
algemene evolutie. De hoge administratie (hypodioiketes, eklogistes en dioiketes) bestond
bijna voltallig uit Grieken. De enige uitzondering vormt de hypodioiketes Imouthês.207
Hij
leefde op het einde van de derde eeuw, wanneer de Ptolemaeërs meer en meer de Egyptenaren
inschakelden in de administratie.208
In Memphis komen we vooral meer te weten over de lagere administratie. Vooral de
correspondentie uit het katochoi-archief leert ons veel over de bureaucratische instellingen.
205
De indeling volgt Peremans W., 1937, p. 24-62. 206
Peremans W., 1937, p. 29-30. 207
P.P. 34. 208
Peremans W., 1937, p. 24-25.
74
Binnen de lagere administratie hadden de Grieken bijna een monopolie op bepaalde ambten,
terwijl de Egyptenaren meer vertegenwoordigd waren binnen andere ambten. De strategen die
een grote bevoegdheid beschikten, bestonden alleen uit Grieken.. In de dorpsadministratie is
‗de epistates van het dorp‘ degene met de hoogste functie. Het ambt was door zijn belang
bijna uitsluitend in handen van Grieken. In Memphis kennen we slechts een persoon die het
ambt uitoefent namelijk Herakleides die een Griek was.209
Zowel de strategen als de epistates
van het dorp waren ambten die de koninklijke macht vertegenwoordigden en daarom werden
vooral Grieken aangesteld.210
De secretarissen (topogrammateus en basilikogrammateus) in Memphis bestonden zoals in
heel Egypte ook vooral uit Egyptenaren. Petearendotês211
is de enige gekende
topogrammateus en zoals verwacht is een autochtone Egyptenaar. Het ambt van
basilicogrammateus stond in Memphis meer open voor Grieken, want in Memphis kennen we
evenveel Griekse als Egyptische basilicogrammateis. In het algemeen was de
basilicogrammateus eerder van Egyptische oorsprong.212
Mogelijk hebben sommige
Egyptenaren een Griekse naam aangenomen of heeft ons bronnenmateriaal in Memphis een
vertekend beeld.
De documenten uit Memphis die ons inlichten over de finaniële administratie leveren enkel
maar Griekse namen op. De praktores en epimeletai waren inderdaad ambten die bijna
uitsluitend uit Grieken bestond, maar de meeste andere financiële ambten waren echter
gemengd. De afwijkende situatie in Memphis kan eerder te maken hebben met onze bronnen
9.7 Kunst en architectuur in Ptolemaeïsch Memphis
Zowel de Egyptische als de Griekse kunst zijn ons allen goed gekend. Beide berusten op een
lange traditie die reeds vroeger in contact met elkaar waren gekomen (vb. de Oriëntaliserende
Stijl in Athene en de Minoïsche muurschilderingen in Avaris). Nu werden beide culturen
echter voor een langere periode samengebracht.
209
P.P. 667. 210
Peremans W., 1937, p. 37. 211
P.P. 600. 212
Peremans W., 1971, p. 39.
75
De Griekse kunst in Ptolemaeïsch Egypte was vooral gericht op de Griekse bevolkingslaag en
onderging weinig invloeden van de Egyptische kunst. Ze verschilde weinig van de overige
Hellenistische wereld en bleef een sterk realistisch karakter hebben. De typische Griekse
karakteristieken zoals de draperie en de anatomische kenmerken bleven behouden in de
beeldende kunst Er zijn heel weinig voorbeelden gekend waarbij de Griekse kunstenaars
openstonden voor de Egyptische traditie.Er was weinig invloed van de Grieken op de
Egyptenaren en omgekeerd. De Griekse kunst evolueerde naar een grotere vorm van realisme,
maar ze evolueerde maar zeer langzaam.213
Een duidelijk voorbeeld van de Griekse kunst in Memphis zijn de beelden van Griekse
figuren die gevonden zijn op het einde van de dromos die naar het Serapeum leidde.214
Indien
de Griekse kunstenaars Egyptische goden afbeeldden, werden deze steeds gehelleniseerd. Een
uitzondering hierop was de beschermgod Bes met zijn aparte kenmerken: een dwerglichaam
met gebogen benen, lange tong en enkele vrouwelijke kenmerken.
De Egyptenaren stonden meer open voor de Griekse invloed, maar er zijn weinig voorbeelden
gekend waarbij de beide kunstvormen in elkaar smelten. Een bekend voorbeeld is terug te
vinden in het Serapeum in Memphis. Het hoofd van een Ptolemaeër, mogelijk Ptolemaios X
Alexander I is gereconstrueerd en hoewel het de uiterlijke eigenschappen had van een Grieks
beeld, moet het toch voorzien geweest zijn van een steunpilaar, een kenmerk dat in de
Egyptische kunst voorkomt, maar niet in de Griekse.215
Uit de terracottafiguren in Memphis zien we wel dat de tradities van de beide
bevolkingsgroepen wel konden gemengd worden. Zo zien we vaak typische Egyptische
figuren verschijnen in een meer Griekse scène zoals bijvoorbeeld het drinken uit een beker.216
9.8 De taal
Het grote onderscheid tussen de Egyptische en Griekse cultuur lag vooral in de taal. De Oud-
Griekse en Egyptische talen lagen heel ver van elkaar verwijderd en men kon elkaar
213
Samuel A.E., 1983, p. 104-105. 214
Voor identificatie van de beelden: Ashton S. & Petrie W.M.F., 2003, p. 14-28. 215
Ashton S. & Petrie W.M.F., 2003, p. 31-32. 216
Ashton S. & Petrie W.M.F., 2003, p. 32-33.
76
onmogelijk verstaan. Beide bevolkingsgroepen moeten echter contacten met elkaar kunnen
onderhouden en er was daarom nood aan tweetaligen. Toch waren slechts zeer weinig
personen in Egypte tweetalig. De talen werden naast elkaar gesproken en het Egyptisch bleef
niet alleen gesproken onder het gewone volk, maar behield ook zijn status van geleerde
taal.217
Diegene die beide talen spraken, waren meestal van Egyptische orgine. De Grieken waren
minder geneigd Egyptisch te leren omdat ze er ook weinig nood aan hadden. De eerste
Ptolemaeïsche souverein die Egyptisch sprak was Cleopatra VII (69 – 30) die eigenlijk pas op
het einde van het rijk verschijnt.218
Ook Ptolemaios en Apollonios konden zowel Grieks als
Egyptisch, waarschijnlijk hadden ze een Egyptische moeder en van haar de taal geleerd.
Voor de administratie en bestuur van het rijk waren tweetalige personen broodnodig. Officiële
tolken waren eerder schaars, maar toch waren veel ambtenaren tweetalig. Vooral de
schrijvers, die veelal een brug vormden tussen de bevolking en de administratie waren
tweetalig.
Tweetalige teksten waren in aanvang zeer zeldzaam, maar al snel namen ze in aantal toe.
Brieven naar het bestuur werden vaak in het Demotisch opgesteld en een kleine Griekse
samenvatting werd toegevoegd aan de tekst.219
Officiële belangrijke teksten van de overheid
werden vaak in de twee talen opgesteld, zoals de decreten die voortvloeiden uit de
priesterlijke synoden. Het bekendste voorbeeld is ongetwijfeld de steen van Rosetta die aan de
basis lag van de ontcijfering van de hiërogliefen.
9.9 Besluit
Ondanks alles kunnen we moelijk spreken dat een grote mengcultuur is ontstaan in
Ptolemaeïsch Egypte. Er waren wel invloeden zowel van bovenaf als van onderuit, maar deze
zijn steeds oppervlakkig gebleven. De maatschappij bleef in grote mate gesegregeerd en in
beperkte mate waren er oppervlakkige contacten. De sterke culturele entiteiten en de lange
culturele traditie die beide bevolkingsgroepen hadden, zorgden ervoor dat er geen afstand
werd genomen van hun achtergrond zodat er steeds een grote scheiding bleef tussen de beide
217
Ducat J., 1995, pp. 74. 218
Plut., Ant. 27, 3-4. 219
Vb. P.LilleDem 12 tot 20 en P.Zen.Dem. VI, 5.
77
groepen.220
Ook binnen de administratie, leger, politie en tempelpersoneel bestonden er
weinig ambten waarin zowel de Egyptenaren als Grieken een evenwaardige verdeling in
hadden. De uitzonderingen vormden de ambten die vooral laag staan in de hiërarchie. De
phylakritai en de phylakai bestonden zowel uit Egyptenaren als Grieken. Ook de lage ambten
van de administratie waren gemengd doordat de administratie daar zowel met Grieken als
Egyptenaren in contact kwam. Betreffende de godsdienst had Sarapis niet zo‘n grote
aantrekkingskracht bij de Egypte, maar de cultus van Berenike en Arsinoë was onder de
gehele bevolking populair.
220
Bingen J., 1981, p. 9-10.
78
10. Besluit
Dankzij het katochoi-archief hebben we ons even kunnen verplaatsen naar het Ptolemaeïsche
Egypte van de tweede eeuw. De papyri brengen ons naar het Serapeum en geven ons een
unieke blik op de leefwereld van een Egyptische tempel. In deze tempel leefden de katochoi.
Een term die al sinds de ontdekking van het archief voor grote controverse heeft gezorgd.
Talrijke verklaringen zijn al naar voren gebracht die moesten uitleggen waarom de katochoi
de tempel niet konden of wilden verklaren. Waarschijnlijk hebben we te maken met zowel
asielvluchtelingen als religieuze volgelingen van Sarapis. Dit is echter niet met zekerheid hard
te maken omdat het katochoi-archief zelf zeer onduidelijk blijft over de functie en inhoud van
de term.
Het archief vertelt ons vooral over de wereldlijke gebeurtenissen van de hoofdfiguren uit het
archief: Ptolemaios, een oudere Griek vormt de belangrijkste figuur en de meeste teksten zijn
ook van zijn hand. Zijn broer Apollonios voor wie Ptolemaios een vaderfiguur was verschijnt
regelmatig in het archief. Ptolemaios nam het ook op voor een Egyptische tweeling Taous en
Thaues. Het archief heeft ons een blik op hun levens en via de droomteksten krijgen we zelfs
toegang tot hun diepere gevoelens. Ook hun relaties met de buitenwereld worden uitvoerig
behandeld. Doordat Ptolemaios de tempel immers niet kon verlaten, gebeurde veel van zijn
contacten via papyri. Samen met allerlei rekeningen die Ptolemaios bewaarde krijgen we zo
een idee hoe de administratie en de bureaucratie van de tempels precies in elkaar zat.
Als we aan een tempel denken, krijgen we soms het beeld van idyllische en rustvolle plaats.
Het archief doorprikt dit beeld helemaal en toont ons de drukte die in en rond het
tempelcomplex heerste. Er waren talrijke marktkraampjes in de smalle straatjes die allerlei
diensten en producten verkochten aan het tempelpersoneel en de talrijke pelgrims in het
complex. Binnen de tempel ging het er eveneens allerminst vreedzaam aan toe: Ptolemaios,
zijn broer Apollonios en zijn vrienden Harmais en Diphilos waren verschillende keren het
slachtoffer geweest van aanvallen van Egyptenaren. Hun voornaamste doel was Ptolemaios te
treffen. In verschillende petities (UPZ 5;6;8;9) klaagde Ptolemaios deze toestand aan, die hij
bestempelde als zuiver nationalistisch.
79
Hij speelde hier blijkbaar slim in op de toestand waarin het Ptolemaeïsche rijk verkeerde. Het
begin van de tweede eeuw was gekenmerk door talrijke Egyptische opstanden en steeds meer
gebieden ontstapten aan de invloed van de koning. Egypte was nog maar net aan het
herstellen van de chaos. De Griekse bovenlaag die zeer beducht was voor de macht van de
Egyptische clerus en zou door deze nationalistische aanvallen op een Griek zeker
sympathiseren met Ptolemaios.
De aanwezigheid van Grieken kan inderdaad welook gezorgd hebben voor onderlinge
spanningen, maar we mogen niet blindelings afgaan op de aanklachten van Ptolemaios. Hij
was immers niet het enige slachtoffer van de aanvallen. Ook zijn vriend, Harmais werd
meermaals het slachtoffer van het geweld. Ptolemaios was betrokken bij allerlei zaken en hij
had vaak schulden. Deze schulden waren misschien eerder de oorzaak van de vernielingen en
de plunderingen. Over het algemeen leefde Ptolemaios wel in vrede met de inwoners van het
Serapeum en voerde hij met veel Egyptenaren handel. Ptolemaios en Apollonios waren
immers vrij goed vertrouwd met de Egyptische cultuur. Ze waren tweetalig en konden
waarschijnlijk Demotisch lezen en schrijven. Ptolemaios hield onder zijn documenten immers
niet alleen Griekse teksten, maar ook enkele Demotische. De litaraire teksten die tussen de
andere documenten zijn overgeleverd hebben weliswaar vooral betrekking op de Griekse
cultuur, maar ook Egyptische teksten komen voor in het archief.
Apollonios en Ptolemaios waren de kinderen van Glaukias, een soldaat en misschien dat deze
getrouwd was met een Egyptische vrouw. Zo hadden ze misschien de Egyptische taal en de
cultuur opgevangen. De situatie van Apollonios en Ptolemaios was immers eerder
uitzonderlijk te noemen. Er waren weinig Grieken die zich interesseerden in de Egyptische
maatschappij en kennis van de Egyptische taal was eerder uitzonderlijk bij de Grieken. De
Egyptische maatschappij was veeleer gesegregeerd.
De stad Memphis vormde een van de belangrijkste steden en stond er om bekend dat ze
talrijke culturen herbergde. Toch scheelde ze maar weinig van de overige steden in
Ptolemaeïsch Egypte. Zo was de administratie en het leger bijna volledig in handen van de
Grieken en de tempels werden bestuurd door de Egyptische clerus. Er werden weinig
pogingen gedaan om elkaars leefwereld te betreden. Toch hield de overheid dichte banden
met de hoge clerus om zo de controle over de clerus te kunnen behouden. De koningen
moesten echter grote toegevingen in de decreten van de priesterlijke synoden. De koningen
80
waren het symbool van de eenheid van Egypte en hoewel ze vooral in een Griekse wereld
leefden steunden ze al sinds het begin van de Ptolemaeïsche periode Egyptische cultussen
zoals deze van Apis. Ook de creatie van Sarapis gebeurde aan het hof en de syncretische god,
de beschermer van de dynastie is één van de meest opvallende creaties uit de Hellenistische
tijd. We mogen de rol van de farao‘s echter niet overschatten want geen enkele farao kon de
taal van de Egyptische bevolking spreken. Cleopatra VII was de eerste die de taal wel sprak.
Dit is echter op het uiterste einde van het bestaan van het rijk en Egypte die al meer dan een
eeuw niet meer dan een vazalstaat van Rome was, kwam na de slag van Actium onder
Romeins bestuur, waardoor er voor Egypte een nieuw hoofdstuk aanbrak.
81
11. Bibliografie van primaire literatuur
Apul. 8,24
Arrianus III, 1, 4
Athen. V, 202f-203a
BGU 1053, 2
1156, 26
CIG 2.3163
Diod. I, 84
Genesis 41,1-36
Hellanikos in: Fragmenta historicorum
Graecorum 323a
Harris stèle BM 147
Herodot. I, 199.
II, 112
II, 113
II, 178
III, 28
III, 48
Inscriptie nr. 5 van de tempel van Isis
Sachypsis.
Leidse sacrofaag AMT 3
Louvre stèle 4246 ; 4
OGIS 1, 90
262.25
P. Cair. 65445
P. Cario Zen. II 59252
IV 59245
P.LilleDem 12; 13; 14;
15; 16; 17;
18; 19; 20
P. Lond. VII 1980-1981
P. Lugd. Bat XX 67
P. Med. II, 15
P. Oxy. 1259, 9
1381, 61-278
P. Tebt. II 284
VI,29
P.Zen.Dem. VI, 5
Pap.Dem. Bologna 3173
Paulinus van Milaan Vita Ambrosii, 43
Petersburger Ostraka 1129
1131
Plin. N.H. XXII 121
Plut. Ant. 27, 3-4
Osiris en Isis 28
33
Ps.-Callisthenes I, 32, 12
Psalmen 61, 5-8
PSI IV, 328
V, 531
VI 627
SB 7617
Strabo XVII, 1, 12
XVII, 23
XVII, 1, 32
XVII, 1, 46
Tacitus Hist., V, 83-84
82
Thuc. I, 134
UPZ 2; 3; 4; 5; 6; 6a; 7;
8; 9; 10; 11; 12; 13;
14; 15; 16; 18; 19;
20; 21; 22; 23; 25;
26; 33; 34; 35; 36;
45; 46 ; 47; 50; 51;
52; 53; 54; 57; 59;
60; 62; 63; 64; 68;
69; 70; 72; 77; 78;
79; 80; 81; 85; 90;
96; 98; 99; 101; 119;
120; 121; 122; 123;
144; 145; 147
83
12. Bibliografie van secundaire literatuur
• Ashton S. & Petrie W.M.F., Petrie’s Ptolemaic and Roman Memphis, 2003
• Bagnall R.S., Egypt in Late Antiquity, 1993
• Bakry S.K.H., A family of high priests of Alexandria and Memphis, MDAIK, 28,
1972, p. 75-77
• Barns J., Egyptians and Greek, 1978
• Bell H.I., Popular religion in Graeco-Roman Egypt, JEA, 34, 1948, p. 82-97
• Bevan E., The house of Ptolemy : a history of Egypt under the ptolemaic dynasty,
1968
• Bingen J., L'Égypte gréco-romaine et la problématique des interactions culturelles in :
Bagnall R.S. ed. ,Proceedings of the Sixteenth International Congress of Papyrology
,1981, p. 3-18
• Blackman A. & Lloyd A., Gods priests and men: studies in the religion of Pharaonic
Egypt, 1998
• Bonnet H., Reallexicon der Ägyptische Religionsgeschichte, 1971
• Botti G., Testi Demotici, 1941
• Bouché-Leclercq A., Histoire de divination dans l’antiquité, vol III, 1882
• Bouché-Leclercq A., Les reclus du Sérapéum de Memphis, Mélanges Perrot, 1903
• Bowman A.K., Egypt after the Pharaohs : 332 BC-AD 642 from Alexander to the
Arab Conquest, 1986
• Bresciani E., Stèle demotiche dal Serapeo de Menfi nel Kunsthistorisches Museum di
Vienna, Oriens antiquus, 6, 1976, p. 23-45
• Bresciani E., Bedini E., Paulini L. & Silvano E., Une rilettura dei pap. Dem. Bologna
3173 e 3171, Egitto e vicino oriens, 1, 1978, p. 97-98
• Brunet de Presle C.M.W., Mémoire sur le Sérapéum de Memphis, 1852
• Brugsch H., Der Apis-Kreis aus dem Zeiten der Ptolemaër nach den hieroglyphischen
und demotischen Weihinschriften des Serapeums von Memphis, , ZÄS, 22, 1884, p.
110-136
• Brugsch H., Der Apis-Kreis aus dem Zeiten der Ptolemaër nach den hieroglyphischen
und demotischen Weihinschriften des Serapeums von Memphis, ZÄS, 24, 1886, p.19-
40
84
• Clarysse W., A royal visit to Memphis and the end of the second Syrian war, in:
Crawford, D.J., Quaegebeur, J. & Clarysse W. ed., Studies on Ptolemaic Memphis,
1980, p. 83-90
• Clarysse W., De droom van koning Nectanebo op een Grieks papyrus, in: Veenof K.
ed., Schrijvend verleden: documenten uit het Oude Nabije Oosten vertaald en
toegelicht, 1983, p. 367-371
• Clarysse W., Literary Papyri in Documentary ―archives‖, in: Van 't Dack E. & Van
Dessel P. ed., Egypt and the hellenistic world, 1983a
• Clarysse W., Van der Veken G. & Vleeming, S.P, The eponymous priests of Ptolemaic
Egypt (P. L. Bat. 24): chronological lists of the priests of Alexandria and Ptolemais
with a study of the demotic transcriptions of their names, 1983b
• Clarysse W., Greeks and Egyptians in the Ptolemaic Army and Administration,
Aegyptus, 1-2, 1985, p. 57-66
• Clarysse W., Grieken in Egypte, van Alexander tot Mohammed in : Pestman P.ed.,
Vreemdelingen in het land van Pharao, 1985, p.27-42
• Clarysse W., UPZ I, 6a a reconstruction by Revillout, Enchoria, 14, 1986, p. 43-49
• Clarysse W., Ptolemaeïsch Egypte. Een maatschappij met twee gezichten, , HZnMTh,
45, 1991, p. 21-38,
• Clarysse W., Some Greek in Egypt, in: Johnson J., Life in multi-cultural society. Egypt
from Cambyses to Constantine and beyond, 1992, p. 51-56
• Clarysse W., Greek accents on Egyptian names, ZPE, 119, 1997, p. 177-184
• Clarysse W., Ethnic diversity and dialect among the Greeks of hellenistic Egypt, in:
Verhoogt A.M.F.W. & Vleeming S.P. ed., The two faces of Graeco-Roman Egypt:
Greek and Demotic and Greek-Demotic text and studies presented to P.W. Pestman by
alumni of the Papyrological Institute, 1998, p.1-13
• Clarysse W., Ptolemies et temples, in: Vallebelle D. & Leclant J., Le décret de
Memphis, 1999, p. 41-65
• Crawford D.J., Ptolemy, Ptah and Apis in Hellenistic Memphis, in: Crawford D.J.,
Quaegebeur, J. & Clarysse W. ed., Studies on Ptolemaic Memphis, 1980, p. 1-42
• Crawford D.J., Hellenistic Memphis: city and necropolis, in: Bonacasa, N. ed., Di
Vita, A., & Adriani, A., Alessandria e il mondo ellenistico-romano: studi in onore di
Achille Adriani, 4, 1983, p. 16-24
• Crawford D.J., Quaegebeur, J. & Clarysse W. ed., Studies on Ptolemaic Memphis,
1980
85
• Daumas F., Les moyens d’expression du grec et de l’égytien comparés dans les decréts
de Canope et de Memphis, Supplément aux Annales du Service des Antiquités de
l’Egypte, 16, 1952
• Davis S., Race-relations in ancient Egypt: Greek, Egyptian, Hebrew, Roman, 1951
• Davis S. & Smith H.S., Sacred Animal temples at Saqqara in: Quirke S., The temple
in ancient Egypt: New discoveries and recent research, 1997, p. 112-131
• Delekat L., Asylie und Schutzorakel am Zionheiligtum, 1964
• Delekat L., Katoche, Hierodulie und Adoptionsfreilassung, 1964a
• Devauchelle M., Notes et documents pour servir à l’histoire du Sérapeum de
Memphis, RdE 51, 2000, p. 21-57
• Ducat J., Grecs et Égyptiens dans l'Égypte lagide: hellénisation et résistance à
l'Hellénisme, in: Leclant J. ed., Entre Égypte et Grèce, 1995, p. 68-81.
• Engelbach R., Murray M. A., Petrie H. F. & Petrie W. M. F., Riqqeh and Memphis V
, 1915
• Farag S., Two Serapeum Stelae, JEA, 61, 1975, p. 165-67
• Festugière A.-J., Historia Monachorum in Aegyto, Subsidia Hagiographica, 34, 1961
• Fraser P.M., Ptolemaic Alexandria, 3 v., 1972
• Gardiner A.H, Adoptionextraordinary, JEA, 26, 1940, p. 23-27
• Giddy L., Le Survey de Memphis : état de recherches archéologiques et épigraphiques
, BSFE, 129, 1994, p. 7-20.
• Goossens G., Le temple de Ptah à Memphis, CE, 39, 1945, p. 49-53
• Goudriaan K., Ethnicity in Ptolemaic Egypt, 1988
• Guilmot M., Le Serapeion de Memphis. Etudes topographique, CE, 37, 1962, p. 359-
381
• Guilmot M., Delekat L., Katoche, Hierodulie und Adoptionsfreilassung, CE, 39, 1964,
p. 229-231
• Hauben H., The guard posts of Memphis, ZPE, 60, 1985, p. 183-87
• Hauben H., Aspects du culte des souverains à l‘ époque des Lagides in :Criscuolo L.
& Geraci G. ed., Egitto e Storia Antica dall’Ellenismo all’età araba, 1989, p. 441-467
• Helck W. & Otto E., Lexikon der Ägyptologie, 1975-1992
• Hiller von Gaertringen F., Inschriften von Priene, 1906
• Hölbl G., A history of the Ptolemaic Empire, 2001
86
• Hoogendijk F.A.J., Ptolemaios: een Griek die leeft en droomt in een Egyptische
tempel, in: Pestman D.W. ed., familiearchieven uit het land van Pharao, 1989 p. 47-
70
• Huss W., Le basileus et les prêtres egyptiens, in Leclant J. ed., Entre Egypte et Grèce,
1990, p. 117-126
• Huss W., Some Thoughts on the subject ―state‖ and ―church‖ in Ptolemaic Egypt, in :
Johnson J. ed., Life in multi-cultural society. Egypt from Cambyses to Constantine and
beyond, 1992, p. 159-163
• Huss W., Ägypten in hellenistischer Zeit 332-30 v. Chr., 2001
• Jeffrey D.G., Malek J. & Smith H.S., The survey of Memphis, 1982, JEA, 70, 1984, p.
23-32
• Jeffrey D.G. & Smith H.S.: The survey of Memphis: Part one: The Archaeological
Report, 1985
• Jeffrey D.G., Smith H.S & Price M.J.: The Anubeion at Saqqâra I: The settlement and
the temple precinct, 1988
• Johnson J.H., The role of the Egyptian priesthood in Ptolemaic Egypt, in : Lesko L.,
Parker, Richard A ed., Egyptological studies in honor of Richard A. Parker: presented
on the occasion of his 78th birthday, December 10, 1983, 1986, p. 70-84
• Johnson J.H. ed., Life in multi-cultural society. Egypt from Cambyses to Constantine
and beyond, 1992
• Jones M., The temple of Apis in Memphis, JEA, 76, 1990, p. 141-148
• Jouquet P., Les Lagides et les Indigènes Égyptiens, RBPH, 2, 1923, p. 421-422.
• Kraeling E.G.
, The Brooklyn Museum Aramaic Papyri, 1953.
• Kroll W., Mantissa Observationum Vettianarum, Catalogus Codicum Astrologorum
Graecorum , 2 , 1906, p. 143-54
• Lauer J. & Picard C., Les statues Ptolemaïques du Serapeum de Memphis, 1955
• Leclant J. ed., Entre Egypte et Grèce, 1990
• Levy I., Sarapis, 1913
• Lewis N., Greeks in Ptolemaic Egypt. Case studies in the social history of the
Hellenistic world, 1986
• Limme L., Deux stèles inédites du Serapeum de Memphis, CE, 47, 1972, p. 82-109
• Maehler H. & Strocka, V.M., Das ptolemäische Ägypten, 1978
• Malinne M., Posener G. & Vercoutter J., Catalogue des stèles du Serapeum de
Memphis, 1968
87
• Mariette A., Le sérapeum de Memphis, 1882
• Merkelbach R., Zur ENKATOCHE im Sarapeum zu Memphis, ZPE, 103, 1994, p.
293-296
• Merkelback R., Isis Regina – Zeus Sarapis: die griechisch ägyptisch Religion nach der
Quellen dorgestelt, 1995
• Morenz S., Religion und Geschichte des Alten Ägypten, 1975
• Müller C., Fragmenta historicorum Graecorum, 1849-1885.
• Nachtergael G., Graffites du Sarapieion de Memphis, CE, 74, 1999, p. 344-56
• Otto W., Priester und Tempel im hellenistischen Ägypten : ein Beitrag zur
Kulturgeschichte des Hellenismus, 1905-1908
• Otto W., Zur geschichte der Zeit des 6. Ptolemaërs, 1934
• Pack R.A., The Greek and Latin Literary Texts from Greco-Roman Egypt, 2, 1965.
• Page D.L., Greek literary papyri, 1941
• Paelinck C., De organisatie en loopbaan der priesters in Ptolemaeïsch Egypte, 1944-
1945
• Perdrizet P. & Lefebvre G., Les graffites grecs du Memnonion d‘Adybos, 1919
• Peremans W., Vreemdelingen en Egyptenaren in Vroeg-Ptolemaeisch Egypte, 1937
• Peremans W., Ethnies et classes dans l‘Egypte Ptolémaïque in :Nicolet C. ed.,
Recherches sur les structures sociales dans l‘antiquité classique (Caen 25-26 avril
1969), 1970, p. 231-223
• Peremans W., Egyptiens et étangers dans l‘administration civile et financière de
l‘Egypte Ptolémaique, Anc Soc, 2, 1971, p. 33-45
• Peremans W., Egyptiens et étrangers dans l‘armée de terre en dans la police de
l‘Egypte ptolemaique, Anc Soc, 3, 1972, p. 67-76
• Peremans W., Egyptiens et étrangers dans le clergé, le notariat et les tribunaux de
l‘Egypte Ptolémaïque, Anc Soc, 4, 1973, p. 59-69.
• Peremans W., Les révolutions égyptiennes sous les Lagides in : Maehler H. &
Strocka, V.M. ed., Das ptolemäische Ägypten, 1978, p. 39-50
• Peremans W., Le bilinguisme dans les relations gréco-Egyptiennes sous les Lagides
in: Van 't Dack E. & Van Dessel P. ed., Egypt and the hellenistic world, 1983
• Peremans W. & Van ‘t Dack E. ed., Prosopographia Ptolemaica 1 : L’administration
civile et financière, no 1 à 1824, 1977
• Peremans W. & Van ‗t Dack E. ed., Prosopographia Ptolemaica 2 : L’armée de terre
et la police, nos 1825-4983, 1977a
88
• Peremans W. & Van ‗t Dack E. ed., Prosopographia Ptolemaica 3 : Le clergé, le
notariat, les tribunaux, nos 4984-8040, 1977b
• Peremans W. & Van ‘t Dack E. ed., Prosopographia Ptolemaica 5 : Le commerce et
l’industrie, le transport sur terre et la flotte, la domesticité, nos 12460-14478, 1977c
• Peremans W., Van ‘t Dack E. & Clarysse W. ed., Prosopographia Ptolemaica 9 :
Addenda et corrigenda au volume 3(1956) / Par W. Peremans et E. Van ’t Dack ;
addenda par W. Clarysse, 1981
• Peremans W., Van ‘t Dack E., Mooren L. & Swinnen W. ed., Prosopographia
Ptolemaica. 8 : Addenda et corrigenda aux volumes 1(1950) et 2(1952), 1975
• Pestman D.W. ed., Vreemdelingen in het land van Pharao, 1985
• Pestman D.W. ed., Familiearchieven uit het land van Pharao, 1989
• Petrie W.M.F. , Mackay E. & Wainwright G., Meydum and Memphis (III), 1910
• Petrie W.M.F. & Walker J. H., Memphis I , 1909
• Petrie W.M.F. & Walker J.H., The palace of Apries (Memphis II), 1909a
• Petrie W. M. F., Wainwright G. A. & Gardiner A. H., Tarkhan I and Memphis V,
1913
• Peyron B., Papyri greci del Museo di Londra e della Bibliotheca Vaticana, Reale
Accademia di Torino, Classe di Scienze Morali, Storiche e Filologiche, Memorie, II,
3, 1841
• Preaux C., Les Grecs en Egypte d’après les archives de Zenon, 1947
• Preuschen E., Mönchtum und Sarapiskult, 1903
• Quaegebeur J., Documents Concerning a Cult of Arsinoe Philadelphos at Memphis,
JNES, 30, 1971, p. 239-270
• Quaegebeur J., Contribution à la propographie des prêtres memphites à l’époque
ptolemaique, Anc Soc, 3, 1972, p. 77-109
• Quaegebeur J., Egyptiens et étrangers dans l’armée de terre et dans la police de
l’Egypte ptolémaïque, Anc Soc, 3, 1972a, p. 67-76
• Quaegebeur J., inventaire des stèles funéraire memphites d‘époque ptolemaique, CE,
49, 1974 , p. 59-79
• Quaegebeur J., The genealogy of the Memphite high priest family in the Hellenistic
period, in : Crawford, D.J., Quaegebeur, J. & Clarysse, W. ed., Studies on Ptolemaic
Memphis, 1980, p. 43-81
89
• Quaegebeur J., Cultes égyptiens et grecs en Egypte hellénistique. L‘exploitations des
sources, in: Van 't Dack E. & Van Dessel P. ed., Egypt and the hellenistic world, 1983,
p. 303-324
• Quaegebeur J., Twee Laategyptische teksten rond dierenverering in : Veenhof K.R.
ed., Schrijvend verleden: documenten uit het Oude Nabije Oosten vertaald en
toegelicht, 1983a, p. 263-276
• Quaegebeur J., The Egyptian clergy and the cult of the Ptolemaic dynasty, Anc Soc,
20, 1989, p. 159-168
• Ray J.D., The Archive of Hor, 1976
• Ray J.D., Reflections of Osiris: Lives from Ancient Egypt, 2002
• Reitzenstein R., Die Hellenistischen Mysterienreligionen : nach Ihren Grundgedanken
und Wirkungen, 1910
• Rémundon R., Les antisemites de Memphis, CE, 35, 1960, p. 244-61
• Reuvens C.J C., Lettres à Mr. Letronne sur les Papyrus bilingues et grecs et sur
quelques autres, 1830
• Reymond E., The Mythical origin of the Egyptian temple, 1969
• Ritner R.R., Fictive Adoptions or Celibate priestesses, GM, , 1998, p. 85-90
• Rowlandson J., Women and society in Greek and Roman Egypt : a sourcebook, 1998
• Samuel A.E., From Athens to Alexandria: Hellenism and social goals in Ptolemaic
Egypt, 1983
• Sauneron S., Les prêtres de l’ancienne Egypte, 1957
• Sauneron S., Les songes et leurs interpretations dans l’Egypte ancienne, Sources
Orientales, 2, 1959, p. 18-61
• Schönborn H-B., Die Pastophoren im Kult der ägyptischen Götter, 1976
• Sethe K., Sarapis und die sogenannten Katochoi des Sarapis: Zwei Probleme der
griechisch-aegyptischen Religionsgeschichte, 1913
• Sethe K., Ein bischer unbeachtetes Dokument zur Frage nach dem Wesen der
“katoche” in Serapeum von Memphis, 1921
• Smith H.S., A visit to Ancient Egypt: life at Memphis and Saqqara 500-30 BC, 1974
• Smith H.S. Foreigners in the Documents from the Sacred Animal Necropolis, Saqqara
in: Johnson J.H. ed., Life in multi-cultural society. Egypt from Cambyses to
Constantine and beyond, 1992, p. 296-302
• Stambaugh J.E., Sarapis under the early Ptolemies, 1972
90
• Sternberg H., Mythische Motive und Mythenbildung in den ägyptischen Tempeln und
Papyri der griechisch-römischen Zeit, 1985
• Szpakowska K., behind closed eyes: dreams and nightmares in ancient Egypt, 2003
• Thomas J.D., review of Delekat L., JEA, 51, 1965, p. 222-223
• Thompson D.J., Ptolemaios and the Lighthouse. Greek culture in the Memphite
Serapeum, PCPhS 33, 1987, p. 105-21
• Thompson D.J., Memphis under the Ptolemies, 1988
• Thompson D.J., The High Priests of Memphis under Ptolemaic Rule, in: Beard M. &
North J. e.d., Pagan Priests. Religion and Power in the Ancient World, 1990, p. 95-
116
• Thompson D.J., Literacy and Administration in Early Ptolemaic Egypt, in: Johnson
J.H. e.d., Life in multi-cultural society. Egypt from Cambyses to Constantine and
beyond, 1992, p. 323-326
• Valbelle D. & Leclant J., le décret de Memphis, 1999
• Vandier J., A Propos d’un group du Sérapeum de Memphis, JEA, 35, 1949, p. 135-138
• Van der Horst P.W., The way of life of the Egyptian priests according to chaeremon,
Studies in the history of religion, 43, 1982, p. 61-71
• Van ‘t Dack E., Les armées en cause in: Van 't Dack E., Clarysse W., Cohen G.,
Quaegebeur J. & Winnicki J.K. ed., The Judaean-Syrian-Egyptian Conflict of 103—
101 B.C.: A Multilingual Dossier Concerning a "War of Sceptres, 1989, p. 127-136
• Van ‘t Dack E., L‘Armée de Terre Lagide: Reflet d‘un monde multiculturel in:
Johnson J.H. ed., Life in multi-cultural society. Egypt from Cambyses to Constantine
and beyond, 1992, p. 343-350
• Van 't Dack E. & Van Dessel P., Egypt and the hellenistic world, 1983
• Veenhof K.R. ed., Schrijvend verleden: documenten uit het Oude Nabije Oosten
vertaald en toegelicht, 1983
• Vidman L., Isis und Sarapis bei den Griechen und Römern: epigraphische Studien zur
Verbreitung und zu den Trägern des ägyptischen Kultes, 1970
• Vleeming S.P., Een kleine Demotische wijsheidstekst, in: Veenhof K.R. ed.,
Schrijvend verleden: documenten uit het Oude Nabije Oosten vertaald en toegelicht,
1983, p. 382-386
• Von Woess F., Das Asylwesen in der Ptolemaërzeit, 1923
• Wenger L., Eine juridische Erwagung zum Katoche-Problem, Archiv fur
Kulturgeschichte, 28, 1938, p. 113-134
91
• Westermann W.L., The paramone as general service contract, Journal of Juristic
papyrology, 2, 1948, p. 9-50
• Westermann W.L., The Slave Systems of Greek and Roman Antiquity, Philadelphia,
1955
• Wilcken U., Die Griechische Denkmaler vom Dromos des Serapeums von Memphis,
1917
• Wilcken U., Urkunden der Ptolemaërzeit (Ältere Funde), 1927
• Wolff H.W., Renzion: zuletzt Lienhard Delekat, ZDMG, 116, 1966, p. 367-370
• Yoyotte J. , Bakhtis: religion égyptienne et culture grecque à Edfou in : Derchain P.H.
ed., Religions en Egypte hellénistique et romaine : Colloque de Strasbourg, 16-18
mai, p. 127-141.
Geraadpleegde internetbronnen
http://aegyptologie.online-resourcen.de
http://www.crystalinks.com/serapeum.html
http://ldab.arts.kuleuven.be/arch_detail.php?tm=119&portalpage=1
http://www.museumkennis.nl/lp.rmo/museumkennis/i000195.html
http://www.perseus.tufts.edu
http://penelope.uchicago.edu/Thayer/E/Gazetteer/Places/Africa/Egypt/_Tex
ts/BEVHOP/4A*.html
http://www.hum.ku.dk/cni/papcoll/highnect.html
http://www.columbia.edu/itc/classics/bagnall/3995/readings/b-d2-8.htm
http://scriptorium.lib.duke.edu/papyrus/texts/clist_papyri.html