Magna Charta Webinars

89
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 – 220 10 70 | F 030 – 220 53 27 magnacharta.avdrwebinars.nl WEBINARS HUWELIJKSVERMO G ENS RECHT SPREKER MR. B. BREDERVELD, UNIVERSITAIR DOCENT PRIVAATRECHT VRIJE UNIVERSITEIT AMSTERDAM, ADVOCAAT RENSEN ADVOCATEN 24 OKTOBER 2013 09:00 – 11:15 UUR

description

Huwelijksvermogensrecht

Transcript of Magna Charta Webinars

Page 1: Magna Charta Webinars

Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 – 220 10 70 | F 030 – 220 53 27

magnacharta.avdrwebinars.nl

W E B I N A R S

HUWEL I J K S V E RMOG EN S R ECHT

SPREKER MR. B. BREDERVELD, UNIVERSITAIR DOCENT PRIVAATRECHT VRIJE

UNIVERSITEIT AMSTERDAM, ADVOCAAT RENSEN ADVOCATEN

24 OKTOBER 2013 09:00 – 11:15 UUR

Page 2: Magna Charta Webinars

ALUMNUS COLLEGES 6 COLLEGES OVER DIVERSE ONDERWERPEN START 6 DECEMBER 2013

De sprekers:

Actualiteiten Personen- en Familierecht (6 december 2013) door prof. mr. A.J.M. Nuytinck Actualiteiten Goederenrecht en Insolventierecht (13 december 2013) door prof. mr. drs. J.W.A. Biemans Actualiteiten Ondernemingsrecht (16 december 2013) door prof. mr. C.A. Schwarz Actualiteiten Verjaring en Verval (18 december 2013) door prof. mr. J.L. Smeehuijzen Waarheid in het materiële en formele strafrecht (19 december 2013) door prof. mr. M. Otte Actualiteiten Dagvaardingsprocedure (30 december 2013) door prof. mrr. M.J.A.M. Ahsmann Een gelimiteerd aantal van 30 personen kunnen deelnemen aan deze unieke colleges. Vol is vol, dus schrijf u snel in! Kosten: €125,- voor onze alumni.

4 PO

Page 3: Magna Charta Webinars

Inhoudsopgave

Mr. B. Brederveld

Jurisprudentie

Verknochte goederen en schulden bij echtscheiding

HR 17 oktober 2008, BE9080 (lijfrenteverzekering) p. 4

HR 30 maart 2012, BV1749 (verknochte schulden) p. 8

HR 7 december 2012, BY0957 (verknochte smartengelduitkering) p. 13

Hof Arnhem 25 oktober 2011, BU9491 (aanvulling op vroegpensioen) p. 18

Hof Den Haag 25 mei 2011, BR0783 (stamrecht) p. 37

Hof Amsterdam 22 januari 2013, BZ4094 (ontslagvergoeding verknocht?) p. 47

Hof Amsterdam 14 mei 2013, CA1866 (voorhuwelijkse schulden) p. 57

De uitsluitingsclausule bij echtscheiding

Hof Den Haag, 5 maart 2008, BC7189 p. 62

Hof Den Bosch 6 maart 2012, BV 9349 p. 74

Hof Arnhem-Leeuwarden 17 januari 2013, BZ1977 p. 84

Page 4: Magna Charta Webinars

4

ECLI:NL:HR:2008:BE9080

Deeplink

InstantieHoge Raad Datum uitspraak17-10-2008Datum publicatie 17-10-2008

ZaaknummerR07/078HR

Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BE9080

RechtsgebiedenCiviel recht

Bijzondere kenmerkenCassatie

Inhoudsindicatie

Huwelijksvermogensrecht. Ontbinding huwelijksgemeenschap na scheiding;

verknochtheid van nadien ontstane aanspraken uit een stamrechtverzekering waarvoor

de werkgever van de man bij diens ontslag onder een verzekeringsmaatschappij een

koopsom heeft gestort ter aanvulling van zijn inkomen.

VindplaatsenRechtspraak.nl

NJ 2009, 41 met annotatie door L.C.A. Verstappen

RvdW 2008, 951

RFR 2008, 131

JPF 2009, 23 met annotatie door BER onder «JPF» 2009/31

PJ 2008, 140

Uitspraak

17 oktober 2008

Eerste Kamer

Nr. R07/078HR

EV/AS

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. E. Grabandt,

t e g e n

Page 5: Magna Charta Webinars

5

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

advocaat: mr. D. Rijpma.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1. Het geding in feitelijke instanties

Met een op 25 maart 2005 ter griffie van de rechtbank te Rotterdam ingediend

verzoekschrift heeft de vrouw zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd,

tussen partijen echtscheiding uit te spreken en daarbij over te gaan tot verdeling van de

huwelijksgemeenschap en te bepalen dat de man een maandelijkse bijdrage in het

levensonderhoud van de vrouw van € 1.070,-- betaalt.

De man heeft het verzoek bestreden.

De rechtbank heeft bij beschikking van 9 februari 2006 de echtscheiding tussen partijen

uitgesproken, de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud

vastgesteld op € 1.080,-- bruto per maand en de huwelijksgemeenschap verdeeld.

Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-

Gravenhage. De man heeft incidenteel beroep ingesteld.

Bij beschikking van 24 januari 2007 heeft het hof de bestreden beschikking voor zover

het de alimentatie betreft vernietigd en, opnieuw beschikkende, het door de man aan de

vrouw te betalen bedrag voor de periode van 4 mei 2006 tot 1 december 2006

vastgesteld op € 878,-- per maand en met ingang van laatstgenoemde datum op € 660,-

- per maand. Het hof heeft de beschikking voor het overige bekrachtigd en het meer of

anders verzochte afgewezen.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De man

heeft verzocht het beroep te verwerpen en heeft voorwaardelijk incidenteel beroep

ingesteld.

Het cassatierekest en het verweerschrift, tevens houdende incidenteel cassatieberoep,

zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het

principale beroep.

3. Beoordeling van het middel in het principale beroep

Page 6: Magna Charta Webinars

6

3.1 In hoger beroep was onder meer aan de orde de, door de vrouw bevestigend maar

door de man ontkennend beantwoorde, vraag of de door de (voormalige) werkgever van

de man bij de beëindiging van de dienstbetrekking omstreeks april 2005 gestorte

koopsom van € 268.021,68 voor een levensverzekering, die de man recht geeft op een

tweetal periodieke uitkeringen (een van € 2.370,77 per maand ingaande 1 april 2005 en

een van € 342,07 per maand ingaande 1 december 2014), in de verdeling van de op 4

mei 2006 door echtscheiding ontbonden huwelijksgemeenschap moet worden betrokken.

Tussen partijen bestond sedert 19 september 1974 algehele gemeenschap van goederen.

3.2 De man heeft zich in zijn verweerschrift in hoger beroep op het standpunt gesteld dat

met de storting van die koopsom onder de verzekeringsmaatschappij is beoogd hem

maandelijks een zodanige inkomenssuppletie te verschaffen dat hij in de periode tot 1

december 2014, de datum waarop hij pensioengerechtigd wordt, toch aan 70% van zijn

laatstgenoten inkomen komt. Bij de mondelinge behandeling heeft de vrouw dit

inkomensvervangende karakter niet betwist.

3.3 Het hof heeft in rov. 15, waarin met "de ontslagvergoeding" de hiervoor in 3.1

genoemde koopsom wordt bedoeld, geoordeeld dat "de ontslagvergoeding niet voor

verdeling in aanmerking [komt] aangezien het redelijk is te achten dat de man de

ontslagvergoeding in een stamrechtverzekering heeft gestort, waardoor hij in staat is

alimentatie te betalen.

Hiertegen keert zich het middel, dat aansluiting zoekt bij HR 22 maart 1996, nr. 15921,

NJ 1996, 640, tevergeefs.

3.4 Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de vragen of een goed op bijzondere

wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich

ertegen verzet dat het goed in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in art.

1:94 lid 3 BW - af van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de

maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.

Het hiervoor in 3.2 genoemde arrest betreft een door de werkgever in verband met

beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer toegekende en uitbetaalde

schadeloosstelling in de vorm van een bedrag ineens; geoordeeld werd dat in dat geval

geen plaats was voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel van art. 1:94 lid

1 BW dat de gemeenschap alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de

echtgenoten omvat. Thans gaat het echter om aanspraken voortvloeiende uit een tussen

de man en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking

Page 7: Magna Charta Webinars

7

gesloten overeenkomst op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een zodanige

koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft

gestort dat de man tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke

uitkeringen ontvangt waardoor zijn inkomen wordt aangevuld tot 70% van zijn

laatstgenoten salaris. Bij de beantwoording van de vraag of die aanspraken, waaronder

mede begrepen de uitkeringen waartoe zij inmiddels hebben geleid, in de

huwelijksgemeenschap vallen, moet onderscheid worden gemaakt tussen aanspraken die

zien op de periode vóór en aanspraken die zien op de periode na ontbinding van de

huwelijksgemeenschap. Deze laatste vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen

dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben

genoten, evenmin in de gemeenschap als de uit een bestaande arbeidsverhouding

voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon. Voor de

aanspraken die zien op de periode vóór de ontbinding, en waarvan de waarde in ieder

geval niet meer bedraagt dan de som van de in die periode verschuldigde uitkeringen,

geldt daarentegen dat zij evenals ontvangen loon in de gemeenschap vallen. Nu de

vrouw het tegendeel niet heeft gesteld, moet ervan worden uitgegaan dat die uitkeringen

aan beide partijen ten goede zijn gekomen, zodat ook in zoverre voor verdeling geen

grond bestaat. De door het hof gegeven beslissing is derhalve, wat er ook zij van de

motivering waarop deze berust, juist.

3.5 Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het

principale beroep tot vernietiging van de beschikking van het hof leidt, behoeft gelet op

hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het principale beroep.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de

raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser,

en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 17 oktober 2008.

Page 8: Magna Charta Webinars

8

ECLI:NL:HR:2012:BV1749

Deeplink

InstantieHoge Raad Datum uitspraak30-03-2012Datum publicatie 30-03-2012

Zaaknummer11/03045

Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV1749

RechtsgebiedenCiviel recht

Bijzondere kenmerkenCassatie

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Art. 1:94 lid 3 BW; bankkrediet voor huwelijk

verleend aan echtgenoot, zonder verantwoording over besteding ervan, is niet verknocht.

Onbegrijpelijk oordeel over verdeling; afwijking hoofdregel art. 1:100 BW (verdeling bij

helfte) in zeer uitzonderlijke omstandigheden mogelijk, HR 6 oktober 2000, LJN AA7362.

VindplaatsenRechtspraak.nl

NJ 2012, 407 met annotatie door S.F.M. Wortmann

RvdW 2012, 493

RFR 2012, 79

JPF 2012, 126

Uitspraak

30 maart 2012

Eerste Kamer

11/03045

EE/MD

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKSTER tot cassatie,

advocaat: mr. H.J.W. Alt,

t e g e n

[De man],

Page 9: Magna Charta Webinars

9

wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

niet verschenen.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de

navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak 323697/FA RK 08-8911 van de rechtbank 's-Gravenhage

van 7 september 2009 en 19 februari 2010;

b. de beschikking in de zaak 200.066.616/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van

6 april 2011.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het

cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en

maken daarvan deel uit.

De man heeft geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van de

bestreden beschikking.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De man en de vrouw zijn beiden in Nederland geboren en hebben beiden zowel de

Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit. Zij zijn op 17 april 2008 in 's-Gravenhage

gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Het huwelijk is op 30 oktober 2009

ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 september 2009 in

de registers van de burgerlijke stand.

(ii) Voor zover van een samenleving tussen partijen sprake is geweest, is deze van korte

duur geweest; zij zijn per 1 oktober 2008 uit elkaar gegaan. Er zijn geen kinderen uit het

huwelijk geboren.

3.2.1 In dit geding heeft zowel de man als de vrouw onder meer verzocht de scheiding

en deling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. Voor zover in cassatie

van belang, heeft hun geschil zich toegespitst op de vraag of tot de gemeenschap een

Page 10: Magna Charta Webinars

10

tweetal schulden behoort ter zake van aan de man verleende bankkredieten. De man

heeft verzocht de helft van deze twee schulden aan de vrouw toe te scheiden; de vrouw

heeft het bestaan en de omvang van de schulden betwist en subsidiair aangevoerd dat

het hier om verknochte schulden gaat, althans dat de schulden naar maatstaven van

redelijkheid en billijkheid uitsluitend aan de man moeten worden toebedeeld.

3.2.2 De rechtbank heeft het bestaan van de door de man gestelde schulden bewezen

geacht ten bedrage van achtereenvolgens € 7.777,04 en € 12.554,96.

Met verwerping van de subsidiaire verweren van de vrouw bepaalde zij dat de man de

aflossing van de schulden voor zijn rekening dient te nemen, en dat de vrouw de helft

van de schulden, nadat deze zijn afgelost, aan de man dient te vergoeden.

3.2.3 In het hiertegen door de vrouw ingestelde appel heeft het hof vooropgesteld dat dit

zich uitsluitend richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw de helft van de

door de man aangegane schulden aan hem dient te voldoen (rov. 4). Het overwoog

vervolgens dat de aard van de schulden van de man niet zodanig is dat deze naar

maatschappelijke normen moeten worden aangemerkt als verknochte schulden, zodat zij

in de verdeling moeten worden betrokken (rov. 6). Het overwoog voorts dat partijen in

beginsel ieder voor de helft draagplichtig zijn voor gemeenschapsschulden. Een afwijking

daarvan is niet geheel uitgesloten, maar kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen

worden aangenomen. De door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden zijn niet van

dien aard dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de schulden in het kader van

de verdeling door de man dienen te worden gedragen (rov. 8).

3.3 Onderdeel 2.1.1 van het hiertegen gerichte middel keert zich tegen rov. 4 van de

beschikking van het hof en houdt kort samengevat in dat het hof ten onrechte niet mede

het bestaan en de omvang van de door de man gestelde schulden heeft onderzocht. Het

onderdeel faalt. Het hof is als feitenrechter vrij in de uitleg van de processtukken; deze

uitleg kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het kennelijke oordeel van het

hof dat de vrouw geen grieven heeft gericht tegen het hiervoor in 3.2.2 (eerste zin)

weergegeven oordeel van de rechtbank, is niet onbegrijpelijk.

3.4 Onderdeel 2.1.4 bevat diverse klachten.

Het onderdeel is in de eerste plaats gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 6 dat de

schulden van de man niet moeten worden aangemerkt als verknochte schulden.

In zoverre kan dit onderdeel geen doel treffen. De vraag of een schuld, wegens het

hoogstpersoonlijke karakter daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2

Page 11: Magna Charta Webinars

11

BW aan een der echtgenoten is verknocht en dus op de voet van art. 1:94 lid 3 BW niet

in de gemeenschap valt, kan niet in haar algemeenheid worden beantwoord.

De beantwoording is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met

name de aard van die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen

wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275).

Een schuld die is ontstaan door een aan een der echtgenoten verleend bankkrediet kan

niet op deze enkele grond worden aangemerkt als een verknochte schuld, ook niet als

deze is ontstaan voor het huwelijk van partijen, en als aan de andere echtgenoot geen

verantwoording is of wordt afgelegd van de besteding van de aldus verkregen financiële

middelen.

3.5 Onderdeel 2.1.4 richt bovendien een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof

in rov. 8 dat de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden niet van dien aard zijn

dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de schuld in het kader van de verdeling

door de man dient te worden gedragen. Deze klacht is gegrond. Ingevolge art. 1:100 BW

hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden

huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te

worden verdeeld. Een afwijking van deze regel is echter niet geheel uitgesloten; zij kan

evenwel niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen (HR 6 oktober

2000, LJN AA7362, NJ 2004/58). Het oordeel van het hof houdt in dat zodanige feiten en

omstandigheden niet door de vrouw zijn gesteld.

Dit oordeel is onbegrijpelijk, nu de vrouw heeft aangevoerd

- dat tijdens het korte huwelijk van partijen niet of nauwelijks van samenwoning sprake

is geweest en dat partijen in elk geval geen gemeenschappelijke huishouding hebben

gevoerd,

- dat de onderhavige schulden door de man voor het huwelijk zijn aangegaan,

- dat zij daarvan pas kennis heeft gekregen tijdens de echtscheidingsprocedure,

- dat de stelling van de man dat met de uit de kredieten verkregen gelden onder meer de

bruiloft van partijen is betaald, niet juist kan zijn, en

- dat aannemelijk is dat de man, die geen behoorlijke verantwoording heeft afgelegd van

de besteding van de uit de kredieten verkregen gelden, deze heeft aangewend voor de

aankoop van auto's of van onroerend goed in Marokko.

3.6 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft,

gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording

van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

Page 12: Magna Charta Webinars

12

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 6 april 2011;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en

beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de

raadsheren F.B. Bakels, W.D.H. Asser, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het

openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 30 maart 2012.

Page 13: Magna Charta Webinars

13

ECLI:NL:HR:2012:BY0957

Deeplink

InstantieHoge Raad Datum uitspraak07-12-2012Datum publicatie 07-12-2012

Zaaknummer12/00522

Formele relaties Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0957

In cassatie op : ECLI:NL:GHSGR:2011:BV7598, (Gedeeltelijke) vernietiging met

verwijzen

RechtsgebiedenCiviel recht

Bijzondere kenmerkenCassatie

Inhoudsindicatie

Verdeling algehele gemeenschap van goederen na echtscheiding; verknochtheid. Door

man ontvangen schadevergoeding verknocht? Criteria verknochtheid, art. 1:94 lid 3 BW

(vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275).

VindplaatsenRechtspraak.nl

NJ 2013, 141 met annotatie door L.C.A. Verstappen

RvdW 2013, 1

NJB 2013, 19

RFR 2013, 17

Uitspraak

7 december 2012

Eerste Kamer

12/00522

RM/EP

Hoge Raad der Nederlanden

Beschikking

in de zaak van:

[De man],

wonende te [woonplaats],

VERZOEKER tot cassatie,

advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,

t e g e n

Page 14: Magna Charta Webinars

14

[De vrouw],

wonende te [woonplaats],

VERWEERSTER in cassatie,

advocaten: mr. J.P. Heering en mr. J. den Hoed.

Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1. Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de

navolgende stukken:

a. de beschikkingen in de zaak 333377/F1 RK 09-1467 en 349434/F1 RK 10-454 van de

rechtbank Rotterdam van 20 mei 2010 en 16 februari 2011;

b. de beschikking in de zaak 200.087.262/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van

26 oktober 2011.

De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het

cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van de

beschikking van het hof, voor zover deze beschikking met klacht 1 wordt bestreden.

3. Beoordeling van het middel

3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) De man en de vrouw zijn in 1993 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar

gehuwd.

(ii) Als gevolg van een auto-ongeval dat op 23 januari 2005 plaatsvond, heeft de man

een dwarslaesie. Sindsdien verblijft hij in een verpleegtehuis.

(iii) Medio 2009 hebben de man en de verzekeraar van de bestuurder van de auto die de

man heeft aangereden, ter zake van de schade een vaststellingsovereenkomst gesloten.

In deze overeenkomst zijn alle aanspraken op vergoeding van geleden en in de toekomst

te lijden materiële en immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 156.000,--.

De man heeft finale kwijting verleend tegen ontvangst van het bedrag op een in de

overeenkomst vermelde bankrekening.

Page 15: Magna Charta Webinars

15

(iv) Gedurende het huwelijk heeft de vrouw in verband met de opvang van de man in het

verpleegtehuis AWBZ- en CAK-bijdragen voldaan tot een bedrag van € 9.045,53.

(v) Het huwelijk is in 2012 door echtscheiding ontbonden.

3.2 In verband met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn twee, in

cassatie nog van belang zijnde geschilpunten gerezen:

(i) Dient de door de man ontvangen schadevergoeding in de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap te worden betrokken of valt deze vergoeding als een

aan de man verknocht goed buiten de verdeling?

(ii) Dienen de door de vrouw voldane AWBZ- en CAK-bijdragen als betrekking hebbende

op een aan de man verknochte schuld door de man aan de vrouw te worden vergoed?

3.3 De rechtbank heeft geoordeeld dat de door de man ontvangen schadevergoeding

geheel verknocht is aan de man en buiten de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap valt.

Ten aanzien van de door de vrouw voldane AWBZ- en CAK bijdragen heeft de rechtbank

beslist dat deze, evenals de door de man ontvangen schadevergoeding, nauw zijn

verbonden met hetgeen de man is overkomen, zodat de man ter zake van deze bijdragen

een bedrag van € 9.045,53 aan de vrouw verschuldigd is.

In het dictum van haar eindbeschikking heeft de rechtbank de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld 'op de wijze zoals hiervoor is bepaald'.

3.4 Het hof heeft geoordeeld dat de door de man ontvangen schadevergoeding in de

huwelijksgoederengemeenschap is gevallen. Daartoe heeft het hof overwogen dat

gelden, ongeacht of de betaling daarvan ziet op materiële dan wel immateriële

schadevergoeding, niet voldoen aan het voor verknochtheid geldende criterium dat de

aard van het desbetreffende goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke

opvattingen wordt bepaald, meebrengt dat het goed op bijzondere wijze aan een

echtgenoot is verknocht en dat die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed in de

gemeenschap valt, een en ander als bedoeld in art. 1:94 lid 3 BW (rov. 12).

Met betrekking tot de door de vrouw voldane AWBZ- en CAK-bijdragen heeft het hof

geoordeeld dat de man geen belang heeft bij zijn hierop betrekking hebbende grief, nu

sprake is van betalingen die hebben plaatsgevonden voor de peildatum die geldt voor de

verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Deze betalingen betreffen derhalve niet te verdelen bestanddelen van de (ontbonden)

huwelijksgoederengemeenschap, aldus het hof (rov. 16).

Het hof heeft de eindbeschikking van de rechtbank vernietigd en, opnieuw beschikkende,

bepaald 'dat de man en de vrouw dienen over te gaan tot de verdeling van de

gemeenschap van goederen met inachtneming van hetgeen in deze beschikking is

Page 16: Magna Charta Webinars

16

overwogen'. Voorts heeft het hof in het dictum van zijn beschikking 'het in hoger beroep

meer of anders verzochte' afgewezen.

3.5.1 Onderdeel 1 keert zich tegen het oordeel van het hof dat de door de man

ontvangen schadevergoeding in de huwelijksgoederengemeenschap is gevallen en

betoogt dat de hieraan ten grondslag liggende rechtsopvatting met betrekking tot art.

1:94 lid 3 BW onjuist is. Deze klacht is gegrond.

3.5.2 Art. 1:94 lid 3 BW bepaalt dat goederen en schulden die aan een der echtgenoten

op enigerlei bijzondere wijze verknocht zijn, slechts in de gemeenschap vallen voor zover

die verknochtheid zich hiertegen niet verzet. In de tekst van deze bepaling is geen

wijziging gebracht door de Wet van 18 april 2011, Stb. 205, tot wijziging van de titels 6,

7 en 8 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (aanpassing wettelijke gemeenschap van

goederen), waarbij opmerking verdient dat deze wet op 1 januari 2012 in werking is

getreden en in dit geding derhalve niet van toepassing is. Voorts blijkt uit de

parlementaire geschiedenis van de Wet van 18 april 2011, zoals vermeld in de conclusie

van de Advocaat-Generaal onder 2.3.6, dat de wetgever evenmin heeft beoogd wijziging

te brengen in het door de Hoge Raad voor de toepassing van art. 1:94 lid 3 BW

ontwikkelde criterium op het punt van de verknochtheid van goederen en schulden

alsmede de gevolgen daarvan.

3.5.3 De vragen of een goed dan wel een schuld, wegens het hoogstpersoonlijke karakter

daarvan, in afwijking van de hoofdregel van art. 1:94 lid 2 BW aan een der echtgenoten

is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat het goed

respectievelijk de schuld in de gemeenschap valt - een en ander als bedoeld in art. 1:94

lid 3 BW - kunnen niet in hun algemeenheid worden beantwoord. De beantwoording is

afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van dat

goed respectievelijk die schuld, zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen

wordt bepaald (vgl. HR 15 februari 2008, LJN BC0377, NJ 2008/275, en HR 30 maart

2012, LJN BV1749, NJ 2012/407).

3.5.4 Indien een der echtgenoten vergoeding ontvangt van schade die deze echtgenoot

heeft geleden als gevolg van een ongeval, is niet reeds sprake van verknochtheid in de

zin van art. 1:94 lid 3 BW indien die vergoeding naar haar aard uitsluitend is afgestemd

op de aan de persoon van die echtgenoot verbonden nadelige gevolgen van het ongeval.

Omdat ook dan de omstandigheden van het geval in aanmerking dienen te worden

genomen, zal de echtgenoot die zich op art. 1:94 lid 3 BW beroept, ten minste (tevens)

Page 17: Magna Charta Webinars

17

moeten stellen op welke schade(n) van de bij het ongeval betrokken echtgenoot de

vergoeding betrekking heeft, opdat de rechter kan vaststellen of, en zo ja in hoeverre,

die vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding bevestigend

moeten worden beantwoord. Zo is bijvoorbeeld van belang of de vergoeding betrekking

heeft op schade die de betrokken echtgenoot als gevolg van het ongeval na ontbinding

van de gemeenschap in de toekomst zal lijden, zoals toekomstige inkomensschade

wegens door het ongeval blijvend verloren arbeidsvermogen (HR 3 november 2006, LJN

AX7805, NJ 2008/258).

3.5.5 Uit het vorenstaande volgt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste

rechtsopvatting door te oordelen dat gelden, ongeacht of de betaling daarvan ziet op

materiële dan wel immateriële schadevergoeding, niet voldoen aan het voor de

toepassing van art. 1:94 lid 3 BW te hanteren criterium.

3.6 Onderdeel 2 keert zich tegen het hiervoor in 3.4 weergegeven oordeel van het hof

met betrekking tot de door de vrouw voldane AWBZ- en CAK-bijdragen en is ingesteld

onder de voorwaarde dat dit oordeel aldus moet worden verstaan dat de man gehouden

is het bedrag van € 9.045,53 (geheel of voor de helft) aan de vrouw te betalen.

Het onderdeel kan niet tot cassatie leiden, omdat het feitelijke grondslag mist. Het hof

heeft de eindbeschikking van de rechtbank vernietigd, zonder in het dictum van zijn

beschikking de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de AWBZ- en CAK-

bijdragen van deze vernietiging uit te zonderen. Voorts heeft het hof geoordeeld dat

sprake is van betalingen die niet de te verdelen gemeenschap betreffen en heeft het niet

de vordering van de vrouw met betrekking tot deze bijdragen toegewezen. Een en ander

brengt mee dat niet in rechte is beslist dat de man gehouden is enig bedrag aan de

vrouw te betalen ter zake van de door de vrouw voldane AWBZ- en CAK-bijdragen.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt de beschikking van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 26 oktober 2011;

verwijst het geding naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en

beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de

raadsheren A.H.T. Heisterkamp, M.A. Loth, C.E. Drion en M.V. Polak, en in het openbaar

uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 7 december 2012.

Page 18: Magna Charta Webinars

18

ECLI:NL:GHARN:2011:BU9491

Deeplink

InstantieGerechtshof Arnhem Datum uitspraak25-10-2011Datum publicatie 28-12-2011

Zaaknummer200.080.567

Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZUT:2010:BO1698

RechtsgebiedenCiviel recht

Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Verknochtheid aanspraak op lijfrentepolis

VindplaatsenRechtspraak.nl

PJ 2012, 30

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM

Sector civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.080.567

(zaaknummer rechtbank 109387 FA RK 09-2535)

beschikking van de familiekamer van 25 oktober 2011

inzake

[verzoekster],

wonende te [woonplaats],

verzoekster in het principaal hoger beroep,

verweerster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen “de vrouw”,

advocaat: mr. B. Breederveld te Alkmaar,

en

[verweerder],

wonende te [woonplaats],

verweerder in het principaal hoger beroep,

verzoeker in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen “de man”,

advocaat: mr. P.G.F.M. van Oss te Ermelo.

Page 19: Magna Charta Webinars

19

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de

rechtbank Zutphen van 23 december 2009, uitgesproken onder zaaknummer 101854 FA

RK 09-665, en 18 oktober 2010, uitgesproken onder het in de kop genoemde

zaaknummer.

2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2011, is de

vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 18 oktober 2010. Zij

verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover

mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de door echtscheiding ontbonden

huwelijksgemeenschap van partijen vast te stellen, waaronder de aanspraak

voortvloeiende uit de verzekeringsovereenkomst aangegaan door de man met Nationale

Nederlanden (polisnummer [...]) d.d. 8 april 2009.

2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 maart 2011, heeft de

man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft hij tevens

incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof:

- in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep,

althans hetgeen de vrouw stelt onder grief I gegrond te verklaren ten aanzien van die

onderdelen waarmee de man blijkens zijn verweerschrift mee kan instemmen en

overigens: het beroep in al zijn andere onderdelen ongegrond te verklaren onder

bekrachtiging van de bestreden beschikking te dien aanzien, en

- in het incidenteel hoger beroep de beide grieven van de man als gegrond te beoordelen

en, ten aanzien van de in die grieven bedoelde punten de bestreden beschikking te

vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen:

- dat de kosten van Solutions niet alleen door de man behoeven te worden gedragen;

- dat de verdeling van een deel van de roerende zaken zoals vermeld in de bestreden

beschikking, blad 2 onder b, wordt vernietigd onder vaststelling van een andere

verdeling, althans dat deze verdeling wordt gehandhaafd onder toekenning aan de man

van een na taxatie vast te stellen compensatiebedrag, kosten rechtens in het principaal

en het incidenteel hoger beroep.

2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift

ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 2 mei 2011, waarin zij het hof verzoekt

Page 20: Magna Charta Webinars

20

de overwegingen van de rechtbank inzake de verdeling en de beslissing daarover, voor

zover deze zien op de door de man hiertegen gerichte grieven in het incidenteel hoger

beroep, in stand te laten.

2.4 Ter griffie van het hof is op 20 juni 2011 binnengekomen een brief van mr.

Breederveld van 17 juni 2011 met bijlagen.

2.5 De mondelinge behandeling heeft op 5 juli 2011 plaatsgevonden. Partijen zijn in

persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.6 Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof

binnengekomen:

- een brief van mr. Breederveld van 13 juli 2011 met bijlagen,

- de reactie van mr. Van Oss van 18 augustus 2011 met bijlage,

- de reactie van mr. Breederveld van 22 augustus 2011 op de brief van mr. Van Oss van

18 augustus 2011,

alsmede

- een brief van mr. Van Oss van 14 juli 2011 met bijlagen en

- de reactie van mr. Breederveld van 16 augustus 2011.

3. De vaststaande feiten

3.1 Partijen zijn op 18 juni 2007 met elkaar in algehele gemeenschap van goederen

gehuwd.

3.2 Bij verzoekschrift van 1 april 2009 heeft de man de rechtbank Zutphen verzocht,

voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

1. tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;

2. te bepalen dat de man met ingang van de datum van ontbinding van het huwelijk aan

de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag van € 1.200,- bruto per

maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;

3. te bepalen dat de man jegens de vrouw bevoegd is de bewoning van de echtelijke

woning aan de [adres] en het gebruik van de zaken die behoren tot deze woning en tot

de inboedel daarvan gedurende zes maanden na inschrijving van de beschikking van de

rechtbank voort te zetten;

Page 21: Magna Charta Webinars

21

4. de verdeling ten overstaan van een notaris van de tussen partijen bestaande

huwelijksgoederengemeenschap te bevelen, met benoeming van een notaris en onzijdige

personen.

3.3 Bij verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van 12 juni 2009 heeft de

vrouw de verzoeken van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens zelfstandige

verzoeken ingediend. De vrouw heeft de rechtbank verzocht, voor zover mogelijk

uitvoerbaar bij voorraad:

- dat de man zal zijn gehouden om met ingang van de datum dat de

echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand

aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te voldoen een bedrag

van € 2.900,- bruto per maand;

- aan de vrouw toe te kennen de voortzetting van het recht van bewoning van de

echtelijke woning aan de [adres] gedurende zes maanden na inschrijving van de

echtscheidingsbeschikking;

- op basis van artikel 9 van het procesreglement scheidingsprocedure de afwikkeling van

de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen voor zover partijen er niet in slagen in

onderling overleg een minnelijke regeling te treffen. De vrouw wenst in de gelegenheid te

worden gesteld om haar standpunt ter zake van de vaststelling van de

huwelijksgemeenschap kenbaar te maken;

- ten aanzien van de verzochte echtscheiding tot referte en voor het overige tot afwijzing

van het verzoek.

3.4 Bij verweerschrift op de zelfstandige verzoeken van 16 juli 2009 heeft de man de

zelfstandige verzoeken van de vrouw bestreden. Hij heeft de rechtbank verzocht:

- de verzochte bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw af te wijzen. De bijdrage

dient bepaald te worden op hetgeen de man bij verzoekschrift heeft afgegeven, althans

dient deze te worden vastgesteld conform het bedrag van € 1.579,- dat bij voorlopige

voorzieningen is vastgesteld. De man gaat ervan uit, dat de rechtbank eveneens een

bedrag vaststelt voor de periode nadat de echtelijke woning zal zijn verkocht en

geleverd. Alsdan dient met een huur van € 800,- te worden gerekend, omdat de man ook

niet altijd in het pensioen kan blijven. Gelet op het marktsegment waarin de woning zich

bevindt en de huidige huizenmarkt is het niet uitgesloten, dat de woning pas wordt

verkocht en geleverd nadat de alimentatieduur is verstreken. De rechtbank mag dan ook

weliswaar verstaan, dat de man tot aan de levering van de woning de met de woning

verbonden hypotheeklasten draagt, maar die verstaansverplichting reikt maximaal tot

aan de datum dat de alimentatieverplichting eindigt;

Page 22: Magna Charta Webinars

22

- ten aanzien van het voortgezet gebruik van de woning: tot referte, met dien verstande

dat de man aanspraak maakt op een vergoeding wegens het voortgezet gebruik welke de

man begroot op 5% van de overwaarde ad € 200.000,-, zijnde € 10.000,- per jaar ofwel

€ 833,- per maand;

- ten aanzien van hetgeen de vrouw verzoekt ten aanzien van de afwikkeling van de

huwelijksgemeenschap: de man wenst dat dit onderwerp wordt afgesplitst van de

hoofdzaak en dat dit onderwerp op een latere zitting zal worden behandeld, een en ander

volgens het toepasselijke reglement betreffende de behandeling van nevenverzoeken als

dit. De man vraagt dan ook in zoverre afwijzing van hetgeen door de vrouw verzocht

wordt.

3.5 Bij beschikking van 23 december 2009 heeft de rechtbank Zutphen, voor zover hier

van belang, echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling van de

verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap pro forma aangehouden tot 17 februari

2010. De echtscheidingsbeschikking is op 24 maart 2010 ingeschreven in de registers

van de burgerlijke stand.

3.6 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de

rechtbank:

- bepaald dat de opnamekosten in de kliniek Solutions voor rekening van de man komen

en dat hij deze kosten volledig dient te voldoen;

- aan de vrouw het staande horloge en de vitrinekast met Swarovski kristal toegedeeld

zonder dat daarvoor enige verrekening hoeft plaats te vinden;

- aan de man de flatscreen-tv, de Bose geluidsinstallatie en de wasmachine toegedeeld

zonder dat daarvoor enige verrekening hoeft plaats te vinden;

- het verzoek van de vrouw tot verdeling van de lijfrente polis bij Nationale Nederlanden

Levensverzekeringmaatschappij N.V. afgewezen, en

- het anders of meer verzochte afgewezen.

4. De motivering van de beslissing

4.1 In haar eerste grief stelt de vrouw allereerst dat de rechtbank ten onrechte heeft

nagelaten de verdeling van de gehele ontbonden huwelijksgemeenschap vast te stellen.

Partijen hebben slechts overeenstemming over de verdeling van een beperkt aantal

onderdelen bereikt. De rechtbank had de door de vrouw verzochte verdeling van de

ontbonden huwelijksgemeenschap dienen vast te stellen en had niet de vrijheid om

slechts een deel van de huwelijksgemeenschap te verdelen, dan wel enkel over een of

meer van de daartoe behorende vermogensbestanddelen te beslissen, aldus de vrouw.

Page 23: Magna Charta Webinars

23

De man stelt dat er tussen partijen afspraken zijn gemaakt zoals vastgelegd in het

proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 15 juni 2010. De

rechtbank heeft ten aanzien van een aantal punten, waarvan duidelijk was dat die

partijen verdeeld hielden een beslissing genomen. De overige zaken zouden partijen in

der minne regelen, aldus de man.

Het hof overweegt als volgt. Een beslissing van de rechtbank over de verdeling van een

afzonderlijk vermogensbestanddeel van de huwelijksgoederengemeenschap is slechts

mogelijk als tussen partijen overeenstemming bestaat over een partiële verdeling van de

gemeenschap of indien door een van partijen een verzoek daartoe wordt gedaan en er

gewichtige redenen bestaan dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank is bij het vaststellen

van de verdeling tussen partijen afhankelijk van de door partijen verstrekte gegevens. In

het onderhavige geval blijkt uit het proces-verbaal van 15 juni 2010 dat partijen over

een aantal geschilpunten overeenstemming hebben bereikt. Vervolgens heeft de

rechtbank over de aan de rechtbank bekende geschilpunten een beslissing genomen. Op

de rechtbank rust niet de verplichting zich te vergewissen of alle vermogensbestanddelen

in de verdeling zijn betrokken. In zoverre faalt de eerste grief van de vrouw. De vrouw

stelt voorts dat nog verdeeld moeten worden de saldi van een aantal bankrekeningen, de

twee auto’s, de lijfrentepolissen en de spaarloonregelingen.

4.2 Naar het oordeel van het hof zijn de volgende geschilpunten in hoger beroep aan de

orde:

a. de omvang van de te verdelen saldi van de bankrekeningen van partijen, alsmede de

verdeling van deze bankrekeningen en de daaruit voortvloeiende verrekening;

b. de waarde van de auto’s merk Citroën Pluriel en Volvo;

c. de waarde van de spaarloonregelingen;

d. de waarde van diverse polissen;

e. de verdeling van de inboedel;

f. de draagplicht van de opnamekosten in Kliniek Solutions en overige schulden;

g. de belastingteruggave over het jaar 2008;

h. de omvang van de tussen partijen bestaande vorderingsrechten;

i. de verdeling van de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden Levensverzekerings-

maatschappij NV.

4.3 Partijen zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Ingevolge

artikel 1:99 aanhef en onder a BW wordt deze gemeenschap van rechtswege ontbonden

door het eindigen van het huwelijk. Het tijdstip waarop het huwelijk eindigt, is ingevolge

artikel 1:163 lid 1 BW het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in

de registers van de burgerlijke stand. De gemeenschap van de man en de vrouw is, nu

Page 24: Magna Charta Webinars

24

vaststaat dat de echtscheidingsbeschikking op 24 maart 2010 is ingeschreven, op die

datum van rechtswege ontbonden. De peildatum voor de samenstelling en omvang van

huwelijksgemeenschap is daarmee 24 maart 2010, tenzij partijen anders zijn

overeengekomen of de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat van

een andere datum dient te worden uitgegaan. Niet is gebleken dat partijen een andere

datum dan 24 maart 2010 zijn overeengekomen, behoudens voor wat betreft de

bankrekeningen en de lijfrentepolissen ten name van de vrouw en de

VandaagVoorMorgen polis ten name van de man die in de gemeenschap van goederen

zijn gevallen. Zij stellen deze datum op 1 maart 2009, zijnde de datum dat partijen een

gescheiden huishouding zijn gaan voeren zoals blijkt uit voormeld proces-verbaal van 15

juni 2010. Het hof gaat evenals de rechtbank voor de verdeling van deze bankrekeningen

en polissen dan ook uit van deze datum. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige

geval geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die meebrengen dat naar

maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor de samenstelling en omvang van de

overige bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap van een andere peildatum

dan 24 maart 2010 moet worden uitgegaan.

a. de bankrekeningen

4.4 Blijkens de stukken zijn partijen niet langer verdeeld over de saldi op

onderstaande bankrekeningen:

- ABN AMRO Bank rekening nummer [...], saldo nihil;

- ABN AMRO Bank rekening nummer [...], saldo nihil;

- ABN AMRO Bank rekening nummer [...] op naam van de man, saldo € 4,-;

- Rabobank rekening nummer [...] gezamenlijke rekening, saldo € 1.183,94

negatief;

- Rabobank rekening nummer [...] op naam vrouw, saldo € 50.000,-;

- Rabobank rekening nummer [...] op naam vrouw, saldo € 225,-;

- Giro/ING rekening nummer [...] gezamenlijke rekening, saldo € 3.067,- negatief.

Tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof zijn partijen overeengekomen dat de saldi

van voormelde rekeningen bij helfte worden verdeeld en dat deze rekeningen worden

toegedeeld aan degene op wiens naam deze staan, behoudens de Giro/ING rekening

nummer [...]. Deze rekening wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting voor

de vrouw aan de man de helft van het negatieve saldo te vergoeden. Het voorgaande

betekent dat ieder recht heeft op (€ 50.229 – € 4.250,94 = € 45.978,06 / 2 = ) €

22.989,03. De man krijgt toegescheiden € 3.063,- negatief (€ 4,- en € 3.067,- negatief)

Page 25: Magna Charta Webinars

25

zodat de vrouw de man dient te betalen € 26.052,03. Hierop strekt in mindering hetgeen

de vrouw reeds als voorschot aan de man heeft betaald. Volgens de vrouw beloopt dat

voorschot € 25.000,- zodat resteert € 1.052,03.

4.5 Partijen zijn verdeeld over de omvang van het saldo op de Friesland Bank

rekening nummer [...] op naam van de man. De vrouw stelt dat het saldo € 4.175,90

bedraagt, hetgeen de man betwist. Volgens de man bedraagt het saldo € 3.283,95. Het

hof overweegt als volgt. De vrouw heeft bij brief van haar advocaat van 13 juli 2011 een

e-mailbericht van de Friesland Bank N.V. van 1 juni 2010 aan de man overgelegd waaruit

blijkt dat voormelde rekening is geopend op 29 januari 2009 en dat het eerste

dagafschrift dateert van 5 maart 2009 waarop de eerste bijschrijvingen op 23 februari

2009 van € 2.072,- en op 25 februari 2009 van € 2.103,90, zijnde in totaal € 4.175,90

zijn vermeld. Deze bedragen blijken ook uit de door de man overgelegde bankafschriften

en van verdere afschrijving in de periode van 29 januari 2009 tot 1 maart 2009 blijkt

niet, zodat het hof uitgaat van een saldo op voornoemde rekening per 1 maart 2009 van

€ 4.175,90.

Tevens zijn partijen verdeeld over de omvang van het saldo op Rabobank rekening

nummer [...]. Volgens de vrouw bedraagt het saldo op deze rekening € 50.000,- en is

het restant saldo op deze rekening van de zoon van de vrouw. De man betwist dit en

stelt dat een saldo van € 56.769,- verrekend dient te worden. Het hof overweegt dat uit

de overgelegde bankafschriften blijkt dat er maandelijks € 200,- wordt bijgeschreven met

de vermelding “t.a.v. [...] salaris”, zijnde de zoon van de vrouw maar ook dat er

afschrijvingen hebben plaatsgevonden van een zelfde of hoger bedrag met ondermeer de

vermelding “overboeking [...]”. Uit het fiscaal jaaroverzicht 2009 van de Rabobank blijkt

dat op 1 januari 2009 het saldo op voormelde rekening € 56.566,79 bedroeg. De vrouw

heeft bij brief van 4 juni 2010 productie 12 aangegeven dat er tot de peildatum geen

activiteiten ten behoeve van de vrouw hebben plaatsgevonden op deze rekening. Het hof

gaat dan ook uit van het saldo per peildatum van € 56.566,79.

Voormelde saldi op de rekeningen bij de Friesland Bank rekening nummer [...] en bij de

Rabobank rekening nummer [...] dienen bij helfte te worden verdeeld en deze

rekeningen worden toegedeeld aan degene op wiens naam die staat. Op grond van het

voorgaande dient de vrouw aan de man € 26.195,44 te betalen (€ 4.175,90 + €

56.566,79 =

€ 60.742,69 / 2 = € 30.371,34, de man krijgt toe gescheiden € 4.175,90 en komt dus €

26.195,44 tekort).

4.6 De man stelt in zijn brief van 14 juli 2011 dat hij aanspraak maakt op de rente

zoals de vrouw die genoot op de spaardeposito’s (twee maal € 50.000,-). De vrouw

Page 26: Magna Charta Webinars

26

betwist dit in de brief van 16 augustus 2011 en stelt dat de rente buiten het debat van

partijen valt.

Het hof stelt vast dat de man dit verzoek niet eerder dan bij brief van 14 juli 2011 heeft

gedaan. Nu de mondelinge behandeling van de zaak is gesloten en het hof partijen niet

in de gelegenheid heeft gesteld een nieuw verzoek te doen dan wel hun verzoek aan te

vullen, zal het hof het verzoek van de man in zoverre afwijzen.

b. de waarde van de auto’s merk Citroën Pluriel en Volvo

4.7 Niet in geschil is dat de auto merk Citroën Pluriel aan de vrouw wordt toegedeeld.

Volgens de vrouw bedroeg de waarde van de auto per 24 maart 2010 € 5.250,- inclusief

BTW. De man stelt de waarde van de auto op € 10.950,-. Het hof oordeelt dat de vrouw,

tegenover de betwisting door de man, de waarde van de auto in geval van een

consignatieverkoop voldoende aannemelijk heeft gemaakt door als bijlage 2 bij de brief

van 17 juni 2011 een waardeopgave van een garagebedrijf over te leggen, zoals partijen

tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank van 15 juni 2010 hebben

afgesproken. Deze waarde van € 5.250,- dient in de verdeling te worden betrokken.

Zoals blijkt uit voormeld proces-verbaal van 15 juni 2010 zijn partijen het erover eens

dat de reeds door de man verkochte Volvo in de verdeling wordt betrokken voor €

24.500,-. Op basis van bovenstaande bedragen dient de man aan de vrouw ter zake van

de verdeling van de auto’s € 9.625,- te vergoeden.

c. de waarde van de spaarloonregelingen

4.8 Er zijn twee spaarloonrekeningen ten name van de vrouw, te weten Rabobank

rekening nummer [...] en Centraal Beheer rekening nummer [...]. De man had een

spaarloonrekening bij Levob, die in 2008 is overgegaan naar de Friesland Bank. Conform

de door partijen overgelegde stukken berekent het hof de saldi op deze rekeningen per 1

maart 2009, zijnde de peildatum voor bankrekeningen op:

- € 435,88 voor Rabobank rekening nummer [...];

- € 1.259,08 voor Centraal Beheer rekening nummer [...], en

- € 306,18 voor de rekening bij de Friesland Bank.

De rekeningen worden toegedeeld aan degene op wiens naam die staan. Op basis van

bovenstaande bedragen dient de vrouw aan de man € 694,39 te vergoeden.

d. de waarde van diverse polissen

Page 27: Magna Charta Webinars

27

4.9 Voor de hierna te noemen polissen geldt als peildatum 1 maart 2009 zoals

vermeld in rechtsoverweging 4.3. De vrouw heeft twee polissen bij Interpolis. De vrouw

heeft een waardeopgave van Interpolis per peildatum overgelegd, waaruit blijkt dat de

waarde van de polis met nummer [...] bedraagt € 27.260,02. De waarde van de polis

met nummer [...] bedraagt op basis van de opgave van Interpolis overgelegd bij brief

van 13 juli 2011 € 984,74 (€ 931,94 plus € 52,80). Daarnaast heeft de vrouw een

uitvaartverzekering bij Centraal Beheer Achmea, polisnummer [...]. Conform de door de

vrouw overgelegde opgave van Centraal Beheer Achmea bedraagt de waarde van deze

polis € 616,14.

De man heeft een VandaagVoorMorgen polis bij VvAA, polisnummer [...]. De vrouw heeft

bij brief van 17 juni 2011 een opgave van VvAA overgelegd per 1 april 2010, waaruit

blijkt dat de afkoopwaarde van deze polis € 6.858,- bedraagt. Nu een opgave per 1

maart 2009 of 24 maart 2010 ontbreken gaat het hof uit van voormelde waarde per 1

april 2010. Voormelde bedragen dienen te worden verrekend en de polissen worden

toegedeeld aan de verzekeringnemer. Dit heeft tot gevolg dat de vrouw aan de man €

11.001,45 dient te vergoeden.

Wat betreft de twee pensioenbeleggingsverzekeringen van de vrouw bij Aegon is het hof

van oordeel dat deze verzekeringen vallen onder de werking van de Wet verevening

pensioenrechten bij echtscheiding (WVPS). Uit artikel 1 lid 4 van de WVPS volgt dat de

wet eveneens van toepassing is op een pensioenregeling op grond van een

pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet. Gelet op het

vorenstaande komen deze verzekeringen niet voor verdeling in aanmerking.

e. inboedelgoederen

4.10 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking vastgesteld dat het staand

horloge en de vitrinekast met Swarovski-kristal aan de vrouw worden toegedeeld en aan

de man de flatscreentelevisie, de Bose-geluidinstallatie en de wasmachine. De rechtbank

heeft daarbij het verzoek van de man om alsnog over te gaan tot taxatie van de

inboedelgoederen afgewezen. De man stelt, anders dan in zijn verzoek, in zijn eerste

grief in het incidenteel hoger beroep en de toelichting daarop niet dat hij de aan de

vrouw toegedeelde goederen wenst te ontvangen, maar stelt dat hij is onderbedeeld ten

opzichte van de vrouw. Verder stelt hij dat de rechtbank ten onrechte geen beslissing

heeft genomen over andere inboedelgoederen die hij heeft genoemd. De vrouw betwist

dit en stelt dat de man zijn stelling dat hij is benadeeld niet aannemelijk heeft gemaakt

en verder dat hij geen toedeling van vorenbedoelde, aan de vrouw toegedeelde

goederen, verlangt. Verder heeft de man de stelling dat een aantal zaken is overgeslagen

Page 28: Magna Charta Webinars

28

in de verdeling door de rechtbank onvoldoende onderbouwd, aldus de vrouw. Het hof is

van oordeel dat de man, tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zijn

stellingen dat er sprake is van een onderbedeling dan wel dat er een andere verdeling

van de inboedelgoederen dient plaats te vinden niet met bewijsstukken heeft gestaafd.

De man heeft in het geheel geen stukken overgelegd met betrekking tot de waardering

van de inboedelgoederen noch gespecificeerd welke inboedelgoederen hij nog meer in de

verdeling wenst te betrekken. De eerste grief in het incidenteel hoger beroep faalt dan

ook.

f. belastingteruggave 2008

4.11 Uit genoemd proces-verbaal van 15 juni 2010 blijkt dat partijen het eens waren

over de belastingteruggave 2008. De man dient aan de vrouw € 2.426,- te voldoen. De

vrouw komt nu bij brief van 13 juli 2011 terug op voormeld bedrag en stelt dat zij €

3.182,- dient te ontvangen. Het hof heeft partijen alleen de mogelijkheid gegeven om na

het sluiten van de mondelinge behandeling nog stukken met betrekking tot de

bankrekeningen van partijen en stukken met betrekking tot de door de man gestelde

vorderingsrechten aan het hof over te leggen. Het hof slaat daarom geen acht op stukken

met betrekking tot de belastingteruggave over het jaar 2008 binnengekomen na het

sluiten van de mondelinge behandeling en zal het verzoek van de vrouw in zoverre

afwijzen.

g. kosten verslavingskliniek Solutions en overige schulden

4.12 De man stelt dat de kosten gemoeid met zijn opname in de verslavingskliniek

Solutions niet alleen voor zijn rekening dienen te komen. De vrouw betwist dat. Het hof

is van oordeel dat nu partijen overeenstemming hebben bereikt over de peildatum met

betrekking tot de bankrekeningen, te weten 1 maart 2009, het redelijk is dat na die

datum opgekomen lasten of baten niet voor verdeling in aanmerking komen. Het hof is

met de rechtbank van oordeel dat de opnamekosten van de man voor zijn rekening

moeten komen, aangezien de opname in de kliniek plaatsvond op 4 maart 2009 en de

betaling van deze kosten ook dateren van na de peildatum. De tweede grief in het

incidenteel beroep faalt.

De vrouw stelt in haar eerste grief voorts dat op grond van de maatstaven van

redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij mede draagplichtig is voor schulden -

meer in het bijzonder geldboetes - die in verband staan met het drankgebruik en daaruit

Page 29: Magna Charta Webinars

29

voortvloeiend gedrag van de man. De man betwist dit en stelt dat er sprake is van één

geldboete wegens rijden onder invloed en kosten voor het verplicht volgen van de

educatieve maatregel “alcohol en verkeer” en dat er geen redenen zijn om met

betrekking tot deze kosten af te wijken van de hoofdregel, inhoudende dat de lasten tot

aan de peildatum moeten worden gedeeld. Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief

van de vrouw voorop dat deze schulden op grond artikel 1:94 lid 2 BW in de

gemeenschap van goederen zijn gevallen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld

op grond waarvan sprake zou kunnen zijn van enigerlei bijzondere verknochtheid van

deze schulden aan de man die zich ertegen verzet dat deze schulden in de gemeenschap

vallen of uitsluitend door de man dienen te worden gedragen. Voor een

gemeenschapsschuld zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig. Dit beginsel lijdt

slechts uitzondering indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van

redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hetgeen de vrouw in dit verband naar

voren heeft gebracht kan naar het oordeel van het hof een dergelijke uitzondering niet

rechtvaardigen, zodat voor deze schulden van vòòr de peildatum beide partijen

draagplichtig zijn.

h. vorderingsrechten

4.13 De vrouw heeft bij brief van 17 juni 2011 overgelegd een overzicht van de

vorderingsrechten die zij heeft op de man ter zake de voormalige echtelijke woning van €

3.432,21. De man heeft ter mondelinge behandeling van deze posten een tweetal posten

betwist. Allereerst stelt hij dat de hypotheek over januari 2011 slechts voor de helft in de

opstelling dient te worden betrokken, dus voor € 493,75, omdat die maandtermijn al in

de afrekening van de notaris is betrokken. Verder betwist de man de posten

tuinonderhoud 2009 en 2010 van € 312,50, aangezien van de noodzaak van deze kosten

niet is gebleken en de vrouw zonder overleg met hem deze kosten heeft gemaakt. De

vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van de man, haar stelling

onvoldoende nader onderbouwd, zodat het hof de helft van de hypotheekkosten over

januari 2011 in aanmerking neemt en de kosten ten aanzien van het tuinonderhoud 2009

en 2010 van € 312,50 niet. Dit betekent dat de vrouw ter zake van de voormalige

echtelijke woning een vordering op de man heeft van € 2.625,96.

4.14 In voormelde brief van 17 juni 2011 geeft de vrouw tevens een overzicht van de

betalingen die zij heeft verricht na de peildatum van 1 maart 2009, maar die betrekking

hebben op de periode van voor de peildatum. De man heeft twee posten in dit overzicht

betwist, te weten de post Vonkeman De Vries Accountants (IB 2008) van € 178,50 en de

Page 30: Magna Charta Webinars

30

post Pension Smit van € 200,-. De vrouw heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting

van de man, haar stelling onvoldoende nader onderbouwd, zodat het hof deze kosten

niet in aanmerking neemt. Dit betekent dat de vrouw ter zake van deze betalingen een

vordering op de man heeft van € 609,45.

4.15 Verder stelt de vrouw dat zij een vordering op de man heeft in verband met

achterstallige partneralimentatie, die tot en met december 2010 € 7.663,73 bedraagt. De

man betwist dit niet, zodat deze vordering van de vrouw op de man vaststaat.

4.16 De man heeft in eerste aanleg bij brief van 10 juni 2010 productie 10 en in hoger

beroep bij verweerschrift productie 2 een overzicht met verrekenposten overgelegd. Bij

brief van 14 juli 2011 heeft de man nog een aantal bewijsstukken overgelegd met

betrekking tot deze verrekenposten. De man stelt voorts dat de betaling van de

partneralimentatie over maart 2009 van € 1.579,- dient te worden verrekend, aangezien

hij deze bij vooruitbetaling dient te voldoen en hij deze uiterlijk 28 februari 2009 had

moeten betalen. Nu de vrouw de alimentatie over maart 2009 vordert, dient dit een

verrekenpost te zijn want anders betaalt de man dubbel omdat de peildatum van de

bankrekeningen 1 maart 2009 is. Hetzelfde geldt voor de achterstallige hypotheekrente

over februari 2009, aldus de man. Het hof overweegt dat de man dit verzoek met

betrekking tot de achterstallige partneralimentatie en de hypotheekrente niet eerder dan

bij brief van 14 juli 2011 heeft gedaan. Nu de mondelinge behandeling van de zaak is

gesloten en het hof partijen niet in de gelegenheid heeft gesteld een nieuw verzoek te

doen dan wel hun verzoek aan te vullen, zal het hof dit verzoek van de man afwijzen.

4.17 Van de overige door de man opgevoerde verrekenposten betwist de vrouw

gemotiveerd de nota CBR-onderzoek van € 906,-. Uit de door de man bij brief van 13 juli

2011 overgelegde brief van het CBR van 14 april 2009 blijkt dat de verplichting tot

betaling van voormeld bedrag pas na de peildatum is ontstaan, zodat het hof hiermee

geen rekening houdt. Ook de betaling van een bedrag van € 675,78 aan het CBR betwist

de vrouw gemotiveerd. Zij stelt dat dit bedrag reeds op 3 december 2008 is voldaan. De

man stelt dat hij voormeld bedrag heeft voldaan op 5 mei 2009. Naar het oordeel van

het hof lag het tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw op de weg van de

man de betaling van voormeld bedrag met bewijsstukken te staven. Nu de man dit heeft

nagelaten, neemt het hof deze kosten niet in aanmerking.

De man heeft de volgende posten, tegenover de betwisting door de vrouw, naar het

oordeel van het hof wel voldoende aannemelijk gemaakt:

Page 31: Magna Charta Webinars

31

- € 253,38 KPN mobiel;

- € 429,79 Autobedrijf Mazier;

- € 666,98 VVAA Schadeverzekering;

- € 167,- Bakker taxibedrijf;

- € 230,70 Bakker taxibedrijf;

- € 479,67 Glaspunt B.V., en

- € 450,- boete CJIB.

Van de overige door de man opgevoerde kosten heeft de man niet aannemelijk gemaakt

dat dit kosten zijn die betrekking hebben op de periode voor de peildatum, dan wel dat

hij deze kosten daadwerkelijk heeft betaald. Op grond van het voorgaande heeft de man

ter zake van deze verrekenposten een vordering op de vrouw van € 1.338,76.

Daarnaast vordert de man betaling van de door de vrouw verschuldigde vergoeding voor

het voortgezet gebruik van de woning van € 335,- per maand die de rechtbank heeft

bepaald in de beschikking van 23 december 2009. Dit betreft de periode van 24 maart

2010 tot 1 februari 2011, waarover in totaal € 3.425,65 door de vrouw aan de man

verschuldigd is. Nu de vrouw deze vordering niet heeft betwist, is deze vordering van de

man op de vrouw komen vast te staan.

i. de lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschappij NV.

4.18 De vraag die beantwoord dient te worden is of de (aanspraak uit de) lijfrentepolis

van de man bij Nationale Nederlanden Levensverzekeringsmaatschap N.V. (verder te

noemen “Nationale Nederlanden”), polisnummer [...], zodanig is verknocht aan de man

dat deze niet voor verdeling in aanmerking komt. Het hof overweegt als volgt. Voorop

staat dat de gemeenschap van goederen ingevolge het bepaalde in artikel 1:94 lid 1 en 2

BW in beginsel alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de echtgenoten omvat.

Ingevolge het bepaalde in artikel 1:94 lid 3 BW vallen goederen die aan een van de

echtgenoten op bijzondere wijze verknocht zijn slechts in de gemeenschap voor zover die

verknochtheid zich daar niet tegen verzet.

Het hof verwijst evenals de rechtbank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 17

oktober 2008, NJ 2009, 41, waar het ging om aanspraken voortvloeiende uit een tussen

een man en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking

gesloten overeenkomst op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een zodanige

koopsom voor een levensverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft gestort,

dat de man tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke uitkeringen

ontvangt waardoor zijn inkomen wordt aangevuld tot 70% van zijn laatstgenoten salaris

Page 32: Magna Charta Webinars

32

en een periodieke maandelijkse uitkering na de ingangsdatum van het

ouderdomspensioen, zoals blijkt uit r.o. 3.1 van de Hoge Raad.

Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord van de vraag of de (aanspraak uit de)

lijfrentepolis moet worden aangemerkt als een goed dat op bijzondere wijze aan de man

is verknocht en, zo ja, of deze verknochtheid zich ertegen verzet dat de vergoeding in de

verdeling wordt betrokken, af van de aard van de betrokken goed zoals deze aard mede

door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald. Dit heeft tot gevolg dat in een

procedure moet worden gesteld tot vergoeding van welke schade de ontslagvergoeding

strekt, opdat de betrokken rechter kan vaststellen of, en zo ja, in hoeverre de hier

bedoelde vragen ten aanzien van een of meer componenten van de vergoeding

bevestigend moeten worden beantwoord, in welk verband in het bijzonder van belang is

in hoeverre sprake is van een toekomstig schade-element. Een in een

stamrechtverzekering ondergebrachte ontslagvergoeding die de strekking heeft van een

inkomenssuppletie ter vervanging van in de toekomst gederfd arbeidsinkomen, kan -

voor zover het gaat om inkomenssuppletie na de ontbinding van het huwelijk - naar haar

aard zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald, worden

beschouwd als een goed dat op bijzondere wijze is verknocht aan de echtgenoot die deze

vergoeding ontvangt, zodanig dat het goed – voor zover het gaat om inkomenssuppletie

na de ontbinding van het huwelijk – bij de ontbinding van de gemeenschap door

echtscheiding buiten de verdeling moet blijven en dus in zoverre niet in de gemeenschap

valt.

De vrouw stelt in haar tweede grief primair dat deze aanspraak van de man uit

voormelde lijfrentepolis in volle omvang behoort tot de ontbonden

huwelijksgoederengemeenschap en daarmee voor verdeling in aanmerking komt, nu

deze aanspraak niet zodanig verknocht is dat deze buiten de verdeling van de ontbonden

huwelijksgemeenschap dient te blijven. De aanspraak op de lijfrentepolis bij Nationale

Nederlanden vloeit voort uit de in 2009 gesloten verzekeringspolis waarvan de betaling

plaatsvond nadat de polis bij de Amersfoortse tot uitkering kwam. Ten aanzien van dit

nieuw verkregen goed dient opnieuw te worden beoordeeld of en in hoeverre dit is

verknocht. Het in 2009 vrijgekomen bedrag stond ter vrije beschikking van de man. Dat

de man kiest voor een uitkering in tien jaarlijkse termijn, welke ook de nahuwelijkse

periode betreffen, betekent niet dat reeds daarom sprake is van verknochtheid. De man

had ook kunnen kiezen tot uitkering (fiscaal belast) van de gelden uit de koopsompolis.

Anders dan in voormelde beschikking van de Hoge Raad van 17 oktober 2008 is hier

geen sprake van een door de werkgever onder een verzekeringsmaatschappij gestorte

uitkering die (enkel) zag op een aanvulling van het loon tot de pensioengerechtigde

Page 33: Magna Charta Webinars

33

datum. De verzekeringsovereenkomst geeft aanspraak op een vastomlijnde jaarlijkse

uitkering voor een periode van 10 jaar. Het is onjuist dat de lijfrentepolis (enkel) ziet op

de aanvulling van in de toekomst gederfde pensioenopbouw of enkel inkomenssuppletie

is voor de periode van het (pre)pensioen. De uitkering betreft daarenboven een periode

van 6 jaar en 7 maanden, te rekenen vanaf de pensioengerechtigde leeftijd, aldus de

vrouw.

De man betwist de primaire stelling van de vrouw en stelt dat het oogmerk van de

ontslagvergoeding was een suppletie van loon en pensioen. Voor de periode die direct

inging is een lijfrente aangekocht en ten aanzien van het deel dat moest suppleren vanaf

datum van ingaan van het vroegpensioen is een koopsompolis afgesloten die pas per die

datum zou uitkeren, zodat het geld in de tussentijd nog verder kon renderen. Met het in

2009 vrijgekomen bedrag is gedaan wat eerder beoogd was, namelijk een lijfrente

aankopen die gedurende het vroegpensioen en pensioen suppleert. Wat de aarde van het

goed betreft, is er geen enkel verschil tussen de in 2005 beschikbaar gekomen som en

de in 2009 beschikbaar gekomen koopsom. Ook in voormeld arrest diende de koopsom

mede voor een uitkering na de pensioengerechtigde leeftijd. Uit de brief van de

voormalige werkgever van de man van 21 december 2005 blijkt dat inkomenssuppletie

datgene was waarvoor de koopsom is verstrekt. Slechts om de koopsom verder te

kunnen laten renderen is er reeds in 2005 voor gekozen die koopsom tot uitkering te

laten komen in de maand dat het vroegpensioen van de man inging, zijnde februari

2009. De aangekochte lijfrente heeft ook uitdrukkelijk het karakter van een

loonsuppletie, aldus de man.

Het hof overweegt als volgt. Op 30 december 2005 is de arbeidsovereenkomst van de

man met VvAA beëindigd. De man heeft toen een ontslagvergoeding ontvangen die

bestond uit twee delen. Eén deel van het bedrag was bedoeld ter aanvulling van zijn

inkomen tot 80% van zijn laatstverdiende loon. Dit deel is gestort bij Nationale

Nederlanden op 29 december 2005 voor de aankoop van een lijfrente leidend tot een

uitkering gedurende de periode van

1 januari 2006 tot 1 februari 2009. Met het tweede deel van € 165.600,- is destijds een

koopsompolis afgesloten bij NV Amersfoortse Levensverzekeringsmaatschappij N.V.

(verder te noemen “De Amersfoortse”). Deze polis kwam in 2009 tot uitkering. Op 16

februari 2009 heeft de man het gerendeerde bedrag uit de polis van € 186.932,- gestort

bij Nationale Nederlanden voor de aankoop van een lijfrentepolis, die recht geeft op een

jaarlijkse aanspraak van € 22.026,-, gedurende een periode van tien jaar en op de

levens van de man als eerste begunstigde en de vrouw als tweede begunstigde.

Page 34: Magna Charta Webinars

34

Partijen zijn op 18 juni 2007 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij

aanvang van het huwelijk had de man een aanspraak op de koopsompolis bij De

Amersfoortse, die tijdens het huwelijk is omgezet in voormelde lijfrentepolis bij de

Nationale Nederlanden met als ingangsdatum 16 februari 2009. De uitkering betreft naar

het oordeel van het hof het deel van de ontslagvergoeding dat (mede) bedoeld is als

aanvulling van in de toekomst gederfde pensioenopbouw en in zoverre een

inkomenssuppletie is, zij het met ingang van de datum van (pre-)pensioen. Niet valt in te

zien waarom er verschil zou zijn tussen het deel van de ontslagvergoeding dat is

aangewend voor inkomenssuppletie tot aan de ingangsdatum van het prepensioen én het

deel van de ontslagvergoeding dat is aangewend voor inkomenssup-pletie vanaf de

ingangsdatum van het prepensioen. Beide inkomenssuppleties hebben een toekomstig

schade-element in zich. De stelling van de vrouw dat de man en niet de werkgever deze

lijfrentepolis heeft afgesloten, maakt dat niet anders. Ook de omstandigheid dat de man

een vrije keuze van de man om de uitkering uit vorenbedoelde koopsompolis bij De

Amersfoortse te storten in een lijfrentepolis, maakt vorenstaand oordeel niet anders. Het

hof is met de rechtbank van oordeel dat zowel de (aanspraak uit de) koopsompolis bij De

Amersfoortse als de (aanspraak uit de) lijfrentepolis bij Nationale Nederlanden naar hun

aard, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald,

kunnen worden beschouwd als een goed dat op bijzondere wijze is verknocht aan de

echtgenoot die deze aanspraak ontvangt, zodanig dat het goed - voor zover het gaat om

inkomenssuppletie na de ontbinding van het huwelijk - bij de ontbinding van de

gemeenschap door echtscheiding buiten de verdeling moet blijven en daarom in zoverre

niet in de gemeenschap valt.

4.19 De maandelijkse uitkeringen die - als inkomenssuppletie - voor de ontbinding van

het huwelijk zijn gedaan, vallen naar vaste rechtspraak in de gemeenschap zoals ook

inkomen staande huwelijk in de gemeenschap valt. Het betreft een tweetal uitkeringen,

te weten op 16 maart 2009 en op 16 maart 2010. De man betwist dit niet maar hij stelt

dat de vervallen termijnen reeds zijn geconsumeerd. De vrouw betwist dat. Het hof is

van oordeel dat de man, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende

aannemelijk gemaakt dat de uitkeringen door partijen gezamenlijk zijn geconsumeerd,

zodat beide uitkeringen nog voor verdeling in aanmerking komen.

4.20 Ten slotte heeft de vrouw ter mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat

de vermogensopbouw in de koopsompolis bij De Amersfoortse die heeft plaatsgevonden

door het bedrag te laten renderen, te weten € 21.332,-, als vrucht van een goed niet

zelfstandig verknocht is. Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad geldt de in

Page 35: Magna Charta Webinars

35

beginsel strakke regel dat de rechter - behoudens ondubbelzinnige toestemming van de

wederpartij - geen acht mag slaan op grieven die pas worden aangevoerd na de door de

wet daartoe aangewezen gelegenheid (in het principaal beroep bij het beroepschrift en in

incidenteel beroep bij het verweerschrift). Nu deze grief terstond in het inleidend

beroepschrift door de vrouw had kunnen worden aangevoerd laat het hof deze buiten

beschouwing.

4.21 Het voorgaande leidt naar het voorlopig oordeel van het hof tot de volgende

afrekening:

4.21.1 de vrouw dient aan de man te betalen:

- ter zake van de saldi op de rekeningen (na aftrek van het voorschot van € 25.000,-) €

1.052,03 (rov. 4.4) en € 26.195,44 (rov 4.5)

- ter zake van de spaarloonregelingen € 694,39 (rov. 4.8)

- ter zake van de diverse polissen € 11.001,45 (rov. 4.9)

- ter zake van overige vorderingen € 1.338,76 en € 3.425,65 (rov. 4.17),

in totaal € 43.707,72.

4.21.2 de man dient aan de vrouw te betalen:

- ter zake van de auto’s € 9.625,- (rov. 4.7)

- ter zake van overige vorderingen € 2.625,96 (rov. 4.13), € 609,45 (rov. 4.14), €

7.663,73 (rov. 4.15), in totaal € 20.524,14.

4.21.3 Verrekening van deze vorderingen betekent dat de vrouw de man schuldig is €

23.183,58.

5. De slotsom

5.1 Nu de grieven tegen de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de kosten

van Solutions, de verdeling van de in de beschikking genoemde inboedelgoederen en de

lijfrentepolis falen, dient het hof de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen voor zover het meer of anders

verzochte is afgewezen en beslissen ten aanzien van de toedeling zoals hiervoor in

onderdeel 4 is overwogen en tot een veroordeling als in 4.21 is samengevat.

5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep instanties compenseren, nu partijen

gewezen echtgenoten zijn.

Page 36: Magna Charta Webinars

36

5.3 Het hof ziet aanleiding partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten

uitsluitend over de berekening in 4.21 alvorens een eindbeschikking te geven. Indien

partijen op basis van de inhoud van deze beschikking tot overeenstemming komen,

kunnen zij dit aan het hof laten weten.

6. De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:

stelt partijen in de gelegenheid zich over 4.21 uit te laten uiterlijk op 8 november 2011,

met kopie aan de wederpartij;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze beschikking is gegeven door mrs. B.M. Mens, H. van Loo en S.M. Evers, bijgestaan

door mr. W. Nagelhout als griffier, en is op 25 oktober 2011 uitgesproken in het

openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Page 37: Magna Charta Webinars

37

ECLI:NL:GHSGR:2011:BR0783

Deeplink

InstantieGerechtshof 's-Gravenhage Datum uitspraak25-05-2011Datum publicatie 08-07-

2011 Zaaknummer200.069.292

Rechtsgebieden Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

verdeling gemeenschap; verknochtheid aanspraken uit stamrechtovereenkomst

VindplaatsenRechtspraak.nl

PJ 2012, 28

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Sector Civiel recht

Uitspraak : 25 mei 2011

Zaaknummer : 200.069.292

Rekestnr. rechtbank : 08-8412

[appellant],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

advocaat mr. E.M.H. Alkemade te ’s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat mr. P.B. van Eck-Molenaar te Gouda.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 28 juni 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 4

september 2009 en 26 maart 2010 van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De vrouw heeft op 3 september 2010 een verweerschrift ingediend.

Page 38: Magna Charta Webinars

38

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

van de zijde van de man:

- op 16 juli 2010 een brief van 15 juli 2010 met bijlagen;

- op 28 maart 2011 een brief van dezelfde datum met bijlagen.

De zaak is op 8 april 2011 mondeling behandeld ten overstaan van mr. A.N. Labohm als

raadsheercommissaris.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

De advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de

bestreden beschikkingen.

Bij beschikking van 4 september 2009 heeft de rechtbank het geregistreerd partnerschap

tussen partijen ontbonden, het verzoek tot partneralimentatie van de man afgewezen en

de zaak met betrekking tot het verzoek tot verdeling aangehouden opdat partijen

stukken in het geding konden brengen.

Bij beschikking van 26 maart 2010 heeft de rechtbank – uitvoerbaar bij voorraad – de

verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap van goederen als volgt

vastgesteld:

aan de man worden toegedeeld (althans, voor zover het schulden betreft, wordt bepaald

dat de man deze voor zijn rekening neemt):

- de [auto];

- de inboedel die de man thans onder zich heeft, waaronder de door de man na het

uiteengaan van partijen aangeschafte inboedel;

- de Rabobankrekening op naam van de man ([rekeningnummer]);

- de helft van de schuld bij de Postbank ([rekeningnummer]);

- de helft van de schuld aan mevrouw [naam];

- de eventuele schuld aan het UWV;

- de rekening-courant schuld bij [naam] B.V.;

- de eenmanszaak [naam], onder vrijwaring van de vrouw van alle plichten die

verband houden met de onderneming;

- het stamrecht;

- de aandelen [naam] B.V.;

Page 39: Magna Charta Webinars

39

aan de vrouw worden toegedeeld (althans, voor zover het schulden betreft, wordt

bepaald dat de vrouw deze voor haar rekening neemt):

- het onroerend goed aan de [adres];

- de hypotheekschuld[naam], met ontslag van de man uit zijn hoofdelijke

aansprakelijkheid;

- de schuld aan [naam] B.V., met ontslag van de man uit zijn hoofdelijke

aansprakelijkheid;

- de inboedel uit voornoemd onroerend goed aan de [adres];

- de Postbankrekening op naam van de vrouw ([rekeningnummer]);

- de helft van de schuld bij de Postbank ([rekeningnummer]);

- de helft van de schuld aan mevrouw [naam];

- de schuld bij [naam];

- het onroerend goed gelegen in [plaats, land];

en is bepaald:

- dat de man aan de vrouw ter zake van voornoemde verdeling in totaal een bedrag

van € 37.944,54 dient te voldoen;

- dat de vrouw de schuld aan [naam] B.V. ter grootte van een bedrag van €

150.246,- aan [naam] B.V. terugbetaalt;

- dat de vrouw aan de man ter zake van voornoemde verdeling van de eventuele

schuld aan het UWV de helft van het saldo van deze schuld per de peildatum dient te

voldoen.

Het meer of anders verzochte is afgewezen.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger

beroep geen grief tegen is gericht. De beschikking tot ontbinding van het geregistreerd

partnerschap is op 30 december 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke

stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Algemeen

1. De man verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te vernietigen voor zover het de

verdeling van de gemeenschap betreft en, opnieuw beschikkende voor zover mogelijk

uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:

- het stamrecht aan de man verknocht is, buiten de gemeenschap valt en derhalve

niet voor verdeling in aanmerking komt;

Page 40: Magna Charta Webinars

40

- de schuld aan mevrouw [naam] voor rekening van de man komt;

- met inachtneming daarvan de wijze van verdeling vast te stellen als in de

beschikking van de rechtbank genoemd, echter onder de bepaling dat de vrouw aan de

man ter zake van voornoemde verdeling in totaal een bedrag van € 29.938,46 dient te

voldoen;

en akte verzoekend van de (voorwaardelijke) vermeerdering van eis als volgt:

te bepalen, uitvoerbaar bij voorraad, dat:

- de vrouw gehouden is de man te vergoeden de helft van de rente die de man na

31 december 2008 betaald heeft op het debetsaldo van de gezamenlijke rekening van

partijen bij de Postbank nummer [rekeningnummer];

- te bepalen dat de vrouw haar medewerking dient te verlenen aan de conversie

van de door haar staande het geregistreerd partnerschap bij de Stichting Pensioenfonds

[naam] onder nummer [nummer] opgebouwde pensioenaanspraken.

2. De vrouw bestrijdt zijn beroep.

3. De man heeft zeven grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd. Ter zitting

heeft hij zijn vijfde grief, inzake de geldlening van de vrouw bij de Stichting

Voorzieningenfonds [naam], ingetrokken. Voorts zijn partijen ter zitting overeengekomen

dat zij over en weer afzien van hun recht op pensioenverevening.

Ontslagvergoeding/stamrecht

4. Een kerngeschil tussen partijen is of de rechten voortvloeiende uit de tussen de man

en [naam] B.V. gesloten stamrechtovereenkomst aan de man zijn verknocht en op grond

daarvan niet in de verdeling dienen te worden betrokken.

5. Ter onderbouwing van zijn stelling dat het recht uit de hiervoor vermelde

stamrechtovereenkomst aan de man verknocht is, is door de man onder meer het

navolgende aangevoerd:

• het dienstverband van de man met [werkgever] is per [datum] 2007 ontbonden

met toekenning aan de man van een vergoeding van € 200.000,-;

• de man heeft dit bedrag laten afstorten in de door hem opgerichte stamrecht B.V.

[naam] B.V.;

• de man heeft met [naam] B.V. een stamrechtovereenkomst gesloten;

• de stamrechtovereenkomst verplicht [naam] B.V. om uiterlijk aan de man per

11 november 2016 periodieke uitkeringen te doen, welke eindigen bij diens overlijden;

Page 41: Magna Charta Webinars

41

• de ontslagvergoeding heeft betrekking op inkomstenderving;

• de man moet op korte termijn aanspraak op de uitkering gaan maken jegens

[naam] B.V. aangezien hij onvoldoende inkomsten kan verwerven.

6. De vrouw is van mening dat het recht uit hoofde van de stamrechtovereenkomst die

de man heeft jegens [naam] B.V. niet aan de man verknocht is. Zij voert daartoe onder

meer aan:

• de verknochtheidsvraag kan door latere rechtshandelingen beïnvloed worden;

• er sprake is van een ontslagvergoeding van € 200.000,- die de man heeft

ontvangen van zijn werkgever;

• de ontslagvergoeding is gestort op de daartoe opgerichte stamrecht B.V. [naam]

B.V.;

• [naam] B.V. nimmer tot een uitkering is overgegaan;

• uit het feit dat de periodieke uitkering nog niet is ingegaan en de hoogte nog niet

vaststaat, blijkt dat de vergoeding in casu niet wordt gebruikt ter vervanging van

inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou

hebben genoten;

• doordat de ontslagvergoeding niet is omgezet in een uitkering ter vervanging van

inkomen dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zal

genieten, is de vergoeding niet aan te merken voor schade die zal ontstaan na

echtscheiding.

7. Het hof overweegt als volgt.

8. Uit de beschikking van de rechtbank ’s-Gravenhage sector kanton van 27 april 2007

volgt:

“Ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per

[datum] 2007: kent aan verwerende partij ten laste van verzoekende partij een

vergoeding toe van € 200.000,00 (zegge tweehonderdduizend euro) bruto en veroordeelt

verzoekende partij tot betaling van dit bedrag.”

9. In de brief van [werkgever] van 14 mei 2007 gericht aan de man is vermeld:

“De uitkering kunt u indien u dit wenst zelf omzetten in een lijfrente-constructie.”

10. Door de man is op 21 augustus 2007 [naam] B.V. opgericht. Het doel van deze

vennootschap was:

”het beheren en uitvoeren van pensioenregelingen, het afsluiten van

levensverzekeringen, waaronder begrepen stamrecht- en lijfrente overeenkomsten;”

11. Door de man en [naam] B.V. is op 21 augustus 2007 een stamrechtovereenkomst

gesloten onder meer inhoudende:

Page 42: Magna Charta Webinars

42

“De BV verbindt zich bij dezen tot het doen van periodieke uitkeringen aan

achtereenvolgens: a) de man uiterlijk ingaande per 11 november 2016 en eindigend bij

diens overlijden; b) de echtgenote of partner van de sub a genoemde gerechtigde,

ingaande op de dag van het overlijden van de ondergetekende sub 2 en eindigend bij

haar overlijden;”

12. [naam] B.V. heeft een bedrag van € 170.000,- uitgeleend aan de man en de vrouw

voor de financiering van de voormalige gemeenschappelijke woning.

13. Het hof is van oordeel dat de navolgende fasen moeten worden onderscheiden:

• de aanspraak van € 200.000,- die de man op basis van de beschikking van de

rechtbank ’s-Gravenhage kan maken jegens [werkgever];

• de afstorting door [werkgever] van het bedrag van € 200.000,- onder [naam]

B.V.;

• de rechten die de man op basis van de stamrechtovereenkomst jegens [naam]

B.V. geldend kan maken.

14. De aanspraak op de ontslagvergoeding is aan de zijde van de man in de

gemeenschap gevallen. De man was bestuursbevoegd om over de ontslagvergoeding te

beschikken. Door het laten storten door [werkgever] van het bedrag op een rekening van

een door de man opgerichte vennootschap heeft de man gehandeld binnen zijn

bestuursmacht.

15. Onbestreden is dat tot de ontbonden gemeenschap behoorden de aandelen in [naam]

B.V. en er is niet gegriefd tegen het feit dat de aandelen in de hiervoor vermelde

vennootschap aan de man zijn toegedeeld.

16. De hoofdregel is dat alle goederen in de gemeenschap vallen, tenzij een goed aan

een der partners verknocht is. Het antwoord op de vraag of een goed verknocht is, is

afhankelijk van de aard van dat goed zoals deze naar maatschappelijke normen wordt

bepaald.

17. Uit de stamrechtovereenkomst volgt dat [naam] B.V. verplicht is tot het verrichten

van een periodieke uitkering aan de man uiterlijk ingaande op 11 november 2016. Mede

bezien de toelichting die de man ter zitting heeft gegeven dat de uitkering bestemd is om

te voorzien in zijn levensonderhoud als hij over onvoldoende inkomsten beschikt,

beschouwt het hof deze rechten als een inkomensvoorziening en niet als een

pensioenvoorziening.

Page 43: Magna Charta Webinars

43

18. De stamrechtovereenkomst is zodanig geredigeerd dat de man jegens [naam] B.V.

de inkomensvoorziening ieder moment na 21 augustus 2007 kan inroepen.

19. Nu er naar het oordeel van het hof sprake is van een inkomensvoorziening die er in

voorziet dat de man inkomsten verkrijgt op het moment dat hij niet zelf in staat is om

voldoende inkomsten te verwerven, acht het hof de aanspraken die voortvloeien uit deze

stamrechtovereenkomst naar maatschappelijke normen bezien aan de man verknocht

voor zover deze aanspraken worden geëffectueerd na datum ontbinding.

20. Het feit dat [naam] B.V. een groot deel van het kapitaal heeft uitgeleend aan partijen

voor de financiering van de gemeenschappelijke woning doet niet af aan het feit dat de

rechten voortvloeiend uit de stamrechtovereenkomst aan de man zijn verknocht. Voor de

geldlening betalen partijen rente en er is een zekerheid gesteld voor de schuld die

partijen hebben aan [naam] B.V.

Rekening courantschuld

21. Uit het appelschrift volgt eveneens dat de man van mening is dat de schuld die hij

heeft aan [naam] B.V. aangemerkt dient te worden als een gemeenschapsschuld

waarvoor beide partijen draagplichtig zijn. De man heeft op 28 oktober 2008 een

doorlopend kredietovereenkomst gesloten met [naam] B.V., uit hoofde waarvan de man

een geldlening heeft verkregen van € 40.000,-. Op de peildatum bedroeg de schuld €

40.000,-, echter met dien verstande dat de man nog een bedrag van € 10.000,- over

had van de lening.

22. De man heeft onder meer gesteld dat hij met betrekking tot de hiervoor genoemde

geldlening de navolgende uitgaven heeft verricht:

• herinrichtingskosten;

• advocaatkosten;

• kosten van de huishouding.

23. De vrouw is van mening dat de man de hier vermelde kosten niet goed heeft

onderbouwd. Zij heeft daartoe onder meer aangevoerd:

• tot 1 januari 2009 heeft de man geen kosten van de huishouding behoeven te

betalen;

Page 44: Magna Charta Webinars

44

• het is niet redelijk dat de vrouw moet mee betalen aan de kosten van de advocaat

van de man;

• gezien het feit dat partijen in het kader van de verdeling van de inboedel ieder

ongeveer hetzelfde aan waarde heeft ontvangen, is het niet redelijk dat de vrouw aan de

herinrichting van de man moet mee betalen.

24. Het hof overweegt als volgt. De draagplicht van de schulden van de gemeenschap

blijft bestaan tot het moment van de ontbinding hiervan.

25. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij de geldlening is aangegaan om zijn nieuwe

leven na de echtscheiding zowel privé als zakelijk op te starten. Vaststaat dat de schuld

is aangegaan kort voordat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Gezien deze feiten en

omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk dat de man de geldlening aan [naam]

B.V. als een eigen schuld zal voldoen en de vrouw ter zake deze schuld zal vrijwaren. De

grief van de man met betrekking tot de kosten van levensonderhoud, herinrichting- en

advocaatkosten treft derhalve geen doel.

Schuld aan tante

26. Ter zitting heeft de man verklaard dat hij de schuld aan de tante heeft betaald. De

vrouw heeft dit niet bestreden.

27. Het hof overweegt als volgt. Nu er sprake is van een gemeenschapsschuld zijn beide

partijen daarvoor gelijk draagplichtig. Aangezien de man deze schuld heeft voldaan heeft

hij voor de helft een regresrecht op de vrouw.

Inboedelgoederen

28. De man heeft voorwaardelijk een grief geformuleerd betreffende de verdeling van de

inboedel. Deze grief dient te worden besproken aangezien de man de schuld aan [naam]

B.V. als een eigen schuld dient te voldoen.

29. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat de man van mening is dat de

waarde van de goederen die aan hem zijn toegedeeld minder is dan de waarde van de

inboedelgoederen die aan de vrouw zijn toegedeeld.

30. Het vorenstaande wordt door de vrouw bestreden.

Page 45: Magna Charta Webinars

45

31. Het hof is van oordeel dat de man niet aan zijn stelplicht heeft voldaan. Het hof heeft

geen inzicht in de omvang van alle inboedelgoederen en voorts geen inzicht in de waarde

van de individuele inboedelgoederen. Het hof kan zich daarom geen oordeel vormen of er

een aanmerkelijk verschil in waarde is in de inboedelgoederen die aan partijen zijn

toegedeeld.

De grief treft geen doel.

Pensioen

32. Ter zitting zijn partijen met elkaar overeengekomen dat zij over en weer afzien van

pensioenverevening.

Gedeeltelijke vernietiging

33. Het appel treft op twee punten doel: het stamrecht en de schuld aan de tante.

34. Het hof heeft overwogen dat de rechten voortvloeiende uit het stamrecht aan de man

zijn verknocht. Gezien dit feit dient het stamrecht niet in de verdeling te worden

betrokken.

De rechten uit het stamrecht behoren tot het privévermogen van de man.

35. Ter zake de vordering op de tante heeft de man op de vrouw een vordering van €

2.500,-.

36. De bestreden beschikking moet worden vernietigd voor zover:

• het stamrecht aan de man is toegedeeld;

• de man aan de vrouw dient te voldoen de somma van € 37.944,54;

• de man en de vrouw ieder de helft van de schuld aan mevrouw [naam] dienen te

voldoen.

37. Per saldo dient de man uit hoofde van de verdeling aan de vrouw te voldoen de

somma van € 27.356,33. De vrouw dient aan de man te voldoen de somma van €

39.794,79. Daarnaast dient de vrouw nog aan de man te voldoen de somma van €

2.500,- ter zake de schuld aan mevrouw [naam]. De vordering van de man op vrouw

bedraagt derhalve € 14.938,46.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Page 46: Magna Charta Webinars

46

Het hof:

vernietigt de bestreden beschikking voor zover:

• het stamrecht aan de man is toegedeeld;

• de man aan de vrouw dient te voldoen de somma van € 37.944,54;

• de man en de vrouw ieder de helft van de schuld aan mevrouw [naam] dienen te

voldoen;

en, in zoverre opnieuw beschikkende:

bepaalt dat de vrouw aan de man in het kader van de verdeling betaalt de somma van €

14.938,46;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan ’s hofs oordeel onderworpen voor

het overige;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Dusamos en Zwagemaker, bijgestaan

door

mr. Van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 mei

2011.

Page 47: Magna Charta Webinars

47

ECLI:NL:GHAMS:2013:BZ4094

Deeplink

InstantieGerechtshof Amsterdam Datum uitspraak22-01-2013Datum publicatie 14-03-

2013 Zaaknummer200.111.263-01

Rechtsgebieden Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Is ontslagvergoeding aan de vrouw

verknocht?

VindplaatsenRechtspraak.nl

RFR 2013, 56

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht, team III familie- en jeugdrecht

Uitspraak: 22 januari 2013

Zaaknummer: 200.111.263/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: 421272/FARK09-1627

in de zaak in hoger beroep van:

[…],

wonende te […],

appellante in principaal hoger beroep,

geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,

advocaat: dr.mr. E. Tahitu te Amsterdam,

tegen

[…],

wonende te […],

geïntimeerde in principaal hoger beroep,

appellant in incidenteel hoger beroep,

advocaat: mr. M.M. van Maanen te Amsterdam,

1. Het geding in hoger beroep

Page 48: Magna Charta Webinars

48

1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

1.2. De vrouw is op 8 augustus 2012 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de

tussenbeschikking van 8 september 2010 en de beschikking van 9 mei 2012 van de

rechtbank Amsterdam, met kenmerk 421272/FARK09-1627. De vrouw verzoekt te

bepalen dat zij uit hoofde van overbedeling een bedrag van € 5.690,39 aan de man

verschuldigd is.

1.3. De man heeft op 4 oktober 2012 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij

incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij hij zijn verzoek heeft vermeerderd en

gewijzigd. Voor de inhoud van het verzoek van de man verwijst het hof naar het

verweerschrift.

1.4. De vrouw heeft op 15 november 2012 een verweerschrift in het hoger beroep van de

man ingediend en de grieven van de man bestreden.

1.5. De zaak is op 12 december 2012 ter terechtzitting behandeld.

1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;

- de man, bijgestaan door zijn advocaat;

2. De feiten

Partijen zijn [in] 1999 gehuwd in gemeenschap van goederen. Hun huwelijk is op 19 juni

2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 maart 2009 in

de registers van de burgerlijke stand. Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de

rechtbank bepaald dat de behandeling over de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap zal worden aangehouden.

3. De beoordeling in hoger beroep

3.1. De rechtbank heeft op 8 september 2010, 27 april 2011, 18 januari 2012 en 9 mei

2012 beschikkingen gegeven ter zake van de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap. Daarbij is de peildatum voor de omvang en de waarde

van de gemeenschap bepaald op 19 juni 2012. Hiertegen is niet gegriefd. In de

Page 49: Magna Charta Webinars

49

eindbeschikking van 9 mei 2012 heeft de rechtbank een verdeling vastgesteld en heeft

zij de vrouw veroordeeld tot betaling van € 32.105,89 aan de man wegens overbedeling.

3.2. Het hoger beroep is beperkt tot vijf punten. De vrouw grieft in principaal appel over

de ontslagvergoeding; zij heeft één grief aangevoerd. De man grieft in incidenteel appel

over (1) een lening van zijn moeder, (2) het kapitaalgroeiplan bij Reaal Verzekeringen,

(3) de gebruiksvergoeding voor de woning en (4) de inboedel; hij heeft vijf grieven

aangevoerd.

De ontslagvergoeding

3.3. De rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 8 september 2010 overwogen dat

niet in geschil is dat de vrouw in 2002 een ontslagvergoeding heeft ontvangen €

43.033,70, die zij heeft ondergebracht in een stamrecht dan wel levensverzekering,

welke waarde thans € 52.561,- bedraagt en in 2012 tot uitkering zal worden gebracht.

De rechtbank heeft de ontslagvergoeding aan de vrouw toebedeeld onder de voorwaarde

dat zij de helft aan de man zal toescheiden. In de eindbeschikking is aldus geoordeeld.

3.4. In hoger beroep klaagt de vrouw dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de

ontslagvergoeding in de gemeenschap valt. Volgens haar is de ontslagvergoeding aan

haar verknocht. Zij voert daartoe aan dat in 2002 haar dienstverband is beëindigd in

verband met ziekte. De werkgever van de vrouw heeft in die periode aan de vrouw

kenbaar gemaakt dat er een reorganisatie op touw stond en dat er voor de vrouw, mede

vanwege haar ziekte en haar leeftijd, geen plaats zou zijn in de nieuwe organisatie, aldus

de vrouw.

Aan de vrouw is na haar ontslag een volledige WIA-uitkering toegekend van ongeveer €

800,- per maand. Door haar ziekte en ontslag was sprake van een inkomstendaling en

een pensioentekort. Volgens de vrouw dient de aanspraak uit de stamrechtverzekering

mede ter aanvulling van haar WIA-uitkering en (te zijner tijd) ter vervanging van haar

niet opgebouwde pensioen.

Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw nog toegelicht dat de

stamrechtverzekering in juli 2012 in één keer tot uitkering is gekomen. De uitkering

staat thans nog bij de verzekeraar, naar het hof begrijpt: mede in afwachting van de

uitkomst van deze procedure.

3.5. De man heeft de stellingen van de vrouw bestreden. Hij voert in de eerste plaats

aan dat de vrouw niet-ontvankelijk is omdat sprake is van een gedekt verweer. In de

Page 50: Magna Charta Webinars

50

eerste aanleg heeft de vrouw zich steeds op het standpunt gesteld dat de

ontslagvergoeding in de gemeenschap viel. Daar kan zij nu niet meer op terugkomen,

aldus de man.

3.6. Het hof verwerpt dit verweer. Het hoger beroep strekt mede ertoe de mogelijkheid

te bieden in de eerste aanleg gemaakte fouten te herstellen. De enkele omstandigheid

dat de grief van de vrouw onverenigbaar is met een in de eerste aanleg ingenomen

proceshouding is onvoldoende om te spreken van een gedekt verweer. Daarvoor is

uitsluitend plaats indien uit deze proceshouding ondubbelzinnig voortvloeit dat het

desbetreffende verweer is prijsgegeven. Hetgeen de man heeft aangevoerd, is

onvoldoende om te kunnen vaststellen dat de vrouw dit verweer heeft prijsgegeven.

3.7. De man voert voorts aan dat de vrouw in 2002 niet wegens ziekte is ontslagen; zij

was in 2002 nog niet ziek. Haar ziekte MS is pas in 2005 geconstateerd. Het ontslag vond

plaats in verband met een reorganisatie bij de werkgever waarbij de boventallige

werknemers de keuze kregen voorgelegd deel uit te gaan maken van een zogeheten

mobiliteitsteam of akkoord te gaan met een ontslagvergoeding op basis van een door de

Ondernemingsraad goedgekeurd sociaal plan, welke vergoeding neerkwam op de

‘kantonrechtersformule’. De vrouw heeft toen gekozen voor een ontslagvergoeding.

De vrouw heeft deze omstandigheden als zodanig niet weersproken, met dien verstande

dat zij aanvoert dat de keuze voor het mobiliteitsteam in haar geval niet realistisch was

gezien haar leeftijd en haar gezondheid. Zij heeft ter mondelinge behandeling toegelicht

dat zij in 2002 nog niet volledig arbeidsongeschikt was, maar al wel geregeld met ziekte

te kampen had.

3.8. Het hof overweegt als volgt. Naar vaste rechtspraak hangt het antwoord op de

vragen of een goed op bijzonder wijze aan een der echtgenoten is verknocht en, zo ja, in

hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat dat goed in de gemeenschap valt, af

van de aard van dat goed, zoals deze aard mede door de maatschappelijke opvattingen

wordt bepaald. In het arrest HR 17 oktober 2008, NJ 2009, 41 waarop de vrouw zich

beroept, oordeelde de Hoge Raad over de verknochtheid van een ontslagvergoeding als

volgt:

“[Het arrest HR 22 maart 1996, NJ 1996, 640] betreft een door de werkgever in verband

met beëindiging van de dienstbetrekking aan de werknemer toegekende en uitbetaalde

schadeloosstelling in de vorm van een bedrag ineens; geoordeeld werd dat in dat geval

geen plaats was voor het maken van een uitzondering op de hoofdregel van art. 1:94 lid

Page 51: Magna Charta Webinars

51

1 BW dat de gemeenschap alle tegenwoordige en toekomstige goederen van de

echtgenoten omvat. Thans gaat het echter om aanspraken voortvloeiende uit een tussen

de man en diens werkgever in verband met de beëindiging van de dienstbetrekking

gesloten overeenkomst op grond waarvan de werkgever bij die beëindiging een zodanige

koopsom voor een stamrechtverzekering onder een verzekeringsmaatschappij heeft

gestort dat de man tot de ingangsdatum van zijn ouderdomspensioen periodieke

uitkeringen ontvangt waardoor zijn inkomen wordt aangevuld tot 70% van zijn

laatstgenoten salaris. Bij de beantwoording van de vraag of die aanspraken, waaronder

mede begrepen de uitkeringen waartoe zij inmiddels hebben geleid, in de

huwelijksgemeenschap vallen, moet onderscheid worden gemaakt tussen aanspraken die

zien op de periode vóór en aanspraken die zien op de periode na ontbinding van de

huwelijksgemeenschap. Deze laatste vallen, nu zij strekken tot vervanging van inkomen

dat de man bij voortzetting van de dienstbetrekking na die ontbinding zou hebben

genoten, evenmin in de gemeenschap als de uit een bestaande arbeidsverhouding

voortvloeiende aanspraak op voor nog te verrichten arbeid te ontvangen loon. Voor de

aanspraken die zien op de periode vóór de ontbinding, en waarvan de waarde in ieder

geval niet meer bedraagt dan de som van de in die periode verschuldigde uitkeringen,

geldt daarentegen dat zij evenals ontvangen loon in de gemeenschap vallen. Nu de

vrouw het tegendeel niet heeft gesteld, moet ervan worden uitgegaan dat die uitkeringen

aan beide partijen ten goede zijn gekomen, zodat ook in zoverre voor verdeling geen

grond bestaat. De door het hof gegeven beslissing is derhalve, wat er ook zij van de

motivering waarop deze berust, juist.”

3.9. Anders dan in de bovengenoemde zaak die door de Hoge Raad is beslist, is de

onderhavige ontslagvergoeding niet gestort in een stamrechtverzekering waaruit de

vrouw periodieke uitkeringen ontvangt waardoor haar inkomen wordt aangevuld tot een

bepaald percentage van haar laatstgenoten salaris. In de onderhavige zaak is de

ontslagvergoeding (in 2002) gestort in een stamrechtverzekering die gedurende tien jaar

niet tot enige uitkering is gekomen. Het bedrag is recentelijk beschikbaar gekomen en

het is aan de vrouw te beslissen op welke wijze zij daarover wil beschikken: in de vorm

van een periodieke uitkering of als bedrag in één. Aldus valt haar ontslagvergoeding niet

(gedeeltelijk) aan te merken als vervanging van inkomen dat de vrouw na de ontbinding

van de gemeenschap en bij voortzetting van haar dienstbetrekking zou hebben genoten.

Er kan dus niet worden gezegd dat de ontslagvergoeding verknocht is. De overige

omstandigheden van het geval, te weten het gegeven dat de vrouw inmiddels

arbeidsongeschikt is en weinig tot geen perspectief op herstel heeft en dat zij thans moet

Page 52: Magna Charta Webinars

52

rondkomen van een (lage) WIA-uitkering en – na haar pensionering – van een niet

volledig opgebouwd pensioen, zijn niet van dien aard dat moet worden geconcludeerd dat

toch sprake is van verknochtheid van de in 2002 ontvangen ontslagvergoeding.

3.10. De conclusie is dat het principaal appel faalt.

De lening van de moeder van de man

3.11. De man heeft in hoger beroep in een ongenummerde grief aangevoerd dat partijen

in 2006 een bedrag van € 27.000,- van zijn moeder hebben geleend. Zijn moeder heeft

inmiddels gevraagd om terugbetaling van dat bedrag inclusief de overeengekomen rente

van 3%. Per saldo moet er € 32.000,- worden terugbetaald, waarvan de vrouw €

16.000,- voor haar rekening dient te nemen. Ten bewijze heeft de man een

geldleningovereenkomst overgelegd die door hemzelf en zijn moeder is ondertekend,

alsmede een brief van 30 juli 2012 van zijn moeder waarin zij terugbetaling van de

lening verlangt.

3.12. De vrouw heeft het bestaan van de lening betwist. Zij is weliswaar op een zeker

moment met de man naar Zwitserland gereisd om daar een bedrag van € 27.000,- op te

halen, maar zij is nimmer erover geïnformeerd dat het zou gaan om een lening. Het

bevreemdt de vrouw dat in de eerste aanleg uitvoerig is geprocedeerd over de vraag of

het geld in Zwitserland van de man of van zijn moeder was, maar dat toen nooit is

gerept van het bestaan van een lening. De vrouw betwist de authenticiteit van de

onderhandse akte tussen de man en zijn moeder en van de brief van de moeder van 30

juli 2012.

3.13. Het hof overweegt als volgt. Weliswaar kan de door de man in het geding

gebrachte onderhandse akte tussen hem en zijn moeder dienen als dwingend bewijs van

het bestaan van de lening. In het geschil tussen de man en de vrouw is dat niet het

geval. Nu de vrouw het bestaan van de lening gemotiveerd betwist en de man geen

bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen, is het bestaan van de lening niet komen

vast te staan. Deze grief treft dus geen doel.

Het kapitaalgroeiplan bij Reaal Verzekeringen

Page 53: Magna Charta Webinars

53

3.14. In de tussenbeschikking van 8 september 2010 heeft de rechtbank overwogen dat

het kapitaalgroeiplan aan de man zal worden toegedeeld, met dien verstande dat de man

de helft van de waarde per peildatum aan de vrouw dient te vergoeden. In de

eindbeschikking is de rechtbank – ondanks argumenten van de man die ertoe strekten

het kapitaalgroeiplan buiten de gemeenschap te laten – bij deze beslissing gebleven. Het

kapitaalgroeiplan is aan de man toegedeeld, de waarde ervan is bepaald op € 7.745,- en

bepaald is dat de man uit dien hoofde een bedrag van € 3.872,50 aan de vrouw is

verschuldigd.

3.15. De grieven 1, 2 en 3 in incidenteel appel strekken ten betoge dat het

kapitaalgroeiplan buiten de gemeenschap valt. De man heeft toegelicht dat het

kapitaalgroeiplan destijds bij de geboorte van hun oudste zoon [x] is afgesloten. De

verzekeraar heeft op 1 december 2009 – een paar maanden na de achttiende verjaardag

– een bedrag van € 7.745,- aan de man uitgekeerd. Hij heeft dit geld besteed aan

studiekosten van [x]. De man acht het redelijk dat de waarde van het kapitaalgroeiplan

buiten de gemeenschap blijft, althans dat hij niet gehouden is de helft van de

verzekeringsuitkering aan de vrouw te betalen.

3.16. Het hof volgt dit betoog niet. Vaststaat dat het kapitaalgroeiplan op naam van de

man stond en dat de verzekering – na de peildatum en na de achttiende verjaardag van

[x] – tot uitkering aan de man is gekomen. De man heeft ervoor gekozen de uitkering

onder zich te houden en daarvan studiekosten van [x] te betalen. De uitkering is aldus

nimmer onderdeel gaan uitmaken van het vermogen van [x] en valt derhalve in de

huwelijksgemeenschap. Daaruit vloeit voort dat de uitkering in de verdeling dient te

worden betrokken. De omstandigheid dat de man het geld heeft gebruikt om de studie

van [x] te bekostigen, maakt niet anders. Het hof wijst in dit verband op artikel 1:395a

BW waarin is bepaald dat ouders verplicht zijn te voorzien in de kosten van

levensonderhoud en studie van hun meerderjarige kinderen die de leeftijd van 21 jaar

nog niet hebben bereikt.

De gebruiksvergoeding voor de woning

3.17. De man heeft in eerste aanleg de rechtbank verzocht een door de vrouw te betalen

gebruikvergoeding voor de echtelijke woning vast te stellen. De rechtbank heeft dit

verzoek in de tussenbeschikking van 8 september 2010 afgewezen. Daartoe heeft zij

overwogen dat de woning met verlies is verkocht. Reeds om die reden kan naar het

Page 54: Magna Charta Webinars

54

oordeel van de rechtbank vastgesteld worden dat er geen (positief) vermogen is geweest

waarvan de vrouw alleen het genot heeft gehad op grond waarvan zij een

gebruiksvergoeding verschuldigd zou zijn.

3.18. Met grief 4 in incidenteel appel klaagt de man over deze afwijzing. Hij stelt dat er

aanleiding is een vergoeding vaststellen volgens de volgende maatstaf: een redelijke

huur bedraagt 4% van de waarde van de woning. Vaststaat dat de woning is verkocht

voor € 380.000,- zodat de huur is vast te stellen op € 15.200,- per jaar ofwel € 1.267,-

per maand. Wanneer rekening wordt gehouden met de (door de man te betalen) kosten

van de voormalige echtelijke woning van € 1.100,- per maand, resteert een bedrag van €

167,- per maand. De man acht het redelijk dat de vrouw hem een bedrag van € 167,- x

18 maanden voldoet, hetgeen neerkomt op € 3.006,- in totaal.

3.19. Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aangevoerd om af te

wijken van de in dit soort gevallen gebruikelijke maatstaf die inhoudt dat voor

vergoeding in aanmerking komt 4% van de overwaarde van de echtelijke woning, zijnde

het rendement dat de echtgenoot die de woning niet bewoont, heeft misgelopen. De man

heeft niet bestreden dat er geen overwaarde is, zodat zijn grief geen succes heeft.

De inboedel

3.20. De rechtbank is in de tussenbeschikking van 8 september 2010 ervan uitgegaan

dat de inboedel reeds tussen partijen is verdeeld, omdat de voormalige echtelijke woning

inmiddels is verkocht en geleverd. Het verzoek van de man om een vergoeding uit

overbedeling van € 10.000,- is daarom afgewezen.

3.21. In grief 5 in incidenteel appel klaagt de man over deze afwijzing. Hij verzoekt de

waarde van de inboedel te bepalen op € 10.000,- en te bepalen dat de vrouw hem €

5.000,- uit hoofde van overbedeling dient te voldoen. De man voert aan dat hij bij zijn

vertrek uit de echtelijke woning slechts enkele spullen heeft meegenomen en dat de

vrouw hem naderhand nimmer de gelegenheid heeft gegeven andere zaken te komen

ophalen. De man wijst erop dat de vrouw de vrijwel de gehele inboedel heeft opgeslagen

in een (grote) opslagbox waarvoor zij € 400,- per maand betaalt.

3.22. De vrouw heeft aangevoerd dat zij na de verkoop van de echtelijke woning vele

maanden niet over vast onderdak heeft beschikt en bij verschillende familieleden heeft

Page 55: Magna Charta Webinars

55

gelogeerd. Om die reden was zij genoodzaakt inboedelspullen op te slaan, waarvoor zij

een grote opslagbox nodig had. Bovendien heeft de man zelf ervoor gekozen geen

spullen uit de echtelijke woning mee te nemen. De vrouw is van mening dat de waarde

van de inboedel op het moment dat zij de echtelijke woning verliet (28 april 2010) niet

meer dan € 5.000,- bedroeg.

3.23. Gelet op de betwisting van de vrouw kan niet als vaststaand worden aangenomen

dat de waarde van de opgeslagen inboedel op de peildatum € 10.000,- bedroeg. De

vrouw heeft wel erkend dat de waarde van de inboedel enkele maanden na de peildatum,

toen zij de echtelijke woning verliet, € 5.000,- bedroeg. Naar het hof begrijpt is deze

inboedel opgeslagen; de vrouw heeft niet gesteld dat er bij haar vertrek

(noemenswaardige) zaken zijn achtergebleven in de woning. Evenmin heeft de vrouw

betwist dat zij de opgeslagen zaken heeft gebruikt voor de inrichting van haar nieuwe

woning, zodat moet worden aangenomen dat de inboedel volledig aan haar ten goede is

gekomen.

Hieruit vloeit voort dat de vrouw de man wegens overbedeling een bedrag van € 2.500,-

dient te betalen. Bij gebreke aan nadere gegevens gaat het hof ervan uit dat de waarde

op de peildatum gelijk was aan de waarde op het tijdstip dat de vrouw de echtelijke

woning heeft verlaten. De omstandigheid dat de man (naar de vrouw stelt) geen gebruik

heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid spullen te komen ophalen, staat daar

niet aan in de weg. De grief is dus gegrond.

Slotsom

3.24. De slotsom is dat het principaal appel geen succes heeft. Dat geldt ook voor het

incidenteel appel, met uitzondering van grief 5. Nu deze grief slaagt kan de veroordeling

van de vrouw tot betaling van € 32.015,89 niet in stand blijven. Het hof zal de vrouw in

plaats daarvan veroordelen tot betaling van een bedrag van € 34.515,89.

3.25. Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal het hof de kosten compenseren.

5. Beslissing

Het hof:

Page 56: Magna Charta Webinars

56

vernietigt de beschikking van 9 mei 2012 voorzover de vrouw ([…]) daarin onder 3.2 is

veroordeeld tot betaling aan de man ([…]) van € 32.015,89 en in zoverre opnieuw

rechtdoende:

veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 34.515,89;

bekrachtigt de bestreden beschikkingen voor het overige;

compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders gevorderde af.

Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. van den Bergh, mr. C.A. Joustra en mr. M.

Perfors in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier, en in het openbaar

uitgesproken op 22 januari 2013.

Page 57: Magna Charta Webinars

57

ECLI:NL:GHAMS:2013:CA1866

Deeplink

InstantieGerechtshof Amsterdam Datum uitspraak14-05-2013Datum publicatie 03-06-

2013 Zaaknummer200.117.652/01

Rechtsgebieden Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Afwijking van het uitgangspunt dat de gemeenschap wat haar lasten betreft, alle

schulden van ieder der echtgenoten omvat en dat echtgenoten ingevolge artikel 1:100

BW een gelijk aandeel hebben in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap, zodat

de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld.

VindplaatsenRechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht

Team III (familie- en jeugdrecht)

Uitspraak: 14 mei 2013

Zaaknummer: 200.117.652/ 01

Zaaknummer eerste aanleg: FA RK 08-8911

in de zaak in hoger beroep van:

[…],

wonende te […],

appellante,

advocaat: mr. K. van der Meij te Amsterdam,

tegen

[…],

wonende te […],

geïntimeerde.

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

Page 58: Magna Charta Webinars

58

1.2. De Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Hoge Raad) heeft bij beschikking van 30

maart 2012 (met zaaknummer 11/03045) de beschikking van het gerechtshof ‘s

Gravenhage van 6 april 2011 met zaaknummer 200.066.616/01 vernietigd en de zaak

verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing.

1.3. Voor het verloop van de procedure tot de beschikking van de Hoge Raad verwijst het

hof naar rechtsoverweging 1 uit voornoemde beschikking van de Hoge Raad.

1.4. De vrouw heeft bij dagvaarding van 31 oktober 2012 de zaak aangebracht ter griffie

van het hof. Bij rolbeslissing van 20 november 2012 is de zaak verwezen naar team III

(familie- en jeugdrecht) van de afdeling civiel recht en belastingrecht en is bevolen de

zaak voort te zetten volgens de regels die gelden voor de verzoekschriftprocedure.

1.4. De zaak is op 4 maart 2013 ter terechtzitting behandeld.

1.5. Ter terechtzitting is verschenen:

- de advocaat van de vrouw.

De vrouw, noch de man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, ter terechtzitting verschenen.

2. De feiten

2.1. Partijen zijn [in] 2008 in gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is op 30

oktober 2009 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7

september 2009 in de registers van de burgerlijke stand. Er zijn geen kinderen uit het

huwelijk geboren.

2.2. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren (onder meer) een tweetal schulden

ter zake van aan de man voor het huwelijk verleende bankkredieten:

- het doorlopend krediet bij de ING (voorheen Postbank), met contractnummer [1];

- het flexibel krediet bij de ABN AMRO bank, met contractnummer [2].

2.3. Bij de bestreden beschikking van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 19 februari 2010

is – voor zover in hoger beroep van belang – bepaald dat de man (de aflossing van de)

hiervoor onder 2.2 genoemde schulden voor zijn rekening dient te nemen, onder de

verplichting van de vrouw tot vergoeding aan de man van de helft van die schulden per

de peildatum, te weten een bedrag van € 3.888,52 met betrekking tot de schuld aan de

ING en een bedrag van € 6.277,48 met betrekking tot de schuld aan de ABN AMRO bank,

Page 59: Magna Charta Webinars

59

met dien verstande dat betaling door de vrouw eerst dient plaats te vinden na

(aangetoonde) aflossing van de schulden door de man. Bij beschikking van 6 april 2011

heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de beschikking van de rechtbank op dit punt

bekrachtigd.

2.4. De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 30 maart 2012 de beschikking van het

gerechtshof ’s-Gravenhage vernietigd en het geding naar dit hof verwezen ter verdere

behandeling en beslissing.

3. Het geschil in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad

De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover de beslissing

betrekking heeft op voormelde schulden en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de man

niet-ontvankelijk te verklaren in zijn zelfstandige verzoeken, althans deze verzoeken (het

hof leest: tot toerekening van zijn schulden aan ieder der partijen bij helfte) af te wijzen,

althans zodanige beslissing te nemen als het hof juist zal achten.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Het hoger beroep van de vrouw richt zich uitsluitend tegen het oordeel van de

rechtbank dat de vrouw de helft van de door de man aangegane schulden aan hem dient

te voldoen. De vrouw stelt dat in het onderhavige geval sprake is van zodanig

uitzonderlijke feiten en omstandigheden dat de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat

de schuld in zijn geheel door de man dient te worden gedragen. Zij voert daartoe aan:

- dat tijdens het korte huwelijk van partijen niet of nauwelijks van samenwoning sprake

is geweest en dat partijen in elk geval geen gemeenschappelijke huishouding hebben

gevoerd;

- dat de onderhavige schulden door de man vóór het huwelijk zijn aangegaan;

- dat zij daarvan pas kennis heeft gekregen tijdens de echtscheidingsprocedure;

- dat de stelling van de man dat met de uit de kredieten verkregen gelden onder meer de

bruiloft van partijen is betaald, niet juist kan zijn, en

- dat aannemelijk is dat de man, die geen behoorlijke verantwoording heeft afgelegd

omtrent de besteding van de uit de kredieten verkregen gelden, deze heeft aangewend

voor de aankoop van auto’s of van onroerend goed in [land].

4.2. De man heeft in hoger beroep geen verweer gevoerd.

Page 60: Magna Charta Webinars

60

4.3. Het hof overweegt als volgt. Uitgangspunt is dat de gemeenschap, wat haar lasten

betreft, alle schulden van ieder der echtgenoten omvat en dat echtgenoten ingevolge

artikel 1:100 Burgerlijk Wetboek (BW) een gelijk aandeel hebben in de ontbonden

huwelijksgoederengemeenschap, zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te

worden verdeeld. Een afwijking van deze regels is niet geheel uitgesloten, maar kan, niet

dan in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen. De man heeft zich in eerste

aanleg op de draagplicht van de vrouw ten aanzien van de twee schulden beroepen. De

vrouw bestrijdt haar draagplicht.

4.4. In deze procedure staat vast dat de man bij het aangaan van het huwelijk de

desbetreffende schulden voor de vrouw heeft verzwegen, terwijl deze (vrijwel geheel)

stammen uit de tijd vóór het huwelijk, dat het huwelijk van zeer korte duur is geweest en

dat het huwelijk niet of nauwelijks tot een samenwoning en gemeenschappelijke

huishouding heeft geleid. Deze omstandigheden impliceren dat alleen de man

wetenschap van de achtergrond van de schulden heeft. In eerste aanleg heeft de man in

dit verband (uitsluitend) aangevoerd dat de schulden voor gemeenschappelijke uitgaven,

waaronder de bruiloft, zijn aangegaan. De vrouw heeft deze stellingen gemotiveerd

betwist. Het had dan ook, gelet op die gemotiveerde betwisting, op de weg van de man

gelegen om zich in deze procedure (in hoger beroep) concreet en duidelijk over het

ontstaan en de achtergrond van de schulden (nader) uit te laten, althans zijn stelling dat

meergenoemde schulden zijn aangegaan voor gemeenschappelijke uitgaven anderszins

aannemelijk te maken, hetgeen hij echter heeft nagelaten.

4.5. De hiervoor omschreven feiten en omstandigheden acht het hof zodanig uitzonderlijk

dat zij een afwijking van de hiervoor onder 4.3 weergegeven hoofdregel rechtvaardigen.

De redelijkheid en billijkheid brengen naar het oordeel van het hof met zich mee dat de

vrouw in het kader van de verdeling niet draagplichtig is voor de beide schulden en dat

de draagplicht van de door de man aangegane schulden geheel op de man dient te

rusten. Dat betekent dat de schulden volledig door de man dienen te worden afgelost,

zonder dat hij de helft van de aflossing kan verhalen op de vrouw. Het hof zal de

bestreden beschikking dan ook vernietigen en bepalen dat de man zowel de aflossing van

de schuld aan de ING als die aan de ABN AMRO bank geheel voor zijn rekening dient te

nemen.

4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.

Page 61: Magna Charta Webinars

61

5. Beslissing

Het hof:

vernietigt de beslissing van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 februari 2010 voor zover

het betreft de onderdelen 2 en 3 van het dictum en in zoverre opnieuw rechtdoende:

bepaalt in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap dat de

man de aflossing van de schuld aan de ING met contractnummer [1] en de aflossing aan

de ABN AMRO bank met contractnummer [2] in hun geheel voor zijn rekening dient te

nemen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, mr. C.G. Kleene-Eijk en

mr. A.R. Sturhoofd in tegenwoordigheid van mr. H.T. Klein Schiphorst als griffier, en in

het openbaar uitgesproken op 14 mei 2013.

Page 62: Magna Charta Webinars

62

ECLI:NL:GHSGR:2008:BC7189

Deeplink

InstantieGerechtshof 's-Gravenhage Datum uitspraak05-03-2008Datum publicatie 20-03-

2008 Zaaknummer81-H-07 en 91-H-07

Rechtsgebieden Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Verdeling gemeenschap; reprisevordering; bevel artikel 22 Rv.

VindplaatsenRechtspraak.nl

RFR 2008, 80

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 5 maart 2008

Rekestnummer. : 81-H-07 en 91-H-07

Rekestnr. rechtbank : FA RK 04-119

In de zaak met rekestnummer 81-H-07

[verweerster],

wonende te Zwammerdam,

verzoekster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

procureur mr. J.P. Verhaar

[appellant],

wonende te Zwammerdam,

verweerder in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

procureur mr. E.J.P. Nolet.

In de zaak met rekestnummer 91-H-07

[appellant],

wonende te Zwammerdam,

verzoeker in hoger beroep,

hierna te noemen: de man,

procureur mr. E.J.P. Nolet,

Page 63: Magna Charta Webinars

63

tegen

[verweerster],

wonende te Zwammerdam,

verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: de vrouw,

procureur mr. J.P. Verhaar-Kok.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

In de zaak met het rekestnummer 81-H-07 is de vrouw op 19 januari 2007 in hoger

beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober

2006 en van de in die procedure gegeven tussenbeschikking van 27 oktober 2005. De

man is in de zaak met rekestnummer 91-H-07 op 22 januari 2007 in hoger beroep

gekomen van voormelde beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 oktober

2006.

De vrouw heeft op 1 maart 2007 in de zaak met rekestnummer 91-H-07 een

verweerschrift ingediend.

De man heeft op 6 maart 2007 in de zaak met rekestnummer 81-H-07 een

verweerschrift ingediend.

Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 1 juni 2007 en 11 juni 2007 aanvullende

stukken ingekomen.

Van de zijde van de man zijn bij het hof op 6 maart 2007, 25 april 2007 en 4 januari

2008 aanvullende stukken ingekomen.

Op 11 januari 2008 zijn de zaken mondeling gevoegd behandeld. Verschenen zijn: de

vrouw, bijgestaan door haar procureur, en de man, bijgestaan door mr. L.F. Delfgaauw.

Partijen hebben het woord gevoerd, de raadslieden van partijen onder meer aan de hand

van de bij de stukken gevoegde pleitnotities.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Page 64: Magna Charta Webinars

64

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de

bestreden beschikkingen en de beschikking van 1 oktober 2004 van de rechtbank .

Bij de beschikking van 1 oktober 2004 is onder meer tussen partijen de echtscheiding

uitgesproken en is de behandeling ten aanzien van de verdeling aangehouden teneinde

partijen in de gelegenheid te stellen stukken in het geding te brengen.

Bij de bestreden beschikking van 11 oktober 2005 is de behandeling wederom

aangehouden, opdat partijen stukken in het geding kunnen brengen en overleg met

elkaar kunnen voeren.

Bij de bestreden beschikking is de verdeling van de huwelijksgemeenschap vastgesteld.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger

beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

Algemeen

1. De vrouw verzoekt het hof de beschikkingen van 27 oktober 2005 en 20 oktober 2006

van de rechtbank 's-Gravenhage ten aanzien van de beslissingen inzake het onroerend

goed te Tsjechië, de inboedel te Tsjechië, de Dodge en de afrekening van de banksaldi te

herzien en voorts opnieuw te beschikken zoals door de vrouw wordt verzocht dan wel

over de betreffende onderwerpen een zodanige beslissing te nemen als het hof redelijk

acht. De man bestrijdt haar beroep.

2. De man verzoekt het hof - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad -:

de bestreden beschikking van 20 oktober 2006 gedeeltelijk te vernietigen dan wel aan te

vullen uitsluitend zoals hierna samenvattend zal worden weergegeven en die beschikking

voor het overige in stand te laten en:

te bepalen dat de vrouw een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning

betaalt van € 1.200,- per maand dan wel een redelijke vergoeding voor het gebruik

betaalt zoals door het hof in goede justitie vast te stellen;

te bepalen dat de vrouw vanaf het tijdstip dat zij de echtelijke woning heeft verlaten tot

het moment waarop deze na verkoop zal zijn geleverd aan de nieuwe eigenaar voor 50

procent meedraagt in de kosten van die woning;

te bepalen dat de lasten van de echtelijke woning niet langer door uitsluitend de man

moeten worden voorgefinancierd maar dat deze kosten ten laste worden gebracht van de

krediethypotheek door bijschrijving op het saldo van de lening;

Page 65: Magna Charta Webinars

65

te bepalen dat de waarde van de Volvo Amazone wordt vastgesteld overeenkomstig de

taxatie die de man aan het hof over legt en dat voor die waarde de Volvo aan hem wordt

toebedeeld, dan wel dat bij een hogere vastgestelde waarde de Volvo moet worden

verkocht en de opbrengst tussen partijen moet worden gedeeld;

te bepalen dat de effectenportefeuille die aan de man is toebedeeld, moet worden

gewaardeerd naar de waarde per 27 oktober 2005 op € 117.422,74;

te bepalen dat alle kosten van de effectenportefeuille vanaf 4 maart 2005 voor

gemeenschappelijke rekening zijn alsmede dat die kosten vanaf de echtscheidingsdatum

tot ofwel de dag van de feitelijke toedeling van de portefeuille dan wel tot de dag van de

aflossing van de krediethypotheek worden bijgeschreven op de rekening van de

krediethypotheek;

te bepalen dat uit de opbrengst van de voormalige echtelijke woning een bedrag van

€ 80.000,- eerst wordt uitgekeerd aan de man, aangezien hij voor dat bedrag een

gemeenschappelijke schuld namelijk de krediethypotheek, ten laste van zijn privé-

vermogen, namelijk de effectenportefeuille, heeft afgelost;

de reprisevordering van de vrouw tot een bedrag van € 68.067 af te wijzen.

Woning te Tsjechië

3. Uit grief 1 van de vrouw blijkt dat zij van mening is dat de woning te Tsjechië tot de

huwelijksgoederengemeenschap behoort, ondanks het feit dat de woning staande en

gelegen te [plaats], Tsjechië, niet aan partijen is geleverd. Het was voor buitenlanders

niet toegestaan om eigendom te verwerven van onroerende zaken. De vrouw heeft

ondermeer aangevoerd:

" De boerderij is op naam gesteld van mevrouw [naam], een Tsjechische

inwoonster, die in haar testament de man tot haar erfgenaam had benoemd;

" De boerderij is op kosten van de gemeenschap verbouwd;

" Partijen en hun vrienden verbleven in de boerderij;

" De boerderij is volledig door partijen ingericht;

" Partijen hebben voor de inrichting eveneens spullen uit Nederland meegenomen;

" In het kader van de mediation zijn partijen ervan uitgegaan dat de boerderij tot

de huwelijksgoederengemeenschap behoort.

4. De man is van mening dat de eigendom van de boerderij niet tot de

huwelijksgoederengemeenschap behoort. Hij voert daartoe aan:

" Slechts het gebruiksrecht behoort tot de huwelijksgoederengemeenschap;

" Partijen hebben destijds slechts de waarde van het gebruiksrecht laten taxeren;

Page 66: Magna Charta Webinars

66

" De boerderij is overgedragen aan mevrouw [naam2], een andere inwoonster van

Tsjechië;

" De man is geen erfgenaam van de huidige eigenaar van de boerderij, mevrouw

[naam2].

5. Het hof overweegt als volgt. Het hof is van oordeel dat op basis van de gewisselde

stukken geconcludeerd kan worden dat de juridische eigendom niet tot de

huwelijksgoederengemeenschap behoort. Het hof begrijpt uit het betoog van de vrouw,

dat zij van mening is dat de economische eigendom tot de

huwelijksgoederengemeenschap moet worden gerekend. De waarde van de economische

eigendom is in de visie van de vrouw gelijk aan de waarde van de juridische eigendom.

Vast staat dat partijen niet de vrije beschikkingsmacht over de boerderij hebben, omdat

deze boerderij op naam staat van mevrouw [naam2]. Het hof acht het aannemelijk dat

partijen een gebruiksrecht hadden met betrekking tot de boerderij. Gezien het feit dat

partijen niet de vrije beschikkingsmacht over dit gebruiksrecht hebben, kan de waarde

van dit gebruiksrecht naar het oordeel van het hof niet gelijk gesteld worden aan de

waarde van de juridische eigendom. Bij het verwerven van het gebruiksrecht ten tijde

van de huwelijksgoederengemeenschap wisten partijen, dan wel konden beide partijen

weten dat zij hierover niet vrijelijk konden beschikken. De man kan nog steeds gebruik

maken van de boerderij. Beide partijen verschillen van mening over de waarde. Vast

staat dat partijen voor de verwerving van het gebruiksrecht een investering hebben

gedaan. Deze investering kan worden gesteld op de som van:

" De koopsom voor de verwerving van het gebruiksrecht en

" De kosten van de verbouwing.

De rechtsverhouding tussen partijen wordt mede bepaald door de redelijkheid en

billijkheid. Onder de gegeven omstandigheden acht het hof het redelijk en billijk om voor

de waarde van het gebruiksrecht uit te gaan van deze investering.

Nadere informatie 22 Rv

6. Het hof beveelt partijen met toepassing van artikel 22 Rv om met onderbouwing van

stukken het hof te informeren over de koopsom en de kosten van de verbouwing. Indien

partijen of één van hen in gebreke blijven of blijft aan dit bevel te voldoen, zal het hof

daaruit de gevolgtrekking maken die het geraden acht.

Inboedel

Page 67: Magna Charta Webinars

67

7. In grief 2 stelt de vrouw dat de rechtbank aan de inboedel een onjuiste waarde heeft

toegekend. De vrouw is van mening dat de waarde van de inboedel gesteld kan worden

op € 12.500,-. Zij heeft ondermeer gesteld dat er sprake is van een grote boerderij en

dat partijen voor de inrichting spullen uit Nederland hebben meegenomen. Voorts hebben

partijen ter plaatse spullen gekocht. Volgens de vrouw zijn er drie kostbare kasten

aangekocht.

8. De man heeft gesteld dat hij met de door de rechtbank vastgestelde waarde kan

leven. Door de man wordt betwist dat de inboedel een waarde heeft van € 12.500,-.

9. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de vrouw een groot aantal foto`s laten

zien van de boerderij. Het hof heeft kunnen vaststellen dat het een grote boerderij is.

Het is een feit van algemene bekendheid dat met de inrichting van een woning grote

bedragen zijn gemoeid. Gezien de omvang van de boerderij en het feit dat deze volledig

is ingericht, stelt het hof de waarde van de inboedel in redelijkheid vast op € 7.500,-.

Dodge

10. De vrouw stelt dat de Dodge tot de huwelijksgoederengemeenschap behoort. Zij

voert aan dat de auto is aangeschaft uit middelen die behoren tot de

huwelijksgoederengemeenschap. Het bedrag dat de man aan de auto heeft besteed,

bedraagt volgens de vrouw € 32.800,-. Dat de Dodge op naam van de onderneming van

de broer van de man staat, is in de visie van de vrouw een schijnconstructie. Volgens de

vrouw rijdt de man in de Dodge.

11. De man stelt dat de Dodge van zijn broer is en dat hij deze huurt van zijn broer.

Door de man wordt erkend dat hij een bedrag van € 5.000,- heeft aangewend voor de

Dodge. De man stelt dat de boekingen tussen diverse rekeningen van partijen niet

allemaal zijn toe te schrijven aan de auto zoals de vrouw stelt. De man heeft de Dodge

verzekerd. De man heeft de kosten voldaan van het transport van Amerika naar

Nederland.

12. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de man in ieder geval een bedrag van €

5.000,- heeft aangewend voor de Dodge. Door de man is niet ontkend dat de Dodge een

aanschaf waarde had van € 32.800, -. Vaststaat dat de man in de auto rijdt, dat de

Dodge door de man is verzekerd en dat de man de kosten van overbrenging van de

Page 68: Magna Charta Webinars

68

Dodge voor zijn rekening heeft genomen. Het hof kan echter op basis van deze gegevens

niet vaststellen of de auto ten tijde van het bestaan van de

huwelijksgoederengemeenschap aan de man is geleverd, op welke vraag het antwoord

bepalend is voor de beslissing of de Dodge tot de huwelijksgoederengemeenschap

behoort. Betaling van kosten met betrekking tot de Dodge geeft geen antwoord op de

vraag of de Dodge goederenrechtelijk tot de voormalige huwelijksgoederengemeenschap

behoort. Nu de vrouw niet heeft aangetoond dat de Dodge tot de voormalige

huwelijksgoederengemeenschap behoort en de vrouw daartoe ook geen specifiek bewijs

heeft aangeboden, gaat het hof er van uit dat de Dodge niet tot de voormalige

huwelijksgoederengemeenschap behoort.

Banksaldi

13. De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte niet aan zich heeft gehouden

de verdeling van de banksaldi betreffende de rekeningnummers:

" [nummers] bij de Fortis Bank;

" [nummer], annuïteitendeposito bij de ABN AMRO;

" aandelenrekening [x] en krediethypotheek [y]

" [z] bij de Postbank;

" [v] bij de ABN AMRO;

" [w] bij de ING Bank.

14. De man is van mening dat de rechtbank terecht de verdeling van de banksaldi aan

partijen heeft overgelaten. De man is van mening dat voor wat betreft de saldi uitgegaan

dient te worden per verdeling 27 oktober 2005.

15. Het hof overweegt als volgt. Ter zitting zijn partijen met elkaar overeengekomen dat

de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap moet worden vastgesteld per 27

oktober 2005. De huwelijksgoederengemeenschap is in goederenrechtelijk opzicht

ontbonden op 4 maart 2005 zijnde de datum van inschrijving van de beschikking van

echtscheiding. Het hof is van oordeel dat partijen over en weer van elkaar mogen

verlangen, dat zij betreffende de periode van 4 maart 2005 tot 27 oktober 2005 rekening

en verantwoording afleggen betreffende het verloop van de door de vrouw benoemde

banksaldi.

Nadere informatie

Page 69: Magna Charta Webinars

69

16. Het hof beveelt partijen met toepassing van artikel 22 Rv om onder overlegging van

schriftelijke bescheiden het hof te informeren over het verloop van de bankrekeningen

betreffende de periode van 4 maart 2005 tot 27 oktober 2005. Voorts wenst het hof van

partijen te vernemen wat de hoogtes zijn van de banksaldi per 27 oktober 2005.

Gebruiksvergoeding echtelijke woning

17. De man wenst van de vrouw een gebruiksvergoeding te verkrijgen van € 1.200,- per

maand terzake het gebruik dat de vrouw gedurende een periode van anderhalf jaar van

de voormalige echtelijke woning heeft gehad.

18. De vrouw is van mening dat bij de vaststelling van de partneralimentatie rekening is

gehouden met het feit dat de man de lasten met betrekking tot de voormalige echtelijke

woning voor zijn rekening zou nemen.

19. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de voormalige echtelijke woning te koop

staat en dat de vrouw deze woning per 1 september 2006 heeft verlaten. Beide partijen

hebben er belang bij dat de woning zo spoedig mogelijk wordt verkocht. De vrouw

beschikte destijds over minimale inkomsten. Voorts is bij de berekening van haar

alimentatie rekening gehouden met het feit dat de man de lasten van de hypothecaire

geldlening voor zijn rekening zou nemen. Gezien vorenstaande feiten acht het hof het

onder de gegeven omstandigheden niet redelijk en billijk om ten laste van de vrouw een

gebruiksvergoeding vast te stellen, zodat het daartoe strekkende verzoek van de man

niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Kosten van onderhoud

20. Uit het verhandelde ter zitting volgt dat partijen het er over eens zijn dat de kosten

van onderhoud van de voormalige echtelijke woning voor gemeenschappelijke rekening

van partijen komen, zolang de woning niet is verkocht. Het hof is van oordeel dat deze

kosten in de totale financiële afwikkeling dienen te worden betrokken.

Volvo Amazone

21. De man wenst in het kader van de verdeling de Volvo Amazone niet tegen een

bedrag van € 3.500,- toebedeeld te krijgen.

Page 70: Magna Charta Webinars

70

22. Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw voormelde auto niet wenst te verkrijgen,

en de man slechts tegen een taxatiewaarde, maar partijen het daarover niet eens

worden, dient de auto door partijen te worden verkocht en dient de opbrengst na

verkoop, onder aftrek van de kosten, tussen partijen gelijk te worden verdeeld.

Aandelenportefeuilles bij Fortis Bank

23. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt dat de waarde van de

aandelenportefeuille per 27 oktober 2005 dient te worden vastgesteld. Volgens opgave

van de man bedroeg die waarde € 117.422,74.

24. In grief 4 van het appel van de man leest het hof dat de man na 27 oktober 2005,

ten laste van het aan hem toegedeelde aandelendepot, een bedrag van € 80.000,- heeft

aangewend ter delging van een deel van de hypothecaire geldlening met betrekking tot

de voormalige echtelijke woning. De man wenst dat hij dit bedrag in het kader van de

verdeling van de verkoopopbrengst van de echtelijke woning vooraf verkrijgt, alvorens

wordt overgegaan tot verdeling van de overwaarde. Door de vrouw wordt erkend dat de

hypothecaire geldlening met het hiervoor genoemde bedrag van € 80.000,- is afgelost.

25. Het hof overweegt als volgt. Vaststaat dat de hypothecaire geldlening met een

bedrag van € 80.000,- is verminderd en dat dit bedrag ten laste is gekomen van de aan

de man toegedeelde aandelenportefeuille. Het hof is van oordeel dat, op basis van de

hiervoor vermelde gegevens, bij de financiële afwikkeling tussen partijen rekening dient

te worden gehouden met het bedrag van € 80.000,- dat ten laste is gekomen van de

man. De man heeft derhalve een recht op een bedrag groot € 80.000,- uit de opbrengst

van de woning.

26. De man is van mening dat de kosten van de aandelenportefeuille tot 27 oktober 2005

voor rekening van partijen komen.

27. De vrouw begrijpt de grief van de man niet. De vrouw begrijpt niet over welke kosten

de man het heeft.

Page 71: Magna Charta Webinars

71

28. Het hof overweegt als volgt. Het hof is met de vrouw van oordeel dat de man

onvoldoende inzicht heeft gegeven over welke kosten hij het heeft. Het hof is van mening

dat de man niet voldaan heeft aan zijn stelplicht.

Reprisevordering

29. De man stelt dat de vrouw onder een uitsluitingsclausule een bedrag van € 68.067, -

van haar vader heeft geërfd. De man is van mening dat de vrouw met deze erfenis heeft

gespeculeerd, en dat de erfenis door haar toedoen is verspeeld. De man is van mening

dat dit voor haar rekening en risico dient te komen. Voorts doet de man een beroep op

het komend recht inzake vergoedingsrechten.

30. De vrouw stelt dat zij de beleggingen altijd in overleg met de man deed. Voorts is ter

zitting gebleken dat de erfenis is gestort op een bankrekening die partijen hadden ten

tijde van de gemeenschap. De gelden zijn vervolgens overgeboekt naar de

effectenrekening van partijen. Met de middelen uit deze effectenrekening zijn de

aandelen aangekocht.

31. Het hof overweegt als volgt. Uit vorenstaande gegevens volgt dat de gemeenschap

van partijen door de verkrijging van de nalatenschap is gebaat. Uit dien hoofde heeft de

vrouw al een vergoedingsrecht op de gemeenschap terzake haar erfrechtelijke

verkrijging. Dat vervolgens met gelden van de gemeenschap aandelen zijn aangekocht,

brengt met zich mede dat het resultaat daarvan ten goede en ten laste van de

gemeenschap komt. Het feit dat de aandelen door de vrouw zijn aangekocht doet

daaraan niet af. De vrouw was bestuursbevoegd om de aandelen aan te kopen met

gelden van de gemeenschap. Dat achteraf bezien het resultaat van de belegging zeer

negatief is geweest, doet niet af aan het feit, dat dit negatieve resultaat ten laste komt

van de gemeenschap. Het hof wenst inzake de vergoedingsrechten niet vooruit te lopen

op het komende recht aangezien het in het geheel nog niet vaststaat of het wetsvoorstel

kracht van wet krijgt.

Inboedel voormalige echtelijke woning

32. Partijen hebben geen boedelbeschrijving van de inboedel in het geding gebracht.

Page 72: Magna Charta Webinars

72

33. Het hof beveelt met toepassing van artikel 22 Rv beide partijen een inboedellijst op

te stellen, bij gebreke van voldoening aan welk bevel het hof de gevolgtrekkingen zal

maken die het geraden voorkomt.

Financiering echtelijke woning

34. De man wenst dat de lasten met betrekking tot de hypothecaire geldlening ten laste

worden gebracht van de krediethypotheek, aangezien hij de lasten niet meer uit zijn

inkomen kan voldoen.

35. De vrouw is van mening dat de lasten van de hypothecaire geldlening ten laste van

het inkomen van de man dienen te worden gebracht.

36. Het hof overweegt als volgt. Conform artikel 3:172 BW dienen de lasten van de

onverdeelde gemeenschap door beide deelgenoten gelijk te worden verdeeld. In beginsel

dient de vrouw derhalve vanaf de datum ontbinding huwelijksgoederengemeenschap de

helft bij te dragen in de kosten van de voormalige echtelijke woning. Gezien het feit dat

de lasten met betrekking tot de hypothecaire geldlening zijn betrokken in de

alimentatieberekening, acht het hof het onder de gegeven omstandigheden redelijk en

billijk dat deze thans alleen door de man worden gedragen.

37. Mitsdien dient als volgt te worden beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

heropent het onderzoek;

beveelt partijen binnen vier weken na datum deze beschikking uitvoering te geven aan

hetgeen het hof heeft bepaald in de rechtsoverwegingen 6, 16, en 33;

houdt de verdere beschikking aan tot 29 maart 2008 pro forma.

Page 73: Magna Charta Webinars

73

Deze beschikking is gegeven door mrs. Labohm, Bouritius en Milar, bijgestaan door mr.

Quarles van Ufford-van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting

van 5 maart 2008.

Page 74: Magna Charta Webinars

74

ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9349

Deeplink

InstantieGerechtshof 's-Hertogenbosch Datum uitspraak06-03-2012Datum publicatie 20-

03-2012 ZaaknummerHV 200.089.633

RechtsgebiedenCiviel recht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap.

VindplaatsenRechtspraak.nl

RFR 2012, 82

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht, zevende kamer

Uitspraak : 6 maart 2012

Zaaknummer : HV 200.089.633

Zaaknummer eerste aanleg : 205853 / FA RK 10-293 2

In de zaak in hoger beroep van:

[Appellant],

wonende te [woonplaats],

appellant,

hierna te noemen: de man,

advocaat: mr. drs. P.A.M. Verkuijlen,

tegen

[Geintineerde],

wonende te [woonplaats],

geïntimeerde,

hierna te noemen: de vrouw,

advocaat: mr. M.J.T. Schellens.

1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikkingen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 24

januari 2011 en 28 maart 2011.

Page 75: Magna Charta Webinars

75

2. Het geding in hoger beroep

2.1. Bij beroepschrift met producties, tevens houdende voorwaardelijke wijziging van eis,

ingekomen ter griffie op 27 juni 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 28

maart 2011 te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking uitvoerbaar bij

voorraad:

a) Te bevelen dat partijen overgaan tot scheiding en deling van de ontbonden

huwelijksgemeenschap en voor het geval partijen het hierover niet eens kunnen worden

te bevelen dat deze scheiding en deling plaatsvindt ten overstaan van een notaris;

Subsidiair ten opzichte van a):

b) Partijen te bevelen een boedelbeschrijving op te laten maken door een door het hof te

benoemen notaris zoals bedoeld in artikel 672 Rv en daarna partijen de gelegenheid te

geven hun vorderingen met betrekking tot de verdeling van de thans ontbonden

huwelijksgoederengemeenschap te wijzigen dan wel nader te specificeren alvorens het

hof beslist over de vordering tot verdeling door zelf de verdeling vast te stellen dan wel

de wijze van verdeling te gelasten;

Meer subsidiair ten opzichte van a) en b):

De vrouw te bevelen de volgende schriftelijke bescheiden in het geding te brengen:

1. de originele bankafschriften van rekeningnummer [bankrekeningnummer] over de

periode 2005 tot en met 1 januari 2009, zijnde de rekening waarop de gelden van de

zoons waren geboekt die door de vrouw weer zijn opgenomen;

2. schriftelijke stukken waaruit de debetstand van haar creditcardrekeningen blijkt per de

datum van 1 januari 2009;

3. schriftelijke stukken waaruit blijkt wat de herkomst is van de gelden waarmee de

premiestortingen op polis [polisnummer 1.] in 2008 en 2009 zijn verricht;

4. schriftelijke stukken waaruit blijkt wat de herkomst is van de waardevermeerdering

van polis [polisnummer 2.] in 2009.

Dit door deponering van de originelen ter griffie van het hof met kopieverlening aan de

man en alvorens te beslissen over de verdeling van de thans ontbonden

huwelijksgemeenschap partijen de gelegenheid te geven hun vorderingen met betrekking

tot de verdeling te wijzigen of aan te vullen.

Nog meer subsidiair ten opzichte van het hiervoor verzochte, tevens voorwaardelijke

wijziging van eis:

Page 76: Magna Charta Webinars

76

De wijze van verdeling te gelasten van de tussen partijen bestaande gemeenschap dan

wel zelf de verdeling vast te stellen, rekening houdend naar billijkheid met de belangen

van partijen en met het algemeen belang en daarbij vast te stellen:

a. dat de man een recht op vergoeding heeft uit de middelen van de gemeenschap ter

hoogte van € 15.489,03 te vermeerderen met de revenuen van dit bedrag, ter hoogte

van de wettelijke rente met ingang van 23 januari 2002 tot aan de dag dat dit bedrag uit

de middelen van de gemeenschap aan de man is vergoed;

b. dat de vrouw haar aandeel in een tot de gemeenschap behorend bedrag van €

14.044,25 aan de man heeft verbeurd;

c. dat partijen binnen 14 dagen na datum van het wijzen van deze beschikking uitvoering

geven aan het voldoen aan de man uit de gemeenschap van de hiervoor onder a. en b.

bedoelde bedragen door:

- betaling aan de man van een bedrag van € 15.489,03 te vermeerderen met de

revenuen van dit bedrag ter hoogte van de wettelijke rente met ingang van 23 januari

2003 tot aan de dag dat dit bedrag uit de middelen van de gemeenschap aan de man is

vergoed;

- betaling aan de man uit de middelen van de gemeenschap van een bedrag van €

14.044,25

en verder, voor zover de gemeenschap al mocht zijn verdeeld, te beslissen dat de vrouw

aan de man dient te betalen:

a. een bedrag van € 7.744,52 te vermeerderen met de revenuen van dit bedrag ter

hoogte van de wettelijke rente hierover met ingang van 23 januari 2002 tot aan de dag

van voldoening;

b. een bedrag van € 7.022,13;

kosten rechtens.

2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2011, heeft

de vrouw verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken in hoger

beroep dan wel zijn verzoeken af te wijzen en de man te veroordelen in de kosten van

deze procedure.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 13 januari 2012. Bij die

gelegenheid zijn gehoord:

- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. drs. Verkuijlen;

- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. Schellens.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

- de brief met bijlage van mr. drs. Verkuijlen d.d. 2 januari 2011 (2012);

Page 77: Magna Charta Webinars

77

- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling door de rechtbank ’s-Hertogenbosch

d.d. 13 december 2010;

- de pleitaantekeningen van mr. drs. Verkuijlen.

3. De beoordeling

3.1. In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan:

i. Partijen zijn op 30 mei 1975 met elkaar getrouwd in algehele gemeenschap van

goederen;

ii. Bij beschikking van 24 januari 2011 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;

iii. De echtscheidingsbeschikking is op 14 februari 2011 ingeschreven in de registers van

de burgerlijke stand;

iv. Peildatum voor de samenstelling en waardering van de

huwelijksgoederengemeenschap is 1 januari 2009;

v. Van toepassing is het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2012, het tijdstip van

inwerkingtreding van de Wet aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen.

3.2. In eerste aanleg heeft de vrouw onder meer verzocht de samenstelling en

waardering van de huwelijksgoederengemeenschap te bepalen en de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De rechtbank heeft in de bestreden

beschikking de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld dan wel de

wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast.

3.3. De man kan zich met de bestreden beschikking niet verenigen en heeft in hoger

beroep zeven grieven tegen de bestreden beschikking geformuleerd. De vrouw heeft de

grieven gemotiveerd weersproken, stellende onder meer dat de man niet-ontvankelijk

verklaard moet worden in zijn verzoeken in hoger beroep. Gelet op de vergaande

strekking ervan zal het hof eerst dit verweer van de vrouw behandelen, alvorens de

grieven van de man te bespreken.

3.4. Volgens de vrouw dient de man niet-ontvankelijk te worden verklaard in het als het

meer subsidiair geformuleerde verzoek in hoger beroep en in de voorwaardelijke

wijziging van eis. Zij legt daaraan ten grondslag dat het meer subsidiaire verzoek en de

wijziging van eis nieuwe verzoeken zijn die te laat in de procedure zijn gedaan.

3.5. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Als verweerder, tevens zelfstandig

verzoeker in eerste aanleg, staat het de man vrij zijn verzoek in hoger beroep te

veranderen of te vermeerderen. Voor zover de vrouw met haar bezwaar dat de nieuwe

Page 78: Magna Charta Webinars

78

verzoeken te laat zijn gedaan, heeft willen aanvoeren dat zij daardoor onredelijk in haar

verdediging is bemoeilijkt of dat het geding daardoor onredelijk is vertraagd, is het hof

van oordeel dat het bezwaar van de vrouw dient te worden verworpen. Zonder nadere

toelichting, welke ontbreekt, valt niet in te zien hoe de vrouw door de verandering van

het verzoek onredelijk in haar verdediging is bemoeilijkt of het geding onredelijk is

vertraagd, nu de man de wijziging van het verzoek bij het beroepschrift heeft gedaan en

het gewijzigde verzoek geheel in lijn is met het verzoek zoals in eerste aanleg

geformuleerd. Het hof ziet dan ook geen aanleiding de wijziging van verzoek buiten

beschouwing te laten.

3.6. Met zijn eerste grief komt de man op tegen het feit dat de rechtbank in de bestreden

beschikking de stukken die de vrouw bij brief van 17 februari 2011 in de procedure heeft

gebracht in haar oordeel heeft betrokken. De man stelt dat de rechtbank de stukken

buiten beschouwing had dienen te laten, omdat hij niet meer op de stukken heeft kunnen

reageren.

3.7. Het hof is van oordeel dat de man geen belang heeft bij deze grief, aangezien hij in

de procedure in hoger beroep (alsnog) in de gelegenheid is geweest op de stukken te

reageren.

3.8. Met zijn tweede grief komt de man op tegen het feit dat de rechtbank in de

bestreden beschikking de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft

vastgesteld dan wel de wijze van verdeling heeft gelast. De man stelt dat de rechtbank

hiermee buiten de rechtsstrijd is getreden, omdat partijen niet om verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap hadden verzocht.

3.9. Het hof is van oordeel dat de tweede grief van de man feitelijke grondslag mist. De

vrouw heeft in haar inleidend verzoekschrift immers verzocht de verdeling van de

huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen dan wel de wijze van verdeling te

gelasten. Niet gebleken is dat zij gaandeweg de procedure haar verzoek heeft gewijzigd

of heeft ingetrokken. De tweede grief van de man is ongegrond.

3.10. Met zijn derde grief komt de man op tegen de afwijzing door de rechtbank van de

zelfstandige verzoeken van de man. Volgens de man heeft de vrouw nagelaten informatie

te verschaffen over de creditcardschulden bij Visa, over de herkomst van de bedragen

waarmee de premies van haar polissen zijn betaald en over de lening van de zoons. De

Page 79: Magna Charta Webinars

79

man wil daarom dat de verdeling wordt bevolen ten overstaan van een notaris, dat

partijen wordt bevolen een boedelbeschrijving te laten maken door een notaris en dat de

vrouw wordt gelast op de voet van artikel 284 j° artikel 162 Rv stukken in het geding te

brengen.

3.11. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Bij het verweerschrift in hoger

beroep heeft de vrouw als productie 3 een rekeningoverzicht van Visa in het geding

gebracht, waaruit blijkt dat de creditcardschuld van de kaart met het nummer eindigend

op 5474 (Bijenkorfkaart) op de peildatum 1 januari 2009 € 2.533,25 bedroeg. Tijdens de

mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard ermee akkoord te gaan

dat de creditcardschuld voor dit bedrag in de verdeling wordt betrokken. Beide partijen

zijn voor de helft draagplichtig voor deze schuld. Verder heeft de vrouw als productie 2

bij het verweerschrift in hoger beroep brieven en storting- en rekeningoverzichten

overgelegd van Centraal beheer betreffende haar polissen. Tijdens de mondelinge

behandeling in hoger beroep heeft de man verklaard niet langer te betwisten dat de

waarde van de polissen van de vrouw is toegenomen door stortingen door de werkgever

van de vrouw en dat de polis met nummer [polisnummer 1.] (voorheen [polisnummer

3.]) een pensioenpolis betreft die onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding

valt en als zodanig bij de verdeling buiten beschouwing blijft. Als productie 1 bij het

verweerschrift in hoger beroep heeft de vrouw een vermogensverdelingstaat in het

geding gebracht, waarop onder meer de schulden aan de zoons van partijen staan

vermeld. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard niet

langer te betwisten dat de schuld aan de zoons, [zoon A.] en [zoon B.], per de peildatum

€ 7.840,- respectievelijk € 7.500,- heeft bedragen.

Nu enerzijds de vrouw alsnog aanvullende informatie heeft verschaft en anderzijds de

man de met deze informatie onderbouwde stellingen van de vrouw niet langer betwist, is

naar het oordeel van het hof het belang van de man komen te ontvallen aan zijn verzoek

om een verdeling ten overstaan van een notaris te bevelen, om het opmaken van een

boedelbeschrijving door een notaris te bevelen en om de vrouw te gelasten informatie in

het geding te brengen. Grief drie van de man is ongegrond.

3.12. Met zijn vierde grief komt de man op tegen het oordeel van de rechtbank dat geen

rekening wordt gehouden met de door de man gestelde latente belastingclaim.

3.13. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Aan de man worden toegedeeld

een lijfrentepolis bij Reaal en een lijfrentepolis bij Proteq, waarbij hij gehouden is de helft

van de waarde van de polissen per de peildatum aan de vrouw te voldoen. Wanneer deze

Page 80: Magna Charta Webinars

80

polissen te zijner tijd tot uitkering komen zal de man daarover (naar verwachting)

inkomstenbelasting verschuldigd zijn. Aangezien de voor de belastingheffing van belang

zijnde feiten nu nog niet vaststaan, kan de belasting die verschuldigd zal zijn nu slechts

schattenderwijs worden vastgesteld. Het hof stelt de belastinglatentie op 30% nu de

vrouw kennelijk met dit percentage akkoord gaat. In zoverre is de vierde grief van de

man gegrond.

3.14. In zijn vijfde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte niets heeft bepaald

ten aanzien van de drie polissen die de vrouw bij Centraal beheer heeft. Volgens de man

heeft de vrouw de bedragen, waarmee deze polissen vlak na de peildatum zijn

toegenomen, opzettelijk verzwegen en heeft zij op die grond die bedragen aan de man

verbeurd.

3.15. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Zoals hiervoor al is overwogen,

heeft de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard niet langer te

betwisten dat de waarde van de polissen van de vrouw is toegenomen door stortingen

door de werkgever van de vrouw en dat de polis met nummer [polisnummer 1.]

(voorheen [polisnummer 3.]) een pensioenpolis betreft, die als zodanig bij de verdeling

buiten beschouwing blijft. Van een verzwijging die aanleiding kan geven tot de door de

man gewenste sanctie is het hof niet kunnen blijken. In zoverre is grief vijf van de man

ongegrond.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vrouw erkend dat de polis

met nummer [polisnummer 2] een lijfrentepolis betreft, die als zodanig met een waarde

per de peildatum van € 7.386,- in de verdeling betrokken dient te worden, waarbij de

polis aan de vrouw wordt toebedeeld en zij gehouden is aan de man de helft van de

waarde per de peildatum te voldoen. Gelijk het hof hiervoor overwoog ten aanzien van

de lijfrentepolissen van de man zal het hof ook ten aanzien van de lijfrentepolis van de

vrouw rekening houden met een belastinglatentie van 30%. Grief vijf van de man is in

zoverre gegrond.

3.16. In zijn zesde grief stelt de man dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft

gehouden met het vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap van € 15.489,03

nominaal, te verhogen met de revenuen op dit bedrag. Volgens de man heeft hij tijdens

het huwelijk een schenking van zijn moeder ontvangen onder de bepaling dat deze

schenking en de revenuen ervan niet zullen vallen in enige gemeenschap van goederen.

Deze schenking betrof de kwijtschelding van een deel van een schuld aan zijn moeder

Page 81: Magna Charta Webinars

81

van € 15.489,03 en van de revenuen van dat bedrag. Het bedrag is in de gemeenschap

gevloeid zodat hij recht heeft op vergoeding, aldus de man.

3.17. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Op grond van artikel 1:95 lid 2 (oud)

BW heeft de echtgenoot uit wiens eigen goederen een schuld der gemeenschap is

voldaan deswege recht op vergoeding uit de goederen der gemeenschap. Niet in geschil

is dat de man tijdens het huwelijk een bedrag van € 15.489,03 geschonken heeft

gekregen met een uitsluitingsclausule. Partijen zijn het er verder over eens dat het

geschonken bedrag deel uitmaakte van de verkoopopbrengst van de woning aan de

Bredalaan te Eindhoven. Waar partijen over van mening verschillen is of de

verkoopopbrengst c.q. de daarin besloten schenking vervolgens is besteed aan

gemeenschapsschulden. Indien deze vraag positief wordt beantwoord, heeft de man naar

het oordeel van het hof gelet op artikel 1:95 lid 2 (oud) BW recht op vergoeding van het

geschonken bedrag van € 15.489,03.

De man stelt dat de verkoopopbrengst van de woning aan de Bredalaan, inclusief

schenking, is besteed aan de verbouwing van de tot de gemeenschap behorende woning

aan de Oetelaarsestraat te Schijndel en aan een schenking van € 15.000,- aan ieder van

de zoons. De vrouw stelt dat de verkoopopbrengst, inclusief schenking, behalve aan de

verbouwing van het huis en aan de schenkingen aan de zoons ook is besteed aan een

auto, een vakantie, een schilderij en voor een bedrag aan € 23.000,- aan

successierechten.

Naar het oordeel van het hof kunnen de schenkingen aan de zoons, de aankoop van een

auto, een vakantie en een schilderij en het financieren van een verbouwing niet worden

aangemerkt als het voldoen van een gemeenschapsschuld. De man heeft deze uitgaven

vrijwillig gedaan en niet als gevolg van verhaal door een (gemeenschaps)schuldeiser.

Daarom moeten deze met het geschonken geld gedane uitgaven van de man naar het

oordeel van het hof worden aangemerkt als giften en niet als het voldoen van schulden

van de gemeenschap. Het was de vrije keuze van de man om het bedrag dat hij met een

uitsluitingsclausule geschonken heeft gekregen consumptief te besteden en er (onder

meer) een verbouwing mee te bekostigen; een schuld van de gemeenschap heeft hij er

niet mee gedelgd.

Dit laatste geldt niet ten aanzien van de betaling van de successierechten. Nu de

successierechten wel zijn betaald als gevolg van verhaal door een schuldeiser (de fiscus)

op de gemeenschap dient het betalen van de successierechten naar het oordeel van het

hof wel te worden aangemerkt als het voldoen van een gemeenschapsschuld. Volgens de

vrouw is van de verkoopopbrengst van € 104.000,-, waarvan de schenking deel

Page 82: Magna Charta Webinars

82

uitmaakt, een bedrag van € 23.000,- besteed aan betaling van successierechten. Deze

stelling van de vrouw is naar het oordeel van het hof onvoldoende door de man betwist

en daarmee is het gestelde komen vast te staan. Het hof bepaalt het vergoedingsrecht

van de man op 23/104 deel van € 15.489,03 ofwel op € 3.425,46. Van revenuen op het

geschonken bedrag is niet gebleken, zodat deze ook niet aan de man kunnen worden

vergoed.

Grief zes van de man is ten dele gegrond.

3.18. Met zijn zevende grief komt de man op tegen het feit dat de rechtbank in de

bestreden beschikking ten aanzien van de schulden aan de zonen niets anders heeft

vastgesteld dan dat de schulden tot de gemeenschap behoren en dat beide partijen voor

de helft draagplichtig zijn.

3.19. Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Zoals hiervoor al is overwogen,

heeft de man tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard niet langer te

betwisten dat de schuld aan de zoons, [zoon A.] en [zoon B.], per de peildatum € 7.840,-

respectievelijk € 7.500,- heeft bedragen. De schulden dienen derhalve voor deze

bedragen in de verdeling betrokken te worden, waarbij beide partijen voor de helft

draagplichtig zijn voor de schulden.

3.20. Het voorgaande heeft tot gevolg dat de bestreden beschikking op onderdelen niet

in stand kan blijven. Omwille van de duidelijkheid zal het hof de bestreden beschikking

vernietigen en opnieuw de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap

gelasten.

3.21. In het feit dat partijen gewezen echtgenoten zijn ziet het hof aanleiding de

proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4. De beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 maart 2011 en

opnieuw rechtdoende:

bepaalt dat de man het recht heeft om voordat de gemeenschap wordt verdeeld daaruit

als vergoeding te nemen een bedrag van € 3.425,46;

Page 83: Magna Charta Webinars

83

gelast de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zoals overwogen in

rechtsoverwegingen 2.2. - 2.9., 2.11., 2.12. en 2.14. van de bestreden beschikking en

zoals overwogen in rechtsoverwegingen 3.13., 3.15. en 3.19. van deze beschikking;

verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte;

compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere

partij de eigen kosten draagt.

Deze beschikking is gegeven door mrs. N.J.M. van Etten, W.H.B. den Hartog Jager en

J.H.H. Theuws en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2012.

Page 84: Magna Charta Webinars

84

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ1977

Deeplink

InstantieGerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak17-01-2013Datum publicatie

21-02-2013 Zaaknummer200.105.743

Rechtsgebieden Personen- en familierecht

Bijzondere kenmerkenHoger beroep

Inhoudsindicatie

Verdeling huwelijksgoederengemeenschap; uitsluitingsclausule; repriserecht

VindplaatsenRechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Arnhem

afdeling civiel recht

zaaknummer gerechtshof 200.105.743

(zaaknummer rechtbank 200730)

beschikking van de familiekamer van 17 januari 2013

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats],

verzoeker in het principaal hoger beroep,

verweerder in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen “de man”,

advocaat: mr. A.J.G. Jukema te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,

en

[Verweerster],

wonende te [woonplaats],

verweerster in het principaal hoger beroep,

verzoekster in het incidenteel hoger beroep,

verder te noemen “de vrouw”,

advocaat: mr. M.W. Riezebosch te Ede.

1. Het geding in eerste aanleg

Page 85: Magna Charta Webinars

85

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de

rechtbank Arnhem van 29 maart 2011, 23 september 2011 en 26 januari 2012,

uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2. Het geding in hoger beroep

2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het beroepschrift dat zich richt tegen de beschikkingen van 23 september 2011 en

26 januari 2012;

- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;

- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep.

2.2 De mondelinge behandeling heeft op 11 december 2012 plaatsgevonden. Partijen

zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.3 Gelet op artikel CIII van de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad

2012,313) wordt in deze voor 1 januari 2013 aanhangig gemaakte zaak uitspraak

gedaan door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem.

3. De vaststaande feiten

3.1 Partijen zijn op 30 januari 1985 in algehele gemeenschap van goederen met

elkaar gehuwd. Bij beschikking van 20 mei 2010 heeft de rechtbank echtscheiding tussen

partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 september 2010

ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Bij de beschikking is de beslissing

met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden.

3.2 De moeder van de man heeft tijdens het huwelijk van partijen een zestal

schenkingen aan de man gedaan, in totaal tot een bedrag van f. 400.000,-- (€

181.512,01).

3.3 De rechtbank heeft in haar beschikking van 29 maart 2011 de man toelaten tot

bewijslevering van zijn stelling dat een uitsluitingsclausule van toepassing is op de

schenkingen door zijn moeder.

Page 86: Magna Charta Webinars

86

3.4 De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 23 september 2011

voornoemd bewijs geleverd geoordeeld en de man in de gelegenheid gesteld zich uit te

laten op welke wijze de schenkingen van in totaal € 181.512,01 zijn besteed.

3.5 Bij de bestreden eindbeschikking van 26 januari 2012 heeft de rechtbank een

oordeel gegeven over de (gevolgen van de) onder 3.4 genoemde uitlating en de

verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen vastgesteld.

4. De motivering van de beslissing

4.1 In dit hoger beroep is thans nog in geschil:

- de vraag of een uitsluitingsclausule van toepassing is op de schenkingen die de moeder

van de man aan de man heeft gedaan;

- de vraag of de man, zoals hij stelt, een reprisevordering heeft op de ontbonden

goederengemeenschap ten bedrage van € 162.683,56, dan wel een reprisevordering

heeft van een zodanig bedrag als het hof juist acht;

- de wijze waarop de overwaarde van de woning in de verdeling dient te worden

betrokken.

4.2 De vrouw heeft in het incidenteel hoger beroep vernietiging verzocht van de

beschikking van 23 september 2011, in welke beschikking de rechtbank heeft geoordeeld

dat de man het bewijs heeft geleverd dat de moeder van de man bij haar schenkingen

aan de man van in totaal € 400.000,-- heeft bepaald dat deze niet in enige gemeenschap

zouden vallen.

4.3 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man het van hem verlangde

bewijs heeft geleverd. Het hof verwijst voor de motivering van deze beslissing naar

rechtsoverweging 2.3 van de beschikking van de rechtbank van 23 september 2011 en

maakt deze tot de zijne. De grief in het incidenteel hoger beroep (tegen de

tussenbeschikking van 23 september 2011) faalt.

4.4 Met betrekking tot de door de man aangevoerde grieven in het principaal hoger

beroep stelt het hof voorop dat vaststaat dat er geen andere privégoederen zijn dan de

Page 87: Magna Charta Webinars

87

reprisevordering van de man. Door overboeking van de schenkingen op de rekening met

het rekeningnummer [rek.nr.] – een rekening waarvan het saldo tot de gemeenschap

behoorde – is het volledige bedrag van deze schenkingen in de gemeenschap gevallen en

is de gemeenschap bij deze gelden gebaat. Partijen zijn het daarover ook eens. Niet valt

in te zien welke bijdrage de door de rechtbank opgedragen uitlating door de man over de

besteding van deze gelden kan leveren aan de vraag of al dan niet een repriserecht is

ontstaan. Nu immers vaststaat dat een uitsluitingsclausule is gemaakt, dat de gelden in

de gemeenschap zijn gevloeid en dat de gemeenschap daarbij is gebaat, staat ook vast

dat een repriserecht is ontstaan. Grief I in het principaal hoger beroep (tegen de

tussenbeschikking van 23 september 2011) slaagt.

4.5 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is niet relevant naar welke rekeningen de

gelden na de bijschrijving op de genoemde bankrekening zijn overgemaakt. Nu de gelden

tot de gemeenschap zijn gaan behoren, heeft de enkele afzondering van (een deel van)

de gelden op een andere rekening, ongeacht de tenaamstelling van die rekening, niet tot

gevolg dat die gelden ophouden tot de gemeenschap te behoren. De grieven II en III in

het principaal hoger beroep (tegen de eindbeschikking van 26 januari 2012) slagen

derhalve.

4.6 Ook grief IV in het principaal hoger beroep slaagt. De vrouw wil de echtelijke

woning niet langer toegedeeld krijgen. De woning staat inmiddels te koop. Na verkoop

van de woning dient, zoals de man verzoekt, uit de overwaarde eerst de reprisevordering

van de man te worden voldaan, met dien verstande dat de man reeds uit hoofde van zijn

repriserecht een bedrag van € 35.885,44 uit de gemeenschap heeft ontvangen, zodat

nog een vordering van de man ter hoogte van € 145.626,57 op de gemeenschap

resteert. Dit bedrag dient uiterlijk te worden voldaan bij verkoop van de woning, waarna

partijen het restant van de overwaarde bij helfte kunnen verdelen.

5. De slotsom

5.1 In het principaal hoger beroep zal de tussenbeschikking van 23 september 2011

worden vernietigd voor zover daarin tot uitlating door de man is beslist en zal de

eindbeschikking van 26 januari 2012 worden vernietigd, voor zover daarin onder 2.8, 2.9

en 2.13 de verdeling is opgenomen. Er zal opnieuw worden beslist als hierna vermeld.

In het incidenteel hoger beroep volgt verwerping van het beroep.

Page 88: Magna Charta Webinars

88

5.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen

echtgenoten zijn.

6. De beslissing

Het hof, beschikkende:

in het principaal hoger beroep:

6.1 vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 23 september 2011 voor

zover daarin tot uitlating door de man is beslist en in zoverre opnieuw beschikkende:

verstaat dat de man zich niet nader behoeft uit te laten over de besteding van de door

zijn moeder aan hem geschonken bedragen ter hoogte van in totaal € 181.512,01;

6.2 vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 26 januari 2012 voor

zover

daarin onder 2.8, 2.9 en 2.13 de verdeling is bepaald en in zoverre opnieuw

beschikkende:

verstaat dat de man uit hoofde van zijn repriserecht een vordering op de gemeenschap

heeft van € 181.512,01;

verstaat dat de man in het kader van zijn repriserecht reeds uit de gemeenschap heeft

ontvangen een bedrag van € 35.885,44;

bepaalt dat de man daarnaast nog een restant vergoedingsrecht op de gemeenschap

heeft in het kader van de reprise van € 145.626,57, uiterlijk te voldoen bij verkoop van

de echtelijke woning van partijen;

6.3 verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

in het incidenteel hoger beroep:

6.4 verwerpt het hoger beroep;

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep, voorts:

Page 89: Magna Charta Webinars

89

6.5 compenseert de kosten van het geding (in het principaal hoger beroep in beide

instanties) in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;

6.6 wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Smeeïng-van Hees, R. Krijger en A. Roelvink-

Verhoeff en is op 17 januari 2013 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van

de griffier.