Maatwerk 5 2012
description
Transcript of Maatwerk 5 2012
Maatwerk
Maatschappelijk werk verbindtOver de grens
Gehecht aan bureaucratie?
vakblad voor maatschappelijk werknummer 5 – oktober 2012
2 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Een miljoen meer of minderIn de komende weken zal duidelijk zijn waar de klappen
gaan vallen. Ook in het sociaal werk wordt weer bezuinigd.
Het einde is nog niet in zicht, groei zit er echt niet meer in.
De hervormingen die zijn ingezet, maken pas op de plaats.
Voortdurend wordt ons voorgehouden dat de sociale sector
alleen maar geld kost en niks oplevert. En als een bericht maar
vaak genoeg verspreid wordt en via allerlei media, dan gaan
mensen er steeds meer in geloven. Ook de sociaal werkers zelf,
die maar weinig blijk geven van kennis van de feiten van hun
eigen sector.
Sociale studies besteden tijdens de opleiding veel tijd aan
leren luisteren naar mensen en aan kijken wat hen beweegt.
Cliënten aanspreken op hun eigen kracht en ze motiveren
om zelf stappen te ondernemen. Vakken als psychologie
en pedagogiek, communicatieve vaardigheden, creatieve
vorming en beroepsoriëntatie worden er gedoceerd. Als de
studenten afgestudeerde sociaal werkers zijn, kunnen ze
met deze opleiding uit de voeten. De bij- en nascholing van
professionals richt zich opnieuw op methodieken, motiverende
gespreksvoering of coaching. Begrotingen van een organisatie
lezen, budgetteren of een bedrijfsplan schrijven staat nooit op
het programma.
Cijfers en sociale studies hebben niks met elkaar. Gelukkig zijn er
dit jaar veel publicaties verschenen met cijfers waarmee sociaal
werkers inzichtelijk kunnen maken wat ze doen. Gevraagd en
ongevraagd. Wat voorbeelden om er een idee van te krijgen.
Drie procent van de Nederlandse bevolking komt bij het amw,
met gezinsproblemen, psychische en materiële problemen, aldus
Sjef de Vries in Erop af.. en dan?. 88 procent heeft voldoende
baat gehad bij die hulp, meestal binnen tien gesprekken. Voor
190 miljoen per jaar wordt drie procent van de bevolking
geholpen. Elke cliënt kost ongeveer 400 euro. Elke burger
draagt daar 11 euro per jaar aan bij. Ter vergelijking vond ik bij
Statline van het CBS de bijdrage van iedere Nederlander aan
andere posten: aan musea dragen we ongeveer 15 euro per
persoon bij. Aan de bibliotheek is dat ongeveer 30 euro en voor
de brandweer betalen we ongeveer 70 euro. De kinderopvang
kost ons 250 euro, de gehandicaptenzorg 600 en de zorg aan
bejaarden 1200 euro per jaar per burger. Daar vallen die 11 euro
voor het amw bij in het niet.
Cijfers kunnen het zicht op de werkelijkheid veranderen.
Programma’s van politieke partijen of de Miljoenennota ga je er
anders door lezen. Dan maakt een miljoen meer of minder echt
uit. Onze sector maakt helaas veel te weinig gebruik van deze
kennis.
Marian Kremershoofdredacteur
foto Niranyana Jayamary
redactioneel
Maatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, wordt uitgegeven door Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Me-dia in samenwerking met de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). De redactie is onafhankelijk en werkt op basis van een redactiestatuut. De rubriek Van de NVMW wordt geschreven door of in opdracht van het NVMW-bestuur en valt buiten de verantwoordelijkheid van de redactie. Maatwerk verschijnt zes keer per jaar. Leden van de NVMW ontvangen het blad als onderdeel van hun lidmaatschap.
Hoofdredactie:Marian [email protected]
Eindredactie:Mariette [email protected]
Redactieleden:Ellen Dingemans, Marc Hoijtink, Ed de Jonge, Anne Jongmans, Marianne Lenk-hoff, Lisbeth Verharen en Maarten Verheij.
Redactieadres:Bohn Stafleu van LoghumPostbus 246, 3990 GA Houten
Redactiesecretariaat:Ine [email protected]
Redactieraad:Rik Bovenberg, Hans van Ewijk (voorzitter), Will van Genugten en Margot Scholte.
Aan dit nummer werkten mee:Thérèse van Bakel, Marc de Boer, Moniek Boin, Nicole Carlier, Klaas Fleischmann, Jeannette Hartman, Daniel van Hassel, Marion van Hattum, Peter Hendriks, Harry Hens, Wil Hogeman, Lou Jagt, Nel Jagt, Hans Oostrik, Els Overkamp, Frank Schalken, Margot Scholte, Liesbeth Simpelaar, Ard Sprinkhuizen, Margreet Teders-van Bladel, Evelien Tonkens, Ineke Verdoner, Marianne Verhage.
Cover: Koen Suyk / Hollandse Hoogte
Vormgeving:Akimoto, Grafisch ontwerpers, Amersfoort
Uitgever:Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer MediaGabriëlle DelhaesPostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon: (030) 638 38 38Fax: (030) 638 38 39www.bsl.nl
Advertenties:Bohn Stafleu van Loghum, Peter de JongPostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon: (030) 638 38 88Fax: (030) 638 39 96
Abonnementenadministratie:Bohn Stafleu van LoghumAfdeling KlantenservicePostbus 246, 3990 GA HoutenTelefoon (030) 638 37 36Fax (030) 638 39 99e-mail: [email protected]
Nieuwe abonnementen:Abonnementen kunnen op ieder gewenst moment worden aangegaan en worden stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzegging. Een abonnement wordt eenmaal per jaar bij voorfacturering voor het aankomende jaar berekend.
Adreswijziging:Bij wijziging van de tenaamstelling en/of het adres verzoeken wij u de adreswikkel met de gewijzigde gegevens op te sturen naar Bohn Stafleu van Loghum.
Beëindiging abonnement:Beëindiging van het abonnement kan uitsluitend schriftelijk en dient uiterlijk twee maanden voor afloop van het lopende abonnementsjaar te zijn ontvangen.
Abonnementsprijzen:De abonnementsprijs inclusief btw en verzendkosten is voor particulieren € 64,95 voor instellingen maximaal € 105,95 (korting bij afname van meerdere exemplaren), voor studenten € 32,48. NVMW-leden ontvangen het blad gratis. Losse nummers € 12,95. Prijswijzigingen voorbehouden.
Een studentenabonnement loopt gelijk met het studiejaar, van 1 september t/m 31 augustus, en wordt stilzwijgend met telkens een jaar verlengd tot wederopzeg-ging. Een studentenabonnement heeft een maximale looptijd van twee jaar en wordt dan automatisch omgezet in een regulier abonnement. Prijzen worden per kalenderjaar aangepast.
Maatwerk is ook online toegankelijk. Combinatieabonnement op tijdschrift plus online voor particulieren € 71,95. Voor instellingen gelden andere voorwaarden en prijzen. Hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Klantenservice.
Bohn Stafleu van Loghum legt de gege-vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonnements)overeenkomst. De gegevens kunnen door de uitgeverij worden gebruikt om u te informeren over de relevante producten en diensten, tenzij u te kennen heeft gegeven hier bezwaar tegen te hebben. Levering en diensten geschieden volgens de voorwaarden van Springer Media, gede-poneerd bij de Kamer van Koophandel te Utrecht onder dossiernummer 30073597 op 17 juli 2010. De voorwaarden zijn te zien op www.bsl.nl of worden de koper op diens verzoek toegezonden.
Auteursrecht: Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets van deze uitgave worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Het verlenen van toestem-ming tot publicatie in deze uitgave houdt in dat de Standaardpublicatievoorwaar-den van Bohn Stafleu van Loghum BV, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank Utrecht onder nummer 281/2003 van toepassing zijn, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen.De Standaardpublicatievoorwaarden zijn in te zien op www.bsl.nl onder ‘Auteurs’, of kunnen bij de uitgever worden opgevraagd. © Bohn Stafleu van Loghum.
Sluitingsdatum Maatwerk 2012-06: 1 december 2012
ISSN 1567-6587
Colofon
Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk nummer 5, oktober 2012 1
2
VerbindenMargot Scholte & Ard Sprinkhuizen >> Arbeid,
armoede, wonen, opvoeding: op alle levensge-
bieden draagt de sociaal werker bij. Weerbaar-
heid tegenover verleiding, contacten in de
wijk, aansturing van vrijwilligers. De generalist
is er voor kwetsbare burgers. En daarnaast
heeft hij of zij een grote rol in signalering.
En verder
6 Werk in uitvoering
9 Wisselcolumn: Harry Hens
16 Internethulp
21 Het veld
23 Op onderzoek
30 Boekwerk
34 Marie Kamphuis Archief
35 Wetten en regels
37 Agenda
38 Van de NVMW
inhoud
13
Wereldwijd onderwijsJeannette Hartman >> Hoe geven we studen-
ten social work een wereldwijde visie op hun
beroep mee? In Leeuwarden gebeurt dat op
verschillende manieren: in de praktijk over de
grens, maar ook meer theoretisch in een vier-
dejaars minor. ‘De samenwerking met Ierse
studenten liet mij ervaren wat globalisering
kan betekenen’, aldus een student.
10
Internationale ontwikkelingenPeter Hendriks >> Internationale uitwisseling
levert een bijdrage aan de professionalisering
van het beroep en leert ons hoe het werk is
ingebed in de eigen nationale context. Boven-
dien is er veel uit te wisselen: de gevolgen van
de economische crises, mobiliteit, vergrijzing
en migratie bijvoorbeeld.
Waarden van het werkHans Oostrik & Marion van Hattum >> Vroe-
ger was autonomie verbonden met sociale
rechtvaardigheid. Nu lijken het twee verschil-
lende waardensystemen van waaruit het
sociaal werk een andere opdracht krijgt. Maar
verbinding is nodig. ‘Juist het sociaal werk is
noodzakelijk voor burgerkracht.’
Militair social work Margreet Teders-van Bladel >> Hoe zou De-
fensie effectiever hulp kunnen verlenen aan
militairen in dienst en veteranen? Margreet
Teders-van Bladel deed onderzoek naar
de behoefte aan hulp onder veteranen en
construeerde de ‘militair social worker’: een
goed ingevoerd intermediair die het leven na
Defensie makkelijker maakt.
18
26Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk nummer 5, oktober 2012 1
2 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
De sociale kwesties & de onmisbare rol van de sociaal werker
Welke sociale kwesties spelen er in deze verwarrende tijden? En wat kan het sociaal werk daarin bijdragen? Arbeid, armoede, wonen, opvoeding: op alle levensgebieden heeft de sociaal werker een bijdrage. Weerbaarheid tegenover verleiding, contacten in de wijk, aansturing van vrijwilligers. De generalist is er voor kwetsbare burgers. En daarnaast heeft hij of zij een grote rol in signalering. door Margot Scholte & Ard Sprinkhuizen
Alles van waarde wordt weerbaar?
Het zijn turbulente tijden voor het sociaal werk. Zo blijkt uit
recente onderzoeken dat welzijn en maatschappelijke dienstverle-
ning de favoriete bezuinigingsposten in het lokale beleid zijn, naast
het ambtelijk apparaat. Dat betekent dat de sector onder grote
financiële druk staat. Sociaal werk is immers vooral en in toene-
mende mate een lokale aangelegenheid. De ingezette beweging
vanuit de tweede lijn, met name op het gebied van de zorg, naar de
professionele eerste lijn en naar de civil society lijkt inmiddels een
onstuitbaar lokaal karakter te hebben gekregen. Daarvoor maakt
een kabinetscrisis of de vorming van een kabinet Rutte-Samson
geen verschil.
Verzorgingsstraat Er wordt wel gerept van een beweging van ‘verzorgingsstaat naar
verzorgingsstraat’ waar van iedereen, van de ondernemer tot de on-
derwijzer, van de dakloze tot de tweeverdiener, verwacht wordt dat
zij hun steentje bijdragen aan een leefbare en solidaire samenleving.
Dit wordt deels ingegeven door de noodzaak om te bezuinigen.
Deels ook groeit het besef dat solidariteit en onderlinge betrokken-
heid belangrijke waarden zijn. Alles van waarde moet, kort gezegd,
weer weerbaar worden of weerbaar worden gemaakt. Het ‘eigen
netwerk’ speelt daarin een belangrijke rol.
In een interview over het onder haar verantwoordelijkheid ver-
schenen rapport van de Sociaal Economische Raad (SER) over een
toekomstbestendige zorg plaatst voormalig staatssecretaris Jet Bus-
semaker dit uitganspunt zelfs voorop: ‘Het gaat de SER niet zozeer
om de bezuiniging als wel om het op een andere manier naar zorg
kijken.’
Uitgangspunt is dat hulpbehoevenden eenvoudige zorg zelf
onderling gaan organiseren. Het advies van de SER wordt breed
ondersteund. Niet alleen vertegenwoordigers van de vakbeweging
en werkgevers onderschrijven het advies, ook de patiënten en
consumentenorganisatie NPCF staat achter deze lijn.
Buiten eigen domeinHet SER-advies staat niet op zichzelf. Er wordt allerwege gepleit
voor ontmanteling van complexe structuren, te zwaar opgetuigde
voorzieningen en (collectieve) verzekeringen en voor een terug-
keer naar de menselijke maat. De beleidsbrief Zorg en ondersteu-
ning in de buurt van minister Schippers getuigt hiervan, maar
ook de adviezen die de Raad voor Volksgezondheid opstelt over de
basis-ggz, of de pleidooien in de verkiezingsprogramma’s van bijna
alle partijen.
Opmerkelijk is dat al deze pleidooien zich zo nadrukkelijk tot de
zorg beperken. De oplossingen voor een telkens hoger beroep en
beslag op de ggz, op de gezondheidszorg, op de jeugdzorg, worden
bijna nooit gezocht buiten het eigen domein, maar blijven vrijwel
altijd haken binnen de grenzen en de perspectieven die er in de
eigen sector gevonden worden. En dus wordt er veel geld extra
uitgetrokken voor wijkverpleegkundigen om het beslag op de zorg
terug te dringen. Of worden er extra praktijkondersteuners bij de
huisartsen gefinancierd om het beslag op de (tweedelijns) ggz te
beteugelen. Ons pleidooi is om ook buiten de grenzen van het
eigen domein te kijken. Burgers zijn meer dan cliënten of patiënten
met een zorgvraag. Een grote afstand tot de arbeidsmarkt, opvoe-
dingsstress of sociaal isolement kan heel goed, en misschien wel
Er wordt veel geld extra uitgetrokken voor wijkverpleeg-kundigen om het beslag op de zorg terug te dringen
nummer 5, oktober 2012 3
met meer succes, aangepakt worden vanuit een ander domein dan
het zorgdomein. Sociaal werk kan de breedte van problemen en
kansen vanuit een leefwereldperspectief afwegen en het verbin-
den met dié domeinen waar duurzame oplossingen te vinden zijn.
In deze bijdrage laten we zien langs welke lijnen sociaal werk en
sociaal werkers deze oplossingen kunnen vormgeven. We beschrij-
ven allereerst wat die sociaal werker in zijn mars moet hebben.
Vervolgens gaan we in op de maatschappelijke opdracht van het
sociaal werk: voor welke urgente vraagstukken kan sociaal werk als
professie een bijdrage aan de oplossingen bieden?
Sociaal werker is generalistGeneralisten en specialisten zijn gebruikelijke termen om de
deskundigheid van professionals te duiden. Het zijn termen die
echter niet alleen iets zeggen over deskundigheid, er zit ook een
opvatting achter over de waardering van die deskundigheid.
Specialisten worden gezien als doorgestudeerde generalisten, ze
verdienen meer en hebben meer status dan generalisten. We pleiten
ervoor dat een ervaren sociaal werker, die veel aanvullende kennis
in de breedte heeft opgedaan, óók wordt gezien als een specialist,
namelijk een generalist-specialist. Hij of zij is, met andere woorden,
specialist in de breedte. In de praktijk zou dit ook tot bewuste inzet
moeten leiden van sociale professionals. Starters
werken preventief en focussen zich op de minder
complexe gevallen of voeren onderdelen uit
van complexe trajecten. Generalist-specialisten
richten hun aandacht vooral op de gecompli-
ceerde multiprobleemsituaties. Zij voeren regie
en zorgen voor het overzicht. Gerichte inzet van
generalist-specialisten is onontbeerlijk en vraagt
aandacht: zowel in afstemming met de basisoplei-
ding, als vanuit carrièreperspectief en maatschap-
pelijke waardering.
Sociaal werkers zijn dus in de basis generalisten.
Daar bedoelen we mee dat ze kennis van uiteen-
lopende domeinen hebben en werken met men-
sen met een waaier aan problemen en behoeften.
Centraal beginsel is dat het veelal gaat om het
versterken van mensen (en hun persoonlijke
netwerken) in een (tijdelijk) kwetsbare positie,
en om het verbinden van weerbare mensen met
kwetsbare mensen. Dit kunnen individuen zijn, maar ook groepen:
buurtbewoners, lotgenoten, leeftijdgenoten, partners, gezinnen en
families.
Verheffen en verbinden zijn termen die van oudsher bij sociaal
werk passen. Sociaal werkers sluiten in principe niemand uit en
selecteren niet op voorhand; of iemand nou problemen, vragen of
(verborgen) behoeften heeft op het gebied van zingeving, par-
ticipatie, huisvesting, financiën, opvoeding, psychisch of sociaal
functioneren. Dit kleurrijke perspectief vergt een hoop van de
deskundigheid van professionals. Zij zijn hbo-opgeleid en van vele
markten thuis. Zij hebben een aantal bekwaamheden die absoluut
noodzakelijk zijn om passende en effectieve hulp- en dienstverle-
ning te kunnen bieden.
Competente professionals:
• zijn ‘reflectieve professionals’. Hierbij gaat het om kritische
reflectie op de situatie van de cliënt of de bewoner, maar ook
op het eigen handelen en de mogelijkheden die de samenleving
biedt. Sociaal werkers moeten in staat zijn de invloed van de ver-
schillende niveaus op elkaar te betrekken en de eigen inbreng te
optimaliseren, maar ook te relativeren.
• kunnen aansluiten bij de overtuigingen van de cliënt of de
verbindenK
oen
Suyk
/ AN
P
4 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
bewoner en zijn of haar netwerk en een geloofwaardige en
vertrouwenwekkende (gespreks)partner zijn. Daarin kunnen ze
zo nodig corrigerend optreden.
• werken methodisch, dat wil zeggen planmatig en doelgericht
volgens een uitvoerbare en geloofwaardige procedure, waarbij
flexibiliteit en maatwerk centraal staan. Bij de keuze van specifie-
ke methoden weten zij kennis uit effectonderzoek te integreren
met hun eigen ervaring in specifieke situaties en de wensen van
de cliënt(en) of de bewoner(s).
• zijn op de hoogte van actuele discussies en nieuwe ontwikkelin-
gen, bijvoorbeeld rondom evidence-based werken en werkzame
factoren, of omtrent de mogelijkheden van online hulp- en
dienstverlening.
• hebben oog voor contextuele (praktische, materiële en maat-
schappelijke) factoren, zowel in positieve (kansen) als in negatie-
ve (bedreigingen) zin, die de situatie van de cliënt of bewoners
beïnvloeden en zij zijn – samen met hun collega’s − in staat dit
via systematische signalering aan de orde te stellen bij de juiste
personen en instanties. Ze beïnvloeden daarmee de leefomge-
ving, regelgeving en uitvoering, of het beleid.
• kunnen goed samenwerken en afstemmen met andere actoren
die invloed hebben op de situatie van de cliënt of bewoner,
inclusief de civil society: bewoners onderling, verenigingsleven,
kerk en moskee, bedrijfsleven.
Sociale kwestie hervatOnder de noemer van ‘de sociale quaestie’ werd eind 19e en begin
20e eeuw een offensief ingezet om de bittere armoede waarin veel
arbeiders leefden, te lijf te gaan. Er werden in een relatief hoog
tempo wetten ingevoerd en maatregelen getroffen waarmee bij-
voorbeeld kinderarbeid, de erbarmelijke woonomstandigheden, het
onderwijsniveau en arbeidsomstandigheden aangepakt werden.
Het gaat nu weliswaar niet meer om het lenigen van basale noden,
maar het brede offensief dat is ingezet met de Wmo en met tal van
andere wetten en maatregelen rond arbeid, passend onderwijs,
de woningmarkt en zorg, vertoont in de breedte en omvang wel
degelijk overeenkomsten. De inzet is hierbij sterk gericht op het
verplaatsen van verantwoordelijkheden. Juist individuen en groe-
pen die het meest kwetsbaar zijn, worden belast met verantwoor-
delijkheden waarvan het de vraag is of ze die ten volle kunnen
dragen. Het zijn deze groepen en individuen, die vaak van generatie
op generatie kwetsbaar zijn op materieel en psychosociaal terrein
en over fragiele of verkeerde netwerken beschikken. Zij vormen
de vaste kern van burgers voor wie sociaal werk bedoeld is. De
volgende sociale kwesties zijn daarbij in het geding:
De arbeidsmarkt is sterk in beweging
De kansen op werk liggen vooral bij diegenen die beschikken over
een hoge startkwalificatie. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt
rommelt het, ook door grote arbeidsmigratiestromen. Dat levert
voor veel mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt insta-
biele situaties en een permanente dreiging van werkloosheid en
armoede op. De nadruk in de samenleving komt sterk te liggen op
eigen verantwoordelijkheid, eigen ‘vermogen’ en ‘productiviteit’. De
opdracht voor sociaal werk is gelegen in het betrekken van deze
groepen bij de samenleving, het zorgen voor een relatief stabiele ar-
beidsomgeving of tijdbesteding en het versterken van het vertrou-
wen van deze burgers in eigen kunnen en in de samenleving.
Armoede en schuldenproblematiek
De verleidingen voor individuen worden groter en moeilijker
te overzien. Denk aan webshops, mobiele datacommunicatie en
sociale media. Aan de ene kant wordt het eenvoudiger om schul-
den te maken, terwijl aan de andere kant de mogelijkheden voor
schuldsanering worden ingeperkt. Het is de opdracht voor sociaal
werk om voortijdig in te grijpen vanuit ingevoerde kennis van de
leefomgeving. De voornaamste taak is veelal stabiliseren en cliënten
in armoede en materieel problematische situaties weer hoop en
vertrouwen geven. Sociaal werkers hebben daarbij een belangrijke
extra ten opzichte van reguliere schuldhulp: zij kunnen cliënten
adequate vaardigheden aanleren op het gebied van weerbaarheid
tegenover verleidingen.
Opvoeden, opvoedingsonzekerheid en opvoedingsstress
Opvoeden is in essentie een oefening in omgaan met dilemma’s. Di-
lemma’s tussen vrijheid en disciplinering, tussen het hier en nu en
de toekomst, tussen de bestaande cultuur en de eisen die de veran-
derende samenleving stelt. Die ruimte voor zoeken, voor het maken
van fouten is er nauwelijks. Een kind behoort zonder struikelen de
eindstreep in de schoolloopbaan te behalen en zonder vlekjes op
de arbeidsmarkt en in de samenleving te worden afgeleverd. Imper-
fecties worden al snel geëtiketteerd en met behulp van protocol-
len en effectieve interventies bestreden. Een ‘pedagogische civil
society’ (Micha de Winter) verschijnt niet vanzelf, maar vraagt om
ondersteuning door sociale professionals, maar ook door de coach
van de hockeyclub, de vrijwilliger bij het Cruyff Court, de beveiliger
van het winkelcentrum, de combinatiefunctionaris van de brede
school en van de oudere buren in de aanleunwoning.
Recht doen en toegankelijkheid tot voorzieningen waarborgen
Omgaan met de complexe samenleving kost steeds meer hoofd-
Meer dan bij enig andere professie ligt de kern van het sociaal werk in het verbinden
nummer 5, oktober 2012 5
Bronnen
• Sprinkhuizen, A. & M. Scholte (2012), De sociale kwestie hervat.
Consequenties van wet- en regelgeving voor sociaal-agogisch werk.
Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
• M. Scholte, A. Sprinkhuizen & M. Zuithof (2012), De generalist. De
sociale professional aan de basis. Portretten en conceptuele verken-
ningen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
• Winter, M. de (2011), Verbeter de wereld, begin bij de opvoeding.
Vanachter de voordeur naar democratie en verbinding. Amsterdam:
SWP.
&
brekens. Veel burgers, met name op de onderste sporten van de
sociaal-maatschappelijke ladder, ontberen de bureaucratische
vaardigheden (en omgangsvormen) om zich te redden in de steeds
complexer wordende wet- en regelgeving, of om met de loketten
(al is het er dan maar telkens één) te kunnen omgaan. Sociaal wer-
kers moeten juist deze mensen, vanuit hun eigen leefwereld, leren
hoe zij hun rechten kunnen doen gelden. Hierbij is ook de inzet
van vrijwilligers een doorslaggevende factor (formulierenbrigades,
kerken, bibliotheken); niet alleen vanwege de kosten, maar ook
door de lage drempel.
Wonen, leefomgeving, veiligheid en samenleven
Het gaat in de huidige tijd niet meer om getto’s en verkrotting,
om gribusbuurten en om het verheffen en opvoeden van ‘onmaat-
schappelijken’. De leefbaarheidskwesties in wijken, buurten en
dorpen zijn inmiddels van een andere orde. Het gaat veel eerder
om omgangsvormen in de openbare ruimte, om in- en uitsluiting,
om kennen en gekend worden, om vraagstukken van krimp en de
beschikbaarheid van voorzieningen. Of om het positief te formule-
ren: om de kansen die tegenstellingen overbruggen tussen etnische
groepen, tussen generaties, tussen gebruikers van de openbare
ruimte. En om burgerinitiatief. Om een basis aan wederkerigheid
en sociale controle, om onderlinge herkenning te hervinden. Het is
hier dat de kracht van het sociaal werk als ‘expert van het gewone
leven’ bij uitstek tot uiting kan komen.
Zorg en bekommernis
Zorg en bekommernis, ten slotte, is één van de meest heikele
sociale kwesties. Waar het bij de oorspronkelijke sociale ‘quaestie’
vooral ging om het bouwen aan de meest basale zorg voor burgers,
gaat het nu om het zoeken van een nieuwe balans tussen betaal-
bare en duurzame professionele en hoogwaardige zorg enerzijds
en solidariteit en onderlinge zorg tussen burgers anderzijds. Dat
kan iedereen betreffen: ouderen, licht verstandelijk gehandicapten,
burgers met een (tijdelijke) beperking die het, al dan niet tijdelijk,
moeilijk hebben om het hoofd boven water te houden, materieel
en immaterieel.
Overstijgende realiteitIn de afgelopen honderd jaar is de samenleving zo van aard
veranderd dat het veel sociale vaardigheden en bureaucratische
bekwaamheden vergt om de zorg voor jezelf en je naasten te
organiseren als de nood aan de man is. Met de Wmo en de transities
in de verzorgingsstaat lijken de voorheen verzekerde vanzelfspre-
kendheden te verdwijnen, zonder dat er al een duurzaam alterna-
tief voorhanden is. Het hoort tot de kern van het sociaal werk om
juist in dat soort onzekere tijden nieuwe, creatieve verbindingen te
zoeken en te creëren.
Meer dan bij enig andere professie ligt de kern van het sociaal
werk in het verbinden. Het verbinden van kwetsbare burgers met
elkaar en met krachtige burgers. Het verbinden van burgers met de
samenleving om het vertrouwen te herstellen, in hun eigen kunnen
en in de toekomst. Het verbinden tussen professies, domeinen en
instituties. En ten slotte in het verbinden tussen grote maatschappe-
lijke bewegingen, wet- en regelgeving en de gevolgen die dat heeft
voor de overstijgende realiteit van het dagelijks leven.
Bevlogen inzetDe sociale professional zal zich vanuit zelfbewustzijn, beroepstrots
en een goed historisch besef moeten laten leiden door een moreel
kompas. Daarbij zijn klassieke waarden nog altijd richtinggevend:
solidariteit, rechtvaardigheid, integratie, sociale samenhang en
stabiliteit, en oog voor de uitwerking van sociale kwesties op het
individueel welzijn en geluk (zie bijvoorbeeld www.canonsociaal-
werk.nl). Bovendien vraagt dit morele kompas dat sociale professio-
nals werk maken van hun signalerende functie richting beleidsma-
kers, bestuurders en werkveld. Die functie hebben ze veel meer
dan voorheen, gezien de grote maatschappelijke omwentelingen.
Sociale professionals in de frontlinie dienen zich dan ook bewust te
zijn van de maatschappelijke opdracht waarbinnen hun werk zich
beweegt.
Sociaal werk ligt ons na aan het hart. Het is een professie die vraagt
om gedrevenheid, om bevlogen inzet van mensen die geloven dat
zij de wereld een stukje beter kunnen maken. Ons inziens kunnen
zij dat ook. <
Margot Scholte is lector Maatschappelijk Werk bij Hogeschool Inholland
en senior medewerker in het programma Effectiviteit en Vakmanschap bij
MOVISIE. Ard Sprinkhuizen is associate lector Maatschappelijk Werk bij
Hogeschool Inholland en senior onderzoeker in het programma Effectivi-
teit en Vakmanschap bij MOVISIE.
verbinden
6 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Rudi doorverwijzen of samenwerken met een andere instantie?
Er speelt meer
Er zijn thuis veel conflicten. Tussen de ouders en de kinderen en
de kinderen onderling. Rudi zegt dat er geen duidelijke regels zijn
en dat zijn broertjes voorgetrokken worden. Door de onrust thuis
heeft hij moeite om zich te concentreren op school en daardoor
haalt hij slechte cijfers en verzuimt hij vaak. Zijn vader is sinds twee
jaar zijn baan als conciërge kwijt en hierdoor is het gezin in financi-
ele moeilijkheden. Pa is de afgelopen jaar meer gaan drinken en dit
maakt deel uit van de spanningen en conflicten in het gezin.
Tijdens het eerste gesprek neemt Rudi een defensieve houding
aan en is hij onrustig. Hij schuift heen en weer op zijn stoel, kijkt
mij niet of nauwelijks aan, bijt nagels en tikt voortdurend met zijn
vingers tegen de tafel. Ik vraag hem of hij mij kan vertellen hoe het
komt dat het op school minder goed gaat, de laatste tijd. Hij maakt
een nerveuze en onzekere indruk. Ik benoem wat ik zie aan zijn
houding en wat dit bij mij oproept en vraag hem hierop te reage-
ren. Rudi vertelt het moeilijk te vinden om over de problemen te
praten. Hij zit niet te wachten op gezeur, geklaag en negativiteit. Ik
geef aan er voor hem te zijn om samen te kijken hoe deze ‘negativi-
teit’ is ontstaan en hoe hier verbeteringen of zelfs oplossingen voor
te vinden zijn zodat hij weer beter in zijn vel gaat steken. Voorzich-
tig vertelt Rudi over de huidige sfeer in huis en beantwoordt rustig
de vragen. Ik benoem dat het mij is opgevallen dat hij minder heen
en weer heeft geschoven op zijn stoel en geen nagels meer beet.
Ik geef hem complimenten over zijn inbreng en vraag hoe hij het
heeft ervaren. We maken afspraken voor een aantal gesprekken.
De week erop is Rudi ruim voor het afgesproken tijdstip aanwezig.
Ik geef aan het fijn te vinden hem weer te zien en vraag hoe zijn
week is geweest. Rudi geeft aan dat er thuis veel conflicten zijn
geweest en hij een aantal keren boos is weggelopen en ‘s nachts
bij een vriend heeft geslapen. Op de vraag wat hem boos maakte,
kijkt hij naar de grond en geeft aan dat zijn ouders constant tegen
hem schreeuwen en hij de schuld van alles krijgt. Ik vertel Rudi
dat ik dit heel vervelend voor hem vind en me kan voorstellen dat
hij zich hierdoor ongelukkig voelt. Gedurende het gesprek neemt
Rudi een opener houding aan en lijkt zich langzaam maar zeker
iets te ontspannen. Ik vraag of er ook leuke dingen zijn gebeurd. Hij
geeft aan samen met zijn vader een kennis te hebben geholpen met
verhuizen. Hij vertelt dat hij op school een leuk meisje heeft leren
kennen en dat hij haar mee uit heeft gevraagd. Ook zegt hij dat hij
zich prettig voelt bij het gezin van zijn vriendje. Ik vraag of hij het
goed vindt dat ik contact zoek met zijn ouders om ook naar hun
verhaal te luisteren zodat we samen kunnen kijken wat we kunnen
doen om de situatie te verbeteren. Rudi is bang dat zijn ouders
geen gesprek willen.
Diezelfde middag bel ik zijn moeder. Ze geeft aan zich machteloos
te voelen en veel last te hebben van hoofdpijn en zenuwaanval-
len waarvoor ze van de huisarts medicatie krijgt. Ze zegt dat vader
te veel drinkt en dat er te veel conflicten zijn. Ze gelooft niet dat
vader zal veranderen: ze heeft al zo lang geprobeerd en niets helpt.
Ze heeft eerder contact met een maatschappelijk werker gehad
maar daar was zij niet tevreden over. Na geluisterd te hebben naar
moeders zorgen, dring ik aan op een gesprek met mij en vader. Ik
vertel moeder dat we in gezamenlijkheid afspraken kunnen maken
zodat Rudi zich thuis rustiger zal gedragen. Moeder zegt hier geen
vertrouwen in te hebben. Zo lang vader niet wil, zal er niets in de
situatie veranderen, meent ze.
Zoals afgesproken bel ik Rudi en laat hem weten dat zijn ouders
inderdaad geen gesprek willen. Ik beloof hem dat ik iets anders
zal bedenken om de situatie te verbeteren. Ik merk dat Rudi kortaf
is en vraag hierover door. Uit het niets vraagt hij: ‘Word ik uit huis
geplaatst?’ Ik vraag waar hij is. Het blijkt niet ver van school te zijn.
Ik vraag of hij het goed vindt dat ik naar hem toekom zodat ik ant-
woord kan geven op zijn vraag. ‘Komt u alleen?’, vraagt hij. Dit keer
zit er meer lading achter zijn vraag. Ik stel hem gerust en zeg dat ik
het prettiger vind om hem te zien als we deze belangrijke vragen
Ik ben een jeugdmaatschappelijk werker op een school voor voortgezet onderwijs in een middel-grote stad. Sinds enkele maanden ben ik werkzaam met Rudi (15) en zijn gezin. Rudi is een mavo-leerling. Hij woont met zijn vader, moeder en twee jongere broertjes. Het drukke gedrag van Rudi zorgt thuis en op school voor problemen. Vader wil geen contact met het maatschappelijk werk en ook moeder geeft aan niet gemotiveerd te zijn. Nu is Rudi bang dat hij uit huis moet.
werk in uitvoering
reacties op deze casus
>
bespreken. Hij gaat akkoord en ik rijd direct naar de afgesproken
plek.
Ik tref een zielig hoopje mens aan. Hij durft me nauwelijks aan te
kijken en ik besluit om een stukje met hem te wandelen. Waarom
denkt hij dat hij uit huis geplaatst wordt? Rudi vertelt dat zijn
ouders hier voortdurend mee dreigen. Door de gesprekken met mij,
denkt hij dat ik ook denk dat hij het zo slecht doet dat hij uit huis
moet. Ik vraag hem mij aan te kijken en ik leg nogmaals rustig uit
wat mijn functie is. Ik zeg dat ons gezamenlijk doel is om de hui-
dige situatie zodanig te verbeteren dat iedereen in het gezin en hij
in het bijzonder weer beter in zijn of haar vel gaat steken. We gaan
op een bankje zitten en ik zeg niks. Dan merk ik dat Rudi huilt. Ik
vraag of hij mij kan vertellen wat hij voelt. Rudi vertelt uitgebreid
over zijn beleving van de conflicten tussen hem en zijn ouders, het
drankgebruik van zijn vader, de financiële problemen en zijn angst
dat hij uit het gezin weg moet. Hij geeft aan ondanks alles veel van
zijn ouders en broertjes te houden en graag te willen dat de sfeer in
huis beter wordt.
Na dit gesprek realiseer ik me dat er al jaren veel speelt. Ben ik
wel de geschikte hulpverlener om dit gezin te begeleiden? Er zijn
namelijk veel aspecten waar ze extra ondersteuning bij kunnen
gebruiken zoals schulden, verslaving, opvoedingsaspecten, rolverde-
ling en de overbelasting van Rudi. Mijn functie is gericht op snel
en adequaat verbindingen leggen, handelen en doorverwijzen naar
andere langdurige hulpverlening. Ik vraag me af of dit gezin niet be-
ter gebaat is bij een goed georganiseerde vorm van hulpverlening.
Ik merk dat veel instanties alleen nog maar kortdurende hulpver-
lening bieden. Ik kan deze situatie niet in mijn eentje aan. Aan de
andere kant vertrouwt Rudi mij en dat vertrouwen kan ik schaden
wanneer ik hem en zijn familie doorverwijs. Wat moet ik doen?
Rudi doorverwijzen of samenwerken met een andere instantie? Wat
is de beste optie voor Rudi?
nummer 4, augustus 2012 7
>
‘Preventief en laagdrempelig’Moniek Boin, School CJG'er Breda Zuid Oost, consulent
jeugd en onderwijs:
‘Ik ben consulent bij MEE West Brabant en ben voor
24 uur als school CJG’er werkzaam binnen CJG Breda.
Daarnaast kent het CJG Breda sinds 2012 nog twee
functies: de CJG-coach en de CJG-begeleider. Als school
CJG’er ben ik verbonden aan de school en bespreek ik
samen met de school de casus. Het lastige in deze casus
is dat vader en moeder niet openstaan voor hulp. Om
door te kunnen pakken zal de school in samenwerking
met CJG, ouders moeten uitnodigen voor een gesprek.
Juist door onze nauwe samenwerking met school, kun-
nen ouders gemotiveerd worden om toch te komen
praten over hun zoon. Als school CJG’er kan ik (vanuit
de zorgen van school om Rudi) de volgende zaken be-
spreekbaar maken omtrent hun thuissituatie: Wat heb-
ben de diverse gezinsleden nodig? Wat heeft moeder
nodig om haar hoofd boven water te houden? Wie weet
van de problemen? Met wie praten zij erover? Hoe doe
je dat? Wie kan er meedenken? Wie in het netwerk kan
ingeschakeld worden? Hoe kun je een plan voor de toe-
komst maken om het hoofd boven water te houden?
Door hier het gesprek over aan te gaan, doorbreek je
het patroon van veroordelen en wordt gekeken naar
hoeveel inzicht ouders hebben in wat er speelt en
hoe zij hieraan willen werken en wie zij daarbij nodig
hebben. In dit gesprek kan ondersteuning van een CJG-
begeleider ter sprake komen.
Omdat het erop lijkt dat er in het gezin van Rudi
langere tijd ondersteuning nodig is, zal ik zijn casus
doorzetten naar een CJG-coach of CJG-begeleider. De
CJG-begeleider werkt langdurig in gezinnen en kan in
die hoedanigheid ook andere instanties inzetten, bij-
voorbeeld voor de schuldenproblematiek. Het voordeel
is dat we als CJG het gezin binnenshuis houden en niet
van het kastje naar de muur sturen. Ook als er andere
hulp nodig is, blijft de begeleider bovendien het aan-
spreekpunt. De CJG-begeleider kan zich gaan richten
op de gezinsproblematiek. Om opening te krijgen in de
weerstand van ouders werkt het CJG vooral preventief
en laagdrempelig.’
8 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
<
‘Serieus nemen’Wil Hogeman, schoolmaatschappelijk werker, Auris College
Utrecht, cluster 2 VSO en lid van de Functiegroep School-maatschappelijk Werk 2.0 van de NVMW:
‘Helaas heb ik vaak met leerlingen als Rudi te maken. Als
smw’er vertel ik een leerling dan wat hij wel en niet van
mij mag verwachten, ook met betrekking tot vertrouwe-
lijkheid. Complimenten voor Rudi die ondanks zijn angst
zijn problemen, verdriet en wensen met mij deelt. Rudi
weet dat ik zijn ouders nog een keer uitnodig voor een
gesprek. Een gesprek met ouders, Rudi en bijvoorbeeld
mentor of intern begeleider zou meer duidelijkheid kun-
nen geven over wat er speelt. Maar zijn ouders willen
geen gesprek. Ik zou daarop de ouders en Rudi vertel-
len dat ik de situatie zorgelijk vind en dat ik het in de
Commissie van Begeleiding (CvB) ga bespreken. Daarna
zal ik de ouders terugbellen. De CvB adviseert om in
gesprek te blijven met Rudi en zijn ouders nogmaals uit te
nodigen voor een gesprek over zijn schoolprestaties. Als
zijn ouders dat nog steeds niet willen, vraagt de orthope-
dagoog advies bij het AMK. Het advies, gespecialiseerde
gezinshulpverlening, bespreek ik telefonisch met moeder.
Zij wil hierover nadenken. We spreken af dat ik haar over
een week bel. Nadat vader heeft aangegeven dat hij geen
hulp nodig heeft en Rudi opnieuw twee dagen niet op
school was, heeft de CvB besloten dat melding bij het
AMK en bij de Leerplicht als laatste opties overblijven. In
het algemeen denk ik dat het smw preventief veel eerder
betrokken moet worden maar door het beperkt aantal
uren smw is hier geen ruimte voor. In situaties als die van
Rudi kies ik de insteek signalering, belangenbehartiging
en preventie, en in gesprek gaan, motiveren en toeleiden
naar gespecialiseerde zorg en hulpverlening. Het vertrou-
wen van Rudi zou ik in mijn optiek beschadigen als ik zijn
duidelijke signalen en hulpvraag niet serieus zou oppak-
ken; hij wil hulp voor het gezin en in het gezin blijven
wonen.
‘Concrete hulp spreekt vaak aan’Thérèse van Bakel, maatschappelijk werker EigenWijs,
Nijmegen en zorgcoördinator:
‘Het lijkt erop dat de ouders van Rudi weinig vertrouwen
hebben in professionele hulpverleners. Misschien is de
Eigen Kracht methode meer iets voor hen. Ze kunnen
dan zelf mensen uitnodigen met hen mee te denken. Of
een Netwerkberaad, een soortgelijke methodiek. Verder
kan het gezin geholpen worden met praktische, concrete
hulp. Dat spreekt mensen vaak meer aan. Ik denk aan
hulp bij het zoeken naar werk (vader), schuldsanering,
fysiotherapie of haptonomie voor moeder in verband met
haar spanningsklachten. Ik zou langsgaan en mezelf open
opstellen. Ik zou bijvoorbeeld zeggen dat ik zelf ook een
ramp ben met financiën dus dat ze daarvoor beter naar
iemand anders kunnen... Iets vertellen over wat jezelf
moeilijk vindt, haalt soms de angel eruit. Ik zou benoemen
dat Rudi er graag uit wil komen als gezin. Bij vader zou ik
de positieve dingen benoemen, bijvoorbeeld dat Rudi het
verhuizen met hem zo leuk vond. En bij moeder meer de
ondersteuning. Bij haar proef ik wat meer openheid. Of
je hiermee nu wel of geen ingang krijgt bij de ouders, ik
zou als jeugdwerker zeker betrokken blijven bij Rudi. Ik
zou me daarin richten op de vraag hoe hij zelf zijn leven
richting kan geven. Misschien kan hij via een maatjes-
project wat meer voorbeelden krijgen en steun bij zijn
schoolwerk. Maar ook als ik hem aan een goed maatje
zou hebben gekoppeld, zou ik contact houden. Via e-mail
bijvoorbeeld, of af en toe een ijsje eten. Rudi ervaart zo
dat mensen, ook hulpverleners, echt begaan zijn met hem.
En dan ga je maar over je werktijd heen. Dat vind ik nooit
zo’n ramp.’
Het kan niet vaak genoeg benadrukt worden, dat
de invoering van de Wet maatschappelijke on-
dersteuning (Wmo) een kleine aardverschuiving
teweeg brengt in het maatschappelijk verkeer.
Een paradigmashift, die er op neer komt dat
(kwetsbare) burgers niet langer verzorgd worden,
maar ondersteund om te kunnen participeren.
De Wmo bestaat al een vijf jaar, maar krijgt nu de
plusstatus. Verdere decentralisatie van bevoegd-
heden van centrale overheid naar gemeenten, be-
tekent dat de lokale overheid binnenkort ook de
verantwoordelijkheid draagt voor de begeleiding
van kwetsbare burgers, voor de jeugdzorg en voor
de arbeidsmarkt aan de onderkant.
De crux van het verhaal is dat burgers niet langer
recht hebben op voorzieningen. In plaats daarvan
hebben gemeenten nu de opdracht de beperkin-
gen van hun inwoners te compenseren. Het is
aan de gemeenten zelf om dit compensatiebegin-
sel vorm te geven. Voor gemeenten is het een
enorme uitdaging om deze werkelijkheid – die
waarschijnlijk ook gepaard zal gaan met vermin-
derde budgetten – vorm te geven. Het vraagt om
een nieuwe werkwijze, een kanteling in denken
en doen.
Op deze plaats wil ik een aspect van die nieuwe
werkwijze naar voren halen. Uitgaande van prin-
cipes als participatie, zelfredzaamheid, ‘ontzorgen’
en ‘verantwoordelijkheid met en voor elkaar’,
staan gemeenten voor de opgave om een geheel
andere relatie met hun burgers aan te gaan. Het
oude vertrouwde loket waar de burger zich voor-
heen meldde om zijn recht te komen halen – al
dan niet met paarse krokodil – is vanaf nu uit den
boze. Ook de gebruikelijke ‘indicatie’ op grond
waarvan in vele gevallen besloten werd of iemand
recht had op een voorziening zal een geheel
andere invulling krijgen. De gemeenten gaan in
gesprek met hun burgers.
In kringen van de VNG is ‘het gesprek’ – ook wel
het ‘keukentafelgesprek’ genoemd – inmiddels
een gevleugelde term. Die laatste benaming is
in zwang om aan te geven dat de gemeente zo
ongedwongen mogelijk met z’n burgers wilde
praten. En dat het ook van belang is om de burger
die een aanvraag doet, zoveel mogelijk op z’n
gemak te stellen. Dat is ook nieuw jargon: de
burger komt niet meer zijn recht halen, maar doet
een aanvraag.
Je kunt je voorstellen dat dit geen gemakkelijke
opgave is. Om eens wat te noemen: gemeenten
krijgen te maken met een uitbreiding van en een
grote variëteit in doelgroepen. Doelgroepen met
vragen, zoals persoonlijke ondersteuning in het
dagelijkse privédomein, waarmee gemeenten
tot nu toe nauwelijks te maken hadden en ook
expertise ontberen. Ze zullen te maken krijgen
met aanvragers die kampen met stapeling van
problemen, zoals armoede, werkloosheid, overlast,
gezins- en relatieproblematiek, vereenzaming
en zelfverwaarlozing. Daarmee wordt duidelijk
dat problematiek zich over meer gemeentelijke
domeinen zal uitstrekken. De Wmo van de
toekomst zal dan ook moeten streven naar een
stelsel met minder schotten en samenhang in het
aanbod, opdat geen gaten of onnodige overlap-
pingen ontstaan. Verder zijn er schattingen dat
in bijna de helft van de gevallen de mensen die
begeleiding nodig hebben, ook nog recht hebben
op een AWBZ-voorziening die te maken heeft met
dezelfde aandoeningen. Ten slotte krijgen de ge-
meenten te maken met aanvragers met een (zeer)
beperkt zelfinzicht, met een lange geschiedenis in
de zorg met alle frustratie en cynisme van dien en
met doelgroepen die begeleiding zullen ervaren
als ongewenste betutteling.
Deze opsomming laat zien dat hier sprake is van
een enorme klus en nog vele te beantwoorden
vragen.1 Niet in de minste plaats: de vraag wie
het gesprek gaat voeren. De gemeenteambtenaar
die weliswaar de bestuurlijke verantwoordelijk-
heid draagt, maar de ervaring en expertise mist?
De medewerker van een belangenbehartigende
organisatie, die kennis heeft van de doelgroep
en het vertrouwen daarvan kan winnen, maar
mogelijk te weinig rekening houdt met het ge-
meentelijk beleidskader? Of de hulpverlener die
zonder meer de expertise heeft, maar de neiging
zal hebben aanbodsgericht te werk te gaan, wat
geen bijdrage zal leveren aan de oplossing van het
schottenprobleem.
Een aanvaardbare uitweg voor dit dilemma: stel
teams samen van gesprekvoerders, waarin diverse
kwaliteiten en expertises zijn vertegenwoordigd.
De vraag blijft of de term ‘keukentafelgesprek’
niet een te romantische voorstelling van zaken is.
Het keukentafelgesprek
Harry Hens is werkzaam bij
MOVISIE en bestuurslid van de Marie
Kamphuis Stichting. Reacties naar
wisselcolumndoor Harry Hens
foto
’s W
im O
skam
en
Nir
anya
na J
ayam
ary
nummer 5, oktober 2012 9
Noot
1 In opdracht van VNG en VWS zijn Wicher Pattje en
MOVISIE momenteel bezig een handreiking voor het
Gesprek in het kader van de Wmo-plus samen te
stellen, waarin onder meer deze vragen aan de orde
komen.
<
10 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Internationale uitwisseling levert een bijdrage aan de professionalisering van het beroep
De term ‘social work’ gebruik ik uitdrukkelijk als een overkoepe-
lend, internationaal begrip voor verschillende sociaalagogische
functies en beroepen, dus ook voor sociaalpedagogische hulp-
verlening (SPH). Niet alle maatschappelijk werkers zullen zich
aangesproken voelen. In haar agenda voor het maatschappelijk
werk pleit Scholte (2010) echter voor aansluiting bij internationale
bewegingen (met behoud van de term ‘sociaal werk’) en verster-
king van de eenheid onder sociale professionals. Social work krijgt
dan ook langzaam maar zeker een internationale identiteit en een
gezamenlijk kennisbestand: een body of knowledge.
Internationaal beweegt de beroepsgroep naar elkaar toe. Op natio-
naal niveau is er eerder sprake van versnippering en zonderen we
ons af binnen diverse beroepsprofielen. De vraag is of, en hoe we
ons ook in Nederland gaan verenigen. En wie zijn ‘we’ in dit ver-
band? In dit artikel ga ik in op mogelijkheden voor internationale
samenwerking en belicht ik enkele valkuilen en discussiepunten.
OnontkoombaarWe zijn in Europa allemaal met dezelfde vragen bezig, zoals de
gevolgen van de economische crises, mobiliteit, vergrijzing en mi-
gratie. Ondanks dat er op het terrein van migratie en vluchtelingen-
vraagstukken al veel contacten zijn over de grenzen heen, zou er
nog meer uitgewisseld kunnen worden. Discussies over keuzes tus-
sen persoonlijk en publiek belang, zelfzorg en zorg voor anderen,
en particuliere consumptie en publieke uitgaven zijn momenteel
overal aan de orde (Blok, 2009). Het is onontkoombaar. Onze lands-
grenzen zijn steeds minder relevant voor sociale ontwikkelingen.
Toch vindt elk land haar eigen antwoorden op sociale vraagstukken
en doet dingen op haar eigen manier.
Daarom zou het heel interessant en zinvol zijn om de dialoog met
elkaar aan te gaan. Internationale uitwisseling levert een bijdrage
aan de professionalisering van het beroep en leert ons onder meer
juist te herkennen hoe het werk is ingebed in de eigen nationale
context. Daarnaast ben ik overtuigd dat social workonderzoek en
-theorieontwikkeling gebaat zijn bij een comparatief en internatio-
naal perspectief (Reverda, 2005).
In allerlei verbanden wordt die dialoog al aangegaan. Onder invloed
van de toenemende globalisering vinden ook social workers elkaar
steeds vaker en gemakkelijker, zeker binnen de opleidingen waar
het Bolognaproces – de beginselverklaring over het creëren van
een Europese ruimte voor hoger onderwijs (1999) – een stevige
aanzet heeft gegeven tot internationalisering en internationale
mobiliteit.
Naast het onderwijs vindt ook binnen social workonderzoek een
levendige uitwisseling plaats in allerlei netwerken zoals IFSW,
EASSW, IASSW. Het zijn internationale stappen om naar elkaar toe te
groeien, hoewel vooral wetenschappers en onderzoekers het debat
bepalen. Zij lijken te gaan over het vak, terwijl er nog maar weinig
professionals bij betrokken lijken. Schön (1991) noemde het een
verontrustend fenomeen als professionals en onderzoekers in
verschillende werelden leven en elkaar weinig te vertellen hebben.
Een eerste valkuil, want er zijn hiertoe wel degelijk mogelijkheden.
Wereldwijde agendaDit jaar werd op 20 maart World Social Work Day gevierd. Een jaar-
lijks terugkerend fenomeen op de derde dinsdag in maart met als
doel het beroep en het werk van sociale professionals in de schijn-
werpers te zetten. Waarschijnlijk wisten niet veel maatschappelijk
werkers dit, niet alleen in Nederland. Zes dagen later was er ook in
de United Nations aandacht voor social work. Toen werd de Global
Agenda (2012) gepresenteerd, een gezamenlijk initiatief van drie
internationale organisaties: de International Federation of Social
Work (IFSW), de International Association of Schools of Social Work
Een mondiale agenda voor het maatschappelijk werk
Internationale ontwikkelingen Peter Hendriks organiseert mede de Europese conferentie van Ensact in Turkije in april 2013. Hij moedigt maatschappelijk werkers aan het Nederlandse debat te voeren in een internationale context. ‘Ontmoeten we elkaar in Istanbul?’ door Peter Hendriks
nummer 5, oktober 2012 11
(IASSW) en de International Council on Social Welfare (ICSW).
De Global Agenda is een poging om als beroepsgroep mondiaal
gezicht te geven aan de belangrijkste sociale uitdagingen van deze
tijd. De sociale sector wil zich (opnieuw) het recht toe-eigenen
op ‘politieke’ actie, het geluid van maatschappelijke ontwikkeling
laten horen en een collectief proces starten voor een gezamen-
lijke agenda voor sociaal werk en maatschappelijke ontwikkeling.
Samenwerking op internationaal niveau is nu eenmaal gericht op
overeenkomsten en minder op verschillen, gestoeld op idealen en
wat minder op de weerbarstige realiteit en dat leidt tot ambitieuze
agenda’s.
Ethics boomEen andere belangrijke internationale ontwikkeling die van grote
invloed is geweest op het ontstaan van de Global Agenda is de
internationale aandacht voor ethiek, de zogenaamde ethics boom
(Banks, 2010). Deze ontwikkeling van de laatste 25 jaar gaat
gepaard met internationale bezorgdheid over marktwerking en
bedrijfsmatig werken (managerialism and marketization).
De IFSW en IASSW (2004) nemen in dit debat stelling en zien het
als strijdig met de kernwaarden en kerndoelen van social work.
In Nederland leidde dit onder meer tot de ontwikkeling van de
‘normatieve professionalisering’, dat het accent legt op de morele
dimensie van het professionele handelen (Van den Ende & Kun-
neman, 2008). Ook stellen verschillende organisaties vormen van
‘moreel beraad’ in. In het buitenland viel het ontstaan van het
Britse Social Work Action Network (SWAN, 2007) op, een (poli-
tiek-) kritisch netwerk dat zich vooral verbindt met gebruikers- en
zelfhulpgroepen.
Een ander mooi voorbeeld is de discussie over de International
Definition of Social Work (IFSW, IASSW, 2001). Het is een poging
om wereldwijd een definitie te ontwikkelen waarin iedereen zich
kan vinden en waarbij recht wordt gedaan aan de talloze culturele
verschillen. Dat is echter een hachelijke onderneming binnen een
zeer divers terrein, van armoedebestrijding in zuidoost Azië tot
maatschappelijk werk in Nederland.
Collectieve identiteitDit betekent echter onmiskenbaar dat een collectieve identiteit
gepaard gaat met een zekere mate van standaardisering. De effec-
ten van globalisering en de veranderende rol van de welvaartsstaat
dwingen tot internationalisering van de beroepskennis. Maar in al
deze internationale ontwikkelingen binnen het social work valt
ook een universalistische claim te bespeuren.
Daarmee zijn we beland bij een nieuwe valkuil. Zowel de Global
Agenda als de discussie over een internationale definitie hebben
de pretentie los van de specifieke culturele en maatschappelijke
Hol
land
se H
oogt
e / Z
uma
Pre
ss
>
internationaal
Afkortingen en links
• EASSW › European Association of Schools of Social Work: www.eassw.org
• IASSW › International Association of Schools of Social Work: www.iassw-aiets.org › heeft International Definition of Social Work online staan: www.iassw-aiets.org › About IASSW › Definition of Social Work
• ICSW › International Council on Social Welfare: www.icsw.org
• IFSW › International Federation of Social Work (beroepsvereniging): www.ifsw.org
• Ensact › European Network for Social Action: www.ensact.org › organiseert Europese conferentie in april 2013 in Istanbul, zie: www.ensactistanbul.org
• SWAN Social Work Action Network: www.socialworkfuture.org
• Global Agenda for Social Work: www.globalsocialagenda.org
• Bologna proces: www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/bologna/pcao
12 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
context algemene uitspraken te kunnen doen over social work. Dit
terwijl social work toch bij uitstek taal- en cultuur en dus context-
gebonden is.
Het normatieve karakter is altijd kenmerkend geweest voor social
work. Ethiek, morele dilemma’s en moraliteit krijgen binnen social
work veel aandacht (Van Ewijk, 2010). Mensenrechten en sociale
rechtvaardigheid dienen volgens de internationale definitie (2001)
als motivatie en rechtvaardiging voor het handelen van social
workers. Maar er bestaan natuurlijk grote verschillen tussen landen
in het niveau van welvaart, de cultuur, ideologie, godsdienst en het
democratisch gehalte van politieke modellen. Standaardisering leidt
onontkoombaar tot de-contextualisering. De kernwaarden die cen-
traal staan in de internationale definitie van social work – human
rights en sociale rechtvaardigheid – doen nauwelijks recht aan de
specifieke Nederlandse context.
De claim dat social work in Nederland een bijdrage levert aan
deze kernwaarden zal hier eerder vanwege zijn pretentie wenk-
brauwen doen fronsen. Het lijkt hier eerder bij te dragen aan een
verwijdering tussen ideologie en realiteit, tussen theorie en praktijk.
Blok (2009) spreekt zich daarentegen ook binnen de Nederlandse
context uit voor een beroep dat het democratisch functioneren van
mensen bevordert en bijdraagt aan een menswaardige samenleving.
De Global Agenda heeft een uitgesproken politiek karakter en dat
staat in schril contrast met de beroepspraktijk in Nederland die bij
uitstek gedepolitiseerd is (misschien wel altijd was). Maatschappe-
lijk werk richt zich tenslotte ook op het bestendigen van bestaande
verhoudingen. Toen we van de weeromstuit social work gelijk stel-
den met een ‘linkse’ ideologie, is het Nederlandse maatschappelijk
werk daar nooit zo in meegegaan.
Think globally, act locallyDe vraag is echter of de toenemende academisering en internatio-
nalisering van het beroep de afstand tussen ideologie en realiteit,
theorie en praktijk niet zal vergroten. Het risico is dat daarmee
professionals in de beroepspraktijk steeds vaker afhaken omdat
zij zich niet herkennen of kunnen verbinden. Dat zou bijzonder
onwenselijk zijn. Hoe kunnen we de valkuilen omzeilen?
Juist een verbinding tussen de beroepspraktijk en deze interna-
tionale ontwikkelingen zou een bijdrage kunnen leveren aan de
nationale agenda van het maatschappelijk werk en het versterken
van de eenheid binnen het domein van sociale professionals. In
Nederland zijn allerlei interessante discussies gaande over de Wmo,
Welzijn Nieuwe Stijl, actief burgerschap en burgerparticipatie, ke-
tenbenadering en competentiedenken. Ons liberale gedachtegoed
zou eens afgestoft en meer zichtbaar gemaakt kunnen worden,
bijvoorbeeld rond homo-emancipatie, abortus en euthanasie. Ook
het debat over de politieke rol van het maatschappelijk werk zou
weer eens gevoerd kunnen worden.
Een platform zou hierin het voortouw kunnen nemen. Het idee van
een platform rondom internationalisering wordt toegejuicht door
kenniscentra als MOVISIE, het Verwey-Jonker Instituut en de hoge-
scholen. Functies van zo’n platform zouden onder meer kunnen
zijn om discussies te voeren en internationale conferenties voor te
bereiden, maar ook aandacht te besteden aan internationale dagen,
bijvoorbeeld de World Social Work Day. Een platform kan bijdragen
aan gezamenlijkheid. Er gebeurt al veel op hogescholen, maar dat
blijft allemaal nogal intern.
De aanwezigheid van vertegenwoordigers vanuit de beroepsprak-
tijk kan hierin veel bijdragen. De slogan think globaly, act localy is
een mondiaal concept dat ook in de internationale samenwerking
binnen social work is overgenomen: de overtuiging dat in het
lokaal werk de mondiale context altijd aanwezig dient te zijn.
Brug slaanMogelijk symboliseert het onderscheid tussen thinking en acting
ook de afstand tussen de professionals die in de praktijk staan en
de opleiders en onderzoekers. De kracht van Nederland is echter
juist dat praktijk en theorie minder ver van elkaar staan dan elders.
Onderzoek binnen social work is hier vooral gericht op innovatie
van de beroepspraktijk en veel professionals zijn op dit terrein ac-
tief. Ook ons competentiegericht onderwijs is ooit juist ontwikkeld
om een brug te slaan tussen theorie en praktijk.
De aandacht voor de morele dimensie van het professionele
handelen enerzijds en het politieke engagement anderzijds lijken
zo twee kanten van dezelfde medaille. ‘De gesel van de markt’ en
de gevolgen daarvan voor de beroepsuitoefening staan overal hoog
op de agenda. Het is op zich niet vreemd dat ten tijde van econo-
mische crises de publieke sector onder druk staat. Maar wat is de
impact hiervan op het beroep en de professionals? Een gezamen-
lijke agenda, ook in internationaal verband, is dringend gewenst,
en samenwerking binnen de eigen landsgrenzen is een eerste
voorwaarde.
Ook de beroepsvereniging NVMW dient te zich mengen in het
internationale debat en stem te geven aan wat er in de beroeps-
praktijk van maatschappelijk werkers in ons eigen land speelt. Een
eerste gelegenheid die zich daarvoor aandient is in april 2013. Dan
vindt de Ensact-conferentie in Istanbul plaats, met als thema Social
Action in Europe: Towards Inclusive Policies and Practices. Het
zou mooi zijn om elkaar daar te ontmoeten.
Peter Hendriks is secretaris van EASSW en programmavoorzitter van de
Ensact-conferentie in Istanbul. Hij is werkzaam als docent en onderzoe-
ker binnen het lectoraat Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening
van de Hogeschool Utrecht en doet promotieonderzoek naar maatschap-
pelijk werkers met een Turkse en Marokkaanse achtergrond.
<
Bronnen
• Banks, S. (1995), Ethics and values in social work. Palgrave: Macmillan.
• Blok, W. (2009), Inleiding Social Work. Vanuit internationaal perspectief.
Baarn: HBuitgevers.
• Ewijk, H. van (2010), Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.
Amsterdam: SWP.
• Reverda, A. (2005), Social Work Research in a Comparative and European
Context. Inaugural lecture. Maastricht: ESRT/Hogeschool Zuyd.
• Scholte, M. (2010), Oude waarden in nieuwe tijden. Over de kracht van
maatschappelijk werk in de 21e eeuw. Haarlem: Hogeschool INHolland.
• Schön, D. A. (1991), The Reflective Practitioner. How professionals think
in action. Arena, Ashgate Publishing imited.
• Van den Ende, T. & H. Kunneman (2008), ‘Normatieve professionaliteit en
Normatieve professionalisering’. In: Jacobs, G., R. Meij, H. Tenwolde &
Y. Zomer, Goed Werk. Verkenningen van normatieve professionalisering.
Utrecht: Humanistic University Press.
&
nummer 5, oktober 2012 13
De internationale definitie van social work verwoordt de kern
van het vak als volgt: ‘The social work profession promotes so-
cial change, problem solving in human relationships and the
empowerment and liberation of people to enhance well-being’
(IFSW, 2000). Herkenbaar, ook voor de Nederlandse professional.
Globalisering betekent echter wel dat het krachtenveld waarin
de maatschappelijke werker zijn of haar beroep uitoefent, veran-
dert. Er vinden verschuivingen plaats op cultureel-sociaal vlak,
die merkbaar zijn in de hulpverlening zelf en verschuivingen op
politiek-economisch vlak, die gevolgen hebben voor de inrich-
ting van het welzijnswerk. Hoe kunnen we studenten daarop
voorbereiden?
StudentenStudenten aan hbo-opleidingen Sociaal Werk zijn vaak in de
eerste instantie gericht op het daadwerkelijk hulpverlenen.
Dat is de reden waarom ze voor de opleiding kiezen: ze willen
werken met mensen, ze willen hulp bieden, ze willen kinderen
en jongeren ondersteunen. Dat het hulpverleningsproces echter
onlosmakelijk verbonden is met politiek-maatschappelijke
structuren wordt studenten in de loop van de opleiding steeds
duidelijker. Uiteindelijk vragen we van studenten zich daarin te
positioneren, met andere woorden: een visie te ontwikkelen op
sociaal werk en op de eigen rol die ze daarin kunnen of moeten
spelen. Wat vinden studenten bijvoorbeeld van de marktwer-
king in de wereld van zorg en welzijn? Zien ze dit terug in hun
(stage)praktijk? Kunnen ze dit ook in een groter, dat wil zeggen
in een internationaal en historisch perspectief plaatsen? Het
vertalen van politiek-maatschappelijke ontwikkelingen in de
praktijk van alledag, het innemen van een kritische houding
ten opzichte van deze ontwikkelingen en het leveren van een
bijdrage aan de ontwikkeling van het beroep, behoren immers
ook tot de kerntaken van sociaal werk.
Inzicht in internationale ontwikkelingen is nodig om enerzijds
het Nederlandse sociale beleid te kunnen plaatsen en anderzijds
om te leren van de aanpak in andere landen. Veel problematiek
is internationaal herkenbaar en ontwikkelde methoden zijn vaak
wereldwijd toepasbaar. Denk aan een opvoedingsondersteu-
ningsprogramma als Triple-P of aan de Kort Oplossingsgerichte
Therapie (Solution Focused Brief Therapy). Deze gedachte
vormt het uitgangspunt van sociaal werkopleidingen om in
meer of mindere mate aandacht te besteden aan internationali-
sering.
Ruimte voor ervaringDe welzijnsopleidingen van de NHL-Hogeschool in Leeuwarden
bieden studenten alle ruimte om buitenlandse praktijkervarin-
gen op te doen. Dit kan door onderwijsonderdelen op een bui-
tenlandse hogeschool uit te voeren of door praktijkwerk te doen
buiten de Nederlandse grenzen. Zo zijn er goede contacten met
hogescholen in Duitsland (Essen), België (Gent), Polen (Poznan)
en Ierland (Castlebar) en vinden er regelmatig werkbezoeken
en uitwisselingen plaats. Ook bieden we vaste praktijkplekken
aan in Suriname en op de Antillen. Studenten kunnen ook zelf
een buitenlandse plek zoeken, die wij vervolgens screenen. Zo
deden studenten de afgelopen jaren ook praktijkervaringen op
in Zuid-Amerika en Indonesië.
Een aantoonbare beheersing van de gesproken taal is altijd
Globalisering in onderwijs
Ook in het onderwijs is internationalisering belangrijk: hoe geven we studenten een wereldwijde visie op hun beroep mee? In Leeuwarden gebeurt dat op verschillende manieren: in de praktijk over de grens, maar ook meer theoretisch in een vierdejaars minor. ‘De samenwerking met Ierse studenten liet mij ervaren wat globalisering kan betekenen’, aldus een student. door Jeannettte Hartman
Inzicht in internationale ontwikkelingen is nodig
>
internationaal
14 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
voorwaarde om in het buitenland praktijkwerk te kunnen doen.
Sociaal werk wordt immers gekenmerkt door interactie, door
contact maken en door afstemmen, wat alleen mogelijk is als
hulpverlener en cliënt elkaar kunnen verstaan.
MinorSinds februari biedt de afdeling welzijn van de NHL-Hogeschool
de minor International Social Work aan, een vierdejaars pro-
gramma met een theoretische en praktische focus op interna-
tionalisering. Anders dan bij praktijkwerk in het buitenland,
waar de student zich op micro- en meso-niveau bezighoudt met
het beroep, richt deze minor zich nadrukkelijk op het plaatsen
van sociaal werk in een internationaal perspectief. De minor
bestaat uit twee collegereeksen, twee ‘vaardigheidslijnen’ en een
e-project waarin studenten met het Gallway Mayo Institute of
Technology in Ierland een vergelijkend onderzoek uitvoeren.
In de collegereeks Social Work internationaal: ontwikkeling,
beleid, body of knowledge, positie en functies worden studen-
ten uitgedaagd om een brede, internationale maatschappelijke
visie op het beroep van sociaal werker te ontwikkelen. Aan
de orde komen diverse globaliseringsprocessen en de invloed
daarvan op het dagelijkse bestaan van burgers en op het wel-
zijnsbeleid in afzonderlijke landen. Maar ook komen de kansen
die globalisering biedt aan de orde: wat betreft uitwisseling van
kennis en inzicht en wat betreft de belangenbehartiging van
sociaal werkers.
De tweede collegereeks heet Normative aspects of Social Work
en belicht de verschillen en overeenkomsten van internatio-
nale morele kaders die aan de basis liggen van sociaal werk.
Hoe krijgt het fundament voor sociaal werk, mensenrechten en
sociale rechtvaardigheid, in andere landen vorm? Hoe vertaalt dit
fundament zich in de praktijk en in de verschillende beroepsco-
des? We stimuleren studenten na te denken en een eigen mening
te vormen over de rechtvaardigheidstheorieën die de afgelopen
vijftig jaar hun sporen nalieten in de ontwikkeling van sociaal
beleid.
Oefenen Onderdeel van de minor is een training in interculturele en
internationale communicatie. In een cursus drama wordt
stilgestaan bij communicatieverschillen die tot onzekerheid en
onbegrip kunnen leiden. Ook zoeken we naar overeenkomsten
in communicatie. Hoewel de studenten meestal over uitstekende
internetvaardigheden beschikken, vraagt communicatie via inter-
net met professionals en collega-studenten uit andere landen om
een specifieke aanpak. Het risico op miscommunicatie is groter
vanwege taalbarrières en interpretatieverschillen. Het is dan ook
belangrijk dat studenten vooraf geïnformeerd zijn over kenmer-
kende verschillen op het gebied van cultuur in het algemeen en
sociaal werk in het bijzonder. Daardoor staan ze nadrukkelijker
stil bij andere denk- en werkwijzen dan ze gewend zijn, verschil-
len die makkelijk over het hoofd gezien worden bij communica-
tie op afstand. In de cursus Internetvaardigheden, AV en Engels
oefenen studenten met technische internetmogelijkheden, met
de Engelse taal en met het maken van een internationale presen-
tatie.
E-learning projectHet hart van de minor is een e-project waarin gemengde Ne-
derlands-Ierse groepen studenten gezamenlijk een vergelijkend
Pau
l van
Rie
l / H
olla
ndse
Hoo
gte
nummer 5, oktober 2012 15
onderzoek uitvoeren. Via e-mail, skype en een aantal videoconfe-
renties onderzoeken deelnemers de verschillen en overeenkom-
sten in achtergrond en aanpak van een aantal maatschappelijke
thema’s. Niet alleen is het interessant voor studenten om heel
direct geconfronteerd te worden met de Ierse realiteit, ook het
samenwerken levert een schat aan leerervaringen op. De aanpak
van de Ieren verschilt wezenlijk van de Nederlandse manier van
denken en doen. Dat biedt nieuwe gezichtspunten maar vraagt
tegelijkertijd om voortdurende afstemming.
Begin juni werd het e-project afgesloten met een videoconfe-
rentie. Daar presenteerden de gezamenlijke Nederlands-Ierse
groepen de volgende thema’s:
• Child care based on current policies. What can The Nether-
lands and Ireland learn from each other?
• Teenage perspectives on alcohol: a comparative research of
the perspective of 12 to 14 year-old-teenagers in Ireland and
the Netherlands.
• Homosexual youngsters: in how far are they accepted?
• An international comparison of asylum seekers in Holland &
Ireland.
Horizon verbreedInmiddels hebben de studenten de minor geëvalueerd. Alle-
maal delen zij de mening dat gedurende deze minor eindelijk
de puzzelstukjes op hun plaats vielen. Door een internationaal
overstijgend perspectief in te nemen kregen de verschillende
theorieën, vaardigheden en praktijkervaringen een samenhang
die voordien niet altijd duidelijk was.
Dit kwam ook omdat de samenwerking met de Ierse studen-
ten niet altijd vanzelf liep. Andere ideeën over de aanpak, de
planning of het halen van een deadline zorgden af en toe voor
irritaties. Het bespreken daarvan verhelderde veel en wees
studenten aan beide zijden op een aantal culturele verschillen.
Door de vergelijking van de Ierse en Nederlandse aanpak van
een bepaald thema, niet alleen door literatuurstudie maar ook
door gesprekken met elkaar, kregen de verschillen en overeen-
komsten werkelijk betekenis.
Eén student verwoordde het als volgt: ’Door het kijken naar
de achtergrond en invulling van sociaal werk in verschillende
landen is mijn horizon enorm verbreed. Daarnaast liet de samen-
werking met Ierse studenten mij ook ervaren wat globalisering
kan betekenen voor de dagelijkse beroepspraktijk.’
De positieve reacties op onze conferentie (zie kader) en op de
nieuwe minor geven voldoende aanleiding om internationalise-
ring een stevige(r) plek te geven in het leerplan van de wel-
zijnsafdelingen. Zowel internationale praktijkervaringen als een
internationaal georiënteerd theoretisch perspectief vormen een
zeer waardevolle aanvulling op de body of knowledge & skills
van de aankomend social work-professional. <
Jeannette Hartman is seniordocent bij de NHL-Hogeschool, afdeling
welzijnsopleidingen.
Conferentie
Op 22 maart 2012 vond de conferentie Internationalise-ring in Sociaal Werk opleidingen: wat, hoe en waarom? plaats op de NHL Hogeschool in Leeuwarden. Tijdens het ochtendprogramma sprak Prof. dr. Hans Uwe Otto (BRD) over de invloed van actuele Europese ontwik-kelingen op sociaal werk. Professor John Harris (UK) hield een inleiding over de impact van het neoliberale politieke klimaat van de afgelopen decennia op wel-zijnswerk en hoe opleidingen voor sociaal werk daarop kunnen reageren. Drs. Willem Blok sprak over de inhoud van zijn nieuwste boek Core Social Work. International theory, values and practices. Met behulp van een live-videoverbinding betrok Dr. Mark Garavan (IRL) de Ierse studenten bij de conferentie. In het middagprogramma vonden diverse workshops plaats. De Hanzehogeschool, de NHL Hogeschool en de Arteveldehogeschool Gent presenteerden hun aanpak van internationalisering in de welzijnsopleidingen. De sprekers van de ochtend begeleidden een tweetal workshops waarin vanuit een theoretisch perspectief gekeken werd naar internationa-lisering in sociaal werk opleidingen.
Voor meer informatie: www.nhl.nl/conference-isw
internationaal
16 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Mobile health: klein scherm, groot effect?
Steeds meer Nederlanders internetten via hun mobiel. Wat
betekent dit voor een Zorg of Welzijn instelling? Heeft iedere
online hulpinterventie straks z’n eigen app? Is mhealth eigen-
lijk meer dan een apparaat met een klein scherm waarmee je
een online hulpsite kan bezoeken? Frank Schalken laat tijdens
het Congres Online Hulp 2012 op donderdag 1 november
aan de hand van voorbeelden zien wat de mogelijkheden en
valkuilen zijn.
Maurits Kaptein spreekt die dag over de kunst van het digitaal
verleiden. Hoe zorg je dat iemand die hulp zoekt, gebruik gaat
maken van jouw online interventie? En wat kun je doen om te
zorgen dat hij of zij de interventie ook afmaakt?
Ook presenteert Annet Kleiboer (VU) haar onderzoek naar de
effectiviteit van verschillende vormen van online hulpverle-
ning bij mensen met depressieve en angstklachten: statische
informatie lezen, (begeleide) zelfhulpcursus, begeleiding via
chat of mail.
Tijdens dit tweede Congres Online Hulp zijn er uiteenlopende
lezingen, workshops en praktische sessies. Het is interessant
voor mensen die zich oriënteren op online hulp en ervaren
projectleiders uit zorg en welzijn.
Meer informatie: www.congresonlinehulp.nl
ZonMw: meer aandacht voor ict en e-healthToepassing van ict en e-health in de gezondheidszorg kan kwa-
liteit van leven en zorg verhogen en tegelijk kosten verlagen,
zo stelt ZonMw. Om die reden is de organisatie gestart met het
maken van een verbinding tussen behoeften van zorgconsu-
menten en zorgprofessionals en het steeds grotere aanbod van
nieuwe mogelijkheden.
ZonMw wil op drie manieren de aandacht voor e-health en
ict in de zorg vergroten. Ten eerste wordt het ‘pas-toe-of-leg-
uitprincipe’ gehanteerd. Hierdoor moet elk programma aandacht
schenken aan e-health en ict. Als zij dit niet doen of kunnen,
dan moet uitgelegd worden waarom. Verder maakt de organisa-
tie een onderzoeks- en innovatieagenda. ZonMw werkt hierbij
nauw samen met de opstellers van de Nationale Implementatie
Agenda eHealth (KNMG, NPCF, ZN) en VWS en met vele andere
stakeholders in het zorgveld. Tot slot is er het samenwerkings-
initiatief Zorg voor Innoveren. Dit initiatief moet een brug slaan
tussen beleid en praktijk als het gaat om toepassing van ict en
e-health in de gezondheidszorg.
Bron: Zorgvisie.nl
Cliënten beoordelen pilot Eigen Regie positiefEigen Regie is een internettool voor cliënten met psychotische
kwetsbaarheid, hun hulpverleners en mantelzorgers. Bedoe-
ling is dat cliënten door gebruik van deze tool zo veel mogelijk
de regie gaan voeren over hun eigen leven. Door middel van
de toepassing kunnen ze met elkaar communiceren en meer
inzicht krijgen in het beschikbare hulpaanbod binnen en buiten
de instelling, hun behandelplan en medicatie.
Eigen Regie is in 2009 als pilot getest in GGZ Westelijk Noord
Brabant en GGZ Breburg. Het onderzoek van de pilot laat zien
dat cliënten Eigen Regie waarderen. Vooral door het overzicht
dat het hen biedt van behandeling en rehabilitatie en doordat ze
makkelijk contact kunnen opnemen met hulpverleners op een
tijdstip dat hen het beste uitkomt. Ook de betrouwbare informa-
tie en handige links op de site worden gewaardeerd.
Voorwaarde is dat de techniek op orde is en het makkelijk te
integreren is in de dagelijkse routine van de mensen die ermee
werken. Eigen Regie is een aanvulling op de reguliere zorg, ge-
schikt voor een groep cliënten die enigszins in evenwicht is.
Bron: Trimbos.nl
Online hulp meiden met eetproblemen succeswww.99gram.nl vierde haar eerste verjaardag. Op 9 september
2011 werd de site gelanceerd. Deze site voor jongeren met
vragen over eten, gewicht en uiterlijk voorziet in een grote
behoefte en had in het afgelopen jaar ruim 60.000 bezoekers.
Zij weten elkaar te vinden voor lotgenotencontact op een druk
bezocht forum. Daarnaast zoeken ze veelvuldig anoniem contact
met deskundigen via mail en chat. Ruim negentig jongeren start-
ten met de online behandeling voor hun eetproblemen. 99gram.
nl is een initiatief van Accare, Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Via
het internet heeft Accare meer meiden met boulimiaklachten
bereikt dan jaarlijks naar de instelling worden verwezen.
nummer 5, oktober 2012 17
Wat meiden zeggen over 99gram:
• ‘Ik vind het heel fijn dat je je eigen behandelaar hebt.
Iemand die je op elk moment van de dag kunt mailen wan-
neer je vragen hebt, of wanneer je in een dip zit.’
• ‘Ik ben gestopt met de behandeling, omdat ik mij nu ac-
cepteer hoe ik ben. Dat is goed zo. Ik zou de behandeling
aanbevelen bij meisjes die ook problemen hebben met eten.’
• ‘Ze staan overal voor open, de vraag kan niet gek genoeg
zijn. Je voelt je begrepen en door 99gram weet ik dat ik niet
de enige ben.’
Op dit moment kent de site tweehonderd unieke bezoekers
per dag, dit aantal stijgt. Bezoekers beoordelen het contact met
de deskundige binnen de online behandeling gemiddeld met
een acht.
Er is nog steeds een zeer grote groep jongeren met eetstoornis-
sen die niet de zorg krijgt die ze nodig heeft. Om deze groep
nog beter te bereiken, breidt www.99gram.nl komend jaar uit
met een zelfhulpprogramma en een nazorgtraject.
Bron: Medicalfacts.nl
Chatbehandeling depressieve jongeren effectiefDe chatbehandeling op PratenOnline.nl is effectief in het ver-
minderen van depressieve klachten bij jongeren. Dat blijkt uit
onderzoek door het Trimbos-instituut, gefinancierd vanuit het
ZonMw-programma Zorg voor Jeugd.
Op PratenOnline.nl kunnen jongeren van 12 tot 22 jaar ano-
niem chatten met een professionele hulpverlener over hun de-
pressieve klachten. In Nederland heeft 4 procent van de 12- tot
18-jarigen en 7 procent van 18- tot 25-jarigen last van depres-
sieve klachten. Dat heeft invloed op schoolprestaties, mid-
delengebruik en sociaal functioneren. De hulpverlener helpt
jongeren om met behulp van Oplossingsgerichte Therapie aan
hun problemen te werken. Een chatbehandeling bestaat gemid-
deld uit vier sessies van 60 minuten bij dezelfde therapeut. De
afspraken kunnen niet alleen tijdens werkdagen, maar ook ’s
avonds en in het weekend worden gemaakt. Sinds de start in
2004 hebben jaarlijks gemiddeld vijfhonderd jongeren deze
behandeling gevolgd.
Het Trimbos-instituut onderzocht of deze chatbehandeling
effectief is om depressieve klachten te verminderen. Aan het
onderzoek namen 263 jongeren deel. Via loting werd bepaald
of ze direct startten met de chatbehandeling of eerst op een
wachtlijst kwamen. De jongeren op de wachtlijst konden na
vijf maanden alsnog gebruikmaken van de chatbehandeling.
Met vragenlijsten werd gemeten hoe het met de jongeren ging.
Na negen weken vertoonden beide groepen een vermindering
van depressieve klachten, maar de jongeren die mochten chat-
ten hadden minder depressieve klachten dan de jongeren op
de wachtlijst. Na vierenhalve maand was dit verschil groter en
waren de klachten sterker afgenomen bij de chatgroep dan bij
de wachtlijstgroep. Uit een meting na zevenenhalve maand bij
de chatgroep werd duidelijk dat op de iets langere termijn de
depressieve klachten nog verder waren afgenomen.
Ook werd gekeken of jongeren door de behandeling tevre-
dener waren over acceptatie door anderen, vriendschappen,
zelfwaardering, uiterlijk, ondernemen van activiteiten en
prestaties in studie en sport. Ook hier had de chatgroep een
beter resultaat. Na negen weken en vierenhalve maand waren
ze hierin gemiddeld meer vooruit gegaan dan de wachtlijst-
groep, hoewel in bescheiden mate. De meeste verandering was
te zien in een toegenomen zelfwaardering. De waardering van
hun prestaties op school, prestaties in sport, het aantal hechte
vriendschappen en hun uiterlijk waren het minst veranderd.
PratenOnline.nl is bedoeld voor jongeren van 12 tot 22 jaar.
Aan het onderzoek namen vooral jongeren van 18 tot 22 jaar
deel. Doorgaans wordt de behandeling van PratenOnline.nl
door 12- tot 17-jarigen goed benut (60 procent). Voor onder-
zoek bij deze leeftijdsgroep is echter toestemming van beide
ouders nodig en jongeren haken daarom af. Er zijn wel aanwij-
zingen dat het ook voor hen werkt: anonieme gegevens van
PratenOnline laten zien dat de depressieve klachten bij 12- tot
17-jarigen even sterk afnamen als bij 18- tot 22-jarigen.
Bron: Zonmw.nl
ScriptieprijsStichting E-hulp.nl organiseert in 2012 voor de vijfde keer de
scriptieprijs online hulp. Zo stimuleert het kennis- en advies-
centrum het ontwikkelen en verspreiden van kennis over
online hulpverlening. Tot 1 december kunnen hbo- en wo-
studenten scripties aanmelden die vanaf 1 januari 2011 zijn
geschreven. Een onafhankelijke jury maakt in januari 2013 de
winnende scriptie bekend. De winnaar ontvangt naast de eer
een geldbedrag van 1250 euro.
Bron: www.e-hulp.nl/scriptieprijs <
internethulp
Deze rubriek is tot stand gekomen in samenwerking met
stichting e-hulp. Meer informatie is te vinden op www.e-hulp.nl
18 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
‘De burger kan heel veel meer dan in de tijd dat het welzijnswerk
werd uitgevonden. Toen waren er nog verschrikkelijk veel burgers
met een maatschappelijke achterstand. Er is intussen een midden-
klasse ontstaan die zichzelf prima kan redden. We draaien de rollen
nu dus om: de burger moet aan het stuur voor zijn eigen welzijn.
Die moet het dus uit zijn eigen portemonnee betalen.’, aldus Nico
de Boer in gesprek met het tijdschift Zorg+Welzijn.
Het citaat is onthullend. De Boer verwijst naar de tijd dat armoede
nog dé sociale kwestie was en de mensen die dat betrof nog geen
burgers heetten, maar tot de arbeidersstand behoorden. Ook toen
waren er ‘gegoede burgers’ en in die tijd werd het sociale werk
ingezet als armoedebestrijding. Eigenlijk zegt De Boer hier dat – net
als toen – het sociale werk niet voor de gegoede burger, de midden-
klasse, is bedoeld, omdat die zichzelf prima kan redden. Net als toen
maakt De Boer ook nu weer een onderscheid: tussen burgers en
‘kwetsbare burgers’ (zie bij voorbeeld het voorwoord van de RMO
bij het essay Burgerkracht). Kwetsbare burgers zijn mensen die
zich om welke reden dan ook niet ‘prima zelf kunnen redden’.
In deze visie zou het sociale werk niet nodig moeten zijn. Eigenlijk
zou iedereen zichzelf moeten kunnen redden en alle inspannin-
gen van het sociale werk moeten er dan ook op gericht zijn om
zoveel mogelijk mensen van de ene kwetsbare groep in de andere
niet-kwetsbare groep van burgers te krijgen. Zolang dat nog niet
helemaal lukt, blijft het sociale werk een noodzakelijk kwaad.
Noodzakelijk goedOok Van Ewijk (2010) vertrekt in zijn oratie vanuit ‘eens de sociale
kwestie’ van de armoede, alleen bij hem volgt daaruit een andere
consequentie. Hij spreekt van een nieuwe sociale kwestie: het
sociaal functioneren van mensen wordt namelijk steeds lastiger
in een steeds complexer wordende maatschappij. Daarop ba-
seert hij de maatschappelijke noodzaak van het sociaal werk. De
onoverzichtelijkheid van een zich steeds meer individualiserend
samenleven maakt de taak van sociale coaches belangrijker. Er is nu
niet langer één sociale kwestie, maar een berg aan sociale kwesties
van overlast in wijken, geweld in gezinnen, dakloze psychiatrische
patiënten, alcoholverslaving, uitzichtloze schuldenlasten, getrauma-
tiseerde militairen, kinderen in echtscheidingsgezinnen, enzovoort.
Om aan al deze kwesties het hoofd te bieden is het sociaal werk
een noodzakelijk goed.
WaardensystemenAchter deze gedachtegangen over het sociaal werk gaan twee ver-
schillende waardensystemen schuil. Bij De Boer staat de autonomie
van de burger centraal. Zelfredzaamheid en empowerment zijn cen-
trale concepten van het sociaal werk dat erop gericht is om zichzelf
telkens weer overbodig te maken en de vrijheid van handelen voor
burgers te garanderen, zodat zij in staat zijn om zelf regie te voeren
over hun eigen leven.
Van Ewijk sluit aan bij een ander waardensysteem dat ook inherent
is aan het sociaal werk en waarin het bestrijden van onrecht een
belangrijke waarde is. Mensen mogen niet uitgesloten worden
vanwege het feit dat ze – om wat voor reden dan ook – in de
problemen geraken. Kwetsbaarheid is van iedereen en burgers die
kwetsbaar zijn (geworden) dienen juist ingesloten te worden. Het
Vrijheid versus rechtvaardigheid
Vroeger was autonomie verbonden met sociale rechtvaardigheid: in emancipatiebewegin-gen streed men immers voor vrijheid en beschikkingsrecht. Nu lijken het twee verschil-lende waardensystemen van waaruit het sociaal werk een andere opdracht krijgt. Een groep studenten van de master Social Work pleit voor verbinding. ‘Juist het sociaal werk is noodzakelijk voor burgerkracht.’ door Hans Oostrik & Marion van Hattum
Sociaal werk een maatschappelijke noodzaak of noodzakelijk kwaad?
Discussie
Dit artikel is het gevolg van een discussie tijdens een les over beroepshouding en ethiek van de masteropleiding Social Work aan de HAN. Het is geschreven met: Angela Prudon, Annemarie Philipsen, Annette Schulte, Aswin van der Linde, Geneviève van Tijn, Ina Holtrop, Isabelle Staal, Lilia Ngabirano, Liliane van Onzen, Margreet Te-ders-van Bladel, Mariëlle Strucks, Marieke Noorlander-de Haan, Mark Slaats, Mershiad Siapour, Ulla Becker.
nummer 5, oktober 2012 19
>
discussie
sociaal werk heeft in deze traditie altijd al een kwestie gemaakt van
sociale uitsluiting en de praktijk van het sociaal werk kan (ook)
gezien worden als een manier om dat onrecht niet te accepteren.
Onze stelling is dat burgerschap het concept is dat recht en vrij-
heid met elkaar verbindt. Daarmee is de centrale vraag voor het
sociaal werk hoe burgerschap, dat recht en vrijheid combineert,
versterkt kan worden. Hoe kan burgerschap de individuele vrijheid
in een diversiteitscultuur verbinden met een cultuur van sociale
rechtvaardigheid waarin wederzijdse maatschappelijke ondersteu-
ning normaal is?
Egoïsme hoogtijHet is nog maar enkele decennia geleden dat de menselijke auto-
nomie als centrale waarde op een heel andere manier aan de orde
werd gesteld dan in wat nu onze participatiemaatschappij heet.
Individuele vrijheid, het recht van mensen om hun eigen leven
in te richten werd toen door veel groepen bevochten. Jongeren
ontworstelden zich aan de autoriteit van de ouderen, vrouwen
voerden strijd tegen de verhoudingen in de patriarchale maatschap-
pij en homoseksuelen gingen de straat op tegen een overheersende
heteroseksuele cultuur. Achterstandsgroepen werden ze genoemd.
Hun vrijheid betekende maatschappelijke strijd en bevrijding.
Meedoen in de maatschappij betekende emancipatie en erkenning
als gelijkwaardige burger.
In deze maatschappelijke emancipatiebewegingen waren de waar-
densystemen van autonomie en rechtvaardigheid nog met elkaar
verbonden. Men streed voor ieders recht op vrijheid en stelde
rechtsongelijkheid aan de kaak door te pleiten voor het recht van
iedereen om zijn of haar eigen leven te leiden. Sindsdien is autono-
mie en individuele (keuze)vrijheid onderdeel geworden van een
moderne levensstijl: het recht op een eigen mening, vrije keuzes in
relaties, carrières, kortom op een eigen leven is vanzelfsprekend.
Deze individualistische levensstijl lijkt vervolgens het samenleven
van burgers tot een probleem te hebben gemaakt. Nu de eman-
cipatie gestreden is, lijkt participatie niet vanzelfsprekend. Voor
sommigen viert het egoïsme hoogtij: ieder voor zich, en god voor
ons allen. Anderen voelen zich onveilig en vragen zich af of er nog
gemeenschappelijke waarden en normen zijn, nog fatsoensregels
voor iedereen gelden. Weer anderen wijzen op het ontstaan van
een nieuwe onderklasse van mensen die niet geleerd hebben om
verantwoordelijkheid te nemen voor hun bestaan en zich slechts
als slachtoffer van de omstandigheden kunnen voorstellen (zie
Boutelier, 2011 over ‘de plaaggeest Dalrymple’).
Kenmerkend voor deze problematiseringen van het samenleven is
dat het sociale niet meer gedacht kan worden als een verbinding
tussen vrijheid en rechtvaardigheid. Sterker nog, vrijheid en recht-
vaardigheid lijken elkaar in de weg te lopen en uit te sluiten. Ieder
mens heeft het recht op een eigen leven en kan dus in principe
niet worden aangesproken op zijn gedrag, ook al is dat hufterig. Het
bestaan van een onderklasse is geen onrechtvaardigheid meer, maar
een probleem van de mensen zelf die meer verantwoordelijkheid
moeten leren nemen.
Moet het sociaal werk nu alleen nog zorgen voor de mensen die
‘echt’ niet zelfredzaam zijn of moet het mede bijdragen aan een
participatiemaatschappij, waarin de zorg voor elkaar en dus burger-
schap op een nieuwe manier vorm gegeven wordt?
Sociaal werk schept ruimte voor overleg tussen mensen met verschillende belangen
Dav
id R
ozin
g / H
olla
ndse
Hoo
gte
20 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Vitaal netwerk‘Onafhankelijkheid en emancipatie, regie over het eigen leven: het
betekent toch niet dat je dit alleen moet doen of moet kunnen?’ ,
aldus Geneviève van Tuyn, sociaal werker in de GGZ, tijdens onze
discussie. Wij zijn op zoek naar sociaal werk dat sociale recht-
vaardigheid mede vormgeeft, naar situaties waarin mensen voor
elkaar opkomen, zodat voor iedereen in voldoende mate zijn of
haar burgerrechten gewaarborgd zijn. De vraag is of we dan wel
onderscheid moeten maken tussen (soorten) burgers? Leidt dat
niet gemakkelijk tot stigmatisering en achterstelling van bepaalde
groepen?
‘In een sociale gevoelige tijd is een vitaal sociaal netwerk onmis-
baar. Ieder mens heeft hulpvragen en heeft anderen nodig om
betekenis te kunnen geven aan het leven. De kwetsbaarheid moet
dus niet centraal worden gesteld, maar de wijze waarop burgers
de interactie aangaan met hun sociale omgeving.’, zo meent Mark
Slaats, sociaal werker in de GGZ.
Asociale kwestiesAls vanouds heeft het sociaal werk een rol in het omgaan met
sociale kwesties, want sociale kwesties zullen er blijven. Kwesties,
waarbij er sprake is van verschillende belangen en van geschillen
over hoe ze aan te pakken. Hoe brengt in dat geval het sociaal werk
mensen bij elkaar zodat ze elkaar blijven ondersteunen? Hoe kun-
nen met andere woorden kwesties sociaal gemaakt worden?
Kwesties zijn namelijk niet per definitie sociaal, vaak zijn ze
zelfs asociaal. Iets wordt een kwestie als er sprake is van, meestal
tegenstrijdige, betrokkenheid. Als in een buurt de woningbezitters
de handen ineen slaan, omdat ze bang zijn dat de waarde van hun
huizen achteruit gaat, zal het moeilijk zijn om er een locatie voor
vluchtelingen te vestigen. Bij een kwestie is er altijd sprake van
meervoudige belangen en perspectieven. Een kwestie kan socialer
gemaakt worden door de verschillende partijen rondom de tafel
en met elkaar in gesprek te brengen, op zoek te gaan naar wat
gemeenschappelijk is aan de kwestie en samen afspraken te maken
over hoe met dit geschil omgegaan zal worden (zie bijvoorbeeld
Wismans, 2011).
Civiele praktijkEen kwestie sociaal maken zou je een ‘civiele praktijk’ kunnen
noemen. Dat begrip is geïntroduceerd door Lolle Nauta (2005). Hij
bedoelt er allerlei vormen van interactie mee die met het ontstaan
van de burgerij gepaard gingen, en die vooral gericht waren op de
pacificatie van tegengestelde belangen. Een zich economisch ont-
wikkelende maatschappij had steeds meer behoefte aan een rule
of law om geschillen bij te leggen. Vrijhandel kon slechts gegaran-
deerd worden als er praktijken van ‘wederzijdse conformering’ be-
stonden, waarmee onderlinge afspraken gemaakt konden worden
tussen partijen die elkaar niet (meer) naar het leven stonden, hoe-
zeer ze ook hun eigen (handels)belangen hadden. Met deze civiele
praktijken ontstond er een civiele maatschappij, een samenleving
van burgers die onderling hun geschillen regelden, daartoe in staat
gesteld door bepaalde instituties.
Sociaal werk is een moderne civiele praktijk. Het schept een pu-
blieke ruimte. In die ruimte overleggen mensen met verschillende
belangen en achtergronden. Ze bespreken er kwesties in hun eigen
levenspraktijken, kwesties die meerdere mensen aangaan en samen
schikken ze hun geschillen ‘in der minne’: ze maken ze gemeen-
&Bronnen• Boer, N. De & J. van der Lans (2011), Burgerkracht. De toekomst van sociaal
werk in Nederland. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.
• Boutelier, H. (2011), De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening
van een onbegrensde wereld. Tweede uitgebreide druk. Amsterdam: Boom/
Lemma.
• Dijstelbloem, H. (2010), Politiek vernieuwen. Op zoek naar publiek in de
technologische samenleving. Amsterdam: Van Gennep.
• Ewijk, H. van (2010), Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.
Amsterdam: SWP.
• Hattum, M. van & H. Oostrik (2011), 'Social Practice Development: afstem-
ming als basis van praktijkverbetering'. In: Pelt, M. van, M. Hoijtink, H. Oost-
rik & M. Räkers, Meesterschap in het sociaal werk. Over kennisontwikkeling
en praktijkverbetering voor het vak en de organisatie. Amsterdam: SWP, pp.
161-172.
• Nauta, L. (2005), ‘Civiele praktijken’. In: Krisis, nr. 2005/3, pp. 11-25.
• Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2011), Tegenkracht organiseren.
Lessen uit de kredietcrisis. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwik-
keling.
• Wismans, G. (2011), ‘Niet in mijn achtertuin, alstublieft!’ In: Pelt, M. van, M.
Hoijtink, H. Oostrik & M. Räkers, Meesterschap in het sociaal werk. Over
kennisontwikkeling en praktijkverbetering voor het vak en de organisatie.
Amsterdam: SWP, pp. 29-38.
• Zuithof, M. (2011), ‘Aan de welzijnsinstelling als supermarkt komt een eind’
Interview met Nico de Boer. In: Zorg&Welzijn, nr. 6, 1 juni 2011, pp. 8-10.
schappelijk. Dat wil niet zeggen dat verschillen in belangen worden
opgeheven. Samen zoeken ze naar een gemeenschappelijke actie
waaraan iedereen kan en wil meewerken (Dijstelbloem, 2010; RMO,
2011).
Essentiële waardeSociaal werk als een civiele praktijk versterkt burgerkracht door
mensen rondom zulke sociale kwesties bijeen te brengen en
zodoende sociale netwerken te bouwen waarin gemeenschappe-
lijke kwesties geregeld kunnen worden. En daarmee is het sociaal
werk van essentiële waarde voor burgerkracht. Ulla Becker, sociaal
werker in de ouderenzorg: ‘Het zorgt voor een breed en ander
perspectief, het sluit coalities, die anders niet tot stand komen, het
betrekt mensen die niet aangepast zijn en/of kwetsbaar en het kent
methoden om te enthousiasmeren, te stimuleren en in te bedden.’
Sociaal werk is niet de grote professional die de ondersteuning van
‘de zwakkeren’, de kwetsbare burgers in de samenleving op zich
neemt. Door dat te doen zou ze meewerken aan een nieuwe twee-
deling en bijdragen aan het versterken van maatschappelijke on-
verantwoordelijkheid bij burgers. Het sociaal werk is de professie
die er zorg voor draagt dat mensen elkaar kunnen ondersteunen.
Dat doet ze door mensen met elkaar in gesprek te brengen en zo
bij te dragen aan het sociaal maken van kwesties. Dat is een begin
van het vormen en versterken van sociale netwerken, waarbinnen
mensen elkaar wederzijds ondersteunen in het regelen en oplossen
van sociale kwesties. <
Hans Oostrik is docent en programmaleider Social Work Theory aan de
masteropleiding Social Work van de HAN in Nijmegen. Marion van Hat-
tum is docent en programmaleider Social Practice Development aan de
masteropleiding Social Work en associate lector Werkzame factoren in de
zorg voor de jeugd aan de HAN in Nijmegen.
samengesteld door Mariette Hermans
Huiselijk geweld
Er is een nijpend tekort aan opvangplaatsen voor slacht-
offers van huiselijk geweld. Een van de redenen voor de
druk is het stijgende aantal slachtoffers van mensenhandel
dat aanspraak maakt op de opvang. Ook speelt mee dat deze
buitenlandse vrouwen er soms jarenlang verblijven, omdat ze
nergens anders heen kunnen. Hierdoor is de doorstroming
gestokt. Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (Comensha)
zocht in 2011 voor 280 vrouwen een opvangplek, een kwart
meer dan het jaar ervoor.
Bron: www.huiselijkgeweld.nl 24-07-2012
Begin september ging de sociale mediacampagne van
de Vrouwenopvang ‘Maak van huiselijk geweld geen
geheim. Durf te delen’ van start. De campagne omvat een
facebookpagina, een website, een speciaal gemaakte clip van
het nummer ‘Laat mij nu maar vrij’ van zangeres Do en een
handtekeningenactie voor een Nationaal actieprogramma
tegen huiselijk geweld. Met de sociale mediacampagne wil de
Vrouwenopvang mensen wakkerschudden om over huiselijk
geweld praten.
www.ikdurftedelen.nl
www.facebook.com/vrouwenopvang
Shirin Musa strijdt met haar stichting Femmes for Freedom
(FFF) voor aanpassing van de Nederlandse wet, zodat man-
nen hun vrouw niet langer kunnen vasthouden in een
religieus huwelijk. Musa zat zelf gevangen in een religieus
huwelijk met een man van Pakistaanse afkomst. Hoewel ze
naar burgerlijk recht gescheiden was, wilde haar man niet mee-
werken aan de islamitische scheiding. Als eerste Nederlandse
moslima dwong Musa via de rechter haar man om mee te wer-
ken aan een religieuze scheiding. Met de stichting FFF wil ze
niet alleen een aanpassing van de wet tot stand brengen, maar
ook vrouwen beter informeren. Meer informatie: Femmesforf-
reedom.comBron: www.huiselijkgeweld.nl, 03-08-2012
Decentralisatie
In haar inaugurele rede
waarschuwt bijzonder
hoogleraar informele
zorg Marjolein Broese van
Groenou voor een nieuw
sociaal dilemma: de con-
currentie tussen arbeid,
vrijwilligerswerk en
mantelzorg. De beschik-
baarheid van mantelzor-
gers en vrijwilligers wordt
beperkt doordat iedereen
steeds langer zal moeten
doorwerken. Daarnaast wo-
nen families verder van el-
kaar af dan bij eerdere generaties. Met minder kinderopvang,
een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen, en een toename
in de behoefte aan zorg voor ouders, hebben burgers wellicht
geen tijd meer over voor vrijwilligerswerk.
Bron: socialevraagstukken.nl
Met de overheveling van delen van de AWBZ naar de Wmo
en de decentralisatie van de jeugdzorg zal het takenpakket
van de sociaal werker breder worden. Om die rol goed
uit te voeren zal de sociaal werker moeten professionaliseren,
volgens de brancheorganisatie MOgroep. ‘Professionaliseren
is best haalbaar’, vindt voorzitter Marijke Vos, ‘maar niet van
vandaag op morgen. Het welzijnswerk speelt een cruciale rol
in alle veranderingen die komen: welzijnswerkers kennen de
buurt, het sociale netwerk, de andere maatschappelijke orga-
nisaties. Samen met hen kunnen ze de nieuwe groepen met
een zwaardere problematiek uit de AWBZ bieden wat nodig
is. Dat vertrouwen heb ik.’
Bron: Zorg+Welzijn, 23-08-2012
Mensen met een lichte of matige verstandelijke beper-
king kunnen vaak moeilijk meedoen in de samenle-
ving. Om hen meer te betrekken in de buurt is het belangrijk
dat zorginstellingen, welzijnsorganisaties, verenigingen en
gemeenten samenwerken, zo blijkt uit onderzoek van het
NIVEL. Het instituut publiceert de handreiking Thuis in de
gemeente. De ondervraagde wethouders en beleidsambte-
naren Wmo gaven aan dat zij het belangrijk vinden om een
aanbod op wijkniveau te hebben voor mensen met beperkin-
gen, maar antwoordden niet eenduidig wie verantwoordelijk
daarvoor is.
Bron: Nivel.nl
het veld
>
nummer 4, augustus 2012 21
Maatwerk
Jeugd & gezin
In Nederland zijn in 2011 minder tieners dan ooit moeder
geworden. 2365 meisjes onder de 20 jaar kregen een kind,
minder dan 5 op de 1000. Dit meldde het Centraal Bureau
voor de Statistiek in augustus. Het aantal tienermoeders in
Nederland is nu lager dan het CBS ooit heeft waargeno-
men. Wel zijn er grote verschillen tussen de herkomstgroe-
pen. Onder in Nederland geboren Antilliaanse meisjes onder
de 20 is het aantal tienermoeders ruim zes keer zo hoog
als onder autochtone meisjes. In Nederland geboren Turkse
tienermeisjes daarentegen krijgen minder vaak een baby dan
autochtone tienermeisjes.
Bron: Zorg+Welzijn, 16-08-2012
Melding
Vanuit de jeugdzorg wordt nog nauwelijks melding gedaan
van loverboyproblematiek. Daarom gaan er in zes regio’s pi-
lots van start om het signaleren en melden te verbeteren.
Doel is beter in kaart te brengen hoeveel slachtoffers er zijn
en wat de kenmerken zijn. Het registreren van slachtoffers
van loverboys blijkt lastig; de daders handelen heel verschil-
lend en sommige meisjes zien zichzelf niet als slachtoffers. Er
bestaat bovendien geen meldplicht. In de pilotregio’s kunnen
medewerkers uit de jeugdzorg training krijgen, waardoor ze
beter kunnen registreren, signaleren en melden.
Bron: Zorg+Welzijn 08-08-2012
Suïcide
Het aantal zelfdodingen in 2011 is met 47 gevallen
gestegen naar 1647 mensen. Het zelfdodingscijfer stijgt
hiermee voor het vierde achtereenvolgende jaar en komt
hiermee weer op het niveau van eind jaren negentig. Dat
meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. Uit recente
internationale studies blijkt dat zelfdoding kan samenhangen
met economische recessie. In verschillende andere landen is
net als in Nederland het aantal zelfdodingen sinds het begin
van de financiële crisis in 2008 toegenomen. Zeven van de
tien overledenen door zelfdoding zijn man. Bij zowel mannen
als vrouwen is bijna de helft tussen de 40 en 60 jaar.
Bron: Zorg+Welzijn, 21-08-2012
Onderscheiding
Tijdens de viering van haar 40-jarig
dienstjubileum, werd maatschap-
pelijk werker en vertrouwens-
persoon Eveline van der Heijden,
donderdag 13 september verrast
met een koninklijke onderschei-
ding. Burgemeester Rinus Michels
van de gemeente Winsum benoemde
haar tot Lid in de Orde van Oranje
Nassau. Eveline van der Heijden
begon in 1972 als maatschappelijk
werker bij het toenmalige crisiscentrum van de psychiatri-
sche kliniek van het AZG. Na vijfentwintig jaar maakte zij
de overstap naar de Centrale Spoedopvang. Ze reisde naar
Zweden en bezocht daar ziekenhuizen met maatschappelijk
werk op de spoedeisende hulp. Naar Zweeds voorbeeld zette
ze bij terugkomst in het UMC Groningen maatschappelijk
werk op op de spoedeisende hulp. Het Groningse ziekenhuis
is daarmee een uitzondering in Nederland. Daarnaast is zij
sinds 1996 vertrouwenspersoon voor de medewerkers van
het UMCG.
Bron: www.umcg.nl, 13-09-2012
Maatwerk zoekt lezer
22 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Vacature voor redactieadviesraadMaatwerk, vakblad voor maatschappelijk werk, draagt bij aan de
professionalisering van het maatschappelijk werk in Nederland en
Vlaanderen. Het is een medium voor:
• het verspreiden van vakinhoudelijke kennis,
• de geschiedschrijving van het beroep,
• de discussie over voor het beroep waardevolle ontwikkelingen.
De redactie verzorgt samen met de uitgever en de auteurs de
productie van het blad. De redactie wordt ondersteund door de
redactieadviesraad. Er is momenteel plaats voor een lid in de redac-
tieadviesraad.
Taken en verantwoordelijkheden• De redactieadviesraad fungeert als denktank en betrokken com-
mentator, om een belangrijke bijdrage te leveren aan de inhoude-
lijke ontwikkeling, diepgang en kwaliteit van Maatwerk.
• De redactieadviesraad vergadert twee maal per jaar, in voor- en
najaar samen met de hoofdredacteur, de redactie en de uitgever.
• Redactieadviesraadsleden adviseren de redactie vanuit hun spe-
cialisme, gevraagd en ongevraagd, omtrent belangrijke ontwikke-
lingen, onderwerpen en auteurs.
Tegenprestatie• Jaarlijks besteden leden van de redactieadviesraad een bedrag in
de webshop van Springer.
Leest u Maatwerk en bent u actief in het maatschappelijk
werk? Heeft u een visie op het sociale domein en wilt u
de redactie van Maatwerk adviseren? Reageer dan op deze
vacature door een e-mail naar het redactiesecretariaat:
Ine Koevoet, [email protected]
nummer 5, oktober 2012 23
op onderzoek
Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg
Verantwoording
Verantwoording heeft de afgelopen twee decennia een steeds
grotere rol gekregen in de publieke sector. Dit heeft geleid tot
een verhit publiek debat. Twee algemene kritieken domineren dat
debat. Er zou sprake zijn van een overdaad aan bureaucratie, met als
gevolg te hoge werkdruk en een wanverhouding tussen registratie
en cliëntencontact.
Bovendien zouden professionals door strakke regels geen ruimte
meer hebben om op basis van hun expertise te bepalen wat goed
is voor de gezondheid of het welzijn van cliënten. Inmiddels is deze
kritiek vertaald in een breed omarmde strijd tegen ‘de bureaucratie’
en talloze pleidooien voor ‘meer ruimte voor de professional’.
In dit artikel willen we een gezicht van bureaucratie laten zien dat
minder aandacht krijgt in het publieke debat. Dat doen we naar
aanleiding van onderzoek in de jeugdzorg. Juist deze sector is een
interessante vanwege de recent versterkte focus op verantwoor-
ding, die mede geïnstigeerd is door breed in de media uitgespon-
nen incidenten, zoals de Savanna-zaak in 2004. De vraag die in ons
onderzoek centraal stond, is hoe, acht jaar later, professionals in de
jeugdzorg verschillende verantwoordingsvormen ervaren.
OnderzoekOm antwoord te krijgen op onze centrale onderzoeksvraag hebben
we negentien diepte-interviews gehouden met professionals in de
jeugdhulpverlening uit twee instellingen. We interviewden jeugd-
hulpverleners, behandelcoördinatoren en leidinggevenden van
twee instellingen in de jeugdhulpverlening. We hebben gewerkt
met een interviewguide met vragen over vormen van, ervaringen
met en visies op verantwoording. Gegeven de reikwijdte van ons
onderzoek kunnen we spreken van een exploratief onderzoek (Van
Hassel, Tonkens & Hoijtink, 2012).
Om de gegevens te ordenen en te interpreteren hebben we onder-
scheid gemaakt tussen drie verantwoordingsvormen, gebaseerd
op de logica’s die de socioloog Eliot Freidson (2001) onderscheidt:
bureaucratie, markt en professionalisme (zie kader). Deze driede-
ling hebben we gekozen, omdat we meenden dat de spanningen
tussen de verschillende verantwoordingseisen goed in termen van
spanningen tussen deze drie logica’s te beschrijven zijn.
De professionele logica hoort volgens Freidson dominant te zijn
in het professionele werk, maar markt en bureaucratie zijn gaan
overheersen waardoor de ‘ziel van het professionalisme’ verloren
dreigt te gaan. Freidson heeft het in zijn analyse vooral over klas-
sieke professionals, zoals artsen, maar we menen dat zijn analyse
ook in bredere zin van belang is. Artsen kunnen zich door hun
sterke beroepsorganisaties nog enigszins beschermen tegen eisen
vanuit de bureaucratie en de markt, maar sociale professionals
zoals jeugdzorgmedewerkers zijn slechter georganiseerd, minder
machtig en kunnen zich minder verweren. Onze verwachting was
dan ook dat jeugdzorgwerkers hun beklag doen over bureaucratie
en marktgerichte verantwoording, die zij vooral als belemmerend
zouden ervaren, en dat zij waarde zouden hechten aan hun profes-
sionele autonomie
Kritiek op marktverantwoording Als we naar marktverantwoording kijken, dan komt onze verwach-
ting inderdaad uit. Tot marktgerichte verantwoording rekenen we
de bedbezetting op de behandelgroepen binnen de instellingen die
we onderzochten. Sinds de invoering van de Wet op de jeugd-
zorg in 2005 beconcurreren jeugdzorginstellingen elkaar bij het
verkrijgen van financiering. De instellingen verantwoorden zich
naar provincie en zorgverzekeraar, die vervolgens de financiering
bepalen aan de hand van prestatieafspraken. Prestaties worden in
termen van bedbezetting gemeten en instellingen moeten perma-
nent zoveel mogelijk hun bedden bezet houden.
Op deze vorm van verantwoording is veel kritiek. Veertien van de
negentien ondervraagden maken er bijvoorbeeld bezwaar tegen
dat in het kader van prestatieafspraken permanente bedbezetting
prioriteit krijgt boven pedagogische aspecten. Dit dwingt professio-
nals concessies te doen aan de kwaliteit van de samenstelling van
de groep. We geven een indicatief voorbeeld van een citaat in een
reeks van velen:
‘Voor je eigen verantwoording en voor de cliënt zou je zeggen,
nou hier moeten we tijdelijk even wat minder jongeren op deze
groep zetten, (….) maar omdat je dus je bedden vol moet heb-
ben vanwege het geld (….) kan dat (….) in strijd zijn met elkaar.’
Het citaat maakt duidelijk dat er een spanning bestaat tussen de
logica van de markt (belang van geld) en de logica van het profes-
sionalisme (belang van kwaliteit), waarbij de laatste het moet
ontgelden.
Sociale professionals in de jeugdzorg hebben last van bureaucratische procedures. Maar verrassend genoeg blijken ze er ook baten van te ervaren. Welke vormen van verantwoording zijn ondersteunend en welke niet? door Daniel van Hassel, Marc Hoijtink & Evelien Tonkens
24 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Omarming professionalismeOver professionele verantwoording is men ronduit positief. Profes-
sionele verantwoording krijgt bij de instellingen vorm via intervisie,
supervisie en cliëntgesprekken. Intervisie bestaat uit gestructu-
reerd overleg tussen collega’s van gelijk niveau over de inhoud
van het werk. Iemand brengt een situatie op het werk in, waarover
gediscussieerd wordt en waar handelingen van de betrokkenen
worden becommentarieerd. Supervisie is iets soortgelijks, maar
gebeurt onder aanvoering van een leidinggevende professional.
Bij cliëntgesprekken legt de professional aan de cliënt uit hoe aan
de hulpvraag is gewerkt, wat dat heeft opgeleverd en hoe daar zo
nodig verder aan gewerkt zal worden.
Over cliëntgesprekken is men positief. Daarnaast hechten alle ge-
interviewde professionals veel belang aan intervisie en supervisie.
Een ambulant werker zegt het zo:
‘Ja, intervisie is heel goed omdat we veel kennis in huis hebben,
omdat iedereen verschillende dingen goed kan en het heel prettig
is om moeilijke dingen, die jij in gezinnen ervaart, te delen met
collega’s die dat gewoon heel goed begrijpen en die je gewoon
hele goede raad en tips geven. En daar leer je gewoon ontzettend
veel van.’
Dezelfde ervaring en visie troffen we bij bijna alle leidinggevenden
aan. In het licht van de tamelijk massale consensus over het belang
van deze vormen van verantwoording, is het verbazingwekkend
dat respondenten aangeven dat professionele verantwoording zo
weinig voorkomt. Dat is des te opvallender, omdat daarentegen
marktgerichte verantwoording nadrukkelijk binnen de onderzoch-
te instellingen geïnstitutionaliseerd is.
Bureaucratische gehechtheidWaar onze hypothesen over markt- en professionele verantwoor-
ding correct bleken, ligt dat anders voor bureaucratische verant-
woording. De logica van de bureaucratie zien we terug in het HKZ-
certificaat. Instellingen kunnen zich laten certificeren, wanneer
managers de kwaliteitssystemen conform de HKZ-normen (die
betrekking hebben op zowel primaire als ondersteunende proces-
sen) inrichten. Financiers gunnen opdrachten vervolgens alleen aan
gecertificeerde instellingen.
Protocolverslagen en cliëntverslagen rekenen we eveneens tot
bureaucratische verantwoording. Protocolverslagen zijn verslagen
over hoe met protocollen is omgesprongen. Protocollen zijn stap-
penplannen die professionals in bepaalde situaties dienen te vol-
gen. Cliëntverslagen zijn rapportages over cliënten, zoals dagelijkse
rapportages van groepsleiders onderling, (incidentele) rapportages
naar de behandelcoördinator en behandelplannen die behandelco-
ordinatoren schrijven.
Onze respondenten ervaren inderdaad een sterk toenemende
bureaucratie door toenemende rapportage-eisen en protocollen.
Deze ‘papieren rompslomp’ leidt volgens hen tot een reductie van
de cliëntcontacttijd en hogere werkdruk. De belangrijkste en opval-
lendste conclusie is echter dat de onderzochte jeugdhulpverleners
weinig geïnteresseerd bleken in meer autonomie of discretionaire
bevoegdheid. In plaats daarvan constateren we bureaucratische
gehechtheid. Deze bureaucratische gehechtheid kunnen we bij
nadere analyse begrijpen vanuit drie behoeften die we bij respon-
denten aantroffen.
1. Reductie onzekerheid
Allereerst is er nadrukkelijk sprake van een behoefte aan duidelijk-
heid. Een groepsleider verwoordt dat zo:
‘Nou ja, wat ik wel goed vind, is dat (….) er heel bewust wordt
gekeken naar hoe je met bepaalde situaties om moet gaan en
dat daar nou juist een stappenplan voor is en dat je dan niet
heel erg machteloos voelt, dat je weet wat je in kan zetten.’
De geïnterviewde jeugdzorgmedewerkers worden dagelijks gecon-
fronteerd met complexe, onzekere en ambigue situaties en blijken
Kim
Kam
insk
i / H
olla
ndse
Hoo
gte
nummer 5, oktober 2012 25
daarin nadrukkelijk op zoek naar houvast. Protocollen reduceren
deze onzekerheid en complexiteit, en geven tegelijk richting hoe
te handelen. In een tijd waarin handelingsverlegenheid eerder
kenmerk dan uitzondering lijkt bij jeugdhulpverleners, vormen
protocollen voor hen een gelegitimeerd antwoord op de vraag hoe
te handelen in deze complexe, indringende en onzekere praktijk
van alledag.
2. Behoefte aan veiligheid
Ten tweede is er een behoefte aan veiligheid. Een teamleider zegt:
‘Groepsleiding komt ook zelf van, ja, eigenlijk willen we dat dit
ook wordt vastgelegd hoe we daar mee omgaan. Het voelt ook
allemaal heel onveilig, wij doen dat allemaal, maar stel je voor
dat het misgaat, (….) bij wie komen ze dan aan?’
Jeugdzorgmedewerkers willen zich kunnen verantwoorden voor
als het fout gaat met de jongeren over wie zij zich ontfermen. Proto-
collen geven dus niet alleen richting voor handelen in de toekomst,
maar bieden jeugdzorgmedewerkers ook een manier om zich te
verantwoorden over hun handelen achteraf. Hier gaat het niet om
actuele verantwoording, in de zin dat aan professionals om verant-
woording wordt gevraagd, maar om verantwoording die mogelijk
op een later moment gevraagd kan worden. Het biedt onze respon-
denten in het post-Savannatijdperk bescherming en veiligheid.
3. Leerbehoefte
Tenslotte blijkt bureaucratie jeugdzorgmedewerkers te helpen
in hun beroepsuitoefening: het biedt niet alleen duidelijkheid en
veiligheid, maar respondenten ervaren ook dat het hen kan onder-
steunen in het leren van gevallen. Zij ervaren dat het hen ook kan
ondersteunen in het beter worden in hun vak. Een behandelcoör-
dinator:
‘Met de rapportages en de vergaderingen die daarop volgen, kan
ik de behandeling in de gaten houden, worden dingen bespreek-
baar en kun je dingen beter doen in de behandeling.’
Deze drie factoren maken bureaucratische gehechtheid onder
jeugdzorgmedewerkers begrijpelijk.
Hulpmiddelen en rituelenOns onderzoek maakt een preciezere benoeming van bureaucra-
tielast en strijd tegen overbodige bureaucratie mogelijk, waardoor
ruimte kan ontstaan voor meer cliëntencontact en leerzame profes-
sionele verantwoording. In plaats van te klagen over bureaucra-
tie in het algemeen kunnen we een onderscheid maken tussen
bureaucratische hulpmiddelen en bureaucratische rituelen. Onze
respondenten zijn positief over bureaucratische verantwoordings-
mechanismen die zij ervaren als hulpmiddel: als ondersteuning
voor professioneel handelen. Bureaucratische hulpmiddelen zijn
bijvoorbeeld checklists om de veiligheid in gezinnen na te lopen
of protocolverslagen die hulpverleners alleen hoeven in te vullen
wanneer ze afwijken van het protocol of onzeker zijn over de
toepassing van een protocol.
Bureaucratische rituelen daarentegen zijn bijvoorbeeld registraties,
die alleen bevestigen dat men (telkens weer) het protocol heeft op-
gevolgd of dat men (telkens weer) de op papier vereiste tijdsbeste-
ding ook besteed heeft. In plaats van steeds opnieuw gedetailleerd
verslag te doen van dezelfde handelingen, zou men bijvoorbeeld
alleen kunnen rapporteren wanneer men afwijkt, en slechts enkele
weken per jaar alle handelingen precies kunnen registreren – om
een indicatie te krijgen van de werkelijke tijdsbesteding.
Onze respondenten zullen echter blijven vluchten in bureaucratie
wanneer zij zich niet gesteund voelen door het management van
de organisaties bij het nemen van risico’s. Voor het kunnen en dur-
ven nemen van verantwoordelijkheid zijn bovendien ook verplich-
te regelmatige bijscholing, accreditatie en een eigen tuchtrecht naar
het model van medisch specialisten van belang. Recente ontwik-
kelingen ingezet door STIPJE (Stuurgroep Implementatie Professio-
nalisering Jeugdzorg) bieden in dat licht hoop. Jeugdhulpverleners
kunnen dan bouwen op een op hun beroepspraktijk toegespitste
en door collectieve leerervaringen verbeterde beoordeling door
vakgenoten. Vluchten in bureaucratie hoeft dan niet meer.
Dit artikel is een verkorte weergave van een artikel dat eerder dit jaar
verscheen in het tijdschrift B&M, Beleid en Maatschappij onder de titel
‘Vluchten in bureaucratie. Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg’.
Daniel van Hassel is verbonden aan het Nederlands Instituut voor on-
derzoek naar de gezondheidzorg. Marc Hoijtink is verbonden aan het ken-
niscentrum Maatschappij en Recht van de Hogeschool van Amsterdam.
Evelien Tonkens is hoogleraar Actief burgerschap aan de Universiteit van
Amsterdam.
& Bronnen• Freidson, E. (2001), The Third Logic. Chicago: University of Chigaco Press.
• Hassel, D. van, E. Tonkens & M. Hoijtink (2012), ‘Vluchten in bureaucratie.
Bureaucratische gehechtheid in de jeugdzorg’, in: B&M, Tijdschrift voor
Beleid en Maatschappij, nr. 39, 1: pp 5-25
<
Bij de bureaucratische logica staat ‘dienstbaar-heid aan procedures’ centraal. Hierdoor worden de kernwaarden ‘voorspelbaarheid’, ‘rechtsgelijkheid’ en ‘zorgvuldigheid’ mogelijk. De centrale waarde van marktgerichte logica is ‘dienstbaarheid aan de vraag’. Aanbieders richten hun producten op wat consumen-ten willen en kunnen betalen. Bij de professionele logica gaat het om ‘dienstbaarheid aan de gezondheid of welzijn van cliënten’. Niet wat de procedure voor-schrijft (bureaucratische logica), wat cliënten willen of kunnen betalen (marktlogica), maar wat cliënten nodig hebben, staat centraal. De professional kan dit bepalen vanuit zijn of haar kennis en expertise, die hij of zij heeft opgedaan door opleiding en ervaring. De professional hecht waarde aan het bieden van ‘kwali-teit’. Tegenover de bureaucratische waarden rechts-gelijkheid en voorspelbaarheid stelt de professional maatwerk: iedere cliënt, ieder probleem is uniek en vereist een eigen benadering. Daartoe is een zekere mate van autonomie of discretionaire ruimte nodig.
op onderzoek
26 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Sinds 2001 ben ik werkzaam als bedrijfsmaatschappelijk werker
voor het Diensten Centrum Bedrijfsmaatschappelijk Werk (DC
BMW). Deze organisatie biedt bedrijfsmaatschappelijk werk aan
alle medewerkers van Defensie en hun thuisfront. Daarnaast zijn
binnen het bedrijfsmaatschappelijk werk een aantal mensen
gespecialiseerd in de hulpverlening aan cliënten met uitzendge-
relateerde problematiek. Vanaf 2008 houd ik me daarmee bezig
binnen Defensie. Als ‘veteranenwerker’ vielen me twee dingen op:
• Binnen DC BMW was het niet altijd duidelijk waar nu de
scheidslijn lag tussen het reguliere bedrijfsmaatschappelijk
werk en de veteranenwerkers.
• Eenmaal buiten Defensie was het voor veteranen niet altijd
duidelijk of zij nu terug konden vallen op Defensie of op het
Veteraneninstituut.
Erkening en waarderingMilitairen die de dienst hebben verlaten, vallen via het Veteranen-
instituut terug op maatschappelijk werkers van De Basis, een in-
stelling die maatschappelijk werk biedt na ingrijpende ervaringen
voor mensen uit de wereld van ambulance, brandweer, defensie,
openbaar vervoer en politie. Wanneer de problematiek geen re-
latie heeft met de werkzaamheden binnen de organisatie, valt de
persoon terug op het reguliere maatschappelijk werk.
Toen ik in 2010 aan de Master Social Work begon, vroeg DC BMW
me om onderzoek te doen naar de behoefte van veteranen als het
gaat om de dienstverlening van DC BMW. Daarbij viel op dat veel
van hen behoefte bleken te hebben aan erkenning en waardering
van Defensie. Hulp van een militair maatschappelijk werker zou
hieraan uiting kunnen geven. Dat zette me verder aan het denken
over de invulling van veteranenzorg in Nederland.
In dit artikel heb ik mijn ideeën uitgewerkt. Ik geef antwoord op
de vraag welke rol DC BMW kan spelen binnen de Nederlandse
veteranenzorg en hoe de samenwerking met civiele partners het
best tot stand kan komen. Van daaruit geef ik aan wat dit betekent
voor de praktijk van het bedrijfsmaatschappelijk werk binnen
Defensie.
In beide wereldenDC BMW positioneert zich op dit moment als arbeidsgenees-
kundige dienst, gericht op de inzetbaarheid van militairen. Het
is de vraag of deze benaming de lading van de werkzaamheden
dekt. Naast de kortdurende, niet-therapeutische hulpverlening
gericht op inzetbaarheid van de medewerkers, richten zij zich op
een aantal bijzondere taken. Zo verzorgen zij de berichtgeving
aan de familie van militairen die tijdens uitzending of oefening
omkomen of gewond raken, of die in Nederland betrokken raken
bij een ongeval. Ze begeleiden de familie daarbij zo lang als nodig
is. Ook verzorgen zij de 24 uurs-bereikbaarheid van het Centraal
Aanmeldpunt van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen. Hier
kunnen veteranen zich aanmelden voor hulpverlening. Daarbij
speelt inzetbaarheid van medewerkers binnen de organisatie
geen rol meer. Het bedrijfsmaatschappelijk werk biedt extra
ondersteuning aan (ex-) medewerkers en hun families in het
licht van de bijzondere context van de militair. Daarom zou beter
gesproken kunnen worden van 'militair social work', dan van
bedrijfsmaatschappelijk werk.
Van bedrijfsmaatschappelijk werk naar militair social work
De X-factor
Hoe zou Defensie effectiever hulp kunnen verlenen aan militairen in dienst en vete-ranen? Margreet Teders-van Bladel deed onderzoek naar de behoefte aan hulp onder veteranen en construeerde de ‘militair social worker’: een goed ingevoerd intermedi-air die het leven na Defensie makkelijker maakt. door Margreet Teders-van Bladel
nummer 5, oktober 2012 27
<
Militair social work omvat dus het huidige bedrijfsmaatschap-
pelijk werk, en meer. Het netwerk van een militair social worker
strekt zich ver buiten de organisatie uit en vindt zo aansluiting
bij de civiele hulpverlening. Deze werkers kunnen de overgang
van de militaire identiteit naar een nieuwe identiteit begeleiden,
doordat ze met één been in beide werelden staan.
Een bredere kijk Door het bedrijfsmaatschappelijk werk en de veteranenzorg van
Defensie samen te voegen in het militair social work en vervol-
gens aansluiting te zoeken bij civiele hulpverlening, ontstaat een
bredere kijk op uitzendgerelateerde problematiek. Hans van Ewijk
zegt hierover dat we, om complexe situaties het hoofd te bieden,
ons moeten richten op het geheel. Hij constateert de categorisatie
van stoornissen en beperkingen en de diagnose die daarop wordt
gesteld. Deze diagnose is vervolgens leidend voor de geboden
hulp (Van Ewijk, 2010). De hulp sluit dan aan bij slechts een
klein gedeelte van de totale cliënt en doet vaak geen recht aan de
‘comorbiditeit’: het tegelijkertijd voorkomen van twee of meer
stoornissen of aandoeningen.
In de praktijk valt op dat hulpverleners die niet bekend zijn met
de militaire context de klachten van de cliënt eerder in het licht
zien van diens uitzending. Vaak blijkt bij nader inzien dat de klach-
ten zijn toe te schrijven aan andere dingen, of dat een uitzending
slechts de druppel was. Het is juist de contextkennis van de
gespecialiseerde hulpverlening, die deze context in perspectief
weet te plaatsen.
Toch houdt het inrichten van de hulpverlening op deze manier
een gevaar in zich: wanneer binnen het Landelijk Zorgsysteem
voor Veteranen een probleem wordt vastgesteld dat niet met de
uitzending te maken heeft, wordt de cliënt dan weer terug ver-
wezen naar de niet-gespecialiseerde hulpverlening? In de praktijk
blijkt de grens niet altijd even duidelijk te stellen. Daarom lijkt het
voor de veteraan van belang dat beide vormen van hulpverlening
de handen in elkaar slaan en zo de veteraan het beste uit beide
werelden bieden.
Identificatie met rolEen militair social worker is nadrukkelijk geen lotgenoot. Hij of zij
is een professioneel hulpverlener die bekend is met de bijzondere
context waarbinnen de veteraan vaak onder moeilijke omstandig-
heden zijn of haar ervaringen heeft opgedaan. Dit werkt drempel-
verlagend en kan het makkelijker maken voor de veteraan om zijn
of haar verhaal te doen.
Militair social workers hebben als het ware een X-factor die hen
in staat stelt aansluiting te vinden bij militairen en veteranen. Wat
is dat precies? Het heeft te maken met identiteit, het kennen van
vakjargon en het aansluiten bij de belevingswereld van de vete-
raan. In de hulpverlening wordt wel gesproken over ‘de alliantie’:
de samenwerkingsrelatie tussen werker en cliënt. Het begrip
komt echter in een ander licht te staan wanneer een cliënt zich
sterk identificeert met een bepaalde rol, zoals bij veel veteranen
het geval is. Zij beperken zich door te denken dat deze rol zo
specifiek is, dat andere mensen hun ervaringen niet begrijpen.
Als de werker de samenwerking aangaat vanuit deze militaire rol,
kan iemand aan deze beperking werken. De focus verschuift dan
militair social work
Bra
m S
aeys
/ H
olla
ndse
Hoo
gte
28 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
van een rol-alliantie – een samenwerking vanuit een gedeelde
rol – naar een taak-alliantie. Uiteindelijk is de gezamenlijke taak
het doel van de relatie en wordt een andere vorm van hulpverle-
ning bespreekbaar. De hulp zou vooral gericht moeten zijn op het
verlagen van de drempel en het toegeleiden naar de juiste hulp
binnen het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen of een andere
vorm van civiele hulpverlening.
Behoefte aan hulpVoor mijn master heb ik onderzoek gedaan naar de behoefte van
veteranen, als het gaat om erkenning en presentie vanuit Defensie.
Daarnaast heb ik onderzocht aan welke vorm van hulpverlening
veteranen behoefte hebben. Het ging om veteranen die gebruik
maken van informele voorzieningen in de nulde lijn (zoals inloop-
huizen).
Vooraf ging ik ervan uit dat in deze initiatieven veteranen te vin-
den waren met een hulpvraag, die de weg naar de hulpverlening
nog niet gevonden hebben. Ik wilde onderzoeken of het mogelijk
zou zijn om deze veteranen in hulpverlening te krijgen. Daarbij
was de hypothese dat erkenning en presentie vanuit Defensie de
basis kan zijn van hulpverlening aan deze doelgroep, omdat zij
zich sterk identificeren met de militaire identiteit. Oud-militairen
hebben namelijk vaak het idee dat iemand buiten het militaire
kader hun ervaringen niet kan begrijpen.
Mijn onderzoek bestond uit een aantal semigestructureerde inter-
views. De resultaten van deze interviews heb ik met een survey
voorgelegd aan een grotere groep veteranen. Tussentijds stemde
ik steeds af met een focusgroep, die bestond uit de drie bedrijfs-
maatschappelijk werkers die specifiek met uitzendgerelateerde
problematiek werken. Zo kon ik steeds checken of de resultaten
overeen kwamen met de huidige praktijk binnen DC BMW.
Uit mijn onderzoek bleek dat er inderdaad behoefte is aan erken-
ning en presentie vanuit Defensie en dat een militair maatschap-
pelijk werker hier invulling aan kan geven. Daarnaast bleek dat de
respondenten voor wat betreft hulpverlening behoefte hebben
aan (Teders-van Bladel, 2011):
• Het betrekken van het thuisfront en de sociale omgeving bij de
hulpverlening
• Overzichtelijke en toegankelijke hulpverlening
• Outreachende hulpverlening
• Hulp in een zo vroeg mogelijk stadium
• Laagdrempelige hulp
OverzichtelijkHet militair social work kan invulling geven aan deze behoeften.
We hadden al gezien dat deze nieuwe werker over een X-factor
beschikt die hem of haar in staat stelt aan te sluiten bij de bele-
vingswereld van de veteraan. Deze X-factor bestaat eruit dat de
werker uiting kan geven aan erkenning en presentie van Defensie.
Daarmee sluit hij of zij aan bij de militaire identiteit die voor veel
veteranen erg belangrijk is. Met dit uitgangspunt geeft het social
work invulling aan de behoefte aan laagdrempelige hulp.
Vervolgens moeten militair social workers regelmatig aanwe-
zig zijn in de informele nulde lijn en daar contact leggen met
veteranen. Zo geven ze uiting aan een outreachende vorm van
hulpverlening.
Juist omdat militair social work in twee werelden werkt, heeft zij
twee belangrijke taken:
• Aansluiten bij de veteraan en deze begeleiden naar hulpverle-
ning wanneer nodig.
• Begeleiden van de transitie van actief dienend militair naar
post-actieve militair en zo werken aan preventie van proble-
men.
Door zich te richten op de actief dienende militair met uitzendge-
relateerde problematiek komt het militair social work tegemoet
aan de behoefte aan hulp in een zo vroeg mogelijk stadium. Zo
kiest de werker positie naast deze militair wanneer hij of zij de
dienst verlaat. Dat betekent dat de werker de militair kan begelei-
den in de overgang naar de burgermaatschappij. Hierbij kijkt hij
of zij samen met de cliënt naar aansluiting bij een nieuw sociaal
systeem, dat losstaat van de militaire identiteit.
Indien nodig kan de militair social worker de cliënt begeleiden
naar civiele hulpverlening in de omgeving. Door de begeleiding
bij deze overgang komt de werker ook tegemoet aan de behoefte
aan duidelijke en overzichtelijke hulpverlening. Hij of zij kan
daarbij optreden als casemanager.
Om het systeem te betrekken is een lotgenotencontactgroep voor
ouders en partners van actief dienende militairen met uitzend-
gerelateerde problematiek ontwikkeld. Het doel is drieledig.
Allereerst gaat het om herkenning en erkenning van de deelne-
mers onderling. Daarnaast wordt er psycho-educatie aangeboden
over relevante onderwerpen. Het derde doel is socio-educatie:
de deelnemers reiken elkaar gedragsalternatieven aan. Op deze
manier wordt het systeem van de cliënt met uitzendgerelateerde
problematiek versterkt. Dit komt zowel het systeem als de cliënt
zelf ten goede (Teders-van Bladel, 2011).
Verschillen Al met al zou de functie van militair social worker goed aanslui-
ten bij de behoeften van veteranen aan hulpverlening. Maar deze
functie bestaat nog niet. Hierboven beschrijf ik een manier van
werken die op een aantal punten wezenlijk verschilt van het hui-
dige bedrijfsmaatschappelijk werk bij Defensie. Hieronder licht ik
deze verschillen toe.
De begeleiding zou gericht moeten zijn op het verlagen van de drempel en het toegeleiden naar de juiste hulp
nummer 5, oktober 2012 29
&Bronnen• Baart, A. (2006). Een theorie van de presentie. Den Haag: Lemma BV.
• Ewijk, H. v. (2010). Maatschappelijk werk in een sociaal gevoelige tijd.
Amsterdam: SWP.
• Scholte, D. M. (2010). Oude waarden in nieuwe tijden. Over de kracht
van maatschappelijk werk in de 21ste eeuw. Amsterdam: Hogeschool
InHolland.
• Teders-van Bladel, M. (2010), Schouder aan schouder II, onderzoeks-
verslag.
• Teders-van Bladel, M. (2011), Praktijkverbeterinterventie, een sy-
steemgericht benadering binnen DC BMW.
• Presentie als uitgangspunt
De afgelopen jaren kenmerken zich door een verzakelijking van
het maatschappelijk werk. Mede hierdoor is de hulpverlening
binnen DC BMW sterk vraaggestuurd. We werken er met een ge-
protocolleerde intake en moeten onze tijd verantwoorden. Door
present te zijn kan een militair social worker veteranen erken-
ning en waardering geven namens Defensie. Dit is een belangrijk
uitgangspunt voor de hulpverlening en het maakt hulpverlening
laagdrempelig. Het sluit bovendien aan bij de recente stroming
die pleit voor een meer menselijke aanpak van de hulpverlening
(Scholte, 2010). Bij de presentiebenadering gaat het niet zozeer
om een methodiek, als wel om een basishouding waarbij de cliënt
centraal staat (Baart, 2006). Het vraagt een andere mindset van de
militair social worker.
• Outreachend werken
Hetzelfde geldt wanneer de militair social worker de veteraan
opzoekt in de informele nulde lijns initiatieven. De werker wacht
niet langer in zijn spreekkamer op de cliënt met een duidelijk
geformuleerde hulpvraag, maar gaat erop uit om aansluiting te
vinden bij de cliënt en hem of haar te helpen een hulpvraag te
formuleren.
• Aansluiten bij lokale (professionele) systemen
De sociale kaart van de bedrijfsmaatschappelijk werker bij Defen-
sie bevindt zich met name binnen de organisatie. Het militair so-
cial work zou een stap verder gaan en cliënten ook begeleiden na-
dat zij de organisatie hebben verlaten. Om dit goed te doen moet
de werker kennis hebben van de sociale kaart buiten Defensie.
Zo kunnen zij cliënten in contact brengen met nieuwe, gezonde
sociale systemen, die de overgang naar de burgermaatschappij
vergemakkelijken.
• Hulpverlenen aan militairen is voorkomen van problemen
bij veteranen
De bedrijfsmaatschappelijk werker is gewend zich in te zetten
voor de inzetbaarheid van de militair binnen de organisatie. De
militair social worker heeft niet de inzetbaarheid van militairen
als hoogste doel, maar de preventie van problemen na het verla-
ten van de dienst.
• Systeemgericht werken met lotgenotencontactgroepen
De bedrijfsmaatschappelijk werker van Defensie is gewend te
werken met individuele cliënten. Incidenteel doen we groeps-
werk wanneer een situatie daar om vraagt. Het gaat dan altijd om
een groep medewerkers. Met lotgenotencontactgroepen gaat de
militair social worker structureel het contact met het systeem
van de cliënt aan. Hiervoor moet de werker affiniteit hebben
met groepswerk en kennis van groepsdynamica. Hij of zij moet
werkvormen kennen om het groepsproces te begeleiden. Het
functioneren als groepsleider moet daarvoor onderdeel worden
van werkbegeleiding, intervisie en supervisie (Teders-van Bladel,
2011).
• Hulpverlening is niet per definitie kortdurend
en niet-therapeutisch
Op dit moment geldt voor de bedrijfsmaatschappelijk werkers
dat hun hulpverleningaanbod kortdurend, niet-therapeutisch van
aard dient te zijn. Wanneer vanuit presentie gewerkt wordt, zou
deze beperking niet moeten gelden. De begeleiding loopt zolang
als nodig en wordt uit handen gegeven wanneer dit voor de cliënt
mogelijk is.
Handen ineen De functie van militair social worker heeft ook invloed buiten de
context van Defensie. Het dicht de kloof die de cliënt ervaart na
het verlaten van Defensie. Zo wordt hij of zij begeleid naar een
nieuwe context. In de ideale situatie kunnen we op deze manier
voorkomen dat de cliënt klachten ontwikkelt die hem of haar
belemmeren in de nieuwe context te functioneren.
Wanneer hij of zij toch klachten krijgt, kan de cliënt terugval-
len op het professionele netwerk in de nieuwe context, waarin
de militair social worker hem of haar heeft geïntroduceerd. Dit
maakt de overgang van de bijzondere werksituatie met bijzondere
ervaringen naar het nieuwe leven na Defensie makkelijker.
Daarnaast biedt het militair social work de civiele hulpverlening
contextkennis: kennis over dat bijzondere beroep en die bijzon-
dere ervaringen, waardoor reguliere hulpverleners deze context
in het juiste perspectief kunnen plaatsen. Op deze manier slaan
de militaire en de civiele sector de handen ineen om de best
mogelijke hulpverlening te bieden aan deze bijzondere doelgroep.
Margreet Teders-van Bladel is Officier Bedrijfsmaatschappelijk Werker
Veteranenzorg bij het ministerie van Defensie. Dit artikel is gebaseerd
op haar onderzoek voor de master Social Work aan de Hogeschool
Arnhem en Nijmegen.
militair social work
<
30 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Werk en waarden
De auteur
van het boek
Waarden aan
het werk is
directeur van
Zingeving
& Professie,
praktijkcen-
trum van de
Universiteit
voor Humanis-
tiek. Op basis van eigen onderzoek wil
zij bijdragen aan verheldering van de be-
grippen ‘normatieve professionaliteit’ en
‘normatieve professionalisering’. Profes-
sionaliteit is per definitie normatief, dus
het begrip normatieve professionaliteit
is een tautologie, maar belichten van de
complexe normativiteit van professies
is zinvol. Normatieve professionalisering
verwijst naar de bewustwording van die
normativiteit en de voortdurende zoek-
tocht naar de verfijnde afstemming tus-
sen diverse normen en achterliggende
waarden in het professionele handelen,
plus het daarmee verbonden leerproces.
Het boek kent drie delen. In deel 1 be-
schrijft de auteur een reeks factoren die
leiden tot complexiteitstoename van het
werk van professionals, en in dat kader
het belang van normatieve professiona-
lisering van het werk. Ze onderscheidt
vijf niveaus van normativiteit: dat van de
(persoonlijke) normen en waarden van
de professional, de cliënt, het beroep,
de organisatie waarbinnen het beroep
wordt uitgeoefend, en de samenleving.
Er is dus sprake van een normatieve
gelaagdheid, waarbij een deel van de
normen geëxpliciteerd is of wordt en
een ander deel ‘ondergronds’ blijft. In
situaties waarin normen binnen de vijf
niveaus of tussen de niveaus onderling
strijdig zijn, kan dat voor de professional
een ‘kantelmoment’ opleveren. Dat doet
zich voor in situaties waarin onduidelijk
is welke norm of achterliggende waarde
hij of zij zal laten prevaleren. De profes-
sional kan het kantelmoment benutten
als moment in verdergaande normatieve
professionalisering of het verwaarlozen.
In deel 2 toont de auteur aan de hand
van casuïstiek hoe verschillende niveaus
van normativiteit in het werk doorwer-
ken. Duidelijk wordt hoe cruciaal het
onderkennen van de gelaagdheid in nor-
matieve leerprocessen van professionals
is, en dat het belangrijk is om te zorgen
voor organisatorische ondersteuning
en inbedding daarvan (bijvoorbeeld
in intervisie). Uitvoerig beschrijft zij
twee praktijken: die van een team van
wetenschappers en praktijkvertegen-
woordigers die participatief onderzoek
doen naar een positieve levensinvulling
voor ouderen, en die van humanistisch
geestelijk verzorgers in de krijgsmacht.
Heel concrete normatieve vragen doen
zich daarbij voor, bijvoorbeeld: mag een
geestelijk verzorger in het kader van een
legermissie al of niet een wapen dragen?
Hoewel maatschappelijk werk in dit
boek nauwelijks ter sprake komt, is
zeker deel 1 leerzaam voor maatschap-
pelijk werkers, wat ook geldt voor de
casuïstiek uit deel 2. Deel 3, onderzoeks-
aanpak en interviewcitaten, is minder
relevant. Al met al complexe lectuur,
maar de teksten zijn helder en leesbaar.
door Nel Jagt
• Tonja van den Ende (2011) Waarden aan het werk. Over kantelmomenten en normatieve complexiteit in het werk van professionals. Amsterdam: SWP, 176 pp. ISBN 978-90-885-0236-1, € 19,90
De bende de baas
Veel mensen zijn bekend met ‘troep’ in
huis, een overmaat aan spullen waar-
onder papieren die rondslingeren of
onoverzichtelijk opgeborgen zijn. Dat
kan de leefruimte beperken en leiden tot
veel onnodig zoeken. Sommige mensen
komen figuurlijk of letterlijk dermate
vast te zitten in de huiselijke chaos,
dat zij uiteindelijk de hulp inroepen
van een personal organizer om hen
daaruit te helpen. Linda Groen is zo’n
personal organizer en ze heeft over haar
werk(opvattingen) een boek geschreven.
Ze komt niet met een reeks geheide
rationeel-technische aanpakken, maar
probeert met elke afzonderlijke klant
na te gaan hoe het komt dat hij of zij de
chaos niet kan bedwingen. Waardoor
verzandt deze persoon in rommel?
In hoofdstuk 1 gaat zij breed in op
oorzaken en gevolgen van rommel. In
de hoofdstukken 2 t/m 9 bespreekt
zij afzonderlijke oorzaken (die ook in
combinatie kunnen voorkomen), zoals:
niet kunnen opruimen door crises, rouw
of lichamelijke dan wel psychische
beperkingen, niet kunnen weggooien
door emotionele
gehechtheid aan
spullen (soms
uitlopend op
verzameldwang
of hoarding
waarbij vaak
samenwerking
met een psychi-
ater aangewezen
is), onvoldoende
aandacht kunnen
opbrengen door bijvoorbeeld ADHD, niet
kunnen ordenen en plannen of irratione-
le gedachten. Het afsluitende hoofdstuk
10 bespreekt hoe iemand na sanering
rommel de baas kan blijven.
Elk hoofdstuk bevat casuïstiek: beschrij-
ving van contacten met klanten waarin
gezamenlijk gezocht wordt naar staps-
gewijze oplossingen die bij de eigenaar-
digheden van de klant aansluiten. Elk
hoofdstuk bevat kadertjes met tips, die in
de tekst goed beargumenteerd zijn. Het
boek is toegankelijk en in eenvoudige
maar niet versimpelende taal geschreven;
het eindigt met een literatuurlijst en tref-
woordenregister. Het is de moeite van het
lezen waard voor wie werkt met cliënten
die de rommel boven het hoofd groeit, en
misschien zelf ook te weinig aan oprui-
men toekomt.
door Nel Jagt
• Linda Groen (2012), Wat een bende! Oor-zaken en oplossingen. Amsterdam: Boom, 159 pp, ISBN 978-94-610-5741-9, € 15,95
samengesteld door Ed de Jonge & Marianne Lenkhoff
nummer 5, oktober 2012 31
Oudere weduwen
Stevens en
Van Rijswijk
(respectieve-
lijk bijzonder
hoogleraar ou-
derenzorg en
psychogeron-
tologe) wilden
al lang een
boek schrijven
voor oudere
weduwen, hun familieleden en eventueel
beroepsmatig betrokkenen, zo staat in
hun voorwoord. Samen voerden zij een
onderzoek uit naar leefsituatie en welzijn
van 60+ weduwen: hoe vullen zij hun
leven in na het verlies van de partner?
Met dit boek willen ze de onderzoeks-
conclusies een bredere verspreiding
geven. Zij bespreken de directe gevolgen
van partnerverlies (1), de manier waarop
weduwen hun leven opnieuw inrichten
(2), hoe bepalend achtergrond en levens-
loop hierbij zijn (3), hoezeer een beroep
gedaan wordt op de autonomie van de
vrouw die eerder vooral op het welzijn
van anderen was gericht (4) en verschil-
lende factoren die succesvolle aanpassing
aan de weduwerol kunnen belemmeren
(5). Ze beginnen met de acute verliesfase
die wordt gekenmerkt door verdoving,
verlangen en ontwrichting, maar de
meeste aandacht gaat naar de fase van
reorganisatie, waarin weduwen opnieuw
vormgeven aan hun leven.
In elk hoofdstuk illustreren ze uitkom-
sten van hun onderzoek met korte
portretjes (vignetjes) van weduwen die
op verschillende manieren lijden aan het
verlies, en met factoren waardoor zij er
meer of minder in slagen hun leven weer
op de rails te krijgen. Dit wordt vaak
bemoeilijkt doordat met name de oudere
weduwen altijd ‘alles’ samen deden met
hun man en nu volstrekt onthand zijn.
Tijdens hun huwelijk hebben ze nooit
vriendinnen gehad. In contacten met
andere echtparen voelt de vrouw zich
soms niet meer thuis, of die stellen gaan
contact met haar uit de weg. Verminder-
de gezondheid, mobiliteit en een krappe
financiële situatie kunnen remmend wer-
ken, maar hoeven geen absolute belem-
mering te zijn.
Voorbij verlies laat de problemen van
weduwen, maar ook de gunstige perspec-
tieven zien. Het is mogelijk dat weduwen
dit boekje kunnen benutten als een spie-
gel voor hun situatie en er inspiratie aan
kunnen ontlenen. Voor maatschappelijk
werkers in de ouderenzorg zal het geen
nieuwe gezichtspunten opleveren; wel-
licht biedt het wel aandachtspunten voor
stagiairs of starters in de ouderenhulp-
verlening. Het boek is onderdeel van de
reeks Cahiers Ouderdom en levensloop,
en relatief prijzig.
door Nel Jagt
• Han Stevens & Rianne van Rijswijk
(2010), Voorbij verlies. Perspectieven voor weduwen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 129 pp. ISBN 978-90-313-8025-1, € 22,50
Dynamisch diagnosticeren
Geertsema en
Kloppenburg
beschrijven
het proces, de
plaats en de
inhoud van de
diagnostiek
in het sociaal
werk. Daarbij
gaan ze uit
van een brede
opvatting van het begrip sociaal werk: de
buurtwerker, de maatschappelijk werker
en de groepsleider vallen eronder. In
het eerste hoofdstuk zetten ze uiteen
hoe zicht kan worden verkregen op de
ingewikkelde werkelijkheid waarmee
sociaal werkers van doen hebben. Dit
eerste hoofdstuk heet Leren kijken en
dat is inderdaad waar het in dit boek om
draait. In de titels van alle acht hoofd-
stuktitels komt het begrip ‘kijken’ voor;
het gaat om diagnostisch, systeemgericht,
perspectivisch, institutioneel, dynamisch,
dialogisch, procesmatig en onderzoekend
(leren) kijken. Elk hoofdstuk zoomt in op
een bepaalde manier van kijken die voor
sociaal werkers wezenlijk is.
De auteurs belichten het perspectief van
de systeemtheorie, verschillende opvat-
tingen over sociale systemen en diverse
aspecten (onder meer fysiologisch, psy-
chisch, economisch) van het menselijk
bestaan die bij psychosociale problemen
een rol spelen. Zij gaan in op het hulpver-
lenend systeem, de instituties van waaruit
het sociaal werk zijn diensten verleent,
en werken uit hoe de besproken aspec-
ten, niveaus van sociale problemen en de
institutionele kaders dynamisch op elkaar
inwerken. Aan de orde komt ook de rol
van de taal en (de mens als) verhaal in de
dialoog tussen sociaal werker en hulpvra-
ger. Het is in die dialoog dat de diagnose
procesmatig tot stand komt. Vijf fasen
van het hulpverleningsproces worden
beschreven, evenals kwaliteitscriteria
voor de diagnose. Het laatste hoofdstuk
belicht de plaats van onderzoek als deel
van de beroepspraktijk, de rol van reflec-
tie en het kennisbestand van de profes-
sional. In alle hoofdstukken wordt het
theoretisch framewerk geïllustreerd door
een groot aantal praktijksituaties. Na elk
hoofdstuk volgen studieopdrachten.
Al wordt het hulpverleningsproces van
aanmeldings- tot afsluitingfase beknopt
beschreven, het boek focust vooral op de
beginfasen van het hulpverleningspro-
ces. Het gaat erom door middel van een
dynamische diagnose helder te krijgen
waarmee de cliënt of cliëntgroep (en/of
diens omgeving) zit. Dit is opmerkelijk
in een tijd waarin veel aandacht is voor
de methode oplossingsgericht werken
die aandacht voor de diagnose minder
belangrijk vindt. Opmerkelijk en ook zeer
te waarderen is dat de auteurs niet alleen
recente literatuur gebruiken maar ook
putten uit literatuur uit de beginfasen
van het sociaal werk en op die manier
zichtbaar maken wat ‘blijft’ en wat ver-
andert.
Het boek is systematisch opgezet en
toegankelijk in zijn uitwerking. De vele
praktijksituaties sluiten goed aan bij de >
boekwerk
32 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
theoretische concepten en verlevendi-
gen de stof. Daarbij besteden auteurs
aandacht aan zowel technische als
normatief-ethische aspecten van het
sociaal werk. Ze slagen erin de com-
plexiteit van de beginfase van het sociaal
werkproces in- en overzichtelijk te
maken. Wel hadden ze naar mijn mening
wat meer aandacht kunnen besteden aan
het tot stand komen van de functionele
werkrelatie tussen cliënt en werker, die
juist in de beginfase van cruciaal belang
is. Sociaal werkers moeten heel veel doen
in een beperkte tijd. Het boek is duidelijk
geschreven voor onderwijsdoeleinden
maar biedt ook professionals op de werk-
vloer veel stof om hun beroepskennis
aan te vullen of op te frissen.
door Lou Jagt, maatschappelijk werker
en gewezen docent
• Henk Geertsema & Gerbrand Klop-penburg (2011), Dynamiek en diagnose. Diagnostisch kijken in het sociaal werk. Den Haag: Boom/Lemma, 302 pp, ISBN 978-90-5931-694-2, € 30, als e-book € 21,50
Zorgdomotica
Dat de gezond-
heidszorg in
Nederland voor
een opgave staat,
zal bekend zijn;
met minder men-
sen zullen we de
komende jaren
veel meer zorg
moeten leveren.
Domotica kan daarbij van dienst zijn. Dat
deze technologie inmiddels tot veel in
staat is, wordt duidelijk in de publicatie
Zorgdomotica onder redactie van Joost
van Hoof en Eveline Wouters. Zorgdo-
motica is de technologie in de woning
of het gebouw, waardoor in de eerste
plaats de zorg wordt ondersteund, maar
die tegelijkertijd ook een welzijnsfunctie
kan hebben. Deze technologie omvat veel
meer dan de geijkte personenalarmering
of via een webcam zorg op afstand verle-
nen. Wat te denken van smart homes die
via sensoren in staat zijn de toestand en
behoeften van hun bewoner te registre-
ren en daarop in te spelen. Niet alleen
prettig voor hen die zorg nodig hebben
maar voor iedereen die een verhoging
van comfort en kwaliteit op prijs stelt.
Tot nog toe worden de mogelijkheden
van domotica echter bij lange na niet
benut. Enerzijds zou dit te maken hebben
met het stigma dat domotica vooral voor
bejaarden is bedoeld. Anderzijds vergt
een goede toepassing van domotica een
integrale kijk op de vraag die voorligt; wat
is de vraag van de gebruiker, hoe kan deze
technisch worden uitgewerkt en effectief
in zorgprocessen worden ingepast? Het
is mede daarom dat deze publicatie is
bedoeld voor een brede doelgroep van
zowel zorgprofessionals als ontwikkelaars
en installateurs van domotica. Door kennis
te nemen van elkaars beroepenveld en
de rol die domotica daarin vervult, wordt
de onderlinge samenwerking bevorderd.
In 42 hoofdstukken belichten meer dan
vijftig auteurs uiteenlopende aspecten van
zorgdomotica, variërend van specifieke
domoticabehoeften voor jongeren, uitleg
over intelligente sensoren tot bouwkun-
dige randvoorwaarden. Tevens komen
diverse praktijkprojecten aan de orde
waarin domotica een rol speelt. Deze
caleidoscopische benadering is zowel de
kracht als de zwakte van dit boek. Ener-
zijds krijg je als lezer een doorkijkje in de
huidige ontwikkelingen van domotica van-
uit onverwachte invalshoeken. Anderzijds
is de informatie soms zo fragmentarisch
dat je na lezing meer vragen dan antwoor-
den hebt. Het boek raakt aan interessante
vraagstukken die in een vervolg meer
verdieping en focus verdienen.
door Els Overkamp, Hoofddocent Hoge-
school Utrecht
• Joost van Hoof & Eveline Wouters
(2012), Zorgdomotica. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 302 pp, ISBN 978-90-313-9232-2, €24,95
Werken aan het CJG
Door een
ervaren versnip-
pering van
hulpverlening
aan ouders
en jongeren
zijn de Centra
voor Jeugd en
Gezin, ofwel de
CJG’s, ontstaan.
Elke gemeente
in Nederland heeft nu zo’n CJG, een
laagdrempelig inlooppunt, waar ouders
en jongeren terecht kunnen met allerlei
vragen over opgroeien, opvoeden, ge-
zondheid en welzijn.
Dit boek bevat een overzicht aan feiten
en weetjes over de CJG’s. Deel 1 van het
boek presenteert de politieke kaders van
de CJG’s, feiten, cijfers en een overzicht
van wetten, waaronder de Wmo. Deel 2
gaat in op het basismodel van het CJG en
de positionering van de CJG’s in het land
van de diverse instanties die zich met
jeugd(zorg) bezighouden zoals de GGD,
Bureau Jeugdzorg en zorg- en advies-
teams op basisscholen. Deel 3 richt zich
op de realisatie van de CJG’s en beschrijft
een vijftal stappen, de vijf D’s genoemd:
Diagnose, Dromen met draagvlak, Den-
ken, Doen en Doorzetten. Deel 4 gaat
over de optimalisering van de communi-
catie, binnen en buiten de CJG’s.
Het boek is informatief, een overzichte-
lijk naslagwerk dat de lezer meeneemt
in de achtergrond en de wereld van het
CJG. Aanbevolen voor iedereen die werkt
met of rond jeugdigen en ouders, maar
ook voor mensen die snel en praktisch
meer inzicht willen in de zorg voor jeug-
digen en hun ouders. Wel aan de prijzige
kant.
door Marianne Lenkhoff
• Annemiek van Woudenberg (2009), Werken aan het CJG. Visie, inhoud en organisatie van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Assen: van Gorcum, 204 pp, ISBN 978-90-323-4455-4, €31,75
nummer 5, oktober 2012 33
Nieuw
wilt u zich specialiseren in sociaal werk
vanuit europees perspectief?
Kies dan voor de
european Master in Social work
De european Master in Social work start op 1 februari 2013 bij de Hanzehogeschool Groningen. Met deze tweejarige praktijkgerichte masteropleiding volgt u bij verschillende universiteiten in europa studieonderdelen, onder meer:• ChildrenandYouthatRisk• AgeinginEurope• InterculturalSocialWorkMeer informatie en aanmelden: www.europeanmaster-socialwork.eu, of neem contact op met programmamanager de heer L.M. Gijsbers, [email protected] of (050) 595 3344.
De european Master in Social work is een samenwerkingsverband tussen de Hanzehogeschool Groningen en universiteiten in Bulgarije, Litouwen, Duitsland, Denemarken en Spanje.
marie kamphuis archief
Misdaad en ziekte geplaatst op 13 september 2012
Psychiaters konden het niet met elkaar eens worden. Was Anders
Breivik geestelijk gestoord of niet? Het Noorse gerechtshof hakte de
knoop door en verklaarde hem op 24 augustus 2012 toerekenings-
vatbaar. Dit dankzij een helder criterium in het Noorse recht: iemand
is alleen ontoerekeningsvatbaar als hij tijdens het misdrijf psycho-
tisch was. En Breivik wist heel goed wat hij deed. Ook waren zijn ex-
treemrechtse denkbeelden volgens het gerechtshof geen waan, want
die denkbeelden worden wel door meer mensen aangehangen.
Het is geen wonder dat de psychiaters elkaar tegenspraken. Hoe kan
iemand die bij zijn volle verstand is 77 mensen in één dag vermoor-
den? Breivik’s motief was dat hij immigratie wilde stoppen. Maar hoe
komt iemand ertoe zich als een extreemrechtse held te beschou-
wen, is er dan niet al iets compleet misgegaan in zijn opvoeding?
Vlak na de Tweede Wereldoorlog zaten mensen met dergelijke
vragen. Velen dachten dat antisemitisme en fascisme een teken
waren van een zieke geest, en therapeuten voelden grote druk om
de maatschappij weer gezond te maken. Gregory Zilboorg, Doctor
of Medicine in New York, formuleerde het zo: ‘It’s natural that in the
heat of these struggles we should grab at our psychoanalytic pitch-
forks even as a farmer would in his despair grab at his pitchfork to
defend his house against an invader.’
Een denkfout, volgens Zilboorg. ‘In order to understand such sociolo-
gical phenomena as anti-Semitism or racial prejudice in general (…)
we began to claim that the individual, clinical manifestations of anti-
Semitism and Fascism are the psychology of these phenomena. We
began to assume that persons are anti-Semitic or Fascists, because
they have certain psychopathological quirks which make them anti-
Semites and Fascists. (…) It is understandable how we fall into the
old trap of condemning as pathological that which we consider bad.’
Slecht is niet hetzelfde als ziek. Een sociologisch verschijnsel kun-
nen we niet reduceren tot individuele psychopathologie. Dat werpt
een niet minder onrustbarend licht op drama's zoals in Noorwegen
vorig jaar juli.
Marie Kamphuis en het superego geplaatst op 18 september 2012
Op zoek naar een mooi citaat blader ik in een boek uit het archief.
Ik vind een afgescheurd, vergeeld kartonnetje. Het heeft zo lang tus-
sen de bladzijden gelegen dat het er een afdruk op heeft nagelaten.
Het boek is afkomstig uit de boekenkast van Marie Kamphuis, dus
zijzelf zal het kartonnetje erin hebben gestoken. Psychiater Jeanne
Lampl-de Groot beschrijft op die plek de twee lijnen waarlangs de
ontwikkeling van het superego verloopt.
Met potlood onderstreepte Kamphuis zinnen en langs de kantlijn
voegde ze nummering en kopjes toe (hieronder in cursief). Het ziet
er zo uit:
1. Waarden
‘The ideal-formation in the ego of the young child has a special func-
tion apart from that of social adjustment. It might be said to enlarge
the ego. These ideals serve the child as compensation whenever
it feels hurt or incompetent (…). They strengthen its self-esteem
(…). During maturation these ideals expand into all kinds of social,
ethical, religious and scientific norms.’
2. Verbiedende
‘The young child’s judging superego has the function of supervising
his instinctual gratifications (…). This function of the superego,
therefore, often injures the narcissistic position of the ego and hurts
its self-esteem.’
Verderop in Lampl-de Groot’s betoog plaatste Kamphuis langs bijna
elke alinea een forse streep. Het gaat over agressie die gericht is naar
binnen en naar buiten, over neurosen en over antisociaal gedrag. Ze
onderstreepte wat het kind nodig heeft: ‘a capacity for identification,
innate and capable of being stimulated by experience. There must
also be the right objects with which the child can identify.’
Het geeft een inkijkje hoe Marie Kamphuis zich deze tekst heeft toe-
geëigend. Ze voelt even heel dichtbij. Ik voel me haast een gluurder.
Ik leg het kartonnetje terug, op precies dezelfde plaats, en zet het
boek weer in de kast.
34 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
Een selectie uit de webrubriek www.mariekamphuisstichting.nl/uitgelicht, waar Liesbeth Simpelaar (Tekstbureau Philo) actuele kwesties verbindt met oudere teksten. Bronnen zijn aanwezig in het Marie Kamphuis Archief.
Bron• Gregory Zilboorg (1948), ‘On Social Responsibility’, in: Searchlights on Delin-
quency, ed. K.R. Eissler, Imago Publishing Co. London, pp. 332, 334, 335.
Bron• Jeanne Lampl-de Groot (1948), ‘Ideal-Formation’, in: Searchlights on Delin-
quency, ed. K.R. Eissler, Imago Publishing Co, London, pp. 250, 251, 253.
< Marie Kamphuis, 1973
Nieuwtjeswetten en regels
Recent was er het volgende juridische nieuws:
1. Rechter wijst verzoek van moeder met gezag om met haar kin-
deren te mogen verhuizen af (Uitspraak: Rechtbank Dordrecht,
22 augustus 2012, LJN BX7272).
2. Per 1 september is het Centraal Gezagsregister beschikbaar.
3. Geheimhouding voor wat betreft het mediationtraject
(Uitspraak: Raad van Discipline Amsterdam 18 juni 2012, LJN
YA287).
Verzoek van moeder Een moeder met gezag wilde onlangs met haar tweeling van
Gorinchem naar Emmeloord verhuizen, toch gauw een afstand
van 130 kilometer. Toen de vader met gezag die dichtbij Gorin-
chem woonde dit hoorde, kwam hij in actie. De man en vrouw
woonden van juni 2002 tot oktober 2011 samen. In die periode
kregen zij een tweeling die inmiddels drie jaar is. De man heeft
de kinderen erkend en samen voeren de ouders nog steeds het
gezag uit. Vader en moeder voeren beiden zorgtaken uit.
De man verhuisde vanuit de gezamenlijke woning naar een
plaatsje in de buurt van Gorinchem. De kinderen komen in het
weekend en op woensdagavond bij de man. Nu hoort de man
dat zijn ex plannen heeft om naar Emmeloord te verhuizen. In
dat geval zou het voor hem onmogelijk worden om de bestaande
zorgregeling te continueren, laat staan uit te breiden.
Het procesDe vrouw geeft in het proces aan dat zij zich in Gorinchem
ongelukkig voelt en steeds geconfronteerd wordt met onprettige
herinneringen, juist omdat de man uit deze omgeving komt. Ze
wil naar Emmeloord verhuizen omdat zij daar vrienden en fami-
lie heeft. Bovendien is de verhuizing niet tegen de belangen van
de kinderen. De landelijke omgeving is geschikt voor hen en er
zijn voldoende mogelijkheden voor kinderopvang en onderwijs.
De financiële situatie van de vrouw is door het uit elkaar gaan
verslechterd. De woning in Gorinchem is te duur geworden. In
Emmeloord zijn er voldoende woningen die beter betaalbaar zijn.
Ze vindt het prima dat de contactregeling blijft zoals die is. De
vrouw vraagt nu of de rechtbank haar vervangende toestemming
geeft om toch te kunnen verhuizen. Dit doet ze op grond van
artikel 1:253a lid 1 BW. Daarin staat dat bij gezamenlijke uitoe-
fening van het gezag geschillen die hiermee te maken hebben
op verzoek van een van de ouders kunnen worden voorgelegd
aan de rechtbank. De rechtbank neemt dan een beslissing in het
belang van de kinderen. Op grond van lid 5 van het genoemde
artikel probeert de rechtbank dan eerst de ouders er zelf uit te
laten komen. Het blijkt al snel dat dat niet zal gebeuren.
De beslissingDe rechtbank moet nu beslissen. Daarbij vormen de belangen
van de kinderen een eerste overweging. Volgens de rechtspraak
komen daar verder bij: het gelijkwaardig ouderschap, alle omstan-
digheden van het geval en alle belangen die er spelen. De recht-
bank geeft aan dat het in deze zaak gaat om de afweging van:
• het belang van de kinderen om in een veilige en rustige
omgeving en gezinssituatie op te groeien en daarbij contact te
houden met de niet-verzorgende ouder,
• het belang van de vrouw om te verhuizen naar haar geboorte-
plaats Emmeloord,
• het belang van de man om onderdeel te blijven uitmaken van
het dagelijkse leven en de verzorging en opvoeding van de
kinderen.
De rechtbank geeft aan dat de vrouw in beginsel recht heeft om
haar leven in vrijheid te kunnen inrichten, maar dit recht wordt
begrensd in de belangen van de kinderen en die van de man. De
rechtbank vindt de redenen die de vrouw opgeeft om te kunnen
verhuizen niet zodanig dat zij de noodzaak van de verhuizing
en het belang van de vrouw bij verhuizing aangeven. Bovendien
woont de vrouw al sinds 1998 niet meer in Emmeloord. De
rechtbank vindt ook dat de vrouw niet aangetoond heeft dat zij
serieuze pogingen heeft ondernomen om in Gorinchem en om- >
Wetenswaardigheden uit het personen- en familierecht
Regelingen en voorzieningen is een
documentatiesysteem, uitgegeven
door StimulanSZ. Met een abon-
nement wordt u wekelijks geïnfor-
meerd over alle actuele ontwikkelin-
gen op sociaal en juridisch gebied.
Meer informatie: [email protected]
In dit artikel komen diverse wetenswaardigheden voor hulpverleners ter sprake. Ze zijn van belang voor hun eigen functioneren of voor hun cliënten. Het gaat om nieuwtjes uit het personen- en familierecht van de laatste vier maanden. door Marianne Verhage
nummer 4, augustus 2012 35
36 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
geving naar passende woonruimte te zoeken en dat dit vervol-
gens op niets is uitgelopen.
Voor wat betreft de vader stelt de Rechtbank dat de vader meer
is dan een weekendvader en ook door de week tijd met de
kinderen doorbrengt. Dit zal bij verhuizing van de vrouw naar
Emmeloord, gezien de reisafstand en het filegevoelige traject,
problematischer, zo niet onmogelijk worden. Er zal in ieder geval
minder contact met de kinderen mogelijk zijn dan op dit mo-
ment. Ook zal de door de man gewenste uitbreiding onmogelijk
worden.
De rechtbank geeft aan dat wanneer op de kinderen gelet wordt
twee zaken van belang zijn. Allereerst is verbreking van de conti-
nuïteit van woon- en sociale leefomgeving voor een kind ingrij-
pend. Daarnaast is door de reistijd in geval van ziekte of andere
incidenten opvang door de andere ouder niet mogelijk.
De rechtbank concludeert dat de wens van de vrouw om te
verhuizen meer voortkomt uit haar eigenbelang dan dat haar het
belang van de kinderen voor ogen staat. Hiermee is het verzoek
van moeder afgewezen. Ze ontvangt geen vervangende toestem-
ming van de rechtbank om zover van Gorinchem vandaan te
verhuizen.
Centraal gezagsregister Een andere ontwikkeling die interessant is voor maatschappelijk
werkers betreft het gezagsregister. In het gezagsregister wordt
bijgehouden wie het gezag heeft over minderjarigen. Ook staan
hierin beslissingen van de rechter over ouderlijk gezag, gezag
door voogdij en gezamenlijk gezag door een ouder en niet-ouder.
Het register is openbaar. Iedereen kan dit register op aanvraag
gratis inzien.
De griffies van de rechtbank worden regelmatig door de Raad
voor de Kinderbescherming, Bureau Jeugdzorg en het Openbaar
Ministerie voor informatie uit het gezagsregister geraadpleegd.
Dit om tot een goed advies of een beslissing te kunnen komen
over de toekomst van de minderjarige. Ook particulieren kun-
nen informatie over het gezag nodig hebben. Bijvoorbeeld als
zij iemand aansprakelijk willen stellen voor schade door een
minderjarige.
Nieuw: centraalTot 1 september 2012 had iedere rechtbank haar eigen gezagsre-
gister. Sinds 1 september 2012 zijn alle rechtbanken aangesloten
op het Centraal Gezagsregister. Partijen kunnen nu bij elke recht-
bank terecht voor een uittreksel, ongeacht waar een minderjarige
geboren is. De Raad voor de Kinderbescherming en het Open-
baar Ministerie hebben sinds half september zelfstandig toegang
tot het gezagsregister.
Sinds september is ook de kwaliteit van het register verbeterd.
De namen worden nu namelijk automatisch vergeleken met de
Gemeentelijke Basis Administratie.
Mislukt mediationtrajectHet derde nieuwtje betreft een mediation. Een echtpaar maakt
gebruik van scheidingsmediation. De advocaat-scheidingsmedia-
tor begeleidt het onderhandelingsproces om tot een convenant
(lijst met afspraken) ten behoeve van de echtscheiding te komen.
Voor het besprokene geldt een geheimhoudingsplicht voor alle
partijen. Dit wordt contractueel vastgelegd in een mediationover-
eenkomst. Dit is van groot belang voor het geval dat het conve-
nant niet tot stand komt en het echtpaar alsnog in een ingewik-
kelde scheidingsprocedure voor de rechter verzeild raakt.
Citeren uit processtukken Ondanks een reeks van acht mediationgesprekken komen deze
mensen er niet uit. Dit betekent dat de verzoekschriftprocedure
plaatsvindt zonder een convenant. Tot verbazing van de man
citeert de advocaat van de vrouw in een van de processtukken
over wat er tijdens mediation aan de orde is geweest.
De advocaat stelt namelijk: ‘In de tussenliggende periode zijn
partijen een mediationtraject gestart onder leiding van mr X bij
wie betrokkenen acht keer zijn geweest in de periode van 28
september 2010 tot en met 15 maart 2011 gedurende in totaal
veertien uur en achtenveertig minuten waarbij het mevrouw op
een gegeven moment bleek dat voortzetting niet langer zinvol
was omdat de man steevast niet afkwam met gegevens niettegen-
staande zijn voorafgaande toezeggingen aan de mediator. De man
stelde zich in de mediation volledig passief op en er was geen
vooruitgang te boeken.’
De klachtDe man is geschokt over het optreden van de advocaat. Volgens
hem heeft de advocaat in strijd gehandeld met de gedragsregels
van de advocatuur. Hij maakt daarom gebruik van het tuchtrecht.
Uiteindelijk wordt de klacht ingediend bij de voorzitter van de
Raad van Discipline in Amsterdam.
De uitspraakDe Raad maakt duidelijk dat de geheimhoudingsverplichting die
de cliënt van de advocaat is aangegaan in beginsel ook voor de
advocaat geldt, anders zou afbreuk gedaan worden aan het karak-
ter van vertrouwelijkheid van de mediation. Wat de advocaat in
de processtukken schrijft, gaat verder dan dat de mediation niet
geslaagd is. Het betreft inhoudelijke informatie. De Raad acht de
klacht daarom gegrond en geeft de advocaat een waarschuwing.
Marianne Verhage is docent Recht aan de Academie voor Sociale Stu-
dies van de Christelijke Hogeschool Ede.
<
novemberCongres Online Hulp
wanneer: do 1 november
door: Stichting E-hulp & Bohn Stafleu
van Loghum
waar: Beatrix Theater, Utrecht
kosten: € 279,62, € 259,29 voor leden
van de LinkedINgroep Online Hulpverle-
ning, € 249,12 als groep van 3 of meer,
€ 76,26 studenten
informatie: www.congresonlinehulp.nl
Congres Gescheiden belangen.
Omgaan met gescheiden ouders en
hun kinderen in het onderwijs
wanneer: do 1 november
door: Medilex
waar: Antropia, Driebergen-Zeist
kosten: € 275 dagdeel, € 395 hele dag
informatie: www.medilex.nl
Maatschappelijk werk nieuwe stijl.
Symposium Regionetwerk Twente
wanneer: do 1 november
door: NVMW
waar: Saxion Hogeschool Enschede
kosten: € 25 voor leden, € 40 voor
niet-leden, € 10 voor studenten-leden,
€ 15 voor studenten
informatie: [email protected]
Verliesverwerking en coping
in de revalidatie
wanneer: ma 5 november
door: NVMW
waar: Domstad, Utrecht
kosten: € 65 voor leden,
€ 130 voor niet-leden
informatie: [email protected]
Congres Een weloverwogen besluit.
Grenzen en (on)mogelijkheden rond
het zelfgekozen levenseinde
wanneer: di 6 november
door: Medilex
waar: Congrescentrum in de Driehoek,
Utrecht
kosten: € 375
informatie: www.medilex.nl
Landelijke studiedag
Zorg voor kinderen met zorgen
wanneer: do 15 november
door: Leids Congresbureau
waar: Aristo Amsterdam
kosten: € 320
informatie: [email protected]
Invitational Conference 2012
De toekomst van de acute
intensieve zorg
wanneer: do 15 november
door: Lectoraat Acute Intensieve Zorg,
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
waar: HAN, Nijmegen
kosten: geen
informatie: www.laiz.nl
Landelijke studiemiddag
Voorkomen van huisuitzetting
wanneer: di 20 november
door: Leids congresbureau
waar: Hogeschool Utrecht
kosten: € 150
informatie: www.leidscongresbureau.nl
Training Maatschappelijk werken
met de meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling
wanneer: di 20 november
door: NVMW
waar: Utrecht
kosten: € 370 voor leden,
€ 499 voor niet-leden
informatie: [email protected]
Congres Troebel brein. Bejegening
en behandeling van Korsakov
patiënten
wanneer: di 27 november
door: Medilex
waar: Leerhotel Het Klooster, Amersfoort
kosten: € 275 plenaire bijeenkomst,
€ 395 met verdiepingssessie
informatie: www.medilex.nl
NVMW jaarcongres. Passend bewijs
van goed maatschappelijk werk:
hoe lever je dat?
wanneer: do 29 november
door: NVMW
waar: Fulcotheater IJsselstein
kosten: € 125 voor leden,
€ 199 voor niet-leden
informatie: www.nvmw.nl
accreditatie: 2 pnt opleidingstraject
decemberCongres De wanhoop bespreekbaar
maken. Omgaan met suïcidaliteit
bij jongeren en volwassenen in de
praktijk
wanneer: vrij 7 december
door: Medilex
waar: Leerhotel het Klooster, Amersfoort
kosten: € 275 ochtend, € 395 hele dag
informatie: www.medilex.nl
Landelijk Symposium Seksualiteit
en middelengebruik bij mensen
met een LVB
wanneer: do 13 december
door: Euregionaal Congresburo
waar: Eindhoven
kosten: € 270 voor 1 november,
€ 295 daarna
informatie: www.congresburo.nl
Landelijke studiedag
Vrijheidsbeperking bij LVB
wanneer: di 18 december
door: Leids Congresbureau
waar: Aristo Utrecht
kosten: € 320
informatie: www.leidscongresbureau.nl
agenda
nummer 4, augustus 2012 37
<
38 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
platform en netwerk van social professionals
Maatschappelijk werk moet bewijzen wat het waard is. Niet alleen inhou-delijk maar ook qua efficiëntie. Bij voorkeur met een wetenschappelijke onderbouwing, geleverde kwaliteit moet worden aangetoond. Maar hoe doet u dat?
Evidence based?Sinds een aantal jaren wordt het maatschappelijk werk steeds vaker gecon-fronteerd met de eis om ‘evidence based’ te werken. Men moet laten zien dat men met interventies werkt waarvan de werkzaamheid wetenschappelijk bewezen is. De eis hiertoe wordt veelal ingegeven vanuit vragen als ‘wat kost het, wat levert het op en hoe effectief is het’?
Vanuit de beroepsgroep zelf is er belangstelling voor evidence based werken, omdat het van belang is te weten wat wel en niet werkt voor (specifieke) cliënten. Hoe kun je optimaal gebruik maken van protocollen/richtlijnen, zodat ze van toegevoegde waarde zijn in het hulpverleningsproces? Hoe laat je op je werkplek en in je eigen organisatie zien dat je er toe doet?
Of practice based evidence?Maar… meten we ons geen ‘te grote broek’ aan door evidence based te wil-len werken? Past een dergelijke wetenschappelijke onderbouwing wel bij het maatschappelijk werk? Wat zou het antwoord moeten zijn van de beroeps-groep op de roep om steeds meer gestandaardiseerd en gevalideerd te werk te gaan? Is practice based evidence een mogelijk alternatief? Hierbij vormt niet de wetenschap maar de praktijk het vertrekpunt voor verantwoording.
Op hogescholen wordt er intussen door lectoraten veel praktijkonderzoek verricht. Wat levert dit op? En kunt u dit ook toepassen in uw eigen werk? En de verhalen van maatschappelijk werkers zelf? Zijn zij niet de eerst aan-gewezenen om de ‘effecten’ van hun werk te verwoorden?
U krijgt antwoord op de vraag op welke wijze onderzoek uw werk kan onderbouwen. U krijgt argumenten aangereikt waarmee voor u duidelijk wordt op welke wijze u uw werk gefundeerd kan profileren. U krijgt hand-vatten mee waarmee u in uw werkpraktijk aan de slag kunt. Kortom, een congres om niet te missen, we zien u graag op donderdag 29 november!
Inhoud, meer informatie en aanmeldenDe inhoud van dit congres wordt opgebouwd in nauwe samenwerking met de WAR – de wetenschappelijke adviesraad van de NVMW. Medewerking is toegezegd door: Hans van Ewijk, Margot Scholte, Anneke Menger, Ed de Jonge, Josien Hofs, Rick Kwekkeboom, Lisbeth Verharen, Anne Kooiman, Stade advies, Movisie, het Nederlands Jeugd instituut, de vakgroep Masters Social Work, en vele maatschappelijk werk(ers) en/of hun organisatie(s). Voor meer informatie of om u direct aan te melden, kijk op www.nvmw.nl.
Laat zien dat sociaal werk werkt! Hoe laat u, als maatschappelijk werker, als sociaal agoog of als jeugdzorgwerker zien dat sociaal werk werkt?
Aankondiging: NVMW Jaarcongres 2012 op 29 november
Programma
Vanaf 09.00 uur Ontvangst en registratie10.00 – 10.45 uur Welkom door NVMW, (dag)voorzitter
Jan Laurier, voorzitter NVMW.Inleiding door Prof. dr. Geert van der Laan, emeritus hoogleraar grondslagen van het maatschappelijk werk.
Afsluiting door drs. Lies Schilder, direc-teur NVMW.
10.45 – 12.15 uur Start workshop- en lezingronde 1 (marktbezoek mogelijk vanaf 12.15)
12.15 – 13.15 uur Lunchpauze met: - Cartoonist- Boekpresentatie door Marcel Ham van het Jaarboek Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS) Wat werkt nu wer-kelijk? Geslaagde en mislukte sociale interventies.
13.15 – 14.45 uur Start workshop- en lezingronde 2 (marktbezoek mogelijk vanaf 14.45)
14.45 – 15.15 uur Koffie/theepauze15.15 – 16.45 uur Presentaties en debat16.45 – 17.30 uur Einde congres met afsluitende napraat-
en netwerkborrel
N.B. Alle deelnemers aan het congres ontvangen een gratis exemplaar van het jaarboek Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken (TSS) Wat werkt nu werkelijk? Geslaagde en mislukte sociale interventies!
Datum: donderdag 29 november 2012Plaats: Fulcotheater IJsselstein
Cartoon Marc de Boer
nummer 5, oktober 2012 39
van de nvmw
Sinds 2009 krijgt de NVMW ruggensteun van de WAR, een onafhan-kelijke Wetenschappelijke Advies Raad. De Raad geeft wetenschappelijk en professioneel advies dat het bestuur helpt hun beleid te bepalen. ‘Van de NVMW’ spreekt WAR-voorzitter Lia van Doorn, lector Innovatieve Maatschappelijk Dienstverlening aan de Hogeschool Utrecht.
Waarom is de WAR opgericht?‘De NVMW had eerder al twee adviesraden. De leden hoopten geza-menlijk onderzoek uit te voeren. Dat bleek in de praktijk heel moeilijk. Uiteindelijk zijn beide raden opgeheven. Respectievelijk de voormalige voorzitter en directeur van de NVMW, Theo Roes en Iris Leene, en de huidige notulist van de WAR, Willem Melief, wilden kijken of de Raad niet in een andere vorm mogelijk was. Dat werd de WAR.’
Welke eerdere twee adviezen heeft de WAR ook weer gegeven?‘Eerst over de vraag of de NVMW zou moeten verbreden en ook de le-den van Phorza zouden moeten uitnodigen om lid te worden. We heb-ben onderbouwde argumenten gegeven waarom verbreding een goed idee was. Het tweede advies ging over een maatschappelijke organisatie die worstelde met een nieuwe manier van werken die hun wethouder wilde invoeren. De gemeente wilde vouchers uitdelen waarmee cliënten zelf naar een zorgverlener konden stappen. Van die gesprekken wilde de gemeente vervolgens terugkoppeling. De organisatie vroeg zich af of dat in strijd was met hun beroepscode vanwege privacy-schending. We adviseerden onder andere om mee te gaan in het experiment, maar om voorwaarden te stellen wat betreft de terugkoppeling. Naar aanleiding van dat advies heeft de NVMW een meldpunt geopend waar orga-nisaties die worstelen met vergelijkbare vragen hun kwesties kunnen voorleggen. Dat meldpunt is dit voorjaar geopend. Mijn lectoraat, Innovatieve Maatschappelijke Dienstverlening van Hogeschool Utrecht, helpt de NVMW binnenkomende vragen te beantwoorden.’
Kunt u meer vertellen over het thema ‘de maatschappelijk werker als brede professional’ dat de WAR momenteel bespreekt?‘Vanuit het beleid en op de werkvloer is een roep om één herkenbare social professional. Eentje die aan de slag gaat met het scala van proble-men dat hij bij cliënten tegenkomt. Een werker met een generalistische aanpak die, als dat nodig is, specialisten inschakelt. De WAR bekijkt nu wat deze verandering zou betekenen, zowel voor de professional als voor de NVMW. En ook voor de beroepsopleidingen. Eind dit jaar brengen we ons advies uit. De leden van de WAR zijn het erover eens dat de differentiatie en specialisatie van beroepen en functies te ver is doorgeschoten. We zien dat er behoefte is aan bijsturing.’
Waarom heeft de NVMW wetenschappers nodig om over kwesties te beslissen? ‘Het bestuur gaf aan dat ze behoefte had aan een raad van mensen die goed ingevoerd zijn in de thematiek, maar die er verder geen belangen bij hebben. En die – voor zover dat beschikbaar is – wetenschappelijke bewijs kunnen aandragen. Voorzitter Jan Laurier heeft aangegeven dat hij blij is met onze adviezen. Ze zorgden tot nu toe niet voor een grote ommezwaai in het denken, omdat het bestuur al op dezelfde lijn zat, maar het bestuur vond het belangrijk dat hun visie nu goed was onder-bouwd. Ze wisten nu zeker dat ze geen punten over het hoofd hadden gezien.’
Hoe gaat de WAR te werk?‘Twee keer per jaar komen we bij elkaar. Dat lijkt misschien weinig, maar de leden zijn druk bezet. We doen dit werk bovendien vrijwillig. De eerste keer dat we een thema bespreken, houden een paar WAR-leden of mensen van buitenaf die goed zijn ingevoerd in het thema een korte presentatie. Dat levert altijd flink wat stof op voor een discussie. Vervolgens vertellen de tien leden wat er volgens hen in het advies zou moeten staan. Daarvan maakt onze notulist een verslag. De vergadering
Leden van de WAR
De WAR bestaat op dit moment uit: • Lia van Doorn (voorzitter), Lector Innovatieve Maat-
schappelijke Dienstverlening, Hogeschool Utrecht. • Willem Melief (secretaris), Gepensioneerd wetenschap-
pelijk medewerker Verwey-Jonker Instituut.
En de leden: • Margot Scholte, Senior adviseur Movisie en Lector Maat-
schappelijk Werk, Hogeschool InHolland Haarlem • Hans van Ewijk, Bijzonder hoogleraar Grondslagen van
het Maatschappelijk Werk, Universiteit voor Humanis-tiek.
• Jos van der Lans, Cultuurpsycholoog, journalist en publicist.
• Henk Jongman, Docent / supervisor, Hanze Hogeschool. • Rick Kwekkeboom, Lector Community Care, Hogeschool
Amsterdam. • Frans Spierings, Lector Kenniskring Opgroeien in de
Stad, programmadirecteur Kenniscentrum Talentont-wikkeling, Hogeschool Rotterdam.
• Sietske Dijkstra, Lector Huiselijk geweld en hulpverle-ning in de keten, Avans Hogeschool
• Lisbeth Verharen, Lector Jeugd, Gezin & Samenleving, Avans Hogeschool.
Interview met Lia van Doorn, voorzitter WAR enLector Innovatieve Maatschappelijke Dienstverle-ning, Hogeschool Utrecht. door Nicole Carlier
‘De WAR-leden houden elkaar scherp’
40 Maatwerk Vakblad voor maatschappelijk werk
De rubriek ‘Van de NVMW’ wordt verzorgd door
de Nederlandse Vereniging van Maatschap-
pelijk Werkers, NVMW, Leidseweg 80, 3531 BE
Utrecht, 030-2948603, www.nvmw.nl. Ook lid
worden? Surf naar www.nvmw.nl/lid-worden
van de nvmwplatform en netwerk van social professionals
Functiegroep School Maatschappelijk Werk 2.0 van start!door Ineke Verdoner
Tijdens de zomermaanden is er een oproep uitgegaan van de NVMW om leden te interesseren voor de functiegroep School-maatschappelijk Werk (fg SMW) 2.0. Er is heel wat heen en weer getwitterd en gemaild en ook LinkedIn bleek een goede manier om snel contacten te leggen. Veel mensen die betrokken zijn bij het SMW hebben gereageerd. Op 7 september kwam de groep voor het eerst bij elkaar en heeft direct op korte termijn de tweede vergadering gepland: op 12 ok-tober in Rotterdam, waar ons Mustapha Igozoul, trainer, ontwikke-laar en beleidsadviseur, bij het Servicepunt SMW zal ontvangen.Een van de besluiten die de groep heeft genomen, is om regelmatig onze vergaderingen ergens in het land te houden. Ook het voorzit-ten en notuleren zal rouleren. Nog dit jaar zal er een bestuurswis-seling plaatsvinden; zoals misschien bekend, zullen vier leden van de fg SMW, waaronder de voorzitter Agnes de La Rie, aftreden en zullen de nieuwe leden nieuwe taken op zich gaan nemen. Ook het jaarprogramma 2012/2013 zal vorm krijgen na een eerste inventa-risatie van onderwerpen.Als de notulen zijn goedgekeurd, zijn ze openbaar en kunt u ook op die manier kennis nemen van de inhoud van de fg SMW 2.0. Mocht u deze informatie door de zomervakantie zijn ontgaan, maar heeft u interesse om aan de groep deel te nemen, neem dan contact op met het landelijk bureau van de NVMW en vraag naar Ineke Verdoner (stafmedewerker a.i.). We horen graag van u!
Start campagne gericht op Jeugd-zorgwerkers ‘Laat zien wat je waard bent’
Zeven redenen om je te registreren:
• Herkenbaar kwaliteitskeurmerk. Hiermee laat je aan cliënten zien dat je goed opgeleid bent en op de hoogte bent van de laatste ontwikkelingen in je vak.
• Zichtbaar vakbekwaam. Je laat aan je werkgever zien over welk niveau van vakbekwaamheid je beschikt en daarmee dat je een professional bent.
• Meer educatiemogelijkheden. Doordat werkgevers de be-roepsregistratie ondersteunen, krijg je meer mogelijkheden om je competenties te ontwikkelen en bij te houden.
• Meer houvast door beroepscodes. Je verbindt je aan de be-roepsethische normen die bij je beroep horen en beschreven staan in de beroepscodes van de diverse beroepsgroepen.
• Meer bescherming door tuchtrecht. Een instrument om de normen voor professioneel handelen aan te scherpen, te leren van fouten en zo nodig te corrigeren.
• Meer ruimte. Doordat je laat zien dat je een professional bent, voor wie de eigen verantwoordelijkheid het uitgangs-punt is, krijg je meer ruimte om je vak uit te oefenen.
• Meer erkenning. Doordat je je vakbekwaamheid kan aanto-nen krijg je meer erkenning en kun je trots zijn op je vak.
Ga naar www.professionaliseringjeugdzorg.nl. Want met een beroepsregistratie laat je zien wat je waard bent!
duurt zo’n anderhalf uur. We gebruiken koffie en een koekje, heel een-voudig. Op basis van het verslag maken Willem en ik een eerste concept voor het advies. Dat rouleert via e-mail tussen de leden. Iedereen wil nog van alles aan het concept toevoegen. Bij de tweede bijeenkomst concretiseren we het advies.’
Wat hebben NVMW-leden aan de WAR?‘Ze hebben onder andere een meldpunt gekregen waarbij ze terecht kunnen met dilemma’s rondom nieuwe werkwijzen en de vraag of die passen binnen de beroepscode. Misschien vinden leden het ook prettig dat hun bestuur vanuit de zijlijn wordt geadviseerd. Het bestuur van de NVMW is klein en loopt over van het werk. Dan is er niet altijd tijd om een thema van alle kanten te belichten. De WAR heeft die tijd wel. Wij zijn bovendien met zijn tienen: gezamenlijk overzien we een groot terrein en hebben we veel denkkracht.’
Wat levert het WAR-voorzitterschap u zelf op?‘Het is heel inspirerend. Het is boeiend om een thema samen met de WAR-collega’s van verschillende kanten te belichten en er over in dis-cussie te gaan. Zo houden we elkaar scherp.’
Op een van de campagneposters staat ons lid Jan Pieter Meijer afgebeeld die namens de NVMW deelneemt in de werkgroep 'Crisis- en uithuisplaatsing' in het traject Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg.
van de nvmw
St. Jacobsstraat 12-14 | 3511 BS Utrecht | T (030) 230 84 50 | E [email protected] KENNIS
Vraag het programmaboek 2012-2013 aan:www.rinogroep.nl/boek
GEACCREDITEERD OPLEIDINGSAANBOD O.A.:• Post-hbo opleiding bemoeizorg
• Post-hbo opleiding seksuologie
• Oplossingsgerichte gespreksvoering met ouderen
• Get connected: nieuwe media in de begeleiding van autisme
29 oktoberDE KRACHT VAN LIBERMAN
14 decemberOUDEREN IN BEELD
17 decemberSPEL WERKT! CONGRESSEN
Bram is 44 jaar en kampt met een hoge huurschuld. Hierdoor dreigt hij huis en haard te moeten opgeven. Daarom klopte hij aan bij IrisZorg.
Wij geven namelijk nooit op. Wij bieden mensen zoals Bram de professionele zorg om weer grip op het leven te krijgen. Voor een toekomst
zonder schulden. Wil jij ook meewerken aan het perspectief van anderen? Kijk dan voor meer informatie en vacatures op werkenbijiriszorg.nl
Kijk voor vacatures op werkenbijiriszorg.nl
Mensen niet.
Een huis kun je opgeven.
Voor wie?Door de grote variatie aan onderwerpen is het congres zowel bestemd voor mensen die zich oriënteren op online hulp als voor ervaren projectleiders uit zorg, welzijn en onderwijs.
• Watisdemeerwaardevanonlinehulp?• Hoegeeftuonlinehulpvormbinneneenorganisatie?• Hoekuntuefficiënteenkwalitatieveonlinehulpverlenen?• Watzijndenieuwsteontwikkelingenophetgebiedvanonlinehulp?• Watisdestandvanzakenvanonderzoeknaaronlinehulp?• Welkegoodpracticesvanonlinehulpzijner?
Ontdek nieuwe mogelijkheden, schep de juiste voorwaarden en verbeter bestaande online hulp
AccreditatieAccreditatieisaangevraagdbijhetNIP,NIPK&J,VGCt,enBAMw.
organisatoren: mediasponsor:
jouw omgevingjouwhulp,opjouwmoment,
opjouwplek
Meer informatie en inschrijven: www.congresonlinehulp.nlAfgelopen jaren was het congres voortijdig uitverkocht. Voorkom teleurstelling en meld u tijdig aan!