JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling:...

9
Jan de Jong en Grave Jan de Jong en Grave jaargang 28 jaargang 28 nummer 78 nummer 78 herfst/winter 2013 herfst/winter 2013

Transcript of JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling:...

Page 1: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

Jan de Jong en GraveJan de Jong en Grave

■ j a a r g a n g 2 8 j a a r g a n g 2 8 ■ n u m m e r 7 8n u m m e r 7 8 ■ h e r f s t / w i n t e r 2 0 1 3 h e r f s t / w i n t e r 2 0 1 3 ■

Page 2: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 782 3

jaargang 28nummer 78 ■ herfst 2013

SCahier [es-ka-jee] verschijnt sinds september 1985 ongeregeld

als een schrift met essays, achtergronden, meningen en feiten over architectuur. Het is bedoeld om de relaties te

informeren over de activiteiten van Architext. Sommige oudere,

bijzondere nummers zijn als PDF te importeren vanuit de

webwerf: architext.nl

Uitgeverij ArchitextKlein Heiligland 912011 EE Haarlem

e-post: [email protected] SCahier 77 verscheen als papieren uitgave in het najaar

van 2012 en besteedde onder meer aandacht aan de door Jan de

Jong ontworpen restauratie en

uitbreiding van de Mariakapel in

Mill, de viering van het 775-jarig

bestaan van de abdij Roosenberg in Waasmunster en het raadhuis van Budel. Het

nummer verscheen in het kader van het Grote Jan de Jong-project dat

uiteindelijk moet resulteren in een monografi e over

De Jong. Inmiddels is

dit nummer te lezen (en te importeren) vanuit de webwerf: www.architext.nl/jandejong-project .html

Dit nummer is geprint met een Xerox 7750 GX PS op

BioTop papier metFSC-keurmerk.

eindredactie: Ids Haagsmavormgeving in Creative Suite 5.5:

de IJsgarage ▲ HaarlemRob van Westreenen© 2013 ▲ Architext

De makers c.q. rechthebbenden van de illustraties worden in een klein lettertype bij de

betreffende afbeelding vermeld. Met het teken ▲ wordt

aangeduid dat het een beeld betreft van de IJsgarage danwel

Archiphoto ▲ Haarlem.

Foto omslag: Maasstraat, Grave vanuit hof woonhuis-Gremmen,

juli 2011 ▲

Exposi t i e in he t Graaf s Museum Jan de Jong en Grave

SC78verschijnt bij de tentoonstelling:

Jan de Jong: de Bossche School in Gravedie van 3 november 2013 tot en met 2 maart 2014

wordt gehouden in het Graafs Museum(Hampoort, Sint Elisabethstraat 10A, Grave).

pagina 3: De relatie tussen Jan de Jong en de stad Grave.

pagina 4: toelichtende tekst uit 1979 van Jan de Jong bij zijn stedenbouwkundige analyse van de binnenstad

van Grave.

O M S L AG

V E R S C H E N E N

N I E U W

De band tussen de Schaijk se ar-

chitect Jan de Jong 1917-2001 en de stad Gra-ve is altijd innig en liefdevol geweest. Ge-boren als boerenzoon in Lith moet de stad Grave al vroeg in zijn leven zijn opgedoken. In het interbellum, de periode tussen de twee wereldoorlogen, waren de steden ,s-Hertogenbosch, Oss en Grave de oriënta-tiepunten voor bewo-ners van de Maasdor-pen Lith en Lithoijen.Jan de Jong wilde al vroeg architect worden, een nogal dwarse keuze in het boerengezin waarin hij opgroeide, en hij heeft zijn doel uiteindelijk pas kunnen bereiken via een lange, stapsgewijze gang van praktijk en avondstudies. Al in 1935 werd hij knecht bij een aannemer en via de avond-ambachtschool werd hij timmerman, mees-ter timmerman, uitvoerder en bouwkundig opzichter. In 1943 verliet hij de aannemerij om te gaan werken bij het architec-

tenbureau van Frits Schütz 1905-1948 aan de Zuid Willems-vaart in ,s-Hertogenbosch. Daar leerde hij de stad Grave van een andere kant kennen: voor architect Schütz was de stad een belangrijk werkter-rein. Naast bijvoorbeeld het be-lastingkantoor aan de Graafse Markt had Schütz in 1940 ook een ontwerp gemaakt voor een

nieuw raadhuis in de stad.De Jong klom binnen het bureau op tot chef-de-bureau en was als zodanig nauw betrok-ken bij de uitvoering van de Mariakapel die Schütz had ont-worpen voor de toen-malige Rijksweg hoek Sint Elisabethstraat in Grave.Juist rond het mo-ment dat deze kapel in 1947 gereed kwam, begon Jan de Jong voorzichtig te denken aan een eigen praktijk in de architectuur. De directeur Volks-huisvesting in Noord-Brabant, G.J.P.M. Bolsius 1891-1957, advi-seerde hem eens uit

te kijken naar het noord-oosten van de provincie omdat daar in de toekomst veel opdrachten te halen waren. Met deze raad in zijn achterhoofd ging hij alvast op zoek naar een stukje bouw-grond en vond die in de herfst van 1948 aan de Rijksweg van ,s-Hertogenbosch naar Grave te Schaijk.Juist dan doet zich binnen het

De Schaijkse architect Jan de Jong wordt langzaam maar zeker aan de vergetelheid ontrukt. Terecht. Aardig om te weten: de st ad Grave is belangrijk om zijn

architect onisch en st edenbouwkundig œuvre te begrijpen.

Een blauwdruk uit mei 1947 voor de bouw van woningen in het Blauwe Dorp door architecten-bureau Schütz. Links boven staat dat J. de Jong de

tekenaar was

VAN L

IESH

OU

T

Page 3: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 784 5

bureau van Schütz een dra-matische ontwikkeling voor: terwijl de opdrachten toestro-men en er bijvoorbeeld wordt gebouwd aan rijtjes huizen in het gloednieuwe Rode Dorp (de nieuwe wijk De Zittert) van Grave, raakt Frits Schütz arbeidsongeschikt en komt op 12 december 1948 te overlijden. De lopende werken worden verdeeld onder Schütz’ zwager, architect J.G.E.H. Nijsten, en Jan de Jong.

Zelfstandig. De Jongs voor-genomen stap naar zelfstandig-heid werd zodoende versneld met als gelukkige bijkomstig-heid dat hij meteen al een aan-tal werken in portefeuille had. Bovendien besloot het gemeen-tebestuur van Grave bij de ver-dere invulling van het Rode en

Blauwe Dorp (de Bikkelkamp) een beroep te doen op Jan de Jong. In het kielzog daarvan kwamen vanzelf enkele andere opdrachten. Vanaf 1950 is De Jong, behalve met de woning-bouw in het Blauwe - en Rode Dorp (zie illustratie boven), be-zig met:■ een opdracht voor de dames Derks uit Velp (werknummer 41). In het nagelaten archief van De Jong is niets terug te

vinden van dit werk 41 maar de Graafse historica Leny van Lieshout stuitte bij het beschrijven van de straten van de Graafse binnenstad op licht-drukken van de tekeningen van Hamstraat 34, een woon-huis met winkel dat voor re-kening van de gezusters Derks uit Velp werd gebouwd en dat door De Jong is ontworpen. Hierop is te zien dat het ont-werp dateert van april 1951.■ De Jongs werk met nummer 68 betreft drie woningen in de Sint Elisabethstraat 17-19, let-

terlijk om de hoek bij de win-kelwoning van de dames Derks dat al in 1950 is ontworpen en een jaar later gereed kwam.■ in 1953 zal De Jong nog een kapel ontwerpen (werk 126) voor de nagedachtenis van Jean Berthier die gebouwd werd op de hoek van de Ruy-terstraat en de Maasdijk. Na-dat het stoff elijk overschot van Berthier naar Frankrijk was overgebracht, werd de kapel in 1995 gesloopt.

Bossche School. In latere jaren zal De Jong telkens terug-keren naar Grave, maar het zal een andere De Jong zijn: vanaf 1951 gaat hij deelnemen aan de cursus kerkelijke architectuur

die in ,s-Hertogenbosch wordt gehouden. Aanvankelijk lijken de lessen van deze cursus hem weinig te boeien, maar dat ver-andert drastisch als hij in aan-raking komt met het gedach-tengoed van dom Hans van der Laan die zoekende is naar de wezenlijke grondslagen van de architectuur en die enkele keren per jaar lessen geeft aan de cursus. Met zijn theorie van het plastische getal probeert deze monnik-architect steeds dieper in het wezen van de bouwkunst te geraken, en Jan de Jong wordt meegesleurd in deze duizelingwekkende zoek-tocht. Sterker nog: hij weet met zijn vitale werkdrift en zijn onbevangen wijze van omgaan

met de architectenpraktijk de opvattingen van zijn leermees-ter tot leven te wekken. Vanaf dat moment is Jan de Jong geheel in de ban van de theo-rie van het plastische getal en zal hij een van de pioniers zijn van de architectuurstroming die wel wordt aangeduid als de Bossche School.■ In zijn ontwerpen in het Rode- en Blauwe Dorp is al iets van die overgang te zien, al moet men wel beseff en dat hij ondertussen, naast zijn studie,

Grave

De Z

ittert‘rode dorp’

Bikkelkam

p‘blauw

e dorp’

UIT: GEBOUWEN VAN JAN DE JONG

Frits SchützDe Jong 1949/53De Jong 1954/58

Nadat hij bij Schütz had mee-gewerkt aan de woningen in De Zittert kreeg Jan de Jong tussen 1949 en 1958 opdracht zo’n 160 woningen te ontwer-pen in zowel De Zittert als Bikkelkamp (Blauwe Dorp).

Linksonder: voorgevel van Hamstraat 34, winkel en woning. Onder: de situatiete-kening met in het zwart het pand in de Hamstraat; daarbo-ven Sint Elisabethstraat 17-19.

Links: Hamstraat 34 met op de achtergrond De Jongs huizen in de Sint Elisabethstraat (zie ook hierboven).

De gesloopte kapel voor Jean Berthier aan de Ruyterstraat hoek Maasdijk (1953-1993).

Onder: prille, tastende opvat-tingen van de cursus kerkelijke architectuur aan het Bikkel-kampplein 1-11 in het Blauwe Dorp: de voorbode van de Bossche School in Grave.

Page 4: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 786 7

ook een groeiend gezin moest zien te onderhouden en dat deze woningbouw een relatief gemakkelijke bron van inkom-sten was. In latere ontwerpen voor Grave is echter al wel sprake van het serieus toepas-sen van de theorie van Van der Laan. ■ In 1958 doet hij mee aan de prijsvraag voor een nieuw stad-huis in Grave met een ontwerp dat Villa Heroïque heet, en dat het uiteindelijk niet haalt. Wel wordt het ontwerp van Cees

Pouderoijen bekroond, een van de grondleggers van de Bossche cursus, waardoor de Bossche School ook in de bin-nenstad van Grave zijn intree maakt.■ Rond 1970 raakt De Jong raakt betrokken bij de restau-ratie van de Elisabethkerk in Grave waarvoor hij een uit-voerige studie maakt van het gebruik van de gulden snede, een proportiestelsel dat al in de late middeleeuwen is toegepast.In de loop van de jaren zeven-tig raakt hij bovendien steeds meer betrokken bij het den-ken over de toekomst van de Graafse binnenstad. Uiteinde-lijk schrijft hij een indrukwek-

kende studie over de steden-bouw van Grave waarin hij het plastische getal een prominente plaats toedicht (zie pagina 8). Zijn opvattingen worden niet door iedereen gedeeld, maar sinds kort breekt het inzicht door dat De Jong een fascine-rende visie had ontwikkeld op de binnenstad van Grave.

Meesterwerken. Onder-tussen raakt hij er steeds meer van overtuigd hoe architec-tuur moet zijn. Hij realiseert zijn opvattingen vooral in de bouw van zijn woonhuis en kantoor met vele bijgebouwen aan de Rijksweg in Schaijk en steeds wilskrachtiger – zij het terughoudend – werpt hij zich op het ontwerpen van ronduit fascinerende gebouwen.■ Grave kent in de Maasstraat op nummer 2, zo’n grandi-oze, eigenzinnige De Jong: het woonhuis van de familie Gremmen uit 1971/73.■ Onderschat ook niet de 21 woningen aan de Gasthuis-

Villa Heroïque, de niet bekroonde inzending van De Jong bij de prijsvraag voor een stadhuis in Grave uit 1958.

straat (bij de Brugstraat) uit 1975.■ Maar verreweg groots is Jan de Jong met zijn elf herenhui-zen in de Hoofschestraat uit 1975/77 die van wereldklasse zijn. Let eens op hoe ieder ge-veltje anders is terwijl het rijtje

Links: huis-Gremmen in de Maasstraat. Boven: Gast-huisstraat bij de Brugstraat. Onder: elf herenhuizen met elf verschillende gevels in de Hoofschestraat.

toch een grote eenheid uit-straalt. Vergeet ook niet naar de ach-terzijde te kijken waar zich een groots kijkspel voordoet en waar men ook ziet hoe fantas-tisch deze nieuwbouw van de twintigste eeuw zich naadloos voegt in de eeuwenoude struc-tuur van het wonderschone Grave. Daar zouden meer hedendaag-se architecten een voorbeeld aan moeten nemen ■

ARC

HIE

F JA

N D

E JO

NG

ARC

HIE

F JA

N D

E JO

NG

Page 5: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 788 9

Jan de Jong :Broze schoonheid

Stedenbouwkundige analyse van Grave. Nu te elfder ure allerwegen de noodzaak van het behoud en/of herstel van onze mid-deleeuwse stadskernen wordt

ingezien, komt de vraag naar voren hoe dat behoud en her-stel plaats zal moeten vinden. Deze vraag dringt temeer, om-dat de stedebouw van de laat-ste eeuw, een enkele loff elijke

uitzondering daargelaten, niet geleid heeft tot een woonomge-ving die in de volste zin van het woord menselijk is te noemen.Ofschoon vooral de steden-bouw van na de Tweede We-

Eind jaren zeventig werd Jan de Jong betrokken bij een nieuw best emmingsplan voor de binnenst ad van Grave, het zogenaamde Komplan. Hijzelf was toen al ruim een

decennium bezig met het formuleren van een theorie over de st edenbouw gebaseerd op het plast ische getal van architect -monnik dom Hans van der Laan. Grave was voor

hem de aanleiding om voor het eerst in een geschreven st uk naar buiten te komen met zijn eigen opvattingen. Hieronder zijn tekst met de oorspronkelijke tekeningen. Een voorpublikatie uit het tweede deel van de monografi e over Jan de Jong die in het

voorjaar van 2014 verschijnt en waarin deze tekst uitvoerig wordt toegelicht.

AT

LAS V

AN LO

ON

: GR

AV

E IN

164

9

reldoorlog volgepropt is en wordt met alle mogelijke ma-terieel comfort, lijkt de weerzin om in deze ‘stedelijke’ omge-vingen te gaan wonen toe te nemen evenredig aan de toena-me van bedoeld comfort. Men kiest liever (eigenlijk tegen de menselijke aard in) het primi-tieve wonen op het platteland, of de met veel minder comfort toegeruste woonomgeving in de oude stadskernen. Er moet dus iets fun-damenteel mis zijn in onze huidige steden-bouw om mensen tot een dergelijke keus te brengen. Wij zullen hier niet ingaan op alles wat er schort, maar één algemeen tekort willen we toch noemen, en dat is dat onze ste-delijke bebouwingen elke vorm missen. De vraag ‘wat is dan die vorm van de stad’ wordt hieronder kort behandeld, na-melijk door iets te zeggen over: a. de vorm in het algemeen, en b. over de vorm van de stad.

A. De vorm kan men beschrij-ven als een uiterst nauwkeurig bepaalde samenhang tussen de delen waaruit iets is samenge-steld,- en wel een samenhang die ons een waarneembaar en verstaanbaar beeld geeft van zijn wezen naar inhoud en ver-schijning. Voor de waarneem-baarheid is steeds nodig dat het betreff ende ding materieel is, en voor de verstaanbaarheid

is het nodig dat er tussen de materiële dingen en zijn onder-delen ‘objectieve’ betrekkingen (verhoudingen) aanwezig zijn, die zich baseren op de meest gestalte gevende eigenschap van het ding. Van zoiets kan men zeggen dat het vorm heeft en dat het schoon is, omdat de meest gestalte gevende eigen-

schap ervan is opgenomen in de wereld van de betrekkingen (verhoudingen) die onze geest aan kunnen spreken. ‘Forma bonum fragile est’ (schoonheid is een broos goed) zo drukt een Romeins gezegde naar waar-heid uit. Stelt men dit naast de bruutheid waarmeee ons te-genwoordig de dingen voorge-schoteld worden, dan zal dui-delijk zijn dat de ware vorm en schoonheid van de dingen van vandaag verre van ons blijven.

B. De vorm van de stad bestaat in hoofdzaak uit huizen, plasti-sche vormen en open ruimten. Die moeten alle niet alleen in hun onderdelen, ieder voor zichzelf, maar ook gezamenlijk tot eenheid worden gebracht. Dit kan alleen gebeuren wan-

neer zij tot stand komen on-der invloed van een algemeen beginsel van vormgeving, of tenminste van beginselen van vormgeving welke een grote verwantschap vertonen en in ieder geval niet strijdig zijn met elkaar. Met ditzelfde of ten minste verwante beginsel verzorgt de

architect in hoofdzaak de huizen, de beeld-houwer de plastische elementen en de stede-bouwer de open ruim-ten, waarvan de laatste in hoofdzaak hun ge-stalte ontvangen van de huizen en de plas-tische vormen. Het bepalen van de lig-

ging, de wijdte en de aard van deze ruimten, alsmede de wijze waarop de verschillende ruim-ten op elkaar betrokken wor-den, is de specifi eke taak van de stedebouwer. Met andere woorden: de stedebouwer be-paalt in een onderlinge samen-hang de open ruimten en zorgt ervoor dat de architect en de beeldhouwer hun ‘speelruimte’ krijgen. De architect bepaalt de binnenruimte en zorgt er-voor dat de buitenruimte van de stedebouwer geëff ectueerd wordt en de beeldhouwer zoge-naamde ‘speelruimte’ behoudt of verkrijgt. De beeldhouwer bepaalt de plastische vorm en zorgt er tegelijkertijd voor dat de plastische eisen van de ste-debouwer geëff ectueerd wor-den.

Forma bonum fragile estschoonheid is een broos goed

P. OVIDIUS NASO 43 voor - 17 na

Ars Amatoria, Liber SecvndvsDe kunst van de Liefde, tweede boek

Page 6: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 7810 11

Nog zijn wij echter niet hele-maal klaar. Naast het werk van de architect en de beeldhouwer zijn er de disciplines die het huisraad en de overige voor-werpen verzorgen, en naast het werk van de stedebouw-kundige zijn er de disciplines die de tuin (het landschap) en het verkeer verzorgen. De ste-debouwer, de architect en de beeldhouwer hebben pas dán hun taak volbracht, wanneer zij speelruimte en steun verschaf-fen aan deze disciplines om zo, in gezamenlijke gelijk gerichte arbeid, tot het grote geheel van de stad te komen waarin het ene ding naar het andere ‘luistert’ en het ene het andere steunt.

Onderlinge betrek-kingen. Het is duidelijk dat de mens in zo’n om-geving graag verblijft. Iets van zijn volledig bestaan ervaart hij niet alleen, maar vindt hij uitgedrukt in zijn ruimtelijke omgeving. Of, zoals wij dat noe-men, de gehele keten van betrekkingen die de mens in zijn om-geving onderhoudt, ligt uitgedrukt in de onderlinge betrekkin-gen van de dingen. Het is dát (en niet een of ander romantisch gevoel) wat onze ste-den en stadsgedeelten

zo kostbaar maakt en daarom is het van zo groot belang deze te behouden en/of te herstellen, ook al is op velerlei gebied de eenheid niet gaaf meer aanwe-zig.Dit te meer, omdat wij op dit ogenblik, om welke redenen dan ook, niet meer in staat schijnen te zijn een gelijkwaar-dig ruimtelijk geheel, laat staan een gaver geheel, tot stand te brengen. Dat is zeer droevig maar waar. Wie niet blind is moet het zien. Onze stadsuit-breidingen klagen ons aan. Eerst nog het volgende: Niet iedere tijd heeft hetzelfde orde-ningsprincipe gehanteerd voor

het vormgeven van ruimtelijke dingen. Het ene principe is belangrijker en beter geweest dan het andere. Maar hoe ver-schillend ook, zij hadden één ding gemeen en dat was: een mogelijkheid te scheppen om met het menselijk verstand vat te krijgen op de ruimte en de ruimtelijke dingen op een wijze die op een of andere manier in overeenstemming was met de ‘natuur’ van de ruimte en met de ‘natuur’ van ons verstand. Een ‘beginsel dat aan die twee voorwaarden niet voldoet is geen beginsel en is ongeschikt om gehanteerd te worden bij het vormgeven van de ruimte.

Het is dan de roman-tiek van de ruimte, of de abstractie van de ruimte welke opgeld doet. In

deze tijd zijn wij slaaf van beide.

Grootte, Gestalte, Richting.Laten we nu eerst een stapje terug doen en verklaren hoe het kan dat de deelgebieden in de ruimteordening ieder hun eigen orde-ningsprincipe hebben en toch één zijn. Men zou dit als volgt kun-nen zien: de natuur-lijke ruimte is één ge-heel en zó omvangrijk en complex, dat wij deze in zijn natuur-lijke staat niet kun-nen overzien noch

Figuur 1: het eerste begin van Grave: een rechthoekig kamp onder een hoek van 30 graden ten opzichte van de rivier de Maas.

begrijpen. Ofschoon deel van deze natuur, staan wij tóch, door de aard van ons wezen, met de aard van ons verstand ‘tegenover’ deze natuur en wij vragen ons telkens af wát deze is en hóe kan ik die dienstbaar maken aan ons bestaan, zó dat onze meest authentieke wijze van bestaan hierin wordt uitge-drukt. Zo ook kunnen wij eni-ge algemene onderscheidingen aanbrengen in de totale ons omgevende natuur. We kun-nen zeggen dat:1. de ruimte en alle ruimtelijke dingen een grootte hebben;2. dat de ruimtelijke dingen een gestalte hebben die begrensd wordt door het oppervlak van die dingen;3. dat zij alle een richting heb-ben vanuit bepaalde vaste pun-ten (we bezitten als natuurlijk gegeven zelf een bepaalde ge-richtheid bezitten waarvan wij ons bewust zijn: we kunnen spreken van een onder en bo-ven, een voor en achter en een links en rechts).Hiermede is het principe ge-steld. Wij kunnen de drie deelgebieden hun eigen orde-ningsprincipe geven dat steunt op een algemeen beginsel. Het huis met zijn grootten, de plas-tische vorm met zijn opper-vlakken en de open ruimten met hun richtingen samenko-mend in één oriëntatiepunt. Zij steunen in principe op één beginsel, afgeleid van het natuurgegeven en beantwoor-dend aan ons verstand. (..)

Dispositie. We kunnen nu, rekening hou-dend met de driedimensio-naliteit van het gegeven, voor elk van de drie gebieden een aantal termen invoegen met een nauwkeurig vast te stellen opeenvolging, welke opeen-volging dáár eindigt waar de kleinste opvolger het verschil uitmaakt tussen de grootste en de een na grootste. Het is niet moeilijk dit geheel uit te wer-ken, maar wij komen dan op de theoretische grondslag van deze vakken en daar gaat het nu niet om. Wat we hier moe-ten onthouden is dat er, telkens binnen een bepaald kader, een aantal nauwkeurig bepaalde grootten is dat de architectuur regelt, nauwkeurig bepaalde standen die de plastische vorm regelen, en nauwkeurig bepaal-de richtingen met hun oriën-tatiepunten die de stedebouw regelen. En er is nog één belangrijk punt. Dat is het besef dat de maten, de stand van de vlak-ken, en de richtingen en ori-entaties van de open ruimte, toebehoren aan dingen, objec-ten, waar zij zich aan kunnen ‘vasthechten.’ Het zal u duide-lijk zijn dat het niet onverschil-lig kan zijn op welke wijze dat gebeurt.Deze dingen zullen telkens een zodanige positie moeten inne-men dat de grootten die zij dra-gen, de standen die zij innemen en de richtingen en oriëntaties die zij hebben, op een juiste

manier met elkaar in betrek-king staan en met elkaar ver-geleken kunnen worden. Het is wat wij dispositie noemen, vaak ten onrechte compositie genoemd. De mogelijkheden van dispositie zijn zo talrijk dat wij er hier niet verder op kun-nen ingaan.

De analyse. Nu komen we aan ons eigen-lijke werk: het maken van een analyse, met inachtneming van het hiervoor gestelde, van de oude stadskern van Grave. Het doel is meer inzicht te krijgen in het geheel, om zo mogelijk aan te vullen wat ontbreekt, weg te nemen wat niet passend is, en te corrigeren wat is misgegroeid. En om van elke openbare ruimte te weten te komen wat haar karakter is en hoe zij behandeld dient te worden. In het algemeen kan men hier-bij drie wegen volgen, namelijk uitgaan van de bestaande toe-stand en deze ‘terugwerken’ naar een eerste begin, of uit-gaan van een ‘hypothetisch’ begin en dit ontwikkelen met algemene en globale gegevens die aan het gegeven eigen zijn om te zien of dit hypothetisch begin de uiteindelijke toestand insluit.Een derde manier is de sa-menvoeging van de twee eerstgenoemde. Men gaat uit van een ‘hypothetisch’ begin en ontwikkelt dit tot het ‘ont-spoort’ in de bestaande toe-

Page 7: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 7812 13

stand. Daarna gaat men uit van de bestaande toestand en werkt deze terug tot het punt waar het eerste uitgangspunt ‘ontspoorde’. Een vergelijk van deze twee toestanden geeft dan dikwijls de oplossing. Voor de hier volgende analyse is uitge-gaan van de tweede mogelijk-heid. Gezien de belangrijke ligging van Grave aan de Maas, en gelet op het feit dat de stad ge-bouwd is op een laag gelegen terrein aan de rivieroever, is het waarschijnlijk dat de plaats is gesticht en niet is ontstaan uit een aangroeiing rond een of meer belangrijke huizen. Waarschijnlijk is het ook van meet af aan een versterkte plaats geweest, gelegen op een ophoging en wellicht voor-zien van een aarden wal en/of beschoeiing. Dat de plaats op een verhoging is gebouwd, staat feitelijk vast en is af te lei-den uit de grondstructuur. De uitgangspunten bij het bepalen van de eerste vorm zijn (zie fi -guur 1 op pagina 10): 1. Een aangelegd plateau aan de rivieroever, omgeven door om-walling en/of beschoeiing.2. Het huidige Marktplein is vanaf het begin het centrum geweest (de oudste kaarten, et-sen en gravures tonen dit aan).3. De lengte-as van het plein onderhoudt met de lengte-as van de rivier hoek van ± 30° graden. Bij de stad maakt de ri-vier stroomopwaarts gezien een bocht van ± 30°, zodat de leng-

te-as van de stad dan samenvalt met die van de rivier. Mede om deze reden is bij de opzet van de stad uitgegaan van een rich-tingshoek (veldhoek) van 30°.4. Bij het bepalen van de grootte van de dingen had men vroeger een uitgesproken voorkeur voor hele, ronde ge-tallen. Hier is aangehouden 700 × 400 voet, wat nagenoeg strookt met een veldhoek van 30° en geheel strookt met de afmetingen en vorm van het oude Marktplein. Het hui-dige Marktplein heeft dezelfde lengte als het oude, maar de breedte is gehalveerd. Bij de groei van de plaats heeft men gezocht naar uitbreidin-gen. Dat kon op verschillende manieren. Bijvoorbeeld door een vergroting naar alle vier zijden. Dan zou echter het hele plan moeten worden vergroot, wat een bijna volledige afbraak van de pleinwanden zou be-tekenen. Wijselijk heeft men dat niet gedaan. Men had ook de plaats aan een lange en een korte zijde kunnen uitbreiden; dan had de helft van de plein-wanden gesloopt moeten wor-den. Ook dit deed men niet. (..) Er is alles vóór om aan te nemen (zie fi guur 2) dat men de plaats heeft uitgebreid tot een zeshoek. Hiervoor behoeft in eerste instantie weinig of niets te worden gesloopt; alleen de toegangen aan de noord- en zuidzijde moesten verdwijnen.Bewust of onbewust heeft men toen een geweldige stap ge-

daan. De stad veranderde daar-door van een langsbouw met rechthoekige straten eigenlijk in een centraalbouw, die ge-bogen straten zou moeten heb-ben. Op diverse oude gravures is te zien dat dit confl ict nog lang heeft nagewerkt. Figuur 2 geeft weer hoe de plaats, of beter stad, er na die uitbreiding uitgezien zou kunnen hebben. Het staat na-tuurlijk niet vast dat de stad er precies zo heeft uitgezien. Wel zijn vrijwel alle hierop voorko-mende straten te zien op oude gravures, en voor een deel ook nu nog aanwezig. Door de grote uitbreiding van de stad, die op dit stadium volgde, zijn echter veel van deze straten een ‘rang’ gezakt en hebben nu de vorm van stegen aangenomen. In de hui-dige structuur is dat correct.

Voor zover zij dit karakter niet hebben, dienen zij dat te ver-krijgen.

De vergrote stad. De grote uitbreiding van de stad had tot stand kunnen komen door het ‘kernelement’ van de oude stad in noordelijke richting met een half element en in de zuidelijke richting met een geheel + een half element te vergroten. Beschouwt men dit dan als een symmetrisch geheel, dan zou de oorspron-kelijke primaire oost-westas de halve breedte van een kernele-ment verschoven zijn in zuide-lijke (zie streeplijn fi guur 3).

Niets wijst er op dat dit is ge-beurd. In plaats daarvan heeft men in oost-westrichting een dubbele as aangenomen, na-melijk de bestaande as en één in zuidelijke richting, op een afstand van de breedte van het kernelement daarvan gele-gen (de huidige Klinkerstraat-

Brugstraat).In de oost-westrichting heeft men aan weers-zijden de halve lengte van een kernelement toegevoegd. Het ge-heel bestaat nu uit zes kernelementen welke in juxtapositie, als zelfstandige onderde-len dus, naast elkaar gelegen zijn, waardoor de eenheid tussen de delen en het geheel verloren schijnt te gaan. Zoals gezegd is dit ech-ter maar schijn, want door in noord-zuidrichting drie delen op elkaar te plaatsen en in de oost-westrichting twee delen naast elkaar te plaatsen, keert de hele situatie om. De veld-hoek van 30° welke steeds als uitgangspunt gekozen is, draait nu op 90° en er ontstaan twee nieuwe grotere kernelemen-ten, symmetrisch ten opzichte van elkaar met als raakvlak de oorspronkelijke noord-zuidas. Dit dubbele kernelement sluit de zes kleine in en maakt deze tot een geheel. Hierdoor ontstaan tegelijk twee nieuwe primaire assen i-i en ii-ii in noord-zuidrichting. De twee assen iii-iii en iv-iv (zie fi guur 4) worden dan secundaire as-sen. Deze omkering is moge-lijk door de gekozen veldhoek van 30°; de verhouding ½ : ½ √3 is immers dezelfde als ½ √3 : 3 × ½.Tenslotte heeft men het ge-heel gecompleteerd door aan

de twee centrale velden aan de noord- en zuidzijde een kwart oorspronkelijk kernelement toe te voegen, en van de twee randvelden aan de noord- en zuidzijde een dergelijk element af te nemen. In fi guur 4 zijn verder nog aangegeven de glo-bale hoogten die de bebouwing van de stad zou moeten hebben (zowel van de oorspronkelijke als de uitgebreide stad). Ook hier door uit te gaan van een ‘veldhoek’ (richting) van 30°. Men kan zien als volgt: Afgepast op het grootste veld (ofwel respectievelijk oorspron-kelijk en nieuwe kernelemen-ten) geeft de oude stad een grootste hoogte van ± 42 meter en de nieuwe stad van ± 62 me-ter. Beschouwt men dit nu op het geheel, in plaats van op de twee symmetrische delen, dan wordt de veldhoek met plusmi-nus de helft verkleind. Past men dit weer toe op de

fi guur 2

fi guur 3

fi guur 4

Page 8: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78 7814 15

twee delen ten opzichte van de as, dan worden deze hoogten ongeveer gehalveerd en wor-den dan respectievelijk 21 en 31 meter. Omdat de straatwanden ge-leed zijn (door dwarsstraten) heeft elk straatdeel globaal de lengte van een kernelement. Zo’n straatkantelement kan men dan weer als symme-trisch beschouwen, waardoor de hoogten in de hoofdstraten nogmaals gehalveerd worden en respectievelijk op 10,5 en 15,5 uitkomen. De hoogten van 42, 21, en 10,5 meter respectievelijk die van 62, 31 en 15,5 meter heb-ben dan betrekking op de ele-menten die betrokken zijn op de gehele stad, het kernelement (wijk) of het stuk straatwand.Het zal duidelijk zijn dat bij hanteren van eenzelfde rich-tingshoek bij kleinere ele-menten dan de delen van de wanden van de hoofdstra-ten (bijvoorbeeld stegen), de

hoogte evenredig kleiner kan zijn zonder de aange-nomen richtings-hoek te verwaar-lozen. Het aantal mogelijkheden dat er is voor het bepalen van deze hoogten, wordt nog groter wan-neer men be-denkt dat ook in de hoogte super-posities en juxta-posities mogelijk

zijn. Hierop kan echter, gezien de omvang van dit gegeven, niet verder worden ingegaan. Op fi guur 5 zijn aangegeven de bepaling van de oriëntatiepun-ten en de bepaling van de ‘vrije-ruimten’ welke er komen naast en/of in plaats van de vroegere vrije ruimte (de Markt).Tevens is er op deze fi guur aangegeven een ‘confrontatie’ van de ontstane situatie met de kaart van 1845, gemaakt vóór-dat de ontmanteling van de stad zijn beslag had gekregen. De ontwikkelde situatie stemt op talloos vele plaatsen met deze kaart overeen. In de fi guren 6, 7 en 8 is aan-gegeven de bepaling van de curvatuur van de straten en pleinen. Voor het noordelijk stadsgedeelte in fi guur 6; de dwarscurvatuur is aangegeven in fi guur 7 en de langscurva-tuur voor het zuidelijk gedeelte van de stad in fi guur 8. Er zijn verschillende manieren om

deze te bepalen, zuivere en minder zuiver.Gezien de ‘deformatie’ van de huidige stad, is van een abstract beginsel uitgegaan namelijk het ‘rasterwerk’ van de stad. Welke meer of minder zuivere methode men ook kiest, het komt steeds hier op neer dat men vanuit bepaalde, logisch in de structuur opgenomen oriëntatiepunten (poolpunten) de richting en de grootte van de veldhoek vast-stelt. De twee einden van de ontstane gebogen of gebroken richting(en) moeten de uiterste ter-men van de richtings-hoek representeren. Dit kan meer of minder gelijkmatig gebeuren. In dit geval is het regelma-tig gebeurd, omdat het gebaseerd is op het ‘ras-ter’ van de stad waarin de delen telkens een ge-lijke draaiingshoek hebben.Een betere methode is eigen-lijk de gelijke draaiingshoek te geven aan de concrete delen van de straten. Aangezien dit laatste in de stad Grave sterk gedeformeerd is, was het niet doenlijk hiervan uit te gaan en is hier de meer ‘abstracte’ ,me-thode aangehouden. In fi guur 9 is het voorgaande samengevat en kan men de balans opma-ken. Hierbij springen direct enige dingen in het oog. Op de eerste plaats dat de ‘vrije’ ruimten, zowel die uit het eerste plan, als die uit het uiteindelij-

ke plan van de stad, vrijwel ge-heel zijn volgebouwd. Het ge-beurde wel meer dat in de vrije ruimten gebouwd werd maar dit waren dan vrijwel steeds gebouwen met een belangrijke ideële betekenis zoals kerken, kloosters, het raadhuis en der-gelijke en voor Grave wellicht ook kazernes. Het raadhuis op de Markt ligt met zijn bordes vrijwel exact op de oriëntatie-

plaats van de oude markt. De twee andere ‘vrije’ ruimten zijn oorspronkelijk zeer waar-schijnlijk bebouwd geweest met gebouwen van de hiervoor genoemde soort. Diverse gra-vures geven dit weer, maar ook in de huidige structuur is nog een aantal elementen aanwezig die hier onmiskenbaar naar verwijzen, zoals de kapel in de Hoofschestraat met zijn restan-ten van een klooster, voorgevels van woonhuizen in de Rogs-traat en de Oliestraat, die met

hu ‘voorgevels’ gelegen zijn aan ‘achtertuinen’ welke oorspron-kelijk hoven waren etc. Het verdwijnen van deze be-langrijke gebouwen uit deze ruimten, gepaard gaande met ruimtegebrek, hebben er waarschijnlijk toe geleid dat de vroeger in deze ruimten ge-legen zelfstandige gebouwen van lieverlede ‘gegroeid’ zijn naar dubbele, gesloten straat-

wanden. De Hoof-schestraat, alsmede de Rogstraat-Maasstraat en de Oliestraat zijn op deze wijze ontstaan.Hoe het zij, uit deze analyses is een groot aantal conclusies te trekken aangaande de gestalte die de di-verse ruimten dienen te hebben. Aan deze conclusies gaan we hier voorbij omdat zij, voor zover dit mogelijk was,

verwerkt zijn in het bestem-mingsplan voor de binnenstad. Hierbij is het er telkens om gegaan de bestaande situatie, welke herstel of verandering nodig had, te laten tenderen naar de oorspronkelijke of ten-minste meer oorspronkelijke en juistere toestand. Verder kan deze analyse een lei-draad zijn bij het ‘opvullen’ van de vele lege plekken in de stad, welke even zo vele wonden be-tekenen. Laten we hopen dat het bovenstaande een bijdrage mag leveren tot een juist herstel van de stad Grave ■

fi guur 5

Van boven naar beneden de fi guren 6, 7 en 8 zoals weer-gegeven in een bijlage van het ontwerp-bestemmingsplan ‘De kom van Grave’’.

fi guur 9

Page 9: JJan de Jong en Gravean de Jong en GraveJan de Jong en Grave SC78 verschijnt bij de tentoonstelling: Jan de Jong: de Bossche School in Grave die van 3 november 2013 tot en met 2 maart

78

Ingezonden Mededelingen

Gebouwen van het plastische getal ■ € 29,50

Gebouwen vanJan de Jong ■ € 19,90

Dom Van der Laanin Waasmunster ■ € 12,95

Gidsen van hetplastische getalp g

in de boekhandel of: Architext.nl

in de boekhandel of:

zie voor meer informatie:www.architext.nl

Boven en onder: Jan de Jong aan de Hertog Graafsingel in het Blauwe Dorp. Meer hierover tot en met 2 maart 2014 in het Graafs Museum en de

expositie Jan de Jong: de Bossche School in Grave.