INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR
Transcript of INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID - WUR
INSTITUUT VOOR BODEMVRUCHTBAARHEID
RAPPORT 3 - 1972
DE OPNEMING DOOR PLANTEN VAN FLUOR UIT DE GROND
een l i t e ra tuurs tud ie
door
J. P. N. L. ROORDA VAN EYSINGA
gestationeerd aan het Proefstation voor de Groenten- en
Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk
1972
Instituut voor Bodemvruchtbaarhe id , Oos te rweg 92, Ha ren (Gr, )
Inst , Bodemvruchtbaarhe id , Rapp. 3 - 1972
RvE 72-1-51 (500)
Verschijnt ook als no. 13 in de Informatiereeks van het Proefstation voor de Groenten- en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk
SUMMARY t J ^ ' ,i"*'
The uptake by plants of fluorine from the soil; a literature review.
1. Introduction
It was found that triple superphosphate can have an unfavourable influence on fresia, due to its fluorine content. Therefore the literature was studied. There are many references dealing with this element.
2. Occurence of fluorine
2.1 in minerals
The earth's crust contains 270 to 290 ppm F. The most important fluorine-containing minerals are fluorspar and fluorapatite.
2.2 in soil
Fluorine in soils is found in the crystal lattice of minerals, as Calciumfluoride, as apatite, and in the soil solution or adsorbed : as ions or undissociated fluorine compounds. In experiments with lysimeters only a small percentage of the fluorine was leached, except in the case where slags of an electric reduction-furnace were incorporated.
2.2.1 Content of water soluble fluorine in the soil
The water soluble F-content in some Belgian soils ranged from 0.1 to 8 ppm F. In Sweden higher values were found when the soil was extracted in a ratio 1 : 40. In Great Brittain the average content was 0.6 ppm F (extracted with 0.01 M CaCl? in a ratio 1 : 3). A relation with the pH was observed.
2.3 in water
Seawater contains 1 to 1.4 ppm F. In the Netherlands water normally contains less than 0.5 ppm F. Rainwater contains very small amounts, except in industrial areas. Drainage water contained about 0.2 ppm F.
2.4 in fertilisers
Rock phosphate contains on average 3 to A% F. Fertilisers made from rock phosphate contain about 2% F. Bone meal has about 500 ppm F, basic slag about 150 ppm F or less. Nitrogen and potassium fertilisers contain less than 25 ppm. Lime contains on average about 300 ppm F; furnace slags up to 1% F.
2.5 in various materials : woodpreservatives, glasscleaners,pesticides.
Glasscleaners, some woodpreservatives and a few pesticides contain fluorine.
3. Fluorine determinations
For the widely used (total) fluorine determination according to Millard & Winter the soil was ignited, treated with perchloric acid and the fluorine distilled with steam. Nowadays fluorine is determined with the specific ion electrode.
4. The crop
4.1 Fluorine content in the crop
Under natural circumstances some exotic crops have a high fluorine content (e.g. tea). Most crops seldom contain more than 20 ppm F, mostly even less than 10 ppm F of the dry matter. The distribution of fluorine between aerial and sub-aerial parts of the plant is perhaps an indication of the place of fluorine concentration; in the substrate
- 2 -
or in the air.
4.2 Uptake of fluorine by roots
By means of experiments with uatercultures, in pots or other containers, and some trials in the field it was proved that fluorine can be taken up by roots. The uptake greatly depends on the pH of the soil. Only in a few cases in trials conducted over a great many years small increased in fluorine content of crops on plots, dressed with superphosphate, were observed. Fluorine taken up by roots not only gave a higher fluorine content in the plant, but sometimes also symptoms of excess, dwarfing of growth or plant death. The reaction of the crop depends, in addition to the soil pH, on soil type, clay content, content of organic matter, phosphate status of the soil; the form in which fluorine is applied, and of course upon the type of crop itself.
4.3 Symptoms of fluorine poisining
Symptoms of excess of fluorine taken up by roots are identical with the symptoms following HF-fumigation. Symptoms are necrosis, especially of the leaf margins, with monocots of the leaf tips, and sometimes chlorosis.
4.4 The susceptibility of crops to atmospheric fluorine
Bulb crops e.g. gladiolus, some fruit crops e.g. apricots and corn among others are susceptible to atmospheric fluorine. Unsusceptible crops are tobacco, coton, chrysanthemum and strawberry. The susceptibility is regulated by the degree of translocation of fluorine within the plant. Unsusceptible crops accumulate fluorine on the surface of the leaves, it can easily washed off.
4.5 Tolerable fluorine content in the crop
For susceptible crops the tolerable fluorine content is 10 to 100 ppm F; for unsusceptible ones 200 to 400 ppm F in the dry matter. Circumstances, such as climate, nutrient status of the crop are of influence.
4.6 Metabolism and fluorine
Fluorine disturbs important physiological processes in the plant.
5. Control of excess fluorine in the soil
Damage due to air pollution with fluorine can be controlled by lime sprays or dusts and by sprinkler irrigation. Excess of fluorine in soils can be counteracted by liming,pH 6.5 is mentioned as the optimum one.
INHOUD
1. Inleiding 5
2. Voorkomen van fluor 6
2. 1. In m inera len 6
2. 2. In grond 6
2 .2 , 1. Gehalte aan in water oplosbare fluor in de grond 10
2. 3. In water 11
2 .4 . In meststoffen 11
2. 5. In d iversen 13
2 . 5 . 1 . Houtconserver ingsmiddelen 13
2. 5. 2. Glasreinigingsmiddelen 14
2. 5. 3. Bes t r i jd ingsmiddelen 14
3. F luorbepal ingen 15
4. Gewas 17
4. 1. F luorgehal te in het gewas 17
4. 2. Opneming van fluor door wor te l s 21
4. 3 . Symptomen van fluorvergiftiging 28
4 . 4 . Gevoeligheid van de gewassen voor a tmos
fer ische fluor 29
4. 5. Toe laa tbare f luorconcentrat ie in het gewas 32
4. 6. Metabol isme en fluor 33
5. Bestr i jding van, via de grond opgewekt, f luor-
o ve rmaa t 36
6. Samenvatting 38
7. L i te ra tuur 41
1. INLEIDING
Recent werd door schr i jver aangetoond dat f res ia ongunstig kan
r e age r en op een bemest ing met t r i pe l superfosfaat, doordat het gewas
fluor uit deze mests tof opneemt (Roorda van Eysinga, 1971). Deze e rva
ring was reden om de l i t e ra tuur te bes tuderen .
Hanteren wij het t refwoord fluor dan blijkt de l i t e ra tuur zeer om
vangrijk, B redemann (1956) bi jvoorbeeld, geeft in zijn handboek 1137
l i t e ra tuurverwi jz ingen. Wij hebben ons d aa rom beperkt tot die publika-
ties die handelen over de opneming door het gewas van fluor uit de grond
en die waar in het gehalte aan fluor of de gedragingen van fluor in grond
of gewas worden besproken .
Publ ikat ies die a l leen informatie verschaffen over l uch tveront re i
niging met f luorverbindingen - f luorwaterstof i s h ie rb i j vooral van be
tekenis - en die over de invloed van fluor op mens en d ier zijn in p r in
cipe buiten beschouwing gelaten. Over dit l aa ts te onderwerp» waaronder
f luoridering van dr inkwater valt, willen wij h i e r s lechts opmerken dat
een te groot aanbod van fluor bij de mens en de gewervelde d ie ren leidt
tot f luoros is , een aantast ing van tanden en botten, bij e x t r e em hoge doses
tot acute vergiftiging, t e rwi j l een t ekor t aan dit e lement tandbederf
(car ies) in de hand werkt (Nömmik, 1953; Ger icke en Ku rm i e s , 1955;
zie ook Bredemann , 1956).
Het handboek van Sauchelli(1969) geeft in kor t bes tek een v r i j vol le
dig overz icht van het voorkomen en de ro l van fluor in de na tuur . Over
het gebruik van fluorhoudende fosfaatmeststoffen wordt in dit handboek
opgemerkt dat deze geen duidelijke invloed heeft op het gehalte aan fluor
in het gewas of op het r e su l t aa t van de bemes t ing .
2. VOORKOMEN VAN FLUOR
2.1. In mineralen
Fluor komt in velerlei verbindingen wijd verbreid in de natuur
voor. Het fluorgehalte van de aardkorst bedraagt 270 à 290 ppm (Robin
son en Edgington, 1964; Ssuchell:, 1969). Omdat het element een zeer
sterk reactievermogen heeft wordt het in de natuur niet in zuivere vorm
aangetroffen (F? is een zwak groengeel, prikkelend gas).
De belangrijkste mineralen waarin fluor voorkomt zijn:
Vloeispaat of fluoriet CaJP^
Fluorapatiet Ca5(P04)3F of Ca1Q(P04)6F2
Kryoliet Na^AlF,
Verder in veel silicaten, onder meer topaas en in glimmers, o. a.
biotiet en muskoviet. Voor een uitvoerig literatuuroverzicht zij verwe
zen naar Bredemann (1956).
Landbouwkundig gezien mogen wij (fluor)apatiet de meest belang
rijke noemen. Apatiet - veelal als Ca. _(PO .),(F, Cl, OH)? weergegeven
- is het belangrijkste bestanddeel van ruw fosfaat, de grondstof bij de
fabricage van superfosfaat en andere fosfaatmeststoffen. Het fluorge
halte van ruw fosfaat ligt meest tussen 0, 5 en 4, 3% F, hoewel lagere
en hogere gehalten voorkomen (Swaine, 1962).
2. 2. In g rond
Bij het toedienen van fosfaatmeststoffen aan de grond kan wederom
apatiet ontstaan. Van de in totaal aanwezige hoeveelheid fluor in de
grond is echter slechts een deel als apatiet aanwezig (Jahn-Deesbach,
1958), volgens Michael en Blume (1952) slechts 10%. In kalkrijke gron
den is CaF_ een belangrijk fluordepot, terwijl in slibhoudende gronden
volgens Jahn-Deesbach (1958) mee r fluor in de g l immer s wordt aange
troffen. Door Michael en Blume (1952) en door Nömmik (1953) werd
een positief verband gevonden tussen de hoeveelheid afs l ibbaar en het
f luorgehalte van de grond. Ook volgens Robinson en Edgington (1946)
i s de fluor vooral te vinden in het colloïdale deel van de grond. Volgens
deze au teurs bevatten sommige gronden fluor vooral a l s apat iet , andere
mee r fluor in de mica-ach t ige k le i .
In een water ige oplossing met alkalifosfaat + Calciumfluoride of
calciumfosfaat + alkalifluoride vond Kurmies (1953) vorming van f luor-
apatiet en Calciumfluoride.
Rathje (1957a, b) toonde aan dat zuiver f luorapatiet bij aanwezig
heid van water niet bestendig i s , maa r wordt omgezet in hydroxyl-
apat iet . Bij z ee r lage concentra t ie aan fluor ontstaat een mengse l van
hydroxylapatiet en hydroxylfluorapatiet . Bij hoge concentra t ie wordt
hydroxylapatiet en hydroxylfluorapatiet omgezet in Calciumfluoride
volgens:
3 C a 3 ( P 0 4 ) 2 . C a ( O H ) 2 + 20 F ' = 10 C a F 2 + 6 P 0 4 " " + 2 OH' .
Met deze s tudies toonde schr i jver aan dat toediening van CaF~ aan de
grond geen invloed heeft op de oplosbaarheid van het bodemfosfaat, dat
integendeel bij zware fluorgiften fosfor uit apatiet kan vr i jkomen. Een
gunstig effect van een bemest ing met fluor werd inderdaad in enkele
gevallen waargenomen (Nömmik, 1953; Munk, 1964; Be r t r and , 1970;
zie ook Rathje, 1957b). Volgens Munk (1964) kan toevoeging van natr ium-
fluoride aan fosfaatmeststoffen de werkzaamheid e rvan ve rbe te ren , toe
voeging van Calciumfluoride had geen effect.
L a r s en en Widdowson (1969) toonden aan dat toevoeging van ka l ium-
fluoride aan superfosfaat de beschikbaarheid van het fosfaat v e rminde r
de, ech ter in een landbouwkundig onbelangrijke ma t e . Van het toege
voegde fluoride werd door deze au teurs s lechts 3, 5 tot 5% teruggevon
den in het g rondextrac t (1:10 met 0, 01 M CaCl 2 ) . Ga rbe r et a l . (1967)
wijzen e rop dat een eventueel gunstig effect van Calciumfluoride op de
produktie mogelijk een kalkeffect is„
Door Nömmik (1953) wordt de volgende indeling van fluor in de
grond gegeven:
1. in de v o rm van ionen of ongedissocieerde f luorverbindingen opgelost
in water
2. in de vo rm van ionen, of ongedissoc ieerde f luorverbindingen adso rp -
tief gebonden aan de gronddeel t jes , mees t bodemcolloi'den
3. in de vo rm van ionen a ls cons t ruc t i e -e lementen in het k r i s t a l r oo s
t e r van fluorhoudende m ine ra len
4. a l s bes tanddeel van levende o rgan i smen in de grond of in r e s t en
h ie rvan .
De aanwezigheid van adsorptief gebonden fluor kan door Nömmik
niet worden aangetoond. Het v e r sch i l met de in water opgeloste fluor
of f luorverbindingen wordt bovendien niet e s sen t i ee l geacht . De hoeveel
heid fluor in o rganische stof i s z ee r ger ing. Over de in de bodem aan
wezige fluor ve rmeld t Nömmik ve rder :
"Het feit dat f luorwate r stof zuur een tamel i jk zwak zuur is -4 (K, - 7. 10 ), houdt in dat fluor in de bodemoplossing gedeeltel i jk in de
vo rm van f luorionen, gedeelteli jk a ls ongedissocieerde H F - of (HF) -
moleculen voorkomt.
F luo r kan in de bodem ook voorkomen in de vo rm van complexe
verbindingen met F e , Al en Si. De f luorconcentrat ie in de bodemoplos
sing is echter vr i j laag, wat onder andere blijkt uit de lage f luorconcen»
t r a t i e in het grondwater en de vegeta t ie . De lage f luorconcentra t ie in de
bodemoplossing wordt enerz i jds ve roorzaak t door het feit dat f luorionen
met Ca en Mg slecht op losbare verbindingen vormen en anderz i jds dat
f luorionen onderhevig zijn aan een s t e rke adsorp t ie , aan de oppervlakte
van bodemcolloi'den.
De fluor, die vr i jkomt bij v e r t e r ing of toegediend via mests toffen,
zal op deze wijze in m e e r d e r e of m indere mate worden omgezet in moe i
lijk op losbare verbindingen of geadsorbeerd aan bodemcolloi'den. In zu re
grond kan een belangri jke hoeveelheid fluor vermoedel i jk a l s complexe
verbmdingen met F e of Al aanwezig zijn.
Deze twee factoren bepalen a ls r ege l de concentra t ie van fluor in
de bodemoploss ing. "
In vier publikaties i s de ui tspoeling van fluor beschreven , bes tu
deerd met behulp van l y s ime t e r s . Maclnt i re et ah (1949) vonden een
s te rke ui tspoeling indien slakken van een e l ec t r i sche fosfaatreduct ie-
oven door de grond werden gewerkt . Dit wordt t oegeschreven aan de
vorming van ca lc iumsi l icaatf luor ide (Specht en Macln t i re , .1961), In het
a lgemeen is echter de uitspoeling van fluor zee r gering (Maclnt ire et
a l . , I949), Bij een fosfaatrijke l ichte k lei werd gedurende v ier j a a r
max imaa l s lechts 0, 6% van de a l s HF toegediende fluor in het d ra inwa-
t e r opgevangen. Op enkele andere l ichte kleigronden spoelde in dezelf
de tijd 0, 9 tot 4, 6% uit bij oppervlakkige toediening en 5, 7 tot 6, 5% bij
inwerken van 200 pounds F a l s HF per a c r e (1 pound per a c r e = onge
veer 1 kg per ha), van 800 pounds spoelden 23 à 25% uit. De vast legging
van fluor in deze gronden wordt toegeschreven aan de vorming van ca l -
ciumfluoride, maa r vooral van het nog minder oplosbare a luminium
si l icaatf luoride A l~(S iF / ) . (Maclntire et a h , 1955a, b) . Op zandige
grond met een laag gehalte aan complex A l - O , werd van de fluor toe
gediend met 30 inches n ee r s l ag per week met een gehalte van 0, 8 ppm F ,
gemiddeld 45% ui tgespoeld (Specht en Mac ln t i re , 1961).
Aan twee zwak zure , l ichte k leigronden werd in een tijdvak van 6
j a a r tweemaal 200 pounds F per a c r e a ls CaF~ of KF toegediend
(Maclntire et a h , 1955a)„ Gedurende deze per iode van 6 j a a r spoelde
4 à 9% van de toegediende fluor uit . Bij 6 van de 8 c on t ro l e ly s ime te r s
spoelde minder fluor uit dan met het r egenwater werd aangevoerd. Be-
kalking ve rminderde de u i tspoeling.
1 8
Romney et a h (1969) bes tudeerden de sorpt ie van F (halver ings
tijd 112 minuten) aan k le iminera len . Zij vonden een s t e rke sorpt ie (96, 8
en 98, 4%) bij m ine ra len me t een ger inge in te rne oppervlakte , zoals bij
i l l iet en kaoliniet; en een ge r ingere sorpt ie (3, 2 en 3, 8%) bij m ine ra l en
me t een grote in terne oppervlakte , bijv, montmori l lonie t . Hun r e su l t a
ten vonden zij in ove reens temming met de theor ie van Bower en Hatcher
(I967) dat F - s o r p t i e bij lage concent ra t ies vooral opt reedt door u i twis
seling met de OH-groep van Al(OH), of van bas i sche A l -po lymeren , ge
adso rbee rd aan de oppervlakte van de m ine ra len en niet door u i twisse
ling met OH-groepen uit de k r i s t a l r o o s t e r s .
10
2 . 2 . 1 . G e h a l t e a a n i n w a t e r o p l o s b a r e f l u o r i n d e g r o n d
Gegevens over het gehalte aan in water oplosbare fluor zijn
s c haa r s . Verloo en Cottenie (1969) onderzochten enkele mons t e r s (30
minuten schudden, inzetverhouding 1:5) van weidegrond in de omgeving
van een groot chemisch bedrijf. Zij vonden gehalten, uiteenlopend van
<0, 1 tot 8, 0 ppm F , waarbi j de hoge waarden aan de aanwezigheid van
het bedrijf werden toegeschreven .
Nömmik (1953) bepaalde het in water oplosbare fluor in een aantal
Zweedse gronden (4 uur schudden, inzetverhouding 1:40). Hij vond ge
middeld 5, 3 ppm F voor l i ch tere gronden met minder dan 5% lutum en
20, 3 voor zwaarde re , met me e r dan 15% lutum. Het laagst r espect ievel i jk
hoogst gevonden gehalte was 1 en 48 ppm F . Nog hogere gehalten werden
aangetroffen in mons t e r s van boven- en ondergrond van een zure k lei ,
r i jk aan o rganische stof (gyttja). De pH van deze mons t e r s lag tussen
3, 8 en 6, 7; ze waren r i jk aan i jzer en bevatten 35 tot 70 ppm F .
In 98 van 100 g rondmons te rs van landbouwgronden uit Groot-
Br i t tannië , geëx t raheerd in een inzetverhouding 1:3 met een zwakke e lec-
t ro ly t -oploss ing (0, 01 M CaCl- ) , vonden L a r s en en Widdowson (1971)
minder dan 3 ppm F ; 44 mons t e r s lagen zelfs beneden 0, 6 ppm F . De
au teurs vonden een duidelijk verband met de pH van de grond. Gronden
met pH 6 hadden weinig oplosbaar fluor; zuurdere , maa r vooral de me e r
bas i sche gronden bevatten mee r oplosbaar f luor. Over een eventueel ve r
band tussen pH en zwaar te van de grond en dus over een verband tussen
s l ibgehalte en f luorgehalte wordt niet gesproken. Een duidelijke pH-in
vloed - te weten lage oplosbaarheid van fluor bij pH 7 à 8 - vonden au teurs
over igens ook bij natuurl i jke f luorapatiet .
Be r t r and (1970) vond een stijging van 0, 358 ppm in wa rm water
oplosbaar fluor naa r 0, 730, door toediening van 600 g a l s NaF per ha .
De stijging (0, 372 ppm) is g ro te r dan die, uitgaande van 2. 10 kg bouw
voor, i s te berekenen.
In een potproef waarbi j NaF of CaF~ aan een lemige zandgrond wa
ren toegediend, vonden Garber et a l . (1967) dat het gehalte aan in water
oplosbaar fluor in de grond s lechts l angzaam t e rugl iep . Na 8 maanden
was de aanvankelijke stijging door toediening van NaF nog niet tot op de
helft teruggeval len; de aanzienlijk ge r ingere verhoging door C a F ? was
na 8 maanden nog constant.
11
2. 3. I n w a t e r
In tegenstel l ing tot het chloorion, i s fluor niet geconcent reerd
in zeewater , m a a r blijkt het s t e rk door de grond te worden geadsorbeerd .
Zeewater bevat 1 à 1,4 ppm F (Robinson en Edgington, 1946; zie ook
Bredemann , 1956). Omtrent het voorkomen van fluor in water van na tuur
lijke h e rkoms t is een omvangrijke l i t e ra tuur aanwezig, zie B redemann
(1956). Wij willen volstaan met te wijzen op de publikaties van Stas
(1945) en van Nömmik (1953). Stas (1945) onderzocht het water van Ne
der landse he rkoms ten . Deze onderzoeks te r vond in wa te r van wa te r l e i
dingbedrijven in een enkel geval 0 ,45 ppm F , mees t ech ter l agere gehal
ten. Ook het water van natuurl i jke h e rkoms t bleek zelden mee r dan 0, 5
ppm F te bevat ten. De hoogste gehalten (0, 8 -1 ,3 ppm F) werden nog aan
getroffen in Zeeland bij boringen op oms t r e eks 60 m diepte.
Nömmik (1953) vond in Zweden toeneming in f luorgehalten n a a rma t e
de b ron dieper was . Het gemiddelde gehalte van een diepte van 3-5 m
was 0, 36 ppm F , tegenover 1, 02 ppm F op een diepte van 41-50 m . Meer
fluor ging ook gepaard met een hogere pH van het water , mee r to taal
zout, een hoger chlor ide- en sulfaatgehalte. Deze aanri jking werd vooral
gevonden bij bor ingen uit kleilagen afgezet in het Kwar t a i r .
Regenwater werd door Macln t i re et a l . (1949) onderzocht . Ver
van indus t r ië le cen t ra was het gehalte 0-0, 02 ppm F , t e rwi j l in de in
dus t r ië le cen t ra gemiddelden van 0, 29 en 0, 30 ppm F werden gevonden,
met 1, 23 a ls hoogste waarde . Garber (1967) vond in r egenwate r gehalten
uiteenlopend van 0, 05 tot 7, 96 ppm F .
Grondwater , waaronder d r ie mons t e r s d ra inwater , werd door
Oe lsch lager (1971) onderzocht . Gemiddeld werd 0, 104 ppm F gevonden,
met 0, 034 a ls l aags te en 0, 220 ppm F a ls hoogste waarde .
2 . 4 . I n m e s t s t o f f e n
Ku rmie s (I960) en Swaine (1962) geven een overz icht van het f luor-
gehalte in meststoffen. Tabel I, een l i jst van enkele belangri jke meststof
fen is g ro tendeels uit deze bronnen overgenomen.
12
TABEL, I. F luorgeha l te in enkele meststoffen
Meststof F -geha l t e L i t e ra tuur
S t i k s t o f m e s t s t o f f e n
ka lkammonsa lpe te r
ka lkammonsalpe ter
kalkstikstof
zwavelzure ammoniak
F o s f a a t m e s t s t o f f e n
ruw fosfaat
superfosfaat
dubbel super fosfaat
dubb elkalkfo sfaat
14 ppm
10 ppm
580 ppm
3 ppm
3-4 %
ca. 2 %
ca. 2 %
fosforzure voederkalk 300-1.000 ppm
fosforzure voederkalk 1.360 ppm
Thomasmee l 10- 140 ppm
Thomasmee l
guano
beendermee l
b eendermee l
K a l i m e s t s t o f f e n
kalizout 40
kainiet
20- 160 ppm
4. 400 ppm
270- 500 ppm
306- 660 ppm
Ku rmie s , I960
Oe lsch läger , 1971
Ku rmie s , I960
Ku rmie s , I960; Oelschläger 1971
Ku rmie s , I960
Kurmies , I960
Ku rmie s , I960
Nömmik, 1953
Kurmies I960; Oe lsch läger 1971
R i e h m e t . a l . , 1954
Swaine, 1962
Ku rmie s , I960; Swaine, 1962
Kummer & von Polheim, 1956
25 ppm Kurmies , I960
15 ppm Ku rmie s , I960
K a l k m e s t s t o f f e n
ka lkmerge l
dolomietkalk
kalk- en dolomietmergel
k iezelkalk (Hoogoven-kalk
60- 300 ppm Ku rmie s , I960; Swaine, 1962
220 ppm Kurmies , I960
350 ppm Jeffr ies , 1951
3. 900 ppm Kurmies , I960; - 1% Oe lsch läger , 1971
O r g a n i s c h e m e s t s t o f f e n
s t a lmes t 3- 4 ppm Ku rmie s , I960
13
De hoogste f luorgehalten worden gevonden in de fosfaatmeststoffen,
vooral in die uit ruw fosfaat vervaardigd« Het gehalte in de mests tof i s
afhankelijk van fabricage en u i tgangsmater iaa l en kan dus v a r i ë r en .
De opgaven omtrent het fluor gehalte in T h o m a s m e e l (basic
slag) volgens Swaine (1962) lopen s t e rk ui teen. Volgens de Duitse l i t e r a
tuur (zie o . a . Ku rmie s , I960) ligt het gehalte in Thomasmee l laag.
D u b b e l k a l k f o s f a a t wordt als meststof, maa r ook in de vee
voeder indus t r ie gebruikt . Als veevoeder verhandeld onder de namen
dicalciumfosfaat of fosforzure voederkalk, zal dit produkt weinig fluor
mogen bevatten.
K a l k - e n d o l o m i e t m e r g e l s werden door Jeffr ies (1951)
onderzocht . Van 30 van de 32 mons t e r s uit de Verenigde Staten van Ame
r ika lag het gehalte t ussen 0 en 0, 103% F , met 0, 035% a ls gemiddelde.
Deze auteur beschri jf t het voorkomen van de verschi l lende f luorhouden-
de m ine ra len in de ka lkro tsen .
Een apar te g roep vormen de meststoffen - in Zwi tser land gebruikt
- waar in b o r a a t f l u o r i d e voorkomt. Deze meststoffen onts taan door
ontsluiting met zwavelzuur of s a lpe te rzuur van een mengse l van ruw fos
faat, kalizout en borax of boorzuur . Bij deze ontsluiting onts taan bo raa t -
fluoriden, die door de plant a ls B F , - ion kunnen worden opgenomen
(Bovay et a l . , 1969a, b; Bolay et a l . , 1971a, b ; Quinche et a l . , 1971a, b )«
Volgens Quinche et a l . (1971b) zijn deze meststoffen - of een aanta l e r
van - weer uit de handel genomen.
2. 5. I n d i v e r s e n
2 . 5 . 1 . H o u t c o n s e r v e r i n g s m i d d e l e n
Verduurzaamd hout wordt in de tuinbouw onder me e r gebruikt a l s
r aaml i j s t en , k is t jes voor opkweek en vei l ingkisten. Onder de middelen
t e r conserver ing van dit hout i s Wolmanzout een begr ip . Volgens Stas
(1945) zijn Wolmanzouten p r epa ra t en met uiteenlopende samens te l l ing ,
waar in o. a. f luorverbindingen voorkomen. Deze onderzoeks te r kon geen
nadelige gevolgen van met Wolmanzout behandeld hout aantonen, indien
het op één van de e e rde r genoemde wijzen werd toegepast . Het thans in
de handel zijnde Superwolmanzout-C - onder druk te impregne ren - b e
vat geen fluor. Super wo lmanzout-D, middel waar in hout wordt gedrenkt ,
14
en enkele andere in de tuinbouw vermoedel i jk weinig gebruikte middelen,
bevatten wel fluor (Anonymus, 1970).
2 . 5 . 2 . G l a s r e i n i g i n g s m i d d e l e n
Aan de tuinbouw worden glas re inigingsmiddelen op ba s i s van f luor-
waters tofzuur te koop aangeboden. De werking van deze stof is zo b ruut
dat aanraking met levende wezens tot d i r ec te schade moet leiden. Dijk
huizen en Den Boer (1964) vermeldden een dampwerking bij toepass ing
van dit soort middelen tot op 200 m. Over een eventuele werking via de
grond zijn geen gegevens bekend.
2 . 5 . 3 . B e s t r i j d i n g s m i d d e l e n
Bes t r i jd ingsmiddelen worden soms a ls bron van fluor contaminat ie
genoemd. Volgens de Gids voor Ziekten- en Onkruidbestr i jding in de
tuinbouw (Vlasveld, 1971), die een zeer u i tgebreide l i jst van middelen
bevat, zijn e r twee z iektebest r i jd ingsmiddelen en éèn onkru idbes t r i j
dingsmiddel , die fluor bevat ten. Het dichlofluanide, verhandeld onder
de naam "Eupareen spuitpoeder 50%" vindt toepassing bij aa rdbeien en
h i e r en daar in de tomatenteel t . Volgens P r i c e (1971) is dochlofluanide
b ru ikbaar a ls fungicide bij de teel t van i r i s .
Voor mee r l i t e ra tuur betreffende fluorhoudende fungiciden, i n sec
t iciden, onkruidbes t r i jd ingsmiddelen , inclusief ontblader ingsmiddelen
en g lasre inigingsmiddelen zij verwezen naar Bredemann (1956).
15
3. FLUORBEPALINGEN
De a lgemeen geaccepteerde f luorbepaling was die volgens Wil lard
en Winter (1933). Volgens deze methode, waarvoor verschi l lende modi
ficaties zijn beschreven , wordt grond met kalk in een nikkelen of platina
k roes je gegloeid bij 600 - 900 C, waarna na toevoeging van pe rch loor -
zuur met s toom wordt overgedes t i l l ee rd . De opgevangen fluor wordt
me t t hor iumni t raa t en a l izar ine ge t i t r ee rd . De op deze wijze bepaalde
hoeveelheid fluor wordt in de l i t e ra tuur vaak aangeduid met t o t a a l -F .
Hier tegen worden bezwaren aangevoerd (Michael en B lume, 1952), om-
*dat sommige minera len o . a . g l immer s en topaas (Hardin, 1952) niet
zouden worden ontsloten. Inderdaad vond Nömmik (1953) hogere f luor-
gehalten bij gebruik van zwavelzuur (Hardin, 1952), in p laats van pe r -
chloorzuur .
Plantkundig heeft - zoals wordt opgemerkt door B rewer (1966) -
een bepaling van t o t aa l -F weinig zin. Ex t rac t ie van grond met wa te r
werd u i tgevoerd door Nömmik (1953) en Hall (1968), waarna pe rch loor -
zuur werd toegevoegd en met s toom gedes t i l leerd . Door het t e r beschik
king komen van een ion-specif ieke e lec t rode voor de f luorbepaling zijn
de t echnische mogelijkheden s te rk v e r ru imd .
Verloo en Cottenie (1969) geven een voorschr i f t voor de f luorbepa
ling in een wa ter f i l t raa t van g rondmons te r s . Reusmann en Westphalen
(I969), Verloo en Cottenie (1970) en Buck en Reusmann (1971) geven
voorschr i f ten voor de f luorbepaling in gewas, Reusmann c. s. v e r a s s en
in een nikkelen k roes j e , Verloo en Cottenie p laa tsen de e lec t rode r ech t
s t r eeks in een mengse l van gewas en s a lpe te rzuur . L a r s en en Widdowson
(I97I) gebruikten de ion-specif ieke e lec t rode voor bepaling van fluor in
een zwakke e lec t ro ly t -oploss ing (0, 01 M CaCl~) en voor de bepaling van
i sotopisch u i twisse lbaar en met kuns tha rs u i twisse lbaar f luor. De gehal
ten aan i sotopisch of met kuns thars u i twisse lbaar fluor, door s ch r i j ve r s
labiel fluor genoemd, waren onderl ing duidelijk g e co r r e l e e rd (r = 0, 86).
Het gehalte aan met kuns thars u i twisse lbaar fluor lag in 100 mons t e r s
van landbouwgronden uit Groot -Br i t t annie gemiddeld bij 20 ppm F (2 m l
grond, 5 ml kuns thars en 100 ml aqua dest . , 16 uur schudden bij 25 C;
Hislop en Cooke, 1968).
16
Lar sen en Widdowson (1971) vergeleken ook AlCl , en KCl a ls
e lect rolyt in de extractievloeistof. A lC l , gaf in eenzelfde, en ook bij
toenemende, concentra t ie aanzienlijk mee r oplosbaar fluor, v e rge
leken met KCl of CaC l ? . Dit afwijkend gedrag van AlCl , wordt toege
schreven aan de vorming van oplosbare complexverbindingen.
17
4. GEWAS
4 . 1 . F l u o r g e h a l t e i n g e w a s
De gehalten worden s teeds opgegeven in ppm F op de droge stof.
E r zijn enkele gewassen met een hoog f luorgehalte onder na tuur
lijke omstandigheden. Een veel genoemde (voor l i t e ra tuur zie Bredemann ,
1956) is gifblaar ( Di chap et alum oymosum Hook), een onkruid uit Zuid-
Afrika met een f luorgehalte van 73 tot 114 ppm F (Z immerman en Hitchcock,
I954/ I957) . Ook Camslia wordt nogal eens genoemd als gewas met hoog
f luorgehalte .
Het gehalte in handelsgewassen ligt no rmaa l tussen 2 en 20 ppm F
(Brewer , 1966; Sauchelli , 1969), volgens Bolay en Bovay (1956b) zelfs
beneden 10 ppm. Thee vormt een ui tzondering met gemiddeld 400 ppm F
(Sauchelli, 1969)« E r i s een groot aantal publukaties waar in het f luorge
halte van zeer uiteenlopende gewassen, geteeld al dan niet in een omge
ving met luchtverontreiniging, wordt ve rmeld . Wij willen vols taan met ge
gevens van enkele gewassen te ve rmelden in tabel II. De gegevens zijn -
voor zover was na te gaan - v e rzameld onder omstandigheden waarbi j
verontre inigingen met fluor via de lucht of de grond niet zijn opgetreden.
Ga rbe r (1967) en ook andere onderzoekers op het gebied van luchtveront
reiniging, spreken in dit verband van het natuurl i jke f luorgehalte van niet
bei"nvloede planten.
Ga rbe r (1968) in d i scuss ie met enkele andere au teu r s , s tel t dat elke
verhoging boven het no rmale gehalte (Normalwert) aan luch tveront re in i
ging moet worden toegeschreven . Volgens Schneider (1966) is het niet
mogelijk luchtverontreiniging aan te tonen door analyse van plantedelen
op fluor. Schri jver b a see r t zich daarbi j op analyse van b laderen van bo
men uit Duisburg, waar bomen moeili jk in leven zijn te houden en 11 tot
363 ppm F in de b laderen werd gevonden.
Voor een overzicht van het "natuur l i jke" f luorgehalte van granen
en g r a s s en wordt verwezen naar B redemann (1956), en voor b l aderen en
naalden van bomen onder andere naa r Garber (1967).
18
TABEL. II. F luorgehal te in enkele gewassen, geteeld zonder duidelijke fluor-contaminatie
Gewas F , ppm (op de droge stof) L i te ra tuur
Boon
peulen
blad
wor te l
Bloemkool
blad
kool
K omko m m e r
blad
vrucht
Kool
blad
ee tbaar deel
Peen blad
wor te l
b lad
•wortel
wor te l
blad
wor te l
Sla
Spinazie
blad
wor te l
Tomaa t vrucht
vrucht
vrucht
<0, 2-4, 8
1,3-4, 1
3, 2-4, 8
19
15
0 , 5 - 0 , 9
2 , 7
1,0
10-21
10,4
1 ,4 -1 ,8
0, 7 -15,4
4 , 1
1-8
0 , 9
3 , 4
7 , 5
0, 2
6 , 7
2 , 2
8 , 4
36, 1-44, 0
1,5
0 , 4 - 11 , 3
11,3
2, 0-2, 3
16
1, 1-28,3
20, 6 -22 ,9
28 ,3
3, 7 -11 , 8
9 , 6
13-19
15-23
49
21
0
0
3 , 5
McClure , 1949
Ger icke en Ku rmie s , 1955
Robinson en Edgington, 1946
Daines et aL , 1952
Daines et aL , 1952
McClure , 1949
Oelsch läger et a l . , 1967a
Oe lsch läger et a l . , 1967b
Stas, 1949
Oelschläger et a l . , 1967a
Oe lsch läger et aL , 1967b
McClure , 1949
Garbe r et aL , 1967
Kurmies , I960
Oe lsch läger et aL , 1967a, b
Robinson en Edgington, 1946
Garbe r et aL , 1967
Garber et aL , 1967
Ga rbe r , 1967
Ga rbe r , 1967
Robinson en Edgington, 1946
Ger icke en Ku rm i e s , 1955
Ger icke en Ku rmie s , 1955
McClure , 1949
Robinson en Edgington, 1946
Ger icke en Ku rmie s , 1955
Stas, 1949
McClure , 1949
Ger icke en Ku rmie s , 1955
Robinson en Edgington, 1946
Garbe r et aL , 1967
Oe lsch läger et aL , 1967a, b
S tas , I945
Stas, I949
Daines et aL , 1952
Daines et aL , 1952
McClure , 1949
Robinson en Edgington, 1946
Oe lsch läger et aL , 1967b
19
TABEL II, vervolg
Gewas F .ppm (op de droge stof) L i te ra tuur
Tomaat (vervolg)
scheuten
blad
blad
wor te l
b lad
wor te l
(zonder stengel)
b l aad je s halfwas b l a d
oude blad e ren
d ive r se b l aderen
bovenste b laderen
t op
stengel
vrucht
b laadjes
s te len
s tengel
vrucht
Gladiool
b lad
b lad
blad
Aardappel
b lad
knol
(trish) knol
loof
knol
knol
schil van
knol
Mais
b lad
blad
blad
wor te l
de knol
s tengel + b l aderen
kolven
5 ,4
8,4
2-14
22
10-38
10-23
13
10
9
8
8
2
2
0-3, 5
0-6, 0
0 -1 ,7
0
7-10
2-28
1,5
2-10
0, 7-22
1 ,0-3 , 5
0 . 7 - 1 , 1
19-27
4-17
1,4
4, 6-11
3
0, 12 -1 , 12
0, 63-2, 17
0 , 5 -0 , 6
0 , 4 - 11 , 0
7 ,9
8, 0
8
5
2, 2 -6 ,3
0 , 9 - 2 , 4
Robinson en Edgington, 1946
Oelschläger et a l . , 1967a
Daines et a l . , 1952
Daines et a l . , 1952
Brennan et a l . , 1950
Brennan et a l . , 1950
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Z immerman en Hitchcock, 1954/57
Pack, 1966
Pack, 1966
Pack, 1966
Pack, 1966
Daines et a l . , 1952
B r ewe r , 1966
McCune et a l . , 1966
Johnson et a l . , 1950
McClure , 1949
Ger icke en Ku rmie s , 1955
Ku rmie s , I960
B r ewe r , 1966
B r ewe r , 1966
Robinson en Edgington, 1946
Garbe r et a l . , 1967
Ga rbe r et a l . , 1967
Nömmik, 1953
Nömmik, 1953
Oelsch läger et a l . , 1967b
McClure , 1949
Robinson en Edgington, 1946
B r ewe r , 1966
Daines et a l . , 1952
Daines et a l . , 1952
Ku rmie s , I960
Ku rmie s , I960
20
In het a lgemeen bevatten b laderen mee r fluor dan s tengels , en
s tengels me e r dan vruchten of zaden (Robinson en Edgington, 1946;
Z imme rman en Hitchcock, 1954/1957; Ga rbe r et a l . , 1967). Of zoals
Ger icke en Ku rmies (1955) het ui tdrukten: vegetatieve organen bevat ten
mee r fluor dan genera t ieve . Ook bij toediening van fluor werd weinig
fluor in de vruchten gevonden (Z immerman en Hitchcock, 1954/1957;
B r ewe r et a l . , 1957; Bolay et a l . , 1971a).
Een punt van d i scuss ie vormen de wor t e l s . Ga rbe r et a l . , (1967)
vonden wor te l s r i jk aan fluor (37 ppm) ma a r knollen a r m (0, 2-2 ppm F ) .
Ook Nömmik (1953) trof bij een aantal Graminea hoge gehalten in de wor
tel aan (17-104 ppm F ) . Daines et a l . (1952) vonden bij een aantal gewas
sen in de wor te l s van controle-planten 5 tot 90 ppm F ; en 5 tot 49 ppm F
in het blad» HF-begass ing had geen duidelijke invloed op het gehalte in
de wor te l s , wél op dat in het blad (110-830 ppm F ) . Toediening van NaF
via de grond gaf een verhoging in het blad (232-857 ppm F) , maa r nog
veel s t e rke r in de wor te l s (429-12. 750 ppm F ) . Deze au teu r s menen dat
de verdel ing van fluor over de plant k a r ak t e r i s t i ek is voor de h e rkoms t
van de fluor: uit de lucht of uit de grond. Ook Brennan et a l . (1950) en
B r ewer et a l . (1959) vonden bij gebruik van voedingsoplossing met toe
voeging van fluor zeer hoge f luorgehalten in de wor t e l s . Brennan et a l .
(1950) ve ronders te l l en dat fluor, bij gebruik van een voedingsoplossing
met hoog ca lc iumgehal te , a ls C a F - in of op de wor te l s wordt n ee rges l a
gen.
Bij gladiool - in het a lgemeen bij monocotylen. - werd mee r fluor
aangetroffen in de top van de b laderen dan in l ager gelegen delen (Z immer
man en Hitchcock, 1954/1957; Compton en Remmer t , I960; Compton
1970). Jacobson et al . (1966) vonden bij tomaat en Compton (1970) in het
a lgemeen bij dicotylen, m e e r fluor in de randen dan in het midden van
het blad. Jacobson et a l . (1966) toonden bij b l aderen van Kalanohoë
daigremontiana Hamet et P e r r i e r veel fluor aan in de ep ide rmis , voor
al aan de bovenzijde van het blad, en weinig in het mesofyl.
Ledbet ter et a l . (I960) vonden bij Sedum speotabile Bo reau ook
veel fluor in de ep ide rmis , maa r deze au teurs onderzochten a l leen na
HF-begas s ing .
Het gehalte in het gewas kan door ve le r le i uitwendige omstandig
heden worden beïnvloed. Een aantal h ie rvan wordt in de volgende p a r ag r a
fen behandeld. Benedict et a l . (1965) vonden bij HF-begass ing van enkele
21
gewassen, onder mee r romeins la , een lager f luorgehalte in het gewas
indien de
gehouden.
indien de voeding s oplos s ing op 30 C in p laats van op 25 of 20 C werd
Niet geheel passend in deze pa ragraaf - evenmin in de andere -
nochtans belangwekkend zijn de e rvar ingen met radioactief fluor, waa r
uit b leek dat door de b laderen uit de lucht opgenomen fluor ook naar de
wor te l s ve rp laa t s t werd (Ledbetter et a l . I960; Romney et a l . 1969).
De Co rmi s (1968) l iet b laderen fluor in oplossing opnemen en consta
t ee rde dat e r vri jwel geen verplaa ts ing was naar de wor t e l s .
4 . 2 . O p n e m i n g v a n f l u o r d o o r w o r t e l s
De mogelijkheid dat de planten fluor via de wor te l s opnemen wordt
door enkele au teurs s t e rk in twijfel getrokken of geheel afgewezen
(Briedemann en Radeloff, 1933; Stas, 1945; Gis iger , 1966). Soms wordt
aangenomen dat fluor doordringt tot in de wor te ls en daa r wordt opgesla
gen (Maclnt ire , 1952), soms dat fluor a l leen tot in de endodermis kan
doordringen (Stas, 1949; zie ook Brennan et a l . , 1950). De s tudies van
Macln t i re et a l . (1942) en Munk (1964) onders teunen deze mening.
Macln t i re et a l . (1942) voegden superfosfaat, fosforzure s i l icaat-
kalk (phosphate furnace slag) en CaF_ toe aan de grond in potten en bak
ken. De gewassen r eagee rden niet . Zelfs 112.000 pounds superfosfaat
(16% P2O1-) per a c r e (1 l b / a c r e = ca. 1 kg /ha) toegevoegd aan een l ichte
klei met pH 7 was niet van invloed op het gewas . Munk (1964) mengde
hydroxylapatiet met C a F 2 of NaF en voegde deze mengse l s toe aan een
zwak zu re , lemige zandgrond in potten. Ook deze auteur vond geen v e r
hoging in f luorgehalte van het gewas ( zomergers t ) , wel een duidelijke
invloed op de produktie, m a a r dit was een fosfaateffect.
In de mees t e publikaties wordt het een vanzelfsprekende zaak ge
acht dat planten beschikbaar fluor via de wor te l s uit de grond opnemen.
De betekenis van deze wijze van opneming wordt veela l wel van onderge
schikt belang geacht. Ook blijft de mening gehandhaafd, dat via de grond
opgenomen fluor vooral in de wor te l s wordt opgeslagen. (McCune, 1969)
of door de wor te l s niet wordt doorgelaten naar andere plantedelen (De
Co rm i s , 1968). Dit idee wordt onders teund door de zeer hoge f luorgehal-
22
ten in wor te ls met een weinig verhoogd gehalte in het bovengrondse ge
was , bij planten waaraan fluor via grond of water cultuur is aangeboden
(zie ook onder 4. 1)»
In een aantal publikaties worden w a t e r c u l t u r e s b e sch reven .
Steiner (1969) v e rk reeg f iuorschade bij f r es ia op watercul tuur bij 1 ppm F
in de oplossing. B rewer et a l . (1959) vonden dat s inaasappelboompjes
binnen 24 uur s lap gingen bij 100 ppm F en g roe i remming vertoonden op
een oplossing met 25 ppm,. De Co rmi s (1968) vond een verhoging in f luor-
gehalte in wor te l en bovengrondse delen van tomaat op watercu l tuur met
10 ppm F a ls KF of NaF, Een duideli jker bewijs nog voor de opneming
van fluor via de wor te ls geven Romney et a l . (1969). Deze au teurs plaat -18 s ten tomaat , boon en luzerne gedurende 2 uur op een oplossing met F .
Het radioactief fluor werd opgenomen en door de plant ve rp laa t s t , voora l
n aa r de b laderen .
Ye-O Cheng et a l . (1968) gebruikten een voedingsoplossing met 95
ppm F a ls NaF of Na-acetaat f luor ide en ve rkregen schade symptomen bij
sojaboon. In de f ract ie van o rganische zuren uit het blad werden c i t r a a t -
fluoride en acetaatf luoride aangetoond.
Quinche et a l . (1971b) ontwikkelden een methode om boraat f luor ide
(tot 0, 1% KBF . ) in meststoffen aan te tonen. Deze methode b e ru s t op het
gedurende 2 weken op watercul tuur p laa tsen van Coleus . Toevoeging
van de te onderzoeken mests tof geeft dan een verhoging van het bo r ium-
en f luorgehalte in het gewas. In e e rde r genomen proeven k regen Collet
et a l . (I969) met 19 ppm F in de oplossing, gegeven a l s KBF ., naas t NaF
en enkele andere fluor zouten, een toeneming in f luorgehalte van het ge
was en f luorvergif t igingsverschi jnselen bij ab r ikoze- en m i rabe lboomp
j e s , d ru ives tek en Chenopodium album L .
Volledigheidshalve zij h i e r nog ve rmeld , dat enkele onde rzoeke r s
een verhoging in f luorgehalte in afgesneden plantedelen opwekten door de
ze te p laa tsen in fiuorhoudend water (Ledbetter et a l . , I960; De Co rm i s ,
I968; Spier ings , 1969b, 1970)* Woltz et a l . (1971) vonden dat de duur van
het vaas leven van gladiolebloemen met 20% ve rminderde per ppm F , aan
het water toegevoegd. Bij 0, 25 ppm F in het water werd r e eds enige scha
de van blad en b loem gecons ta teerd .
Venkateswarlu et a l . (1965) werkten met stukjes wor te l van g e r s t o£ 1 ft
( Hordeum vulgare L. ) die in een oplossing met Cl of F werden ge
p laa t s t . F l uo r werd zeer snel opgenomen, het evenwicht werd binnen
23
enkele minuten be re ik t . De concentrat ie in de worte l bedroeg 0, 3 à 0, 35
van die van de oplossing. Het wel of niet doorleiden van lucht door de op
lossing had geen invloed op de F -opneming. De desorpt ie daarna in wa
t e r of zoutenoplossing ve r l iep zeer snel en vr i j volledig, s lechts 0, 3 à
1, 4% van de geadsorbeerde fluor bleef bij desorpt ie in de wor te l a ch te r .
E e rde r hadden Böszörményi en Cesh (1961) de opneming van halogeen-
ionen door wor te l s van win ter ta rwe bes tudeerd . F< J < C l < B r werden in
24 uur in toenemende mate opgenomen. F luor s t imuleerde de accumula
tie van Cl in de wor te l maa r r emde de totale hoeveelheid opgenomen
chloor.
Een aantal publikaties beschr i jven het gebruik van zand- of grond-
cul tures waarbi j voedingsoplossingen met toenemende hoeveelheden fluor
over de grond werden gegoten. Leone et a l . (1948) ve rkregen bij 10 ppm F
en mee r in de voedingsoplossing, die continu werd gebruikt, schade bij
boekweit en perz ik op zand in 13 dagen; bij tomaat in 48 dagen. Daines et
a l . (1952) vonden bij eenzelfde proefopzet dat 5 tot 50 ppm F en mee r ,
schade gaf bij d iverse gewassen. Hitchcock et a l . (1963) voegden 15 maa l
190 ppm of 370 ppm toe aan grond. Milo so rgum (Sorghum sp. ) ver toonde
geen g roe i remming , wel enkele symptomen; gladiool (Snow P r i nce s s )
g roe i r emming . Haas en B rusca (1955) k regen bij 50 ppm F en me e r g roe i
remming en bij 400 ppm in de voedingsoplossing b ladschade bij c i t roen
boompjes op zand. Mulder en Den Boer (1961) goten êén maa l me t 365
ppm F . Gladiool gaf binnen 5 dagen f luorovermaatverschi jnse len te z ien.
Van deze vijf publikaties geven de e e r s t e d r i e gehalten in gewas. Toene
ming in f luorgehalte van de oplossing ging s teeds gepaard met een verho
ging in f luorgehalte van het gewas.
Arnold Bik (1964) gebruikte water met toenemende hoeveelheden
fluor, max imaa l 10 ppm F a ls H^S iF / , bij de teelt van vijf soor ten pot
planten. E r werd geen z ichtbare r eac t i e van het gewas op de f luorider ing
van het water waargenomen. F luorgehal ten in gewas werden niet bepaald. 18 19
Ledbet ter et a l . (I960) gebruikten oplossingen met 0, 1% Na F en Na F
bij t omaat op gecomposteerde (?) grond (composted soil) . Zij vonden de
radioact ieve fluor terug in de wor te l s en bovengrondse delen.
Brennan et a l . (1950) teelden tomaten op zand en v a r i ee rden de
concentra t ie aan stikstof, fosfaat en ca lc ium van de voedingsoplossing,
bij gelijk f luorgehalte, 50 ppm F a ls NaF . De fluoropneming b leek afhan
kelijk van de voedingstoestand van de plant.
24
P r o e v e n i n p o t t e n e n b a k k e n worden door een groot aan
ta l au teurs beschreven . Maclnt i re et a l . (1947) voegden 1.520 en 3. 040
pounds F per a c re toe a ls koolzure kalk, s i l icaat kalk of CaF_, aan een
zwak zure , l ichte k le i . Enkele veevoedergewassen r eagee rden gunstig
in produktie (kalkeffect). E r werd een aanzienlijke verhoging in f luorge-
hal te in gewas gecons ta teerd .
Maclnt i re et a l . (1951) dienden tot 800 pounds per a c r e a ls HF ,
oppervlakkig toe aan een zwak zure , l ichte k le i . De 100-pounds gift had
vri jwel geen invloed. Gro te re giften gaven een pH-ver laging, g r o e i r em-
ming en een verhoging in fluor gehalte van het gewas. Bekalking was gun
stig.
Woltz (1964b) voegde 500 tot 4.250 pounds superfosfaat (F-gehal te
niet opgegeven) toe aan een zandgrond met pH 6, 0. De hoogste gift gaf
bij gladiool een hoger f luorgehalte in gewas en mee r f luorschade. Bekal
king werkte gunstig.
Zes publikaties geven de f luortoediening op in ppm op de droge
grond, of gegevens waarui t deze doser ing is af te leiden. In het a lge
meen werd een stijging in f luorgehalte in gewas gevonden bij hogere do
ser ingen, enkele gegevens volgen h ie ronder .
P r i nce et a l . (1949) vonden tot 100 ppm F a ls NaF toegediend, wei
nig invloed; 360 ppm F gaf schade bij tomaat op een zandige klei me t
pH 6, 5.
De Cormis (1968) vond een verhoging in f luorgehalte bij t omaat
door toediening van 400 ppm F of mee r a ls NaF of HF aan een mengse l
van grond en veen. De pH van dit mengse l wordt niet ve rmeld . Hurd-
K a r r e r (1950) gaf 50 ppm F a ls HF , NaF en CaF., aan enkele g rondsoor
ten. De HF-toediening gaf schade aan knolletjes (collard) en boekweit.
Bekalking was gunstig en r emde de f luoropneming. Nömmik (1953) vond
een productieverhoging bij 500 ppm F , a ls NaF toegediend aan een klei
met pH 6, 7; op een l ichte klei gaf 400 tot 800 ppm F a ls NaF een volle
dige misoogs t . Op zand met pH 7, 2 was 250 ppm F schadelijk, 14. 000
ppm F a l s CaF~ had weinig of geen invloed.
Ger icke en Ku rmie s (1955) dienden 100 ppm F a l s NaF en C a F ?
toe aan zand met pH 5, 8. Beide fluor zouten gaven een verhoging in f luor
gehalte bij s la en spinazie, maa r niet bij peen. Hansen et a l . (1958)
vonden een verhoging in f luorgehalten bij toediening van 200 tot 1. 600
25
ppm F a ls NaF of N a ? S i F , aan een v ie r ta l gronden (minimaal 0, 3%
CaCO, en pH 7, 4). Tot en met 400 ppm F was e r geen duidelijke invloed
op de produktie van luzerne en knolletjes ( turnips).
Bovay et a l . (1969a en 1969b) voerden potproeven uit met K B F .
en boraatf luoride-houdende meststoffen. Zij vrinden bij w in ter rogge ,
w i n t e r g e r s t e n chenopodium albumin, een verhoging in bo r ium- , m a a r
vooral in f luorgehalte van het gewas.
Uit de besproken potproeven kunnen we concluderen dat fluor via
de wor te l s uit de grond kan worden opgenomen. De opneming is van een
aantal factoren afhankelijk. Eén van de belangri jke factoren - v e rmoe
delijk zelfs de be langr i jks te - is de kalktoestand van de grond. Volgens
vele au teu r s wordt door een bekalking - of bij een hogere pH - minder
fluor opgenomen en het optreden van schade voorkomen. De pH is van
dusdanig grote invloed dat wij ons afvragen of f luorovermaat niet één
van de factoren kan zijn bij het " so i l acidity complex", het ve r sch i jnse l
van een s lechte g roei op zure grond. Behalve de pH van de grond zijn
mogeli jk van invloed het o rganische-s tofgehal te (Hansen et a l . 1958),
de fosfaattoestand (Prince et a l . 1949; Jung, 1953) en het s l ibgehalte .
Ga rbe r et a l . (1967), H u r d - K a r r e r (1950) en P r ince et a l . (1949) vonden
dat l ichte gronden gevoeliger waren dan zware , slibhoudende gronden.
Hansen et a l . (1958) menen dat een s l ibri jke grond mee r fluor kan fixe
ren en dus een l ager gehalte in gewas geeft, bij een zelfde fluorgift.
Van invloed op de f luoropneming is ook de vorm waar in fluor wordt
toegediend. Hu r d -Ka r r e r (1950) cons ta teerde dat van de r e eks H F - N a F -
C a F 2 de e e r s t e de groots te en de l aa ts te de k leinste verhoging in f luor
gehalte in gewas ve roorzaak t . Garber et a l . (1967) vonden h i e rmee ove r
eenkomstig in de mees t e gevallen minder invloed van C aF - , vergeleken
met NaF . Ger icke en Ku rmies (1955) namen echter geen ve r sch i l in fluor
opneming waar bij toediening van NaF of CaF2» Hansen et a l . (1958) von
den mee r invloed van NaF vergeleken met Na^S iF , . Collet et a l . (1969)
vonden een toeneming in f luoropneming bij achtereenvolgens: F ; B F . ~ ;
S i F 6 " .
Aanwezigheid van bo r ium v e r s t e rk t e de f luoropneming ma a r gaf
ook ve rminder ing in giftigheid, minder z ichtbare schade. Versch i l in
opneming bes taa t er ook tussen de gewassen. Ger icke en Ku rmies (1955)
vonden geen stijging in f luorgehalte van peen bij een bepaalde f luordose-
r ing, wel bij s la en spinazie
26
Jacobson et a l . (1966), die de invloed van fluor via de grond - m a a r
vooral via de lucht - b es tudeerde , noemen katoen een snel le , t omaat een
mat ige , en gladiool een t r age f luor -accumula tor (rapid, modera te and
low F - accumu la to r ) . Behalve de vo rm waar in fluor wordt toegediend is
ook de hoeveelheid van belang. Dit lijkt een vanzelfsprekendheid, m a a r
e r i s in de l i t e ra tuur nog weinig aandacht aan bes teed .
Soms vertoonde de r e la t i e opneming-toegediende dos is een onrege l
mat ig ver loop, soms werd bij hogere giften de fluor in v e r s t e rk t e mate
opgenomen (Daines et a l . 1952; Nömmik, 1953). Gezien de ouderdom
van deze publikaties mag een minder be t rouwbare analyse van het gewas
niet a ls b ron voor de waargenomen onregelmat igheden worden u i tgescha
keld.
Quinche et a l . (1971a) vonden een rechtl i jnig verband tussen de
hoeveelheid toegediend K B F . en het f luor-(en bor ium-)geha l te in gewas .
Specht en Macln t i re (1961) vonden een rechtl i jnig verband t u s sen
de logar i tme van de groeiduur en de l ogar i tme van het f luorgehalte van
g r a s .
Veldproeven, speciaal aangelegd om de werking van f luorhoudende-
meststoffen te bes tuderen , zijn s c h a a r s . In Zwi tser land werden een aan
ta l veldproeven ui tgevoerd met boraatfluoridehoudende meststoffen
(Bovay et a l . , 1969a, b; Bolay et a l . 1971a, b ; Quinche et a l . , 1971a).
Uit deze proeven bleek dat boraatf luor ide snel wordt opgenomen. Het ge
was werd r i jker aan bor ium, maa r vooral aan f luor.
De Cormis (1968) beschri jf t s ummie r een veldproef waarbi j HF en
K F , voor en t i jdens de teel t , aan de grond werden toegediend. Een aan
tal gewassen op dit proefveld geteeld, vertoonde een ger inge stijging in
f luorgehalte onder invloed van genoemde behandelingen.
Veel jar ige proefvelden werden in studie genomen door Ger icke en
Ku rmie s (1955) en Kudzin en Pashova (1970).
Ger icke en Ku rmies (1955) onderzochten d r ie veel jar ige proefvelden:
(a) G e t t i n g e r , E - F é l d . „ Bemest ing, i r ieïgeiriiddeld 280 kg super
fosfaat per ha per j a a r (= 1 80 kg F per ha in 40 j aa r ) gaf geen verhoging
in f luorgehalte in gewas, afgezien van aa rdappels waarbi j een ger inge
verhoging werd waargenomen.
27
(b) D a u e r d ü n g u n g s v e r s u c h D a r m s t a d t N r , 7 3 9 . Op
dit proefveld op zure zandgrond t r ad bij haver geen duidelijke verhoging
op in f luorgehalte op met superfosfaatbemeste veldjes (2 80 en 560 kg F
per ha in 40 j a a r ) . Opvallend was dat bij haver de hoogste fosfaatgift
(128 kg P -Or per ha per j a a r ) , in wat voor vo rm ook gegeven, het f luor
gehalte in gewas ver laagde vergeleken met de l agere fosfaatgift. Bij a a rd
appel weerspiegelde de toegediende bemest ing zich in een verhoging in
f luorgehalte in gewas.
(c) D a u e r d ü n g u n g s v e r s u c h W e i h e n s t e p h a n . Op dit 17 à
18 j a a r oude proefveld werd een geringe verhoging in f luorgehalte van
win te r ta rwe en koolzaad gevonden na toediening van in totaal 110 kg F
pe r ha a ls superfosfaat .
Kudzin en Pashova (1970) vonden op een langjarig proefveld op
zwar te aa rde (chernozem) een duideli jke verhoging in f luorgehalte bij
ma i s en su ikerbie t . Op de desbetreffende veldjes was in 35 j a a r in to taal
2, 120 kg P . O r gegeven.
Een punt van bespreking in de l i t e ra tuur is de invloed die a tmosfe
r i s che fluor, via de grond op het gewas kan uitoefenen (Maclntire et a l .
1949). Om deze v raag te beantwoorden moet bekend zijn hoeveel fluor op
deze wijze op de grond t e rech t komt.
Volgens Oelschläger (1968, 1971) is de aanvoer via de lucht 2, 1 kg F
per j a a r in een industr iegebied; 7, 3 -21 , 9 kg F per ha bij een hoogoven
en in doorsnee 10, 3 kg F per ha bij een a luminiumfabriek.
Maclnt i re et a l . (1951) noemen echter een aanvoer via de lucht van
100 pounds F per ac re pe r j a a r mogelijk (possible); een aanvoer van
400 pounds onwaarschijnli jk ( improbable) en een aanvoer van 800 pounds
F per a c r e per j a a r ondenkbaar (unthinkable). Uitgaande van 100 pounds
F per a c r e per j a a r i s een verhoging in f luorgehalte bes l i s t niet ondenk
baa r . Over igens is de v raagste l l ing wat academisch , omdat de r ech t
s t r eekse invloed van de fluor uit de lucht op het gewas vele malen g ro te r
zal zijn. Van dit l aa ts te geeft McCune (1969) een opmerkel i jk voorbeeld.
Deze auteur ve rmeld t een gehalte van 243 ppm F bij gladiool bij een fa
br iek , na het s luiten e rvan werd 4 ppm F gevonden.
28
4 . 3 . S y m p t o m e n v a n f l u o r v e r g if t i g i n g
De symptomen die door vergiftiging met fluor - hetzi j afkomstig
uit de grond hetzi j uit de lucht - worden opgewekt kunnen in twee g roe
pen worden verdeeld (Brewer , 1966), te weten:
(a) ch lorose van het b l admoes ;
(b) n e c ro se , vooral van de b ladranden, soms voorafgegaan door
g r i j ze , l icht g roene, wa te r ige plekken, die l a t e r roodbruin of t aankleur ig
worden.
Het opt reden van n ec ro se wordt in vr i jwel a l le publikat ies ve rmeld ,
ch lorose in een b epe rk t e r aanta l . Een u i tvoerige beschr i jv ing van de aan
tas t ing van naalden en b laderen van onder andere houtige gewassen geeft
Bossavy (1965).
Daines et a l . (1952) merk ten op dat bij n ie t - l i jnvormige b laderen
de in n ec ro se overgaande aantast ing zich van de rand uit naa r de hoofd
nerf u i tbreidt , of zoals Mulder en Den Boer (1961) opgaven voor pe rz ik-
kruid: de a fs terving gaat soms tussen de ne rven v e rde r . L i jnvormige
b l ade ren ver tonen volgens Daines et a l . (1952) een afwijkend patroon, bij
ma i s b i jvoorbeeld t r eden langwerpige l e s i e s op. Z imme rman en Hitchcock
( I954/I957) spreken bij ma i s van een mozai 'ek-achtig of gevlekt u i ter l i jk
(mosaic o r mot t led appearance) .
Borsdor f (I960) me rk t e op dat zwakke symptomen van f luorschade
bij monocotylen moeil i jk t e ondersche iden zijn van schade door d roogte .
In een aantal publikaties wordt het optreden van een s che rp b eg r en s
de zone (ligne de démarca t ion) t u ssen gezond en aange tas t weefsel bena
drukt (Johnson et a l . , 1950; Bolay en Bovay, 1965b; Spier ings , 1969a).
Bij e rns t ige aantast ing t r eed t v e rde r g roe i r emming op en kan he t
gewas s lapgaan en a fs terven, soms wordt g roe i r emming waargenomen
zonder dat symptomen worden ve rme ld (Hurd -Kar r e r , 1950).
Ook op vruchten kunnen ingezonken, nec ro t i sche delen voorkomen
(Bredemann, 1956; Holte, 1961; Bolay en Bovay, 1965a). Aantast ing van
de vruchten van abr ikoos , perz ik , p ee r , k e r s , druif e t c . worden b e s c h r e
ven door Bolay et a l . (1971b) en Bovay en Zuber (1971). P e r z i k kan voor
al op de vruchtnaad zacht worden, rood ve rk leuren en splijten (Benson,
1959).
29
Bij tomaat op kwar tszand vertoonden de vruchten mee r neus ro t
bij toevoeging van 10 ppm F of mee r aan de voedingsoplossing (Leone
et al„ , 1948). Pack (1966) k reeg echter minder neusrot bij begass ing
met HF , de vruchten waren ook k le iner (dus minder gevoelig). Het beeld
van de aantast ing kan va r i ë ren . De aantast ing wordt beiiivloed door de
hoeveelheid fluor toegevoerd en de duur van de inwerking.
Woltz (1964a) en Jacobson et a l . (1966) - werkende met gladiool -
menen dat de mate van t r ansp i r a t i e en de plaatsel i jke s tomata i re ac t i
viteit belangri jk zijn. Jongere delen zijn gevoeliger (Brennan et a l . ,
1950; Bolay en Bovay, 1965a, b ; Pack, 1966). Ook de voedingstoestand
speelt een ro l (Bolay en Bovay, 1965a, b ; Pack, 1966; MacLean et a l . ,
1969; McCune, 1969).
Volgens Hitchcock et al . (1962) is de k leur van het nec ro t i sche
weefsel bij verschi l lende g ladiolecul t ivars l ichter of donkerder overeen
komstig de b loemkleur van de betreffende cu l t ivars . Tussen de sympto
men van f luorschade bij luchtverontreiniging en die bij f luorovermaat
via de grond vinden de mees te au teurs geen verschi l len (Brennan et a l . ,
1950; Daines et a l . , 1952; Mulder en Den Boer , 1961; Jacobson et a l . ,
1966; Ye-O Cheng et a l . , 1968). Bij gladiool vond Woltz (1964a, b) dat
f luoropneming via de grond een ander aantas t ingspatroon geeft, n ame
lijk mee r nec ro t i sche plekken op de bladschijf en weinig op de b ladrand
(zie ook McCune, 1969).
Door een aantal au teurs werden bruine of afgestorven wor te l s waar
genomen bij hoge f luordoseringen.
4 . 4 . G e v o e l i g h e i d v a n d e g e w a s s e n v o o r a t m o s f e r i s c h e
f l u o r
Publ ikat ies waar in de gevoeligheid van de verschi l lende gewassen
voor f luorovermaat via de grond wordt besproken zijn s chaa r s , het aan
tal gewassen dat wordt vergeleken is beperkt . Dit in tegenstel l ing tot de
gegevens over gevoeligheid voor a tmosfe r i sche fluor. Lijsten me t gevoe
lige en ongevoelige gewassen worden gegeven door Z immerman en
Hitchcock (1954/1957), Borsdorf (I960), Bolay en Bovay (1965b) en
Guderian (1971). Volgens deze l i js ten en ook volgens andere l i t e r a tuu r
bronnen (Spierings, 1969a) zijn bol- en knolgewassen bijzonder gevoelig.
30
Onder de bol- en knolgewassen neemt gladiool een apar te p laa ts in om
dat veel onderzoekingen met dit gewas zijn u i tgevoerd, niet omdat het
per se gevoeliger i s dan andere . Z immerman en Hitchcock (1954/1957)
geven gladiool inderdaad v ier k ru i s j e s , die de hoogste gevoeligheid aan
duiden, maa r tulp eveneens . Bovendien is e r groot ve r sch i l in gevoelig
heid t u s sen de g ladiolecul t ivars (Johnson et a l . , 1950; Hendrix en Hal l ,
1958; Hitchcock et a l . , 1962; Ros s et a l . , 1968).
Guderian (1971) noemt gladiool en knolbegonia a l s mees t gevoelige.
Van de n ie t -bol - en knolgewassen worden a ls gevoelig genoemd: abr ikoos ,
druif, p ru im, volgens Z immerman en Hitchcock (1954/1957) onder ande
r e nog: ma i s en boekweit; volgens Bolay en Bovay (1965b) nog: Pinus
sylvestris L . e n d e g rassen : Festuoa pratensis Huds. en Daotylis
glomerata L. De l aa ts te wordt ook door Borsdorf (I960) gevoelig ge
noemd. Voor gevoelige houtige gewassen zij verwezen naar Borsdorf
(I960), Bolay en Bovay (1965b) en Guderian (1971).
Ongevoelig zijn volgens Z immerman en Hitchcock (1954/1957) onder
mee r : katoen, tabak, boon ( Vioia), b l eekse lder i j , augurk, ge ran ium en
aubergine; volgens Bolay en Bovay (1965b) o . a . chrysant en a a rdbe i .
Borsdor f (I960) geeft een r e eks van ongevoelige onkruiden, waaronder
Chrysanthemum vuIgare (L. ) Be rnh . (boerenwormkruid) . Volgens Pack
(1966) is tomaat weinig gevoelig. Guderian (1971) noemt onder andere
afr ikaantjes (Tagetes nana), leeuwenbek (Antirrhinum sp . ), chrysant
( Chrysanthemum indioum) en Rhodondendron oatawbiense ongevoelig.
Het vergel i jken van de gevoeligheid t ussen de verschi l lende gewas
sen i s over igens een hacheli jke zaak. In feite worden h ierb i j ongelijk
soort ige dingen vergeleken. Ook het aan te leggen c r i t e r i um is d i scutabel .
Enkele gehanteerde c r i t e r i a zijn: aantal dagen dat verloopt tot schade op
t reed t ; ma te van schade, bijv. aangetas te oppervlakte; f luorgehalte in ge
was waarbi j schade optreedt . Adams et a l . (1957) vinden de "exposure
fac tor" een be te r c r i t e r i um dan het toe laa tbaar f luorgehalte (dat in de
volgende paragraaf wordt besproken) . De "exposure factor" is de hoeveel
heid fluor in de lucht die op de plant in heeft kunnen werken (de som van
de produkten F -geha l t e lucht x duur van de begass ing per dag) tot op het
moment waarop schade z ichtbaar wordt . Enkele s tudies zijn u i tgevoerd
n aa r het mechan i sme dat de gevoeligheid van de verschi l lende gewassen
bepaal t .
31
Z immerman en Hitchcock (1954/1957) konden geen verband aanto
nen met het aantal huidmondjes. Opvallend is wel dat deze au teurs von
den dat voor HF gevoelige gewassen niet gevoelig waren voor SO? e n
omgekeerd; de voor SO? gevoelige gewassen waren mees t niet gevoelig
voor begass ing met HF ,
Hendrix en Hall (1958) vonden bij g ladiolecul t ivars een verband t u s
sen de b loemkleur en bladgrootte enerz i jds en de gevoeligheid voor fluor
anderz i jds . In l a te r onderzoek werd deze r e l a t i e , in het bi jzonder die t u s
sen b loemkleur en gevoeligheid opnieuw bevest igd (Ross et aL , 1968).
Hitchcock et a l . (1962) onderzochten 17 g ladiolecul t ivars . Zij von
den geen verband met de b loemkleur . Wél dat ongevoelige cu l t ivars
mee r fluor opnamen dan gevoelige.
Volgens MacLean et a l . (1969) wordt de gevoeligheid van het gewas
niet a l leen door de concentra t ie en duur van de begassing bepaald, m a a r
ook door de mate en het patroon van f luorabsorpt ie , - ve rp laa t s ing en
-ophoping. Daa rom zal elke externe en in terne factor die één van genoem
de p rocessen beïnvloedt, ook de gevoeligheid van het gewas beïnvloeden.
Bij tomaat had volgens de au teurs ka l igebrek geen, magnes ium- en kalk-
gebrek wél invloed op de mate van gevoeligheid.
I n te ressan t i s ook de studie van Jacobson et a l . (1966). Volgens
deze au teurs wordt bij sommige planten, bijv. katoen, de fluor zee r op
pervlakkig geaccumuleerd . F luor , ook indien opgenomen door de wor t e l s ,
kon worden verwijderd door met een wattenpropje, gedrenkt in g lycer ine ,
over het blad te wri jven. De oppervlakkige accumulat ie maakt dat de fluor
geen schade kan doen. De au teurs noemen d r ie factoren, die de gevoelig
heid bepalen:
(1) de p laa ts van ophoping (location) van fluor (oppervlakkig of in tern) ,
(2) de t ranspor tmogel i jkheid ( translocation) van fluor naar bladtop of
rand,
(3) de mate van ui twissel ing (degree of in terchange) van fluor t ussen ui t
en inwendige van het blad.
Ook bij tomaten die fluor hadden opgenomen door ze af te snijden en in een
fluor oplos s ing te p laatsen, kon 45% van de to tale hoeveelheid fluor worden
verwijderd door ze in water te dompelen (Ledbetter et a l . , I960).
32
4 . 5 . T o e l a a t b a r e f l u o r c on c e n t r a t i e i n h e t g e w a s
Een aantal onderzoekers hebben pogingen gedaan vas t te s te l len
hoeveel fluor in het gewas, mees t blad, aanwezig mag zijn, a l ee r schade
op t reedt . Li jsten me t gehalten en toestand van het gewas zijn te vinden
in B r ewe r (1966) en ook Adams et a l . (1957). In t abel III worden a l s
voorbeeld de gegevens van twee gevoelige en twee ongevoelige gewassen
ve rmeld .
TABEL III. React ie van enkele gewassen en bi jbehorend f luorgehalte in gewas (ppm F op de droge stof)
Gewas
Gladiool
Abrikoos
Tomaat
Spinazie
Gezond
15
1-6
10-14
123-291
Grens (gebied)
10
7-10
15-105
420
200-600
Overmaa t
30-50
37-59
105
32-640
58-130
277-2179
207-278
L i t e ra tuur
Mulder en Den
Daines et a l . ,
Adams et a l . ,
Boe r , 1961
1952
1957
Bolay en Bovay, 1965b
B r ewe r , 1966
Adams et a l . ,
Pack, 1966
Daines et a l . ,
Adams et a l . ,
Daines et a l . ,
1957
1952
1957
1952
Bolay en Bovay (1965b) ve rmelden dat gevoelige gewassen schade
symptomen geven indien het gehalte i e t s boven 100 ppm F ligt, t o l e ran te
gewassen ve rdragen gehalten tot boven 500 ppm F . Daines et a l . (1952)
noemen een aantal gewassen die 200 tot 600 ppm F in het gewas kunnen
hebben zonder schade te l ijden.
Volgens Hansen et a l . (1958) geeft mee r dan 60 ppm F l age re op
brengs ten bij l uzerne en knolletjes ( turnips); volgens B r ewe r et a l . (1957)
ligt voor druif de g rens naa r schade bij 20 à 30 ppm F in het blad.
Adams et a l . (1957) me rk ten over hun gegevens op dat deze minder
b ru ikbaar zijn om de g renswaarde voor f luorgehalte vas t te s te l len omdat
de begass ingsproeven waren g e s t a r t op een moment dat de b l ade ren r e eds
waren volgroeid. De au teu r s waren ook van mening dat het t oe laa tba re
33
fluorgehalte geen goede maa t i s om de gevoeligheid van het gewas vas t
te s tel len.
Veel au teurs vinden een posit ieve samenhang tussen f luorgehalte
in gewas en mate van aantast ing (Breiman et a l . , 1950; B r ewer et a l . ,
1957; Compton en Remmer t , I960; Collet et a l . , 1969). Quinche et a l .
( 1971a) vonden een rechtl i jnig verband tussen de mate van aantast ing en
de logar i tme van het f luorgehalte in het gewas.
McCune et a l . (1966) vermeldden dat de voedingstoestand van de
plant van invloed is op het optreden van schade. Zij vonden bij va r ia t i e
in bemest ing ve r sch i l in aantast ing van de gladiool bij gelijk f luorgehalte
in gewas. Volgens MacLean en Schneider (1970) is de ( lucht) temperatuur van
invloed op de toe laa tbare fluor concent ra t ie . De au teurs troffen bij HF -
begass ing van gladiool bij hogere t empera tuu r minder fluor in het gewas
aan, m a a r me e r schade.
Tot slot zij opgemerkt dat e r volgens de studie van Treshow en
Ha rne r (1968) mogelijk sprake is van een opt imaal f luorgehalte . Deze
au teu r s k regen een g roeis t imulans door begassing met zeer lage HF -
concen t ra t i e s . Bij Pinto-boon ( Phaseo lus vulgaris L. va r . Pinto)
hadden de bes t groeiende planten 151-200 ppm F in het blad, tegenover
0-50 ppm F in de controle .
4 . 6 . M e t a b o l i s m e e n f l u o r
De mees t e onderzoekingen gaan uit van de veronders te l l ing dat
fluor s torend werkt op de me e r belangri jke fysiologische functies, zoals
fotosynthese, ademhaling en stofwisseling (Jacobson et a l . , 1966). Woltz
(1964a) vond bij afgesneden g ladiolebladeren een ve rminder ing in ne t to
fotosynthese, en ook dat de s tomata v e rde r open stonden indien fluor aan
het op te zuigen water was toegevoegd. Bij b laderen van in het donker
geteelde planten van Vigna sinensis werd door toevoeging van fluor
de chlorofylvorming en de fotosynthese geremd (Woltz et a l . , 1971).
Met fluor behandelde b laderen van ma i s gaven veel wa rmte af. Dit zou
ve roorzaakt zijn door een r emming van de werking van het enzym
adenosine t r i fosfatase door fluor (Woltz, 1964a; Woltz et a l . , 1971). Ook
Treshow en Ha rne r (1968) d i s cus s i ë r en over de werking van dit enzym.
34
Pi le t (1970) vond in wort el stukje s van Lens oulinaris (var .
Vilmorin) op vochtig f i l t ree rpapie r een afneming in RNA-gehal te bij t oe
voeging van NaF . Dit werd volgens deze auteur ve roorzaak t door een
toeneming in RN-ase ac t ivi te i t .
McCune et a l . (1964) vonden bij HF-begass ing in de b laderen van
Tendergreen-boon (Phaseolus vulgaris L . ) en Milo so rgum (Sorghum
vulgare v a r s Hegar i en Mar t in ' s ) een toeneming in enolase- en k a t a l a se -
act ivi tei t en een afneming in gehalte aan pyruvaat . Ros s et a l . (1968) leid
den uit hun onderzoek met schijfjes gladioleblad af, dat fluor de werking
van het enzym enolase r em t .
HF-begass ing bleek niet van invloed op de gehalten aan nucleotiden,
die in zuur (bijv. 0, 6 N t r i ch loor -az i jnzuur ) oplosbaar zijn (Pack en
Wilson, 1967; McCune et a l . , 1970).
F luo race taa t , de giftige stof in de Zuidafrikaan s e plant Diohapetalum
aymosum en f luorci t raat werden door Ye-O Cheng et a l . (1968) aangetoond
in b laderen van sojaboon, indien deze met HF werd begas t of geteeld op
voedingsoplossing waaraan NaF of f luoracetaat was toegevoegd.
F luor heeft mogelijk invloed op het c a l c iummetabo l i sme . Dit leidt
Pack (I966) af uit zijn p roefresul ta ten: onder me e r het optreden van k le i
n e r e , gedeelteli jk zaadloze tomatevruchten bij HF-begas s ing . De ve rk la
r ing voor genoemde invloed zou ca lc iumtëkor t zijri a ls gevolg van de s lech
te op losbaarheid van C a F - (maximaal 17 ppm CaF~ bij 26 C).
Ledbet ter et a l . (i960) vonden bij begass ing van tomateplanten f luor-
ophopingen in de celwand, ch loroplas ten en op losbare eiwitten. Chang en
Tompson (1965) onderzochten verschi l lende ce londerdelen van s inaasappel
b laderen met fluor contaminatie op aanwezigheid van f luor. Van de to tale
hoeveelheid fluor werd 60% in het c e l sap aangetroffen. De celwand en de
ch loroplas ten bevatten mee r fluor dan de in water op losbare eiwitten en
de mi tochondria .
Newman (I960) vond bij me t fluor behandelde b laderen een ve rb rok
keling (disruption) van de ch loroplas ten . Deze auteur vond uit zijn proef
resu l t a ten ook aanwijzingen dat de door f luorvergiftiging opgewekte chlo
r o s e het gevolg i s van een door eiwit b e s che rmde inact iver ing van het
pigment sys teem.
Poovaiah en Wiebe (1969) hebben met HF begas te ge ran ium
( Velargonium zonale Ait) m ic roscop i sch onderzocht . Zij vonden in de
35
bladstelen - op enige afstand van de necro t i sche delen - tylosen (cel-uit -
stulpingen) in de xyleemvaten en cyl indr ische afzettingen op de zeefpla-
ten. Omdat tylose vooral in oudere b ladste len voorkomt, v e ronde r s t e l
len de au teurs dat fluor niet r e ch t s t r e eks van invloed i s maa r een verou
der ing in de hand werkt .
Mohamed et a l . (1966) onderzochten bij tomaat de invloed van HF -
begass ing op de ch romosomen. Zij namen afwijkingen waar , te weten
f ragmentat ie en b rugvorming en concluderen dat fluor mogelijk een muta
t ie -verwekkend agens i s . In een l a t e r e studie (Mohamed, 1968) werd dit
bewezen. Met HF begas te tomateplanten, zonder u i ter l i jke symptomen,
gaven afwijkende nakomelingen
36
5. BESTRIJDING VAN, VIA DE GROND OPGEWEKT, FLUOROVERMAAT
Het is uit het voorgaande duidelijk geworden dat de plant fluor uit
de grond kan opnemen en dat deze fluor de plant schade kan doen. De
v raag is nu, welke maa t rege len kunnen worden genomen om een even
tuele f luorovermaat te voorkomen of te bes t r i jden .
Bekalking is van grote invloed op de fluor opneming. Volgens B r ewe r
(I966) moet worden bekalkt tot pH 6, 5. Volgens deze auteur kunnen ook,
indien pH-verhoging niet i s gewenst, neu t ra le calciumzouten, bijv. g ips,
worden gebruikt t e r bestr i jding van f luorovermaat .
Naas t bekalking is r u ime doser ing van fosfaat gewenst (Pr ince et
a l . , 1949; zie ook B rewer , 1966).
Het behoeft geen nader betoog dat voor de meststoffen, in het b i j
zonder de fosfaatmeststoffen, f luorvri je of f l uo ra rme moeten worden ge
kozen, indien het gevaar van f luorovermaat wordt gevreesd .
In dit verband is het nuttig de v raag te s tel len of het m i s sch ien mo
gelijk is door een juist bemest ingsbele id het effect van een eventuele
luchtverontreiniging met fluor te voorkomen of te verzwakken. Om het
p rob leem anders te s tellen: gelijktijdige f luortoevoer naar de plant vanuit
de grond en vanuit de lucht zal g ro te re schade berokkenen, dan toevoer
a l leen vanuit de lucht. Over dit onderwerp werden in de l i t e ra tuur geen
gegevens gevonden.
De e e rde r genoemde maa t rege len lenen zich vooral tot p revent ieve
bes t r i jd ing. Ook de keuze van minder gevoelige gewassen of cu l t ivars b e
hoort tot deze groep van maa t rege len . Op l abora to r iumschaa l b leek het
mogelijk een deel van de in of op de plant aanwezige fluor weg te wassen
(Ledbetter et a l . , I960; Jacobson et a l . , 1966). In analogie h i e rmee zou
beregening a ls curat ieve maa t rege l kunnen worden beproefd.
Bolay en Bovay (1965a, b) namen onder prakt i jkomstandigheden -
zij werkten o. a. met abrikoos - inderdaad waar dat na veel r egen minder
schade optrad. Bij periodiek beregenen van met HF begaste c i t rusboom-
pjes vonden B rewer et al , (1969a) minder fluor in de b l aderen .
Het stuiven of spuiten met kalk wordt aanbevolen om schade door
a tmosfer i sche fluor tegen te gaan (Benson, 1959; B r ewe r , 1966).
Allmendinger et a l . (1950) vonden bij gladiool dat spuiten met kalk effec
t i ever was dan stuiven. Volgens Daines et a l . (1952) maakt de aanwezig-
37
heid van kalk op het blad de fluor gemakkeli jker afwasbaar .
Misschien kan het aanbrengen van kalk - a l dan niet gekoppeld
aan een beregening - van dienst zijn bij het bes t r i jden van f luorovermaat
via de grond. Opgemerkt z i j , dat B r ewe r et a l . (1969a) in l a t e r e p roe
ven wisse lende r esu l ta ten k regen met de calciumbespuit ingen.
De bemest ings toes tand waar in de plant v e rkee r t i s volgens enige
au teu r s van invloed op de gevoeligheid voor f luorovermaat . Volgens
Daines et a l . (1952) zijn het echter de goed gevoede planten die gevoeli
ger zijn, volgens McCune (1969) net omgekeerd . Een mogelijke b e s t r i j
ding op ba s i s van de voedingstoestand van de plant lijkt dus twijfelachtig.
38
6, SAMENVATTING
1„ De e rvar ing dat fluor uit t r ipe l superfosfaat een ongunstige in
vloed kan hebben op het gewas f res ia , was reden de l i t e ra tuur
te bes tuderen , E r i s veel l i t e ra tuur ,
2. 1, De a a rdkor s t bevat 270 à 290 ppm F» De be langr i jks te fluorhou-
dende minera len zijn v loeispaat en f luorapatiet .
2, 2. In de grond komt fluor voor in de k r i s t a l r oo s t e r s van de m ine r a
len, a ls Calciumfluoride, a ls apatiet en - in het bodemvocht of ad-
sorptief gebonden - in de vo rm van ionen of oged issoc ieerde f luor-
verbindingen, In l y s imete rproeven spoelden s lechts enkele p r o
centen van de toegediende fluor uit, behalve in een geval waarbi j
slakken van een fosfaatreduct ie-oven door de grond waren gewerkt .
2. 2. 1. Het gehalte aan in water oplosbare fluor ( inzetverhouding 1:5) l iep
in enkele Belgische gronden ui teen van 0, 1 tot 8 ppm F„ In Zweden
werden hogere waarden gevonden bij een inzetverhouding van 1:40.
In landbouwgronden uit Groot -Br i t tannië lag het gehalte gemiddeld
bij 0, 6 ppm F (inzetverhouding 1:3 met een zwakke e lec t ro ly top-
lossing), er werd een verband met de pH van de grond gevonden.
2. 3, Zeewater bevat 1 a l , 4 ppm F . Water van natuurl i jke h e rkoms t in
Nederland bevat mees t minder dan 0, 5 ppm F . Regenwater bevat
weinig fluor behalve in indust r ië le cen t ra . Grondwater bevat te ge
middeld 0, 2 ppm F„
2. 4. Ruw fosfaat bevat gemiddeld 3 à 4% F . Fosfaatmests toffen h ie ru i t
vervaardigd ongeveer 2% F„
Beendermee l bevat rond 500 ppm F , Thomasmee l rond 150 ppm F
of minder . Stikstof- en kalimeststoffen bevat ten doorgaans m inder
dan 25 ppm F . Kalkmeststoffen bevatten gemiddeld ongeveer 300
ppm F ; hoogovenkalk tot 1% F .
2, 5. Glas re inigingsmiddelen, sommige houtconserver ingsmidde len en
enkele z iektebestr i jdingsmiddelen bevatten fluor.
3, Bij de gangbare ( totaal-)fluorbepaling, volgens Wil lard en Winter
(1933) werd grond gegloeid, met pe rch loorzuur behandeld en de
fluor met s toom overgedis t i l l ee rd . Tegenwoordig wordt fluor be
paald met de ion-specif ieke e lec t rode .
39
4. 1. Onder natuurl i jke omstandigheden hebben enkele exotische gewas
sen een hoog f luorgehalte (or a. thee). De mees t e gewassen bevat
ten zelden mee r dan 20 ppm F , mees t zelfs minder dan 10 ppm F
op de droge stof,
De verdel ing van fluor over boven- en ondergronds gewas is moge
lijk een aanwijzing voor de p laats waar de fluor contaminat ie i s
opgetreden: via subs t raa t of via de lucht.
4 . 2. Door middel van proeven me t watercul tuur , potproeven en enkele
veldproeven werd aangetoond dat planten fluor via de wor te l s kun
nen opnemen. De opneming is vooral afhankelijk van de pH van de
grond.
Op veel jar ige proefvelden werd enkele malen een ger inge stijging
in f luorgehalte bij aardappel gevonden op met superfosfaat b emes t e
veldjes .
Via de wor te l s opgenomen fluor gaf niet a l leen een hoger f luorge
halte in gewas, soms ook schade symptomen, g roe i r emming of af
s terven van de plant. De r eac t i e van het gewas i s , behalve van de
pH, onder mee r afhankelijk van de g rondsoor t , s l ibgehal te , gehalte
aan o rganische stof, fosfaattoestand van de grond en de v o rm waa r
in fluor wordt toegediend, en u i t e r a a rd van het gewas zelf.
4 . 3 . De symptomen van f luorovermaat via het subs t raa t zijn identiek
aan die optredende bij HF-begas s ing .
De symptomen bes taan uit n e c ro se , vooral langs de b ladrand, bij
monocotylen van de bladtop en soms ch lo rose .
4 . 4 . Voor a tmosfe r i sche fluor zijn gevoelig de bol- en knolgewassen,
o . a . gladiool; ve rschi l lende f ru i tsoor ten , o . a . abr ikoos ; ma i s en
andere . Ongevoelig zijn onder mee r tabak, katoen, chrysant en
aa rdbe i . De gevoeligheid van de gewassen wordt bepaald door de
ve rp laa t sbaa rhe id van de fluor in de plant. Niet gevoelige gewassen
accumuleren fluor zee r oppervlakkig; het kan van de b l aderen wor
den afgeveegd.
4. 5. Bij gevoelige gewassen ligt het toe laa tbaar f luorgehalte bij 10 à
100 ppm F ; bij ongevoelige bij 200 à 400 ppm F op de droge stof.
De omstandigheden, zoals k l imaat , voedingstoestand van het gewas,
hebben invloed op de gevoeligheid.
4. 6. F luor werkt s torend op de belangri jke fysiologische functies van de
plant.
40
4„ 7. Schade door f luorverontreiniging van de lucht i s tegen te gaan
door stuiven of bespuiten me t kalk en door beregening. F luo r -
overmaa t via de grond kan worden bes t reden door bekalking; a l s
c r i t e r i um wordt pH 6, 5 genoemd.
41
7. LITERATUUR
Anonymus, 1970. Lijst van houtver duur zamingsmiddelen voor het v e r
duurzamen van geve l t immerwerk dat voorzien zal worden van een
gebruikelijk ve r f sys teem, opgesteld op ba s i s van een daarvoor in
gestelde enquête. HI-TNO-Meded. 1970, 8 pp.
Adams, D. F . , J .W . Hendr iks and H. G. Applegate, 1957. Rela t ionship
among exposure pe r iods , foliar burn, and f luorine content of p lants
exposed to hydrogen f luoride. J . Agr . Food Chem. 5: 108-116.
Al lmendinger , D. F . , V . L . Mi l ler and F . Johnson, 1950. The control of
fluorine scorch of gladiolus with foliar dusts and s p r ays . P r o c .
Ame r . Soc. Hor t . Sei. 56: 427-432.
Arnold Bik, R. , 1964. Proef met gef luorideerd g ie twater . P roe f s t a .
B loemis t e r i j Ned . , J a a r v e r s l . 1964: 142-144.
Benedict , H . H . , J . M . Ross and R . H . Wade, 1965. Some r e sponses of
vegetation to a tmospher ic f luor ides . J . A i r Pol lut . Contr . A s s . 15:
253-255.
Benson, N .R . , 1959. F luor ide injury or soft su ture and splitting of
peaches . P r o c . Ame r . Soc. Hor t . Sei. 74: 184-198.
Be r t r and , D. , 1970. La fluor peu t - i l ê t r e cons idéré dans c e r t a in s cas
comme un engra is complémenta i re? C .R . Séances Acad. Agr . F r .
25: 151-155.
Bolay, A, et E . Bovay, 1965a. Observat ions sur l es dégâts provoqués
par l e s composés f luorés en Vala is . Agr . Romande, Sér . A, 4:
43-46 .
Bolay, A. et E . Bovay, 1965b. Observat ions sur la sensibi l i té aux gaz
f luorés de quelque e spèces végétales du Vala is . Phytopathol. Z. 53:
289-298.
Bolay, A . , E . Bovay, J „ P . Quinche et R. Zuber , 1971a. Teneu r s en
fluor et en bore des feuil les et des f rui ts d ' a r b r e s f ru i t i e r s et de
v ignes, fumés avec ce r t a ins engra is composés , bor iques f luorés .
Rev. Suisse Viticult . Arbor icu l t . 3: 54 -61 .
42
Bolay, A . , E . Bovay, G. Neury, J . P . Quinche et R. Zuber , 1971b.
Dégâts c ausés aux ab r i co t s et à d ' au t r e s f rui ts par l es composés
f l uo r é aRev . Suisse Viticult . Arbor icul t . 3: 82-92.
Borsdorf , W. , I960. Be i t räge zur F luor schaden. I. F luorschaden -
Weiserpflanzen in de r Wildflora. Phytopathol. Z . 38: 309-315.
Bossavy, J . , 1965. Les n é c ro s e s dues au f luor. Rev. F o r e s t . F r . 1965:
801-811.
Böszörményi , Z. and E . Cseh, 1961. The uptake of hal ide ions and the i r
r e la t ionship in absorpt ion. Physiol . P lant . 14: 242-252.
Bovay, E . et R. Zuber , 1971. Necrose sur ab r ico ts : e s s a i s de gazage
au moyen d 'acide f luorhydrique. Rev. Suisse Viticult. Arbor icu l t .
3: 78-81 .
Bovay, E . , A. Bolay, R. Zuber , P . Desbaumes , G. Collet, J . P . Quinche,
G. Neury et B . Jacot , 1969a. Influence de c e r t a ins engra is combinés
bor iques sur l ' accumulat ion du fluor dans les végétaux. Rev. Suisse
Viticult. Arbor icul t . 1: 30-33 .
Bovay, E . , A. Bolay, R. Zuber , P . Desbaumes , G. Collet, J . P . Quinche,
G. Neury et B . Jacot , 1969b. Accumulation de fluor dans l es
végétaux sous l ' influence de c e r t a ins engra is combiné bo r iques .
Rech. Agron. Suisse/Schweiz . Landwirt . F o r s ch . 8: 49-64.
Bower, C A . and J . T. Hatcher , 1967. Adsorption of fluoride by soi ls and
m ine r a l s . Soil Sei. 103: 151-154.
Bredemann, G. , 1956. Biochemie und Physiologie des F l uo r s . Akademie-
Verlag, Ber l in , 299 pp.
Bredemann, G. und H. Radeloff, 1933. Zur diagnose von F luo r -Rauch
schaden. Phytopathol. Z . 5: 195-206.
Brennan, E . G . , I .A . Leone and R .H . Dianes , 1950. F luor ine toxicity in
tomato as modified by a l t e ra t ions in the n i t rogen, ca lc ium, and
phosphorus nutr i t ion of the plant. Plant Physiol . 25: 736-747.
B r ewe r , R . F . , 1966. F luor ine . I n : H . D . Chapman (Editor), Diagnostic
c r i t e r i a for p lants and so i l s . Univ. Calif. , Div. Agr . Sei. 1966,
pp. 180-196.
43
Brewer , R . F . , R. C. McColloch and F . H . Sutherland, 1957. F luor ide
accumulation in foliage and fruit of wine g rapes growing in the
vicinity of heavy indust ry . P r o c . Amer . Soc. Hor t . Sei. 70:
183-188.
B r ewe r , R . F . , H .D . Chapman, F . H . Sutherland and R. B . McCulloch,
1959. Effect of fluorine additions to subs t ra te on navel o range t r e e s
grown in solution cu l tu res . Soil Sei. 87: 183-188.
B r ewe r , R . F . , H . F . Sutherland and F . B . Guil lemet, 1969a. Application
of ca lc ium sprays for the protect ion of c i t rus f rom a tmospher ic
f luor ides . J . Amer . Soc. Hor t . Sei. 94: 302-304.
B r ewe r , R. F . , F . H . Sutherland and R . O . P e r e z , 1969b. The effects of
s imulated r a in and dew on fluoride accumulat ion by c i t rus foliage.
J . Ame r . Soc. Hor t . Sei. 94: 284-286.
Buck, M. and G. Reusmann, 1971. A new semi-au tomat ic method for
fluoride de terminat ion in plant and a i r s amples . F luor ide Quar t .
Rep . 4: 5 -15.
Chang, C .W. and C R . Thompson, 1965. Subcellular d is t r ibut ion of
f luoride in navel o range l eaves . Int. J . Air Water Pol lut . 9: 685-
691.
Collet, C F . , J . P . Quinche et R. Zuber , 1969. Rôle de la composit ion
chimique des se ls f luorés dans leur pénétrat ion, accumulat ion et
action biologique chez l es végétaux. Rech. Agron. Suisse /Schweiz .
Landwirt . F o r s ch . 8: 65-79.
Compton, O . C , 1970. Plant t i s sue monitoring for f luor ides . Hor t sc ience
5: 244-246.
Compton, O . C and L. F . R emmer t , I960. Effect of a i r - bo rne f luorine
on injury and fluorine content of gladiolus l e aves . P r o c . Ame r .
Soc. Hor t . Sei. 75: 663-675.
Co rmi s , L. de, 1968. Absorption des f luorures en solution et m igra t ion
du fluor chez la t omate . Ann. Phys io l . Vég. (Par i s ) 10: 155-169.
Daines , R . H . , I. Leone and E. Brennan, 1952. The effect of f luorine on
plants as de te rmined by soil nutr i t ion and fumigation s tudies . P r o c .
U .S . Techn. Conf. Air Pol lut . , 1950, pp. 97-105.
44
Dijkhuizen, T. en W. den Boer , 1964. Onderzoek naar g lasvervui l ing.
Proef s ta . Groente- F ru i t t ee l t Glas , Naaldwijk, J a a r v e r s l . 1964:
60-64.
Ga rbe r , K«, , 1967. Luf tverunre in igung und ih re Wirkungen. Bo rn t r a ege r ,
Ber l in -Nikolas see , 273 pp.
Ga rbe r , K. , 1968. Über den F luorgehal t der Pflanzen. Qual. P lant .
Mat. Veg. 15: 29-36.
Ga rbe r , K. , R. Guderian und H. S t ra tmann, 1967. Untersuchungen über
die Aufnahme von F luor aus dem Boden durch Pflanzen. Qual. P lan t .
Mat. Veg. 14: 223-236.
Ger icke , S. und B . Ku rmies , 1955. F luorgehal t und Fluoraufnahme von
Kulturpflanzen. Phosphor s äure 15: 50-63.
Gis iger , L. , 1966. Über den Gehalt de r Böden an F luor und dessen
Aufnehmbarkeit durch Pflanze und T i e r . Schweiz. Landwirt .
Monatsh. 44: 221-230.
Guderian, R. , 1971. E rgebn i s se aus Begasungsexper imenten zur E rmi t t lung
pf lanzen-schädigender HF-Konzent ra t ionen. VDI-Ber . 164: 33-37.
Haas , A . R . C . a n d J . N . B ru sca , 1955. F luor ine toxicity in c i t r u s . Calif.
Agr . 9 (3): 15-16.
Hal l , R. J . , 1968. Observat ions on the d is t r ibut ion and de terminat ion of
f luorine compounds in biological ma t e r i a l s , including so i l s .
Analyst 93: 461-468.
Hansen, E . D . , H .H . Wiebe and W. Thorne, 1958. Air pollution with
re la t ion to agronomic c rops : VII. F luor ide uptake f rom soi l . Agron.
J . 50: 565-568.
Hardin, L. J . , 1952. Report on the de terminat ion of f luorine content of
so i l s . J . A s s . Offic. Agr . Chem. 35: 621-633.
Hendrix, J .W . a n d H . R . Hall , 1958. The re la t ionship of c e r t a in leaf
c ha r ac t e r i s t i c s and flower color to a tmospher ic f luor ide-sensi t iv i ty
in g ladiolus. P r o c . Amer . Soc. Hort . Sei. 72: 503-510.
His lop, J . and I. J . Cooke, 1968. Anion exchange r e s in a s a means of
a s se s s ing soil phosphate s tatus : a l abora tory technique. Soil Sei .
105: 8 -11.
45
Hitchcock, A. E . , P .W . Z immerman and R. R. Coe, 1962. Resu l t s of
ten y e a r s ' work (1951-1960) on the effect of f luorides on gladiolus.
Contr ib . Boyce Thompson Inst. P lant R e s . 21: 303-344.
Hitchcock, A .E . ' , P .W. Z immerman and R. R. Coe, 1963. The effects
of f luorides on Milo maize (Sorghum sp. ) . Contr ib . Boyce Thompson
Inst . Plant R e s . 22: 175-206.
Holte, W. , I 96 I . Über F luorschäden an landwirtschaftl ichen und gar ten
baulichen Gewächsen durch Düngemittelfabriken. B e r . Landesans t .
Bodennutzungsschutz Nordrhein-Westfa len, 1961: 35-42.
Hu r d -Ka r r e r , A . M . , 1950. Comparat ive fluorine uptake by plants in l imed
and unlimed so i l s . Soil Sei. 70: 153-159.
Jacobson, J . S. , L .H . Weinstein, D .C . McCune and A. E . Hitchcock,
I966. The accumulation of f luorine by p lants . J . Air Pol lut . Contr .
A s s . 16: 412-417.
Jahn-Deesbach, W. , 1958. Wei tere Untersuchungen über den Bindungs
zustand des F luo r s in einigen landwirtschaft l ich wichtigen Böden.
Chem. E rde 19: 308-323.
Jeffr ies , C D . , 1951. Occur rence of f luorine in l imes tones and dolomites .
Soil Sei. 71: 287-289.
Johnson, F . , D . F . Al lmendinger , V . L . Mil ler and C. J . Gould, 1950.
Leaf s corch of gladiolus caused by a tmospher ic fluoric effluents.
Phytopathology 40: 239-246.
Jung, W. , I953. Pflanzenphysiologische Untersuchungen über die Ein
wirkung von F luor auf Phosphate . Phosphorsäu re 13: 101-116.
Kudzin, Yu K. and V .T . Pashova, 1970. (Fluorine content of soi ls and
plants after prolonged application of f e r t i l i z e r s . ) Pochvovedenie
No. 2: 74-79. Abs t rac t in: Soils F e r t . 33 (1970), Abs t r . no. 3398.
Kummer , H. P . und P . von Polheim, 1956. Über die Qualität von
einwandfrei h e rges t e l l t em inländischem Knochenfuttermehl. Phos
phorsäure 16: 298-311.
Ku rmie s , B . , 1953. Über die Bildung von Calciumphosphaten in wäsz r i ge r
Lösung und den Reaktion s ablauf bei der Bildung von Hydroxyl- und
F luorapa t i t . Phosphorsäu re 13: 57-100.
46
Kurmies , B . , I960. Bes t immung k le iner F luormengen in ve rschiedenen
Substanzen. Phosphor s äu re 20: 329-343.
La r sen , S. and A. E . Widdowson, 1969. The effect of fluoride on the
react iv i ty of f e r t i l izer phosphate in soil . "Phosphorus in
Agr icu l tu re" , Bull . Doc. A s s . Int. F ab r i can t s Superphosphate
Engra i s Composés , 23 (54): 11-16.
La r sen , S. and A. E . Widdowson, 1971. Soil f luorine. J . Soil Sei. 22:
210-221.
Ledbet ter , M. C. , R. Mavrodineanu and A. J . "Weiss, I960. Distr ibut ion
s tudies of radioact ive f luor ine-18 and s table f luorine-19 in tomato
p lants . Contr ib . Boyce Thompson Inst. P lant R e s . 20: 331-348.
Leone, I . A . , E .G . Brennan, R . H . Daines and W. R. Robbins, 1948.
Some effects of f luorine on peach, tomato and buckwheat when
absorbed through the r oo t s . Soil Sei. 66: 259-266.
Macln t i re , W.H. , 1952. Air v e r sus soil as channels for f luorine contami
nation of vegetation in two Tennessee l oca les . P r o c . U. S. Tech.
Conf„ Air Pollut . , 1950, pp. 53-58.
Macln t i re , W.H. , S.H. Winterberg , J . G. Thompson and B . W. Hatcher ,
1942. F luor ine content of plants fer t i l ized with phosphates and slags
c a r ry ing f luor ides . Ind. Eng. Chem. 34:. 1469-1479.
Maclnt i re , W.H. , S. H. Winterberg , L . B . Clements and H. W. Dunham,
1947. The effects of ca lc ium fluoride incorpora t ions upon plant
growth, f luorine and phosphorus uptake, and soil pH. Soil Sei. 63:
195-207.
Macln t i re , W.H. and Assoc ia t e s , 1949. Effects of f luorine in Tennessee
soils and c rops . Ind. Eng. Chem. 41: 2466-2475.
Macln t i re , W.H. , S.H. Winterberg , L . B . C lements , L . J . Hardin and
L, S. Jones , 1951. Crop and soil r eac t ions to applications of hydro
fluoric acid. Ind. Eng. Chem. 43: 1800-1803.
Macln t i re , W.H. , W .M. Shaw and B . Robinson, 1955a. Behaviour of
incorpora t ions of po tass ium and calcium f luorides in 6-year l y s ime te r
study. J . Agr . Food. Chem. 3: 772-777.
47
Macln t i re , W„H. , A. J . S terges and W. M. Shaw, 1955b. Fa te and effects
of hydrofluoric acid added to four Tennessee soils in a f our -year
l y s ime te r study. J . Agr . Food. Chem. 3: 777-782.
MacLean, D. C. , O . F . Rourk, G. Fo lke r t s and R. E. Schneider, 1969.
Influence of m ine ra l nutr i t ion on the sensi t ivi ty of tomato plants to
hydrogen f luoride. Environ. Sei. Technol. 3: 1201-1204.
MacLean, D .S . and R. E . Schneider, 1970. F luor ide phytotoxicity : I ts
a l te ra t ion by t empe r a t u r e , 2nd. Int. Clean Air Congr. , Washington,
D . C . , 1970, 9 pp. Abs t rac t in: Environ. Health 1 (1971) 444,
Abs t r . no. 2571.
McClure , F . J . , 1949. F luor ine in foods. Pub . Health Rep . 64: 1061-
1074,
McCune, D . C . , 1969. The technical significance of a i r quality s t andards :
F luor ine c r i t e r i a for vegetation ref lect the d ivers i ty of plant kingdom.
Environ. Sei. Technol. 3: 720, 727-735.
McCune, D . C . , L. H. Weinstein, J . S. Jacobson and A. E . Hitchcock,
1964. Some effects of a tmospher ic f luoride on plant me tabo l i sm.
J . Air Pol lut . Contr . A s s . 14: 465-468.
McCune, D . C . , A. E . Hitchcock and L. H. Weinstein, 1966. Effect of
m i ne r a l nutr i t ion on the growth and sensi t ivi ty of gladiolus to hydrogen
f luoride. Contr ib . Boyce Thompson Inst . P lant R e s . 23: 295-299.
McCune, D . C . , L. H. Weinstein and J . F . Mancini, 1970. Effects of hydro
gen f luoride on the ac id-soluble nucleotide me tabo l i sm of p lan ts .
Contr ib . Boyce Thompson Inst . P lant R e s . 24: 213-225.
Michael , G. und B . B lume, 1952. Über den F luorgehal t Thür inger
Bunt s and st e in- und Muschelkalkhöden. Chem. E rde 16: 27-48 .
Mohamed, A .H . , 1968. Cytogenetic effects of hydrogen fluoride t r e a tmen t
on tomato p lants . J . Air Pollut . Contr . A s s . 18: 395-398.
Mohamed, A. H. , J . D . Smith and H. G. Applegate, 1966. Cytological effects
of hydrogen fluoride on tomato ch romosomes Can. J . Genet. Cytol.
8: 575-583.
Mulder , W . J , en W. den Boer , 1961. Beschadiging aan tuinbouwgewassen
door fabr ieksdampen. Meded. D i r . Tuinbouw 24: 95-107.
Munk, H. , 1964. Zur Wirkung des F l uo r s in Phosphatdüngemit teln. Phos
phorsaure 24: 96-104.
48
Newmann, D .W. , I960. A study of the mechan isms(s ) of f luoride-induced
ch lo ros i s . Thes i s , Universi ty of Utah.
Nömmik, H. , 1953. F luor ine in Swedish agr icu l tura l p roducts , soil and
drinking wa te r . Acta Polytech. Scand. 127: 1-121.
Oe lsch läger , W. , 1968. Zur F luoranre ichung des Boden durch F lugstaub
und Düngemittel . Z. P f lanzenernähr . Bodenk. 121: 142-146.
Oe l sch läger , W, , 1971. F luor ide uptake in soil and i t s depletion. F luo
r ide Quart . Rep . 4: 80-84.
Oe lsch läger , W. , W. Wöhlbier und K. H. Menke, 1967a. Über F luor -
Gehalte pf lanzlicher, t i e r i s che r und andere Stoffe aus Gebieten ohne
und mit F luor emiss ion . I. Mitteilung: F luor -Geha l t e pflanzlicher
t i e r i s che r und anorganischer Stoffe aus Gebieten ohne F luor
emiss ionen. Landwirt . F o r s ch . 20: 199-209.
Oe lsch läger , W. , W. Wöhlbier und K. H. Menke, 1967b. Über F l uo r -
Gehalte pflanzlicher, t i e r i s che r und ande re r Stoffe aus Gebieten
ohne und mi t F luoremiss ionen . II. Mitteilung: F luo r -Geha l t e
menschl icher Nahrungsmit te l aus Gebieten ohne F luo remiss ionen
und von Get ränke. Landwirt . F o r s ch . 20: 285-292.
Pack , M .R . , 1966. Response of tomato fruiting to hydrogen f luoride as
influenced by ca lc ium nutr i t ion. J . Air Pol lut . Contr . A s s . 16:
541-544.
Pack , M .R . and A .M . Wilson, 1967. Influence of "hydrogen f luoride
fumigation on ac id-soluble phosphorus compounds in bean seedl ings .
Environ. Sei. Technol. 1: 1011-1013.
P i le t , P . E . , 1970. RNA-metabol i sm and fluoride action. F luo r ide Quar t .
Rep . 3: 153-159.
Poovaiah, B .W. and H .H . Wiebe, 1969. Tylos is formation in r e sponse
to f luoride fumigation of l eaves . Phytopathology 59: 518-519.
P r i c e , D. , 1971. The effects of 'burning-over 1 and fungicidal spraying on
i r i s flower and bulb production and on the incidence of Ink D i sea se
caused by B ipo la r i s i r i d i s (Oudemans) Dickinson. Exp. Hor t . No.
22: 25-30.
49
Pr ince , A. L. , F . E . Bea r , E .G . Brennan, I .A . Leone and R. H. Daines ,
I949. F luor ine : Its toxicity to plants and i ts control in so i l s . Soil
Sei. 67: 269-277.
Quinche, J . P . , A. Bolay et R. Zuber , 1971a. L ' absorpt ion r ad iocu la i re
du f luorborate par l ' ab r i co t i e r . Rev. Suisse Viticult. Arbor icul t .
3: 62-70.
Quinche, J . P . , R. Zuber et E . Bovay, 1971b. Un procédé de détection
du f luorborate dans les engra i s . Rev. Suisse Viticult. Arbor icu l t .
3: 71-74.
Rathje, W. , 1957a. Zur Dars te l lung von Hydroxy If luorapat i t . Z . Pf lanzen
e rnähr . Düng. Bodenk. 77: 148-156.
Rathje, W. , 1957b. Zur Einwirkung von F luo r id ve r sch iedener Konzen
t ra t ion auf Hydroxylapati t . Z. P f lanzenernähr . Düng. Bodenk. 77:
156-160.
Reusmann, G. und J . Westphalen, 1969. Ein e lektrometr isch.es Verfahren
zur Bes t immung des F luorgehal tes im Pf lanzenmater ia l . Staub-
Reinhalt . Luft 29: 413-415.
R iehm, H. , W. Schul tze-Groszleben und H. Baron, 1954. Die Mik ro -
nährStoffe Bor , Kupfer und Kobalt im Thomasphosphat und ih re
Bedeutung zur Verhütung von Mangelkrankheiten. Phosphor säu re
14: 55-68.
Robinson, W.O. and G. Edgington, 1946. F luor ine in so i l s . Soil Sei.
61: 341-353.
Romney, E . M . , R .A . Wood and P . A. T. Wieland, 1969. Radioact ive
fluorine 18 in soil and p lants . Soil Sei. 108: 419-423.
Roorda van Eysinga, J . P . N . L. , 1971. F luor vergiftiging bij f r es ia door
gebruik van t r ipelsuperfosfaat ; een voorlopige mededel ing. Bedr i j f s
ontwikkeling, Ed. Tuinbouw 2 (3): 49 -51 .
Ro s s , C .W . , H.W. Wiebe, G.W. Mil ler and R. L. Hurs t , 1968. R e sp i r a
tory pathway, flower color, and leaf a r e a of gladiolus a s f ac tors in
the r e s i s t ance to fluoride injury. Bot. Gaz. 129: 49-52.
Sauchelli , V . , 1969. T r a c e e lements in ag r i cu l tu re . Van Nos t rand/Reinhold ,
New York, 248 pp.
50
Schneider, W. , 1966. Ist der Nachweis einer F luor Schädigung von
Pflanzen aus Pf lanzenaschenanalysen möglich? Staub-Reinhalt .
Luft 26 (1966) 534-536.
Specht, R . C . , a n d W . H . Macln t i re , 1961. Fixat ion, leaching, and plant
uptake of f luorine f rom additions of ce r ta in f luorides in r e p r e s en
tative sandy so i l s . The fluorine p roblem in cer ta in F lo r ida a r e a s .
Soil Sei. 92: 172-176.
Spier ings, F . H . F . G. , 1969a. A special type of leaf injury caused by
hydrogen fluoride fumigation of n a r c i s su s and ne r ine . In : "Air
Pollut ion". P r o c . 1st Eu r . Congr„ Influence Air Pollut . P l an t s
Anim. , 1st, Wageningen, 1968, pp. 87-89.
Spier ings, F . , 1969b. Beschadiging van g ladiole-sni jbloemen door gefluo
r i dee rd wa te r . Tuinbouwmededelingen 32: 110-114.
Spier ings, F . , 1970. Injury to gladiolus by f luoridated wa te r . F luor ide
Quart . Rep . 3: 66 -71 .
Stas, M. E. , 1945. F luooropspor ing en f luoorvergiftiging. D i s se r t a t i e ,
R i jksunivers i te i t te Groningen, 111 pp.
Stas, M. E. , I949. Ist die F luoraufnahme der Pflanze vom F luorgehal t
des Bodens abhangig? Mitt . Gebiete Lebensmi t t e lun te r s . Hyg. 40:
252-255.
Steiner, A .A . , 1969. Het gebruik van gefluorideerd leidingwater bij p lan-
tenfysiologisch onderzoek. Tuinbouwmededelingen 22: 119.
Swaine, D . J . , 1962. The t r a ce - e l emen t content of f e r t i l i ze r s . Commonw.
Bur . Soils, Tech. Commun. No. 52: 306 pp.
Treshow, M . , and F . M. Ha rne r , 1968. Growth r esponse of Pinto bean
and alfalfa to sublethal f luoride concentra t ions . Can. J . Bot. 46:
1207-1210.
Venkate s war lu, P . , W.D. A rms t rong and L. Singer, 1965. Absorption
of f luoride and chloride by ba r l ey roo ts . P lant Physio l . 40: 255-
261.
Verloo, M. en A. Cottenis , 1969. Het gebruik van de specifieke fluoride
e lec t rode voor de bepaling van fluor in bodemextrac ten . Meded.
Ri jksfac. Landbouwwetensch. Gent 34: 137-152.
51
Verloo, M. en A. Cot tenis , 1970. Bepaling van fluoriden in p lantenmate-
r i aa l met de specifieke fluoride e lec t rode . Meded. Rijksfac. Land-
bouwwetensch. Gent 35: 291-299.
Vlasveld, W . P . N , ( redacteur) , 1971. Gids voor z iekten- en onkruidbe-
stri jding in de tuinbouw. Min is te r ie van Landbouw en V i s s e r i j ,
z. p i . , 274 pp.
Wil lard, H .H . and O . B . Winter , 1933. Volumetr ic method for d e t e rmi
nation of f luorine. Ind. Eng. Chem. 5: 7-10.
Woltz, S. S. , 1964a. Trans locat ion and metabolic effects of f luoride in
gladiolus l eaves . P r o c . F l a . State Hor t . Soc. 77: 511-515.
Woltz, S. S. , 1964b. Dist inct ive effects of roots v e r su s leaf acqui red
f luor ides . P r o c . F l a . State Hor t . Soc. 77: 516-517.
Woltz, S .S . , W . E . Wate r s and D . C . Leonard, 1971. Effects of f luorides
on me tabo l i sm and visible injury in cut-flower c rops and c i t r u s .
F luor ide Quart . Rep. 4: 30-36.
Ye-O Cheng, J . , Ming-Ho Yu, G.W. Mil ler and G. W. Welkie, 1968.
F luoro-organ ic acids in soybean exposed to f luoride. Environ. Sei.
Technol. 2: 367-370.
Z immerman , P .W . and A. E . Hitchcock, 1954/1957. Susceptibili ty of
p lants to hydrofluoric acid and sulfur dioxide g a se s . Contr ib . Boyce
Thompson Inst . P lant R e s . 18: 263-279.