Hoe maak ik een werkstuk - scalacollege.nl · 3 Inleiding Op de basisschool heb je vast wel eens...
Transcript of Hoe maak ik een werkstuk - scalacollege.nl · 3 Inleiding Op de basisschool heb je vast wel eens...
Hoe maak ik een werkstuk?
Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College
B. van Aken
A. van Dorst
Scala College
Juli 2016
2
Inhoud
Inleiding ...................................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk ................................................................................................... 4
1.1 Titelpagina ........................................................................................................................................ 4
1.2 Inhoudsopgave ................................................................................................................................. 5
1.3 Inleiding ............................................................................................................................................ 6
1.4 Hoofdstukken ................................................................................................................................... 6
1.5 Conclusie .......................................................................................................................................... 7
1.6 Slot .................................................................................................................................................... 7
1.7 Bronnenlijst ...................................................................................................................................... 8
1.8 Bijlagen ............................................................................................................................................. 9
1.9 Illustraties, grafieken en tabellen ................................................................................................... 10
Hoofdstuk 2: Taal en tekens ..................................................................................................................... 11
2.1 Bouwplan ........................................................................................................................................ 11
2.2 Hoofdstukken ................................................................................................................................. 11
2.3 Paragrafen ...................................................................................................................................... 12
2.4 Alinea’s ........................................................................................................................................... 12
2.5 Opmaak .......................................................................................................................................... 12
2.6 Taal ................................................................................................................................................. 13
2.7 Bronverwijzing in de tekst .............................................................................................................. 13
Bronnenlijst .............................................................................................................................................. 15
Bijlagen ..................................................................................................................................................... 16
Bijlage 1 .................................................................................................................................................... 17
Bijlage 2 .................................................................................................................................................... 18
Bijlage 3 .................................................................................................................................................... 19
Bijlage 4 …………………………………………………………………………………………………………………………………………… 20
3
Inleiding
Op de basisschool heb je vast wel eens een werkstuk gemaakt. Op de middelbare school maak
je regelmatig werkstukken voor verschillende vakken. Een profielwerkstuk (havo-vwo) of een
sectorwerkstuk (vmbo) is straks zelfs een onderdeel van je eindexamen. Als je daarna voor
een vervolgopleiding kiest, worden werkstukken veel gebruikt als toetsing.
Het is dus belangrijk om te weten hoe je een werkstuk moet maken. In hoofdstuk 1 van deze
handleiding wordt uitgelegd uit welke onderdelen een werkstuk bestaat. In hoofdstuk 2 lees
je meer over de opbouw en opmaak van een tekst.
Een goed werkstuk moet aan verschillende eisen voldoen. Die leer je stap voor stap. Een
overzicht van die verschillende stappen vind je in de bijlagen. Net als een handige checklist om
te controleren of je alle onderdelen in je werkstuk hebt opgenomen.
De afspraak is dat alle werkstukken bij alle vakken zijn opgebouwd zoals in deze handleiding
staat beschreven. Bewaar dit boekje dus goed. Deze werkwijzer laat ruimte voor docenten om
zelf accenten te leggen. Het kan dus zo zijn dat je vakdocent aanvullende eisen stelt.
We wensen je veel succes met de uitwerking van je werkstukken.
B. van Aken en A. van Dorst
4
Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk
Een goed werkstuk is altijd opgebouwd uit dezelfde onderdelen. Als je deze elementen in de
juiste volgorde gebruikt dan is de structuur van je werkstuk al goed. In dit hoofdstuk lees je
om welke onderdelen het gaat en welke informatie je in dat onderdeel moet of kunt
opnemen.
1.1 Titelpagina
De titelpagina is meteen de kaft van je werkstuk. Op deze pagina staat de titel en een plaatje
dat iets te maken heeft met het onderwerp van je werkstuk. Een goede titel geeft aan waar
het werkstuk over gaat, maar maakt de lezer ook nieuwsgierig.
Je kunt kiezen voor een subtitel onder de titel die extra informatie geeft over de inhoud. De
subtitel schrijf je tussen aanhalingstekens of cursief:
vb: Hoe schrijf ik een werkstuk?
“Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College”
of: Hoe schrijf ik een werkstuk?
Dé werkstukkenwijzer voor het Scala College
Vermeld op de titelpagina onderaan aan de rechterkant:
je volledige naam (dus voor- en achternaam)
de namen van de andere mensen als je met een groepje werkt
de naam van de docent voor wie je het werkstuk maakt
je klas
de naam van je school en het niveau dat je volgt
de datum waarop het werkstuk moet worden ingeleverd
5
1.2 Inhoudsopgave
Direct na de titelpagina volgt de inhoudsopgave die duidelijk aangeeft uit welke onderdelen je
werkstuk bestaat. Hierin staan de titels van de verschillende hoofdstukken, paragrafen en
andere onderdelen van het werkstuk. Begin met het nummer van het hoofdstuk waar de
paragraaf deel van uitmaakt. Vervolgens nummer je de paragrafen in volgorde. Spring in als je
de titel van de paragraaf noteert om de inhoudsopgave zo overzichtelijk mogelijk te maken. Je
eindigt met de bronnenlijst en eventuele bijlagen.
Een inhoudsopgave kan er als volgt uitzien:
Inhoud
Inleiding ...................................................................................................................................................... 3
Hoofdstuk 1: Opbouw van een werkstuk ................................................................................................... 4
1.1 Titelpagina ........................................................................................................................................ 4
1.2 Inhoudsopgave ................................................................................................................................. 5
1.3 Inleiding ............................................................................................................................................ 6
1.4 Hoofdstukken ................................................................................................................................... 6
1.5 Conclusie .......................................................................................................................................... 7
1.6 Slot .................................................................................................................................................... 7
1.7 Bronnenlijst ...................................................................................................................................... 8
1.8 Bijlagen ............................................................................................................................................. 9
1.9 Illustraties, grafieken en tabellen ................................................................................................... 10
Hoofdstuk 2: Taal en tekens ..................................................................................................................... 11
2.1 Bouwplan ........................................................................................................................................ 11
2.2 Hoofdstukken ................................................................................................................................. 11
2.3 Paragrafen ...................................................................................................................................... 12
2.4 Alinea’s ........................................................................................................................................... 12
2.5 Opmaak .......................................................................................................................................... 12
2.6 Taal ................................................................................................................................................. 13
2.7 Bronverwijzing in de tekst .............................................................................................................. 13
Bronnenlijst .............................................................................................................................................. 15
Bijlagen ..................................................................................................................................................... 16
6
Het is belangrijk dat de paginanummers in de inhoudsopgave kloppen met de paginanummers
van de bijbehorende hoofdstukken en paragrafen. Het is daarom handig om de
inhoudsopgave als laatste te maken. In de meeste tekstverwerkingsprogramma’s is het
mogelijk een automatische inhoudsopgave in te stellen. Je docent kan je er meer over
vertellen.
1.3 Inleiding
Een goed werkstuk begint met een inleiding die de lezer nieuwsgierig maakt om het document
te gaan lezen. Daarvoor zijn veel verschillende mogelijkheden: in de inleiding staat
bijvoorbeeld een vraag waar jouw werkstuk een antwoord op geeft. Je kunt ook inhaken op
de actualiteit of een anekdote vertellen die te maken heeft met het onderwerp van jouw
werkstuk.
In de inleiding staat verder altijd voor welk project of vak je het werkstuk hebt gemaakt.
Vermeld het onderwerp dat op dat moment behandeld wordt in de klas en leg een koppeling
naar het werkstuk. Zo geef je het kader van je werkstuk aan.
Na het inleidende deel ga je, afhankelijk van het vak, een hoofdvraag of hypothese (aanname
of veronderstelling) formuleren. De meeste werkstukken gaan uit van een hoofdvraag, die
later meestal wordt uitgesplitst in deelvragen (zie bijlage 1). Bij sommige vakken begin je niet
met een hoofdvraag, maar met een hypothese. Je docent zal uitleggen of je een hoofdvraag
met deelvragen of een hypothese moet gebruiken.
Tot slot geef je in je inleiding aan wat je per hoofdstuk gaat doen. Zo weet de lezer wat hij in
jouw werkstuk kan verwachten.
1.4 Hoofdstukken
De hoofdstukken zijn het belangrijkste onderdeel van je werkstuk. Je gaat in de hoofdstukken
de informatie, die je met de lezer wilt delen, uitleggen. Als je uitgaat van een hoofdvraag met
deelvragen dan is het handig om per hoofdstuk de (deel)vragen uit te werken die je in de
inleiding hebt geformuleerd. Om het antwoord op die (deel)vragen te vinden, zoek je
informatie in verschillende bronnen. Je mag deze informatie niet letterlijk weergeven in je
tekst. Dit zou plagiaat zijn en dat is verboden! Begin elk hoofdstuk op een nieuwe pagina.
7
Zorg ervoor dat je niet alleen de informatie uit één bron gebruikt, maar dat je ook de ideeën
uit andere bronnen in je werkstuk opneemt. Uiteindelijk ga je in je eigen woorden aan de slag
met deze informatie (zie bijlage 3).
Is een hypothese je uitgangspunt? Dan beschrijf je in de hoofdstukken bijvoorbeeld voor
welke onderzoeksmethode je hebt gekozen en welke materialen je bij je onderzoek hebt
gebruikt.
Begin elk hoofdstuk op een nieuwe pagina. Bouw een hoofdstuk op in paragrafen en alinea’s.
Dit maakt de tekst goed leesbaar. Over paragrafen en alinea’s lees je meer in paragraaf 2.3 en
2.4 (zie ook bijlage 2).
1.5 Conclusie
Nadat je de tekst van de verschillende hoofdstukken hebt afgerond, schrijf je de conclusie. De
conclusie begint met een korte samenvatting. Zo herinnert de lezer zich weer wat er in de
voorgaande hoofdstukken stond en begrijpt hij de conclusie beter. Daarna geef je het
antwoord op de hoofdvraag die je hebt geformuleerd in de inleiding of beschrijf je of jouw
onderzoek klopt met de hypothese. Het kan zijn dat je geen antwoord op de hoofdvraag kunt
geven of je onderzoek een andere conclusie oplevert. Dan leg je uit hoe dat komt.
Je trekt de conclusie op basis van de informatie die je hebt geschreven in de verschillende
hoofdstukken. Het is dan ook niet de bedoeling in de conclusie nog nieuwe informatie toe te
voegen. Het is ook niet goed om naar een vooraf gestelde conclusie toe te schrijven. Je kunt
natuurlijk wel een aanname in je inleiding opnemen, maar het kan zijn dat je aan de hand van
je onderzoek moet concluderen dat de aanname fout was. Met de conclusie rond je het
werkstuk af.
1.6 Slot
In het slot beschrijf je hoe jij het werkstuk hebt gemaakt. Met andere woorden: je beschrijft
kort het proces. Heb je het werkstuk met een aantal klasgenoten gemaakt? Dan vermeld je de
taakverdeling en reflecteer je op de samenwerking. Wat ging goed? Wat kan beter? In het slot
kun je ook je mening geven over het werkstuk. Dit moet wel een inhoudelijke mening zijn over
8
het onderwerp en de uitwerking van je werkstuk. Bij sommige vakken is een eigen mening
zelfs verplicht.
1.7 Bronnenlijst
Om je hoofdvraag (en deelvragen) te kunnen beantwoorden maak je gebruik van
verschillende informatiebronnen. In het volgende hoofdstuk lees je hoe je die bronnen in de
tekst moet vermelden. De bronnenlijst aan het eind van je werkstuk geeft een totaaloverzicht
van alle gebruikte informatiebronnen. In de lijst orden je de informatiebronnen alfabetisch op
schrijversnaam. Maak een onderscheid in boeken, artikelen en websites. Een bronnenlijst
wordt ook wel literatuurlijst of bibliografie genoemd.
Bij het opstellen van de bronnenlijst geldt de zogenaamde APA-norm wat betreft de lay-out
en informatie over de bron. De APA-norm (van de American Psychological Association) wordt
internationaal in wetenschappelijke publicaties gebruikt. Er zijn nog andere manieren waarop
je een bronnenlijst kunt maken, maar op het Scala College is gekozen voor deze APA-norm.
Het is mogelijk automatisch een bronnenlijst samen te stellen. Je docent kan je er meer over
vertellen.
Boek
Achternaam auteur - voorletters – (jaar). Titel van het boek - (druk). Plaats van uitgave:
uitgeverij.
Hoogeveen, P. Winkels (2008). Het didactische werkvormenboek: variatie en differentiatie in
de praktijk (tweede herziene druk). Assen: Koninklijke van Gorcum BV.
Bij meerdere auteurs noem je alleen de eerste en geef je de andere auteurs aan met: e.a.
Steehouder, M. e.a. (2006). Leren communiceren: handboek voor mondelinge en schriftelijke
communicatie (vijfde herziene druk). Groningen: Wolters-Noordhoff
9
Artikel
Achternaam auteur - voorletters – (jaar). Titel van het artikel. Titel van het tijdschrift –
jaargang en nummer of datum.
Decorte, S., (2013). Doe minder, bereik meer! Psychologie Magazine, jaargang 32, februari
2013.
Internet
Achternaam auteur – voorletter – (jaar van publicatie of update). Titel van de publicatie.
Webadres.
Meijden, B., van der (1998). Schiphol als thema voor een geschiedenis-, internet- en/of
profielwerkstuk. http://www.histopia.nl/schiphol.htm.
Opmerking
Vaak zijn de auteur en het publicatiejaar van een website onduidelijk. Noteer dan alleen het
webadres en de datum waarop je de site geraadpleegd hebt:
http://www.histopia.nl/schiphol.htm. Geraadpleegd op 7 juli 2005.
1.8 Bijlagen
Heb je een enquête gehouden? Dan neem je de vragenlijst op als bijlage. Dat geldt ook voor
grafieken, tabellen, krantenknipsels of andere zaken die je hebt gebruikt bij de uitwerking van
je werkstuk. Geef elke bijlage een nummer of een letter, zodat je in de tekst naar de juiste
bijlage kunt verwijzen. Iedere bijlage heeft bovendien een titel en een bronvermelding. Als de
bijlage voor de lezer onduidelijk zou kunnen zijn, voeg dan ook een korte uitleg toe.
Heb jij een werkstuk gemaakt waarin bepaalde vaktermen (jargon) vaak voorkomen? Voeg
dan als bijlage een begrippenlijst toe, waarin je deze begrippen op alfabetische volgorde
rangschikt en uitlegt.
10
In de inhoudsopgave geef je aan welke bijlagen je hebt opgenomen en op welke pagina deze
te vinden zijn. Meer informatie over de inhoudsopgave vind je in paragraaf 1.2.
1.9 Illustraties, grafieken en tabellen
In je werkstuk staan de meeste illustraties, grafieken en tabellen in de bijlagen. Als deze
tussen de tekst zouden staan, wordt je werkstuk namelijk veel minder goed leesbaar. Heel
soms is het nodig illustraties, grafieken en tabellen op te nemen ter verduidelijking van de
tekst. Onder de illustraties staat altijd een korte, verklarende tekst en een bronvermelding.
Tabellen en grafieken moeten voorzien zijn van een nummer en (eventueel) van een
bronvermelding.
Deze bronnen vermeld je als volgt:
Bij illustraties en grafieken: Figuur 1. Naam plaatje: Uit Titel van het boek (blz. xx), door
A.A. Auteur, jaar, Plaats: Uitgever.
Bij tabellen: Uit Titel van het boek (blz. xx), door A.A. Auteur, jaar, Plaats: Uitgever.
11
Hoofdstuk 2: Taal en tekens
Jij hebt je best gedaan op je werkstuk en wil dan ook dat de inhoud duidelijk overkomt. Een
gestructureerde opbouw van het document is daarom belangrijk. Hoe je dat doet, heb je
gelezen in hoofdstuk 1. In dit hoofdstuk staat wat je nog meer moet doen om de leesbaarheid
van je werkstuk te vergroten.
2.1 Bouwplan
Een goede voorbereiding is het halve werk. Dat geldt zeker ook voor het opstellen van een
werkstuk. Begin dus niet meteen te schrijven, maar maak eerst een bouwplan om je
informatie te ordenen. Groepeer de informatie naar deelonderwerpen en geef in
steekwoorden aan wat je wilt opschrijven.
Elk deelonderwerp werk je uit in een apart hoofdstuk. De verschillende aspecten van dat
deelonderwerp neem je op in afzonderlijke paragrafen. In je bouwplan omschrijf je per
onderdeel in kernwoorden de inhoud.
Als het bouwplan gereed is, ga je pas aan de slag. Je schrijft eerst de verschillende
hoofdstukken. Je schrijft je conclusie en inleiding eigenlijk pas als laatste. Daarna maak je de
bronnenlijst en orden je de bijlagen. Een mooie titelpagina is een belangrijk onderdeel dat je
niet moet vergeten. Tot slot maak je de inhoudsopgave.
2.2 Hoofdstukken
Elk hoofdstuk heeft een titel die duidelijk aangeeft waar dat hoofdstuk over gaat. De titel kan
bestaan uit een of enkele woorden, maar ook een korte zin. Een vraag is geen goede titel.
Een korte inleiding waarin je het deelonderwerp vermeldt, vormt de inleiding van je
hoofdstuk. Verder geef je aan wat in de paragrafen van dat hoofdstuk aan de orde komt. Een
hoofdstuk eindigt met een slot waarin je een korte samenvatting geeft of een conclusie
formuleert (zie ook bijlage 2).
12
2.3 Paragrafen
De verschillende aspecten van het deelonderwerp uit een hoofdstuk worden beschreven in
paragrafen. Ook paragrafen hebben een titel. Die worden tussenkopjes genoemd. Is de
paragraaf een groot stuk tekst? Begin dan opnieuw met een korte inleiding. Is de paragraaf
redelijk kort? Dan is een inleidende zin voldoende. Elke paragraaf eindigt, net als een
hoofdstuk met een slot(zin) (zie ook bijlage 2).
2.4 Alinea’s
Elke paragraaf is weer onderverdeeld in alinea’s die samenhangende informatie bevatten over
een aspect van het deelonderwerp dat in de paragraaf beschreven wordt.
Elke alinea begint op een nieuwe regel. De belangrijkste informatie staat vaak in de eerste zin
(de kernzin) die in de rest van de alinea wordt uitgewerkt. Soms is de laatste zin de kernzin.
Bijvoorbeeld als je een conclusie trekt uit de beschreven informatie. Een paragraaf kan
opgebouwd zijn uit verschillende alinea’s. Gebruik binnen een alinea steeds dezelfde tijd
(zie ook bijlage 2).
Kortom: elk werkstuk is opgebouwd uit een inleiding, een middenstuk (dat bestaat uit de
verschillende hoofdstukken) en een slot. Elk hoofdstuk begint steeds op een nieuwe pagina en
heeft dezelfde indeling. En zelfs binnen een paragraaf en een alinea gebruik je deze opbouw.
2.5 Opmaak
Bij de opmaak (in het Engels: lay-out) van je werkstuk gaat het erom hoe de verschillende
hoofdstukken en paragrafen in je werkstuk staan. Als je in je hele werkstuk hetzelfde
lettertype en dezelfde witruimte gebruikt, is het document prettig leesbaar voor anderen.
Gebruik in je werkstuk:
lettertype Calibri
lettergrootte 14 (en vet) voor de titel van een hoofdstuk
lettergrootte 13 (en vet) voor de tussenkoppen bij paragrafen
lettergrootte 12 voor de inhoud
lettergrootte 8 voor de vermelding van de bron bij bijlagen
13
regelhoogte is 1,5. Dit maakt de tekst leesbaarder en beter te corrigeren.
vul de tekst uit, dit maakt de tekst strakker, waardoor het er verzorgder uitziet
Laat steeds een regel wit tussen de titel van het hoofdstuk en de inleidende tekst. Tussen de
verschillende paragrafen voeg je eveneens een witregel toe.
Een paragraaf bestaat uit verschillende alinea’s. Begin een nieuwe alinea op een nieuwe regel.
2.6 Taal
Het schrijven van een werkstuk is een hele klus. Een bouwplan is een handig hulpmiddel om
de informatie te ordenen. In dat bouwplan heb je met kernwoorden de inhoud van de
verschillende hoofdstukken genoteerd. Dan kun je de inhoud gaan schrijven.
Houd daarbij rekening met het volgende:
begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt
gebruik alleen uitroeptekens als dat beslist nodig is
gebruik hoofdletters op de juiste manier
zet komma’s op de juiste plaats
schrijf geen lange zinnen
schrijf de zinnen actief (‘Ik lees een boek’ is beter dan ‘Een boek wordt door mij gelezen’)
let op de (werkwoord)spelling
gebruik synoniemen en verwijswoorden voor afwisseling in de tekst
leg afkortingen de eerste keer uit
Een groot verslag schrijf je niet in één keer. Je schrijft een stuk, daarna kijk je terug. Je
verbetert en verandert het en je schrijft weer verder. Laat je tekst ook eens aan iemand
anders lezen.
2.7 Bronverwijzing in de tekst
Ga jij in jouw werkstuk op zoek naar het antwoord op een hoofd- en deelvragen? Dan
raadpleeg je verschillende bronnen om het antwoord te kunnen vinden op die vragen. Welke
bronnen je gebruikt hebt, moet je duidelijk vermelden in de bronnenlijst aan het eind van je
werkstuk. Raadpleeg je een bron meerdere keren dan noteer je deze toch maar één keer.
14
Soms geef je in eigen woorden weer wat je gelezen hebt. Dat heeft parafraseren. De
betekenis moet wel hetzelfde blijven. In andere gevallen geef je de tekst letterlijk weer. Dat
heet citeren. Bij citeren vermeld je in de tekst niet alleen de titel van de bron, maar geef je
ook aan op welke plaats je het citaat gevonden hebt.
1. Voorbeeld van parafraseren:
In het basisboek Op nieuw niveau staat dat citeren betekent dat je een tekst letterlijk
overschrijft.
2. Voorbeeld van citeren:
“Als je iets letterlijk uit een tekst overneemt, noemen we dat citeren.”
(Kraaijeveld, 2002, p. 28)
3. Nog een voorbeeld van citeren:
“Bij citeren van internetbronnen worden geen paginanummers gebruikt.”
(http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnen-
vermelden/apa-normen-citeren-en-par/, geraadpleegd op 1 mei 2013)
In het tweede voorbeeld is de tekst letterlijk overgenomen uit het Basisboek Op nieuw niveau.
Het boek is uitgegeven in 2002. De geciteerde tekst staat op pagina 28. In de bronnenlijst is
vervolgens te zien om wat voor bron het gaat.
In het derde voorbeeld is de tekst letterlijk overgenomen van een website. Aangezien de
auteur niet bekend is, is het voldoende om aan te geven wanneer je de site geraadpleegd
hebt.
Zoals eerder aangegeven zijn er verschillende methodes om te verwijzen. Het Scala College
heeft voor de APA-methode gekozen, omdat die het meest gebruikt wordt in
wetenschappelijke teksten. Als je later een HBO- of WO-opleiding gaat volgen, zul je hoogst
waarschijnlijk met deze manier van verwijzen gaan werken. Als je de bronverwijzing
consequent gebruikt, kun je nooit van plagiaat beschuldigd worden (zie ook bijlage 3).
15
Bronnenlijst
(sd). Opgeroepen op mei 2013, van
http://specials.han.nl/themasites/studiecentra/verwerken-en-delen/bronnen-
vermelden/apa-normen-citeren-en-par/
Decorte, S. (2013). Doe minder, bereik meer! Psychologie Magazine , 32.
Hoogeveen, P., & Winkels, J. (2008). Het didactische werkvormenboek: variatie en
differentiatie in de praktijk (2e herziene ed.). Assen: Koninklijke van Gorcum B.V.
Kraaijeveld, R. e. (2002). Op nieuw niveau onderbouw 1 vmbo-t/havo (1e ed.). Utrecht:
ThiemeMeulenhoff.
Meijden, B. v. (1998). Opgeroepen op mei 30, 2013, van http://www.histopia.nl/schiphol/htm
Steehouder, M. e. (2006). Leren communiceren: handboek voor mondelinge en schriftelijke
communicatie (5e herziene ed.). Groningen: Wolters-Noordhoff.
16
Bijlagen
In de inleiding van deze werkwijzer staat dat je stap voor stap leert om een werkstuk te maken
dat voldoet aan vooraf omschreven eisen. De fasering betreft het formuleren van hoofd- en
deelvragen (bijlage 1). In bijlage 2 lees je hoe je uiteindelijk een werkstuk met meerdere
hoofdstukken, paragrafen en alinea’s schrijft. Bijlage 3 laat zien hoe je in drie jaar leert
verschillende bronnen te citeren en vermelden. Bijlage 4 bevat een handige checklist.
17
Bijlage 1
In paragraaf 1.3 heb je gelezen dat je in de inleiding de hoofd- en deelvragen vermeldt waarop
jij in je werkstuk een antwoord probeert te vinden. Dat wordt pas van je gevraagd in klas 3.
Eerst leer je een goede hoofdvraag te formuleren, zoals blijkt uit onderstaand overzicht.
In de eerste klas:
Je leert om een goede hoofdvraag te formuleren.
In de tweede klas:
De hoofdvraag ga je opdelen in deelvragen. Door middel van de deelvragen kun je je nog
beter richten op je onderzoek. Een beter onderzoek geeft een beter antwoord op de
hoofdvraag. Je gaat twee deelvragen formuleren bij je hoofdvraag.
In de derde klas:
Het is de bedoeling dat je nog gerichter aan het werk gaat. Er wordt meer verwacht van je
hoofdvraag die je bovendien opdeelt in minimaal drie deelvragen.
18
Bijlage 2
In de paragrafen 2.2, 2.3 en 2.4 wordt uitgelegd dat hoofdstukken verdeeld worden in paragrafen, die
vervolgens weer verdeeld worden in alinea’s. In onderstaand overzicht lees je hoe je uiteindelijk een
werkstuk met meerdere hoofdstukken maakt.
In de eerste klas:
Je hebt een hoofdvraag geformuleerd. Die ga je uitwerken in een hoofdstuk met
paragrafen.
Let op: elke paragraaf gaat over een bepaald deelonderwerp. Beschrijf je een nieuw aspect?
Begin dan aan een nieuwe paragraaf. Schrijf aan het eind de inleiding en het slot. Vergeet
de titelpagina, de inhoudsopgave, de bronnenlijst en de (eventuele) bijlagen niet. Zie
hoofdstuk 1.
In de tweede klas:
Je hebt een hoofdvraag en twee deelvragen geformuleerd. Elke deelvraag wordt uitgewerkt
in een hoofdstuk. De beantwoording van de hoofdvraag gebeurt in de conclusie. Schrijf op
het laatst de inleiding en het slot. Vergeet de titelpagina, de inhoudsopgave, de bronnenlijst
en de bijlagen niet.
In de derde klas:
De hoofdvraag is opgedeeld in drie deelvragen die in drie afzonderlijke hoofdstukken met
paragrafen worden uitgewerkt. Zorg ervoor dat elke paragraaf dezelfde opbouw heeft als
het hoofdstuk en dus: begint met een inleiding, middenstuk en slot.
19
Bijlage 3
Om je hoofd- en deelvragen te beantwoorden maak je gebruik van boeken of internet. In paragraaf 2.7
heb je gelezen over parafraseren en citeren en is beschreven hoe je de geraadpleegde bronnen moet
vermelden. Hoe je dat moet aanpakken zie je in onderstaand overzicht.
In de eerste klas:
Je geeft de informatie die je in boeken of op websites gevonden hebt om je hoofdvraag te
beantwoorden weer in je eigen woorden. De geraadpleegde bronnen neem je op in je
bronnenlijst.
In de tweede klas:
Je hebt je hoofdvraag opgedeeld in twee deelvragen. Om die te kunnen beantwoorden heb
je minimaal twee bronnen gebruikt. Een van de bronnen is een boek. Gebruik één citaat.
Je gaat nu leren hoe je precies moet verwijzen naar bronnen in de tekst. Dat betekent dat
je nu wel letterlijk de tekst mag gebruiken die je in een bron hebt gevonden. Als je
tenminste vermeldt van wie die bron is. Dat heet verwijzen naar een bron. De techniek van
het verwijzen naar bronnen wordt in paragraaf 2.7 uitgelegd. Je past de juiste
bronvermelding twee keer toe in je werkstuk. Je gebruikt minimaal één boek.
In de derde klas:
Je hebt je hoofdvraag opgedeeld in drie deelvragen. Je gebruikt drie bronnen in je werkstuk.
Twee daarvan zijn een boek. Verwerk twee citaten in je werkstuk. Vergeet niet je bronnen
ook te vermelden in de bronnenlijst.
Iedere keer als je een bron gebruikt in de tekst verwijs je naar die bron zoals staat
omschreven in paragraaf 2.7. Twee van je bronnen zijn een boek.
20
Bijlage 4
Hieronder vind je een checklist met daarin alle onderdelen die je in je werkstuk moet verwerken. Ook
een aantal spellingsregels staan nog een keer op een rijtje.
Titelpagina
Aanwezig Afwezig
Plaatje dat iets te maken heeft met je onderwerp
Titel (en een subtitel)
Je volledige naam
Namen van de mensen waarmee je hebt samengewerkt
Naam van de docent voor wie je het werkstuk maakt
Je klas
Naam van de school en het niveau dat je volgt
De datum waarop het werkstuk ingeleverd moet worden
Inhoudsopgave
Aanwezig Afwezig
Titels van de onderdelen die in je werkstuk voorkomen
Paginanummers
Inleiding
Aanwezig Afwezig
Waarom moet de lezer jouw tekst lezen?
Voor welk project of vak heb jij dit werkstuk gemaakt?
Waarover gaat het werkstuk? En waarom heb je voor dit onderwerp gekozen?
Hoofdvraag met deelvragen of onderzoeksvraag met hypothese
Hoofdstukken
Aanwezig Afwezig
Deelvragen worden beantwoord of het onderzoek wordt uitgewerkt
Er worden verschillende bronnen gebruikt
Elk hoofdstuk heeft een titel
Conclusie
Aanwezig Afwezig
Een korte samenvatting van het werkstuk
Antwoord op de hoofdvraag of op de onderzoeksvraag (als je antwoord geeft op de onderzoeksvraag geef je ook aan of de hypothese die je in je inleiding gesteld hebt, klopt)
Afrondende conclusie
Slot
Aanwezig Afwezig
Als je alleen werkt:
Hoe heb je het werkstuk gemaakt? (welk proces heb je doorlopen?)
Wat vind je van je werkstuk?
Als je samenwerkt:
Hoe hebben jullie het werkstuk gemaakt? (welk proces hebben jullie doorlopen?)
Hoe was de taakverdeling?
21
Hoe ging het samenwerken?
Wat vinden jullie van het werkstuk?
Bronnenlijst
Aanwezig Afwezig
Alle bronnen zijn volgens APA-normen vermeld
Alle bronnen zijn alfabetisch geordend
Er is onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten bronnen (boeken, websites, artikelen, etc.)
Bijlagen
Aanwezig Afwezig
Eventuele bijlagen zijn toegevoegd
Alle bijlagen hebben een titel, een bronvermelding en zijn genummerd
Algemene regels voor een werkstuk:
Het werkstuk is overzichtelijk opgebouwd en bestaat uit hoofdstukken, paragrafen en alinea’s
Lay out
Lettertype Calibri
Lettergrootte 14 (en vet) voor de titel van een hoofdstuk
Lettergrootte 13 (en vet) voor de tussenkoppen bij paragrafen
Lettergrootte 12 voor de inhoud
Lettergrootte 8 voor de vermelding van de bron bij bijlagen
Regelhoogte is 1,5
Vul de tekst uit
Laat steeds een regel wit tussen de titel van het hoofdstuk en de inleidende tekst
Taal
Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt
Gebruik alleen een uitroepteken als dat nodig is
Gebruik hoofdletters op de juiste manier
Zet komma’s op de juiste plaats
Schrijf geen lange zinnen
Schrijf de zinnen actief
Let op de werkwoordspelling
Gebruik synoniemen en verwijswoorden voor afwisseling in de tekst
Leg afkortingen de eerste keer uit
Bronverwijzing
Parafraseer of citeer onderdelen uit bronnen
Bijlagen