HEEFT TRANSFORMATIONEEL LEIDERSCHAP EEN INVLOED OP … · 2017-08-05 · In de White paper van...
Transcript of HEEFT TRANSFORMATIONEEL LEIDERSCHAP EEN INVLOED OP … · 2017-08-05 · In de White paper van...
HEEFT TRANSFORMATIONEEL
LEIDERSCHAP EEN INVLOED OP
HET AANTAL GEMELDE
MEDISCHE INCIDENTEN EEN KWANTITATIEF ONDERZOEK BIJ
ZIEKENHUISVERPLEEGKUNDIGEN
Aantal woorden: 11.989
Astrid Coryn Studentennummer: 01408566
Promotor: Prof. dr. Frederik Anseel
Copromotor: Prof. dr. Nicoletta Dimitrova
Masterproef 2 voorgelegd voor het behalen van de graad Master of Science in de Psychologie
in de richting Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid
Academiejaar: 2016 - 2017
“The single greatest impediment to error prevention in the medical
industry is that we punish people for making mistakes.” (Leape, 2008,
p.3)
Woord Vooraf
Beste lezer
Voor u ligt de finale versie van mijn masterproef. Na drie leerzame jaren sluit ik
met deze thesis mijn master ‘Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid’ aan de Universiteit
Gent af.
Graag wil ik van de gelegenheid gebruikmaken om mijn oprechte dank te betuigen
aan eenieder die, op welke wijze dan ook, mij geholpen en ondersteund heeft bij het tot
stand komen van deze masterproef. Zonder hen zou de verwezenlijking van deze scriptie
niet mogelijk zijn geweest. In het bijzonder richt ik een woord van dank tot mijn promotor
en copromoter, respectievelijk Frederik Anseel en Nicoletta Dimitrova. Ik wil hen
bedanken voor hun deskundige begeleiding en voor de tijd die zij steeds hebben
vrijgemaakt voor het geven van waardevol advies en constructieve feedback. Daarnaast
gaat een grote dank uit naar Lien Faelens en Chloë Marysse voor hun ondersteuning in
de beginfase van mijn eindwerk. Zij wisten mij met hun eindeloos geduld steeds te
motiveren en stonden me bij met raad en daad.
Veel dank aan alle verpleegkundigen die in hun ongetwijfeld drukke agenda tijd
vrijmaakten om mijn vragenlijst in te vullen. Zonder hun inzet had deze thesis niet
hetzelfde resultaat gehad. Hun bereidwillige medewerking stel ik dan ook zeer op prijs.
Ook de deelnemende ziekenhuizen verdienen hier een vermelding. Dankzij hun openheid
en welwillendheid kon deze studie tot stand komen. Daarnaast wil ik graag mijn moeder
bedanken, niet alleen voor de blijvende steun, maar ook voor de kans en de middelen die
zij mij heeft geboden om op universitair niveau te studeren. Zij heeft mij de mogelijkheid
gegeven om mij zowel op persoonlijk als op intellectueel vlak te ontplooien.
Verder ook een gemeend woord van dank aan mijn zus en vriend voor hun
onvoorwaardelijke steun, hun luisterend oor, de nodige duwtjes in de rug en vooral hun
vele aanmoedigingen aan de zijlijn.
Tot slot wens ik u veel leesplezier toe.
Met vriendelijke groeten,
Astrid Coryn
Abstract
Sinds enkele jaren wordt het melden van incidenten binnen de gezondheidszorg
sterk aangemoedigd. Ondanks deze aanmoedigingen rapporteren zorgkundigen nog te
weinig medische incidenten. Dit heeft als gevolg dat de kosten van de totale
gezondheidszorg toenemen. Om mogelijke oplossingen voor het probleem van
onderrapportage aan te reiken, verdiept deze masterproef zich in het concept
patiëntveiligheid en medische incidenten. In de White paper van Hellings en collega’s
(2017) wordt de rol van effectief leiderschap en veiligheidscultuur als essentieel erkend
bij patiëntveiligheid. Daarom richt deze masterproef zich op de relatie tussen
transformationeel leiderschap enerzijds en het aantal gemelde medische incidenten
binnen Belgische ziekenhuizen anderzijds. Daarnaast wordt onderzocht of de
aanwezigheid van een veiligheidscultuur deze relatie kan verklaren.
Na een uitgebreide literatuurstudie volgt een empirisch onderzoek waarvoor 136
ziekenhuisverpleegkundigen van vier verschillende ziekenhuizen een digitale of
schriftelijke vragenlijst invulden. De gehanteerde vragenlijst was samengesteld uit de
Nederlandse vertaling van de ‘Transformational leadership Questionnaire’ en een
Nederlandse versie van de ‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’. Tevens werden
enkele demografische vragen opgenomen. Wanneer het vooropgestelde conceptuele
model statistisch getoetst werd, viel op dat de relatie tussen transformationeel leiderschap
en het aantal gemelde medische incidenten, in tegenstelling tot de verwachting, niet
significant was. Daar niet voldaan was aan de eerste voorwaarde van Baron en Kenny
(1986) werd mediatie uitgesloten. Ook in de aanvullende moderatieanalyse bleek dit
verband afwezig te zijn. Wel werd een positieve correlatie gevonden tussen
transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur. Dit vormt een aanzet tot verder
theorievorming en vervolgonderzoek.
Inhoudstafel
Inleiding ................................................................................................................ 1
Literatuurstudie ..................................................................................................... 4
Medische Incidenten .......................................................................................... 4
Aantal gemelde medische incidenten ............................................................ 5
Transformationeel Leiderschap ......................................................................... 6
Transformationeel Leiderschap en het Aantal Gemelde Medische Incidenten . 8
Veiligheidscultuur ........................................................................................... 10
Veiligheidscultuur en Transformationeel Leiderschap.................................... 12
Veiligheidscultuur en het Aantal Gemelde Medische Incidenten ................... 14
Veiligheidscultuur als Mediator ...................................................................... 15
Samenvattend Overzicht en Conceptueel Model ................................................ 15
Methode ............................................................................................................... 16
Opzet ................................................................................................................ 16
Procedure ......................................................................................................... 17
Steekproef ........................................................................................................ 18
Meetinstrumenten ............................................................................................ 19
Transformationeel leiderschap ..................................................................... 19
Veiligheidscultuur ........................................................................................ 20
Controlevariabelen ....................................................................................... 22
Resultaten ............................................................................................................ 22
Data-analyse .................................................................................................... 23
Correlaties .................................................................................................... 23
Mediatieanalyse ........................................................................................... 26
Mediatieanalyse 1………….………………………………...…………….27
Mediatieanalyse 2………………..…………………………………………28
Aanvullende Analyse ....................................................................................... 30
Correlaties .................................................................................................... 30
Moderatieanalyse. ........................................................................................ 33
Moderatieanalyse 1 ...................................................................................... 33
Moderatieanalyse 2……………….………………......………………………….35
Discussie.............................................................................................................. 37
Bevindingen ..................................................................................................... 37
Meerwaarde ..................................................................................................... 40
Theoretisch ................................................................................................... 40
Praktisch ....................................................................................................... 41
Beperkingen ..................................................................................................... 41
Aanbeveling voor Vervolgonderzoek .............................................................. 43
Referenties ........................................................................................................... 45
Bijlage 1: Mail naar de Leidinggevende ............................................................. 57
Bijlage 2: Vragenlijst .......................................................................................... 58
Bijlage 3: Deelnemende Afdelingen ................................................................... 68
1
Lijst van Figuren
Figuur 1. Kenmerken van transformationele leidinggevenden, het I'en - model ............. 7
Figuur 2. De vijf stadia cultuurladder van Hudson, Parker en Graaf ............................. 12
Figuur 3. Conceptueel model van de huidige studie ...................................................... 16
2
Lijst van Tabellen
Tabel 1 Correlatiematrix tussen de controle, onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
........................................................................................................................................ 24
Tabel 2 Lineaire regressie van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde
incidenten in 2016 .......................................................................................................... 28
Tabel 3 Lineaire regressie van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde
incidenten per team in 2016 ........................................................................................... 29
Tabel 4 Correlatiematrix tussen de Controle, Onafhankelijke en Afhankelijke variabelen
........................................................................................................................................ 32
Tabel 5 Het modererende effect van veiligheidscultuur op de relatie transformationeel
leiderschap - aantal gemelde medische incidenten in 2016 ........................................... 34
Tabel 6 Het modererende effect van veiligheidscultuur op de relatie transformationeel
leiderschap - aantal gemelde medische incidenten per team in 2016 ............................ 36
1
“Mijn moeder moest bestraald worden voor een klein hersengezwel. Door een fout
in het UZ was er echter een afwijking van 1.3 centimeter tussen de plaats van de
bestraling en de plaats waar het gezwel zich bevond. Mijn moeder is dus niet behandeld
voor het gezwel en na de verkeerde bestraling merkten we een verlamming in haar
gezicht. Ze is uiteindelijk volledig verlamd geraakt en overleden in 2007”. Aldus Luc,
nabestaande en burgerlijke partij in een rechtszaak tegen het UZ Gent. In 2006 kregen
zeventien hersentumor patiënten een verkeerde stralingsdosis toegediend. Dit wegens
mankementen aan de bestralingshelm. Negen patiënten waren reeds overleden toen het
probleem aan het licht kwam (De Morgen, 2011).
Situaties als bovenstaande, in de literatuur omschreven als medische incidenten,
komen frequenter voor dan gedacht. De vzw Medisch Falen spreekt over jaarlijks
tweeduizend medische incidenten met dodelijke afloop (Heijlen, 2012). Helaas worden
ondanks de aanwezigheid van meldsystemen nog veel incidenten niet gerapporteerd. Met
als gevolg dat gebruikte procedures, hulpmiddelen en systemen niet optimaal
gecorrigeerd worden. Onderzoek naar de oorzaken van deze onderrapportage toont aan
dat het intern aanpakken van het probleem de beste oplossing is. De achterliggende idee
hierbij is dat niet de inhoud van de job, maar wel de werkcontext aan de grondslag ligt
van negatieve werkuitkomsten (Cohen, Stuenkel, & Nguyen, 2009; Milisen, Abraham,
Siebens, Darras, & Dierckx de Casterlé, 2006; O’Brien-Pallas, Murphy, Shamian, Li, &
Hayes, 2010).
Werkcontext is een breed concept, één aspect hiervan is de relatie tussen
zorgkundigen en hun leidinggevende (Meredith, Cohen, & Raia, 2010). De stijl die de
leidinggevende aanneemt, heeft differentiële gevolgen voor enerzijds de aard van de
relatie en anderzijds voor enkele werkuitkomsten (Cummings et al., 2010; Duffield,
Gardner, Chang, & Catling-Paull, 2009; Raup, 2008). In de wetenschappelijke literatuur
zijn tal van onderzoeken en theorieën omtrent leiderschap voor handen. De meeste
empirische steun gaat hierbij uit naar de ‘full-range leadership’ theorie van Avolio en
Bass (1991). Zij spreken in hun theorie over drie leiderschapsstijlen: transactioneel,
transformationeel en laissez-faire leiderschap. In het algemeen wordt erkend dat een
relatiegeoriënteerde leiderschapsstijl meer positieve werkuitkomsten uitlokt in
vergelijking met een taakgerichte leiderschapsstijl (Cummings et al., 2010). Onder het
2
eerstgenoemde valt ook transformationeel leiderschap (Masood, Dani, Burns, &
Backhouse, 2006). Een stijl die binnen de gezondheidszorg, omwille van zijn positieve
invloed op zorgkundigen, steeds meer aandacht krijgt (Meredith, Cohen, & Raia, 2010;
Raup, 2008). Daarnaast is het een omgevingsvariabele waarvan het effect op het aantal
gemelde medische incidenten slechts in geringe mate is onderzocht. De vraag rijst dan
ook of transformationeel leiderschap gestimuleerd moet worden om tot meer meldingen
te komen.
Naast het bovengenoemde aspect van leidinggeven is ook veiligheidscultuur een
element van de werkcontext. Veiligheidscultuur is een onderdeel van de
organisatiecultuur die momenteel aan terrein wint binnen de gezondheidszorg en
daarenboven een randvoorwaarde is voor patiëntveiligheid. Binnen dergelijke cultuur
worden incidenten bespreekbaar gemaakt en kunnen zorgkundigen leren van elkaar.
Ondanks het belang en de intensieve aandacht voor dit topic, is het nog steeds een aspect
dat niet verankerd is in iedere organisatie. Dit is een spijtige zaak wetende dat een
organisatie met een slechte veiligheidscultuur hand in hand gaat met een grotere kans op
incidenten en bijgevolg met extra kosten voor de gezondheidszorg (Hoonhout et al.,
2009). ‘The Institute of Medicine’ (IOM) roept dan ook alle gezondheidsorganisaties op
om te streven naar een veiligheidscultuur (Kohn, Corrigan, & Donaldson, 2000). Een
oproep die een stroom aan onderzoek omtrent ‘cultuur van veiligheid’ binnen de
gezondheidszorg teweeg bracht (Delaney, Apostolidis, Lachapelle, & Fortinsky, 2011;
Guldenmund, 2000; Robb & Seddon 2010; Singer, 2003; Thomas, Sexton, Neilands,
Frankel, & Helmreich, 2005).
Één van deze onderzoeken betreft het onderzoek van Burke en collega’s (2006).
Zij bewijzen met hun studie dat leidinggevenden een grote invloed uitoefenen op het
bevorderen van veiligheid binnen de organisatie. Daarnaast stelt onderzoek van
Wageman (2001) dat de positieve invloed die leiderschap heeft een belangrijke rol vervult
in het creëren van een veiligheidscultuur. Een vaststelling die later wordt bevestigd in het
onderzoek van Nelson en collega’s (2002) alsook in het onderzoek Samardzic, Woerkom
en Paauwe (2012). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat een leidinggevende kan
zorgen voor betere communicatie, onderling vertrouwen, sociale steun en een cultuur
waarin het melden van incidenten bespreekbaar wordt. Zoals hierboven aangehaald wordt
3
in deze studie transformationeel leiderschap als positieve leiderschapsstijl aangewezen.
Bijgevolg veronderstelt dit onderzoek dat transformationeel leiderschap een
veiligheidscultuur op een positieve manier uitlokt.
Andere onderzoeken omtrent veiligheidscultuur richten zich specifiek op de
uitkomst hiervan. Zo stellen Vogelsmeier en Scott–Cawiezell (2007) in hun onderzoek
dat veiligheidscultuur een cultuur betreft waarbij het melden van incidenten niet leidt tot
schuld, maar juist tot meldgedrag. Analoog aan de studie van Vogelsmeier en
Scott-Cawiezell (2007) wordt in deze scriptie verondersteld dat veiligheidscultuur
positief geassocieerd is met het aantal meldingen. De aanwezigheid van een
veiligheidscultuur zorgt met andere woorden voor een toename in het aantal
gerapporteerde medische incidenten.
Samengevat omvat dit onderzoek de volgende drie concepten: transformationeel
leiderschap, veiligheidscultuur en het aantal gemelde medische incidenten. Hierbij wordt
nagegaan in hoeverre transformationeel leiderschap een impact heeft op het aantal
gemelde medische incidenten en in welke mate deze relatie wordt gemedieerd door de
veiligheidscultuur van een instelling. Om een antwoord te bieden op het vooropgesteld
conceptueel model wordt een uitgebreide literatuurstudie gemaakt. Hierbij wordt kennis
en inzicht met betrekking tot de positieve effecten van transformationeel leiderschap en
veiligheidscultuur op het melden van medische incidenten verkregen. Daaropvolgend
worden de relaties tussen de variabelen aan de hand van een empirische studie getoetst.
Voor deze studie wordt gebruik gemaakt van bestaande, gevalideerde vragenlijsten.
Vervolgens worden in de discussie inzichten uit de literatuurstudie in verband gebracht
met de empirische studie. Tot slot worden enkele beperkingen aangehaald en
aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek.
4
Literatuurstudie
Medische Incidenten
In navolging van andere sectoren zoals de luchtvaart, de chemie en de kernenergie
is ook in de gezondheidszorg de aandacht voor (patiënt)veiligheid de afgelopen jaren
sterk toegenomen (Gaba, 2000). Patiëntveiligheid is een containerbegrip dat binnen de
gezondheidszorg door verschillende onderzoekers wordt gedefinieerd als: ‘Het
(nagenoeg) ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte lichamelijke of
psychische schade, ontstaan door het niet volgens de professionele standaard handelen
van hulpverleners en/of tekortkomingen van het zorgsysteem’ (Starre, Tuijn, & Tibboel,
2006, p. 745). Het belang van dit thema werd reeds twintig jaar geleden onderschreven
in twee rapporten van ‘The Institute of Medicine’; ‘To err is human’ (IOM, 2000) en
‘Crossing the quality chasm’ (IOM, 2001) respectievelijk uit 2000 en 2001. Later, in
2004, volgt het rapport ‘Keeping Patients Safe: Transforming the Work Environment of
Nurses’ (Van Bogaert, 2016).
Uit deze rapporten blijkt dat in de Verenigde Staten (VS) elk jaar 44.000 tot 98.000
patiënten sterven naar aanleiding van een medisch incident. Dit getal ligt hoger dan het
jaarlijks aantal sterfgevallen ten gevolge van een verkeersongeluk (43.458), borstkanker
(42.297) of AIDS (16.516) (IOM, 2005). Deze eerder verontrustende cijfers tonen aan dat
medische incidenten wel degelijk een reëel probleem vormen. Medische incidenten
worden door Wagner en van der Wal (2005) in de literatuur gedefinieerd als: ‘Een
onbedoelde gebeurtenis tijdens het zorgproces die tot schade aan de patiënt heeft geleid,
had kunnen leiden of (nog) zou kunnen leiden’ (p. 1888). Kortom, door een afwijking in
het handelingsproces (voorbereiding, uitvoering of nazorg) wordt een vooropgesteld doel
niet bereikt (Frese & Zapf, 1994; Reason, 1990).
In België is wetenschappelijk onderzoek omtrent medische incidenten beperkt.
Geschat wordt dat jaarlijks vierduizend patiënten schade oplopen die had kunnen
voorkomen worden. Vijftig procent hiervan kent zelfs een fatale afloop. Daarnaast werd
in 2000 aangetoond dat zich bij 6.32 % tot 7.12 % van de ziekenhuisopnames medische
incidenten voordoen (Heede, 2006). De meeste van deze incidenten treden op tijdens het
uitvoeren van chirurgische ingrepen en komen hoofdzakelijk voor binnen het domein van
5
de orthopedie, de gynaecologie-verloskunde, de neurochirurgie en de anesthesie (Demon,
2014; Sevens, 2014).
Om te streven naar een veilige gezondheidszorg waarbij bovenstaande percentages
worden teruggeschroefd, is het van cruciaal belang dat medische incidenten worden
gerapporteerd (de Bruijne & Wagner, 2007). Op basis van dit inzicht ontwikkelde de
gezondheidszorg diverse methoden en initiatieven om incidenten te registreren en te
analyseren. Één van deze methoden vertaalt zich in een meldsysteem. Dit meldsysteem
heeft als doel zorgkundigen te stimuleren om onvoorziene en mogelijks schadelijke
incidenten te melden en te bespreken. Nadien kunnen maatregelen genomen worden om
de kwaliteit en veiligheid van de zorg te verbeteren (Legemaate, Christiaans-Dingelhoff,
Doppegieter, & de Roode, 2006). In wat volgt wordt dieper ingegaan op het aantal
gerapporteerde medische incidenten.
Aantal gemelde medische incidenten. Uit een bevraging van de Federale
Overheidsdienst (FOD) Volksgezondheid in 2014 blijkt dat 98 % van de Belgische
ziekenhuizen beschikt over een meldsysteem. In 93 % van deze ziekenhuizen kan elke
medewerker (ook logistiek- en keukenpersoneel) gebruik maken van deze tool. Ondanks
de aanwezigheid van meldsystemen blijkt dat slechts in een fractie, met name 10 %,
daadwerkelijk wordt overgegaan tot het melden van medische incidenten (Demon, 2014).
Hoewel deze laatstgenoemde problematiek algemeen gekend is binnen de
gezondheidszorg, is er in België slechts in beperkte mate onderzoek verricht naar de
hoeveelheid gemelde medische incidenten ten aanzien van het werkelijk aantal
incidenten.
Één van deze onderzoeken is uitgevoerd door Vincent en collega’s (1999). Hun
studie, binnen het domein van de verloskunde, toont aan dat slechts 23 % van het totaal
aantal medische incidenten wordt gemeld. Ze stellen vast dat hoe minder ernstig het
incident is, hoe minder frequent er melding van gemaakt wordt. Dit in tegenstelling tot
ernstige incidenten, waarbij in 48 % van de gevallen wordt overgegaan tot melding
(Jayasuriya & Anandaciva, 1995). Daarnaast vinden Marquet en collega’s (2015) in hun
onderzoeken dat 56 % van de opnames op intensieve zorg het gevolg is van een medisch
incident. Bovendien stellen zij vast dat zeker de helft, hoofdzakelijk medicatiefouten, van
deze opnames kon vermeden worden. Analoog aan het onderzoek van Vincent en
6
collega’s constateren zij dat een aanzienlijk deel, ongeveer één derde, van deze incidenten
niet wordt gemeld. Deze cijfers liggen in lijn met cijfermateriaal uit de Verenigde Staten.
Zo illustreert Barach (2000) in zijn onderzoek dat 50 % tot 96 % van de medische
incidenten in de VS niet gemeld worden (Vincent, Stanhope, & Crowley-Murphy, 1999).
De auteurs van ‘to err is human’ zijn van mening dat een focus leggen op
leiderschap, onderzoek, hulpmiddelen en protocollen mogelijks verbetering biedt voor
deze onderrapportage (IOM, 2000). Deze cruciale rol van leiderschap wordt eveneens
benadrukt in de studie van Zaccaro en collega’s (2001). Zij stellen dat de wijze waarop
leidinggevenden transparant zijn en kwaliteitsverbetering garanderen essentieel zijn voor
het openbaren van incidenten. Aansluitend op deze bevinding legt dit onderzoek de focus
op het centrale figuur binnen de werkomgeving van de zorgkundige, de leidinggevende,
en de relatie van dat figuur tot de kwantiteit van de gerapporteerde medische incidenten.
In wat volgt wordt dieper ingegaan op leiderschap en de mogelijke effecten ervan op het
aantal gemelde medische incidenten.
Transformationeel Leiderschap
Leiderschap is een breed begrip waarvoor in de literatuur diverse definities worden
teruggevonden. Sterker nog, Bass en Stogdill (1990) stellen in hun analyse het volgende:
‘Er zijn bijna net zoveel definities van leiderschap als er personen zijn die het concept
hebben geprobeerd te definiëren’ (p. 259). Yukl (2013) merkt in zijn studie omtrent
leiderschap definities op dat de meeste definities vier gemeenschappelijke basiselementen
bevatten. Als eerste wijst hij op het aspect proces. Hiermee verwijst hij naar het proces
dat plaatsvindt tussen de leidinggevende en de ondergeschikten. Als tweede element
schuift hij macht en invloed naar voren. Tevens haalt hij het organisatiedoel als
gemeenschappelijk element aan. Tot slot stelt hij dat elke definitie de context in rekening
brengt. Meer bepaald de context waarin het proces zich afspeelt.
Zoals reeds eerder aangehaald zijn er in de leiderschapsliteratuur naast de vele
definities ook tal van theorieën omtrent leiderschapsstijlen terug te vinden. Één van de
meest geciteerde classificatie modellen zijn die van Avolio en Bass (1991). Zij maken in
hun theorie een onderscheid tussen transactioneel, transformationeel en laissez-faire
leiderschap. Onderzoek van Stordeur, Vandenberghe en D’hoore (2000) toont aan dat
binnen de gezondheidszorg transformationeel leiderschap de meest effectieve en
7
geprefereerde leiderschapsstijl is. Deze bevinding wordt later bevestigd door het
onderzoek van Raup (2008). Daarnaast komt uit de Belimage studie naar voren dat
zorgkundigen werkelijk nood hebben aan zo’n effectieve leidinggevende (Milisen,
Abraham, Siebens, Darras, & Dierckx de Casterlé, 2006). Zo blijkt dat ruim tachtig
procent vindt dat het al dan niet functioneren van een team afhankelijk is van de
gehanteerde leiderschapsstijl. Deze effectieve leiderschapsstijl valt binnen de
gezondheidszorg, zoals eerder vermeld, onder de noemer van transformationeel
leiderschap.
Transformationeel leiderschap werd in 1978 geïntroduceerd door James
McGregor Burns. Hij definieert transformationeel leiderschap in zijn boek over politiek
leiderschap als: ‘Een stijl waarin leiders en volgers elkaar helpen om een hoger niveau
van moraal en motivatie te bereiken’ (Medley & Larochelle, 1995, p. 3). In de literatuur
wordt echter hoofdzakelijk verwezen naar de definitie volgens Bass (Bass, 1999). Bass
stelt met zijn I’en model, zoals afgebeeld in Figuur 1, dat transformationeel leiderschap
afhangt van vier factoren: individualized motivation, intellectual stimulation,
individualized consideration en inspirational-idealized influence (Bass, 1999, p.9-32).
Figuur 1. Kenmerken van transformationele leidinggevenden, het I'en - model
8
Individualized motivation is het vermogen om mensen te inspireren en te
motiveren. Een transformationele leidinggevende communiceert in klare taal en vol
overtuiging een visie die aanspreekt. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van herkenbare
beelden, metaforen of symbolen. De tweede I, intellectual stimulation, heeft betrekking
op het vermogen om mensen intellectueel te stimuleren en uit te dagen. Daarnaast spoort
het mensen aan om problemen vanuit een ander of nieuw perspectief te bekijken en
creatief naar oplossingen te zoeken (Bass & Avolio, 1989). Ten derde heeft een
transformationele leidinggevende ook aandacht voor de groei en de ontwikkeling van het
individu. Hiervoor staat het begrip individualized consideration, waar de leidinggevende
optreedt als coach of mentor. Tot slot omvat de term inspirational–idealized influence de
waardering die de leidinggevende als persoon krijgt. Dit wordt ook wel de charismafactor
van transformationeel leiderschap genoemd.
De gevolgen van transformationeel leiderschap zijn veelvuldig en vanuit diverse
invalshoeken onderzocht. Uit deze onderzoeken blijkt dat transformationeel leiderschap
positief gerelateerd is aan diverse organisatorische uitkomsten. Hierbij wordt onder meer
gekeken naar de invloed op werktevredenheid (Bogler, 2001; Medley & Larochelle,
1995), werkgedrag (Piccolo & Colquitt, 2006), burn-out (Bass, Seltzer, & Numerof,
1989; Gill, Flaschner, & Shachar, 2006; Hetland, Sandal, & Johnsen, 2007),
bevlogenheid, ziekteverzuim, motivatie (Judge & Piccolo, 2004; Podsakoff, Mackenzie,
Moorman, & Fetter, 1990) en nog vele andere factoren. Aanvullend wordt in deze studie
gekeken naar het effect van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde
medische incidenten. Een relatie die wordt uiteengezet in onderstaande paragraaf.
Transformationeel Leiderschap en het Aantal Gemelde Medische Incidenten
Hoewel in het gros van de onderzoeken (Haslam, Atkinson, Brown, & Haslam,
2005; Kim, An, Kim, & Yoon, 2007; Kingston, Evans, Smith, & Berry, 2004;
Throckmorton & Etchegaray, 2007; Vincent, Stanhope, & Crowley-Murphy, 1999) de
kwalitatieve kant omtrent het melden van medische incidenten wordt besproken, zijn
onderzoekers het eens over het feit dat ook de kwantitatieve kant de nodige aandacht
vereist. Deze kwantitatieve kant komt onder meer naar voren in de studie van Legemaate
en collega’s (2006). Zij concluderen op basis van hun onderzoek dat het aantal meldingen
toeneemt wanneer zorgkundigen steun ervaren van hun leidinggevende. Een bevinding
9
die wordt beaamd door het onderzoek van Pugh (2009) en het onderzoek van Leistikow
en den Ridder (2006). Laatstgenoemde onderzoekers komen tot de conclusie dat
knelpunten voor onderrapportage afgezwakt worden door zorgkundigen te stimuleren tot
incidentmelding. Dit resultaat wordt bevestigd door dokter Peumans (2007). Hij stelt in
zijn studie vast dat het aantal meldingen verdrievoudigt wanneer de organisatie en meer
specifiek de leidinggevenden het belang van patiëntveiligheid en incidentmelding extra
benadrukken.
Op basis van de hierboven aangehaalde onderzoeken kan geconcludeerd worden
dat de mate waarin medewerkers bereid zijn om incidenten te melden, met als doel te
leren uit deze incidenten, mede bepaald wordt door de stijl van hun leidinggevende. Het
is belangrijk dat de leidinggevende de medewerker aanmoedigt en steunt bij het melden
van incidenten. Daar de kans groter is dat een medewerker die ervaart dat hij/zij gesteund
wordt door zijn/haar leidinggevende overgaat tot het melden van incidenten. Onder een
sociaal steungevende leidinggevende voelen medewerkers zich namelijk veilig om
incidenten te rapporteren.
Uit recent onderzoek van Breevaart en collega’s (2013) blijkt dat deze capaciteit
van sociale steun bieden hoofdzakelijk kan teruggevonden worden bij
relatiegeoriënteerde leiderschapsstijlen. Zoals eerder vernoemd kan ook
transformationeel leiderschap onder de noemer van een relatiegeoriënteerde
leiderschapsstijl worden ondergebracht. Kortom, transformationele leidinggevenden
kunnen, mede door het bieden van sociale steun, barrières die het melden van incidenten
belemmeren, wegnemen. Aansluitend wordt in deze studie verondersteld dat een
transformationele leiderschapsstijl een positief effect heeft op het aantal gemelde
medische incidenten. Verwacht wordt dat zorgkundigen meer incidenten zullen melden
wanneer zij hun leidinggevende percipiëren als transformationeel. Daarom stelt dit
onderzoek volgende hypothese voorop:
Hypothese 1: De mate van transformationeel leiderschap binnen de
gezondheidszorg heeft een positief effect op het aantal gemelde
medische incidenten.
10
Het aantal gemelde medische incidenten valt echter niet alleen te verklaren door
te kijken naar de stijl van leidinggeven. Naast de leiderschapsstijl dient ook het
gepercipieerde gevoel van veiligheid in een organisatie de nodige aandacht te krijgen.
Daarom wordt in het volgende hoofdstuk dieper ingegaan op de veiligheidscultuur van
een organisatie.
Veiligheidscultuur
Diverse internationale organisaties, waaronder de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) en de Europese Commissie, halen de aanwezigheid van een ‘no-blame,
no-shame’ cultuur aan als essentiële voorwaarde om te kunnen leren uit medische
incidenten. De werkgroep ‘Veiligheid en kwaliteit in de gezondheidzorg’ van de
Nationale Raad voor Ziekenhuisvoorzieningen (NRZV) omschrijft deze ‘no-blame, no-
shame’ cultuur met de term veiligheidscultuur. Door Kizer gedefinieerd als: ‘Een
geïntegreerd patroon van individueel en organisatorisch gedrag, gebaseerd op gedeelde
waarden en overtuigingen waarbij permanent geijverd wordt om schade die kan ontstaan
door de zorgverlening te vermijden of te beperken’ (IOM, 2005, p. 174). Bij het creëren
van dergelijke cultuur staat het aanvaarden dat instellingen en zorgkundigen fouten
maken centraal. Bovendien zorgt het ervoor dat er een referentiekader wordt gevormd op
basis waarvan zorgkundigen uit hun fouten kunnen leren (Vleugels, 2005).
Verschillende auteurs halen in hun onderzoek eigenschappen aan waarover een
veiligheidscultuur dient te beschikken. Daarnaast worden in de literatuur ook diverse
fasen om te komen tot een veiligheidscultuur omschreven. In wat volgt worden deze
eigenschappen en fasen uiteengezet. Voor de eigenschappen wordt in de literatuur
hoofdzakelijk verwezen naar het werk van Reason (1990). Hij beschrijft in zijn onderzoek
vier essentiële kenmerken die zichtbaar en voelbaar moeten zijn in de organisatie opdat
een veiligheidscultuur kan bekomen worden (Hellings, 2009). De door hem voorgestelde
eigenschappen zijn: rechtvaardigheid, flexibiliteit, leren en rapporteren.
11
Met rechtvaardigheid verwijst Reason (1990) naar een open cultuur waarin
vertrouwen wordt gestimuleerd. De grens van onaanvaardbaar gedrag wordt hierbij
duidelijk beschreven. Als tweede wordt op het belang van flexibiliteit gewezen. Hierbij
dienen zowel de medewerkers als het management zich aan te passen aan wijzigingen in
hun functie, de omstandigheden of de context. Tevens staat het concept leren binnen een
veiligheidscultuur centraal. Een veiligheidscultuur heeft namelijk tot doel medewerkers
te laten leren uit hun ervaringen en mogelijks aanpassingen te maken voor de toekomst.
Om tot dit leren te komen dienen medewerkers vooreerst hun incidenten te rapporteren.
Dit vormt meteen de vierde en laatste eigenschap van een veiligheidscultuur.
Eenmaal de essentiële eigenschappen van een veiligheidscultuur benoemd waren,
zochten onderzoekers naar een theoretisch model om de fasen van een veiligheidscultuur
weer te geven. Een veel gebruikt theoretisch model binnen de gezondheidszorg is de vijf
stadia cultuurladder van Hudson, Parker en Graaf (2002). Met hun ladder beschrijven zij
de vijf stadia van evolutionaire ontwikkeling van een veiligheidscultuur. In deze ladder
loopt de ontwikkeling van een ontkennende naar een vooruitstrevende cultuur. De
achterliggend idee hierbij is dat elke organisatie zich in een bepaald stadium van de
veiligheidscultuur bevindt.
Onderaan de ladder staat de ontkennende of pathologische fase. Kenmerkend voor
deze fase is dat er binnen de organisatie geen waarde gehecht wordt aan veiligheid. In
dergelijke organisaties wordt niet verder gekeken dan de wettelijke
veiligheidsvoorschriften. De tweede sport betreft de reactieve fase. Hierbij wordt pas na
het effectief plaatsvinden van een incident gezocht naar eventuele verbetermaatregelen.
Organisaties in de berekenende of calculatieve fase beschikken over diverse procedures
en voorschriften. Helaas laat de uitwerking van het plan vaak te wensen over. De
proactieve fase verwijst naar de vierde fase. In deze fase wordt actief gezocht naar
mogelijke risico’s en manieren om deze te managen. Deze fase kenmerkt zich door een
hoge prioriteit voor veiligheid. Op de hoogste sport staat de generatieve of
vooruitstrevende fase waarbij veiligheid onderdeel uitmaakt van de missie en visie van
de organisatie. Veiligheid is in deze fase met andere woorden volledig geïntegreerd in de
organisatie (Hudson, Parker, & Graaf, 2002; Wagner & Struben, 2007).
12
Figuur 2. De vijf stadia cultuurladder van Hudson, Parker en Graaf
Om bovenaan de cultuurladder te geraken en bijgevolg een veiligheidscultuur te
waarborgen, is de rol van de leidinggevende cruciaal. Zo blijkt uit onderzoek van
Ahearne, Mathieu en Rapp (2005) dat leidinggevenden een belangrijke invloed
uitoefenen op het bevorderen van veiligheid binnen een organisatie. Meer nog, volgens
Burke en collega’s (2006) is het de taak van de leidinggevende om de cultuur uit te dragen
en de medewerkers de ruimte en vrijheid te geven om (potentiële) incidenten te maken en
hen aan te moedigen om deze te melden. Vervolgens kunnen op basis van deze meldingen
aanpassingen worden doorgevoerd. Deze aanpassingen hebben op hun beurt tot doel om
tot een veiligere werkomgeving te komen. Een veiligheidscultuur moet met andere
woorden door de leidinggevenden geïnitieerd worden. In de volgende paragraaf wordt
deze rol van leiderschap in relatie tot de veiligheidscultuur verder uitgewerkt.
Veiligheidscultuur en Transformationeel Leiderschap
Zoals hierboven reeds aangegeven¸ vergt de ontwikkeling van een
veiligheidscultuur effectief leiderschap. Wil een organisatie komen tot het succesvol
implementeren en behouden van een veiligheidscultuur zal zij in eerste instantie hun
leidinggevenden moeten inzetten als rolmodel. Hierbij is het voornamelijk de taak van
deze leidinggevenden om de veiligheidscultuur actief te promoten en uit te dragen (Zohar
& Luria, 2005; WHO, 2005). Tevens stellen Mccarthy en Blumenthal (2006) in hun
13
onderzoek dat leidinggevenden het veiligheidsdenken dienen uit te dragen en het goede
voorbeeld moeten geven.
Het fungeren als rolmodel is echter niet voldoende. De leidinggevende dient ook
veiligheid in te bedden in de strategie van de organisatie. Door veiligheid als thema op de
agenda te plaatsen, wordt het belang hiervan onderstreept. Op die manier kan een
leidinggevende de perceptie van zijn/haar medewerkers ten aanzien van veiligheid
bevorderen (Ahearne, Mathieu, & Rapp, 2005; Burke, Stagl, Klein, Goodwin, Salas, &
Halpin, 2006). Ten slotte blijkt uit het onderzoek van Seo, Torabi, Blair en Ellis (2004)
dat het voornamelijk de steun en betrokkenheid van de leidinggevende is die zorgt voor
het succes van een veiligheidscultuur. Indien de leidinggevende niet tegemoetkomt aan
deze steun en betrokkenheid kunnen zorgkundigen mogelijks de perceptie krijgen dat het
stellen van veilig gedrag niet beloond wordt (Katz-Navon, Naveh, & Stern, 2005).
Een leiderschapsstijl die bovenstaande drie karakteristieken omvat, is
transformationeel leiderschap. Aangezien transformationele leidinggevenden in mindere
mate werken vanuit een schuldbenadering wordt een veiligheidscultuur gepromoot
(Barling, Loughlin, & Kelloway, 2002). De achterliggende idee kan teruggevonden
worden in het onderzoek van Samardzic, Woerkom en Paauwe (2012). Zij tonen met hun
studie aan dat door niet te werken vanuit een schuldbenadering transformationele
leidinggevenden zorgkundigen incidenten kunnen laten aanzien als leerkansen. Een
attitude die essentieel is om te komen tot een veiligere organisatiecultuur (Edmondson,
1999; Edmondson, Dillon, & Roloff, 2007). De gedachte dat transformationeel
leiderschap een belangrijke beïnvloedingsfactor is voor een veiligheidscultuur wordt ook
teruggevonden in het onderzoek van de Koster, Stam en Balk (2011). Transformationele
leidinggevenden zullen met andere woorden ondergeschikten motiveren, steunen en
stimuleren om vanuit zichzelf mee te werken aan een veilige organisatiecultuur.
Voorgaande leidt tot de tweede hypothese van deze studie.
Hypothese 2: Transformationeel leiderschap is positief gecorreleerd met
een veiligheidscultuur.
14
Het is belangrijk als organisatie te streven naar een veilige organisatiecultuur, want
naast de verwachting dat een veiligheidscultuur positief correleert met transformationeel
leiderschap blijkt uit meerdere onderzoeken dat het tevens een positief effect heeft op het
aantal gemelde incidenten. Een verband dat wordt uiteengezet in onderstaande paragraaf.
Veiligheidscultuur en het Aantal Gemelde Medische Incidenten
Een veiligheidscultuur tracht een context te creëren waarin medewerkers bereid
zijn om incidenten te melden. ‘In zo’n cultuur, waar melden veilig kan plaatsvinden,
wordt het melden en bespreken van incidenten als vanzelfsprekend gezien’ aldus
Legemaate en collega’s in hun onderzoek (2006, p. 26). Aanvullend stelt Bekker (2006)
in zijn studie dat zorgkundigen overgaan tot melding wanneer zij zich in een goed
meldklimaat bevinden. Een goed meldklimaat beschrijft hij als: ‘Een klimaat waarin
medewerkers zich veilig voelen over incidenten waarbij zij betrokken zijn vrijuit te
durven communiceren met de patiënt en in hun team’ (Bekker, 2006, p. 54). Het creëren
van een veiligheidscultuur zorgt bijgevolg voor een veilig gevoel bij zorgkundigen om
incidenten te melden. Een gevoel dat op zijn beurt leidt tot rapportering (Bekker, 2006).
Dit laatste wordt bevestigd in de studie van Howell en collega’s (2015). Zij stellen
in hun onderzoek vast dat het aantal meldingen van incidenten in ziekenhuizen toeneemt
wanneer de cultuur door zorgkundigen als open en veilig wordt aanzien. Wanneer deze
veiligheidscultuur echter ontbreekt gaan zorgkundigen niet over tot het melden van
incidenten (Vincent, Stanhope, & Crowley–Murphy, 1999). Dat het ontbreken van een
veiligheidscultuur als belangrijk knelpunt wordt aanzien voor onderrapportage komt ook
naar voor in het onderzoek van Hutchinson en collega’s (2009). Meer nog, zij vinden in
hun onderzoek een positieve correlatie tussen het aantal gerapporteerde incidenten
enerzijds en positieve percepties ten aanzien van veiligheidscultuur anderzijds. Aan de
hand van deze bevinding wordt de derde hypothese van dit onderzoek bekomen.
Hypothese 3: Een veiligheidscultuur heeft een positief effect op het
aantal gemelde medische incidenten.
15
Veiligheidscultuur als Mediator
Er wordt met andere woorden verwacht dat de aanwezigheid van een
veiligheidscultuur de relatie tussen transformationeel leiderschap enerzijds en het aantal
gemelde medische incidenten anderzijds medieert. Hierbij veronderstelt deze studie dat
leidinggevenden die een transformationele leiderschapsstijl hanteren mee de veiligheid
van een instelling uitdragen waardoor zorgkundigen meer medische incidenten zullen
rapporteren. Dit tegenover medewerkers die niet ondergeschikt zijn aan een
transformationele leidinggevende. Het expliciet effect van deze mediator is echter nog
niet eerder onderzocht. De vierde en tevens laatste hypothese van dit onderzoek is
bijgevolg een exploratieve hypothese.
Hypothese 4: De relatie tussen transformationeel leiderschap enerzijds
en het aantal gemelde medische incidenten anderzijds wordt gemedieerd
door veiligheidscultuur.
Samenvattend Overzicht en Conceptueel Model
Sinds enkele jaren komt binnen de internationale gezondheidszorg het verbeteren
van patiëntveiligheid meer en meer op de voorgrond te staan. Dit gebeurde naar
aanleiding van de geruchtmakende rapporten ‘To err is human’(IOM, 2000), ‘Crossing
the quality chasm’ (IOM, 2001) en ‘Keeping Patients Safe: Transforming the Work
Environment of Nurses’ (Van Bogaert, 2016). In de voorgaande paragrafen werd de
literaire achtergrond van patiëntveiligheid, medische incidenten, transformationeel
leiderschap en veiligheidscultuur reeds uiteengezet.
Hieruit is onder meer gebleken dat transformationeel leiderschap een positief
effect heeft op het melden van medische incidenten. In deze masterproef zal dit verband
opnieuw getoetst worden. Dit vertaalt zich in de eerste hypothese waarmee de relatie van
transformationeel leiderschap op de kwantiteit van incidentmelding wordt nagegaan.
Daarnaast is tot op heden slechts in geringe mate onderzoek verricht naar mogelijke
mechanismen of processen om deze directe relatie te verklaren. Daarom wordt in deze
masterproef veiligheidscultuur als mogelijke mediator bestudeerd. Dit mediatie-effect
weerspiegelt zich in de tweede, derde en vierde hypothese. Op basis van de
vooropgestelde hypotheses wordt het conceptueel model, zoals gevisualiseerd in
16
Figuur 3, ontwikkeld. In dit model geven de pijlen de hypotheses en de verwachte richting
van de relatie tussen de variabelen weer. Een + staat voor een positief verband. Het model
zal gedurende deze studie als leidraad fungeren.
Figuur 3. Conceptueel model van de huidige studie
Methode
In dit hoofdstuk wordt de gehanteerde methodologie beschreven. In de eerste
paragraaf wordt het opzet uiteengezet, gevolgd door de tweede paragraaf waar de
procedure aan bod komt. Tevens wordt er een beschrijving gemaakt van de deelnemende
steekproef. Dit gebeurt in de derde paragraaf. Afsluitend wordt er in de laatste paragraaf,
meetinstrumenten, toegelicht welke gevalideerde vragenlijsten gebruikt worden om dit
onderzoek tot stand te brengen. Hierbij wordt de betrouwbaarheid van deze
meetinstrumenten gerapporteerd.
Opzet
In deze masterproef, in het kader van het vak Masterproef II aan de Universiteit
van Gent (2016-2017), werd gekozen voor een kwantitatief, cross-sectioneel onderzoek.
Een cross-sectioneel onderzoek betreft een éénmalige meting van gegevens binnen de
onderzoekspopulatie. Deze studie wou met andere woorden onderzoeken hoe de situatie
op een bepaald tijdstip beschreven wordt. Aan de hand van vragenlijsten werd de
perceptie van ziekenhuisverpleegkundigen op de mate van transformationeel leiderschap
bij hun hoofdverpleegkundige alsook hun visie ten aanzien van de veiligheidscultuur in
het ziekenhuis gekwantificeerd.
17
Procedure
Om voldoende data te verzamelen, werd in eerste instantie een algemene mailing
uitgestuurd naar negentien ziekenhuizen, verspreid over België. In deze mail werd het
opzet van de masterproef toegelicht en werd de vraag gesteld of het ziekenhuis interesse
had om mee te werken aan dit onderzoek. Indien er na enkele weken geen respons kwam,
werd een herinneringsmail uitgestuurd. Wanneer een ziekenhuis interesse vertoonde,
werd met hen telefonisch contact opgenomen. Dit om het opzet van de scriptie verder toe
te lichten en bijkomende vragen te beantwoorden. Daarnaast werd de mogelijkheid tot
het organiseren van een face-to-face gesprek voorgesteld.
Zes ziekenhuizen besloten na contactopname verder te gaan met het onderzoek.
Later haakten nog twee van deze zes ziekenhuizen af omwille van haalbaarheid. In de
overige vier deelnemende ziekenhuizen werd de vragenlijst hetzij elektronisch hetzij op
papier aan de contactpersoon bezorgd. Beide versies zijn identiek en ziekenhuizen konden
op basis van de praktische realiseerbaarheid zelf hun voorkeur aangeven. Daarenboven
kozen de deelnemende ziekenhuizen zelf welke afdelingen participeerden in de studie.
Slechts één van de vier ziekenhuizen koos er voor de vragenlijsten digitaal te
verspreiden. Hierbij werd een mail met daarin een URL naar de online vragenlijst en met
bijhorende instructies (zie Bijlage 1) naar de contactpersoon gestuurd. Deze zorgde op
zijn/haar beurt voor een verdere verspreiding naar de hoofdverpleegkundigen.
Laatstgenoemden stuurden de mail met URL en instructies door naar hun
ondergeschikten. Aan deze elektronische versie namen 93 verpleegkundigen deel.
De overige drie ziekenhuizen verkozen de papieren versie van de vragenlijst, zoals
weergegeven in Bijlage 2. Aan elk van deze drie ziekenhuizen werden 200 blanco
vragenlijsten in een open enveloppe overhandigd. De contactpersoon distribueerde deze
op zijn/haar beurt naar de hoofdverpleegkundigen van de diverse afdelingen.
Laatstgenoemden zorgden op hun beurt voor een verdere verspreiding van de
vragenlijsten naar de verpleegkundigen in hun team. Na een afgesproken tijdspanne
werden de gesloten enveloppen met ingevulde vragenlijsten opgehaald door de
contactpersoon waarna ze door de onderzoeker van deze studie werden gecollecteerd.
Aan de papieren vragenlijst namen 20, 62 en 55 respondenten deel. Dit duidt op een
responsgraad van respectievelijk 10 %, 31 % en 27.5 %. Hieruit wordt geconcludeerd dat
18
in deze studie de respons voor de digitale vragenlijsten beduidend hoger ligt, in
vergelijking met de papieren vragenlijsten. Dit is tegenstrijdig met het onderzoek van
Hellings, Schrooten, Klazinga en Vleugels omtrent patiëntveiligheid (2007).
De vragenlijsten werden verspreid en ingevuld in de periode van maart 2017 tot
en met april 2017. In de instructies werd uitgelegd hoeveel tijd het invullen van de
vragenlijst in beslag nam, wat het doel was van het onderzoek en werd tenslotte de
anonimiteit van elke respondent duidelijk gegarandeerd. Vervolgens werd opeenvolgend
gevraagd naar demografische gegevens, de gepercipieerde leiderschapsstijl van hun
huidige leidinggevende en hun visie ten aanzien van de veiligheidscultuur van de
organisatie. De vragenlijst werd afgesloten met een bedanking en de mogelijkheid voor
respondenten om opmerkingen na te laten.
In totaal namen 230 respondenten deel aan het onderzoek. Hiervan werden 62
onvolledig ingevulde vragenlijsten verwijderd. Vervolgens werden er nogmaals
tweeëndertig vragenlijsten geëxcludeerd daar deze niet voldeden aan de gehanteerde
exclusiecriteria. De restricties die werden opgelegd hadden betrekking op stagiairs,
jobstudenten en ondergeschikten die minder dan zes maanden onder leiding stonden van
hun hoofdverpleegkundige. Tevens werden leidinggevenden waarvan minder dan drie
verpleegkundigen de vragenlijst invulden uit de dataset verwijderd. Dit alles resulteerde
uiteindelijk in een totaal van 136 respondenten. De verdere uiteenzetting van de
steekproef vindt u in onderstaande paragraaf.
Steekproef
Zoals eerder aangehaald vond dit onderzoek plaats in vier onafhankelijke
ziekenhuizen. Bij de steekproefbepaling werd gebruik gemaakt van een
gelegenheidssteekproef. Zorgkundigen kozen namelijk zelf of ze al dan niet deelnamen
aan de studie. De steekproef telt in totaal 136 ziekenhuisverpleegkundigen, tewerkgesteld
in een algemeen of universitair ziekenhuis in België. Respondenten ontvingen geen
vergoeding voor hun deelname, participatie was met andere woorden geheel vrijwillig.
De verkregen dataset bevat 112 vrouwelijke (82 %) en 24 mannelijke (18 %)
respondenten. In lijn met eerder onderzoek namen meer vrouwen dan mannen aan het
onderzoek deel. Het feit dat meer vrouwen dan mannen in de gezondheidszorg werkzaam
zijn, is hier een logische verklaring voor (Van der Velde, Albers, & Hekkert, 2009).
19
Er werd een gemiddelde leeftijd van 38.6 jaar (SD = 10.4) vastgesteld. Overigens
varieerde de leeftijd van tweeëntwintig tot en met drieënzestig jaar. De gemiddelde
anciënniteit van deze groep respondenten onder de huidige leidinggevende bedroeg 4.3
jaar (SD = 4.3). Hierbij bedroeg de kortste dienstperiode onder de huidige leidinggevende
zes maanden en de langste 24.7 jaar. De meerderheid van de deelnemende zorgkundigen
(62 %) gaf aan fulltime te werken. Dit tegenover vijftien procent met een parttime
dienstverband. Drieëntwintig procent beschikte echter over een ander dienstverband,
zoals onder andere 4/5 en 3/4. De steekproef bevatte de volgende top drie afdelingen met
bijhorend aantal respondenten: geriatrie (N = 26, 19.1 %), algemene heelkunde (alle
types) (N = 14, 10.3 %) en pediatrie (N = 13, 9.6 %). De omschrijving van de andere
afdelingen kunt u terugvinden in Bijlage 3.
Meetinstrumenten
Voor deze studie werden diverse meetinstrumenten gebruikt. De validiteit van
deze meetinstrumenten werd reeds in vorige onderzoeken vastgesteld. Tevens werd in dit
onderzoek door middel van een betrouwbaarheidsanalyse in SPSS getoetst of de interne
consistentie voldeed aan de algemene gehanteerde criteria. Voor de
betrouwbaarheidsanalyse werd de Cronbach’s alpha (α) gebruikt. Voor de interpretatie
werd de vuistregel van George en Mallery (2003) gehanteerd. Deze stelt dat een α-waarde
van minstens .90 gelijk staat aan uitstekend, een waarde van minimum .80 wijst op een
goede interne consistentie, .70 of hoger op aanvaardbaar en .60 of hoger op twijfelachtig.
Een α-waarde van minimaal .50 duidt op een zwakke interne consistentie en een waarde
lager dan .50 is absoluut onaanvaardbaar. Hieronder worden de gebruikte
meetinstrumenten met bijhorende betrouwbaarheid uiteengezet.
Transformationeel leiderschap. De schaal ‘Transformational leadership’
(Kirkman, Chen, Farth, Chen, & Lowe, 2009; MacKenzie, Podsakoff, & Rich, 2001)
wordt gebruikt om bepaalde gedragingen van leidinggevenden te meten. Oorspronkelijk
telt deze schaal zes verschillende dimensies. Drie van deze zes dimensies, namelijk
‘providing an appropriate model’, ‘articulating a vision’ en ‘fostering the acceptance of
group goals’, zijn onderling sterk gecorreleerd en verwijzen naar een tweede orde factor:
‘core transformational leadership’ (MacKenzie, Podsakoff, & Rich, 2001).
20
In deze studie werd gebruik gemaakt van volgende vier subschalen: ‘core
transformational leadership behaviors’, ‘performance expectations’, ‘individualized
consideration’ en ‘intellectual stimulation’. De eerste subschaal, core transformational
leadership, werd in de vragenlijst door het volgende item goed weergegeven: ‘Mijn
leidinggevende fungeert als een rolmodel voor de leden van dit team’. Volgens Zulfqar,
Valcke, Devos, Tuytens en Shahzad (2016) is performance expectations de mate waarin
de leidinggevende het beste verwacht van zichzelf en zijn medewerkers. Dit kwam naar
voren in de volgende stelling: ‘Mijn leidinggevende staat erop dat de best mogelijke
prestaties worden behaald’.
De derde subschaal, individualized consideration, oorspronkelijk omschreven als
‘individualised support’, peilde naar de mate waarin de leidinggevende open staat voor
communicatie en erkenning biedt aan de unieke bijdrage van zijn/haar medewerkers.
‘Mijn leidinggevende houdt rekening met mijn persoonlijke wensen’ was een
voorbeelditem van deze subschaal. De laatste subschaal, intellectual stimulation, mat hoe
leidinggevenden proberen om het bewustzijn van problemen bij hun medewerkers te
verhogen. Volgende uitspraak vormde hiervan een goede illustratie: ‘Mijn
leidinggevende stimuleert mij om opnieuw na te denken over mijn manier van werken’.
Als antwoordmogelijkheid werd gebruik gemaakt van een vijf-punt Likertschaal met een
bereik van 1 (helemaal mee oneens) tot 5 (helemaal mee eens).
Door middel van SPSS werd voor de gebruikte Nederlandse versie van de
‘Transformational leadership’ vragenlijst een Cronbach’s α van .87 berekend. Hetgeen
een goede interne consistentie representeert. Bijgevolg werden alle items behouden.
Omdat de focus in dit onderzoek lag op transformationeel leidinggeven in zijn geheel
werd een gemiddelde totaalscore berekend. Welke werd gebruikt in de verdere analyses.
Veiligheidscultuur. Deze variabele werd, analoog met het onderzoek van
Vlaeyen, Hellings, Claes, Peleman en Schrooten (2012), gemeten aan de hand van de
‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’. Een gevalideerd meetinstrument van ‘The
Agency for Healthcare Research and Quality’ (AHRQ). Deze originele vragenlijst werd
door AHRQ vertaald naar het Nederlands en waar nodig werden aanpassingen gemaakt
aan de Belgische context. Het is deze Nederlandstalige versie die werd gebruikt in dit
onderzoek.
21
De Nederlandstalige schaal werd reeds in 2005 gevalideerd door medewerkers van
het Ziekenhuis Oost-Limburg (Hellings, Schrooten, Klazinga, & Vleugels, 2007). De
vragenlijst bestaat uit stellingen die zijn opgesteld rond tien subschalen: (1) De
verwachtingen en acties van leidinggevenden die patiëntveiligheid bevorderen, (2) De
wijze waarop de organisatie leert en voortdurend tracht te verbeteren, (3) Teamwerk
binnen afdelingen, (4) Openheid naar communicatie, (5) Feedback en open
communicatie, (6) Niet straffende reactie op fouten, (7) Bestraffing, (8) Steun vanuit het
management voor patiëntveiligheid, (9) Samenwerking tussen ziekenhuisafdelingen en
(10) Overdracht en transfer.
Daarnaast worden twee uitkomstmetingen bevraagd. Zijnde (1) Globale perceptie
over veiligheid en (2) Frequentie van ‘event’ rapportering. Voor dit onderzoek werden
alle tien de subschalen alsook de twee uitkomstmetingen bevraagd. Echter werd in de
statistische analyses enkel rekening gehouden met de eerste subschaal ‘De verwachtingen
en acties van leidinggevenden die patiëntveiligheid bevorderen’. Een voorbeelditem van
deze dimensie was: ‘Mijn supervisor toont waardering wanneer er gewerkt wordt met de
uitgewerkte procedures in verband met patiëntveiligheid’. De vragen werden door de
verpleegkundigen beoordeeld op een vijf-punt Likertschaal. De antwoordmogelijkheden
gingen van helemaal mee oneens (1) tot helemaal mee eens (5), of van nooit (1) tot
altijd (5).
De interne consistentie van de eerste subschaal (‘De verwachtingen en acties van
leidinggevenden die patiëntveiligheid bevorderen’) vertoonde een α-waarde van .70. Dit
verwijst naar een aanvaardbare betrouwbaarheid. Daar hier juist het vooropgestelde
minimum van .70 werd behaald, werd de variabele als dusdanig opgenomen in de
analyses. De bekomen cronbach’s alpha voor de factor leidinggeven en veiligheidscultuur
is analoog met deze uit het onderzoek van Smits en collega’s (2008). Zij bekomen in hun
onderzoek ‘The psychometric properties of the ‘Hospital Survey on Patient Safety
Culture’ in Dutch hospitals’ tevens een interne consistentie van .70 op de eerste dimensie
van de Nederlandstalige ‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’ vragenlijst.
22
Voor de totale vragenlijst van veiligheidscultuur werd in de
betrouwbaarheidsanalyse een Cronbach’s alfa van .87 gemeten. Dit verwijst naar een
goede tot uitstekende betrouwbaarheid. Deze schaal is bijgevolg betrouwbaar voor verder
gebruik.
Controlevariabelen. Tenslotte werden aan het begin van de vragenlijst enkele
demografische vragen toegevoegd. Variabelen die onder meer werden bevraagd, zijn
leeftijd en geslacht. Alsook werd nagegaan hoeveel jaren en/of maanden de
verpleegkundige reeds werkzaam was onder supervisie van zijn/haar huidige
leidinggevende. Tot slot werd gevraagd op welke afdeling de respondent werkzaam was.
In dit onderzoek werden de variabelen geslacht, leeftijd en anciënniteit onder de huidige
leidinggevende opgenomen als controlevariabelen. Deze controlevariabelen werden
geselecteerd daar eerder onderzoek van Nordin (2015) bewijs levert voor de relatie tussen
leeftijd, geslacht en werkervaring enerzijds en de houding van zorgkundigen ten aanzien
van patiëntveiligheid anderzijds. Een overzicht van de beschrijvende statistieken is te
vinden onder bovenstaande sectie ‘Steekproef’.
De controlevariabele geslacht werd opgenomen als dummy variabele. Indien de
gegevens afkomstig waren van een mannelijke respondent dan kreeg geslacht de waarde
1, indien de gegevens afkomstig waren van een vrouwelijke respondent kreeg geslacht de
waarde 2. Leeftijd en anciënniteit onder de huidige leidinggevende werden beiden
opgenomen als continue variabelen. Hierbij werd leeftijd gemeten in jaren en anciënniteit
onder de huidige leidinggevende in jaren en maanden. Laatstgenoemde werd door middel
van SPSS geconverteerd naar aantal jaren.
Resultaten
In wat volgt worden de resultaten uiteengezet teneinde een antwoord te bieden op
de hierboven geformuleerde hypotheses. De ingevulde papieren vragenlijsten kregen elk
een unieke identificatiecode toegewezen en werden vervolgens manueel ingevoerd in het
computerprogramma ‘Statistical Porgram for Social Scienes’ (SPSS), versie 23. Ook de
digitale vragenlijsten werden opgenomen in deze dataset. Incomplete vragenlijsten alsook
vragenlijsten die niet voldeden aan de vooropgestelde restricties werden uit de dataset
verwijderd. Waar nodig werden de negatief geformuleerde vraagstellingen gehercodeerd.
23
Data-analyse
Correlaties. De gemiddelden (M), standaarddeviaties (SD) en onderlinge
correlaties voor de verschillende variabelen zoals opgenomen in deze scriptie worden
weergegeven in onderstaande correlatiematrix (Tabel 1). Als correlatiemaat werd gebruik
gemaakt van de Pearson correlatie. In wat volgt worden de resultaten van deze
correlatiematrix systematisch besproken.
24
Tabel 1
Correlatiematrix tussen de controle, onafhankelijke en afhankelijke variabelen.
Variabelen M SD 1 2 3 4 5 6 7
Controlevariabelen
1. Geslacht a - -
2. Leeftijd b 38.57 10.42 -.14
3. Anciënniteit onder
de leidinggevende b
4.27 4.28 .09 .24**
Onafhankelijke
variabele
4. Transformationeel
leiderschap
3.79 .50 -.19* .00 -.03
Mediator
5. Veiligheidscultuur
onder supervisor
3.88 .56 -.12 .04 -.04 .65**
Afhankelijke
variabelen
6. Aantal meldingen
individu
2.04 1.09 -.11 -.13 -.12 .10 -.01
7. Aantal meldingen
team
17.12 27.88 -.12 -.01 -.09 .11 .12 .26**
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw.
b. Weergeven in aantal jaren.
*p < .05 ** p < .01.
25
Vooreerst werd gekeken naar de correlaties van de variabelen met de
controlevariabelen geslacht, leeftijd en anciënniteit onder de huidige leidinggevende. Uit
de matrix viel af te leiden dat anciënniteit onder de leidinggevende positief correleerde
met leeftijd. De correlatie bedroeg .24 en was significant, p < .01. Dit geeft aan dat
verpleegkundigen die reeds een hogere anciënniteit onder hun huidige leidinggevende
hebben opgebouwd gemiddeld ook ouder zijn. Hetgeen kan aanzien worden als een
logische samenhang. Daarnaast correleerde de onafhankelijke variabele
(transformationeel leiderschap) negatief met de controlevariabele geslacht. Dit
resulteerde in een significante negatieve correlatie van -.19, p < .05. Hieruit blijkt dat
mannen hun leidinggevende gemiddeld als minder transformationeel aanzien.
Aanvullend werd voor de categorische variabele geslacht een Chi-kwadraat toets
uitgevoerd. Hierbij werd geen correlatie gevonden tussen geslacht en de afhankelijke
variabele zoals opgenomen in het vooropgesteld conceptueel model. Hoewel geen enkele
van de controlevariabelen correleerden met de afhankelijke variabele (het aantal gemelde
medische incidenten) werden deze alsnog verder opgenomen in de analyses. Dit opdat uit
de literatuur bleek (e.g. Nordin, 2015) dat er een relatie bestaat tussen de
controlevariabelen geslacht, leeftijd en werkervaring met het globale concept
patiëntveiligheid. Onder laatstgenoemde valt ook het melden van incidenten.
Wanneer werd gekeken naar de correlaties die van belang zijn voor het
conceptueel model bleek dat veiligheidscultuur en transformationeel leiderschap een
positieve relatie vertoonden met een significante correlatie van .65, p < .01. Dit wijst op
een positieve samenhang tussen de mate waarin verpleegkundigen hun leidinggevende
percipiëren als zijnde transformationeel en het gepercipieerde niveau van veilig gedrag
van de supervisor binnen de huidige organisatiecultuur. Een bevinding waarvoor
bevestiging wordt gevonden in het onderzoek van Samardzic en collega’s (2012). Dit
betekent dat, op basis van de correlatiematrix, een vermoeden werd gevonden voor de
tweede hypothese. Namelijk dat transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur
positief correleren.
26
Tevens werd een significante positieve relatie van het aantal meldingen op team
niveau met het aantal meldingen op individueel niveau gevonden. De correlatie bedroeg
.26, p < .01. Hoe meer incidenten worden gemeld op team niveau, hoe meer
verpleegkundigen overgaan tot het rapporteren van incidenten. Opmerkelijk was echter
de afwezigheid van een significante correlatie tussen transformationeel leiderschap en het
aantal meldingen. Deze correlatie bleef zowel uit op het individueel- als op het
teamniveau. Daarnaast werd in deze studie, tegen de verwachtingen in, geen correlatie
teruggevonden tussen veiligheidscultuur en het aantal gemelde medische incidenten.
Mediatieanalyse. Deze studie stelt als conceptueel model voorop dat
verpleegkundigen die hun leidinggevende als transformationeel percipiëren meer
medische incidenten zullen melden. Een effect dat kan verklaard worden door de
aanwezigheid van een veiligheidscultuur. In dit onderzoek werd de mediatieanalyse twee
maal doorlopen. Een eerste maal met het zelf gerapporteerde aantal gemelde medische
incidenten als afhankelijke variabele en een tweede maal met het aantal gemelde
medische incidenten per team als uitkomst variabele. Voor het uitvoeren van beide
mediatieanalyses werden de vier noodzakelijke stappen zoals beschreven in de methode
van Baron en Kenny (1986) doorlopen. Als en slechts als aan alle vier deze stappen
voldaan is, is er sprake van een mediatie-effect.
In de eerste stap wordt nagegaan of transformationeel leidershap (onafhankelijke
variabele) een significante invloed heeft op het aantal gemelde medische incidenten
(afhankelijke variabele). Dit komt overeen met de eerste hypothese van het
vooropgestelde onderzoeksmodel. In de tweede stap wordt het effect van
transformationeel leiderschap op veiligheidscultuur (mediator) getoetst. Hier wordt met
andere woorden evidentie gezocht voor de tweede hypothese. Vervolgens wordt in de
derde stap onderzocht of er effecten zijn van veiligheidscultuur op het aantal gemelde
incidenten (hypothese 3). Tenslotte wordt in de vierde en laatste stap berekend of er
sprake is van partiële dan wel volledige mediatie.
Laatstgenoemde is het geval wanneer de directe relatie tussen de onafhankelijke
en de afhankelijke variabele niet meer significant is. De directe relatie is met ander
woorden onbestaande en loopt volledig via de mediator. Een partiële mediatie geldt
wanneer er ondanks de mediator ook nog een rechtstreeks verband is tussen de
27
afhankelijke en de onafhankelijke variabele. Indien er evidentie wordt gevonden voor alle
vier de stappen wordt bijkomend een Sobel test uitgevoerd. Het doel van deze test is na
te gaan of er sprake is van een significant effect. Indien dit het geval is wordt er
daadwerkelijk over mediatie gesproken (Sobel, 1982).
Mediatieanalyse 1. In wat volgt wordt de eerste mediatieanalyse, met het aantal
meldingen per individu als afhankelijke variabele, conform de methode van Baron en
Kenny (1986) uiteengezet. Hiervoor worden de diverse stappen, zoals hierboven
geformuleerd, apart besproken. De eerste stap werd getoetst door het uitvoeren van een
regressieanalyse met transformationeel leiderschap als onafhankelijke en het aantal
gemelde medische incidenten in 2016 als afhankelijke variabele. Zoals reeds aangehaald
werden ook de controlevariabelen opgenomen in dit model.
Uit de analyse, zoals gepresenteerd in Tabel 2, bleek dat transformationeel
leiderschap geen significante relatie vertoonde met het aantal gemelde medische
incidenten (t = .85, p = .40). Deze resultaten lagen in lijn met de bevindingen uit de
correlatiematrix. Er werd bijgevolg geen evidentie gevonden voor de eerste hypothese.
Aangezien de eerste voorwaarde van Baron en Kenny niet werd voldaan kon een
mogelijke mediatie van veiligheidscultuur uitgesloten worden. Baron en Kenny (1986)
stellen namelijk dat wanneer er geen direct effect gevonden wordt tussen de
onafhankelijke en de afhankelijke variabelen er geen sprake kan zijn van mediatie. De
overige drie stappen van de mediatieanalyse werden dan ook niet verder onderzocht. De
bekomen resultaten worden verder verklaard in de discussie.
28
Tabel 2
Lineaire regressie van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde incidenten
in 2016
Aantal gemelde medische incidenten in 2016
Model 1
Unstandardized
Coefficients
Standardized
Coefficients
t
Sig.
B Std. Error β
(Constante) 2.58 .47 5.52 .00
Geslacht a -.30 .25 -.11 -1.19 .24
Leeftijd b c -.01 .01 -.12 -1.39 .17
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.02 .02 -.07 -.83 .41
Transformationeel
leiderschap c .16 .19 .07 .85 .40
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw
b Weergegeven in aantal jaren
c Deze variabelen werden gemiddeld gecentreerd opgenomen in de analyse.
*p < .05 ** p < .01.
Mediatieanalyse 2. In de tweede mediatieanalyse werd de relatie met de
afhankelijke variabele op teamniveau onderzocht. Om dit te doen werd de variabele aantal
meldingen vervangen door aantal meldingen per team. Het aantal meldingen per team
werd door de contactpersonen van de diverse ziekenhuizen in vertrouwen aan de
onderzoeker van deze studie gecorrespondeerd. Deze waarden werden gefit met de
bijhorende respondenten per afdeling per ziekenhuis en werden vervolgens toegevoegd
aan het SPSS-bestand. Zoals de methode van Baron en Kenny het voorschrijft werd
opnieuw eerst de regressie van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde
medische incidenten per team uitgevoerd. Wederom werden de controlevariabelen
opgenomen in het model.
29
Tabel 3
Lineaire regressie van transformationeel leiderschap op het aantal gemelde incidenten
per team in 2016
Aantal gemelde medische incidenten per team in 2016
Model 1
Unstandardized
Coefficients
Standardized
Coefficients
t
Sig.
B Std. Error β
(Constante) 29.29 12.14 2.41 .02
Geslacht a -6.69 6.52 -.09 -1.03 .31
Leeftijd b c -.02 .24 -.01 -.06 .95
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.50 .58 -.08 -.86 .39
Transformationeel
leiderschap c 4.81 4.92 .09 .98 .33
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw
b Weergegeven in aantal jaren
c Deze variabelen werden gemiddeld gecentreerd opgenomen in de
analyse.
*p < .05 ** p < .01.
Uit Tabel 3 is af te lezen dat er geen significant effect was tussen de afhankelijke
en de onafhankelijke variabele. Hier werd een niet significante t-waarde van .98 bekomen,
p = .33. Er is geen sprake van een direct effect van transformationeel leiderschap op het
aantal gemelde medische incidenten per team. Er werd met andere woorden opnieuw geen
evidentie gevonden voor de eerste hypothese; verpleegkundigen die hun leidinggevende
percipiëren als transformationeel gaan meer incidenten rapporteren. Een mogelijke
verklaring voor het niet vinden van deze relatie wordt uiteengezet in de discussie. Daar
er wederom geen directe relatie tussen de afhankelijke en de onafhankelijke variabele kon
worden aangetoond, werden de verder stappen zoals gedefinieerd door Baron en Kenny
(1986) alsook de Sobel-test niet uitgevoerd.
30
Aanvullende Analyse
Op basis van de uiteengezette literatuurstudie stelt dit onderzoek vier hypotheses
voorop. De eerste hypothese stelt dat transformationeel leiderschap een direct positief
effect heeft op het aantal gemelde medische incidenten. In de uitgevoerde statistische
analyses werd er echter geen bewijs gevonden voor deze hypothese. De tweede, derde en
vierde hypothese leggen zich toe op het mediatie-effect van veiligheidscultuur. In de
onderzoeksresultaten werd enkel evidentie voor de tweede hypothese gevonden. Uit de
correlatiematrix bleek dat transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur positief
correleerden.
Ondanks dat er slechts deels evidentie werd gevonden voor het vooropgesteld
conceptueel model is het belangrijk het effect van veiligheidscultuur verder te
onderzoeken. Vermits in dit onderzoek de volledige vragenlijst omtrent
veiligheidscultuur werd afgenomen, wordt hieronder een aanvullende analyse
uiteengezet. Hierbij wordt het verband tussen transformationeel leiderschap en het aantal
gemelde medische incidenten met veiligheidscultuur als moderator getoetst. Voor deze
analyses werden, in tegenstelling tot de mediatieanalyses, alle subschalen van de
vragenlijst omtrent veiligheidscultuur in rekening gebracht. Omdat de focus kwam te
liggen op de totale vragenlijst van veiligheidscultuur werd in deze analyses gewerkt met
een gemiddelde totaalscore van het concept veiligheidscultuur.
Correlaties. Alvorens over te gaan tot de statistische toets omtrent moderatie werd
opnieuw een correlatiematrix opgesteld. Wederom werd een positieve correlatie van .24
vastgesteld tussen de controlevariabelen anciënniteit onder de huidige leidinggevende en
leeftijd. Deze correlatie was significant, p < .01. De controlevariabele geslacht had enkel
een significante negatieve correlatie van -.19 met transformationeel leiderschap, p < .05.
Andermaal werd geen correlatie tussen de controlevariabelen en de afhankelijke variabele
teruggevonden. Doch werden deze, om dezelfde reden als bij de mediatieanalyse, verder
opgenomen in de analyses.
31
Uit de correlatieanalyse bleek ook dat veiligheidscultuur, wanneer alle subschalen
in acht werden genomen, positief correleerde met transformationeel leiderschap. Dit
bleek uit een positieve significante correlatie van .46, p < .01. Dit betekent dat de totale
perceptie van de veiligheid van een organisatie positief samenhangt met een
transformationele leiderschapsstijl. Naast de correlatie tussen transformationeel
leiderschap en veiligheidscultuur werden geen andere correlaties waargenomen tussen de
onafhankelijke, de afhankelijke en de moderatie variabelen. Wel werd opnieuw een
samenhang gevonden tussen het aantal meldingen van het individu en het aantal
meldingen van het team. Deze samenhang representeerde zich in een positieve
significante correlatie van .26, p < .01.
32
Tabel 4
Correlatiematrix tussen de Controle, Onafhankelijke en Afhankelijke variabelen
Variabelen M SD 1 2 3 4 5 6 7
Controlevariabelen
1. Geslacht a - -
2. Leeftijd b 38.57 10.42 -.14
3. Anciënniteit onder
de leidinggevende b
4.27 4.28 .09 .24**
Onafhankelijke
variabele
4. Transformationeel
leiderschap
3.79 .50 -.19* .00 -.03
Mediator
5. Veiligheidscultuur
totaal
3.53 .34 -.05 -.04 .02 .46**
Afhankelijke
variabelen
6. Aantal meldingen
individu
2.04 1.09 -.11 -.13 -.12 .10 -.02
7. Aantal meldingen
team
17.12 27.88 -.12 -.01 -.09 .11 .06 .26**
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw.
b. Weergeven in aantal jaren.
*p < .05 ** p < .01.
33
Moderatieanalyse. Om de moderatieanalyse, met totale veiligheidscultuur als
moderator, na te gaan werd een hiërarchische regressieanalyse opgesteld. Waarbij
veiligheidscultuur werd gerepresenteerd door middel van alle subschalen zoals
opgenomen in de vragenlijst. De hiërarchische regressieanalyse werd uiteengezet in drie
modellen.
In het eerste model werden de controlevariabelen geslacht, leeftijd en anciënniteit
onder de huidige leidinggevende opgenomen. In model twee werd transformationeel
leiderschap hieraan toegevoegd als onafhankelijke variabele. Tevens werd het effect van
veiligheidscultuur aan het model toegevoegd. Tenslotte werd in model drie de
interactieterm tussen de afhankelijke variabele en de moderator opgenomen. Hieronder
wordt achtereenvolgens moderatieanalyse 1 en moderatieanalyse 2 uiteengezet.
In de eerste moderatieanalyse werd het aantal gemelde incidenten in 2016 als
afhankelijke variabele opgenomen. In de tweede moderatieanalyse was deze afhankelijke
variabele het aantal gemelde medische incidenten per team in 2016. In beide analyses
werd in een voorbereidende stap de variabelen leeftijd, anciënniteit onder de huidige
leidinggevende, transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur gemiddeld
gecentreerd (er werd een gemiddelde over de verschillende subschalen heen berekend en
vervolgens werd hiervan het gemiddelde afgetrokken). Een essentiële stap om tot de
interactieterm te komen.
Moderatieanalyse 1. Uit de eerste moderatieanalyse, zoals weergegeven in Tabel
5, bleek dat het model dat uitsluitend de controlevariabelen opnam geen significant effect
vertoonde. Wanneer ook transformationeel leiderschap en totale veiligheidscultuur aan
het model werden toegevoegd, werd alsnog geen significant verband teruggevonden.
Kortom, er werd geen hoofdeffect van transformationeel leiderschap op het aantal
gemelde medische incidenten in 2016 geconstateerd (β = .11, t = 1.12, p = .26).
Om na te gaan of veiligheidscultuur een moderator is in de relatie tussen
transformationeel leiderschap enerzijds en het aantal gemelde medische incidenten
anderzijds werd in model drie de interactieterm toegevoegd. In geen van de analyses,
zoals weergegeven in model drie, werd een significant verband vastgesteld. Uit deze
resultaten wordt geconcludeerd dat het model dat de relatie weergaf tussen het aantal
gemelde medische incidenten in 2016 en de controlevariabelen, de transformationele
34
leiderschapsstijl (β = .11, t = 1.09, p = .28), de totale veiligheidscultuur (β = -.07, t = -.70,
p = .48) alsook de interactie tussen transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur (β
= .07, t = .75, p = .46) niet significant was. Er werd met andere woorden geen
moderatie-effect vastgesteld. Met als gevolg dat veiligheidscultuur hier niet als buffer kan
worden beschouwd.
Tabel 5
Het modererende effect van veiligheidscultuur op de relatie transformationeel
leiderschap - aantal gemelde medische incidenten in 2016
Aantal gemelde medische incidenten in 2016
Model 1
Unstandardized
Coefficients
Standardized
Coefficients
t
Sig. B Std. Error β
(Constante) 2.66 .46 5.79 .00
Geslacht a -.34 .25 -.12 -1.38 .17
Leeftijd b c -.01 .01 -.13 -1.42 .16
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.02 .02 -.07 -.84 .40
Model 2 B Std. Error β t Sig.
(Constante) 2.57 .47 5.48 .00
Geslacht a -.29 .25 -.10 -1.16 .25
Leeftijd b c -.01 .01 -.13 -1.43 .16
Anciënniteit onder de
huidige leidinggevende b c -.02 .02 -.07 -.79 .43
Transformationeel
leiderschap c .24 .21 .11 1.12 .26
Totale veiligheidscultuur c -.24 .31 -.08 -.79 .43
35
Model 3 B Std. Error β t Sig.
(Constante) 2.50 .48 5.23 .00
Geslacht a -.27 .25 -.10 -1.06 .29
Leeftijd b c -.01 .01 -.14 -1.53 .13
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.02 .02 -.08 -.88 .38
Transformationeel
leiderschap c .23 .22 .11 1.09 .28
Totale veiligheidscultuur c -.22 .31 -.07 -.70 .48
Interactie
transformationeel
leiderschap en
veiligheidscultuur c
.32 .43 .07 .75 .46
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw.
b. Weergeven in aantal jaren.
c Deze variabelen werden gemiddeld gecentreerd opgenomen in de analyse.
*p < .05 ** p < .01.
Moderatieanalyse 2. In Tabel 6 werden in het eerste model de controlevariabelen
opgenomen samen met de afhankelijke variabele. Dit model was echter niet significant.
Hieruit bleek dat de controlevariabelen geslacht (β = -.11, t = -1.24, p = .22), leeftijd
(β = -.01, t = -.09, p = .93) en anciënniteit onder de leidinggevende (β = -.08, t = -.87,
p = .39) geen impact hadden op het aantal gemelde medische incidenten per team in 2016.
Wanneer werd gekeken naar het tweede model werd opnieuw geen evidentie voor
het effect van de afhankelijke op de onafhankelijke variabele, transformationeel
leiderschap, gevonden (β = .08, t = .77, p = .45). Bovendien was er ook geen significant
effect met de totale veiligheidscultuur (β = .02, t = .21, p = .83). Tenslotte werd in het
derde en laatste model de interactieterm toegevoegd. Opnieuw bleek deze niet significant
te zijn (β = -.01, t = -.05, p = .96). Samenvattend kan worden gesteld dat de totale
veiligheidscultuur geen moderator is in de relatie tussen transformationeel leiderschap
enerzijds en het aantal gemelde medische incidenten per team in 2016 anderzijds.
36
Tabel 6
Het modererende effect van veiligheidscultuur op de relatie transformationeel
leiderschap - aantal gemelde medische incidenten per team in 2016
Aantal gemelde medische incidenten per team in 2016
Model 1
Unstandardized
Coefficients
Standardized
Coefficients
t
Sig.
B Std. Error β
(Constante) 31.56 11.91 2.65 .01
Geslacht a -7.92 6.40 -.11 -1.24 .22
Leeftijd b c -.02 .24 -.01 -.09 .93
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.51 .58 -.08 -.87 .39
Model 2 B Std. Error β t Sig.
(Constante) 29.38 12.19 2.41 .02
Geslacht a -6.73 6.55 -.09 -1.03 .31
Leeftijd b c -.01 .24 -.01 -.05 .96
Anciënniteit onder de
huidige leidinggevende b c -.51 .59 -.08 -.87 .39
Transformationeel
leiderschap c 4.26 5.56 .08 .77 .45
Totale veiligheidscultuur c 1.69 7.99 .02 .21 .83
37
Model 3 B Std. Error β t Sig.
(Constante) 29.49 12.46 2.37 .02
Geslacht a -6.77 6.63 -.09 -1.02 .31
Leeftijd b c -.01 .25 -.00 -.05 .96
Anciënniteit onder de
leidinggevende b c -.50 .59 -.08 -.85 .40
Transformationeel
leiderschap c 4.27 5.59 .08 .77 .45
Totale veiligheidscultuur c 1.65 8.07 .02 .20 .84
Interactie
transformationeel
leiderschap en
veiligheidscultuur c
-.56 11.16 -.01 -.05 .96
Noot: N = 136.
a. Werd gecodeerd als 1 voor Man en 2 voor Vrouw.
b. Weergeven in aantal jaren.
c Deze variabelen werden gemiddeld gecentreerd opgenomen in de analyse.
*p < .05 ** p < .01.
Discussie
Bevindingen
Doorheen deze masterproef staat patiëntveiligheid in de gezondheidszorg centraal.
In het bijzonder werd bestudeerd of veiligheidscultuur een mediërende rol speelt in de
relatie tussen transformationeel leiderschap enerzijds en het aantal gemelde medische
incidenten anderzijds. Dergelijk onderzoek is zowel voor de academische wereld als voor
de praktijk belangrijk gezien de oproep van IOM naar een veilige organisatiecultuur in de
zorgsector (Kohn, Corrigan, & Donaldson, 2000).
In het hoofdstuk literatuurstudie werd wetenschappelijke evidentie voor elk van
de relaties, zoals opgenomen in het conceptueel model, afzonderlijk gedetecteerd. Zo
toonden diverse studies (Legemaate, Christiaans-Dingelhoff, Doppegieter, & de Roode,
2006; Leistikow & den Ridder, 2006; Peumans, 2007; Pugh, 2009) een positieve relatie
tussen transformationeel leiderschap en het aantal gerapporteerde medische incidenten.
Verder werd evidentie gevonden voor een positief verband tussen transformationeel
leiderschap en veiligheidscultuur (Barling, Loughlin, & Kelloway, 2002; Koster, Stam,
38
& Balk, 2011; Samardzic, Woerkom, & Paauwe, 2012). De mate waarin zorgkundigen
hun leidinggevende percipiëren als transformationeel hangt positief samen met het
toekennen van een veilig gevoel aan de organisatiecultuur. Tot slot toonde de literatuur
een positieve correlatie tussen veiligheidscultuur en het aantal gemelde medische
incidenten aan (Bekker, 2006; Howell, Burns, Bouras, Donaldson, Athanasiou, & Darzi,,
2015; Hutchinson, Young, Cooper, Mcintosh, Karnon, Scobie, & Thomson, 2009).
De verbanden zoals hierboven afzonderlijk omschreven werden in deze
masterproef opgenomen in één conceptueel model. Om dit model te toetsen, werden vier
hypotheses vooropgesteld. Deze werden vervolgens, aan de hand van een 136
respondenten tellende steekproef, in vier onafhankelijke ziekenhuizen getoetst. Rekening
houdend met de verschillende onderzoeken die momenteel lopen naar veiligheidscultuur
en patiëntveiligheid werd besloten om analoog aan deze onderzoeken te werken met de
Nederlandse vertaling van de ‘Hospital Survey on Patient Safety Culture’. Deze
vragenlijst werd aangevuld met de Nederlandse versie van de ‘Transformational
leadership’ schaal.
In de vooranalyse, de correlatiematrix, werd een positieve correlatie tussen
transformationeel leiderschap en veiligheidscultuur geconstateerd. Een resultaat dat een
positieve samenhang tussen een transformationele leiderschapsstijl en een veilige
organisatiecultuur aangeeft. Dit sluit aan bij de tweede hypothese van dit onderzoek.
Echter werd in de correlatiematrix, tegen de verwachtingen in, geen aanwijzing gevonden
voor een direct verband tussen transformationeel leiderschap enerzijds en het aantal
gemelde medische incidenten anderzijds. Overigens werd ook geen correlatie tussen
veiligheidscultuur en het aantal gemelde medische incidenten teruggevonden.
Vervolgens werden twee mediatieanalyses uiteengezet. In mediatieanalyse 1
werden de relaties tussen de variabelen, zoals opgenomen in het conceptueel model,
nagegaan. Hierbij representeerde de afhankelijke variabele het individueel aantal gemelde
medische incidenten in 2016. Verwacht werd dat een transformationele leiderschapsstijl
een positievere perceptie ten aanzien van de veiligheidscultuur van de instelling uitlokt.
Hetgeen opnieuw een invloed heeft op het aantal gemelde medische incidenten.
Mediatieanalyse 2 was erop gericht om de mediatieanalyse in kaart te brengen met het
aantal meldingen per team in 2016 als afhankelijke variabele. In beide mediatieanalyses
39
werd het effect getoetst conform de procedure voor het testen van mediatie van Baron en
Kenny (1986).
Ondanks de literaire evidentie bleef in de eerste stap van de mediatieanalyses een
direct verband tussen transformationeel leiderschap en het aantal gemelde medische
incidenten uit. Noch op individueel niveau noch op teamniveau werd dergelijke relatie
vastgesteld. In lijn met de procedure van Baron en Kenny (1986) werden de
mediatieanalyses afgebroken na de eerste stap. Een aanwijzing om te stellen dat
veiligheidscultuur de relatie significant medieert werd dus niet gevonden. Meer nog, er
werd zelfs geen indicatie van een direct verband tussen de afhankelijke en de
onafhankelijke variabelen gevonden. Op basis van deze resultaten werden hypothese één,
drie en vier verworpen.
Dit leidde er toe dat een aanvullende analyse waarbij veiligheidscultuur werd
opgenomen als moderator in plaats van als mediator werd uitgevoerd. De belangrijkste
bevinding van deze aanvullende analyse was dat de totale perceptie ten aanzien van de
veiligheidscultuur van een instelling positief correleert met de gewaarwording van een
transformationele leiderschapsstijl. Opnieuw werd geen evidentie gevonden voor de
directe relatie tussen transformationeel leiderschap en het aantal gemelde medische
incidenten. Een significant bewijs voor veiligheidscultuur als moderator werd niet
gevonden.
Ondanks het verwerpen van de vooropgestelde hypotheses één, drie en vier is het
interessant om enkele resultaten van naderbij te bekijken. Een mogelijke verklaring voor
het ontbreken van evidentie voor de relatie tussen transformationeel leiderschap enerzijds
en het aantal gemelde medische incidenten anderzijds wordt teruggevonden in het
onderzoek van Firth-Cozens en Mowbray (2001). Zij bewijzen met hun studie dat teams
die vallen onder een vriendelijke en zelfverzekerde leidinggevende minder fouten maken.
Dit tegenover teams die vallen onder leidinggevenden die aanzien worden als arrogant,
vijandig en dictatorisch. Onder eerstgenoemde wordt ook transformationeel leiderschap
ondergebracht. Tegelijk geven Pronovost, Miller en Wachter (2006) in hun onderzoek
aan dat een hoge score op de Safety Attitude Questionnaire (SAQ) gelinkt is aan een
reductie in het aantal katheter gerelateerde infecties, postoperatieve sepsis, decubitus en
ziekenhuissterfte.
40
Zohar (2000) sluit hierbij aan. Hij concludeert met zijn onderzoek dat in
organisaties waar leidinggevenden sterk begaan zijn met veiligheid minder incidenten
plaatsvinden. Sterker nog, de veiligste organisaties zijn vaak diegene die het best
presteren (Krause, 2005). Het zou dus best kunnen dat verpleegkundigen die
ondergeschikt zijn aan een transformationele leidinggevende minder incidenten maken
waardoor er tevens minder worden gerapporteerd.
Daarnaast kan ook de vraag omtrent het aantal gemelde medische incidenten een
invloed hebben. De vraag luidde namelijk als volgt: ‘Geef aan hoeveel medische
incidenten u het afgelopen jaar (2016) heeft gemeld’. Hierbij werden zes antwoordopties
gepresenteerd: (1) geen, (2) 1 tot 2, (3) 3 tot 5, (4) 6 tot 10, (5) 11 tot 20 en (6) 21 of meer.
Aan de respondenten werd met andere woorden gevraagd om informatie uit het geheugen
op te roepen over een tijdspanne van één jaar. Onderzoek (Tversky & Kahnema, 1973)
toont echter aan dat mensen makkelijker recente informatie uit het geheugen ophalen. In
de wetenschappelijke literatuur wordt dit geduid met de term beschikbaarheidsheuristiek.
Deze term refereert aan het antwoorden op basis van het gemak waarmee iemand
informatie kan ophalen uit het geheugen (Ashcraft, 1998).
Meerwaarde
Theoretisch. Algemeen genomen blijkt dat de resultaten over de verschillende
analyses heen niet aansluiten bij het vooropgesteld conceptueel model. Toch vormt het
een interessante vaststelling dat transformationeel leiderschap positief correleert met
veiligheidscultuur. De positieve samenhang tussen een transformationele
leiderschapsstijl en de veiligheidscultuur van een ziekenhuis vormt een bijkomend bewijs
voor de meerwaarde van deze leiderschapsstijl. Het toont aan dat het voor ziekenhuizen
belangrijk is te beschikken over transformationele leidinggevenden. Daar een
veiligheidscultuur aan de grondslag ligt van patiëntveiligheid is bijkomend onderzoek
omtrent deze samenhang aangeraden.
Daarnaast heeft deze studie een poging gedaan om inzicht te verwerven in de
antecedenten die inspelen op de kwantiteit van meldingen in de gezondheidszorg. Een
topic waarvoor tot op heden slechts beperkte beschikbaarheid van ondersteunende
onderzoeken in de literatuur terug te vinden is. Zodoende draagt deze studie bij aan de
literatuur over patiëntveiligheid en kan het een aanleiding vormen voor verder onderzoek.
41
Praktisch. De praktische implicatie van deze masterproef vloeit voort uit de
geconstateerde positieve correlatie tussen transformationeel leiderschap en de perceptie
ten aanzien van de veiligheidscultuur van een organisatie. Andermaal wordt evidentie
geleverd voor de effectiviteit van een transformationele leiderschapsstijl binnen de
gezondheidszorg. Derhalve is het belangrijk dat leidinggevenden een transformationele
stijl aanwenden en zich gaan opstellen als rolmodel om zo de waarden uit te dragen die
een veiligheidscultuur definieert. Zorgen voor aangepaste trainingen en opleidingen
omtrent transformationeel leiderschap is voor de personeelsdienst van ziekenhuizen dus
sterk aan te bevelen. Tevens dienen hoofdverpleegkundigen alert gemaakt te worden voor
de positieve uitkomst van een transformationele leiderschapsstijl.
Beperkingen
Zoals elke studie heeft ook deze masterproef enkele tekortkomingen die
mogelijkheden bieden voor toekomstig onderzoek. Een eerste beperking in dit onderzoek
is dat het gaat over een cross-sectioneel onderzoek. Een longitudinaal onderzoek waarbij
de data op meerdere tijdstippen in een bepaalde periode worden gemeten, zou de kwaliteit
van het onderzoek verbeteren. Een andere limitatie is dat deze studie gebruik maakte van
zelfrapportagevragenlijsten. Hoewel de anonimiteit verzekerd werd, kan er niet
gecontroleerd worden op de waarheidsgetrouwheid van de antwoorden en kan er sociale
wenselijkheid optreden.
Daarnaast is ook het moment waarop de data–inzameling plaatsvond een
mogelijke beperking. Aangezien ziekenhuizen op het moment van de datacollectie volop
bezig waren met het behalen van hun accreditatie, een kwaliteitslabel, was het voor
hoofdverpleegkundigen moeilijk, met deze extra werkdruk, ondergeschikten te motiveren
tot deelname aan het onderzoek. Verder is het terecht op te merken dat transformationeel
leiderschap, veiligheidscultuur en het melden van medische incidenten allen louter
beoordeeld werden door verpleegkundigen. Dit heeft tot gevolg dat de resultaten slechts
vanuit één gezichtspunt zijn bekeken. Om bias te voorkomen, zouden naast de
verpleegkundigen ook de meningen van collega’s, leidinggevenden, patiënten en
medewerkers van de personeelsdienst kunnen worden opgenomen in het onderzoek.
Hierdoor zouden meerdere perspectieven in kaart worden gebracht.
42
Bovendien kan er niet van uitgegaan worden dat geslacht geen rol heeft gespeeld.
Uit de omschrijving van de steekproef kwam namelijk duidelijk naar voren dat meer
vrouwen dan mannen de vragenlijst invulden. Daarnaast bleek uit de correlatiematrix dat
geslacht negatief correleerde met transformationeel leiderschap. Het zou dus kunnen dat
mannen over het algemeen hun leidinggevende als minder transformationeel ervaren.
Een zesde minpunt is dat het invullen van de vragenlijst geheel vrijblijvend was.
Hierdoor kunnen kenmerken van bepaalde participanten die wel deelnamen significant
verschillen van de verpleegkundigen die besloten niet deel te nemen. Zo is het
bijvoorbeeld perfect mogelijk dat enkel verpleegkundigen die ontevreden zijn ervoor
opteerden de vragenlijst in te vullen. Dit sluit aan bij de volgende limitatie, namelijk dat
er geen informatie voor handen is over de ‘non responders’. In deze studie werd de
perceptie van de verpleegkundigen die ervoor kozen niet deel te nemen aan het onderzoek
niet bevraagd.
Dat dit onderzoek zich beperkt tot een louter kwantitatieve studie, er werden
immers enkel vragenlijsten afgenomen, is nog een bijkomende beperking. Diverse
onderzoekers (Allen, Chiarella, & Homer, 2010; Flin, 2007) halen namelijk aan dat het
voor het meten van een veiligheidscultuur aangewezen is om een combinatie te maken
van kwantitatieve en kwalitatieve meetmethoden. Voor de kwalitatieve meetmethoden
wijzen zij op het belang van interviews en focusgroepen.
Een achtste kanttekening betreft het niet in rekening brengen van de multilevel
structuur van de data. Door het gebruik van multilevel analyse zouden de gegevens van
een lager niveau (het individu) naar een hoger niveau (het team) kunnen worden gebracht.
Het is dan ook aangeraden om bijkomend een multilevel analyse uit te voeren op de
bekomen dataset. Tot slot bleek uit de analyses dat de controlevariabelen geslacht, leeftijd
en anciënniteit onder de huidige leidinggevende geen directe invloed hadden op de
afhankelijke variabele. Het is echter mogelijk dat andere controlevariabelen, die niet
werden opgenomen in de analyse, wel een invloed hebben.
43
Aanbeveling voor Vervolgonderzoek
Omdat dit onderzoek één van de eerste is in zijn soort is nog veel bijkomend
onderzoek nodig naar incidentmelding en patiëntveiligheid. Vooreerst kan toekomstig
onderzoek zich toeleggen op de beperkingen van deze studie. Zo kan in een
vervolgonderzoek gekozen worden voor een longitudinaal opzet in plaats van een
cross-sectioneel onderzoek.
Een andere input voor aanvullend onderzoek is om naast het perspectief van de
verpleegkundigen ook andere bronnen te betrekken in de studie. Een mogelijkheid
hiervoor is om ook de leidinggevenden te laten deelnemen aan het onderzoek. Tevens kan
een combinatie van kwantitatieve en kwalitatieve meetinstrumenten een aanzet zijn tot
bijkomend onderzoek. Zo is het een optie om na het afnemen van de kwantitatieve
vragenlijsten de bevonden resultaten te bespreken in focusgroepen.
Daarnaast kan toekomstig onderzoek zich richten op een herhaling van deze studie
op andere plaatsen in België of zelfs buiten de Belgische landgrenzen om. Het is mogelijk
dat in deze aanvullende onderzoeken andere resultaten worden bekomen. Zo blijkt uit het
onderzoek van Chen en Li (2010) met de titel ‘Measuring patient safety culture in Taiwan
using the Hospital Survey on Patient Safety Cultur (HSOPSC)’ dat Taiwan, in
vergelijking met de Verenigde Staten, nog kan groeien in het creëren van een open,
communicatieve, veilige cultuur. Voor een vervolgonderzoek zou het dan ook interessant
zijn om na te gaan hoe transformationeel leiderschap kan inspelen in deze optimalisatie.
Een resultaat dat tevens kan dienen als input voor vervolgonderzoek is de
bevinding dat een transformationele leiderschapsstijl positief correleert met
veiligheidscultuur. Op basis van deze bevinding is het interessant aanvullend te
onderzoeken welke manieren ziekenhuizen kunnen inzetten om hun
hoofverpleegkundigen meer transformationeel gedrag te laten vertonen. Hierbij kan
gedacht worden aan het selecteren van louter leidinggevenden met een transformationele
stijl, maar ook de invloed van training en opleiding kan in dit vervolgonderzoek worden
nagegaan.
44
Daarnaast is het interessant om te analyseren welk conceptueel model het best
aansluit bij de gevonden correlatie tussen transformationeel leiderschap en
veiligheidscultuur. Een aanknopingspunt kan gevonden worden in het onderzoek van
Yang en collega’s (2009). Zij stellen in hun studie vast dat veiligheidscultuur de relatie
tussen leiderschap enerzijds en het stellen van veilig gedrag anderzijds medieert. Dit
onderzoek kan worden herhaald met transformationeel leiderschap in plaats van
leiderschap als onafhankelijke variabele. Daarnaast kan in lijn met het onderzoek van
O`Toole (2013) de invloed van veiligheidstraining op de relatie tussen transformationeel
leiderschap en veiligheidscultuur worden nagegaan. Verder zou onderzoek naar de rol
van feedback bij het melden van incidenten bijkomende inzichten kunnen bieden.
Daar in deze scriptie enkel onderzoek werd verricht naar één stijl van
leidinggeven, transformationeel leiderschap, kan het boeiend zijn om in een
vervolgonderzoek ook andere leiderschapsstijlen te betrekken. Zo kan het een
toegevoegde waarde zijn om ook de rol van charismatisch of coachend leiderschap op
patiëntveiligheid te bestuderen.
Eveneens is het een meerwaarde om in een vervolgonderzoek verschillende
afdelingen met elkaar te vergelijken. Zo zou het interessant zijn om de afdelingen waar
uit de literatuur blijkt dat daar de meeste incidenten optreden (zijnde orthopedie,
gynaecologie, neurologie en anesthesie) te vergelijken met andere afdelingen zoals
opgenomen in deze studie. Op die manier zou kunnen worden onderzocht of op de
afdelingen waar volgens de literatuur het meeste incidenten optreden ook daadwerkelijk
het meeste incidenten worden gerapporteerd.
45
Referenties
Ahearne, M., Mathieu, J., & Rapp, A. (2005). To Empower or Not to Empower Your
Sales Force? An Empirical Examination of the Influence of Leadership
Empowerment Behavior on Customer Satisfaction and Performance. Journal of
Applied Psychology, 90(5), 945-955. doi:10.1037/0021-9010.90.5.945.
Allen, S., Chiarella, M., & Homer, C. S. (2010). Lessons learned from measuring safety
culture: An Australian case study. Midwifery, 26(5), 497-503.
doi:10.1016/j.midw.2010.07.002.
Ashcraft, M. H. (1998). Fundaments of cognition. New York: Addison-Wesley
Educational Publishers Inc.
Avolio, B.J. & Bass, B.M. (1991). Learning Full Range Leadership Development
(FRLD). Full Range Leadership Development, 189-206.
doi:10.4135/9781483349107.n13.
Barach, P. (2000). Reporting and preventing medical mishaps: lessons from non-medical
near miss reporting systems. British Medical Journal, 320(7237), 759–763.
doi:10.1136/bmj.320.7237.759.
Barling, J., Loughlin, C., & Kelloway, E. K. (2002). Development and test of a model
linking safety-specific transformational leadership and occupational safety.
Journal of Applied Psychology, 87(3), 488-496. doi:10.1037//0021-
9010.87.3.488.
Baron, R. M. & Kenny, D. A. (1986). The moderator-mediator variable distinction in
social-psychological research: conceptual, strategic and statistical considerations.
Journal of Personality and Social Psychology, 51(6), 1173-1182.
doi:10.1037/0022-3514.51.6.1173.
Bass, B. M. & Stogdill., R.M. (1990). Bass & Stogdill's handbook of leadership : theory,
research, and managerial applications. New York : London :Free Press ; Collier
Macmillan.
46
Bass, B.M. & Avolio, B.J. (1989). Potential Biases in Leadership Measures: How
Prototypes, Leniency, and General Satisfaction Relate to Ratings and Rankings of
Transformational and Transactional Leadership Constructs. Educational and
Psychological Measurement, 49(3), 509–527.
doi:10.1177/001316448904900302.
Bass, B.M. (1999). Two Decades of Research and Development in Transformational
Leadership. European Journal of Work and Organizational Psychology, 8(1), 9–
32. doi:10.1080/135943299398410.
Bass, B.M., Seltzer, J., & Numerof, R.E. (1989). Transformational leadership: Is it a
source of more burnout and stress? Journal of Health and Human Resources
Administration, 12(2), 174-185. doi:10.2307/256559.
Bekker, J. D. (2006). Patient en incident: de MIP in 100 vragen. Maarssen: Elsevier
gezondheidszorg.
Bogler, R. (2001). The Influence of Leadership Style on Teacher Job Satisfaction.
Educational Administration Quarterly, 37(5), 662–683.
doi:10.1177/00131610121969460.
Breevaart, K., Bakker, A., Hetland, J., Demerouti, E., Olsen, O. K., & Espevik, R. (2013).
Daily transactional and transformational leadership and daily employee
engagement. Journal of Occupational and Organizational Psychology, 87(1),
138-157. doi:10.1111/joop.12041.
Burke, C. S., Stagl, K. C., Klein, C., Goodwin, G. F., Salas, E., & Halpin, S. M. (2006).
What type of leadership behaviors are functional in teams? A meta-analysis. The
Leadership Quarterly, 17(3), 288-307. doi:10.1016/j.leaqua.2006.02.007.
Chen, I. & Li, H. (2010). Measuring patient safety culture in Taiwan using the Hospital
Survey on Patient Safety Culture (HSOPSC). BMC Health Services Research,
10(1). doi:10.1186/1472-6963-10-152.
Cohen, J., Stuenkel, D., & Nguyen, Q. (2009). Providing a Healthy Work Environment
for Nurses. Journal of Nursing Care Quality, 24(4), 308–315.
doi:10.1097/ncq.0b013e3181a4699a.
47
Cummings, G. G., MacGregor, T., Davey, M., Lee, H., Wong, C. A., Lo, E., Muise, M.,
& Stafford, E. (2010). Leadership styles and outcome patterns for the nursing
workforce and work environment: A systematic review. International Journal of
Nursing Studies, 47(3), 363–385. doi:10.1016/j.ijnurstu.2009.08.006.
de Bruijne, M.C. & Wagner, C. (2007). More explicit communication after classroom-
based crew resource management training: results of a pragmatic trial. Journal of
Evaluation in Clinical Practice, 21(1), 137–144. doi:10.1111/jep.12261.
Delaney, C., Apostolidis, B., Lachapelle, L., & Fortinsky, R. (2011). Home care nurses’
knowledge of evidence-based education topics for management of heart failure.
Heart & Lung: The Journal of Acute and Critical Care, 40(4), 285-292.
doi:10.1016/j.hrtlng.2010.12.005.
Demon, F. (2014). Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Medische
ongevallen in België. Geraadpleegd op juli 25, 2016, op
https://www.lachambre.be.
Duffield, C., Gardner, G., Chang, A.M., & Catling-Paull, C. (2009). Advanced nursing
practice: A global perspective. Collegian, 16(2), 55–62.
doi:10.1016/j.colegn.2009.02.001.
Edmondson, A. (1999). Psychological Safety and Learning Behavior in Work Teams.
Administrative Science Quarterly, 44(2), 350. doi:10.2307/2666999.
Edmondson, A. C., Dillon, J. R., & Roloff, K. S. (2007). 6 Three Perspectives on Team
Learning. The Academy of Management Annals, 1(1), 269-314.
doi:10.1080/078559811.
Firth-Cozens, J. & Mowbray, D. (2001). Leadership and the quality of care. Quality and
Safety in Health Care, 10(Supplement 2), Ii3-Ii7. doi:10.1136/qhc.0100003.
Flin, R. (2007). Measuring safety culture in healthcare: A case for accurate diagnosis.
Safety Science, 45(6), 653-667. doi:10.1016/j.ssci.2007.04.003.
Frese, M. & Zapf, D. (1994). Action as the core of work psychology: A German approach.
In M. D. Dunnette, J. M. Hough, & H. C. Triandis (Eds.), Handbook of industrial
and organizational psychology (Vol. 4, pp. 271-340). Palo Alto, CA: Consulting
Psychologists Press.
48
Gaba, D. M. (2000). Structural and Organizational Issues in Patient Safety: A Comparison
of Health Care to other High-Hazard Industries. California Management Review,
43(1), 83-102. doi:10.2307/41166067.
George, D. & Mallery, P. (2003). SPSS for Windows step by step: a simple guide and
reference, 11.0 update. Boston: A & B.
Gill, A.S., Flaschner, A.B., & Shachar, M. (2006). Mitigating stress and burnout by
implementing transformational‐leadership. International Journal of
Contemporary Hospitality Management, 18(6), 469–481.
doi:10.1108/09596110610681511.
Guldenmund, F. (2000). The nature of safety culture: a review of theory and research.
Safety Science, 34(1-3), 215-257. doi:10.1016/s0925-7535(00)00014-x.
Haslam, C., Atkinson, S., Brown, S., & Haslam, R. (2005). Anxiety and depression in the
workplace: Effects on the individual and organisation (a focus group
investigation). Journal of Affective Disorders, 88(2), 209-215.
doi:10.1016/j.jad.2005.07.009.
Heede, K. V. (2006). Adverse outcomes in Belgian acute hospitals: retrospective analysis
of the national hospital discharge dataset. International Journal for Quality in
Health Care, 18(3), 211-219. doi:10.1093/intqhc/mzl003.
Hellings, J. (2009). Patientveiligheid in ziekenhuizen: basisinzichten en verkenning van
veiligheidscultuur. Mechelen: Wolters Kluwer Belgium.
Hellings, J., Schrooten, W., Klazinga, N., & Vleugels, A. (2007). Challenging patient
safety culture: survey results. International Journal of Health Care Quality
Assurance, 20(7), 620-632. doi:10.1108/09526860710822752.
Hetland, H., Sandal, G.M., & Johnsen, T.B. (2007). Burnout in the information
technology sector: Does leadership matter? European Journal of Work and
Organizational Psychology, 16(1), 58–75. doi:10.1080/13594320601084558.
Hoonhout, L. H., de Bruijne, M. C., Wagner, C., Zegers, M., Waaijman, R.,
Spreeuwenberg, P., Asscheman, H., van der Wal, G., & van Tulder, M. W. (2009).
Direct medical costs of adverse events in Dutch hospitals. BMC Health Services
Research, 9(1). doi:10.1186/1472-6963-9-27.
49
Howell, A., Burns, E. M., Bouras, G., Donaldson, L. J., Athanasiou, T., & Darzi, A.
(2015). Can Patient Safety Incident Reports Be Used to Compare Hospital Safety?
Results from a Quantitative Analysis of the English National Reporting and
Learning System Data. Plos One, 10(12). doi:10.1371/journal.pone.0144107.
Hudson, P. T., Parker, D., & Graaf, G. C. (2002). The Hearts and Minds Program:
Understanding HSE Culture. SPE International Conference on Health, Safety and
Environment in Oil and Gas Exploration and Production. doi:10.2118/73938-ms.
Hutchinson, A., Young, T. A., Cooper, K. L., Mcintosh, A., Karnon, J. D., Scobie, S., &
Thomson, R. G. (2009). Trends in healthcare incident reporting and relationship
to safety and quality data in acute hospitals: results from the National Reporting
and Learning System. Quality and Safety in Health Care, 18(1), 5-10.
doi:10.1136/qshc.2007.022400.
IOM. (2000). To Err Is Human. doi:10.17226/9728.
IOM. (2001). Crossing the Quality Chasm. doi:10.17226/10027.
IOM. (2005) Patient Safety-Achieving a New Standard for Care. Academic Emergency
Medicine, 12(10), 1011-1012. doi:10.1197/j.aem.2005.07.010.
Jayasuriya, J.P. & Anandaciva, S. (1995). Compliance with an incident report scheme in
anaesthesia. Anaesthesia, 50(10), 846–849. doi:10.1111/j.1365-
2044.1995.tb05848.x.
Judge, T.A. & Piccolo, R.F. (2004). Transformational and Transactional Leadership: A
Meta-Analytic Test of Their Relative Validity. Journal of Applied Psychology,
89(5), 755–768. doi:10.1037/0021-9010.89.5.755.
Katz-Navon, T., Naveh, E., & Stern, Z. (2005). Safety Climate In Health Care
Organizations: A Multidimensional Approach. Academy of Management Journal,
48(6), 1075-1089. doi:10.5465/amj.2005.19573110.
Keeping Patients Safe. (2004). doi:10.17226/10851.
Kim, J., An, K., Kim, M. K., & Yoon, S. H. (2007). Nurses' Perception of Error Reporting
and Patient Safety Culture in Korea. Western Journal of Nursing Research, 29(7),
827-844. doi:10.1177/0193945906297370.
50
Kingston, M.J., Evans, S.M., Smith, B.J., & Berry, J.G. (2004). Attitudes of doctors and
nurses towards incident reporting: a qualitative analysis. Medical Journal of
Australia, 181, 36- 39. doi:10.1108/09526860310499981.
Kirkman, B.L., Chen, G., Farh, J.-L., Chen, Z.X., & Lowe, K.B. (2009). Individual Power
Distance Orientation and Follower Reactions to Transformational Leaders: A
Cross-Level, Cross-Cultural Examination. Academy of Management Journal,
52(4), 744–764. doi:10.5465/amj.2009.43669971.
Kohn, L.T., Corrigan, J.M., & Donaldson, M.S. (2000). To Err is Human: Building a
Safer Health System. National Academies Press, 12(1). doi:10.1016/s1051-
0443(01)70072-3.
Koster, R. B., Stam, D., & Balk, B. M. (2011). Accidents happen: The influence of safety-
specific transformational leadership, safety consciousness, and hazard reducing
systems on warehouse accidents. Journal of Operations Management, 29(7-8),
753-765. doi:10.1016/j.jom.2011.06.005.
Krause, T. R. (2005). Leading with Safety. doi:10.1002/047178527x.
Lawton, R. & Parker, D. (2002). Barriers to incident reporting in a healthcare system.
Quality and Safety in Health Care, 11(1), 15–18. doi:10.1136/qhc.11.1.15.
Leape, L. (2008). Errors in Medicine. Complications in Pediatric Surgery, 3-11.
doi:10.3109/9781420016314-3.
Legemaate, J., Christiaans-Dingelhoff, I., Doppegieter, R.M.S., & de Roode, R.P. (2006).
Veilig Incident Melden in de gezondheidszorg: context en randvoorwaarden.
Tijdschrift voor gezondheidsrecht, 31(4), 2012-220. doi:10.1007/bf03056362.
Leistikow, I.P. & den Ridder, K. (2006). 20 Systematische Incident Reconstructie en
Evaluatie: instrument voor reactieve risicoanalyse. Praktijkboek Patiëntveiligheid,
257–260. doi:10.1007/978-90-368-1100-2_20.
MacKenzie, S.B., Podsakoff, P.M., & Rich, G.A. (2001). Transformational and
Transactional Leadership and Salesperson Performance. Journal of the Academy
of Marketing Science, 29(2), 115–134. doi:10.1177/03079459994506.
51
Marquet, K., Claes, N., Troy, E. D., Kox, G., Droogmans, M., Schrooten, W., Weekers,
F., Vlayen, A., Vandersteen, M., & Vleugels, A. (2015). One Fourth of Unplanned
Transfers to a Higher Level of Care Are Associated With a Highly Preventable
Adverse Event. Critical Care Medicine, 43(5), 1053-1061.
doi:10.1097/ccm.0000000000000932.
Masood, S. A., Dani, S. S., Burns, N. D., & Backhouse, C. J. (2006). Transformational
Leadership and Organizational Culture: The Situational Strength Perspective.
Proceedings of the Institution of Mechanical Engineers, Part B: Journal of
Engineering Manufacture, 220(6), 941-949. doi:10.1243/09544054jem499.
Mccarthy, D. & Blumenthal, D. (2006). Stories from the Sharp End: Case Studies in
Safety Improvement. The Milbank Quarterly, 84(1), 165-200. doi:10.1111/j.1468-
0009.2006.00442.x.
Medley, F. & Larochelle, D.R. (1995). Transformational Leadership and Job Satisfaction.
Nursing Management (Springhouse), 26(9), 64JJ. doi:10.1097/00006247-
199509000-00017.
Meredith, E.K., Cohen, E., & Raia, L.V. (2010). Transformational leadership:
Application of magnet’s new empiric outcomes. Nursing Clinics of North
America, 45 (1), 49-64. doi:10.1016/j.cnur.2009.10.007.
Milisen, K., Abraham, I., Siebens, K., Darras, E., & Dierckx de Casterlé, B. (2006). Work
environment and workforce problems: A cross-sectional questionnaire survey of
hospital nurses in Belgium. International Journal of Nursing Studies, 43(6), 745–
754. doi:10.1016/j.ijnurstu.2005.10.008.
Nelson, E. C., Batalden, P. B., Huber, T. P., Mohr, J. J., Godfrey, M. M., Headrick, L. A.,
& Wasson, J. H. (2002). Microsystems in Health Care: Part 1. Learning from
High-Performing Front-Line Clinical Units. The Joint Commission Journal on
Quality Improvement, 28(9), 472-493. doi:10.1016/s1070-3241(02)28051-7.
Nordin, A. (2015). Patient Safety Culture in hospital settings - Measurement, health care
staff perceptions and suggestions for improvement. Open Journal of Nursing,
03(08), 41-50. doi:10.4236/ojn.2013.38a006.
52
O’Brien-Pallas, L., Murphy, G.T., Shamian, J., Li, X., & Hayes, L.J. (2010). Impact and
determinants of nurse turnover: a pan-Canadian study. Journal of Nursing
Management, 18(8), 1073–1086. doi:10.1111/j.1365-2834.2010.01167.x.
O’Toole, M. (2013). WITHDRAWN: Reprint of “The relationship between employees’
perceptions of safety and organizational culture”. Journal of Safety Research.
doi:10.1016/j.jsr.2013.07.039.
PATIËNTVEILIGHEID. Standpunttekst Vlaams Patiëntenplatform vzw. 21 november
2012. (2012). Geraadpleegd op juli 21, 2016, op http://docplayer.nl/11054507-
Patientveiligheid-standpunttekst-vlaams-patientenplatform-vzw-21-november-
2012.html.
Peumans, J.P. (2007). ‘Patiëntveiligheid. Veilige zorg, onze zorg!’ onderwerp behandelt
op het symposium Patiëntveiligheidsweek Veilige zorg, onze zorg!, dinsdag 26
april 2007, VirgaJesseziekenhuis.
Piccolo, R.F. & Colquitt, J.A. (2006). Transformational Leadership And Job Behaviors:
The Mediating Role Of Core Job Characteristics. Academy of Management
Journal, 49(2), 327–340. doi:10.5465/amj.2006.20786079.
Podsakoff, P. M., Mackenzie, S. B., Moorman, R. H., & Fetter, R. (1990).
Transformational leader behaviors and their effects on followers' trust in leader,
satisfaction, and organizational citizenship behaviors. The Leadership Quarterly,
1(2), 107-142. doi:10.1016/1048-9843(90)90009-7.
Pronovost, P. J., Miller, M. R., & Wachter, R. M. (2006). Tracking Progress in Patient
Safety. Jama, 296(6), 696. doi:10.1001/jama.296.6.696.
Pugh, D. (2009). The phoenix process: a substantive theory about allegations of
unprofessional conduct. Journal of Advanced Nursing, 65(10), 2027–2037.
doi:10.1111/j.1365-2648.2009.05038.x.
Raup, G.H. (2008). The Impact of ED Nurse Manager Leadership Style on Staff Nurse
Turnover and Patient Satisfaction in Academic Health Center Hospitals. Journal
of Emergency Nursing, 34(5), 403–409. doi:10.1016/j.jen.2007.08.020.
53
Reason, J. (1990). The Contribution of Latent Human Failures to the Breakdown of
Complex Systems. Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological
Sciences, 327(1241), 475–484. doi:10.1098/rstb.1990.0090.
Robb, G. & Seddon, M. (2010). Measuring the safety culture in a hospital setting: a
concept whose time has come? The New Zealand Medical Journal, 123(1313), 66-
76. ISSN 1175 8716.
Samardžić, M. B., Woerkom, M. V., & Paauwe, J. (2012). Team safety and innovation
by learning from errors in long-term care settings. Health Care Management
Review, 37(3), 280-291. doi:10.1097/hmr.0b013e318231db33.
Seo, D., Torabi, M. R., Blair, E. H., & Ellis, N. T. (2004). A cross-validation of safety
climate scale using confirmatory factor analytic approach. Journal of Safety
Research, 35(4), 427-445. doi:10.1016/j.jsr.2004.04.006.
Sevens, E. (2014). Bijna helft aanvragen Fonds Medische Ongevallen ernstige
schadegevallen. Geraadpleegd op juli 20, 2016, via
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/binnenland/1.2088696.
Singer, S. J. (2003). The culture of safety: results of an organization-wide survey in 15
California hospitals. Quality and Safety in Health Care, 12(2), 112-118.
doi:10.1136/qhc.12.2.112.
Smits, M., Christiaans-Dingelhoff, I., Wagner, C., Wal, G. V., & Groenewegen, P. P.
(2008). The psychometric properties of the 'Hospital Survey on Patient Safety
Culture' in Dutch hospitals. BMC Health Services Research, 8(1).
doi:10.1186/1472-6963-8-230.
Sobel, M. E. (1982). Asymptotic confidence intervals for indirect effects in structural
equation models. Sociological methodology, 13, 290-312. doi:10.2307/270723.
Stanhope, N., Crowley-Murphy, M., Vincent, C., O’Connor, A.M., & Taylor-Adams,
S.E. (1999). An evaluation of adverse incident reporting. Journal of Evaluation in
Clinical Practice, 5(1), 5–12. doi:10.1046/j.1365-2753.1999.00146.x.
Starre, C. V., Tuijn, Y. V., & Tibboel, D. (2006). Patient Safety Management System in
Pediatric ICUs. Intensive Care Medicine, 745-754. doi:10.1007/0-387-35096-
9_70.
54
Stordeur, S., Vandenberghe, C., & D’hoore, W. (2000). Leadership Styles Across
Hierarchical Levels in Nursing Departments. Nursing Research, 49(1), 37–43.
doi:10.1097/00006199-200001000-00006.
Thomas, E. J., Sexton, J. B., Neilands, T. B., Frankel, A., & Helmreich, R. L. (2005). The
effect of executive walk rounds on nurse safety climate attitudes: A randomized
trial of clinical units. BMC Health Services Research, 5(1). doi:10.1186/1472-
6963-5-28.
Throckmorton, T. & Etchegaray, J. (2007). Factors Affecting Incident Reporting by
Registered Nurses: The Relationship of Perceptions of the Environment for
Reporting Errors, Knowledge of the Nursing Practice Act, and Demographics on
Intent to Report Errors. Journal of PeriAnesthesia Nursing, 22(6), 400-412.
doi:10.1016/j.jopan.2007.09.006.
Tversky, A. & Kahnema, D. (1973). Availability: A heuristic for judging frequency and
probability. PsycEXTRA Dataset, 5(2), 207-232. doi:10.1037/e301722005-001.
UZ Gent en Brainlab naar strafrechter voor foute bestraling. (2011). Geraadpleegd op 1
augustus, 2016, via http://www.demorgen.be/binnenland/uz-gent-en-brainlab-
naar-strafrechter-voor-foute-bestraling-b6aaa6c2/.
Van Bogaert, P. (2016). Authentic leadership influences work-life coping in new nurses.
Evidence Based Nursing, 19(2), 54–54. doi:10.1136/eb-2015-102127.
Van der Velde, F., Albers, D., & Hekkert, K. (2009). Mannen in zorgberoepen en
kinderopvang. Utrecht: Prismant.
Vincent, C., Stanhope, N., & Crowley-Murphy, M. (1999). Reasons for not reporting
adverse incidents: an empirical study. Journal of Evaluation in Clinical Practice,
5(1), 13–21. doi:10.1046/j.1365-2753.1999.00147.x.
Vlayen, A., Hellings, J., Claes, N., Peleman, H., & Schrooten, W. (2012). A nationwide
Hospital Survey on Patient Safety Culture in Belgian hospitals: setting priorities
at the launch of a 5-year patient safety plan. BMJ Quality & Safety, 21(9), 760-
767. doi:10.1136/bmjqs-2011-051607.
55
Vlayen, A., Verelst, S., Bekkering, G. E., Schrooten, W., Hellings, J., & Claes, N. (2011).
Incidence and preventability of adverse events requiring intensive care admission:
a systematic review. Journal of Evaluation in Clinical Practice, 18(2), 485-497.
doi:10.1111/j.1365-2753.2010.01612.x.
Vleugels, A. (2005). Tweede interimrapport van de werkgroep "Veiligheid en kwaliteit
in gezondheidszorg". RPS Public Healt. Geraadpleegd op april 5, 2017, via
https://www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme
_file/rapport_2008_-_veiligheidscultuur_.pdf.
Vogelsmeier, A. & Scott-Cawiezell, J. (2007). A Just Culture. Journal of Nursing Care
Quality, 22(3), 210-212. doi:10.1097/01.ncq.0000277776.97276.0b.
Wageman, R. (2001). How Leaders Foster Self-Managing Team Effectiveness: Design
Choices Versus Hands-on Coaching. Organization Science, 12(5), 559-577.
doi:10.1287/orsc.12.5.559.10094.
Wagner, C. & Struben, V. (2007). De patiëntveiligheidscultuur in ziekenhuizen.
Tijdschrift voor verpleegkundigen, 5. 34-37.
Wagner, C. & van der Wal, G. (2005). Voor een goed begrip, Medisch Contact, 60(47),
1888-1891. doi:10.1007/978-94-015-3525-0_4.
WHITE PAPER - UHasselt. (2017). Geraadpleegd op mei 10, 2017, op
http://www.bing.com/cr?IG=DD6B5DB18E004F16A6934BC5479CD4BF&CID
=0259BC6E180F6FEC2B1EB6E919A76E5E&rd=1&h=k0IaPqe157Ik1zTXiUH
HqzeuGtpn_USsXOWNtxv0j3I&v=1&r=http%3a%2f%2fwww.uhasselt.be%2fi
mages%2fvorming%40UHasselt%2fpatientveiligheid%2fWhite%2520paper%25
20Patient%2520Safety%2520Uhasselt%25202017.pdf&p=DevEx,5060.1.
WHO. (2005). WHO Draft Guidelines for Adverse event Reporting and Learning
Systems. Good Clinical Practice, 143–146. doi:10.1002/0470842520.ch24.
Yang, C.C., Wang, Y.S., Chang, S.T., Guo, S.E., & Huang, M.F. (2009). A Study on the
Leadership Beahvior, Safety Culture, and Safety Performance of the Healthcare
Industry. International Journal of Social, Behavioral, Educational, Economic,
business and Industrial engineering, 3(5). doi:10.1002/0471721611.ch17.
Yukl, G.A. (2013). Leadership in organizations . Boston: Pearson.
56
Zaccaro, S.J., Rittman, A.L., & Marks, M.A. (2001). Team leadership. The Leadership
Quarterly, 12(4), 451–483. doi:10.1016/s1048-9843(01)00093-5.
Zohar, D. & Luria, G. (2005). A Multilevel Model of Safety Climate: Cross-Level
Relationships Between Organization and Group-Level Climates. Journal of
Applied Psychology, 90(4), 616-628. doi:10.1037/0021-9010.90.4.616.
Zohar, D. (2000). A group-level model of safety climate: Testing the effect of group
climate on microaccidents in manufacturing jobs. Journal of Applied Psychology,
85(4), 587-596. doi:10.1037//0021-9010.85.4.587.
Zulfqar, A., Valcke, M., Devos, G., Tuytens, M., & Shahzad, A. (2016). Leadership and
decision-making practices in public versus private universities in Pakistan. Asia
Pacific Education review, 17, 147–159. doi:10.1007/s12564-016-9414-0.
57
Bijlage 1
Mail naar de Leidinggevende
Onderwerp: onderzoek naar patiëntveiligheid en incidentmelding.
Geachte leidinggevende
Betreft: Thesisonderzoek Universiteit Gent
Mijn naam is Astrid Coryn. Ik ben laatstejaarsstudent Bedrijfspsychologie en
Personeelsbeleid aan de Universiteit van Gent. Om deze studie succesvol af te ronden
voer ik een thesisonderzoek uit naar patiëntveiligheid en het melden van medische
incidenten in ziekenhuizen.
Kort samengevat peil ik naar de opinie van verpleegkundigen over patiëntveiligheid,
medische fouten en transformationeel leiderschap.
Mijn verzoek aan u is om onderstaande link naar de online vragenlijst naar zoveel
mogelijk van uw ondergeschikten door te sturen.
(link: https://ghentpmwop.eu.qualtrics.com/SE/?SID=SV_3rBP4KRTVOqCJIV)
Het invullen van de digitale vragenlijst neemt maximaal 15 minuten in beslag. De
resultaten van het onderzoek zijn volledig anoniem en niet herleidbaar tot afzonderlijke
deelnemers. Voor een goed onderzoek heb ik minstens 3 ondergeschikten per
leidinggevende nodig.
Mag ik op uw medewerking rekenen?
Indien u nog bijkomende vragen heeft aarzel niet mij te contacteren op
Alvast hartelijk bedankt!
Met vriendelijke groeten,
Astrid Coryn
58
Bijlage 2
Vragenlijst
Beste deelnemer
In het kader van mijn opleiding ‘Master Bedrijfspsychologie en Personeelsbeleid’ aan
de Universiteit van Gent wil ik graag uw medewerking vragen voor mijn eindwerk.
Graag vraag ik u om volgende vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst peilt naar uw
opinie over patiëntveiligheid, medische fouten en transformationeel leiderschap. Het
invullen van deze vragenlijsten neemt maximaal 15 minuten van uw tijd in beslag. U
kunt de vragen invullen op het moment dat u het beste uitkomt. Graag wil ik u vragen
om de vragen zo eerlijk en nauwkeurig mogelijk te beantwoorden. Hierbij bestaan er
geen ‘goede’ of ‘slechte’ antwoorden. In geval van twijfel dient u af te gaan op uw
eerste gevoel.
Vanzelfsprekend worden uw antwoorden strikt anoniem behandeld en verwerkt.
Resultaten van dit onderzoek worden slechts gebruikt om uitspraken te doen over
algemene verbanden, individuele antwoorden worden niet gerapporteerd en zijn ook
niet als zodanig traceerbaar.
Mocht u vragen hebben over de vragenlijst of het onderzoek aarzel dan niet contact met
mij op te nemen middels het volgende emailadres: [email protected].
Alvast mijn oprechte dank voor uw bereidwillige medewerking!
Met vriendelijke groeten,
Astrid Coryn
59
Demografische kenmerken
1. Wat is uw geslacht?
a. Man
b. Vrouw
2. Wat is uw burgerlijke staat?
a. Wettelijk samenwonend
b. Getrouwd
c. Partner (niet
samenwonend)
d. Gescheiden
e. Weduwe(naar)
f. Geen partner
3. Wat is uw leeftijd? (Graag alleen het getal invullen)
4. Hoe lang bent u reeds werkzaam binnen dit ziekenhuis? (Graag jaar en maand invullen, ook indien dit 0 is. Bijvoorbeeld 2 jaar en 4 maand)
Jaar
Maand
5. Hoe lang bent u reeds werkzaam binnen uw huidige afdeling/dienst? (Graag jaar en maand invullen, ook indien dit 0 is. Bijvoorbeeld 1 jaar en 8 maand)
Jaar
Maand
60
6. Hoe lang bent u reeds werkzaam onder uw huidige leidinggevende? (Graag jaar en maand invullen, ook indien dit 0 is. Bijvoorbeeld 0 jaar en 11 maand)
Jaar
Maand
7. Wat is volgens uw contract de omvang van uw dienstverband?
a. Fulltime
b. Parttime
c. Andere:
8. Wat is uw primaire afdeling/dienst in dit ziekenhuis? Op welke afdeling/dienst spendeert u met andere woorden het meest van uw werktijd of vervul je het meest medische zorg. (Slechts 1 antwoord mogelijk)
a. Geriatrie
b. Algemene
heelkunde (alle types) h. Psychiatrie / geestelijke gezondheidszorg
c. Hart- en vaatziekten i. Orthopedie
d. Verloskunde j. Palliatieve zorg
e. Pediatrie k. Radiologie
f. Spoed l. Andere:
g. Intensieve zorg (alle
types)
9. Wat zijn de initialen van uw directe leidinggevende?
10. In welk ziekenhuis bent u werkzaam?
61
Leiderschap
Instructies
Dit deel vraagt naar uw mening omtrent uw directe leidinggevende.
ONDERDEEL A: Uw leidinggevende
Geef aan in welke mate u het oneens of eens bent met de volgende stellingen over uw
directe leidinggevende:
Denk aan uw directe leidinggevende...
Helemaal mee
oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
1. Mijn leidinggevende heeft een duidelijke
visie........................................ 1 2 3 4 5
2. Mijn leidinggevende fungeert als een
rolmodel voor de leden van dit team .......... 1 2 3 4 5
3. Mijn leidinggevende laat teamleden samen
toewerken naar één en hetzelfde doel ........ 1 2 3 4 5
4. Mijn leidinggevende laat zien dat hij/zij veel
van de teamleden verwacht ........................ 1 2 3 4 5
5. Mijn leidinggevende staat erop dat de best
mogelijke prestaties worden behaald .......... 1 2 3 4 5
6. Mijn leidinggevende neemt alleen genoegen
met de eerste plaats ...................................... 1 2 3 4 5
7. Mijn leidinggevende houdt rekening met
mijn persoonlijke wensen ............................ 1 2 3 4 5
8. Mijn leidinggevende toont respect voor mijn
persoonlijke gevoelens ................................ 1 2 3 4 5
9. Mijn leidinggevende behandelt mij zonder
mijn persoonlijke gevoelens in acht te
nemen ......................................................... 1 2 3 4 5
10. Mijn leidinggevende houdt rekening met
mijn persoonlijke wensen voordat hij
handelt ......................................................... 1 2 3 4 5
11. Mijn leidinggevende daagt mij uit om problemen op een nieuwe manier te bekijken .......................................................
1 2 3 4 5
62
12. Mijn leidinggevende stelt vragen die mij aan het denken zetten .................................
1 2 3 4 5
13. Mijn leidinggevende stimuleert mij om opnieuw na te denken over mijn manier van werken .................................................. 1 2 3 4 5
14. Mijn leidinggevende daagt mij uit om veronderstellingen over mijn werk kritisch te bekijken ................................................... 1 2 3 4 5
15. Mijn leidinggevende geeft duidelijk aan
wat hij/zij bedoelt. ........................................ 1 2 3 4 5
16. De acties van mijn leidinggevende zijn
consistent met zijn/haar overtuigingen. ....... 1 2 3 4 5
17. Mijn leidinggevende vraagt naar ideeën die zijn/haar diepste overtuigingen uitdagen. ......................................................
1 2 3 4 5
18. Mijn leidinggevende kan de manier
waarop anderen zijn/haar bekwaamheden
zien accuraat beschrijven... ......................... 1 2 3 4 5
19. Mijn leidinggevende gebruikt zijn/haar
diepste overtuigingen bij het nemen van
beslissingen... .............................................. 1 2 3 4 5
20. Mijn leidinggevende luistert zorgvuldig
naar verschillende perspectieven vooraleer
een beslissing te nemen. ............................ 1 2 3 4 5
21. Mijn leidinggevende toont dat hij/zij de
eigen sterkten en zwakheden begrijpt........... 1 2 3 4 5
22. Mijn leidinggevende deelt openlijk
informatie met anderen. .............................. 1 2 3 4 5
23. Mijn leidinggevende weerstaat aan de
druk van anderen op hem/haar om dingen
te doen die tegengesteld zijn aan zijn/haar
overtuigingen.. ............................................. 1 2 3 4 5
24. Mijn leidinggevende analyseert objectief
relevante data vooraleer een beslissing te
nemen.. ....................................................... 1 2 3 4 5
25. Mijn leidinggevende is zich duidelijk bewust van de impact die hij/zij heeft op anderen.. .....................................................
1 2 3 4 5
26. Mijn leidinggevende drukt zijn/haar ideeën
en gedachten duidelijk uit aan anderen.... .. 1 2 3 4 5
63
27. Mijn leidinggevende laat zich in zijn/haar
acties leiden door zijn/haar persoonlijke
morele standaarden of principes.... ............. 1 2 3 4 5
28. Mijn leidinggevende moedigt anderen aan
om tegengestelde gezichtspunten te
verwoorden. ................................................. 1 2 3 4 5
Veiligheidscultuur Instructies
Dit deel vraagt naar uw mening omtrent medische incidenten, patiëntveiligheid en
veiligheidscultuur binnen uw ziekenhuis.
Een “medisch incident” wordt gedefinieerd als een
onbedoelde gebeurtenis tijdens het zorgproces die tot
schade aan de patiënt heeft geleid, had kunnen leiden of
(nog) zou kunnen leiden.
“Patiëntveiligheid” is gedefinieerd als het (nagenoeg)
ontbreken van (de kans op) aan de patiënt toegebrachte
lichamelijke of psychische schade, ontstaan door het niet
volgens de professionele standaard handelen van
hulpverleners en/of tekortkomingen van het zorgsysteem
ONDERDEEL A: Uw afdeling/dienst
Geef aan in welke mate u het oneens of eens bent met de volgende stellingen over uw
afdeling/dienst:
Denk aan uw afdeling/dienst...
Helemaal mee
oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee
1. In mijn afdeling/dienst steunen
medewerkers en collega’s elkaar ................ 1 2 3 4 5
2. Er zijn voldoende medewerkers om de
werkbelasting aan te kunnen ...................... 1 2 3 4 5
3. Wanneer er veel werk op korte tijd gedaan moet worden, wordt er samengewerkt als een team .....................................................
1 2 3 4 5
4. In mijn afdeling/dienst behandelen
medewerkers/collega’s elkaar met respect . 1 2 3 4 5
64
5. Medewerkers/collega’s van mijn
afdeling/dienst werken meer uren dan
goed is voor de zorgverlening aan de
patiënt .......................................................... 1 2 3 4 5
6. Het ziekenhuis onderneemt acties om de
patiëntveiligheid te verbeteren .................... 1 2 3 4 5
7. Er worden teveel tijdelijke medewerkers
ingeschakeld dan goed is voor de
zorgverlening aan de patiënt ......................... 1 2 3 4 5
8. Medewerkers/collega’s hebben het gevoel
dat fouten tegen hen gebruikt worden......... 1 2 3 4 5
9. Fouten hebben al geleid tot positieve
veranderingen ............................................. 1 2 3 4 5
10. Het is eerder toevallig dat er in de instelling
geen ernstigere fouten gemaakt worden .... 1 2 3 4 5
11. Wanneer het zeer druk wordt, komen
andere medewerkers/collega’s helpen........ 1 2 3 4 5
12. Wanneer een fout gerapporteerd wordt,
bestaat het gevoel dat men zich vooral op
de persoon richt en niet op het probleem ... 1 2 3 4 5
13. Als veranderingen ter verbetering van patiëntveiligheid worden doorgevoerd, dan wordt de effectiviteit ervan steeds geëvalueerd .................................................
1 2 3 4 5
14. Er wordt vaak gewerkt in een
‘crisistoestand’: er wordt geprobeerd te
veel te doen en te snel ................................ 1 2 3 4 5
15. Patiëntveiligheid wordt nooit opgeofferd
om meer werk gedaan te krijgen ................. 1 2 3 4 5
16. Medewerkers/collega’s vrezen dat fouten
die gemaakt worden in hun persoonlijk
dossier bewaard blijven ............................... 1 2 3 4 5
17. Er zijn problemen in verband met
patiëntveiligheid in mijn afdeling/dienst ........ 1 2 3 4 5
18. Onze procedures en systemen zijn goed
uitgewerkt om fouten te vermijden .............. 1 2 3 4 5
65
ONDERDEEL B: Uw directe leidinggevende/ supervisor
Geef aan in welke mate u het oneens of eens bent met de volgende stellingen over uw
directe leidinggevende (de persoon waaraan u rechtstreeks rapporteert):
Helemaal mee
oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
1. Mijn supervisor toont waardering wanneer er gewerkt wordt met de uitgewerkte procedures in verband met patiëntveiligheid.........................................
1 2 3 4 5
2. Mijn supervisor houdt ernstig rekening met suggesties van medewerkers/collega’s om patiëntveiligheid te verbeteren ..................
1 2 3 4 5
3. Wanneer de werkdruk toeneemt, verwacht mijn supervisor dat er sneller gewerkt wordt, zelfs als daarvoor stappen in de procedures moeten overgeslagen worden .......................................................
1 2 3 4 5
4. Mijn supervisor ziet steeds terugkerende problemen op het vlak van patiëntveiligheid over het hoofd ................
1 2 3 4 5
ONDERDEEL C: Communicatie
Hoe vaak komen de volgende stellingen aan bod in uw afdeling/dienst?
Denk aan uw afdeling/dienst... Nooit
Zelden
Soms
Meestal
Altijd
1. Er wordt feedback gegeven over veranderingen die gebeuren op basis van foutrapporteringen ...... 1 2 3 4 5
2. Medewerkers/collega’s kunnen vrijuit spreken wanneer ze iets zien dat de zorg voor de patiënt negatief beïnvloedt .................................................
1 2 3 4 5
3. Er wordt informatie gegeven over fouten die gebeuren binnen mijn afdeling/dienst .................... 1 2 3 4 5
4. Medewerkers/collega’s kunnen beslissingen of acties van personen met een hogere hiërarchische positie kritisch, maar constructief, bespreekbaar maken .............................................
1 2 3 4 5
5. In mijn afdeling/dienst worden fouten besproken om te voorkomen dat ze opnieuw gebeuren .......... 1 2 3 4 5
6. Medewerkers/collega’s zijn bang om vragen te stellen wanneer er iets niet in orde lijkt .................. 1 2 3 4 5
66
ONDERDEEL D: Frequentie van foutrapportering
Hoe vaak worden de volgende medische incidenten binnen uw afdeling/dienst
gerapporteerd, wanneer ze zich voordoen?
Nooit
Zelden
Soms
Meestal
Altijd
1. Er wordt een fout gemaakt, maar deze fout wordt opgemerkt en gecorrigeerd vooraleer de patiënt schade ondervindt. Hoe vaak wordt dit gemeld? .
1 2 3 4 5
2. Er wordt een fout gemaakt waarvan we weten dat deze fout de patiënt niet kan schaden. Hoe vaak wordt dit gemeld? ........................................
1 2 3 4 5
3. Er wordt een fout gemaakt die de patiënt schade had kunnen berokkenen, maar hem uiteindelijk ongedeerd liet. Hoe vaak wordt dit gemeld? ........
1 2 3 4 5
ONDERDEEL E: Patiëntveiligheidsgraad
Geef uw afdeling/dienst van dit ziekenhuis een globale score op patiëntveiligheid.
A Falend
B Matig
C Aanvaardbaar
D Zeer goed
E Uitstekend
ONDERDEEL F: Uw ziekenhuis
Geef aan in welke mate u het oneens of eens bent met de volgende stellingen over het
ziekenhuis waarin u werkzaam bent:
Denk aan uw ziekenhuis...
Helemaal mee
oneens
Mee oneens
Neutraal
Mee eens
Helemaal mee eens
1. Het ziekenhuismanagement zorgt voor een werkklimaat dat patiëntveiligheid bevordert ...................................................
1 2 3 4 5
2. Ziekenhuisafdelingen werken niet zo gecoördineerd samen ............................... 1 2 3 4 5
3. Bij het transfereren van patiënten naar andere afdelingen/diensten worden zaken over het hoofd gezien ................................
1 2 3 4 5
4. Er is een goede samenwerking tussen afdelingen/diensten die vaak samenwerken ............................................
1 2 3 4 5
5. Er gaat vaak belangrijke informatie over de patiënt verloren bij het wisselen van werkposten /shiften ...................................
1 2 3 4 5
6. Het is vaak onaangenaam om samen te werken met medewerkers/collega’s van andere afdelingen/diensten .......................
1 2 3 4 5
67
7. Er treden vaak problemen op bij het uitwisselen van informatie tussen afdelingen/diensten ...................................
1 2 3 4 5
8. De acties van het ziekenhuismanagement illustreren dat patiëntveiligheid een topprioriteit is .............................................
1 2 3 4 5
9. Het ziekenhuismanagement lijkt enkel geïnteresseerd in patiëntveiligheid als er iets is misgelopen ......................................
1 2 3 4 5
10. Afdelingen/diensten werken goed samen om de best mogelijke zorgen aan de patiënten te kunnen bieden .......................
1 2 3 4 5
11. Het wisselen van werkposten/shiften is problematisch voor de patiënten in het ziekenhuis .................................................
1 2 3 4 5
ONDERDEEL G: Aantal foutmeldingen
Geef aan hoeveel medische incidenten u het afgelopen jaar (2016) heeft gemeld:
a. Geen d. 6 tot 10
b. 1 tot 2 e. 11 tot 20
c. 3 tot 5 f. 21 of meer
ONDERDEEL H: Opmerkingen
Indien u nog bijkomende opmerkingen heeft over patiëntveiligheid, medische incidenten
of het melden van incidenten binnen uw ziekenhuis, dan horen wij dit graag.
HARTELIJK DANK VOOR UW MEDEWERKING!
68
Bijlage 3
Deelnemende Afdelingen
Deelnemende afdelingen / diensten
Frequentie
Valide
Percentage
Cumulatieve
Percentage
Geriatrie 26 19.1 19.1
Algemene heelkunde
(alle types) 14 10.3 29.4
Verloskunde 5 3.7 33.1
Pediatrie 13 9.6 42.6
Spoed 5 3.7 46.3
Psychiatrie / geestelijke
gezondheidszorg 11 8.1 54.4
Orthopedie 7 5.1 59.6
Radiologie 10 7.4 66.9
Andere 1 .7 67.6
Revalidatie 5 3.7 71.3
Nucleaire geneeskunde 1 .7 72.1
Oncologie 11 8.1 80.1
Operatiekwartier (OK) 12 8.8 89.0
Polikliniek 5 3.7 92.6
Mobiele equipe 1 .7 93.4
EDK 1 .7 94.1
Chirurgisch
dagziekenhuis 2 1.5 95.6
Psycho geriatrie 3 2.2 97.8
SP 3 2.2 100.0
Totaal 136 100.0