Hedendaagse sociale bewegingen, collectieve identiteit, en ......recentelijk echter voor dat...
Transcript of Hedendaagse sociale bewegingen, collectieve identiteit, en ......recentelijk echter voor dat...
1
Hedendaagse sociale bewegingen, collectieve identiteit, en sociale media:
Een oproep tot etnografisch onderzoek
Wetenschappelijk artikel Aantal woorden: 8.484
Joshua Eykens Stamnummer: 01110970
Promotor: Dr. Thomas Vervisch
Commissaris: Dr. Brecht De Smet
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Conflict en Development
Academiejaar: 2016 - 2017
2
3
Een welgemeende merci! Aan mijn promotor. Voor het eindeloze geduld, de last-minute aanvullingen, en de
interessante brainstormsessies.
Mijn goede vriendin Noamé Carmeliet, voor het delen van het leed.
Mijn goede vriend Koerian Verbesselt, voor de inzichtrijke opmerkingen.
En, last but not least, aan mijn moeder. Voor de steun die ze mij biedt, op alle vlakken!
4
Inhoudstafel
Dankwoord .................................................................................................................................3
Abstract (EN) ...............................................................................................................................5
Abstract (NL) ...............................................................................................................................6
Introductie: Nieuwe media en hedendaagse sociale bewegingen ........................................................6
1. In wat volgt .................................................................................................................................8
2. De Media ecology en media practice benaderingen in het onderzoek naar sociale bewegingen en
nieuwe media ................................................................................................................................... 10
3. Sociale netwerk analyse: Het in kaart bregen van media gebruik ............................................... 11
4. Etnografische onderzoeksmethoden: het gebruik van nieuwe media als social practice ............ 13
5. Netwerk etnografie ................................................................................................................... 15
a. De case-selectie en betreden van het onderzoeksveld ........................................................... 17
b. Het verzamelen van de data .................................................................................................. 19
c. Het analyseren van de data ................................................................................................... 19
d. Uitzoomen ............................................................................................................................ 20
e. Inzoomen .............................................................................................................................. 21
6. Besluit ....................................................................................................................................... 22
Sterktes en risico’s ........................................................................................................................ 22
Bijdrage aan het onderzoeksagenda .............................................................................................. 23
Bibliografie ....................................................................................................................................... 24
5
A situated onderstanding of media ecologies and media practices in
social movement studies: Network ethnography as a
methodological lens
Abstract Over the past few years different disciplinary strands in the social sciences have contributed
to the study of relationships between social movements and (new) media. Theoretical
perspectives developed by researchers devoted to media studies however (i.e. media ecology
and media practices perspectives), are urging scholars to fundamentally adjust these
undertakings. In this article, we wish to join the theoretical debate that can be understood as
the basis for these new perspectives. But, instead of focusing on conceptual developments,
we wish to address the methodological difficulties the latter already bring. Techniques
borrowed from social network analysis and ethnographic research methods have been
deployed in a singularly fashion to help us better understand certain particularities of the
manifold question that media scholars are currently posing. As we will see, these existing
frameworks do not allow us to get a situated understanding of media ecologies as a system,
with media practices taking place within them. A mixed-method approach, which has been
developed by students of interorganizational settings, is being deployed and adjusted to assist
us with tackling this empirical problem. The framework has been termed network
ethnography and combines techniques borrowed from social network analysis with
ethnographic research methods. In the following we address the theoretical duality (i.e.
structure-agency) which brought us to the consideration of this mixed approach. The
remainder of this contribution elaborates further on the methodological procedure. The
conclusion addresses the strengths and possible pitfalls that come with such a procedure. The
final section further stipulates possible ways forward for future research.
Keywords: social movements, new media, media ecologies, media practices, network
ethnography
6
Een gesitueerd begrip van de media ecologie en de praktijk van
media gebruik bij sociale bewegingen: Netwerk etnografie als
methodologische lens
Abstract Gedurende de afgelopen jaren werd de relatie tussen sociale bewegingen en (nieuwe) media
vanuit verschillende disciplinaire invalshoeken uitgebreid bestudeerd. Theoretische
perspectieven vanuit de mediastudies (i.e. media ecology en media practices) zorgen er
recentelijk echter voor dat onderzoekers genoodzaakt worden om hun zienswijzen sterk aan
te passen. In dit artikel wensen we ons aan te sluiten bij de theoretische discussie die hier de
basis van vormt, maar concentreren we ons voornamelijk op de methodologische
moeilijkheden die een dergelijk perspectief met zich meebrengt. Zowel sociale netwerk
analyse als etnografisch onderzoeksmethoden hebben als analytische kaders al veel
bijgedragen aan het debat dat plaatsheeft rond nieuwe media en sociale bewegingen. Maar,
zoals we beargumenteren, om onderzoekers in staat te stellen zich daar een gesitueerd begrip
van te ontwikkelen, is een mixed-method benadering noodzakelijk. De kern van dit artikel
handelt over een geïntegreerd methodologisch project dat haar roots kent in de
organisatiestudies, namelijk netwerk etnografie. Een grondige revisie van dit raamwerk laat
toe om de complexiteit die de ecologische visie ten aanzien van nieuwe media formuleert te
combineren met een kwalitatieve kijk op de praktijk van mediagebruik binnen sociale
bewegingen. In wat volgt bespreken we zowel de theoretische dualiteit (i.e. structuur-agency)
die ons tot een dergeiljke methode brengt, alsook de procedures waarmee we dit kader
kunnen toepassen in het onderzoek naar sociale bewegingen en nieuwe media. In het besluit
halen we een aantal sterktes en valkuilen van een dergelijke benadering aan, en formuleren
we een voorlopig onderzoeksagenda dat deze methode kan dienen.
Sleutelwoorden: sociale bewegingen, nieuwe media, media ecologie, media practices,
netwerk etnografie
Introductie: Nieuwe media en hedendaagse sociale bewegingen Digitaal protest en genetwerkte sociale bewegingen zijn sinds een tweetal decennia integraal
deel uit gaan maken van het onderzoek naar activisme. Verschillende nieuwe media kregen
gedurende die periode zelfs een initiërende rol toebedeeld in allerhande grassroots politieke
revoluties (i.e. de Twitter-, Facebook-, YouTube- en Smartphone revoluties, etc.). Om hier een
meer genuanceerd begrip van te vormen, werden er door twee denkstromingen reeds diverse
theoretische en methodologische kaders opgesteld. Nieuwe media zijn volgens academici niet
enkel een belangrijk onderdeel gaan uitmaken van het vaste communicatieve repertoire
waarmee collectieve actie wordt gevormd (Garrett, 2006), ze zorgen tevens voor geheel
nieuwe organisatorische fenomenen die bijvoorbeeld omschreven worden als connectieve
actie (Bennett en Segerberg, 2013). Sinds een aantal jaar echter, is er binnen deze relatief
7
jonge onderzoekstraditie een verwoede kruisbestuiving bezig in de vorm van een zoektocht
naar een passend theoretisch kader, waarbij de ene discipline tegemoet kan komen aan de
‘tekortkomingen’ van de andere (Olorunnisola en Martin, 2013). De twee meest voorname
denkstromingen binnen deze exploraties komen vanuit de communicatie wetenschappen
enerzijds, en vanuit de social movement studies (i.e. de mobilisation resource theory meer
specifiek) anderzijds.
De resouce mobilisation theory draagt sinds de jaren ’60 in belangrijke mate bij aan het
begrip van sociale bewegingen als gestructureerde organisationele actoren (cf. het pionierend
werk van McCarthy en Zald, 1977). Allerhande media worden binnen deze theoretische
stroming aangehaald als een nieuwe, maar inmiddels gevestigde waarde waarlangs de vooraf
bepaalde politieke doelstellingen bewerkstelligd (of in het beste geval) behaald kunnen
worden (Lasén en Martinez de Albeniz, 2011). Nieuwe media zijn in dat opzicht belangrijke
middelen geworden waarmee de kosten, die bij de communicatie en organisatie van
collectieve actie horen, aanzienlijk teruggedrongen kunnen worden. In aanverwante
theoretisering worden brede spectra aan nieuwe media inmiddels meegeregekend tot de
meer traditionele media en de bestaande repertoires voor collectieve actie. Op die manier
echter, worden ze voorgesteld als enkelvoudige, geïsoleerde technologische platformen
(Khazraee en Losey, 2016). Dit is wat media en communicatie thoeretici communicatief
reductionisme noemen (Treré en Mattoni, 2015, p. 291). Media laten volgens hen meer toe
dan louter het delen van informatie. Ze kunnen bijvoorbeeld zorgen voor een verhoogde
emotionele betrokkenheid.
Nieuwe media worden daarnaast, zoals eerder aangehaald, ook als centrale dynamiek
voor connectieve actie naar voor geschoven, en zijn zo één van de belangrijkste oorzaken van
de personalisatie en individualisering van politiek verzet1 (cf. Bennett en Segerberg, 2012;
2013). Ze bewerkstelligen een geheel eigen logica die op uiteenlopende wijzen verschilt van
die van de ‘traditionele’ collectieve actievormen, maar kunnen dan weer wel in hybride vorm
terugkomen en effectiever zijn dan de deelaspecten daarvan (cf. Bennett en Segerberg, 2013,
p. 200). Wat de vraag openlaat wat nu eigenlijk de waarde is van die connectieve actie
tegenover het traditioneel activisme. Hoe staan activisten tegenover deze vraag? Welke
media dienen welke doeleinden? Critici van deze laatstgenoemde zienswijze op nieuwe media
stellen zichzelf gelijkaardige vragen, en opperden gedurende de afgelopen jaren al termen als;
technologisch structuralisme (Bakardjieva, 2015) of technologisch determinisme (Castells,
1996 zoals geciteerd in Olorunnisola en Martin, 2013, p. 276).
Deze laatste vormen van determinisme zijn volgens voornoemde auteurs het gevolg van
een hernieuwde belangstelling voor de structuralistische theorievorming, en de groeiende
interesse voor ondermeer het big-data onderzoek en haar aanverwante methoden (e.g.
1 We willen niet ontkennen dat nieuwe media inderdaad bijdragen aan individualisering en
personalisering van (politieke) communicatie, maar zoals Bennett en Segerberg zelf ook concluderen, verdere
contextualisering en situering van mediagebruik bij activisten (en de bijhorende technologische
‘herstructurering’) zal duidelijkheid in het debat kunnen verschaffen (cf. Bennett en Segerberg, 2013, p. 211).
8
sociale netwerk analyses en statistische berekeningen). Maar, deze lopen volgens hen het
gevaar om de complexiteit van de interacties tussen de samenleving en technologie uit het
oog te verliezen. Nieuwe media verschillen voor communicatie theoretici fundamenteel van
oude media, aangezien ze toelaten om gedetailleerde (alsook rijk geanimeerde) informatie
sneller, efficiënter, en vrijwel kosteloos te verspreiden. Aan deze zijde van conceptuele
spectrum wordt er dan ook uitgebreid getheoretiseerd over die nieuwe communicatieve
mogelijkheden, en worden de meest recent ontwikkelde sociale media als het ware
gefetisjiseerd (Mattoni en Treré, 2014). Ze brengen elks veelbelovende mogelijkheden met
zich mee die de heersende structuren van de samenleving in de toekomst voor goed kunnen
veranderen.
Recente bijdragen van media theoretici (e.g. de media ecology en media practice
benadering) laten ons toe om stil te staan bij de verschillende tussenstappen en de
onoverkomelijke complexiteit die zich aandienen wanneer men een beter begrip wenst te
krijgen van de relatie tussen (nieuwe) media en sociale bewegingen. Zoals we verderop zullen
zien, laat het meest recente conceptueel kader dat wordt voorgesteld binnen deze denkschool
ons toe om in zekere zin tegemoet te komen aan beide vormen van
reductionisme/determinisme. Het stelt ons in staat om; de structuur van het hybride
mediagebruik van activisten in acht te nemen, rekening te houden met de verschillende
communicatieve mogelijkheden die de nieuwe media met zich meebrengen (ook in
vergelijking met oude media), alsook welke doelstellingen activisten met welke media
trachten te behalen en hoe die media daardoor met elkaar verweven zijn. Wat ons echter nog
ontbreekt om met een dergelijke zienswijze de empirische realiteit te kunnen trotseren, is een
gepast methodologisch kader. Practice based onderzoek wordt in hoofdzaak uitgevoerd aan
de hand van etnografische onderzoeksmethoden, maar deze schieten echter te kort om op
gevatte wijze de structuur van die practices, ondermeer in de vorm van de media ecologie van
actoren, in kaart te kunnen brengen.
1. In wat volgt Deze verhandeling tracht een raamwerk te ontwikkelen waarlangs we de complexe media
ecologie van een beweging, en de invulling die eraan gegeven wordt door activisten, in acht
kunnen nemen – zonder daarbij het structureel overzicht te verliezen. Hypothetisch stellen
we (inderdaad erg ruim) dat nieuwe media nieuwe communicatievormen met zich
meebrengen, maar dat er aan die kanalen specifieke invullingen worden gegeven. Activisten
maken op creatieve wijze gebruik van allerhande media om zowel de organisatie van
collectieve actie te bewerkstelligen, als de verscheidene relaties met andere bewegingen te
onderhouden (cf. Treré, 2012; 2015; Yates, 2015; Youmans en York, 2012). Dit wordt enerzijds
gedaan aan de hand van etnografisch onderzoek, een fundamenteel onderdeel van een
practice based benadering waarin agency centraal staat. Er is volgens ons geen uitweg die het
onderzoek naar sociale bewegingen voorbij de concrete en dagdagelijkse leefwereld van
activisten kan leiden zonder daarbij afbreuk te doen aan de complexiteit van het fenomeen
dat bestudeerd wordt.
9
In lijn met het argument van Rodriguez (2009; 2013) en Mattoni (2017) geloven we er
bovendien sterk in dat we moeten afstappen van “het fetisjiseren van technologie die gebruikt
wordt door collectieve of connectieve actoren” en dat we ons moeten concentreren op de
uiteenlopende relationele aanvullingen die deze media met zich meebrengen. Aan de hand
van sociale netwerk analyse trachten we deze relaties in kaart te brengen, en op basis daarvan
zowel de structurele componenten van complexe organisatievormen als de communicatieve
ruimte die door de media ecologie gevormd wordt uit te lichten. Dit kunnen we echter enkel
bewerkstelligen door, tesamen met de studie van die communicatieve en technologische
omgeving waarin een actor zich begeeft, ook de micro-processen die fundamenteel zijn voor
collectieve actie in rekening te brengen.
We stellen daarom een mixed-method raamwerk voor waarin etnografie en sociale
netwerk analyse op paralel convergente wijze2 worden toegepast: netwerk etnografie. Deze
methode werd ontwikkeld in de organisatiestudies als reactie op de démarche die hypermedia
organisaties maakten gedurende de afgelopen decennia (cf. Howard, 2002; Berthod et al.,
2016), en kende sindsdien reeds een aantal toepassingen in andere disciplines3. Dit essay is
bedoeld als hoeksteen voor dit geïntegreerd methodologisch project waarbij we wensen de
empirische interesse te vestigen op de hybride realiteit waarmee onderzoekers van sociale
bewegingen vaak te maken krijgen. De vragen, waarvan er een aantal naar voor komen tijdens
de hierop volgende bespreking, die van belang waren bij het bezinnen over dit
methodologisch project zijn de volgende;
• Welke complexe vormen neemt de media ecologie van een beweging (of haar
omgeving) aan door de media practices die erin plaatshebben?
• Welke doeleinden dienen de verschillende onderdelen van de communicatieve
structuur die daaruit ontstaat?
- Wat doen activisten nu juist met welke (nieuwe) media, en waarom?
- In welke situatie of context worden welke media ingezet?
• Op welke manier verschilt het gebruik en het belang van sociale media naargelang de
rol en de positie van een organisatie of sociale beweging in een communicatief
netwerk?
Vooraleer we overgaan tot een bespreking van netwerk etnografie en de verschillende stadia
die eraan verbonden zijn, staan we eerst wat uitgebreider stil bij de theoretische stroming die
onze zoektocht naar het voorgestelde methodologisch kader voedde. Vervolgens bespreken
we de afzonderlijke methoden (i.e. sociale netwerk analyse en etnografie). We voorzien een
kort overzicht van de bijdragen die het onderzoek dat gebruikt maakt van deze analytische
handvaten reeds leverde, en formuleren een aantal bedenkingen en mogelijke
tekortkomingen van de twee afzonderlijke kaders voor het onderzoek naar een hybride media
ecologie. We besluiten telkens met een aantal argumenten waarom we denken dat
2 In een parallel-convergent ontwerp worden aan de hand van twee of meerdere methoden data verzameld voor verder onderzoek (parallel) waarna de verkregen gegevens bij de analyses gekoppeld worden aan elkaar (convergentie). 3 Ondermeer in: het nderzoek naar beleidsvorming (cf. Ball, 2016; Hogan, 2016), en het onderzoek naar sociale bewegingen (cf. Biddix en Park, 2008).
10
triangulatie een noodzaak is en zal zijn – voornamelijk in toekomstig onderzoek dat gebruik
maakt van een dergelijk theoretische benadering. Daarnaast formuleren we in de discussie
een aantal krachten en valkuilen van netwerk etnografie. We ronden af met een bespreking
van de onderzoeksvragen die afgeleid werden uit het theoretisch perspectief zoals dat
hieronder besproken wordt, en die onderzocht kunnen worden met behulp van netwerk
etnografie.
2. De Media ecology en media practice benaderingen in het onderzoek
naar sociale bewegingen en nieuwe media Om tegemoet te komen aan hierboven geschetste theoretische discussie4 en de bijhorende
methodologische trends wordt er door media theoretici recentelijk opgeroepen om meer
aanspraak te maken op de ecologische zienswijzen (cf. Van Dijck en Poell, 2013; Poell, 2014;
Mattoni en Treré, 2014; Treré en Mattoni, 2016; Mattoni, 2017). Hierbij wordt de
representatie van de complexiteit van communicatie via sociale media als centraal
uitgangspunt genomen, en worden actoren/activisten beschouwd als actieve gebruikers die
aan de hand van die media niet louter communiceren, maar actief vorm geven aan collectieve
actie (i.e. agency). Uit dat theoretisch spectrum zijn de media ecology en media practice
benaderingen veelbelovende theoretische kaders voor het onderzoek naar sociale
bewegingen (Mattoni, 2017).
Deze twee media theoretische perspectieven zijn volgens Treré en Mattoni (2016) uiterst
geschikt om “de literatuur rond nexus van sociale bewegingen en nieuwe media meer
diepgang te verschaffen. Ze zijn in staat om te voorzien in fijnmazige exploraties van de
veelzijdigheid, de interconnecties, en de dynamische evolutie van zowel oude als nieuwe
media die ingezet worden door activisten” (Treré en Mattoni, 2016, p. 291). Onderzoekers die
gebruik maken van het media ecology raamwerk verkennen communicatietechnologie als een
gelaagd en complex ecologisch systeem dat het niet-digitale (of het ‘oude’) communicatieve
systeem aanvult. Met andere woorden; face-to-face interacties, telefoongesprekken, etc. zijn
ook een onderdeel van de media ecologie. Doordat er op deze manier afgestapt wordt van de
dichotomieën online vs. offline, nieuw vs. oud, lokaal vs. globaal, etc. wordt de complexiteit
en veelzijdigheid van communicatie in al haar facetten belicht (Treré en Mattoni, 2016).
Auteurs die de media practice benadering toepassen in hun onderzoek, bestuderen het
gebruik van die techonologie als sociale praktijk. Communicatie media worden gezien “als een
heuristieke tool waarlangs we de communicatieve dimensies van sociale bewegingen kunnen
observeren en en uitklaren” (Mattoni, 2017, p. 2). De media practice benadering benadrukt
zo het belang van agency in een context van sociale media gebruik. Binnen sociale bewegingen
bijvoorbeeld, worden media zo erkend als kanalen waarlangs activisten de organisatie en de
4 Het volgende is een simplistische weergave van het uitgebreid theoretisch werk van (ondermeer) de geciteerde auteurs, en dient louter als achtergrondschets voor de methodologische excursie die centraal staat in dit essay. De empirische doelstellingen waarvoor de conceptuele kaders ontworpen worden, kunnen een genuanceerd beeld geven van belangrijke aspecten van de realiteit waarmee onderzoekers geconfronteerd worden. Wat we in deze korte bespreking trachten te doen, is het belang aanhalen van aanvullende theoretische zienswijzen.
11
doelstellingen van collectieve actie vormgeven. Binnen het onderzoek dat gebruik maakt van
dit theoretisch kader wordt de definitie van media practices opzettelijk ruim gehouden. Op
die manier kan er ook kennis genomen worden van onverwachte situaties en de rollen die
media daarin toebedeeld krijgen door de actoren.
Een combinatie van beide theoretische benaderingen in een hybride theoretisch
raamwerk laat toe om de praktijk van mediagebruik te onderzoeken, ook op geagregeerd
niveau (Mattoni, 2017); ‘wat mensen doen met welke (nieuwe) media en waarom, en in welke
situatie of context’; ‘welke complexe vormen de media practice van activisten of een
beweging (of haar omgeving) aanneemt’ (i.e. veelal een gemixte technologische structuur) en
‘welke doeleinden de verschillende onderdelen van die complexe structuur dienen’. Een
dergelijk theoretisch kader is des te meer nodig aangezien het belang van massa media, en de
bijhorende machtsbalans, de laatste jaren een definitieve kentering lijken te maken. De
grenzen tussen mediaproductie en consumptie vervagen in zekere zin. Sociale- en andere
(nieuwe) communicatie media zorgen er inderdaad voor dat activisten de kans krijgen om voor
zichzelf te spreken, en op die manier de vaak verwrongen perspectieven van de mainstream
kanalen te corrigeren. De grenzen van wat voordien als de publieke ruimte van de bourgeoisie
omschreven werd, vervagen alsmaar meer (Shirky, 2011). Zoals we verderop zullen
bespreken, laat een combinatie van beide perspectieven tenslotte to om het omstreden
structure-agency debat, zoals dat werd geïnitieerd door onder meer Anthony Giddens (1984),
in een hedendaags perspectief te plaatsen.
3. Sociale netwerk analyse: Het in kaart bregen van media gebruik Zowel de terminologie rond – als de methoden van sociale netwerk analyse (SNA) worden als
erg dankbaar beschouwd in het onderzoek naar sociale bewegingen en de bijhorende
collectieve actie dilemma’s (2014; Diani en McAdam, 2003; Diani, 2012, p. 223). Sociale
netwerken kunnen de verschillende patronen van connecties tussen leden, organisaties,
platformen, evenementen, etc., representeren. Ze kunnen begrepen worden als de kanalen
waarlangs actoren mobiliseren, communiceren, hulpbronnen verzamelen, en collectieve actie
coördineren (Diani, 2012). Deze veelzijdigheden zorgden er reeds voor dat onderzoekers het
effect van persoonlijke netwerken op participatie/mobilisatie beter konden bestuderen (i.e.
individuele effecten) (cf. Diani, 2004), alsook de populatie effecten ervan (cf. Kim en Baerman,
1997). Aangezien een netwerk in hoofdzaak vaak wordt gezien als het attribuut van een
populatie, werden de methoden meermaals ingezet om daarvan een structureel overzicht te
kunnen krijgen. Het macro- en meso-niveau kunnen beiden bestudeerd worden, en met elkaar
in verband worden gebracht. ‘Hoe combineren sociale connecties zich op populatieniveau tot
een complex netwerk?’, ‘Wat zijn de patronen die daaruit ontstaan?’ en ‘Wat is belang van
die patronen voor bijvoorbeeld participatie aan – of de intensiteit van collectieve actie?’
(Diani, 2012, p. 229). Het zijn maar enkele van de onderzoeksvragen die reeds op diepgaande
wijze onderzocht werden5.
5 Voor een omvattende literatuurstudie omtrent sociale netwerken, sociale bewegingen en collectieve actie zie Diani (2012).
12
De digitale revolutie heeft er voor gezorgd dat er alsmaar meer van die communicatie
processen plaatsvinden in een zogeheette virtuele realiteit (Diani, 2000). Belangrijke aspecten
(i.e. verspreiden van informatie, het organiseren van protest, overleg binnen coalities, etc.)
van collectieve actie worden zo in toenemende mate als het ware ‘gedigitaliseerd’. De
traceerbaarheid van deze virtuele communicatie zorgde voor een groeiende relevantie van
sociale netwerk analyse (Tremayne, 2014, p. 114). Deze methode is als geen ander geschikt
om allerlei connecties die zich vormen in complexe virtuele netwerken in kaart te brengen en
te analyseren (Diani, 2012). Netwerk analyses van Twitter berichten en de impact ervan op
mobilisatie (cf. Bennett en Segerberg, 2011; 2013), analyses van netwerken die ontstaan bij
het delen van informatie doorheen sympathiserende facebookgroepen (cf. Poell, 2014;
Monterde, Calleja-Lopez, Aguilera, Barandiaran, en Postill, 2015), maar ook de effecten van
die netwerken op offline participatie zijn maar een aantal6 mogelijke denkpistes die in dat
opzicht reeds de aandacht genoten (cf. Van Laer en Van Aelst, 2010; Van Laer, 2010; Tufekci
en Wilson, 2012). Het ietwat recentere fenomeen van digitaal genetwerk activisme (in de
vorm van connectieve actie) wordt vrijwel uitsluitend bestudeerd aan de hand van formele
sociale netwerk methoden7 (cf. Bennett en Segerberg, 2012; 2013). Gedurende de afgelopen
jaren werden er tevens al een heleboel handige applicaties in het leven geroepen die het
verzamelen en analyseren van online data vergemakkelijken. NodeXL8 bijvoorbeeld, werd
speciaal ontworpen voor de analyse van sociale media netwerken.
Het mag duidelijk zijn dat sociale netwerk analyses reeds erg veel hebben bijgedragen aan
het onderzoek naar de structurele componenten en effecten daarvan bij sociale bewegingen
(i.e. organisatiestructuren, samenwerkingsverbanden en coalities, de densiteit van
netwerken, etc.). Ook wat betreft het onderzoek naar de media ecologie van activisten (cf.
Poell, 2014). Voornoemde studies tekenen, al dan niet expliciet, onderdelen van de complexe
communicatie structuren op om een overzicht te krijgen van de ruimere interactieve
(politieke) omgeving. Volgens Bennett en Segerberg (2013) is sociale netwerk analyse in dat
opzicht niet alleen een handige tool. Doordachte toepassingen zorgen ervoor dat
misrepresentaties van de communicatieve dynamiek vermeden kunnen worden (ibid., p. 200).
Wat betreft het bestuderen van de toepassing van media en (organisationele) cultuur van
bewegingen (of netwerken van bewegingen) schieten deze methodologische tools echter
tekort. Als alleenstaand raamwerk mist sociale netwerk analyse te veel informatie waardoor
onderzoekers geen fundamenteel begrip van de complexiteit en diversiteit van een media
ecologie kunnen vormen.
6 Wegens gebrek aan plaats verwijzen we hier kort naar een aantal relevante en actuele voorbeelden van studies waarbij sociale netwerk analyses worden gehanteerd in de studie van collectieve actie - inclusief de virtuele dimensie. 7 Het is niet onze bedoeling het werk van Bennett en Segerberg in dat opzicht te bekritiseren. De auteurs stellen in hun werk een uitgebreide kennis tentoon – of werkten reeds mee aan etnografische onderzoeksprojecten die betrekking hadden op de cases die worden voorgesteld in hun werk (cf. Bennett en Segerberg, 2013, p. 205 – 206) 8 Web: http://nodexl.codeplex.com/
13
Wat het gebruik van nieuwe media als social practice aan de ene kant betreft, wordt het
onderzoek ervan problematisch wanneer enkel tools uit de sociale netwerk analyse
gehanteerd worden. Het concept angecy, hetwelk centraal staat in de sociologie van practices,
verdwijnt uit het beeld (Couldry, 2004). “Narratieven, over hoe mensen een bepaald
communicatief netwerk betreden of verlaten, of hoe actoren of organisaties zich van de
periferie naar de kern van een netwerk bewegen zijn maar moeilijk (zelfs onmogelijk) te
reduceren tot formele berekeningen en cijfermatige weergaves” (Howard, 2002, p. 560). Aan
de andere kant kunnen sociale netwerk analyses dan weer wel uiterst zinvol zijn om de media
ecologie waarin een actor zich beweegt op te tekenen. Aan de hand daarvan kan onderzocht
worden hoe het gebruik van nieuwe media georganiseerd is als social practice. Hoe het
communicatieve netwerk fungeert als resultaat van enerzijds een complexe media ecologie,
en anderzijds van de sociale praktijk die dit netwerk tot stand brengt. Ook dynamische
veranderingen van het voorgaande, mede door de input van sociale sequentie analyse, vallen
binnen de mogelijkheden. De interesse hiervoor vestigde zich reeds als een centrale vraag in
practice based onderzoek; “hoe verankeren, controleren, en organiseren practices elkaar?”
(Swidler, 2001, p. 87; Couldry, 2004), maar werd tot nogtoe zelden geanalyseerd aan de hand
van sociale netwerk analyses.
Om ons, naast het structurele beeld van het resultaat van media practices, ook van dat
diepgaand processueel beeld te kunnen voorzien, zijn er namelijk bijkomende methoden
nodig. Er zijn wel een aantal interessante studies waarin sociale netwerk analyse technieken
getrianguleerd worden met bijvoorbeeld participerende observatie, maar hierin neemt
eerstgenoemde methode de overhand en worden de resultaten voornamelijk herleid tot de
gegevens die aan de hand daarvan werden verzameld (cf. Monterde, et al., 2015). In de
volgende sectie willen we benadrukken dat een etnografische benadering van de social
practices in die communicatieve netwerken ons kan voorzien van uiterst relevante inzichten
wat het eigenlijk gebruik van nieuwe media betreft. Voor onderzoek gericht op het gebruik
die sociale praktijk, zijn het veldwerk en andere kwalitatieve methoden essentieel.
4. Etnografische onderzoeksmethoden: het gebruik van nieuwe media als
social practice In tegenstelling tot de structurele benadering die sociale netwerk analyse biedt voor de studie
van communicatie via nieuwe media, verschaft etnografie een diepgaand inzicht in de
processen van betekenisgeving die van fundamenteel belang zijn (Casas-Cortés, Osterweil, en
Powell, 2008; Lichterman, 2013). Etnografie wordt het vaakst geassocieerd met
participerende observatie, ofte het etnografisch veldwerk, maar komt zelden in een dergelijke
‘pure’ vorm voor. Participerende observatie, zoals dat binnen de sociologie wordt genoemd,
blijft één van de meest onderbenutte methoden voor het onderzoek naar de nexus van sociale
bewegingen, collectieve actie, en nieuwe media. Meer generieke definities van etnografisch
onderzoek stellen dat de onderzoeker data verzamelt door deel te nemen aan de leefwereld
en de context waarin de actor die de interesse geniet zich bevindt. Op die manier kan er ook
14
aan de hand van aanvullende kwalitatieve technieken een begrip gevormd worden van zowel
de leefwereld, als de acties die erin plaatsvinden.
Naast de eigenlijke participerende observaties wordt er in dergelijke onderzoekssettings
ook gebruik gemaakt van bijvoorbeeld; interviews, focusgroepen, de analyse van
documenten, etc. Etnografisch onderzoek stelt ons zodoende in staat om de alledaagse acties
in de vorm van media practices, onderhandelingen die erlangs plaatshebben, en processen
van betekenisgeving te onderzoeken (Eliasoph en Lichterman, 2003; Mattoni, 2016). Er kan
begrepen worden hoe activisten communiceren en acties coördineren, hoe ze bepaalde media
inzetten voor het ondersteunen van de organisatie, etc. De processen van betekenisgeving die
inherent aanwezig zijn bij communicatie, zijn op hun beurt belangrijk om te begrijpen hoe
actoren hun ergernissen omvormen tot publieke claims (i.e. agency) en hoe collectieve actie
iets duurzaams wordt dat in staat is de tijd en de politieke context te trotseren (cf. collectieve
identiteit) (Lichterman, 2013).
Wanneer nieuwe middelen voor communicatie de kop op steken (zoals bijvoorbeeld
nieuwe media) zijn onderzoekers genoodzaakt om hun methoden aan te passen. Dergelijke
aanpassingen zien we ook terug in de recente ontwikkelingen wat etnografisch
onderzoeksmethoden betreft. Verschillende auteurs deden reeds heel wat inspanningen om
de etnografie pasklaar te maken voor een online- of virtuele context. Cyber- of virtuele
etnografie (cf. Hine, 2000), digitale antropologie (cf. Horst en Miller, 2013), en netnografie (cf.
Kozinets, 2015) zijn daar een aantal voorbeelden van. Ze werden reeds bewust, maar soms
ook onbewust, ingezet in het onderzoek naar nieuwe media, collectieve actie en sociale
bewegingen. Op die manier slagen etnografen er goed in om op gedegen wijze ook digitale
communicatie langs allerhande kanalen op diepgaande wijze te begrijpen. De confrontatie
met de complexiteit van het bereik en de impact ervan wordt echter alsmaar prangender
(Olorunnisola en Martin, 2013).
Een eerder generieke vormen van etnografisch onderzoek (inclusief de aanpassingen voor
virtuele observaties), waarbij ook andere kwalitatieve methoden worden ingezet, is degene
waar in het onderzoek naar sociale bewegingen meer gebruik van wordt gemaakt. Vaak wordt
in dergelijke studies de collectieve identiteit van sociale bewegingen op de proef genomen
(Poletta en Jasper, 2001). Collectieve identiteit is een theoretisch conceptualisering die een
drietal decennia geleden werd opgeworpen door Alberto Melucci (Flesher Fominaya, 2010;
Melucci, 1989; 1996) en is geënt op de emotionele en culturele factoren die de basis vormen
voor activisme. Sinds een aantal jaar krijgt deze culturele wending in het onderzoek naar
sociale bewegingen en de digitale dimensie voet aan wal9. Een reeks welgekende studies
onderzoeken zo aan de hand van uiteenlopende etnografische methoden bijvoorbeeld; hoe
e-maillijsten een al dan niet positief effect kunnen hebben op collectieve identiteitsvorming
(cf. Wall, 2007; Kavada, 2009; 2010; Flesher Fominaya, 2015), hoe virtuele communicatie
protocols een impact hebben op de collectieve identiteit van genetwerkte bewegingen (cf.
9 Zie special issue information communication & society, 2015, vol. 18, iss. 8. Web: http://www.tandfonline.com/toc/rics20/18/8
15
Corretti en Pica, 2015), maar ook om te begrijpen hoe sommige nieuwe media ingezet worden
om te mobiliseren (cf. Harlow, 2011; Kavada, 2012).
Deze gedetailleerde studies van het gebruik van nieuwe media zijn, zonder dat dit expliciet
naarvoor komt in de teksten, bijdragen aan het begrip van sociale media gebruik als social
practice. Een goed deel van die studies geeft namelijk op meticuleuse wijze weer van welke
mediavormen activisten in welke context gebruik maken, en hoe die verschillende media
kunnen bijdragen aan de interne cohesie van de beweging (of het netwerk van sociale
bewegingen). De andere kant van de medialle dan, betreft de complexiteit van het begrip
collectieve identiteit (cf. Poletta en Jasper, 2001). Omdat er een dermate ingewikkeld proces
onderzocht wordt, zijn onderzoekers genoodzaakt om zich te concentreren op één (soms
twee) platformen. Een dynamisch en synergetisch begrip van hoe allerlei media gecombineerd
worden tot een media ecologie (waarin verschillende doelstellingen nagestreefd worden) is
dan onmogelijk. Het onderzoeken van de collectieve identiteit die via e-mail communicatie
totstand komt bijvoorbeeld, blijft relevant. Maar dit medium wordt hoe langer hoe meer
overschaduwd door alternatieve communicatie kanalen dewelke vaak op ingewikkelde wijzen
tegelijk gebruikt worden met andere sociale media (i.e. private messaging, videocalls, etc.).
Treré (2015) toont ons zo het belang van chats en facebookgroepen als de backstage van
sociale media. Op die platformen wordt intern gecommuniceerd en vinden processen plaats
die ook fundamenteel zijn voor de interne cohesie van een beweging (i.e. ludiek activisme).
Wanneer etnografische onderzoeksmethoden hun relevantie stilaan lijken terug te
winnen in een verder digitaliserende context, moet de volgende vriendelijke kritiek als
opbouwend worden aanschouwd: om een overzicht te kunnen bewaren van de
technologische realiteit waarmee we vandaag de dag geconfronteerd worden, is het nodig om
aan de hand van structurele en kwantitatieve onderzoeksmethoden etnografisch onderzoek
te voorzien van substantiële aanvullingen. Zoals we in wat volgt trachten te tonen, kan sociale
netwerk analyse dan in belangrijke mate een aanvulling bieden.
5. Netwerk etnografie Binnen de organisatie studies wordt er al enige tijd gezocht naar oplossingen voor de studie
van wat binnen die discipline een ‘hyper media organisatie’ wordt genoemd. In het licht van
het onderzoek naar practices werden onderzoekers binnen een aantal subdisciplines al
uitgedaagd om op innovatieve wijze methodologische kaders te onwikkelen voor het
onderzoek naar organisatiesvormen waar veel gebruik wordt gemaakt van nieuwe media
(Bethod et al., 2017). Recentelijk werd in het kader daarvan de aandacht opnieuw gevestigd
op het methodologisch werk van Philip Howard. Hyper media organisaties zijn vrij nieuwe
organisatievormen waarbinnen – of waardoor op omvattende wijze gebruik wordt gemaakt
van nieuwe communicatie technologie (vb. nieuwe media) om contact te onderhouden en de
(vaak gedelokaliseerde) organisaties te doen functioneren.
Onderzoekers die de aandacht richten op sociale bewegingen, stelden gedurende de
afgelopen jaren vast dat sociale bewegingen eveneens alsmaar meer gebruik maken van
nieuwe media om de communicatie en organisatie te ondersteunen of uit te breiden (Castells,
16
2012). Er is dus een gelijkaardig empirisch probleem ontstaan (cf. Bennett en Segerberg, 2012;
Monterde et al., 2015; Treré en Mattoni, 2015, Mattoni, 2017). Hoewel de terminologie dan
wel enigszins verschilt, vertonen (genetwerkte) sociale bewegingen sterke gelijkenissen met
hyper media organisaties. In die zin dat er bij verschillende vormen van activisme eveneens:
op omvattende wijze gebruik wordt gemaakt van nieuwe media, er hierdoor een
deterritorialisatie van communicatie plaatsheeft dewelke bijgevolg moeilijk observeerbaar
wordt, en een uitgebreid en gedelokaliseerd netwerk van actoren zich manifesteert. Het
gebruik van die nieuwe media zorgt ervoor dat de communicatie binnen sociale bewegingen
eveneens een erg complex empirisch fenomeeen wordt.
Wat de kwalitatieve dimensies (i.e. processen van bijvoorbeeld collectieve
identiteitsvorming) van dergelijke genetwerkte communicatie betreft, kennen we tot op
heden erg weinig systematisch onderzoek (Monterde et al., 2015). Dit heeft enerzijds
inderdaad te maken met de de complexiteit van datgene wat waargenomen wordt (empirisch
probleem), anderzijds met een gebrek aan passende analytische handvaten (methodologisch
probleem) (Gerbaudo en Treré, 2015, p. 867 – 868). Om hier binnen de organisatiestudies het
hoofd aan te bieden, stelt Howard (2002) in zijn artikel een synergetisch raamwerk voor
waarbij zowel sociale netwerk analyse als etnografisch onderzoek elkaar op iteratieve wijze
aanvullen. Zoals we reeds zagen, en zoals Howard zelf ook stelt, kunnen kwalitatieve
methoden uiterst dankbaar zijn wat betreft de nauwkeurige beschrijving van (menselijke)
interacties, maar zijn deze kaders soms zeer ‘onhandig’ wanneer het aankomt op het
bestuderen van complexe formele of informele organisatievormen dewelke vandaag de dag
sterk afhankelijk zijn van technologie. Om deze moeilijkheid te counteren, stelt hij dat sociale
netwerk analyse ondermeer als tool kan dienen om op empirisch onderbouwde wijze cases te
selecteren voor verder etnografisch onderzoek (Howard, 2002, p. 553 – 554). Na de opstart
van het onderzoeksproject vervolgens, kunnen beide methoden elkaar dankbaar ten dienste
staan.
Voor zover we ons bewust zijn van de literatuur die gebruik maakt van een gelijkaardige
methodologische triangulatie in het onderzoek naar activisme, kunnen we enkel wijzen op de
studie van Biddix en Park (2008). Biddix en Park (2008) maken gebruik van de vorm van
netwerk etnografie zoals die voor het eerst geopperd werd door Howard (2002). In hun kader
wordt aan de hand van SNA een deelaspect van de media ecologie (in dit geval hyperlinks op
webpagina’s naar andere webpagina’s) in kaart gebracht, waarna er aan de hand van
kwantitatieve analyse technieken relevante clusters of cases worden geselecteerd. Die
worden vervolgens doormiddel van kwalitatieve methoden (i.e. surveys en interviews) verder
bestudeerd. De centrale vraag in dat onderzoek had betrekking op het belang en de betekenis
van de connecties die zich manifesteerden langs die hyperlinks. In wat volgt bespreken
netwerk etnografie in ruimere zin; als een geïntegreerd methodologisch kader (cf. Berthod et
al., 2017). We gaan we op zoek mogelijke toepassingen ervan binnen het onderzoek naar
(genetwerkte) sociale bewegingen (cf. Howard, 2002, p. 570), en trachten een flexibeler
onderzoekskader aan te bieden waarbinnen (wanneer nodig) afgestapt kan worden van een
rigide focus op één of enkele medi(um)(a).
17
De toepassing van netwerk etnografie verloopt in stadia (Howard, 2002) en de afwissling
tussen sociale netwerk analyse en etnografie verloopt parallel-convergent (Berthod et al.,
2017, p. 306). Een parallel-convergent ontwerp is een verwoording van de wederkerigheid die
vereist is in een mixed-method ontwerp waarin twee of meerdere methoden gehanteerd
worden, en de één de andere niet mag domineren. Op die manier blijft een wederzijdse
verrijking namelijk mogelijk. Parallel convergente mixed-method ontwerpen verzamelen en
verbinden simultaan de kwantitatieve en kwalitatieve data. Tijdens de case-selectie
bijvoorbeeld, zal en mag de onderzoeker niet enkel afhankelijk zijn van de kwantitatieve
testmetingen die aan de hand van SNA voltrokken worden. Er is steeds een kwalitatieve
interpretatie nodig van het netwerk, de setting, en de socio-politieke situatie waarin
netwerken zich manifesteren (cf. Aouragh en Alexander, 2011). Enkel op die manier kan men
op gedegen en op theoretisch verantwoorde wijze het veldwerk starten.
In elk stadium van een netwerk etnografische studie komt een dergelijke ‘verstrengeling’
van de methoden terug – al dan niet in verschillende mate. De vijf verschillende stadia die
onderscheden kunnen worden zijn; (a) het onderzoeksveld betreden, (b) het verzamelen van
de data, (c) het analyseren van de data, (d) uitzoomen, en (e) inzoomen (Berthod et al., 2017,
p. XXX). In wat volgt bespreken we de stappen zoals die beschreven worden door Berthod et
al. (2017) en geven we een reeks bedenkingen en aanpassingen mee die van belang zullen zijn
bij de implementatie van het raamwerk in het onderzoek naar hedendaagse (genetwerkte)
sociale bewegingen. Ook hier wensen we te benadrukken dat methodologische kaders pas
relevant zijn wanneer de onderzoeksvragen daar de noodzaak toe brengen. We herhalen kort
de vier centrale vragen die in de inleiding aangekaart werden en al enige tijd grotendeels
ongeadresseerd blijven in het onderzoek naar activisme:
• Welke complexe vormen neemt de media ecologie van een beweging (of haar
omgeving) aan?
• Welke doeleinden dienen de verschillende onderdelen van die ecologisch structuur?
- Wat doen activisten nu juist met welke (nieuwe) media, en waarom?
- In welke situatie of context worden welke media ingezet?
• Op welke manier verschilt het gebruik en het belang van sociale media naargelang de
positie van een organisatie of sociale beweging in een communicatief netwerk?
Geen van deze vragen kan aan de hand van één enkele methode beantwoord worden. Ze
vragen, naast een structureel begrip van de communicatieve ruimte van een sociale beweging,
een kwalitatief en situationeel begrip van de beweging, de organisatie, of de cluster die
bestudeerd wordt.
a. De case-selectie en betreden van het onderzoeksveld Wanneer we (genetwerkte) sociale bewegingen in hun digitale context willen bestuderen, zijn
we vooraleerst genoodzaakt om een case te selecteren. Dit kan op basis van een aantal
factoren zoals bijvoorbeeld; de voorkennis aangaande een beweging waarover de
onderzoeker beschikt, de belangen die nagestreefd worden door de beweging, de actualiteit
die bepaalde bewegingen in de belangstelling plaatst, etc. Eerstgenoemde is in het geval van
18
etnografisch onderzoek vaak de manier van werken, maar zorgt in een zeker opzicht voor een
case-selectie bias. Aan de hand van netwerk etnografie wordt getracht om op basis van
structurele factoren over te gaan tot een gesitueerde case-selectie (Howard, 2002; Biddix en
Park, 2008; Berthod et al., 2017). Doormiddel van een aantal preliminaire netwerkanalyses
van de communicatieve omgeving van een beweging bijvoorbeeld, worden dan cases
geïdentificeerd. Op basis daarvan kunnen we; ons een idee vormen van de structuur van de
(virtuele) omgeving waarin de actoren met elkaar communiceren; wat hun positie is in dat
communicatief netwerk; met of van welke andere actoren ze vaak informatie uitwisselen of
distribueren, etc. Indien we voornamelijk geïnteresseerd zijn in de meest centrale actoren in,
bijvoorbeeld, een Facebook en/of Twitter netwerk kan er aan de hand van netwerk etnografie
dus aan een vorm van netwerk sampling gedaan worden voor verdere case studies.
Indien we bijvoorbeeld onderzoek willen doen naar sociale bewegingen die een
progressief ecologisch agenda naarvoor dragen in Vlaanderen, kunnen we onderzoeken hoe
er binnen die bewegingen gebruik wordt gemaakt van nieuwe media om enerzijds de
organisatie en communicatie van en binnen de beweging te ondersteunen. Anderzijds willen
we bestuderen hoe ze die media inzetten om de strijd met of tegen andere (politieke) actoren
aan te gaan (i.e. collectieve actie). Binnen een klassiek etnografisch onderzoek zou het een
optie zijn om het onderzoek te initïeren bij een beweging waar we (eventueel via contacten)
direct toegang tot kunnen verschaffen. Op basis daarvan kan dan desgewenst overgegaan
worden tot sneeuwbal steekproeven, of kunnen we via gatekeepers de toegang
onderhandelen tot andere bewegingen die beter aansluiten bij onze hypothesen. Netwerk
etnografie laat ons toe om af te stappen van die klassieke methoden van case-selectie. Men
kan bij de opstart van het onderzoek de publieke communicatie die via sociale media
plaatsheeft in kaart brengen, en op basis daarvan over gaan op de eerste contacten en het
onderhandelen van toegang (Howard, 2002).
De opstart van het etnografisch onderzoek is misschien wel de meest cruciale fase in het
onderzoeksproces. Het initiëren van een project dat gebruik maakt van netwerkanalyses om
de communicatie van een beweging in kaart te brengen kan bij activsten waar men mee
samenwerkt als intimiterend ervaren worden. Het is van belang om bij het opstarten duidelijk
te stellen waar het onderzoek over gaat, en dat er in latere fases wellicht gevraagd zal worden
om additionele metingen of inhoudsanalyses uit te voeren, mogelijks van meer private
kanalen. Een duidelijk en gestructureerd overleg is een noodzaak (i.e. informed consent). Zo
kan men hopelijk voorkomen dat respondenten in de loop van het onderzoek afhaken. Het
volledige onderzoeksopzet vooraf kenbaar maken, is niet aan de orde en vaak ook onmogelijk
– aangezien de onderzoeker in een vroege fase maar weinig hoogte kan nemen van de mate
waarin er gebruik wordt gemaakt van andere media, en wat de intensiteit van de
communicatie via die media is. Het kan dankbaar zijn om bij de opstart van het etnografisch
project en het onderhandelen van toegang de participanten op de hoogte te brengen van de
verschillende stadia van het onderzoeksproces, en eventueel een vragenlijst af te nemen om
een idee te krijgen van het spectrum aan media waar binnen de beweging gebruik van wordt
gemaakt. Ook kan er meegedeeld worden dat er tijdens het laatste stadium een evaluatie van
19
het onderzoek plaatsvindt, en dat die gebeurt in samenspraak met de actoren waar mee
samengewerkt wordt (cf. e. Inzoomen, p. 21).
b. Het verzamelen van de data Stap 1 heeft voornamelijk betrekking op de dataverzameling aan de hand van intensief
veldwerk. Tijdens het veldwerk is het van belang om zoveel mogelijk inzichten te verschaffen
wat betreft de relationele dimensies van het netwerk enerzijds, en de praktijk van
mediagebruik door de beweging anderzijds (Berthod et al. 2017). Aan de hand van de
netwerkanalyses die uitgevoerd werden om de omgeving van de beweging te verkennen, kan
men beginnen toetsen in hoeverre die omgeving belangrijk is voor de beweging (cf.
onderzoeksvraag 1). Zijn er andere relevante actoren aanwezig die onzichtbaar zijn in de
netwerken die aan hand van de sociale netwerk analyses verkregen werden? En in welke mate
beïnvloeden die contacten de werking of de organisatie van de beweging? Deze vragen
kunnen ondermeer beantwoord worden doormiddel van (semi-gestructureerde) interviews
of focusgroepen met de actoren, en vormen een belangrijke aanvulling op de kwantitatieve
data. Tijdens die gesprekken echter, zijn de data die vooraf verzameld werden niet volledig
overbodig. Aan de hand van visualisaties en oplijstingen van een aantal centrale actoren uit
het (kwantiatieve) netwerk kan men vorm geven aan de gesprekken, en de gesprekspartner
uitdagen de relevantie ervan te duiden. Louter aan de hand van netwerkanalyses zouden
voornoemde kwalitatieve aspecten van de media ecologie waarin de beweging zich begeeft
onzichtbaar blijven voor de onderzoeker.
Andere vragen die tijdens het veldwerk aan bod kunnen komen, hebben betrekking op de
praktijk van mediagebruik. In welke mate zijn sociale media belangrijk voor de werking van de
beweging? Voor welke doeleinden worden welke soorten media ingezet? Op welke manieren
wordt er, buiten de publieke kanalen, via meer private media gecommuniceerd met andere
actoren in het veld? Vinden er face-to-face ontmoetingen plaats? Hoe worden die geïnitieerd,
hoe verlopen die, en wat wordt er tijdens die ontmoetingen besproken of gedaan? Het
voordeel van veldwerk bestaat hem er dan in dat men de actoren kan volgen (i.e. tijdens
formele en informele bijeenkomsten, protesten, etc.) in hun dagdagelijkse werking, en dat
een gezonde nieuwsgierigheid en etnografische serendipititeit kunnen zorgen voor
belangrijke kwalitatieve aanvullingen op de reeds verkregen data omtrent het ‘onverwachte’
mediagebruik (Rivoal en Salazar, 2013). Op basis van het etnografisch veldwerk kan men; een
kwalitatief netwerk van de communicatieve omgeving opstellen, het repertoire van sociale
media die gebruikt worden door de actoren in kaart brengen, en etnografische inizchten
verschaffen wat betreft de kwantitatieve relationele gegevens van de eerste analyses. Dit zal
veruit de meest tijdsintensieve fase in het onderzoeksproject zijn.
c. Het analyseren van de data Tijdens deze fase worden de data die verkregen werden aan de hand van de sociale netwerk
analyses en het etnografisch veldwerk, afzonderlijk van elkaar, voor een tweede keer onder
de loepe genomen. Dat is alleszins de manier waarop we beginnen met de eerste analyses.
20
Het open coderen van de nota’s die tijdens het veldwerk en de interviews opgesteld werden,
maakt een belangrijk onderdeel uit van dit stadium. We trachten nadien, aan de hand van de
afzonderlijke resultaten, de vragen die we onszelf stelden bij de opstart van het onderzoek te
beantwoorden. Dit laat toe om de wederzijdse tekortkomingen van de gegevens nogmaals in
kaart te brengen. Vervolgens toetsen we aan de hand van een paralelle analyse in hoeverre
de resultaten elkaar al dan niet tegmoet komen. Tijdens de uitvoering van dit paralelle analyse
kan de onderzoeker een aantal bijkomende sociale netwerk analyses uitvoeren om een
genuanceerder beeld te krijgen van de omgeving en de functionaliteiten van de media
ecologie. .
Er kunnen ook bijkomende vragen geformuleerd worden die later in het onderzoeksproces
de aandacht genieten. Indien men bijvoorbeeld tijdens het veldwerk kennis heeft kunnen
stellen van andere kanalen waar de beweging gebruik van maakt om contacten te
onderhouden (i.e. Facebookgroepen, e-maillijsten, chatgroepen, etc.), kan het zinvol om die
te analyseren en opnieuw te bespreken met de actoren. Op die manier is het ondermeer
mogelijk om een beter begrip vormen van de gelaagdheid wat de praktijk van het gebruik van
sociale media betreft, en is het ook mogelijk om een kwalitatief inzicht te krijgen wat de
waarde van die verschillende lagen betreft (i.e. voornamelijk een kanaal om organisatie van
protest te realiseren, voornamelijk een kanaal om persoonlijke kwesties bespreekbaar te
maken met andere activisten, hybride vorm, etc.). Omwille van analytische redenen worden
stap 1 en 2 van elkaar gescheiden, maar zoals reeds duidelijk werd bij de beschrijving van stap
1 zullen deze iteratieve lussen reeds plaatshebben in dat stadium. De benadrukking van het
belang van de wederkerigheid echter, is noodzakelijk (Berthod et al., 2017).
d. Uitzoomen Gedurende deze en de volgende stap worden de resultaten van de sociale netwerk analyse en
het etnografische onderzoek (op gebalanceerde wijze) geïntegreerd in een geheel (cf. Nicolini,
2009). Het integreren van kwalitatieve en kwantitatieve data is echter een welgekend
probleem is in mixed-method onderzoek (Creswell, 2013, p. XXX). Mede daarom is het van
belang dat de onderzoeker zich bewust blijft van het feit dat de kwantitatieve analyses op zich
zijn niet in staat om ons van voldoende theoretisch inzicht te verschaffen wat de praktijk van
sociale media gebruik betreft (Berthod et al. 2017). Het is in dit stadium de bedoeling dat de
etnografische data de sociale netwerk analyse verder informeren. Volgens Berthod et al.
(2017) vormt het uitzoomen (i.e. het bezinnen over de netwerkstructuren die men verzamelde
– met de kwalitatieve data in het achterhoofd) op die manier de gelegenheid om te
achterhalen welke mechanismen er schuilgaan achter de structurele verschillen in het
netwerk. Men kan bijvoorbeeld ontdekken dat een bepaalde beweging een erg centrale rol
speelt in een welbepaald Facebook- of Twitter netwerk, maar dat dit vooral te maken heeft
met de voorname organisatorische rol die deze beweging uitoefent wanneer het aankomt op
het plannen van acties of andere bijeenkomsten. Naast de verschillen in structurele posities
in het netwerk, is er dan een bijkomend proces fundamenteel. De praktijk van media gebruik
kan dus in uiteenlopende mate ook kwalitatief sterk verschillen met die van bewegingen die
21
voornamelijk lobbywerk verrichten of een opiniërende stem naar de buitenwereld trachten
uit te brengen.
Naast de verschillen in de sociale media praktijk, wordt in dit stadium ook het belang van
bepaalde verbindingen die terugkomen in de sociale netwerk analyses uitgebreid getoetst.
Aan de hand van de kwalitatieve data die verzameld werden tijdens het veldwerk en de
bijhorende interviews (of focusgroepen) kunnen we de kwalitatieve relaties die we
waarnamen, vergelijken met de resultaten van de kwantitatieve analyse. Hier kunnen zowel
validatie (i.e. de netwerken komen sterk overeen), falsificatie (I.e. de netwerken verschillen
op fundamentele wijze), of combinaties daarvan de kop opsteken. Bepaalde verbindingen
tussen actoren zijn in zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve netwerken terug te vinden,
andere verbindingen kunnen we enkel aan de hand van kwalitatieve data identificeren. Wat
die laatste verbindingen betreft, zouden we intuïtief concluderen dat het om een minder
sterke relatie gaat, maar ook hier kunnen andere oorzaken aan de grondslag liggen. De relatie
die waargenomen wordt in het kwalitatief netwerk, kan er bijvoorbeeld een zijn met een
beweging die geen progressief ecologisch agenda uitdraagt, maar op bepaalde andere vlakken
wel een gemeenschappelijk strijd voert. Het is dan aan de onderzoeker om doormiddel van de
aanvullende kwalitatieve data te bestuderen wat het belang is van de gepercipieerde relatie.
e. Inzoomen Deze laatste stap van het onderzoeksproces heeft betrekking op twee voorname
doelstellingen; (a) het beschrijven en specifiëren van de media praktijk die fundamenteel is
voor de structurele fenomenen die geïdentificeerd werden, en (b), omtrent de eerder
verkregen resultaten, samen met de actoren waarmee men tijdens het onderzoeksproces in
dialoog ging een evaluatief gesprek voeren. De eerste doelstelling gaat hem om het
neerschrijven van een etnografisch verhaal geïnformeerd door de triangulatie van de
resultaten die verkregen werd in stap 3. Aan de hand van die resultaten zal de onderzoeker in
staat zijn om een gebalanceerde analyse te formuleren waaruit ondermeer de voornoemde
centrale onderzoeksvragen duidelijk worden. Daarnaast kan het relevant zijn om een aantal,
eerder beschrijvende, vragen te beantwoorden die betrekking hebben op de media ecologie
van de beweging: (1) welke media voor welke doeleinden gebruikt worden, (2) hoe geven die
media mee vorm aan de dagdagelijkse praktijk van de beweging, (3) op welke manieren
hanteert de beweging allerhande media om de relaties met andere bewegingen te initiëren
of te onderhouden.
De tweede doelstelling, het voeren van een evaluatief gesprek, staat ten dienste van zowel
het eindproduct van het onderzoeksproject als van de beweging die bestudeerd werd.
‘Getting the story right’ kan hier als slagzin beschouwd worden. Samen met de actoren wordt
kort teruggeblikt op het onderzoeksproces en op welke wijze er mogelijks vertekeningen de
kop opstaken door de aanwezigheid van de onderzoeker in een welbepaalde context. Dit is
niet onvermijdelijk in etnografisch onderzoek en kan ten allen tijde de verkregen resultaten
beïnvloeden. De alertheid van de onderzoeker voor vertekeningen is een belangrijk begin,
maar het terugblikken op het proces tesamen met de deelnemers kan eveneens belangrijke
22
inzichten naarvoor brengen. Daarnaast is het van belang om tijdens die gesprekken de
interpretaties van de data te presenteren, dit om mogelijke misvattingen weg te werken en
tevens de reflexiviteit omtrent de praktijk van sociale media gebruik binnen de beweging op
het agenda te plaatsen.
6. Besluit Na een korte theoretische excursie naar het werk rond sociale bewegingen en nieuwe media
hebben we tijdens de introductie van dit artikel getracht om te schetsen hoe perspectieven
vanuit de media studies ons uitnodigen om op een ecologische, praktijk gerichte wijze naar
het gebruik van nieuwe media bij sociale bewegingen te kijken. De conceptuele dualiteit van
structuur en agency die daardoor naarvoor komt echter, maakt een methodologisch
antwoord op de empirische complexiteit minder eenvoudig. Een combinatie van meerdere
methoden kan in dat opzicht dankbaar zijn. De netwerk etnografie, zoals die hierboven
beschreven wordt, kan de nood inlossen. In wat volgt bespreken we de sterktes en een aantal
valkuilen van een onderzoeksproject waarin netwerk etnografie gehanteerd wordt. Tot slot
formuleren we een aantal bijdragen die deze benadering kan toebedelen aan het agenda van
onderzoekers die studiewerk verrichten omtrent sociale bewegingen en nieuwe media.
Sterktes en risico’s In de loop van de uiteenzetting van de verschillende stadia waarlangs we een netwerk
etnografie kunnen uitvoeren, bespraken we reeds enkele mogelijke voordelen die dit kader
ons biedt. Tijdens het eerste stadium, bij het selecteren van de cases, wordt de onderzoeker
bijvoorbeeld in staat gesteld om op basis van een structureel overzicht actoren te contacteren.
Netwerk etnografie heeft in dat opzicht sterke gelijkenissen met theoretisch samplen, maar
het laat toe om op een nog meer strategische wijze evenementen, respondenten, en
organisaties te selecteren uit het ‘universum van cases’ (Howard, 2002, p. 570). De netwerk
analyses en visualities laten daarnaast ook toe om op basis van de verkregen kwantitatieve
data het kwalitatieve onderzoek te informeren. Aan de hand daarvan kunnen we bijvoorbeeld
tijdens interviews bespreken in hoeverre een bepaalde communicatieve context effectief
erkend wordt door actoren, en of de verschillende onderdelen daarvan dan mogelijks ook een
aparte rol toebedeeld krijgen.
Tijdens de stappen waarin we in- en uitzoomen wordt tenslotte getracht om het verhaal
achter de structuren verder te expliciteren. In een context van onderzoek naar
interorganisationele settings omschrijven Berthod et al. (2017) dit als het intensifiëren van de
observaties die tijdens het veldwerk gedaan worden. Tijdens het in- en uitzoomen wordt
namelijk getoetst hoe micro praktijken kunnen plaatshebben doordat er sprake is van een
particuliere netwerkstructuur enerzijds, en anderzijds hoe actoren op hun beurt die
netwerkstructuur vormgeven en reproduceren. Maar, ook, hoe sommige actoren ‘beperkt’
worden door diezelfde structuur. Er wordt een balans verkregen tussen het macro-structurele
enerzijds, en agency op micro-niveau anderzijds. Er wordt een brug geslagen tussen het
structuralisme enerzijds, en het constructivisme anderzijds.
23
Het uitvoeren van een netwerk etnografie vereist een goed begrip van de uitgebreide
mogelijkheden die de SNA toolbox ons biedt. Interdisciplinair samenwerken kan daarom
noodzakelijk zijn. Hoewel er voldoende duidelijke handboeken voorhanden zijn omtrent de
toepassinge van SNA, is het in kaart brengen van bijvoorbeeld virtuele netwerken geen
sinecure. Dit geldt in sterkere mate voor dynamische- of sequentie analyses van netwerkdata.
Het omgaan met big data en de bijhorende resultaten die aan de hand van dergelijke analyses
verkregen worden, moeten met zorg behandeld worden. Deze bezorgdheid mag niet als een
ontmoediging aanschouwd worden, maar eerder als aanmoediging tot interdisciplinair
overleg of samenwerking. De meer kwalitatieve netwerk informatie die kan verzameld
worden aan de hand van etnografische onderzoeksprojecten zal hoe dan ook van kenbare
waarde zijn voor big data wetenschappers.
Wat betreft het onderzoeken van sociale netwerken aan de hand van software
toepassingen, moeten we realistisch zijn. Tijdens de uiteenzetting van de methologische
procedure haalden we kort de optie aan om gebruik te maken van aanvullende analyses op
‘onzichtbare’ netwerken (i.e. die zich bijvoorbeeld langs meer private kanalen manifesteren).
Wat de betreft de haalbaarheid hiervan, zullen onderzoekers de inschatting moeten maken of
het socio-politieke klimaat van de beweging zich daartoe leent, en of activisten zich hiervoor
zullen openstellen. Mede daarom bespraken we ook kort de mogelijkheid om in de opstartfase
van het onderzoek een vragenlijst af te nemen waaruit afgeleid kan worden welke media er
gebruikt worden binnen de werking, en welk nut die dienen. Op basis van die gegevens kunnen
onderzoekers in een latere fases tegemoet komen aan het ‘gebrek’ aan kwantitatieve data
doormiddel van het opstellen van een kwalitatieve schets op basis van kwalitatieve analyses.
Bijdrage aan het onderzoeksagenda De theoretische mogelijkheden die de media ecology en media practices beanderingen
leveren, zijn hoe dan ook uniek binnen het onderzoek naar sociale bewegingen. Maar, zoals
we getracht hebben te beargumenteren, zijn bestaande methodologische kaders
ontoereikend wat betreft een omvattende en tegelijk gesitueerde analyse ervan. Een
complexe en hybride media ecologie, zoals die veelal terug te vinden is in activistische
netwerken, vraagt voor een benadering die enerzijds toelaat om een structureel overzicht te
kunnen verkrijgen (en behouden) van de interacties of communicatie die plaatsvinden via die
media. Anderzijds dient er een nauwgezet begrip ontwikkeld te worden van hoe actoren
gebruik van maken van die structuren en er bovendien zelf invulling aan geven. “Eerder dan
een variabele op het niveau van het individu, moeten nieuwe media begrepen worden als een
verandering in de context voor actie. Die verandering is daarenboven een uitbreiding van de
structurele mogelijkheden voor collectieve actie” (Bimber, 2017, p. 11). Online politieke actie
wordt in een media ecologisch perspectief op gelijke voet geplaatst met offline politieke actie.
De essentie van netwerk etnografie bestaat uit het verzamelen van online contextuele
veranderingen aan de hand van sociale netwerk analyse. Daarbovenop wordt doormiddel van
etnografie op micro-niveau bestudeerd hoe actoren zich ook offline vaak bewegen in die
context, en hoe die uitbreiding van de collectieve actie zich manifesteert on the ground.
24
Met dit methodologisch kader in het achterhoofd worden sociale wetenschappers
uitgenodigd om meer bewust na te denken over het agency debat. Aanvullend daarop, door
de iteratieve behandeling van de resultaten die verkregen worden doorheen het
onderzoeksopzet, zullen onderzoekers in de nabije toekomst beter in staat zijn om zich een
synergetisch begrip te vormen van het gebruik van nieuwe media als social practice; (a) ‘Hoe
activisten gebruik maken van nieuwe media en de genetwerkte dimensie die daaraan
verbonden is’, (b) ‘Hoe verschillende lagen van oude en nieuwe media een dynamische media
ecologie opmaken’, (c) ‘Hoe activisten daar actief vorm aan geven’, en (d) ‘Welke onderdelen
van collectieve actie die verschillende lagen dienen’. Wat betreft het bestaande werk rond
connectieve actie nodigt een media ecologische benadering aan de hand van een dergelijk
methodologisch kader ons uit om te onderzoeken op welke (strategische) manieren
verschillende bewegingen gebruik maken van collectieve en connectieve actie (netwerken).
Hoe werd een uitgestuurde boodschap bijvoorbeeld vormgegeven, hoe verspreidt die
boodschap zich vervolgens doorheen dat netwerk, en hoe worden die boodschappen
eventueel opnieuw vertaald naar acties door de andere actoren uit dat netwerk? Een netwerk
etnografie kan op die manier ook binnen deze stroming heel wat duidelijkheid verschaffen.
Hoewel het lijkt alsof we erg optimistisch zijn over de mogelijkheden die deze methode
met zich meebrengt voor toekomstig onderzoek, wensen we geen methodologisch dogma te
manifesteren. Er werden reeds handboeken geschreven over talrijke onderzoeksmethoden
die geschikt zijn voor de media ecologische benadering. Wat ons betreft echter, zijn we in de
bestaande literatuur rond genetwerkte sociale bewegingen tot een punt gekomen waarop de
vraag naar een gepast raamwerk in dat opzicht prangend werd. Dit essay is bedoeld als een
mogelijke richtingaanwijzer en heeft de ambitie om als theoretisch geïnfomeerd kader te
kunnen dienen voor toekomstige studies die zich wagen aan de erg complexe realiteit
waarmee en waarlangs sociale bewegingen verbonden zijn. We wensen hiermee een discussie
te initiëren waarbinnen ruimte is voor geïntegreerde methodologische benaderingen die
zowel actief gebruik maken van kwantitatieve als kwalitatieve invalshoeken. Aanpassingen en
aanvullingen op wat we hier hebben getracht te schetsen zijn meer dan welkom.
Bibliografie Aouragh, M., & Alexander, A. (2011). The Arab sprin | the Egyptian experience: Sense and
nonsense of the internet revolution. International Journal of communication, 5, 1344 – 1358.
Bakardijieva, M. (2015). Do clouds have politics? Collective actors in social media land. Information,
Communication & Society, 18(8), 983 – 990.
Ball, S. J. (2016). Following policy: Networks, network ethnography and education policy mobilities.
Journal of Education Policy, 31(5), 549-566.
Bennett, W. L., & Segerberg, A. (2012). The Logic of Connective Action: Digital media and the
personalization of contentious politics. Information, Communication, & Society, 15(5), 739 – 768.
Bennett, W. L., & Segerberg, A. (2013). The logic of connective action: Digital media and the
personalization of contentious politics. Cambridge University Press.
25
Berthod, O., Grothe-Hammer, M., & Sydom, J. (2016). Network Ethnography: A Mixed-Method
Approach to the Study of Practices in Interorganizational Settings. Organizational Research Methods,
20(2), 299 – 323.
Biddix, J. P., & Park, H. W. (2008). Online networks of student protest: The case of the living wage
campaign. New Media & Society, 10(6), 871-891.
Bimber, B. (2017). Three prompts for collective action in the context of digital media. Political
Communication, 34(1), 6-20.
Casas-Cortés, M. I., Osterweil, M., & Powell, D. E. (2008). Blurring boundaries: Recognizing
knowledge-practices in the study of social movements. Anthropological Quarterly, 81(1), 17-58.
Castells, M. (1996). The network society. Oxford: Wiley-Blackwell Publishing.
Coretti, L., & Pica, D. (2015). The rise and fall of collective identity in networked movements:
communication protocols, Facebook, and the anti-Berlusconi protest. Information, Communication, &
Society, 18(8), 951 – 967.
Couldry, N. (2004). Theorising media as practice. Social semiotics, 14(2), 115-132.
Creswell, J. W. (2013). Research design: Qualitative, quantitative, and mixed methods approaches.
Sage publications.
Diani, M., & McAdam, D. (2003). Social movements and networks: Relational approaches to
collective action. Oxford University Press.
Diani, M. (2004). Networks and participation. The Blackwell companion to social movements, 339-
359.
Diani, M. (2012). Social movements and collective action. The Sage Handbook of Social Network
Analysis, Sage Publications, London, 223-235.
Eliasoph, N., & Lichterman, P. (2003). Culture in Interaction. American Journal of Sociology, 108(4),
735-794.
Flesher Fominaya, C. (2010). Collective identity in social movements: central concepts and debates.
Sociology Compass, 4(6), 393 – 404.
Flesher Fominaya, C. (2015). Unintended consequences: the negative impact of e-mail use on
participation and collective identity in two ‘horizontal’social movement groups. European Political
Science Review, 8(1), 95-122.
Garrett, R. K. (2006). Protest in an information society: a review of literature on social movements
and new ICT’s. Information, Communication, & Society, 9(2), 202 – 224.
Gerbaudo, P., & Treré, E. (2015). In search of the ‘we’ in social media activism: introduction to the
special issue on social media and protest identities. Information, Communication, & Society, 18(8), 865
– 871.
Giddens, A. (1984). The constitution of society: Outline of the theory of structuration. University of
California Press.
Hine, C. (2000). Virtual ethnography. Sage Publications.
Hogan, A. (2016). Network ethnography and the cyberflâneur: evolving policy sociology in
education. International Journal of Qualitative Studies in Education, 29(3), 381-398.
Horst, H. A., & Miller, D. (Eds.). (2013). Digital anthropology. A&C Black.
Howard, P. N. (2002). Network ethnography and the hypermedia organization: New media, new
organizations, new methods. New media & society, 4(4), 550-574.
Kavada, A. (2009). Email lists and the construction of an open and multifaceted identity: the case
of the London 2004 European Social Forum. Information, Communication & Society, 12(6), 817 – 839.
26
Kavada, A. (2010). Email lists and participatory democracy in the European Social Forum. Media,
Culture, & Society, 32(3), 355 – 372.
Kavada, A. (2012). Engagement, bonding, and identity across multiple platforms: Avaaz, Facebook,
YouTube, and Myspace. MedieKultur: Journal of Media and Communication Research, 28(52), 28 – 48.
Kavada, A. (2015). Creating the collective: social media, the Occupy Movement and its constitution
as a collective actor. Information, Communication & Society, 18(8), 872 – 886.
Khazraee, E., & Losey, J. (2016). Evolving repertoires: Digital media use in contentious politics.
Communication and the Public, 1(1), 39 - 55,
Kim, H., & Bearman, P. S. (1997). The structure and dynamics of movement participation. American
Sociological Review, 70-93.
Kozinets, R. V. (2015). Netnography. John Wiley & Sons, Inc.
Lasén, A., & Martínez de Albeniz, I. (2011). ‘An original protest, at least’. Mediality and
participation. The cultures of participation. Media practices, cultures and literacy (pp. 141–158). Berlin:
Peter Lang.
Lichterman, P. (2013). Ethnography and Social Movements. The Wiley-Blackwell encyclopedia of
social and political movements.
Mattoni, A., & Treré, E. (2014). Media practices, mediation processes, and mediatization in the
study of social movements. Communication Theory, 24(3), 252-271.
Mattoni, A. (2017). A situated understanding of digital technologies in social movements. Media
ecology and media practice approach. Social Movement Studies, DOI:
10.1080/14742837.2017.1311250.
McCarthy, J. D., & Zald, M. N. (1977). Resource mobilization and social movements: A partial
theory. American journal of sociology, 82(6), 1212-1241.
Melucci, A. (1989). Nomads of the present: Social movements and individual needs in contemporary
society. Vintage Press.
Melucci, A. (1996). Challenging codes: collective action in the information age. Cambridge
University Press.
Monterde, A., Calleja-Lopez, A., Aguilera, M., Barandiaran, X. E., & Postill, J. (2015). Multitudinous
identities: a qualitative and network analysis of the 15M collective identity. Information,
Communication & Society, 18(8), 930 – 950.
Nicolini, D. (2009). Zooming in and out: Studying practices by switching theoretical lenses and
trailing connections. Organization Studies, 30(12), 1391-1418.
Olorunnisola, A. A., & Martin, B. L. (2013). Influences of media on social movements:
Problematizing hyperbolic inferences about impacts. Telematics and Informatics, 30, 275 - 288.
Poell, T. (2014). Social media and the tranformation of activist communication: Exploring the social
media ecology of the 2010 Toronto G20 protests. Information, Communication, & Society, 17(6), 716 -
731.
Poletta, F. & Jasper, J. M. (2001). Collective identity and social movements. Annual Review of
Sociology, 27(1), 283 – 305.
Rivoal, I., & Salazar, N. B. (2013). Contemporary ethnographic practice and the value of
serendipity. Social Anthropology, 21(2), 178-185.
Rodriguez, S. (2009). Spreading the Word: Information and Citizen Engagement Among a Web 2.0
Driven Generation. Sociologia della Communicazione, 40, 67 - 81,
Rodriguez, S. (2013). Making Sense of Social Change: Observing Collective Action Networked
Cultures. Sociology Compass, 7(12), 1053 - 1064,
27
Shirky, C. (2011). The political power of social media: Technology, public sphere, and political
change. Foreign affairs, 28 - 41,
Swidler, A. (2001) ‘What anchors Cultural Practices’ in T. Schatzki, K. Knorr Cetina
and E. von Savigny (eds). The Practice Turn in Contemporary Theory. London:
Routledge, 74-92.
Tremayne, M. (2014). Anatomy of protest in the digital era: A network analysis of Twitter and
Occupy Wall Street. Social Movement Studies, 13(1), 110-126.
Treré, E. & Mattoni, A. (2016). Media ecologies and protest movements: main perspectives and
key lessons. Information, Communication, & Society, 19(3), 290 - 306.
Treré, E. (2012). Social movements as information ecologies: exploring the coevolution of multiple
internet technologies for activism. International Journal of Communication, 6(19), 2359 – 2377.
Treré, E. (2015). Reclaiming, proclaiming, and maintaining collective identity in the #YoSoy132
movement in Mexico: an examination of digital frontstage and backstage activism through social media
and instant messaging platforms. Information, Communication, & Society, 18(8), 901 – 915.
Tufekci, Z., & Wilson, C. (2012). Social media and the decision to participate in political protest:
Observations from Tahrir Square. Journal of Communication, 62(2), 363-379.
Van Dijck, J. & Poell, T. (2013). Understanding social media logic. Media and Communication, 1(1),
2 - 14,
Van Laer, J. (2010). Activists online and offline: The internet as an information channel for protest
demonstrations. Mobilization: An International Quarterly, 15(3), 347-366.
Wall, M. A. (2007). Social movements and email: expressions of online identity in the globalization
protests. New media and society, 9(2), 258 – 277.
Yates, L. (2015). Everyday politics, social practices and movement networks: daily life in
Barcelona’s social centres. The British Journal of Sociology, 66(2), 236 – 258.
Youmans, L., & York, J. C. (2012). Social Media and the Activist Toolkit: User Agreements, Corporate
Interests, and the Information Infrastructure of Modern Social Movements. Journal of
Communication. 62, 315 – 329.