Gemeente Bodegraven-Reeuwijk Bestemmingsplan Laageind 13 ...
Transcript of Gemeente Bodegraven-Reeuwijk Bestemmingsplan Laageind 13 ...
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk
Bestemmingsplan
Laageind 13 Driebruggen/
Dammekant 75-77 Bodegraven Toelichting, regels en analoge verbeelding
16 december 2020
Kenmerk 1901-32-T01
Projectnummer 1901-32
Inhoudsopgave
1. Inleiding 1
2. Planontwikkeling 3
2.1. Bestaande situatie 3
2.2. Toekomstige situatie 5
3. Beleid 9
3.1. Algemeen 9 3.2. Rijksbeleid 9
3.2.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 9 3.2.2. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening 10
3.2.3. Visie erfgoed en ruimte 11 3.2.4. Natuurbeleid 11
3.3. Provinciaal beleid 12 3.3.1. Omgevingsbeleid 12
3.3.2. Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke 15 3.4. Gemeentelijk beleid 17
3.4.1. Structuurvisie 2013-2020 17 3.4.2. Vigerende bestemmingsplannen 18 3.4.3. Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035 20
4. Onderzoek 23
4.1. Algemeen 23
4.2. Milieueffectrapportage 23 4.3. Bodem 24
4.4. Geluid 25 4.5. Externe veiligheid 27
4.6. Luchtkwaliteit 28 4.7. Waterparagraaf 28 4.8. Flora en fauna 30 4.9. Archeologie 33 4.10. Bestaande bedrijvigheid 34
5. Juridische planbeschrijving 37
5.1. Algemeen 37 5.2. Bestemmingsplan 37 5.3. Plansystematiek 37 5.4. Regels 38
6. Uitvoerbaarheid 41
6.1. Economische uitvoerbaarheid 41
1
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
1. Inleiding
Op het perceel Dammekant 75-77 in Bodegraven staat één woning. Het vigerende bestem-
mingsplan maakt de bouw van een tweede woning mogelijk. Aan het Laageind 13 is op grond
van het daar vigerende bestemmingsplan één woning toegestaan. De eigenaren van beide per-
celen hebben bij de gemeente Bodegraven-Reeuwijk een verzoek ingediend om de bouwmoge-
lijkheden uit te ruilen. De gemeente heeft –onder een aantal voorwaarden- positief op dit ver-
zoek gereageerd. In dit bestemmingsplan wordt die ontwikkeling mogelijk gemaakt.
Afbeelding 1: Ligging plangebied.
2
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Afbeelding 2: Ligging plangebied Laageind 13.
Afbeelding 3: Ligging plangebied Dammekant 75-77.
3
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
2. Planontwikkeling
2.1. Bestaande situatie
Laageind
Het Laageind maakt onderdeel uit van een historisch gegroeid lint vanuit Driebruggen in noor-
delijke richting dat tussen de Enkele en de Dubbele Wiericke ligt. Het Laageind is een smalle
weg, waarlangs zich oorspronkelijk voornamelijk boerderijen stonden gebouwd. In de afgelopen
eeuw is het lint verder verdicht met kleinschalige burgerwoningen. Ook komt het voor dat boer-
derijen hun agrarische bestemming hebben verloren en een woonfunctie hebben gekregen. De
westzijde van het lint is dichter bebouwd dan de oostzijde. Tussen de bebouwing door is het
daarachter gelegen veenweidelandschap nog goed af te lezen. Kenmerkend aan dit landschap
zijn de lengtesloten en de daarbij behorende opstrekkende verkaveling. Ondanks de verdichting
heeft het lint in de loop der jaren haar open karakter behouden. Doordat de woningen vaak niet
recht tegenover elkaar staan, maar enigszins verspringen, is vanuit de meeste woningen een
vrij zicht op het landschap mogelijk.
Het profiel van het Laageind en ook van het Hoogeind is karakteristiek voor deze omgeving en
vormt een mooi groen lint door het landschap. Het lint is een smalle weg met aan weerszijden
watergangen. Het dwarsprofiel bestaat verder uit een vrij smalle strook geasfalteerde verhar-
ding, met in de taluds een enkele knotwilg of andere boom.
Het deel van het Laageind rondom nummer 13 bestaat uit een clustering van bebouwing die
bestaat uit (voormalige) agrarische bedrijven en een woning georiënteerd naar het lint. De
boerderijen worden omgeven door tuinen, boomgaarden en opgaand groen. Ook hier voegt de
bebouwing zich naar de landschappelijke verkavelingsstructuur.
Het perceel Laageind 13 van 520 m² wordt met uitzondering van de wegzijde omgeven door
water. Op het perceel staat een kleine witgepleisterde woning uit 1917 (bron: BAG-viewer). De
woning heeft een dwarskap en staat met de smalle kant naar de weg. De woning is in bouw-
technisch opzicht verouderd. Op het perceel Laageind 11a aan de zuidkant, dat Laageind 13
gedeeltelijk omsluit, is een hoveniersbedrijf gesitueerd en wordt een gedeelte van het kantoor
wordt momenteel verhuurd aan een rentmeester. Het terreindeel achter het kantoor is voor het
overgrote deel verhard en wordt gebruikt voor de opslag van materieel en materiaal van het
hoveniersbedrijf. Dit terrein gedeelte wordt aan het zicht onttrokken door een houtsingel. Het
hoveniersbedrijf wordt door een inrit langs de zuidkant van het perceel ontsloten. Zowel de
Laageind 13 als 11a zijn niet benoemd in de beleidsnota Cultuurhistorie en daarmee niet be-
houdenswaardig.
Aan de noordzijde aan het Laageind 15 was een agrarisch bedrijf gevestigd. Door middel van
een wijzigingsplan is de bestemming van dit perceel gewijzigd in een woonbestemming, waarbij
tevens dagopvang voor personen is toegestaan, die niet in staat zijn alleen te zijn.
4
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Afbeelding 4: Bestaande situatie Laageind 13.
Dammekant 75/77
Op de percelen Dammekant 75/77 in Bodegraven stonden 2 woonhuizen. Deze woonhuizen
zijn gesloopt en daarna is één woning teruggebouwd. Het bestemmingsplan laat nog steeds de
bouw van een tweede woning toe.
Afbeelding 5: Bestaande situatie Dammekant 75-77.
5
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Op de perceelsgrens met Laageind 11a is een parkeerplaats aanwezig die gebruikt wordt door
personeel en bezoekers van het hoveniersbedrijf, van het kantoor.
2.2. Toekomstige situatie
De eigenaar van het perceel Dammekant 75/77 heeft besloten om één woning op beide perce-
len te bouwen. Deze woning is in 2015 gerealiseerd. Vervolgens heeft hij bij de gemeente Bo-
degraven-Reeuwijk het verzoek ingediend om het andere woonrecht te verplaatsen. Daarvoor
zijn verschillende locaties in beeld geweest. Uiteindelijk heeft hij samen met de eigenaar van
Laageind 13 het verzoek ingediend om het woonrecht naar dit perceel te verplaatsen. Op dit
verzoek is –onder een aantal voorwaarden- een positieve reactie gegeven.
Afbeelding 6: Aanwezige hoofdstructuur Laageind.
De aanwezige hoofdstructuur zoals beschreven onder het kopje 'Lint Laageind en Hoogeind'
vormt als het ware de kapstok waaraan nieuwe ontwikkelingen aan opgehangen kunnen wor-
den. In dit geval is dat de aanwezige opstrekkende verkaveling afgebakend met de poldersloten
aan weerszijde van de weg doorlopend. Hierdoor ontstaat een vlak waarbinnen een ontwikke-
ling rekening houdend met de streekeigen kwaliteiten ontwikkeld kan worden. Doel is hierbij om
ruimtelijke kwaliteit van het lint te verbeteren. Deze kwaliteitsverbetering moet de aanwezige
6
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
structuren en eigenschappen verbeteren en versterken, waardoor er een samenhangend beeld
ontstaat. Met kleinschalige bebouwing en gebiedseigen elementen als water en boomgaarden
ontstaat wederom een hoogwaardig en streekeigen geheel.
Afbeelding 7: Uitgangspunten.
Voor het toestaan van de twee-onder-een kapwoning op het perceel Laageind 13 zijn daartoe
door de gemeente Bodegraven-Reeuwijk de volgende randvoorwaarden geformuleerd. Deze
randvoorwaarden zijn later verder uitgewerkt.
Positionering en maatvoering bebouwing
De twee-onder-een kapwoning ongeveer middenvoor op de kavel plaatsen, evenwijdig aan de
kavelgrenzen, waarbij rekening moet worden gehouden met de volgende voorwaarden:
bouwvolume: De twee woningen vormen tezamen één architectonisch geheel met een sa-
mengesteld volume:
één van de twee voorgevels is gericht op het lint;
de woning heeft een samengestelde kap waarbij het deel in lengterichting van het land-
schap dominant is.
groene oevers: Zowel de vrijstaande woning als erfbebouwing op ten minste 3 meter uit de
poldersloten situeren;
situering bebouwing:
De voorgevelrooilijn van de eerste woning minimaal 8 meter vanaf de westelijke zijkant
van de openbare weg. De voorgevelrooilijn van de tweede woning minimaal 11 meter
vanaf de zijkant van de openbare weg;
gebouwen (woningen als ook de erfbebouwing) staan op ten minste 3 meter uit de pol-
dersloten;
hoogtes en inhoud: De maximale maatvoering van de woning is als volgt: goot op maximaal
3 meter, bouwhoogte op maximaal 8 meter met een kap van ten minste 45 graden. De in-
houdsmaat is 650 m³.
Ontsluiting
ontsluiting: Ontsluiting van beide percelen door middel van twee bruggen. Mondeling overleg
tussen de initiatiefnemer en de gemeente Bodegraven-Reeuwijk naar aanleiding van deze
7
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
randvoorwaarden heeft geresulteerd in de afspraak dat ook de huidige ontsluiting mag wor-
den gehandhaafd;
parkeren: Parkeren voor de voorgevel is niet toegestaan;
vormgeving: De brug (maximaal 3 meter breed) over het water kleinschalig vormgeven: een
eenvoudig brugdek, met minimale detailleringen.
Afbeelding 8: Indicatieve verkavelingsopzet.
Erf-inrichting
parkeren: Het parkeren achter de bebouwing situeren en uit het zicht plaatsen;
versterken waterstructuren: een nieuwe waterstructuur graven waardoor het perceel wordt
opgenomen in het landschap;
oevers: De erven worden voorzien van natuurvriendelijke oevers met onderwaterbeschoeiing
aan de zijkanten en achterzijden;
landschappelijke inpassing: De inrichting van het erf bestaat uit eenvoudige materialen met
streekeigen beplanting (opgaand groen en hagen/heggen).
8
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Architectuur:
architectuur: Architectuur: De architectuur is in een archetypische eigentijdse agrarische stijl;
kleur- en materiaalgebruik: Het perceel ligt in het lint en heeft een bijzonder welstandsni-
veau. De criteria die in de welstandsnota zijn opgenomen voor linten zijn hier van toepassing
Om de nieuwbouwwoning zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de omliggende landschap-
pelijke architectuur, wordt het volgende materiaalgebruik voorgesteld: gevels (baksteen:
bruin tot donker bruin), donkere keramische dakpannen en houten kozijnen.
Van bovenstaande voorwaarden kan worden afgeweken als op een andere wijze een goede
landschappelijke inpassing wordt bereikt. Dit mede ter beoordeling van de stedenbouwkundige
van de gemeente en de dorpsbouwmeester of andersoortige kwaliteitscommissie.
Om beide woningen mogelijk te maken zal de sloot aan de zuidzijde van het perceel worden
verplaatst. Het perceel wordt hierdoor breder. Aan de wegzijde zou de wegsloot kunnen worden
hersteld. In dat geval worden beide woningen door middel van een brug bereikbaar. Voor het
overige zullen de randvoorwaarden die de gemeente heeft geformuleerd als uitgangspunt bij de
nadere uitwerking van het bouwplan worden gebruikt.
De parkeerbehoefte is berekend en getoetst aan de vastgestelde Nota Parkeernota (10 mei
2016). Het plangebied behoort tot het buitengebied. Op basis van de gemiddelde CROW-
normen die voor 'buitengebied – weinig stedelijk' geldt voor twee-aaneengebouwde woningen
een parkeernorm van 2,2 parkeerplaatsen per woning. Op eigen terrein is er bij beide woningen
voldoende ruimte beschikbaar om parkeervoorzieningen aan te leggen en te voldoen aan de
parkeernorm.
9
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
3. Beleid
3.1. Algemeen
In dit hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven van het relevante beleid van het Rijk, de pro-
vincie Zuid-Holland en de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Uit beleidsmatig oogpunt is het
schrappen van de bouwmogelijkheid aan de Dammekant niet relevant. Met uitzondering van het
vigerende bestemmingsplan voor deze locatie, hebben de samenvattingen van het beleid daar-
om uitsluitend betrekking op de mogelijkheid om aan het Laageind een extra woning te bouwen.
3.2. Rijksbeleid
3.2.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu het vaststellingsbesluit van de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) ondertekend. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke
en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland door een
krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investerin-
gen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit te be-
reiken, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat
(burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…')
en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid
op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het re-
sultaten boeken. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van
Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnet-
werken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, als-
ook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,
geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons
werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).
Buiten de nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat zo
min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en laat verstedelijkings- en land-
schapsbeleid over aan de provincies en gemeenten. De gemeente is in dat opzicht de overheid
die het dichtst bij de burger staat en zorg draagt voor een veilige en leefbare woon- en werkom-
geving. In het ruimtelijk domein gaat het om de ruimtelijke ontwikkeling van stad en platteland in
brede zin, waarbij onder meer belangen ten aanzien van mobiliteit, milieu, natuur, water, eco-
nomie en wonen worden afgewogen. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke
groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het
beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een
grotere rol.
In het verleden heeft het Rijk een aantal Nationale Landschappen aangewezen. Deze land-
schappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse
cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provin-
10
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
cies en wil provincies meer ruimte geven bij de afweging tussen verstedelijking en landschap,
om zo meer ruimte te laten voor regionaal maatwerk.
De provincie is verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid voor de nationale landschap-
pen. De globale begrenzing hiervan is weergegeven in een bijlage van het SVIR. De provincie
neemt, op basis van deze globale begrenzing, een gedetailleerde begrenzing op in hun struc-
tuurvisies en werken daarin de per nationaal landschap benoemde kwaliteiten uit. Het plange-
bied ligt in het Hollands-Utrechts veenweidegebied in het Groene Hart. Dit gebied kent als kern-
kwaliteiten zeer open landschap, strokenverkaveling met waterland, en het veenweidekarakter.
Het toevoegen van één woning op een bestaand woonperceel aan het Laageind, is uiteraard
niet als grootschalig aan te merken en tast derhalve de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet
aan.
Uitgangspunt is dat de ruimte zorgvuldig wordt benut en overprogrammering wordt voorkomen.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïn-
troduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke orde-
ning opgenomen. Met ingang van 1 juli 2017 is een wijziging in werking getreden. Deze wijzi-
ging betekent dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling
mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het
bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een
motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voor-
zien.
In dit geval wordt een bouwmogelijkheid uitgeruild tussen twee percelen. Op grond van de juris-
prudentie (AbRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4) wordt de bouw van drie woningen
niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. In dit geval neemt het woningaantal niet toe, maar
is er sprake van vervangende nieuwbouw. De ladder is in dit geval derhalve niet van toepas-
sing. Het project past daarom binnen de beleidsdoelstellingen van de SVIR.
3.2.2. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) omvat regels waar bestemmingsplan-
nen aan moeten voldoen voor alle ruimtelijke rijksbelangen die een juridische vertaling dienen
te krijgen in bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van ver-
stedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, het NatuurNetwerk Nederland (NNN, de
kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Zoals het Barro aangeeft ligt de verantwoordelijkheid voor de realisatie van het NNN bij de pro-
vincies. De gronden die onderdeel uitmaken van het NNN dienen een passende bestemming te
krijgen zodat deze niet in strijd zijn met het rijksbelang. Het plangebied en de directe omgeving
daarvan maken echter geen onderdeel uit van het NNN.
11
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Verder worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in strijd zijn met één van de
nationale belangen. De planontwikkeling aan het Laageind 13 is daarmee in overeenstemming
met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.2.3. Visie erfgoed en ruimte
In de Nota 'Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte' schetst het kabinet haar visie op het
borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening. Om dit te bewerkstelligen is
op 1 januari 2012 artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, van het Besluit ruimtelijke ordening
(Bro) gewijzigd. Deze wijziging verplicht gemeenten nu om het aspect cultureel erfgoed expliciet
mee te wegen bij de vaststelling van een bestemmingsplan.
In de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek wordt een onderscheid in de fysieke omgeving ge-
maakt tussen de cultuurhistorie in de ondergrond en de bovengrond:
het bodemarchief;
het bouwkundig erfgoed (gebouwen en structuren);
het cultuurlandschap.
Het bodemarchief heeft betrekking op de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden.
Er vinden geen bodemingrepen plaats. In paragraaf 4.9 op dit aspect ingegaan. De bestaande
woning aan het Laageind 13 is niet benoemd in de beleidsnota Cultuurhistorie en daarmee niet
behoudenswaardig. In hoofdstuk 2 is een omschrijving gegeven van het landschap en de om-
geving. Daarin is verantwoord hoe een tweede woning in deze karakteristieke bebouwingsstruc-
tuur zal worden ingepast, waarbij het verkavelingspatroon waarin bebouwde delen en open de-
len elkaar afwisselen, blijft gehandhaafd. De functiewijziging heeft zodoende geen invloed op de
van oudsher aanwezig ruimtelijke structuur met lintbebouwing.
3.2.4. Natuurbeleid
Per 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet
vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). De natuur in Nederland wordt door de Wnb
beschermd vanuit twee invalshoeken: bescherming van gebieden en bescherming van soorten.
In de Wnb blijft de bescherming van Natura 2000-gebieden vrijwel hetzelfde. De bescherming
van Beschermde Natuurmonumenten komt te vervallen. Wel kunnen provincies ervoor kiezen
om deze gebieden alsnog te beschermen via het provinciale beleid. De provincie voegt dan
gebieden toe aan de Ecologische hoofdstructuur (EHS) / het Natuurnetwerk Nederland (NNN)
of wijst ze aan als bijzonder provinciaal natuurgebied of – landschap. Onder de Wet natuurbe-
scherming vervallen de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de be-
schermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en
worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuur-
bescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitat-
richtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht.
Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het 'bescher-
mingsregime andere soorten' vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen
meer en minder strikt beschermde soorten.
12
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
3.3. Provinciaal beleid
3.3.1. Omgevingsbeleid
Algemeen
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefom-
geving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omge-
vingsverordening. Het omgevingsbeleid is vastgesteld op 20 februari 2019 en op 1 april 2019 in
werking getreden. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke
leefomgeving samengevoegd in de Omgevingsvisie en een Omgevingsverordening. Omdat
onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel
hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redacti-
oneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
De Omgevingsvisie omvat kaartbeelden en een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur
van de provincie. Voor de toekomst wil de provincie met haar Omgevingsvisie een uitnodigend
perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omge-
vingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele
maatschappelijke opgaven. De Omgevingsvisie bevat hiervoor een beschrijving van de omge-
vingskwaliteit van Zuid-Holland, waaronder de provinciale inzet voor het verbeteren van de
ruimtelijke kwaliteit. De samenhangende beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving zijn (be-
staande beleid) integraal toegankelijk via de digitale raadpleegomgeving.
Voor de onderhavige ontwikkeling is de beleidskeuze "Stedelijke ontwikkelingen buiten be-
staand stads- en dorpsgebied" niet van belang omdat geen sprake is van een stedelijke ontwik-
keling.
Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van goede ruimtelijke ordening: een evenwicht en samen-
spel van toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen
moeten niet alleen functioneel zijn, maar ook duurzaam houdbaar (of bewust tijdelijk) en in hun
uiterlijke verschijning bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. De provincie geeft richting en
ruimte aan een optimale wisselwerking tussen ruimtelijke ontwikkelingen en gebiedskwaliteit. In
de gehele provincie, zowel in het stedelijk gebied als in het landelijk gebied, beoogt het kwali-
teitsbeleid een ‘ja, mits-beleid’: ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verster-
king van de ruimtelijke kwaliteit (waarborg ruimtelijke kwaliteit). Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid
bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbeho-
rende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke
kwaliteit').
Op de kwaliteitskaart is het Laageind aangeduid als lint. Linten zijn beeldbepalend en dienen
derhalve behouden te worden op basis van de volgende richtpunten:
Linten blijven linten als onderscheidende bebouwingsvorm in het gebied.
13
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Linten behouden hun lineaire karakter, waarbij de achterzijde van de bebouwing een direct
contact met het landschap heeft en de voorzijde aan de openbare weg of waterloop grenst.
Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel, profiel, transparantie en respect voor histo-
rische gaafheid van een lint richtinggevend.
Bij grootschalige ontwikkelingen blijft het lint herkenbaar als bebouwingsvorm. Dit betekent
dat op gepaste afstand van het lint gebouwd wordt, waarbij het landschap, het lint en de
nieuwe ontwikkeling bepalend zijn voor deze afstand. Het lint behoudt zijn eigen gezicht.
Ten behoeve van die inpassing is het Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke (zie paragraaf 3.3.2) ge-
raadpleegd. De gebiedsprofielen, die gezamenlijk met decentrale overheden en andere partijen
in de regio zijn opgesteld, spelen een belangrijke rol bij het ontwikkelen van zo'n gedeelde op-
vatting. De gebiedsprofielen hebben de status van handreiking, maar nadrukkelijk niet de status
van toetsingskader. Voor de instandhouding van het de karakteristieken van een lint is de kor-
relstructuur van het lint van wezenlijk belang. Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij
een lint met grootschalige bebouwing, grote loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint
met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand
houden van het bestaande wegprofiel (breedte, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaan-
de afstand van bebouwing tot de weg, (a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en
dergelijke. Om het lint transparant te houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achter-
liggende landschap intact te blijven. Respect voor historische gaafheid van het lint tenslotte,
houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden wordt met cultuurhistorische kwalitei-
ten van zowel het lint als geheel, als van de individuele bebouwing.
De onderhavige ontwikkeling tast het lint niet aan. Doordat het perceel wordt omgeven door
Laageind 11a is er geen doorzicht naar achteren en hangt het perceel als het ware afgebakend
aan het lint. Doordat beide woningen door middel van bijgebouwen worden geschakeld, ont-
staat een korrel die bij dit gedeelte van het dichtbebouwde lint past. Het karakter van het lint
wordt hierdoor niet aangetast.
Het plangebied ligt in het Kroonjuweel Oude Hollandse Waterlinie en Wierickerschans. Kroon-
juwelen op het gebied van erfgoed zijn iconen van de Hollandse ruimte en identiteit. Het provin-
ciaal belang betreft behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van dit erfgoed. Dit doet
de provincie mede vanuit een wettelijk taak op grond van de Omgevingswet. Dit belang over-
stijgt dat van individuele gemeenten en regio's. De provincie draagt zorg voor het behouden
en/of verbeteren van de waarden van de kroonjuwelen cultureel erfgoed in Zuid-Holland. De
provincie regelt dit door: Kaders te stellen via de omgevingsverordening ten behoeve van (histo-
risch landschappelijke) kroonjuwelen erfgoed, als specifieke beschermingscategorie voor ruim-
telijke kwaliteit.
Omgevingsverordening Zuid-Holland
In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen over onderwerpen met helde-
re criteria en/of spelregels en een zwaarwegend provinciaal belang. In de verordening zijn voor
voorliggend plan met name artikel 6.9 en 6.10 van belang.
14
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 6.9 heeft betrekking op ruimtelijke kwaliteit. Het kwaliteitsbeleid gaat uit van 'ja, mits':
ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit
en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de
groene ruimte als de bebouwde ruimte. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ont-
wikkeling:
Inpassing. Dit betreft een gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van de
bestaande kenmerken van een gebied. Een voorbeeld hiervan is de uitbreiding van een agra-
risch bedrijf in het buitengebied of een woning in een lint. Bij inpassing veranderen bestaande
structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van
de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met
topkwaliteit.
Aanpassing. Dit betreft een gebiedsvreemde ontwikkeling van relatief beperkte omvang, of een
(gebiedseigen dan wel gebiedsvreemde) ontwikkeling die niet past bij de schaal en maat van
het landschap. Een voorbeeld is een beperkt aantal nieuwe woningen in het buitengebied of
een nieuw landgoed. Omdat in deze gevallen niet aan (alle) richtpunten van de kwaliteitskaart
kan worden voldaan, zijn ontwerpoptimalisatie, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelij-
ke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren. De rol van de
provincie zal zich, afhankelijk van het type gebied en het type ontwikkeling, vooral richten op het
toewerken naar een kwalitatief optimaal resultaat.
Transformatie. Bij transformatie gaat het om een verandering van een gebied van dusdanige
aard en omvang dat er een nieuw landschap ontstaat. Dit is bijvoorbeeld het geval bij uitlegloca-
ties voor woningbouw en bedrijventerrein of de aanleg van grootschalige recreatiegebieden.
Gelet op de wezenlijke verandering van het gebied is het reëel om aan te nemen dat niet aan
alle richtpunten van de kwaliteitskaart kan worden voldaan, maar dat door middel van een
nieuw integraal ontwerp er een nieuwe ruimtelijke kwaliteit ontstaat die nog niet is ondervangen
in de richtpunten. Het ontwerp kan gepaard gaan met inpassingsmaatregelen of aanvullende
ruimtelijke maatregelen in de omgeving. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kunnen der-
gelijke maatregelen – eenvoudiger dan bij aanpassing – onderdeel uitmaken van hetzelfde plan.
Bij transformatie-opgaven is bijna altijd een provinciaal doel of belang in het geding en zal de
betrokkenheid van de provincie zich richten op een actieve behartiging van provinciale doelen,
een kwalitatief optimaal resultaat inclusief een maatschappelijke tegenprestatie.
In dit geval is sprake van inpassing van een extra woning in het lint aan het Laageind. Het plan-
gebied ligt echter wel in een gebied met topkwaliteit omdat het is gesitueerd in het Kroonjuweel
Oude Hollandse Waterlinie en Wierickerschans.
Het gebied tussen de Wierickes is aangewezen als kroonjuweel cultureel erfgoed. Cultuurhisto-
rische kroonjuwelen zijn unieke, zeer karakteristieke en gave erfgoedensembles in Zuid-
Holland. Ter hoogte van de Wierickerschans is de Oude Hollands Waterlinie nog goed herken-
baar als ruimtelijke eenheid. Karakteristiek zijn de waterlopen van de Enkele en Dubbele Wie-
ricke en hun kades, als prominente noord-zuid lopende lijnen in het landschap met daartussen
de 17e eeuwse inundatiezone. De historische gelaagdheid is groot: de verkaveling is middel-
eeuws, de vaarten zijn gegraven in de veertiende eeuw en de verdedigingswerken van weer
later datum.
15
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Het beleid is er daarom op gericht de herkenbaarheid en samenhang tussen alle onderdelen
binnen de Oude Hollandse Waterlinie (boezemvaarten met kades, bebouwingslint Langeweide,
verkavelingspatroon, Fort Wierickerschans, Oukoopse wipmolen) te behouden en te versterken
en om de inundatiezone tussen de beide Wierickes open te houden.
De kroonjuwelen zijn zo bijzonder, waardevol of kwetsbaar, dat de instandhouding en mogelijk
verdere ontwikkeling van de waarden die ze vertegenwoordigen, op grond van de Omgevings-
verordening Zuid-Holland voorrang heeft boven alle andere ontwikkelingen. Gebieden met top-
kwaliteit (beschermingscategorie 1), waartoe ook de cultuurhistorische kroonjuwelen wordne
gerekend hebben landschappelijk en cultuurhistorisch een dusdanig uniek karakter dat de be-
scherming en versterking van deze kwaliteiten centraal staat. Ruimtelijke ontwikkelingen in ge-
bieden met beschermingscategorie 1 zijn op grond van artikel 2.2.1 van de verordening in be-
ginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de speci-
fieke waarden. De onderhavige bouwmogelijkheid heeft geen invloed op die specifieke waarden
en is derhalve mogelijk binnen de uitgangspunten van de verordening met betrekking tot het
behoud van dit kroonjuweel.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied (BSD)
zijn op basis van artikel 6.10 van de verordening pas mogelijk als na toepassing van de ladder
voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.1 is al aangetoond dat op grond van de juris-
prudentie de bouw van één extra woning niet wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling en
dat de ladder is in dit geval derhalve niet van toepassing is.
3.3.2. Gebiedsprofiel Gouwe Wiericke
Gedeputeerde Staten hebben op 16 december 2014 het gebiedsprofiel Gouwe Wiericke vast-
gesteld. Het gebiedsprofiel beschrijft de ruimtelijke kwaliteiten van Gouwe Wiericke.
Met dit gebiedsprofiel wil de provincie een handreiking bieden voor het realiseren van ruimtelij-
ke kwaliteit bij ontwikkelingen in dit gebied.
Het gebied Gouwe Wiericke is geen geografische eenheid. De oostelijke grens valt samen met
de provinciegrens van Zuid-Holland en is in landschappelijk opzicht willekeurig. De overige
grenzen zijn: De Meije, de Oude Rijn, het sierteeltgebied van Boskoop, het stedelijk gebied van
Gouda en de Hollandsche IJssel. Een dominante factor in de ontstaansgeschiedenis van Gou-
we Wiericke is het veen. Het veen bepaalt de verschijningsvorm van het cultuurlandschap, de
ligging van de dorpen en boerderijlinten.
Het Laageind is aangewezen als bebouwingslint. Linten zijn lineaire, aangesloten bebouwing
langs wegen, waterwegen of dijken met een sterke relatie met het omliggende landschap. Ze
bepalen mede de kenmerken van het landschap en zijn daarvan niet los te zien. Om die reden
worden linten beschouwd als onderdeel van de tweede laag. Linten blijven linten als onder-
16
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
scheidende bebouwingsvorm in het gebied. Bij nieuwe ontwikkelingen zijn de huidige korrel,
profiel, transparantie en respect voor historische gaafheid van een lint richtinggevend.
Het lint van het Laageind wordt in het Gebiedsprofiel gekarakteriseerd als polderlint. Bij de pol-
derlinten is er een onderscheid te maken tussen het lint van de droogmakerijen en de linten van
de veenpolders. Binnen de linten van de veenpolders bestaat, afhankelijk van de ondergrond en
de landschappelijke context, een grote variatie in de ruimtelijke opbouw, daarom zijn deze ver-
der onderverdeeld. Het Laageind is een lint in een veenpolder.
De polderlinten zijn ontstaan als ontginningsbasis van de veenweide. Het lint ligt aan een smal-
le weg met aan weerszijden watergangen: meestal een bredere wetering aan een kant en aan
de andere kant een smalle sloot. De overwegend asymmetrische bebouwing, met aan een kant
bijna continu bebouwing (in dit geval de zijde van Laageind 13) en aan de andere kant losse
bebouwing, is ontstaan door de verschillende ontginningsfasen. De meeste polderlinten zijn
'lang en recht'.
Het is van belang om de ruimtelijke structuur van langgerekte kavels dwars op het bebouwings-
lint, variërend van haaks tot enigszins onder een hoek herkenbaar te houden. Daarbij dient te
worden vastgehouden aan de, afhankelijk van het lint, verspreide tot half open bebouwings-
structuur en de symmetrie of asymmetrie van het lint. Onbebouwde kavels tussen de bebou-
wing dienen te worden gekoesterd. en de bescheiden maat en schaal van de, veelal agrarische,
bebouwing aan het lint te worden doorgezet. Bij nieuwe ontwikkelingen de bestaande kavelop-
bouw als uitgangspunt nemen: bebouwing middenvoor op de kavel, evenwijdig aan de kavel-
grenzen. De landschappelijke inpassing van het (agrarisch) bedrijf door streekeigen erfbeplan-
ting aan de voorkant en afhankelijk van de situatie ook aan de zij- en achterkanten. De karakte-
ristiek van knotbomen langs de wegen dient in stand gehouden te worden.
Aansluiten bij de huidige korrel betekent, dat bij een lint met grootschalige bebouwing, grote
loodsen of schuren inpasbaar zijn, maar bij een lint met kleinschalige bebouwing niet. Bestaand
dwarsprofiel richtinggevend betekent het in stand houden van het bestaande wegprofiel (breed-
te, beplanting en berm), aansluiten bij de bestaande afstand van bebouwing tot de weg,
(a)symmetrie van het lint, diepte van de (bouw)kavels en dergelijke. Om het lint transparant te
houden, dienen doorzichten vanaf de weg naar het achterliggende landschap intact te blijven.
Respect voor historische gaafheid van het lint houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening
gehouden wordt met cultuurhistorische kwaliteiten van zowel het lint als geheel als van indivi-
duele bebouwing en de bijbehorende landschappelijke inpassing.
De onderhavige ontwikkeling tast het lint niet aan. Ook na de bouw van de extra woning be-
houdt het lint zijn lineaire karakter. Doordat het perceel al in de huidige situatie omsloten wordt
door de bedrijfsbebouwing en de kavelgrensbeplanting op het perceel Laageind 11a, is er geen
sprake van doorzicht naar het achterliggende polderlandschap. Door de schakeling van twee
hoofdvolumes, past de bebouwing in de korrel van het lint van het Laageind. Het lint behoudt
hierdoor zijn eigen gezicht.
17
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Deze (stedenbouwkundige) uitgangspunten zijn voor de herinvulling Laageind 13 gebruikt. De
nieuwe invulling past daarmee binnen het Gebiedsprofiel.
3.4. Gemeentelijk beleid
3.4.1. Structuurvisie 2013-2020
In de Structuurvisie 2013-2020 Vitaliteit in het Reeuwijkse Land die door de gemeenteraad van
de gemeente Bodegraven-Reeuwijk is vastgesteld op 9 oktober 2013 is een kader voor de ruim-
telijke ontwikkeling van de gemeente over de periode 2013-2020 met een doorkijk naar 2030. In
de structuurvisie ligt de focus naast het initiëren en aanjagen van nieuwe ruimtelijke ontwikke-
lingen ook op ruimtelijke kwaliteit, herontwikkeling en vernieuwing.
Afbeelding 9: Fragment kaart structuurvisie.
Het Reeuwijkse Land is een gebied met een landelijke uitstraling binnen de gemeente Bode-
graven-Reeuwijk. Naast het behoud van het karakter van dit deel van de gemeente is er be-
hoefte om te blijven verbeteren. Vanuit de inventarisaties en analyses van bestaand beleid en
bestaande situatie en na overleg met politiek, bestuur, deskundigen en inwoners zijn de belang-
rijkste kansen en knelpunten in kaart gebracht. Aan de hand van deze sterkte- en zwakteanaly-
se is getracht het DNA van het Reeuwijkse Land vast te stellen. Dit heeft geresulteerd in een
ruimtelijk raamwerk.
Het veenweide- en droogmakerijenlandschap is kenmerkend voor het landelijk gebied van het
Reeuwijkse Land. Inzet van de gemeente is het behoud van de landbouw- en sierteeltsector. In
18
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
het verlengde daarvan zijn de inspanningen van de gemeente gericht op het behoud van de
kenmerkende openheid van het landelijk gebied, het cultuurhistorisch waardevolle veenweide-
landschap, het laag gelegen droogmakerijenlandschap en de identiteit van de aanwezige be-
bouwingslinten. Dat kan alleen als de grondgebonden veehouderij en sierteelt de overheersen-
de grondgebruikers blijven, eventueel in combinatie met natuurontwikkeling en recreatie. Daar-
naast blijft de gemeente talrijke monumenten beschermen en wordt gestreefd naar een goede
bestemming van boerderijen, molens en andere waardevolle panden.
Driebruggen wordt in de structuurvisie getypeerd als dorpskern ten westen van de brug over de
Dubbele Wiericke met agrarische lintbebouwing in de polder Lange Weide en Ruige Weide. De
planlocatie maakt onderdeel uit van de lintbebouwing. Het verder dicht zetten van de open ruim-
tes in de bebouwingslinten is niet gewenst omdat dit ten koste gaat van de ruimtelijke relatie
tussen het lint en het daar achtergelegen landschap. Nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen moeten
passen in de huidige karakteristiek van het veenweidelandschap dat wordt bepaald door het
kleinschalige beeld en diverse karakter van deze linten, zonder dat bij een verdere verdichting
de kwaliteit van de linten verloren gaat. In de structuurvisie is opgenomen dat nieuwe bebou-
wing moet passen in de huidige karakteristiek van het veenweidelandschap.
3.4.2. Vigerende bestemmingsplannen
Laageind 13
Voor het plangebied aan het Laageind 13 is het Bestemmingsplan "Lange Ruige Weide" van
toepassing, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Reeuwijk op
2 oktober 2006 en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is goedgekeurd op 17 april
2007. Het plangebied is grotendeels bestemd voor "Woondoeleinden". Ter plaatse is één wo-
ning toegestaan. De sloten aan weerszijden hebben de bestemming "Agrarische doeleinden".
Ook een strook grond met de bestemming "Detailhandelsdoeleinden" behoort tot het plange-
bied.
19
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Afbeelding 10: Fragment bestemmingsplan Lange Ruige Weide.
Dammekant 75/77
Voor het plangebied aan het Dammekant 75/77 is het Bestemmingsplan "Buitengebied Noord"
van toepassing, dat is vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Bodegraven-
Reeuwijk op 22 november 2017. Het plangebied is bestemd voor "Wonen". Ter plaatse is door
middel van een aanduiding aangegeven dat maximaal 2 woningen zijn toegestaan toegestaan.
Het gehele perceel heeft verder de dubbelbestemming "Waarde – Archeologie 3" en langs de
wegzijde de dubbelbestemming "Waterstaat – Waterkering". Verder geldt voor het gehele per-
ceel de aanduiding 'Geluidszone - industrie'.
20
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Afbeelding 11: Fragment bestemmingsplan Buitengebied Noord.
Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk
Op 21 november 2018 is het "Parapluplan Parkeren Bodegraven-Reeuwijk" door de gemeente-
raad vastgesteld. In dit parapluplan zijn alle bestemmingsplannen van de gemeente aangevuld
met een voorwaardelijke verplichting voor parkeren en laden en lossen waarin wordt verwezen
naar het op dat moment geldende parkeerbeleid. Het gebruik van gronden dat is toegelaten op
grond van andere geldende bestemmingsplannen, is slechts toegestaan als wordt voorzien in
voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen en dit ook in stand wordt gehou-
den. Hierbij wordt aan de op dat moment van toepassing zijnde beleidsnota (Nota Parkeernor-
men) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Er kan ook pas een omge-
vingsvergunning worden verleend als wordt voldaan aan de op dat moment van toepassing
zijnde beleidsnota.
3.4.3. Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035
In april 2017 zijn de "Routekaart Klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035" en het bijbeho-
rende actieplan door de gemeenteraad vastgesteld. Beide zijn een uitwerking van de motie
"Klimaatneutrale gemeente" die in november 2014 werd aangenomen. Met deze motie is de
ambitie vastgesteld dat de gemeente Bodegraven-Reeuwijk in 2035 een klimaatneutrale ge-
meente wil zijn.
In de routekaart en het actieplan is er bewust gekozen om de volgende tien thema's te onder-
scheiden in het toewerken naar klimaatneutraliteit: energie, water, afval, transport, wonen,
21
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
maatschappelijk vastgoed, economie, voedsel, leefbaarheid en recreatie. In al deze thema's
heeft het handelen van de mens effect op de versterking van het broeikaseffect. Dit is enerzijds
door directe uitstoot (voornamelijk CO2) en anderzijds door indirecte uitstoot (voornamelijk ove-
rige broeikasgassen, zoals fluorverbindingen, methaan en lachgas). Door te kiezen voor deze
tien thema's worden alle onderwerpen die bij zullen moeten dragen aan klimaatneutraliteit mee-
genomen en wordt de integraliteit in de aanpak naar klimaatneutraliteit geborgd. Met de route-
kaart en het actieplan worden alle thema's zichtbaar gemaakt waar wij als gemeente aan willen
werken om klimaatneutraliteit te behalen en kunnen wij vanuit die kennis acties uitvoeren (zie
afbeelding).
De ambitie van de Gemeente Bodegraven-Reeuwijk is om toe te werken naar klimaatneutraliteit
in combinatie en samenhang met het behalen van doelstellingen op andere gebieden. Dit zal
gedaan worden door technologische en maatschappelijke ontwikkelingen te volgen en daarop
te anticiperen. Gedurende de looptijd van dit actieplan zal gekeken worden of en hoe op deze
ontwikkelingen kan worden ingespeeld. Dit zal plaatsvinden door jaarlijks de voortgang te moni-
toren en tweejaarlijks te evalueren.
Afbeelding 12: Uitsnede routekaart klimaatneutraal Bodegraven-Reeuwijk 2035.
Niet alle acties die nodig zijn op het gebied van duurzaamheid heeft de gemeente in de hand.
Klimaatverandering is immers een wereldwijde uitdaging. Een aantal actiepunten ligt wel binnen
de invloedsfeer van de gemeente. Door in gesprek te zijn met de gemeenschap en de regio,
samen te werken met ondernemers en andere partners en initiatieven te faciliteren kan de ge-
meente soms toch ook op andere gebieden een rol spelen. De gemeente streeft ernaar ver-
22
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
duurzaming voor een ieder bereikbaar maken en iedereen ervan bewust maken dat zij er een
aandeel in hebben. De gemeente zal naar gelang de situatie verschillende rollen vervullen. Aan
de ene kant zal zij een kaderstellende rol hebben door te faciliteren en beleid vast te stellen.
Daarnaast kan zij een initiatiefnemer zijn door opdrachten te verlenen, projecten uit te voeren
en een goed voorbeeld te geven. De derde rol is het aanjagen van verduurzaming door te in-
formeren en als samenwerkingspartner.
Er wordt gebouwd met een EPC van 0,3, dat 25% strenger is dan het Bouwbesluit, conform de
motie van de raad. De nieuwe woning krijgt geen aansluiting op het openbare aardgasnetwerk.
In plaats daarvan krijgt de woning andere voorzieningen. Op deze wijze levert het plan een bij-
drage aan de ambitie van de routekaart en het actieplan. In het kader van de uitvoering zal ver-
der onderzocht worden welke andere duurzaamheidsmaatregelen kunnen worden toegepast.
Daarbij wordt gedacht aan zonnepanelen, raampartijen op het zuiden en een duurzaam casco
met een extra goede isolatiewaarde.
23
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
4. Onderzoek
4.1. Algemeen
Ten behoeve van een bestemmingsplan is op diverse andere gebieden (milieu)onderzoek
noodzakelijk indien er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ten behoeve van het
schrappen van de bouwmogelijkheid aan de Dammekant is derhalve geen onderzoek noodza-
kelijk. Voor zover relevant hebben de uitgevoerde onderzoeken uitsluitend betrekking op de
mogelijkheid om aan het Laageind een extra woning te bouwen.
4.2. Milieueffectrapportage
Het Europees parlement heeft op 12 maart 2014 en de Europese Raad op 16 april 2014 inge-
stemd met de Wijzigingsrichtlijn m.e.r.1 (2014/52/EU). De Wijzigingsrichtlijn m.e.r. moest uiterlijk
16 mei 2017 in de Nederlandse regelgeving zijn geïmplementeerd. Dit is in artikel 2 van de Wij-
zigingsrichtlijn m.e.r. vastgelegd. Met de wijziging wordt beoogd de m.e.r.-beoordelingsprocedu-
re te verduidelijken, de kwaliteit en de inhoud van het MER te verbeteren en de m.e.r.-procedu-
re te stroomlijnen met milieubeoordelingen uit hoofde van andere EU-regelgeving, teneinde het
milieu beter te beschermen, hulpbronnen efficiënter te gebruiken en duurzame groei in de Eu-
ropese Unie te bevorderen.
Sinds 16 mei 2017 is het op basis van artikel 7.17 Wet milieubeheer verplicht een aanmeldnoti-
tie op te stellen wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De aanmeldnotitie
dient door het bevoegd gezag (in het onderhavige geval dus het college van burgemeester en
wethouders2 voorafgaand aan de procedure van het ruimtelijke plan te worden vastgesteld.
De aanmeldnotitie beschrijft of er (mogelijk) sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen.
Aan de vormgeving van deze notitie wordt slechts één belangrijke randvoorwaarde gesteld: er
moet aandacht besteed worden aan de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn "betref-
fende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten".
In bijlage III van de Europese richtlijn "betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare
en particuliere projecten" staan drie hoofdcriteria centraal die verder zijn aangevuld met subcri-
teria. Bij een beoordeling of in het kader van de onderhavige planontwikkeling sprake is van
belangrijke nadelige milieugevolgen dienen deze criteria in acht te worden genomen.
Het plan is getoetst aan de volgende kenmerken:
1 m.e.r. = milieueffectrapportage, MER = milieueffectrapport 2 Het college van burgemeester en wethouders is het bevoegd gezag voor het ter inzage leggen van het bestem-
mingsplan. De basis hiervoor ligt in artikel 160, lid 1, onder b, Gemeentewet en in het verlengde hiervan artikel 1.2.1
Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 160, lid 1, onder b, Gemeentewet bepaalt dat het college in ieder geval bevoegd
is beslissingen van de raad voor te bereiden en uit te voeren, tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester hiermee
is belast.
24
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Kenmerken van het project
Het plangebied heeft een geringe omvang. Er is geen sprake van cumulatie is met andere
projecten. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de productie van afvalstoffen heeft
daarom slechts betrekking op het functioneren van één extra woning. De bestaande infra-
structuur wordt gebruikt voor de ontsluiting van die woning. Hinder wordt ondervangen door
voldoende afstand te houden van verderop gelegen milieubelastende activiteiten (in para-
graaf 4.10 wordt hierop nader ingegaan). Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de-
ze ontwikkelingen.
Plaats van het project
Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen wordt in het ecologisch onder-
zoek (zie paragraaf 4.8) geconcludeerd dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de
specifieke natuurwaarden eigen de verderop gelegen Natura 2000-gebieden Broekvelden/
Vettenbroek en Nieuwkoopse Plassen en de Haeck. Het plangebied is evenmin van cultureel
of archeologisch belang (zie paragrafen 2.2 en 4.9).
Kenmerken van het potentiële effect
Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effec-
ten op de bevolking. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. Bovendien
is er geen sprake van een onomkeerbaarheid van het effect. De complexiteit is gering gelet
op de omvang van het plangebied.
Conclusie
Zoals de in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten aantonen, heeft het bestemmings-
plan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of
een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu. Ge-
concludeerd kan worden dat er geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk is.
4.3. Bodem
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het -met het oog op een
goede ruimtelijke ordening- in principe noodzakelijk de bodemkwaliteit ter plaatse van het plan-
gebied te onderzoeken. Derhalve is een verkennend bodemonderzoek3 uitgevoerd.
Grond en grondwater zijn geanalyseerd op het zogenaamde NEN 5740-pakket conform de
richtlijn AS3000. Wat eventuele bodemverontreiniging betreft is het terrein als onverdacht be-
schouwd, met als opmerking dat er in het verleden een brandstoftank is gebruikt voor verwar-
ming van de woning.
Uit het onderzoek blijkt dat de bodem van het perceel uit geroerde en humeuze klei bestaat,
overgaand in veen op gemiddeld 1,0 m-mv. In twee van de acht boringen is steenachtig puin in
de bovengrond aangetroffen, tot maximaal 0,5 m-mv. Het gehalte daarvan is als licht beoor-
3 Linge Milieu BV, Verkennend bodemonderzoek Laageind 13 Driebruggen, 12-2188, Capelle aan den IJssel, 21
november 2012
25
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
deeld. In een aanbouw aan de achterzijde van de woning staat een bovengrondse brandstof-
tank met stookinstallatie. Grond en grondwater van deze locatie zijn als verdacht beschouwd
voor olie.
De kleiige en humeuze bovengrond van het terrein is algemeen licht verontreinigd met enkele
metalen en PAK. In de ondergrond is alleen molybdeen licht verhoogd. De verontreiniging in
boven- en ondergrond wordt toegeschreven aan verhoogde achtergrondwaarden, niet specifiek
voor het perceel zelf. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. Ook dit metaal wordt
beschouwd als een (natuurlijk) verhoogde achtergrondwaarde, die voor grote delen van Neder-
land geldt.
In de bovengrond direct ten noorden van de brandstoftank is zintuiglijk een lichte oliereactie
waargenomen. Deze grond blijkt van 0,0 tot 0,5 m-mv licht verontreinigd te zijn met 880 mg/kg
ds, bij een tussenwaarde van 5.700 mg/kg ds. De tweede halve meter van de grond is zintuiglijk
schoon. On het onderzoek wordt geconcludeerd dat olie in de bovengrond wel verhoogd is,
maar dat van een daadwerkelijk geval van verontreiniging geen sprake is. Dat wordt bevestigd
door het ontbreken van olie of vluchtige aromaten in het grondwater.
Conclusie
De algemene kwaliteit van de grond en het grondwater van het terrein zijn geen belemmering
voor een eigendomstransactie van het perceel.
4.4. Geluid
Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) zijn woningen geluidgevoelige bestemmingen. Volgens
artikel 77 van de Wet geluidhinder is het nodig akoestisch onderzoek te verrichten naar wonin-
gen die in een geluidszone vallen. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs
alle wegen geluidszones, met uitzondering van:
woonerven;
30 km/uur-gebieden.
Aangezien voor het Laageind een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur geldt, is op grond
van de Wgh akoestisch onderzoek noodzakelijk. De breedte van de geluidszone van een weg is
afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk). De
wegen rondom het plangebied behoren in de zin van de Wet geluidhinder tot het buitenstedelijk
gebied en hebben een geluidzone van 250 meter. De nieuwe woning ligt in de geluidzone van
het Laageind. Voor de nieuwbouw woningen mag de geluidsbelasting van de gevel vanwege de
weg, ten hoogste 48 dB bedragen (artikel 82, lid 1 Wgh).
In de Wet geluidhinder is vastgelegd dat de geluidbelasting op de gevel niet meer mag bedra-
gen dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, danwel een door burgemeester en wethouders
vast te stellen hogere grenswaarde. De maximale ontheffing is Lden=53 dB, inclusief aftrek op
grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder.
26
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Voor de nieuwe woning die het dichtst bij het Laageind is geprojecteerd, is met behulp van de
rekentool van Infomil akoestisch onderzoek voor het Laageind met standaardrekenmethode I
uitgevoerd. De verkeersgegevens zijn daarvoor verkregen van de ODMH en ontleend aan het
Regionale Verkeers- en milieumodel Midden-Holland (RVMH versie 3.1). Daaruit blijkt dat in
2030 de verkeersintensiteit 536 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Voor het akoestisch on-
derzoek is uitgegaan van de verkeersverdeling uit die verkeersgegevens. Het wegdek bestaat
uit dicht asfaltbeton (DAB).
Uit een berekening met standaardrekenmethode I blijkt dat de geluidsbelasting op de naar de
weg gekeerde gevel van de voorste woning 53,9 dB exclusief en 48,9 dB inclusief aftrek op
grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB
wordt derhalve overschreden. Voor deze woning dient derhalve een hogere waarde te worden
verleend. Voor de achterste woning is de geluidsbelasting door de grotere afstand tot de weg
lager dan de voorkeursgrenswaarde.
Afbeelding 13: Akoestisch onderzoek.
27
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
4.5. Externe veiligheid
Bij de externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de om-
geving van een risico-opleverende activiteit met gevaarlijke stoffen. Het kan daarbij gaan om
industriële activiteiten, transportroutes of buisleidingen.
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van 27 oktober 2004 en de hierin opgenomen
Regeling externe veiligheid inrichtingen, geeft aan welke activiteiten/bedrijven risicocontouren
kennen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij het verlenen van vergunningen in het
kader van de Wet milieubeheer en bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.
Het BEVI heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld
door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken.
Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege
activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Het doel wordt in het BEVI vertaald naar
de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR):
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon
onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg
van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Groepsrisico (GR):
Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als recht-
streeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een onge-
woon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Afbeelding 14: Fragment risicokaart.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar
gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als
28
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de
kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen
harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Er is voor gekozen om de norm voor het groeps-
risico als oriëntatiewaarde te handhaven, zij het met een nadrukkelijke verantwoordingsplicht.
Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het perceel Laageind 13 geen bedrijfsactivitei-
ten op inrichtingen die werken met gevaarlijke stoffen. Er zijn evenmin transportroutes en/of
buisleidingen aanwezig waar gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van de wonin-
gen in het plangebied.
4.6. Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate
bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en
de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens
de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buiten-
lucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de
grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2.
Voor woningbouw ligt de 3%-grens op 1.500 woningen.
Omdat in het plangebied het aantal woningen met 1 toeneemt, kan worden geconcludeerd dat
uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van
het plan.
Uit de atlas voor de leefomgeving (peiljaar 2017, bron: www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de
achtergrondconcentratie stikstofdioxide (17,3 microgram per m³) en fijn stof (17,9 microgram per
m³) zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per
m³ bevinden. De concentratie zeer fijn stof (10,8 microgram per m³) bevindt zich beneden de
wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 20 microgram per m³. In het plangebied
worden de grenswaarden derhalve niet overschreden.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.7. Waterparagraaf
De locatie aan het Laageind 13 ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De
Stichtse Rijnlanden (HDSR). Dit hoogheemraadschap is in dit gebied verantwoordelijk voor de
waterhuishouding: het waterkwaliteits- en -kwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen.
Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht bij ruimtelijke plannen. Het watertoetsproces
is op 7 december 2020 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl. Hoogheemraadschap De
29
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Stichtse Rijnlanden is via deze website door de initiatiefnemers van de ruimtelijke ontwikkeling
op de hoogte gebracht van het plan. Hier uit blijkt dat sprake is van de normale procedure.
De Keur van HDSR¸ die op 1 mei 2019 van kracht is geworden, biedt -meer dan voorheen- mo-
gelijkheden voor inwoners, bedrijven en andere overheden om zelf verantwoordelijkheid te ne-
men voor de eigen plannen en rekening te houden met een goede waterhuishouding. Naast de
basisregels (de Keur), is ook het bijbehorende kaartensysteem (de legger oppervlaktewateren)
herzien. De Keur gaat uit van het 'ja, mits-principe'. Uitgangspunt daarbij is dat mensen die
plannen maken voor op of aan het water, daar verantwoordelijk mee om gaan. Dit nieuwe prin-
cipe betekent overigens niet dat alles is toegestaan. Het blijft nodig om regels te stellen voor het
beschermen van onder andere waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken
(waaronder stuwen en gemalen). Dit om schade aan dijken en oevers te voorkomen. Maar ook
zijn er regels ter voorkoming van wateroverlast, watertekort en problemen bij afvoer en onder-
houd in dit oppervlaktewater.
In de keur heeft HDSR een aantal algemene doelcriteria geformuleerd:
het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van oppervlaktewater ;
de mogelijkheid tot maatschappelijk medegebruik moet in stand blijven;
de veiligheid moet gewaarborgd blijven;
de taakuitoefening van het waterschap mag niet worden belemmerd;
het waterstaatswerk moet in goede toestand worden achtergelaten.
Deze criteria hangen samen met aspecten als: risico-inschatting, veiligheidsaspecten, de be-
staande dimensionering en capaciteit van het waterstaatswerk in relatie tot de normale werking
en de werking in geval van piekbelasting van het systeem, de mogelijkheid om onderhoud te
kunnen uitvoeren, de bestaande en gewenste waterkwaliteit en/of de mogelijkheden voor maat-
schappelijk medegebruik. De algemene doelcriteria zijn voor de onderdelen oppervlaktewater,
waterkeringen en grondwater, uitgewerkt in specifieke doelcriteria.
Het plangebied ligt in de polder Lange Weide, met een bodem die bestaat uit veen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied kleiner dan 1.000 m² is compensatie bij een toename
van verhard oppervlak niet noodzakelijk. De sloot aan de zuidkant van de huidige woning zal
worden verplaatst en dezelfde breedte krijgen als de huidige sloot. Per saldo neemt het water-
oppervlak hierdoor iets toe, omdat de sloot aan de westzijde hierdoor langer wordt. Door de
bouw van de tweede woning blijft de toename van het verhard oppervlak ruimschoots onder
deze norm. Aanvullende compensatie is derhalve niet noodzakelijk.
Om schoon water schoon te houden en gescheiden af te voeren zal voor dit bouwplan het
schone hemelwater afgevoerd worden naar bodem of oppervlaktewater. Voor afvoer naar op-
pervlaktewater is het van belang dat geen uitlogende materialen (als zink, lood, koper en bitu-
men zonder KOMO-keurmerk) worden toegepast op plaatsen waar deze materialen in contact
komen met het hemelwater. Dergelijke materialen zullen niet worden toegepast. Afvalwater
wordt afgevoerd via het rioleringsstelsel dat ter plaatse aanwezig is.
30
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill
beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding
ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft daarom op 11 december 2020 po-
sitief geadviseerd over het ruimtelijk plan.
4.8. Flora en fauna
Per 1 januari 2017 is de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet
vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen
de voormalige tabellen 1, 2 en 3 (Flora- en faunawet) waarin de beschermde soorten zijn opge-
nomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde
soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld
in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere
soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de pro-
vincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het 'beschermingsregime andere soorten'
vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt bescherm-
de soorten. Om te beoordelen of de planontwikkeling gevolgen heeft voor, de aanwezigheid van
beschermde gebieden in de nabije omgeving en de aanwezige en verwachte flora en fauna in
het plangebied, is ecologisch onderzoek4 uitgevoerd.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied of bijzondere provinciale
natuurgebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is ‘Broekvelden-Vettenbroek & Polder
Stein’, dit ligt respectievelijk 1,1 km ten westen van het plangebied. Natura2000-gebied ‘Nieuw-
koopse plassen & De Haeck’ ligt op respectievelijk 7,6 km ten noorden van het plangebied. Het
plangebied is te gecultiveerd en te kleinschalig om geschikt te zijn als foerageergebied voor de
doelsoorten van deze gebieden. Binnen het plangebied ontbreekt het aan open graslanden en
moerasachtige biotopen. De weilanden in de directe omgeving van het plangebied zijn wel ge-
schikt als foerageergebied voor de genoemde doelsoorten. Dit gebied is dusdanig groot dat de
soorten, bij eventuele verstoring door de werkzaamheden, zoals geluidsverstoring, voldoende
ruimte hebben om elders te foerageren. Het plangebied zelf grenst niet aan weiland en is ge-
heel ingebed in opgaande beplanting en bomen van buurpercelen en wegbeplanting. Er is geen
invloed op het weidevogelgebied denkbaar. Negatieve effecten op de doelsoorten van de Natu-
ra2000-gebieden zijn derhalve niet aan de orde.
Het plangebied maakt geen deel uit van NatuurNetwerk Nederland (NNN). Ook zijn er geen
bijzondere landschapselementen aanwezig in het plangebied. De ruimtelijke ingrepen die ver-
band houden met de sloop van de woning en de bouw van de woningen zullen vanwege de
ligging van het plangebied geen schade veroorzaken aan de NNN.
4 Watersnip Advies, Verkennend Ecologisch Onderzoek Laageind 13 Driebruggen, 19A034, Reeuwijk, April 2019
31
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Ten behoeve van de planontwikkeling is een (extreme) worstcase stikstof berekening5 uitge-
voerd. Zelfs bij een verkeersaantrekkende werking van 1.000 vrachtwagens per dag en 4.000
uren aan hijskranen (200 kWh = 270 kg NOx) is er nog geen sprake van een depositiewaarde
hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Omdat de woningen gasloos worden uitgevoerd, zal ook in de feite-
lijke gebruiksfase de depositie niet meer dan 0,00 mol/ha/jaar zal bedragen.
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling.
Soortenbescherming
De soortenbescherming is bedoeld om in het wild levende planten- en diersoorten te bescher-
men als er werkzaamheden plaatsvinden in en rond het leefgebied van een soort. In de Wet
Natuurbescherming worden drie beschermingsregimes onderscheiden: Europees beschermde
soorten vallen onder beschermingsregimes soorten Vogelrichtlijn (wnb-vrl) en beschermingsre-
gime soorten Habitatrichtlijn (wnb-hrl)) en nationaal beschermde soorten vallen onder bescher-
mingsregime 'andere soorten' (wnb-andere soorten).
Voor een deel van de beschermde soorten geldt een algemene vrijstelling in het kader van de
Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ont-
heffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht
genomen te worden.
Binnen het plangebied is een (oud) eksternest aangetroffen. Op het moment van het veldbe-
zoek was het nest niet in gebruik. Indien bomen en struiken verwijderd worden, dient dit bij
voorkeur buiten het broedseizoen van vogels te gebeuren, zodat overtreding van de Wet na-
tuurbescherming wordt voorkomen. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. De
Wnb hanteert echter geen standaard periode voor het broedseizoen; van belang is of een nest
bewoond is. Indien een bewoond nest wordt aangetroffen, mogen er geen werkzaamheden
uitgevoerd worden die het nest verstoren. Voor aanvang van werkzaamheden tijdens het
broedseizoen dient daarom een terzake kundige een inspectie uit te voeren ten aanzien van
eventuele broedende vogels.
De woning is niet geschikt voor jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw en Huismus.
De dakpannen zijn zeer vlak, waardoor er geen ruimte is onder de pannen. Er zijn geen invlieg-
openingen aangetroffen. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van Gierzwaluw en
Huismus kunnen worden uitgesloten. Nesten van uilen en/of roofvogels zijn niet aangetroffen.
Ook jaarrond beschermde nesten van deze soorten kunnen worden uitgesloten.
Uit de bureaustudie blijkt dat de Heikikker (wnb-hrl / Rode lijst status 'thans niet bedreigd') en
Rugstreeppad (wnb-hrl / Rode lijst status 'gevoelig') voorkomen in de directe omgeving van het
5 buRO - bureau voor ruimtelijke ordening B.V., Berekening Aeriuscalculator Laageind 13, 3465KG Driebruggen,
Aeriuskenmerk S5yd37kE7Gt9, Amersfoort, 11 februari 2020
32
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
plangebied (0-1 kilometer). Het plangebied voldoet niet aan de specifieke eisen die de Heikikker
stelt aan zijn leefgebied. De aanwezigheid van deze soort binnen het plangebied kan worden
uitgesloten. Het huidige plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de Rugstreeppad. Er zijn
geen voortplantings- en overwinteringsmogelijkheden. Op het moment dat er werkzaamheden
gaan plaatsvinden kan het plangebied mogelijk wel geschikt worden als voortplantings- en
overwinteringsgebied. Geadviseerd wordt te voorkomen dat er gedurende de voortplantingspe-
riode (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de
Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang
zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit
om ingraven voor overwintering te voorkomen.
Uit de geraadpleegde verspreidingskaarten blijkt dat de Ringslang (wnb-andere soorten / Rode
lijst status 'kwetsbaar') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer). Het
plangebied is niet geschikt als leefgebied voor de Ringslang door de afwezigheid van geschikte
oevers en locaties die kunnen dienen als voortplantingslocatie. De aanwezigheid van de Ring-
slang binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
Uit de bureaustudie blijkt tevens dat de Waterspitsmuis (wnb-andere soorten / Rode lijst status
'kwetsbaar') voorkomt in de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer). De Boommar-
ter (wnb-andere soorten / Rode lijst status 'kwetsbaar'), Steenmarter (wnb-andere soorten / Ro-
de lijst status 'thans niet bedreigd') en Bever (wnb-hrl, Rode lijst status 'gevoelig') komen voor in
de omgeving van het plangebied (1-5 kilometer). Voor de Waterspitsmuis, Boommarter en Be-
ver geldt dat het plangebied niet voldoet aan de specifieke eisen die deze soorten stellen aan
hun leefgebied. Binnen het plangebied zijn geen sporen aangetroffen die wijzen op de aanwe-
zigheid van de Steenmarter. De aanwezigheid van Boommarter, Steenmarter, Waterspitsmuis
en Bever binnen het plangebied kan worden uitgesloten.
Uit de bureaustudie blijkt dat verschillende beschermde vleermuissoorten voorkomen in de om-
geving van het plangebied, zoals Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger (0-1 kilometer), Baard-
vleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Meervleermuis, Rosse vleermuis, Ruige dwergvleermuis
en Watervleermuis (1-5 kilometer). De aanwezige bomen zijn door hun omvang en de afwezig-
heid van holtes en gaten niet geschikt als verblijfplaats voor boombewonende vleermuizen. De
woning is, door onder meer de afwezigheid van een spouwmuur en de zeer vlakke dakpan niet
geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuizen. De aanwezigheid van verblijf-
plaatsen van boom- en gebouwbewonende vleermuizen kan worden uitgesloten. De aanwezige
bomen kunnen onderdeel zijn van een foerageergebied. Foerageergebied is alleen beschermd
indien het van groot belang is voor de functionaliteit van de verblijfplaatsen van de soorten,
doordat er onvoldoende alternatieven aanwezig zijn. Dit is hier niet aan de orde. Er is voldoen-
de alternatief aanwezig in de directe omgeving van het plangebied. De geplande werkzaamhe-
den zullen geen schade veroorzaken aan de gunstige staat van instandhouding van de verschil-
lende populaties vleermuizen.
33
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Uit de bureaustudie blijkt dat Groene glazenmaker (wnb-hrl / Rode lijst status 'bedreigd') voor-
komt in de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer). Door het ontbreken van Krab-
benscheer in de sloten rond het plangebied is er geen geschikt leefgebied aanwezig voor deze
soort. De aanwezigheid van de Groene glazenmaker binnen het plangebied kan worden uitge-
sloten.
Vanuit de soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor de planontwikkeling op voor-
waarde dat bovenstaande aanbevelingen in acht worden genomen.
Algemene Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in de Wnb.
Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben
voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege te laten of verplicht is om maatregelen te
nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel
mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als alge-
mene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
4.9. Archeologie
Het Verdrag van Malta regelt de omgang met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland
ondertekende dit verdrag van de Raad voor Europa in 1992. Aanleiding voor dit verdrag was
dat het Europese archeologische erfgoed in toenemende mate bedreigd werd. Niet alleen door
natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikke-
lingen in de ruimtelijke ordening.
In de Erfgoedwet die op 1 juli 2016 in werking is getreden zijn de uitgangspunten van het Ver-
drag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de be-
scherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwik-
keling en de financiering van opgravingen: "de veroorzaker betaalt".
In het vigerende bestemmingsplan heeft het perceel geen archeologische dubbelbestemming.
Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk heeft de lo-
catie de aanduiding 'AW2'. Hiervoor geldt een vrijstellingsgrens bij bodemingrepen dieper dan
40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m². De uitbreiding van de bebouwingsmogelijkheden
is kleiner dan 100 m². Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeolo-
gische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grond-
werk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals
aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
34
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Afbeelding 15: Fragment archeologische beleidsadvieskaart.
4.10. Bestaande bedrijvigheid
Milieuzonering heeft met name betrekking op milieuaspecten die een ruimtelijke dimensie heb-
ben, te weten geur, stof, geluid en gevaar. Een belangrijk hulpmiddel om hiermee rekening te
houden is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', die voor het eerst in 1986 verscheen
en voor het laatst in 2009 geactualiseerd. In deze brochure is een omvangrijke lijst van bedrij-
ven opgenomen, waarin per bedrijf voor een aantal aspecten de mate van ruimtelijk relevante
hinderlijkheid is weergegeven. Voor dit bestemmingsplan zijn de richtafstandenlijst en omge-
vingstypen belangrijkste bouwstenen van milieuzonering:
richtafstandenlijst
In de richtafstandenlijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld
in zes categorieën. De categorie 1 staat voor de laagste potentiële milieubelastingen en de
categorie 6 staat voor de hoogste potentiële milieubelasting. De lijst geeft richtafstanden
voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de
vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een mi-
lieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat
uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen
worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten
milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. Bij activiteiten met ruimtelijk duidelijk te on-
derscheiden deelactiviteiten (zoals productie, opslag, kantoren, parkeerterreinen) kunnen
deze deelactiviteiten desgewenst als afzonderlijk te zoneren activiteiten worden beschouwd,
bijvoorbeeld bij ligging van de activiteit binnen zones met een verschillende milieucategorie.
omgevingstype
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten, is onder meer afhankelijk van
het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het
35
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van
de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere
functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Wanneer sprake is van het
omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende functies
en richtafstanden met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van
het woon- en leefklimaat.
Het uitgangspunt van de VNG handreiking is dat de gemeente deze gemotiveerd toepast. Het is
een hulpmiddel, maar het legt niet vast wat wel en wat niet is toegestaan. Een gemeente dient
zelf zorgvuldig af te wegen, te bepalen en te motiveren welke functies en activiteiten zij in een
bepaald gebied toelaatbaar acht en welke Staat van Bedrijfsactiviteiten zal worden toegepast,
zodat maatwerk en flexibiliteit voor een plangebied ontstaat. Milieuzonering is niet zonder meer
van toepassing op bestaande situaties, die historisch gegroeid zijn. In dergelijke situaties kan
de richtafstandenlijst niet blindelings worden gebruikt, maar is maatwerk nodig.
Afbeelding 16: Omgevingstype.
Milieucategorie Richtafstand tot omgevingstype rustige woon-
wijk en rustig buitengebied
Richtafstand tot omgevingstype gemengd
gebied
1 10 meter 0 meter
2 30 meter 10 meter
3.1 50 meter 30 meter
3.2 100 meter 50 meter
4.1 200 meter 100 meter
4.2 300 meter 200 meter
Een hoveniersbedrijf is zelf geen gevoelige functie. Het bedrijf zelf heeft uiteraard wel invloed
op het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen. Hoveniersbedrijven groter dan 500
m² (SBI 16.4) behoren tot milieucategorie 3.1 en hebben een richtafstand van 50 meter. Die
richtafstand van 50 meter heeft uitsluitend te maken met het aspect 'geluid'. In nieuwe situaties
zijn dit bedrijfsactiviteiten die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruim-
telijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken en dienen te zijn gescheiden door een andere
niet of weinig gevoelige functie. De beide woningen aan weerszijden van het perceel staan op
kortere afstand.
Derhalve is akoestisch onderzoek6 uitgevoerd. Voor het onderzoek is daarbij uitgegaan van een
representatieve bedrijfssituatie. De activiteiten van het hoveniersbedrijf vinden in hoofdzaak
plaats op locatie. Op het terrein aan het Laageind betreft het opslag van restpartijen van tuin-
materialen en grond. Het gaat om beperkte hoeveelheden omdat er in de regel op locatie wordt
gewerkt. Deze activiteiten vinden al vele jaren op deze manier plaats. Er zijn momenteel geen
groeiplannen voorzien. De bestaande situatie geeft daarmee een representatief beeld van de
toekomstige situatie weer.
6 Groenewold Adviesbureau voor milieu & natuur, Akoestisch onderzoek Multituin en Landschap Laageind 11a te
Driebruggen 2016005, Versie Dec.18-v3, Ermelo, 21 december 2018
36
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Ten behoeve van de aanpassing van het bestemmingsplan wordt een uitspraak gedaan over
een al dan niet akoestisch goed woon- en leefklimaat. Hiervoor zijn de standaardgeluidsvoor-
waarden uit het Activiteitenbesluit, waar het hoveniersbedrijf in principe aan dient te voldoen als
uitgangpunt gehanteerd:
het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de dag, avond en nachtperiode van respectie-
velijk 50/45/40 dB(A) mag bedragen;
de maximaal optredende geluidsniveaus op de gevel van gevoelige gebouwen in respectie-
velijk de dag, avond en nachtperiode 70/65/60 dB(A) mogen bedragen en 55 dB(A) 50 dB(A)
45 dB(A) in in- en aanpandige gevoelige gebouwen.
In de milieuwetgeving wordt naast een beoordeling van de geluidemissie ten gevolge van de
activiteiten op het terrein van de inrichting, ook gevraagd om een beoordeling van de activiteiten
buiten het terrein van de inrichting, voor zover deze direct verband hebben met de inrichting. Op
basis van jurisprudentie en het gestelde in de Handreiking industrielawaai en vergunningverle-
ning van 21 oktober 1998 geldt voor de indirecte hinder een beperking van de reikwijdte van de
milieuvergunning tot die afstand, waarbinnen de herkomst van het verkeer in alle redelijkheid
kan worden teruggevoerd op de aanwezigheid van de inrichting.
De voor geluid relevante activiteiten bestaan uit het gebruik van een heftruck, het één maal per
week schoonspuiten van het terrein en de transportbewegingen. Vrachtwagens komen alleen in
de dag. Bepalend zijn de komende personenauto’s en de vertrekkende bestelbusjes tussen
6.00-7.00 uur. Dat valt onder de nachtperiode.
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de representatieve bedrijfssituatie is op de huidige
woning zonder maatregelen berekend op LAr;Lt = 41, 23 en 27 dB(A) voor respectievelijk de
dag-, avond- en nachtperiode en voldoet aan het activiteitenbesluit. De nieuwe woningen ko-
men weliswaar dichterbij het bedrijf op nummer 11a dan de bestaande woning, maar gelet op
het zeer ruime verschil met het aanvaardbare langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr;Lt = 50,
45 en 40 dB(A)) is het niet reëel om te veronderstellen dat deze waarden worden overschreden.
De maximale niveaus op de gevel van de bestaande woning zijn respectievelijk LAmax = 62, 57
en 57 dB(A). Hierbij zijn laden- en lossen in de dagperiode niet meegerekend (uitgezonderd van
toetsing). De maximale niveaus worden met name veroorzaakt door (dichtslaande deuren van)
auto's. Dat betekent dat het verkeer over de inrit een bepalende factor is. Omdat de afstand van
de nieuwe woning (ongeveer 22 meter) tot die inrit kleiner is dan tot de bestaande woning (on-
geveer 36 meter). Voor een halvering van de afstand voor wegverkeer leidt tot een verhoging
van de geluidsbelasting met 3 dB. Derhalve mag, omdat er geen sprake is van een halvering
van de afstand, verondersteld worden dat in de dag, avond en nachtperiode geen overschrijding
plaatsvindt van het maximaal optredende geluidsniveau van 70/65/60 dB(A). Ook voor de
maximale geluidsniveaus wordt voldaan aan het activiteitenbesluit.
37
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
5. Juridische planbeschrijving
5.1. Algemeen
Vanaf 1 januari 2010 is het toepassen van de digitale standaarden verplicht. Vanaf 1 juli 2013
dient hiervoor het rapport Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP-2012) te
worden toegepast. Deze standaard is voor dit bestemmingsplan toegepast.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding schaal 1:1.000.
De bestemmingen in het voorliggende bestemmingsplan passen binnen die standaard. De pla-
nologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan sluit -met inachtneming van het voren-
staande- zoveel mogelijk aan bij de vigerende bestemmingsplannen, recente bestemmings-
plannen voor het Laageind en bij de "Standaardtekst regels/voorschriften bestemmingsplan"
van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk.
5.2. Bestemmingsplan
Het digitale bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven is de
verzameling geometrisch bepaalde planobjecten dat is vervat in een GML-bestand
(NL.IMRO.1901.Laageind13Damknt75-BP80) met bijbehorende regels. Dit bestemmingsplan is
via elektronische weg uitwisselbaar en raadpleegbaar. Het geeft de bestemming en de bebou-
wingsmogelijkheden van de gronden aan.
Met de invoering van het digitale bestemmingsplan bestaat de plankaart (zoals die tot 1 juli
2008 bekend stond) formeel niet meer. Het digitale bestemmingsplan bestaat uit een GML-
bestand met bijbehorende regels. De papieren plankaart (nu bekend als de analoge verbeelding
van het voorliggende bestemmingsplan) is getekend op een schaal 1:1.000 en omvat 2 kaart-
bladen (genummerd 1901-32-P01 en -P02). De kaartbladen geeft de bestemming van de gron-
den aan. Waar nodig zijn aanduidingen op de kaart opgenomen waarvan de betekenis in de
regels wordt verklaard.
5.3. Plansystematiek
Voor de ontwikkeling is gekozen voor een gedetailleerde plansystematiek. Het plangebied heeft
zodoende een rechtstreekse bouwtitel. Dit betekent een flexibele regeling die enerzijds de indi-
viduele vrijheid van burgers waarborgt en er anderzijds voor zorgt dat algemene belangen, als
de ruimtelijke kwaliteit, niet worden aangetast. Hierdoor wordt het aantal omgevingsvergunnin-
gen om af te wijken van het bestemmingsplan beperkt en wordt het ambtelijk apparaat in de
toekomst ontlast.
Voor de initiatiefnemer en de omwonenden biedt deze bestemming zodoende houvast over de
ontwikkeling van hun omgeving.
38
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
5.4. Regels
De regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Deze
hoofdstukken zijn:
1. Inleidende regels;
2. Bestemmingsregels;
3. Algemene regels;
4. Overgangs-, en slotregels.
Inleidende regels
In de Inleidende regels worden de gebruikte begrippen beschreven (artikel 1). Vanwege de af-
stemming met het Bor zijn onder meer een aantal begrippen anders gedefinieerd dan tot nog
toe gebruikelijk was. In artikel 2 worden regels gesteld ten aanzien van de wijze waarop geme-
ten moet worden.
Bestemmingsregels
In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingsregels waar mogelijk geharmoniseerd. Gelet op het
feit dat het bestemmingplan "Buitengebied Noord" van recentere datum is dan het bestem-
mingsplan "Lange Ruige Weide" is eerstgenoemd plan als uitgangspunt gebruikt. De beide per-
celen hebben de bestemming "Wonen". In het bestemmingsvlak is een bouwvlak aangegeven
waarin de woning en de bijbehorende bouwwerken dienen te worden gebouwd. Door middel
van een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is per perceel het maximum aantal wo-
ningen aangegeven. Gelet op de afspraken over de stedenbouwkundige uitgangspunten is aan
het Laageind een 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' op de verbeelding
aangegeven. Omdat het niet gewenst is om geparkeerde auto's dominant zichtbaar te hebben
voor de woningen aan het Laageind is verder bepaald dat op de gronden niet mag worden ge-
parkeerd. De gronden langs de rand van dit perceel ter plaatse van de aanduiding 'landschaps-
waarden' zijn bestemd voor een natuurvriendelijke oever.
De sloten aan rondom het perceel aan het Laageind hebben de bestemming "Water".
Gelet op de archeologische verwachtingswaarde is voor beide plandelen de bestemming
"Waarde - Archeologie" opgenomen. De vrijstellingsgrens voor onderzoek is gebaseerd op de
archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk. Dat betekent dat
bij bodemingrepen dieper dan 40 cm -Mv en plangebied groter dan 100 m² onderzoek noodza-
kelijk is. Deze bestemming is in de vigerende bestemmingsplannen als gevolg van de stan-
daardisatie min of meer identiek. Daarom is in het onderhavige bestemmingsplan een en de-
zelfde dubbelbestemming opgenomen. Bouwwerken op gronden met deze dubbelbestemming
en met een andere samenvallende bestemming kunnen na toepassing van een afwijkingsbe-
voegdheid worden gerealiseerd, maar dan met inachtneming van de regels en voorwaarden die
zijn opgenomen in de dubbelbestemming. Als uit onderzoek geen sprake blijkt van archeolo-
gische waarden, dan kunnen bouwwerken worden gerealiseerd.
39
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
Door grondwerkzaamheden die samengaan met de aanleg van bijvoorbeeld wegen, bebouwing
en watergangen worden archeologische waarden bedreigd. Ook ingrijpende agrarische werk-
zaamheden (diepploegen, onderbemalen) kunnen het bodemarchief onherstelbaar beschadigen
en de daarin opgeslagen informatie verloren doen gaan. Daarom is er voor een aantal werk-
zaamheden een omgevingsvergunningplicht opgenomen.
Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen toegestaan voor zover de
archeologische waarde niet worden geschaad en genoemde werken en werkzaamheden zijn
zonder omgevingsvergunning niet toegestaan.
De bescherming van de waterkeringen langs de Dammekant is binnen de dubbelbestemming
"Waterstaat – Waterkering" geregeld. Met de hierin opgenomen regels wordt het bouwen en het
uitvoeren van andere werkzaamheden ten behoeve van een onderliggende bestemming ge-
toetst aan randvoorwaarden die door de waterbeheerders worden gesteld. Dit komt erop neer
dat schade aan de waterkering en een belemmering van het onderhoud aan de waterkering
dient te worden voorkomen. Eén en ander betekent dat pas gebruik gemaakt kan worden van
de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming als duidelijk is dat de belangen van
de waterkering daarmee niet worden geschaad. In dat verband wordt advies gevraagd bij de
beheerder van de waterkering.
Algemene regels
In artikel 7 is een antidubbeltelregel opgenomen. De antidubbeltelregel strekt ertoe dat gronden
die al eens in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van bouwvergunningen, niet nogmaals
meegeteld kunnen worden. De algemene bouwregels staan in artikel 8. Deze omvatten bepa-
lingen over hoogteaanduidingen, overschrijding van bouwgrenzen. Artikel 2.1, lid 1, onder c van
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omvat een verbod om gronden in strijd met hun
bestemming te gebruiken. De algemene gebruiksregels in artikel 9 omvatten daarom alleen een
verbod om gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven te gebruiken. Het beleid van de
gemeente is erop gericht om maximaal één bordeel in de gemeente toe te staan. Daarbij wordt
een afstandsmaat tot de omliggende bebouwing gehanteerd van 50 meter. Aangezien de om-
liggende bebouwing op een kortere afstand staat, zijn prostitutiebedrijven uitgesloten. Verder is
in de algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot
parkeren, die vereist dat bij nieuwe ontwikkelingen dient te worden voldaan aan de Nota Par-
keernormen.
Omdat er in de nabijheid van de Dammekant zich bedrijfslocaties bevinden die op grond van de
Wet geluidhinder geluidszoneringsplichtig zijn is de aanduiding 'geluidzone - industrie' op de
verbeelding aangegeven. Het is binnen deze zone niet toegestaan om nieuwe geluidsgevoelige
bebouwing te realiseren. Dergelijke bebouwing kan alleen door middel van een afwijking van
het bestemmingsplan worden toegestaan als de gevraagde bebouwing volgens de onderlig-
gende bestemming is toegestaan én voor deze bebouwing een hogere waarde op grond van de
Wet geluidhinder is toegestaan. Deze regeling is opgenomen in de Algemene aanduidingsre-
gels in artikel 10.
40
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
De algemene afwijkingsregels (artikel 11) hebben betrekking op afwijkingen ten aanzien van
maten en de ligging van bebouwingsgrenzen en aanduidingen die noodzakelijk zijn ter aanpas-
sing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die af-
wijkingen niet meer dan 3 meter bedragen, voor afwijkingen van regels ten aanzien van maten
en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in het plan
aangegeven maten en percentages en voor nutsvoorzieningen.
In artikel 12 is in de algemene wijzigingsregels de bevoegdheid gegeven wijzigingen aan te
brengen in plaats, richting en of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de
praktische uitvoering van het plan.
Artikel 13 bepaalt dat de wettelijke regelingen waarnaar in de regels van wordt verwezen, gel-
den zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Overgangs- en slotregels
De verplichte overgangsregels voor bouwwerken en gebruik zijn conform het bepaalde in artikel
3.2.2 van het Bro opgenomen (artikel 14). Tenslotte bevat het plan een slotregel (artikel 15).
41
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk – Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen/Dammekant 75-77 Bodegraven
6. Uitvoerbaarheid
6.1. Economische uitvoerbaarheid
Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor
gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. In dit geval wordt geen bouwplan gereali-
seerd en is een exploitatieplan niet noodzakelijk.
De economische uitvoerbaarheid komt volledig voor de rekening van de initiatiefnemer. De ge-
meente Bodegraven-Reeuwijk en de initiatiefnemer zullen een exploitatieovereenkomst afslui-
ten, waarin ook planschadeverhaal is opgenomen, waardoor de gemeente planschadeclaims bij
de initiatiefnemer kan verhalen. Voor de gemeente Bodegraven-Reeuwijk zijn er geen financi-
eel-economische gevolgen van de bouw van de woning op het perceel.
6.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het plan verzonden
aan het Hoogheemraadschap en de Provincie Zuid-Holland. Indien zij opmerkingen hebben
worden deze te zijner tijd in deze paragraaf samengevat en beantwoord.
In het kader van het participatietraject heeft de initiatiefnemer van de bouwplannen aan het
Laageind de plannen in maart 2020 gepresenteerd aan omwonenden door hen persoonlijk te
informeren. Al die omwonenden hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voor-
genomen planontwikkeling.
6.3. Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan met de hierbij behorende stukken heeft van donderdag 24 sep-
tember tot en met woensdag 4 november 2020 voor een ieder ter inzage gelegen. Daarbij is de
mogelijkheid geboden tegen het plan een zienswijze in te dienen. Van die mogelijkheid is geen
gebruik gemaakt.
2
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleidende regels 3 Artikel 1 Begrippen 3 Artikel 2 Wijze van meten 8
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels 9 Artikel 3 Water 9 Artikel 4 Wonen 10 Artikel 5 Waarde - Archeologie 13 Artikel 6 Waterstaat - Waterkering 15
Hoofdstuk 3 Algemene regels 17 Artikel 7 Anti-dubbeltelregel 17 Artikel 8 Algemene bouwregels 18 Artikel 9 Algemene gebruiksregels 20 Artikel 10 Algemene aanduidingsregels 21 Artikel 11 Algemene afwijkingsregels 22 Artikel 12 Algemene wijzigingsregels 24 Artikel 13 Overige regels 25
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels 26 Artikel 14 Overgangsrecht 26 Artikel 15 Slotregel 27
3
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven met identificatienummer NL.IMRO.1901.Laageind13Damknt75-BP80 van de gemeente Bodegraven-Reeuwijk;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 de analoge verbeelding:
de verbeelding bestaande uit het blad met het nummer NL.IMRO.1901.Laageind13Damknt75-BP80 bestaande uit twee bladen met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw.
1.7 antennedrager:
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie:
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
4
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1.10 bedrijf:
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen:
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig zijn, dan wel tot stand kunnen komen krachtens een omgevingsvergunning.
1.12 bestaande bouwwerken:
bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning.
1.13 bestaand gebruik:
gebruik van gronden en bouwwerken die bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bevoegd gezag:
bevoegd gezag, zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.18 bouwen:
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
5
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1.20 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 dakkapel:
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.25 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling voor verkoop), verkopen en leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.26 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met of zonder rechtstreeks contact met het publiek.
1.27 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.28 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
6
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1.30 kap:
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°.
1.31 kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis:
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.
1.32 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.33 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.34 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.35 peil:
het peil:
a. voor bouwwerken waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.36 praktijkruimte:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.37 seksuele dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
1.38 tuinmeubilair:
voorzieningen ten behoeve van particuliere tuinen in de vorm van meubilair, verlichtingsvoorzieningen, parasols, speelhuisjes, zandbakken, schommels en daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
7
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1.39 voorgevel:
de gevel van een (bedrijfs)woning die naar aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling en oriëntatie als belangrijkste beeldbepalende gevel kan worden aangemerkt.
1.40 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van een (bedrijfs)woning alsmede het verlengde daarvan en vanaf de hoeken van de (bedrijfs)woning evenwijdig aan de weg loopt.
1.41 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
1.42 woning in niet-gestapelde vorm:
een woning, welke een zelfstandig gebouw vormt en direct toegankelijk is vanaf het aangrenzende maaiveld.
1.43 zijerf:
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van het hoofdgebouw of voor een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan en grenzen aan het openbaar toegankelijk gebied.
8
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
b. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
c. de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
d. de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
e. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de oppervlakte van een overkapping: tussen de buitenste verticale projecties van het dakvlak, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
9
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Water
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Water" aangewezen gronden zijn bestemd voor wateraanvoer en -afvoer en waterberging en oevers, alsmede bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals duikers, stuwen, dammen en bruggen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemene bouwregels Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximaal toelaatbare bouwhoogte van:
a. 1 meter voor erfafscheidingen; b. 3 meter voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen; b. kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis; c. een natuurvriendelijke oever ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden'; d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals paardenbakken, tennisbanen
terrassen, zwembaden, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn erf- en terreinafscheidingen tevens buiten het bouwvlak toegestaan;
c. ten aanzien van de bouw en inhoud van woningen geldt het volgende: 1. het aantal woningen per bouwvlak mag niet hoger zijn dan het aantal zoals
aangegeven in de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal woonheden' ter plaatse van het betreffende bouwvlak;
2. bij herbouw van een woning dient de woning op de plaats van de fundamenten van de bestaande woning te worden teruggebouwd;
3. in afwijking van het bepaalde onder 2. mag op het perceel Laageind 13 een twee-aaneengebouwde woning in het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat na realisatie van deze twee-aaneengebouwde woning de bepaling onder 2 van toepassing is.
4. de inhoud van een woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken mag te allen tijde 650 m³ bedragen, waarbij de inhoud van eventuele vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet wordt betrokken;
5. indien de bestaande woning inclusief bijbehorende bouwwerken een inhoud heeft van meer dan 650 m³ mag de inhoud van de woning inclusief bijbehorende bouwwerken vergroot worden tot maximaal 750 m³;
6. indien de bestaande woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken een inhoud hebben van meer dan 750 m³, geldt deze bestaande inhoud als maximum voor de woning en de aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat bij herbouw van de woning de inhoud van de woning inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken maximaal 750 m³ mag bedragen;
7. de dakhelling van de twee-aangebouwde woning op het perceel Laageind 13 als bedoeld sub 3. mag niet minder dan 45° bedragen, met dien verstande dat: het gebouw een samengestelde kap dient te krijgen de kaprichting van de woning die het dichtst bij het Laageind wordt
gerealiseerd, haaks op het Laageind dient te worden gebouwd; d. ten behoeve van zwembaden, tennisbanen en paardenbakken gelden de volgende
regels:
11
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1. zwembaden, tennisbanen en paardenbakken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
2. per bouwvlak is ten hoogste één zwembad, één tennisbaan of één paardenbak toegestaan;
3. de oppervlakte van het zwembad bedraagt maximaal 400 m², de oppervlakte van de tennisbaan maximaal 660 m² en de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m²;
4. het zwembad, de tennisbaan of de paardenbak dient achter de woning gerealiseerd te worden;
5. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast, waarbij in ieder geval een afstand van minimaal 25 m wordt aangehouden ten opzichte van (bedrijfs)woningen van derden;
6. lichtmasten zijn niet toegestaan; e. binnen een afstand van 5 m tot de rand van de openbare weg en binnen een
afstand van 5 m tot de zijdelingse erfgrens mogen geen gebouwen worden gebouwd, waarbij de bestaande gebouwen behouden mogen blijven;
f. voorts geldt het volgende:
Afbeelding : Maatvoering bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Maximum oppervlak
Maximum goothoogte
Maximum bouwhoogte
woningen (inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken) tenzij door middel van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangegeven
3,5 meter 10 meter
vrijstaande bijbehorende bouwwerken
75 m² 3 meter 5 meter
erf- en terreinafscheidingen -binnen het bouwvlak -buiten het bouwvlak
1 meter 2 meter
overige bouwwerken, niet zijnde gebouwen en erf- of terreinafscheidingen
3 meter
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Herbouw van woningen buiten bestaande fundamenten Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van de herbouw van woningen op een andere plaats dan de plaats van de fundamenten van de bestaande woning met inachtneming van het volgende:
a. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak; b. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen
milieutechnische beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
c. ter plaatse van de nieuwe woning dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
12
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis Het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van kleinschalige beroepen en bedrijven-aan-huis is toegestaan, voor zover:
a. het vloeroppervlak ten behoeve van kantoor- en praktijkruimten en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 80 m²;
b. ten behoeve van de kantoor- en praktijkruimten en de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in voldoende parkeergelegenheid op eigen erf wordt voorzien;
c. de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van de betrokken kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
d. de activiteit geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
e. degene die de activiteiten verricht tevens de gebruiker van de eigenlijke woning is.
4.4.2 Parkeren Het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - parkeren uitgesloten' is parkeren niet toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het gebruik ten behoeve het toestaan van een bed and breakfast, met dien verstande dat:
a. de bed and breakfast is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak als bedoeld in lid 4.2, sub a;
b. het gebruik ten behoeve van de bed and breakfast gekoppeld en ondergeschikt moet zijn aan de woonfunctie ter plaatse;
c. het vloeroppervlak van de bed and breakfast in totaal niet groter mag zijn dan 25% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aangebouwde bijbehorende bouwwerken met een maximum van 80 m²;
d. er tegelijkertijd aan niet meer dan acht personen in maximaal 4 kamers bed and breakfast mag worden geboden;
e. de bed and breakfastvoorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet mag kunnen functioneren als een zelfstandige woning; dit betekent in ieder geval dat een aparte kookgelegenheid bij de voorziening is niet toegestaan;
f. de parkeerbehoefte van de functie op eigen terrein of in de directe omgeving dient te worden opgevangen, waarbij conform de op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels wordt bepaald of is voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
g. als gevolg van de bed and breakfast geen onevenredige nadelige gevolgen mogen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van omwonenden en de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
13
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 5 Waarde - Archeologie
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn –behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)– mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden (historische dorpskernen en bewoningslinten met een verspreide bebouwing en de bufferzone rondom AMK-terreinen).
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag –met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels– uitsluitend worden gebouwd, indien: 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft
overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
2. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
c. het bepaalde in dit lid sub b1 en b2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm en zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Waarde - Archeologie" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 40 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een of ander wijze indrijven van voorwerpen;
c. het verlagen of verhogen van het waterpeil; d. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
14
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
e. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod Het verbod van lid 5.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 5.2 in acht is genomen;
b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m²; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan; d. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
5.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning De werken en werkzaamheden, zoals in lid 5.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden voorschriften en beperkingen te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
15
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 6 Waterstaat - Waterkering
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering alsmede bij deze waterkering behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien aan de eisen voldaan wordt, die de waterkeringenbeheerder in een watervergunning stelt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 6.2, sub b indien:
a. de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen;
b. het belang van de waterkering door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad;
c. voorafgaand aan de verlening van de omgevingsvergunning schriftelijk advies bij de betreffende beheerder van de waterkering is ingewonnen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning Het is verboden op of in gronden met de bestemming "Waterstaat - Waterkering" zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouw zijnde, aan te leggen of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het aanbrengen van diep wortelende beplantingen en bomen; c. het aanleggen van kabels en leidingen; d. aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur; e. het indrijven van voorwerpen in de bodem; f. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen,
mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage; g. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere
wateren.
16
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
6.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod Het verbod in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid 6.3 in acht is genomen;
b. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
17
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
18
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 meter bedraagt;
b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 meter bedraagt.
8.2 Plaatsen en vergroten bruggen
In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 is het verboden om nieuwe bruggen te plaatsen of bestaande bruggen te vergroten.
8.3 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
a. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het aanwezige oppervlak aan bouwwerken boven peil;
b. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.
8.4 Parkeren
Het bevoegd gezag kan pas een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening, met inachtneming van het volgende:
a. in het geval van nieuwbouw, uitbreiding of functiewijziging van gebouwen en/of voorzieningen, dient op eigen terrein te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen;
b. er is sprake van voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen, indien: 1. voldaan wordt aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de door
het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren en laden en lossen, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning;
2. de parkeerplaatsen voldoen aan de verdere eisen (maatvoering en ontwerp) die zijn neergelegd in de door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.
8.5 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4 indien:
a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd en
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid en laad- en losvoorzieningen om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen.
19
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
8.6 Nadere eisen
Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in lid 8.4, indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en/of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijke functionele structuur te waarborgen.
20
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Strijdig gebruik
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van:
a. gronden en bouwwerken voor seksuele dienstverlening; b. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte; c. gronden buiten het bouwvlak voor buitenopslag.
21
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
10.1 Geluidzone - industrie
10.1.1 Uitsluiting geluidsgevoelige bebouwing In afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone – industrie' dat het niet is toegestaan om nieuwe (bedrijfs)woningen of andere geluidsgevoelige bebouwing te realiseren, anders dan het vervangen van een bestaande (bedrijfs)woning op de huidige plaats.
10.1.2 Afwijking geluidsgevoelige bebouwing Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 10.1.1 indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein van de gevels van deze woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting volgens de Wet geluidhinder.
22
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Afwijkende maten en overschrijding bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan tenzij op grond van hoofdstuk 2 van de regels reeds bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels in het bestemmingsplan voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover:
1. zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; 2. de overschrijdingen niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak met ten
hoogste 10% worden vergroot. c. de omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
1. de afwijking van maten en/of de overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, noodzakelijk is omwille van bouwtechnische of bedrijfstechnische redenen en;
2. met de afwijking geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
11.2 Bouwen op kortere afstand van erfgrens
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 voor het toestaan van bebouwing op een kortere afstand van de zijdelingse perceelsgrenzen, met inachtneming van het volgende:
a. de ter plaatse voorkomende landschappelijke waarden worden als gevolg van de afwijking landschappelijke inpassing niet onevenredig aangetast;
b. het bevoegd gezag kan voorwaarden verbinden aan de afwijking van het bestemmingsplan ten aanzien van het treffen van maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bebouwing.
11.3 Mantelzorg
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 voor het toestaan dat een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk behorende bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:
a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit oogpunt van mantelzorg; b. het aantal woningen op het bouwvlak niet mag toenemen; c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen
waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; d. de toegestane maximale maten en afstanden van de woning en bijgebouwen
mogen niet worden overschreden; e. de woning mag maximaal één toegang hebben en er mogen geen extra inritten of
bruggen worden aangelegd; f. de zorgbehoefte moet zijn aangetoond via een indicatiebesluit of verklaring van de
GGD, met uitzondering van zorgbehoevenden ouder dan 75 jaar; g. bij beëindiging van de mantelzorg wordt het gebruik van de woning of bijgebouw als
tijdelijke, afhankelijke woonruimte beëindigd.
23
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
11.4 Plaatsen of vergroten van bruggen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in Hoofdstuk 2 en Artikel 8, lid 8.2 teneinde het plaatsen van nieuwe bruggen of het vergroten van bestaande bruggen mogelijk te maken, met inachtneming van het volgende:
a. nieuwe bruggen zijn slechts toelaatbaar indien dit strikt noodzakelijk is voor de ontsluiting van een woning, waarbij als norm geldt ten hoogste 1 brug per woning;
b. bij een woning mag de maximale breedte van een brug ten hoogste 3 meter bedragen en het landhoofd ten hoogste 6 meter;
c. de afstand tussen naastgelegen bruggen dient ten minste 15 meter te bedragen, tenzij de situering van afzonderlijke percelen een kortere afstand vereisen;
d. de omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de werkzaamheden de cultuurhistorische, landschaps- en natuurwaarden in de directe omgeving niet onevenredig aantasten en geen nadelige gevolgen hebben voor de verkeersveiligheid.
24
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening wijzigingen aan te brengen in plaats, richting en of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits:
a. de afwijking ten hoogste 3 meter bedraagt; b. als gevolg van de afwijking de omvang van het bestemmingsvlak met ten hoogste
10% wordt vergroot en; c. geen belangen van derden worden geschaad; d. ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in het plan.
25
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 13 Overige regels
13.1 Andere wettelijke regelingen
Waar in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de wettelijke regelingen, zoals die luidden op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
26
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of
veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 14.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1, sub a met maximaal 10%.
c. Lid 14.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.2, sub a de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Lid 14.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
27
vastgesteld gemeente Bodegraven-Reeuwijk - bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het Bestemmingsplan Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven".
947
571
1126
903
948
572
823
831
13
11a
15
17
11
Laagein
d
WA
WR-A
W
(lw)
(sw-pu)
2
3
8
Bestemmingen
Aanduidingen
Verklaringen
Plangebied
Plangebiedsgrens
BGT en kadastrale gegevens
bouwvlak
Water
Waarde - Archeologie
maximum aantal wooneenheden
maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)3
8
2
Wonen
(lw) landschapswaarden
specifieke vorm van wonen - parkeren uitgesloten(sw-pu)
bureau voor ruimtelijke ordening en advies
bu
WR-A
WA
W
datum: schaal:
formaat:
IDN:
projectnummer:
tekeningnummer:
status:
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk
Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1901-32
1901-32-P01
1:1000
vastgesteld
analoge verbeelding
16 december 2020
A3
NL.IMRO.1901.Laageind13Damknt75-BP80
3812 PJ Amersfoort
Brabantsestraat 17
e-mail [email protected]
telefoon 033 465 45 31
624
204
594
515
638
157
156
203
7430
160
216
285
7119
6470
6471
7431
7118
4222
269
270
11
217
208
100
209
9003
32
83
73c
28-2
8a
73
79
81
75
9001
61
34
73d
30
73b
73a
Da
mm
ekant
Buitenkerk
Buitenkerk
WS-WK
WR-A
W
1
Bestemmingen
Aanduidingen
Verklaringen
Plangebied
Plangebiedsgrens
BGT en kadastrale gegevens
bouwvlak
1
Waterstaat - Waterkering
geluidzone - industrie
maximum aantal wooneenheden
Waarde - Archeologie
Wonen
bureau voor ruimtelijke ordening en advies
bu
WS-WK
WR-A
W
datum: schaal:
formaat:
IDN:
projectnummer:
tekeningnummer:
status:
Gemeente Bodegraven-Reeuwijk
Laageind 13 Driebruggen / Dammekant 75-77 Bodegraven
1901-32
1901-32-P02
1:1000
vastgesteld
analoge verbeelding
16 december 2020
A3
NL.IMRO.1901.Laageind13Damknt75-BP80
3812 PJ Amersfoort
Brabantsestraat 17
e-mail [email protected]
telefoon 033 465 45 31