Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewRespondenten kunnen vragen fout...
Transcript of Facultair Overlegorgaan Sociale Wetenschappen … · Web viewRespondenten kunnen vragen fout...
2015-2016
Samenvatting Methoden & TechniekenH1 Waarom sociaalwetenschappelijk onderzoek
1.1 InleidingMensen doen bewust en onbewust aan sociaalwetenschappelijk onderzoekEchter, wetenschap bedrijven en onderzoek doen dat wetenschappelijke toets doorstaat:
Set rigoureuze principes toepassen grondige kennis methodologie nodig
- Methodologie verwijst naar de wijze waarop het hele proces van wetenschapsbeoefening functioneert en houdt dus niet alleen de kennis en beheersing van methoden en technieken in
- Aandacht voor institutionele inbedding wetenschapsbeoefening in sociale context Wijze van organisatie (gespecialiseerde, bureaucratische onderzoekinstellingen) Financiering (onderzoeksgeld van overheden en/of privébedrijven) Gevolgen voor onderzoeksoutput (Voor welke thema’s wordt geld vrijgemaakt en
moeten zij dan verkoopbare producten of louter kennis om kennis opleveren?)
4 Doelstellingen cursus:1. Kennismaken met fundamenten en basisprocedures van sociaalwetenschappelijk onderzoek2. Discussies kunnen volgen en studies kunnen evalueren op hun wetenschappelijke merites3. Nodige vocabularium om over aspecten van het sociaalwetenschappelijk onderzoek te
kunnen praten aanleren4. Kritische omgang met onderzoeksresultaten
1.2 Enkele voorbeeldenVoorbeeld 1: Opwarming van de aardetweemaal “wetenschappelijk” onderzoek en toch 2 totaal tegenovergestelde resultaten Filosofische achtergrond in H3
Voorbeeld 2: War against crime in New York1990: Misdaadhoofstad1994: Burgemeester Rudy Giuliani
Laat zich inspireren door de Broken windows theory, Giuliani gaat zeer repressief optreden tegen alle vergrijpen en kleine vergrijpen in het bijzonder
BROKEN WINDOWS THEORY of WILSON & KELLING:Kleine misdaad trekt grote misdaad aan
1
2015-2016
1996: Giuliani en Commissaris William Bratton pakken uit met opmerkelijke daling criminaliteitscijfers als gevolg van hun beleid.
Sprake van causaliteit bij 3 voorwaarden:1. Statistisch verband (ic aanwezig)2. Gebeurtenis A moet gebeurtenis B voorafgaan (ic niet voldaan, criminaliteit begon reeds te
dalen voor het aantreden van Giuliani)3. Statistisch verband mag niet te wijten zijn aan derde factor C (ic niet voldaan, ook in andere
steden daalt criminaliteit dus mogelijk 3e factor aan de grondslag daling in beide steden)
Voorbeeld 3: Botsende beschavingenSamuel Huntington, 1990: conflicten zullen in de toekomst bepaald worden door tegenstellingen
tussen beschavingen (= cultureel, religieus en geografisch)Kritiek:
- “Westerse” of “Islamitische” cultuur = eenheidsworst?- Telkens andere invulling van conflicten
Gevalstudie: enkel gevallen die theorie staven of ook andere? Kunnen die gevallen onderliggend concept staven? Zorgt de vaststelling er niet voor dat beschavingen er op die manier naar gaan kijken ipv
omgekeerd? Welke rol speelt vooringenomenheid bij onderzoek?
Zie H13Voorbeeld 4: Polls bij verkiezingen: verteken(en)d?Adhv steekproef verkiezingsresultaten voorspellen = betrouwbaar?Meestal geen informatie over:
- De non-respons: men mag er niet zomaar vanuit gaan dat de weigeraars zich net zo zullen gedragen als degenen die wel antwoorden
- De foutenmarge en betrouwbaarheidsintervallen- De vraagstelling: deze kan de respondenten makkelijk beïnvloeden
Voorbeeld 5: De wetenschapper als bokser?Loïc Wacquant integreert in een boksschool in één van de armste en achtergesteldste “zwarte” buurten om zijn onderzoek over dit soort gettocultuur te doen= participerende observatie (of observerende participatie, - Wacquant), een kwalitatieve onderzoeksmethode, zie H11
Voorbeeld 6: Verband tussen gamen en agressieGeen consensus, verschillen qua methoden vormen tegengestelde resultaten
1. Wanneer is een game gewelddadig? 2. Geldigheid van de gebruikte indicatoren (bv. Wijst in discussie gaan met leraar of langere
kreten slaan bij verlies op geweld?) zie H63. Cross-sectioneel onderzoek: moeilijk om causaliteit vast te stellen (mogelijk dat agressieve
mensen gewoon voor agressieve games kiezen ipv omgekeerd)4. Te weinig aandacht voor 3e factor 5. Geen representatieve populatie e.g. enkel eerstejaars psychologie zie H76. Effecten op lange of korte termijn?
2
2015-2016
7. Bevindingen in artificiële omgeving veralgemenen naar echte leven? = vraag naar naturalistische geldigheid
1.3 De wetenschappelijke aanpak1.3.1 Wetenschap: een specifieke benadering
Wetenschappelijke kennis: gebaseerd op toepassen van regels en procedures die de kwaliteit en het waarheidsgehalte van die inzichten maximaliseren (= nooit 100% waterdicht!)
Immers: altijd keuzes maken, van wijze van dataverzameling, rapporteren, omschrijving en invulling van centrale concepten etc. Die moeten weloverwogen en beargumenteerd zijn.
Methodologie (hele proces van wetenschapsbeoefening) >< Methoden (specifieke technieken)
1.3.2 Alternatieve bronnen van kennis over de werkelijkheid?
1. Persoonlijke ervaringen- Neiging tot oververalgemening- Neiging tot selectieve observatie, geen oog voor voorbeelden die veronderstelling
tegenspreken2. Massamedia
- Risico van de filter- Selectieve berichtgeving- Wetenschappelijke info gemengd met lekeninfo of zelfs foute
3. Ideologische vooringenomenheid- Manifest (bijv. religie) gekenmerkt door rotsvast geloof in waarheid van de betreffende
godsdienst en scepticisme tov empirisch materiaal itt basishouding van de wetenschap die kritisch en reflexief is met bereidheid tot het aanpassen van de these
- Latent (algemeen waardepatroon), ideologische vooringenomenheid en vooroordelen. Makkelijker uit te schakelen en minder frappant dan manifeste, maar daardoor moeilijker op te sporen? Bovendien beïnvloed dit wat onderzocht mag worden en wat niet, ethische waarden primeren
1.4 Wat te verwachten van methodologie?Eerste bouwsteen: Theorie is gebaseerd op empirische data of gegevens uit de werkelijkheid.Theorie = coherent systeem van logische, consistente en onderling verbonden inzichten die gebruikt worden om kennis over de werkelijkheid te organiseren.Soorten theorieën obv object waarover ze handelen en obv niveau van de analyse:Microniveau: (inter-)individuele niveauMacroniveau: maatschappelijk systeemMesoniveau: tussenin, vb op het niveau van een organisatie
Tweede Bouwsteen:Data en gegevens over de werkelijkheidEMPIRISCH!Kwantitatieve data: kunnen gemeten worden, cijfers en statistiekenKwalitatieve data: teksten, objecten, foto’s, …
3
2015-2016
H2 Bouwstenen en soorten sociaalwetenschappelijk onderzoek
2.1 Inleiding
Doel: theoretische kennis opbouwen over de samenlevingWetenschappelijke kennis ≠ kennis uit berichtgeving Immers: meerdere concurrerende kennissystemen
Sociaalwetenschappelijk onderzoek = de productie van geldige en betrouwbare kennis over de sociale realiteit door het combineren van theorie en empirie, waarbij methodologische principes rigoureus worden toegepast
Zeer veel visies over hoe dit onderzoek gevoerd moet worden.
2.2 Bouwstenen van sociaalwetenschappelijk onderzoek
2.2.1 Theorie en empirieEerste bouwsteen:
Theorie = het geheel van samenhangende uitspraken op proposities die bepaalde fenomenen beschrijven en verklaren en idealiter toelaten om een aantal voorspellingen te doen.
Sociaalwetenschappelijke theorieën verklaren hoe de samenleving in elkaar zitVoorbeeld: job demand/job control model van KarasekStress op het werk wordt veroorzaakt door de combinatie van weinig autonomie en een hoge werkdruk, de zogenaamde slopende job, typevoorbeeld = bandwerk
4
Subjectiviteit centraal
2015-2016
Kenmerken sociaalwetenschappelijke theorieën:1. Logisch samenhangende uitspraken over relaties tussen concepten
Concept = een algemeen en abstract idee dat als een label dient om concreet waarneembare zaken of fenomenen te categoriseren
2. Verifieerbaar en falsifieerbaar, toetsbare uitspraken- Vereist grote openheid om eenduidig te rapporteren zodat anderen het onderzoek
kunnen repliceren d.i. herhalen en controleren of je tot dezelfde conclusies komt3. Zekere mate van veralgemeenbaarheid, ruimer toepassingsgebied
- Formele theorieën: zeer ruim, allerhande sociologische fenomenen verklaren vanuit enkele vormelijke basisprincipes vb. rational choice theory
- Grand theories: poging om universele wetten te formuleren voor samenleving vb. structureel functionalisme (Talcott Parsons)
- Middle range theories: vanuit kritiek op te algemene theorieën, focus op één bepaald sociaal fenomeen
Tweede bouwsteen:
Empirie = het ervaren van de wereld rondom ons door waarneming
Onmogelijkheid om objectief te ervaren, sowieso subjectieve brilBovendien: sociaal onderzoek vaak toegespitst op moeilijk waarneembare zakenVeel verschillende vormen van dataverzameling
- Experimenteel onderzoek- Surveyonderzoek- Participerende observatie- Diepte-interviewsVisie: subjectiviteit geeft net vorm aan de samenleving, betekenis die mensen geven aan hun
5
Stressrisico
Objectiviteit centraal
EMPIRIE: observatie d.i. doelgericht verzamelen van data, en toetsen d.i. nagaan of de hypotheses door het feitenmateriaal worden ondersteund dan wel verworpen
2015-2016
omgeving mag niet worden verwaarloosd. Objectiviteit is daarom niet alleen onmogelijk maar ook onwenselijk
Tweedeling objectief/subjectief valt grotendeels samen met tweedeling kwantitatief/kwalitatief en naturalistische/constructivistische opvattingen
2.2.2 Inductie en deductie
Deductie = een gevolgtrekking van het algemene naar het bijzondereInductie = een gevolgtrekking van het bijzondere naar het algemene
2.2.3 De empirische cyclus van wetenschappelijk onderzoek
Geïdealiseerde voorstelling, gros onderzoeken doorloopt niet de hele cyclus, of net meerdere malen= zeer schematische vorstelling van de vooruitgang van een wetenschappelijk veld over een langere termijn als collectieve onderneming van meerdere onderzoekers
Voorbeeld: Hongaarse dokter Ignaz Semmelweis ging systematisch volgens de empirische cyclus te werk om het antwoord te vinden op de vraag waarom er in de ene kliniek zoveel meer vrouwen stierven aan kraamvrouwenkoorts dan in de andere kliniek. Antw: in de ene kliniek werden de vrouwen onderzocht door dokters in spe die in contact kwamen met lijken, wat tot besmetting leidde
Theorievorming via observatie en inductieVerifiëren via deductie en hypothese toetsen
2.3 Evaluatiecriteria voor wetenschappelijke kennis
Kwaliteit van het onderzoek = afwezigheid van fouten
Toevallige fouten: geen regelmatig patroonSystematische fouten: fout consistent in dezelfde richting, leidt tot vertekening
Betrouwbaarheid Afwezigheid van toevallige foutenGeldigheid Afwezigheid van systematische fouten= vooral belangrijk voor naturalistische strekking >< constructivistische (niet één waarheid)
2.3.1 Betrouwbaarheid
Toevalsfouten heffen elkaar op 6
DEDUCTIE: de abstracte algemene kennis wordt verbijzonderd naar toetsbare hypotheses
INDUCTIE: vanuit het empirische materiaal worden wetmatigheden ontwikkeld (theorie)
THEORIE: Ideeën die men wil toetsen of die ontwikkeld zijn vanuit empirie
2015-2016
Bij groot aantal observaties zijn toevalsfouten minder ernstig
Betrouwbaarheid = de mate van consistentie van een meting, de mate waarin een meetinstrument dezelfde resultaten oplevert bij herhaalde metingen onder soortgelijke condities
2.3.2 Geldigheid
1. Meetgeldigheid
Meetgeldigheid = de mate waarin een meetinstrument meet wat het zou moeten meten
Vb. meten de officiële misdaadstatistieken, gebaseerd op het aantal diefstallen en moorden, wel echt het concept criminaliteit? (= operationalisering van het concept criminaliteit wel goed?)
2. Interne geldigheid
Interne geldigheid = de mate waarin waargenomen relaties in een empirische studie een correcte weerspiegeling zijn van de realiteit
Operationalisering van relaties en verbandenCausaliteit speelt belangrijke rol:Hume, regelmatigheidsvisie op de causaliteit: A en B komen steeds samen voor en A gaat altijd vooraf aan B, met een noodzakelijke relatie ( scepsis bij Hume)John Stuart Mill: Som van omstandigheden die gebeurtenis veroorzakenA voldoende én noodzakelijke voorwaarde voor B = enige oorzaak, mono/unicausale verklaring. Ook ruimte voor probabilistische verklaring: A verhoogt de kans op BCausaliteit:
1. Er is correlatie2. A gaat B vooraf in de tijd3. Er is geen 3e factor die beïnvloedt4. Sterke theoretische gronden
Let op voor verwarring correlatie met causaliteit!
3. Externe geldigheid
Externe geldigheid = de mate waarin bevindingen uit onderzoek bij en specifieke populatie ook gelden voor een ruimere populatie, ook wel veralgemeenbaarheid genoemd.
De vraag naar de representativiteit van de steekproef als basis om te veralgemenen naar de populatie of een deel van de populatie
2.3.3 Vakmanschap als kwaliteit
Correspondentietheorie van de waarheid: betrouwbaarheid en geldigheid kunnen gecheckt worden via vergelijking met de werkelijkheidHiervan afgestapt andere criteria om goede en slechte wetenschap te scheidenHoe meer aantal mislukte pogingen, hoe meer kennis aan geldigheid wintVakmanschap + reflectie + zelf-reflectie = essentiële onderdelen goed functionerende wetenschap
7
2015-2016
De wetenschappelijke wereld moet als gemeenschap waken over wat ze laat doorgaan als wetenschappelijke bevindingen en wat niet
Peer-review = het laten evalueren van wetenschappelijke bevindingen door collega-wetenschappers
2.4 Soorten sociaalwetenschappelijk onderzoekZeer veel verschillende manieren om aan sociaalwetenschappelijk onderzoek te doen.Soorten afbakenen op basis van toepassingsgebied (wie en wat wil ik bereiken met resultaten) en gehanteerde methode (aard van de observatie en de technieken om ze te verzamelen en te analyseren)
2.4.1 Toepassingsgebied: theoriegericht vs. Praktijkgericht onderzoek
1. Theoriegericht onderzoek
Theoriegericht onderzoek = gericht op de ontwikkeling van een theorie waarbij kennisproductie de primaire drijfveer is; ook wel fundamenteel of academisch onderzoek genoemdDoelpubliek = collega-wetenschappers en de ruimere wetenschappelijke gemeenschap
Deze kennis kan door anderen gebruikt worden voor praktische toepassingen hoewel ze an sich zelf geen praktische toepassingen heeft of ze alleszins niet beoogt
2. Praktijkgericht onderzoek
Praktijkgericht onderzoek = gericht op het oplossen van een maatschappelijk, praktisch probleem, ook toegepast onderzoek genoemdDoelpubliek = beleidsmakers en mensen in het middenveld
Twee belangrijke voorbeelden van praktijkgericht onderzoek: Evaluatieonderzoek = onderzoek om de effectiviteit van sociale interventies te onderzoeken
1. Ervaren van een praktijkprobleem2. Diagnose van het probleem3. Plan ontworpen om een ingreep of sociale interventie uit te voeren om het op te lossen4. Implementatie van het plan5. Onderzoekers volgen het verloop (procesevaluatie)6. In welke mate heeft dit het probleem opgelost (productevaluatie)7. Efficiëntie oplossing onderzoeken door de kostprijs in verhouding tot de oplossing te zetten
Voorbeeld: Sesamstraat1. Kinderen uit lagere klassen leggen minder succesvol traject af2. Omdat ze onvoldoende voorbereid de lagere school aanvatten3. TV te gebruiken om het leren te stimuleren bij jonge kinderen, tellen en spellen met
kleurrijke en grappige poppen4. Uitgezonden op televisie5. Studie van Cook en collega’s uit 1975 “Sesame Street revisited”
8
2015-2016
6. Men stelde 2 neveneffecten vast. Ten eerste keken kinderen uit de lagere socio-economische klasse het minst naar Sesamstraat en ten tweede gebruikten hun ouders dit als substituut. Hierdoor werd de kloof enkel vergroot
7. …
Actieonderzoek = onderzoek om kennis te verspreiden onder de deelnemers aan het onderzoek en zo politieke actie te stimuleren
Kennis = macht, geen strikte grens tussen onderzoek en sociale actie-
2.4.2 Onderzoeksmethodologie: kwantitatief vs. kwantitatief onderzoek
Verwijst naar karakter van de empirische methoden en de gehanteerde technieken om de gegevens te analyseren
Kwantitatief onderzoek:- Maakt gebruik van numerieke gegevens of getallen- Theoretische concepten worden geoperationaliseerd door ze een getalscore toe te kennen- Groot aantal onderzoekseenheden- Vaak gebruik van surveys en experimenten- Analyse dmv statistische technieken
Kwalitatief onderzoek:- Niet-numerieke gegevens- Minder eenheden, meer in de diepte- Vaak gebruik van participerende observatie, diepte-interviews, tekstanalyse
Eenvoudig onderscheid, doch een fundamenteel verschil in wereldbeeld
NATURALISME CONSTRUCTIVISMEGaat uit van een objectieve Gaat uit van een subjectieve ge-realiteit, opgebouwd uit simpele construeerde realiteiten. Betekenis moet oorzaak-gevolg processen die achterhaald worden via interactie met deobjectief te ontdekken zijn onderzoekseenheden Kwantitatief onderzoek Kwalitatief onderzoekHypotheses deductief toetsen Op inductieve wijze nieuwe theorieën vormen
Triangulatie = een manier om eenzelfde onderzoeksvraag zowel met kwalitatieve als kwantitatieve gegevens van antwoord te voorzien teneinde de geldigheid ervan te maximaliseren
9
2015-2016
H3 Filosofische achtergrond: epistemologische beginselen
3.1 Inleiding
3 vragen:1. Wat is de werkelijkheid? Wat is? Ontologie2. Hoe kunnen we deze werkelijkheid kennen? epistemologie 3. Hoe kunnen we deze kennis verwerven? methodologie
Grote opdeling:Naturalisme of positivisme (neemt voorbeeld natuurwetenschappen en wil regel -en wetmatigheden in de sociale werkelijkheid blootleggen) >< Constructivisme (ziet werkelijkheid als sociaal geconstrueerd en wil begrijpen hoe en waarom mensen handelen in hun sociale context)
3.2 De ontwikkeling van de epistemologie van de wetenschappen
3.2.1 Empirische natuurwetenschap: naturalisme en empirisme
Empirisme = het idee dat zintuiglijke ervaring en waarneming tot kennis leiden
10
2015-2016
Vb. Galilei: door observatie van de hemel kennis vergaren ipv uit overgeleverde boekenMenselijke geest = leeg, wordt beschreven door ervaringen en inzichten uit zintuiglijke waarneming
Iedereen heeft doorheen de tijd grosso modo dezelfde inzichten Subject = onbelangrijk, inwisselbaarheid van het subject
Vb. Francis Bacon: Kritiek op de heersende wetenschapsvisie, rationalisme, in zijn “Novum Organum” >< Organon van Aristoteles
Rationalisme = het idee dat de rede of het menselijk verstand het fundament is van alle kennisVb. Descartes: extreem doordenken van rationalismeVertrekt vanuit axioma’s (d.i. algemeen aanvaardde grondslagen) om met logica ipv zintuigen tot nieuwe inzichten te komenIdee: men kan wel de natuur waarnemen, maar niet de achterliggende principesDUS: nood aan ratio om deze met logische deductie uit de axioma’s te achterhalenVb. Euclidische meetkunde slechts gestoeld op enkele axioma’s en van daaruit heel systeem MAAR: Euclidische meetkunde later achterhaald Oplossing tweede weg van BaconBacon: Axioma’s worden opgebouwd vanuit logische inductie, vanuit de zintuiglijke waarnemingNiet louter observeren, maar actief ingrijpen in de natuur om zo tot theorieën te komen= mengeling van beide visies, empirisme en rationalisme
David Hume: extreem doordenken van het empirisme scepticisme Correspondentietheorie van de waarheid = kennis is waar als ze overeenkomt met wat je kan waarnemen in de werkelijkheidMAAR: zien we de dingen wel zoals ze zijn of veeleer zoals we denken dat ze zijn?
Stelt mogelijkheid tot inductie in vraag Stelt causaliteit in vraag
Causaliteit = niet empirisch gegrond, we zien dit niet maar onze hersenen verbinden twee gebeurtenissen omdat ze altijd samen voorkomen = constant conjunction (= regelmatigheidsvisie op causaliteit)Gewoonte en verbeelding kan uiteraard geen goede wetenschappelijke basis zijn voor een empiristInductie = basis wetenschap, maar deze leidt af uit causaliteit, dus hoe aan wetenschap doen? Focus op feitelijke samenhang en correlatiesNiet veralgemenen naar buiten ons waarnemingsveld, gebonden in tijd en ruimte
3.2.3 Wiener Kreis: logisch-positivisme en verificationisme
Groep Weense wetenschappers na WO I, logisch-positivistenZochten naar een opdeling die men kon maken tussen wetenschap en meta –of pseudowetenschap Onderscheid empirische (gebaseerd op feiten), die objectief is, en normatieve (gebaseerd op waarden en normen) kennis, die voor iedereen anders is.
Principe van demarcatie = een criterium op basis waarvan men wetenschappelijke van niet-wetenschappelijke uitspraken kan onderscheiden
Bij hen: verifieerbaarheid, de uitspraak moet door iedereen verifieerbaar zijn met een test+ correspondentietheorie van de waarheid (uitspraken zijn waar als ze overeenkomen met wat je in de werkelijkheid kan waarnemen)
Inductieprobleem: hoe kan je een positieve universele uitspraak verifiëren? Immers: toekomst, verleden, huidig, onmogelijk ALLES te testen!
11
2015-2016
Inductieprobleem = de vraag hoe je op basis van enkele waarnemingen tot algemene, universele uitspraken kan komen
3.2.4 Karl Popper: principe van falsificatie
Eerste punt van kritiek: Waarnemen gebeurt niet in cognitief vacuüm = belangrijkste aanname empiristen!Iedereen is subjectief, waarnemingen zijn hierdoor gekleurdWetenschap hangt niet slechts af van ruwe data en inductie, maar van kritische ingesteldheid wetenschappers zelf, bereidwilligheid om theorieën te testen
Maakt gebruik van Empirische cyclus, deductie + inductie (zie Bacon)
Tweede punt van kritiek:Principe van demarcatie: verifieerbaarheid voldoet nietImmers: Marx en Freud (pseudowetenschappers volgens hem) vinden gemakkelijk bewijs in de werkelijkheid voor hun theorieën, maar Popper vindt hen niet wetenschappelijkWant: mensen zien wat ze willen zien
FALSIFICATIE als principe van demarcatieTheorie moet weerlegbaar zijn, door empirische observaties verworpen kunnen worpenCyclus start bij Theorie-deductie d.i. toetsen van de hypotheseGevolg: wetenschappelijke kennis is nooit definitief bewezenWare kennis: al heel wat pogingen tot falsificatie doorstaan, doch nooit 100% zeker
3.2.5 Thomas Kuhns paradigma’s
Paradigma = het geheel van oriënterende ideeën, modellen en raamtheorieën die op een bepaald moment worden gedeeld door wetenschappersWetenschappers zijn niet de onbevooroordeelde bovenbrengers van empirische waarheden, maar zijn net als elke mens kinderen van hun tijd
Wetenschap is geen continue evolutie maar een aanvullen van het paradigma tot het paradigma op te veel anomalieën stoot en er een revolutie is van het paradigma.Bovendien: belang van de institutionele inbedding, stuurt criteria van wat als wetenschap moet worden beschouwd, belemmert kritische reflectie en peer-review
3.2.6 Imre Lakatos: theorie met meerinhoud
Poging Popper en Kuhn te verzoenen- Men stelt theorie niet bij na één tegensprekelijke waarneming (“Popper is naïef”)- Theorie heeft harde kern en men probeert deze kern te redden door gordel van
hulphypotheses en alternatieve verklaringen voor de falsificatieOpstapeling tegenbewijs en opstapeling bewijs andere theorie: andere theorie haalt bovenhand
12
2015-2016
1. De rivaliserende theorie T’ heeft meer empirische inhoud dan de oorspronkelijke theorie T. Het nieuwe stelsel van theorieën kan empirisch materiaal verklaren dat door theorie T niet te duiden is – theorie T’ beschikt maw over een zekere meerinhoud tov T
2. T’ omvat het succes van theorie T, omdat alle niet weerlegde inhoud van T vervat zit en opgenomen is in T’
3. Een deel van de meerinhoud die theorie T’ heeft ten opzichte van T, wordt bevestigd in empirisch onderozek
Onderzoeksproces is cyclus waarin falsificatie aanleiding geeft tot bescherming van het bestaande paradigma, totdat er zoveel anomalieën zijn dat vanuit een combinatie van theorie en inductie nieuwe stelsels van theoretische inzichten, nieuwe paradigma’s zich inductief ontwikkelen.
Voorbeeld relativiteitstheorie Einstein vs. theorie zwaartekracht Newton
3.3 Wat met de sociale wetenschappen?
3.3.1 Onderzoeksobject: naturalisme vs. constructivisme
Probleem sociale wetenschappen: geen consensus over wat en hoe onderzoeken + mens als onderzoeksobject is veel subjectiever
3.3.2 Naturalisme binnen de sociale wetenschappen
Emile Durkheim: Sociale feiten = bouwstenen op basis waarvan wetmatigheden moeten kunnen worden blootgelegd via statistische analyseSociale feiten, niet het individuele bewustzijn, (vb. criminaliteit, zelfdoding, …)Adolf Quetelet: Statische analyse obv sociale en demografische dat om wetmatigheden, die gevolg zijn van complex samenspel van oorzaken, gevolgen, wederkerigheid,…, bloot te leggenHomme moyen: scoort een gemiddelde score op deze gemeten variabelen
Objectiviteit: - verschillende wetenschappers observeren op soortgelijke wijze, zelfde waarneming- niet-waardengeladenheid van wetenschappelijke kennis, opinies geen rol
Invulling van de 3 belangrijke wetenschapsfilosofische kwesties:1. Ontologie
Realistisch, werkelijkheid bestaat los van onze waarneming, een vaststaand iets. Ook empirisch realisme of objectivisme genoemd.Realisme: wetmatigheden en universele patronen liggen ten grondslag aan deze werkelijkheid, om ontdekt te worden. Waarheid: correspondentietheorie (Hume/Bacon)
2. EpistemologieOntologisch realisme Empirische epistemologieImmers: Objectieve werkelijkheid leren kennen door nauwkeurige observatie, zonder vertekening dus los van de waarnemerInductief en deductief uitspraken vergelijken met empirisch geobserveerde feiten en vaststellen welke waar zijn en welke valsGebruik van specifieke wetenschappelijke woordenschat
3. Methodologie Methoden afkomstig uit de natuurwetenschappen: surveyonderzoek, experimenteel onderzoek
Naturalisme = dominante naoorlogse strekking, zeker in Amerika en West-Europa13
2015-2016
’80-’90: hegemonie naturalisme boet in tvv constructivisme
3.3.3 Constructivisme binnen de sociale wetenschappen
Oorsprong: Duits idealisme (Kant!)Kant: zintuiglijke waarnemingen kunnen inzicht verschaffen in de werkelijkheid, maar ook actieve rol weggelegd voor het subject, die met verstandsbegrippen of concepten de wereld ordent.
Wetmatigheden zijn gegrondvest in het menselijke verstand Wereld an sich blijft onkenbaar, werkelijkheid enkel kennen zoals die zich aan ons voordoet
Willem Dilthey: natuurwetenschappen “verklaren”, menswetenschappen “verstehen”Streven naar een verstehen van sociale feiten als onderdeel van een grote en complex geheelPlaatsen in een historische, sociale, economische context vereist empathie onderzoeker
Invulling van de 3 belangrijke wetenschapsfilosofische vragen in constructivisme:1. Ontologie
Nominalistisch: Werkelijkheid als dusdanig is niet kenbaar, enkel via de talige concepten die we erover construeren. Constructie = gestuurd door sociale, culturele, maatschappelijke context, verschillende waarnemers genereren verschillende visies minder waarheidsclaim
2. EpistemologieEmpirisme MAAR: verscheidenheid aan waarheden en inzichten, kennis is steeds kennis in context
3. MethodologieVoorkeur voor methoden die contextuele betekenis toelaten en maximaliserenVbn. Participerende observatie, documentenanalyse, diepte-interviews, enz.
Voorbeeld: stemgedrag van een man achterhalen obv zijn kenmerken, i.e. als arbeider is er zoveel % kans dat hij op de socialisten stemt (naturalistische visie) of obv hoe hij in het leven staat, te achterhalen dmv gesprekken met hem en zijn vrouw (constructivistische visie)Voorbeeld: Ras is niet zozeer objectief als wel welke betekenis we eraan geven (Hall)Ras = vlottende betekenaar, betekenis afhankelijk van context
Holisme: één methodologie voor alle wetenschappen vb. Wiener Kreis nemen voor alles fysica als vbPluralisme: meerdere methodologieën die afhankelijk van het probleem beter werken, complementaire methoden, probleemstelling stuurt keuze in bepaalde richting
H4 Ethiek in sociaalwetenschappelijk onderzoek
4.1 Inleiding
Ethiek en deontologie: vigerende normen en waarden van de sociale gemeenschap = leidraad(= in overeenstemming met Kuhn en Lakatos, die expliciet het sociale, psychologische en institutionele karakter van kennisproductie onderkennen)Controle in professionele wetenschappelijke omgeving, peer-review
Ethiek: - Niet frauderen met data, verbod op plagiaat, respect voor privacy (iedere wetenschap)- Ethisch om proefpersonen onder hoge druk te zetten, te misleiden etc?
14
2015-2016
4.2 Hoe omgaan met deelnemers aan onderzoek?
4.2.1 Vermijden schade als basisprincipe
Geen fysieke noch mentale schade berokkenenAfwegen van de schade van vb. laten geloven dat ze zullen sterven, en de wetenschappelijke kenis die men hieruit zou kunnen halenZodra schade mogelijk afzien vh experiment >< lichte, noodzakelijke schade moet kunnen?
Ethische commissie die in concreto oordeelt
4.2.2 Vrijwillige toestemming of “informed consent”
Potentiële deelnemer volledig informeren over doel en procedure van het onderzoek Weet volledig wat hij moet verwachten Expliciete toestemming deelnemer vragen Bovendien: op elk ogenblik mogelijk om te stoppen
Altijd of enkel als er risico’s aan verbonden zijn? Wat met participerende observatie?
Informatie: 1. Doel van de studie + toelichting waarvoor de resultaten zullen dienen2. precieze rol van de deelnemer specifiëren
Geen exhaustieve lijst bij sociale wetenschappen (i.t.t. bv medische experimenten)
4.2.3 Privacy, vertrouwelijkheid, anonimiteit
Persoonsgebonden gegevens enkel voor wetenschappelijk doel gebruikenAnonimiteit garanderen: In kwalitatief onderzoek fictieve namen gebruiken
In kwantitatief onderzoek namen loskoppelen van gecodeerde bestandenBeoordeeld door privacycommissie
4.3 Professionele standaarden en deontologie
Deontologische code: vaak stilzwijgend door iedereen gerespecteerd1. Eerlijkheid: Fraude d.i. valse resultaten, vertekende resultaten, selectieve resultaten etc. en
plagiaat d.i. verwijzingen naar bronmateriaal gebeurt niet of slecht of het is de bedoeling andermans ideeën als de jouwe te laten doorgaan (waarbij de grens tussen plagiaat en voortbouwen op andermans ideeën dun is) is verboden. Reden voor fraude vermoedelijk te vinden in rat race om toonaangevende bevindingen te publiceren. Bovendien: vastzitten in een paradigma dat ze niet willen of durven ontkennen.
2. Zorgvuldigheid: het houden van voldoende toezicht op het wetenschappelijke proces en op zijn medewerkers om fouten te vermijden. Ook zorgvuldigheid in de communicatie vereist, om bv geen buitensporige verwachten of ongegronde onrust te scheppen.
3. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid: niet bv de baas van marlboro die onderzoek doet naar de schadelijke invloed van sigaretten
15
2015-2016
4.4 Samenleving en wetenschap?
Wetenschappelijke kennis kan beleidsmaking beïnvloeden:MAAR: Te traag + beleid niet enkel obv wetenschap maar ook strategie, ideologie, etc.
Beleidsmaking kan wetenschap beïnvloeden:Expliciet: vraag naar een onderzoekImpliciet: bepaalde onderzoeken worden meer gefinancierd
Voorbeeld Etniciteit en criminaliteit, Van San en LeerkesBepaalde nationaliteiten crimineler? Veroorzaakte ophef!
Moet men zien in de context: ’90: opmars Vlaams Blok“Vooroordelen tov migranten, niet waardenvrij!”Geen causaliteit maar 3e factor bv Socio-economische status?Toont belang aan van het bewustzijn van ideologische vooringenomenheid, dat zich kan uiten in vraagstelling, uitwerking van de probleemstelling, interpretatie van de resultaten, … Waardenvrije wetenschap mogelijk?Max Weber: Waardeoordeel bij start is onvermijdelijk, maar bedenken, uitvoeren en interpreteren moet hier los van staanNu: achterhaald, bewustzijn van vooringenomenheid!
H5 Onderzoek ontwerpen: strategie en doelstellingen
5.1 Inleiding
Analytisch vermogen = kunst om complexe situaties in deelproblemen op te splitsen Geordend overzicht, helder uitgewerkt
5.2 Het onderzoeksplan
Onderzoekplan = heldere en nauwkeurige omschrijving van:1. Wat je gaat onderzoeken en waarom dat relevant is (= probleemformulering)2. Welke middelen, methodes en/of technieken je zal inzetten (= onderzoeksopzet)
Functies: - Reflectie: voorkomen dat je onrealistische doelen stelt of iets overbodig onderzoekt
16
2015-2016
- Transparantie in inzet, belang en uitvoering van wetenschappelijk onderzoek- Nieuwe onderzoekers kunnen makkelijk integreren, onderzoek staat of valt niet met
oorspronkelijk team- Duidelijkheid tegenover opdrachtgevers en geldschieters: obv onderzoeksplan
kunnen ze besluiten om al dan niet te investeren Verzekert efficiënte en effectiviteit Evaluatie achteraf
5.3 Probleemformulering of probleemstelling
Probleemstelling = een bondige omschrijving van wat het onderzoeksprobleem precies inhoudt en waarom het relevant is om er onderzoek naar te verrichten
1. Algemene vraagstelling: wat en waartoe in enkele alinea’s2. Status quaestionis of literatuurstudie3. Concrete onderzoeksvragen met eventuele hypotheses of verwachtingen
5.3.1 Algemene vraagstelling en onderzoeksdoelstelling: fundamenteel vs. praktijkgericht?
Kennisprobleem = het gebrek aan theoretische of praktische kennis waaraan onderzoek probeert te verhelpen.In probleemstelling: kennisprobleem in algemene termen omschrijven
Relevantie onderzoek
Voorbeeld cultuurparticipatie: theoriegericht vs. praktijkgericht onderzoekTheoretisch: Hoe komt het dat cultuurparticipatie voorbehouden lijkt voor hoogopgeleiden?Praktisch: Hoe krijgen we een betere sociale mix in de cultuurhuizen?Conclusie: tegenstelling is ideaaltypisch en eerder een continuüm, beide vormen zijn meestal samen aanwezig en kunnen bovendien dienen voor elkaars doel d.i. vanuit theoretisch onderzoek een praktische oplossing bieden of vanuit een praktische oplossing een theorie ontwikkelen
Bij theoriegericht onderzoek ligt relevantie in: Ontwikkeling van de wetenschap als dusdanig: ontwikkeling nieuwe theorie of
theoriefragment Verklaringen zoeken voor anomalieën in bestaande theorieën Empirisch beschrijven van maatschappelijke fenomenen met het oog op theoretische
toetsingBij praktijkgericht onderzoek ligt relevantie in:
Gebruik van de resultaten en bevindingen door beleidsmakers, opdrachtgevers
5.3.2 Literatuurstudie: status quaestionis
Onderzoek naar wat er al voorhanden is over jouw onderwerp, wetenschap = collectief- Synthese van bestaande literatuur: wat is al bekend, hyaten, eens/oneens
Bovendien: werkt inspirerend, genereert nieuwe vragen, verwijdt blik- Kaderen van jouw onderzoek in de traditie- Thema nauwkeuriger aflijnen, focus verfijnen
17
2015-2016
- Bronnen: wetenschappelijke tijdschriften, boeken, proefschriften, doctoraten en overheidsdocumenten
Via literatuurstudie: abstracte concepten omschrijven, verduidelijken, analytisch uiteenleggenImmers: niet duidelijk + vaak afhankelijk van doelstelling onderzoekLiteratuurstudie laat je bekend worden met de centrale concepten en leert je ze duidelijk te omschrijven, te ontrafelen in subdimensies en ze te definiëren en af te bakenen
= Essentieel voor gerichte empirische toetsing
Voorbeeld: concept cultuur, vele mogelijke opvattingen“Schone” kunsten in musea, schouwburgen etc. (gesubsidieerd door overheid dus interesse voor onderzoek)Verruiming naar voetbal, op café gaan, (lowbrowactiviteiten) cfr. Pierre BourdieuSociaal gedeelde opvattingen en gemeenschappelijke waarden cfr. DurkheimSysteem dat betekenis verleent, dat zorgt voor gedeelde symbolen en opvattingen
- Soort onderzoek leidt tot een andere conceptualisering en invulling van het cultuurbegrip
5.3.3 Vraagstelling en onderzoeksvragen
Verfijnen van de algemene probleemstelling naar specifieke vraagstelling- Empirische onderzoek doelgericht en gefocust
Vergt keuzes in wat wel en niet te onderzoeken en moeite om goede, precieze, concrete en eenduidige vragen te komen
Voorbeeld: Gamen en agressieProbleemstelling: Zorgen agressieve games voor geweld bij adolescenten?Literatuurstudie: Welke onderzoeken zijn hier al over gevoerd, focus op deelaspect vb. wat is de invloed van ouderlijk toezicht op het gamen?Vraagstelling: Is er een samenhang tussen agressieve games spelen en vechten op de speelplaats? Definiëren van het concept “agressie” en “geweld”
Verschillende soorten kennis kunnen gegenereerd worden afhankelijk van het soort vraagstelling en het soort kennisprobleem
- Beschrijvende kennis: komt vooral voor in explorerend onderzoek en omschrijft een fenomeen, gebeurtenis, … zo goed mogelijk bv antropologisch onderzoek naar leefwijze volk
- Verklarende kennis: tot stand komen van fenomenen, gebeurtenissen, … verklaren, verschil of samenhang tussen sociale fenomenen blootleggen (niet per se oorzakelijk)
- Voorspellende kennis: obv bestaande wetmatigheden in het verleden en heden proberen om een aantal voorspellingen prognoses te doen
- Evaluatieve kennis: nagaan of bepaalde fenomenen of processen vooraf bepaalde standaarden op een reeks criteria halen, “Wat is het effectiefst om…”
5.4 Onderzoeksopzet of (onderzoeks)technisch ontwerp
Praktische uitvoering van de probleemstellingNiettemin: praktische problemen kunnen leiden tot aanpassing probleemstellingBELANGRIJK: operationalisering van de concepten (hoe meet ik agressie?)Soms reeds gebruikte indicatoren en meetinstrumenten voorhanden vergelijkbaarheid18
2015-2016
Anders: zelf operationaliseren
5.4.1 Plaats en situatie van waarneming: waar?
Nadenken over waar en over de mogelijke gevolgen op het onderzoek hiervan, 3 cruciale dimensies:1. Kunstmatigheid: mate waarin de omgeving als alledaags of net niet wordt gepercipieerd
- Naturalistische geldigheid kan in het gedrang komenNaturalistische geldigheid = de mate waarin je bevindingen uit een onderzoekscontext kan veralgemenen naar de alledaagse realiteit
Ook: vragenlijst, respondent doet zich misschien anders voor, doet aan impressiemanagement, wil verwachtingen onderzoeker voldoen vertekende resultaten
2. Toegankelijkheid: mate waarin men de populatie die men wil bereiken kan bereiken Vb. onderzoek over hoogopgeleiden >< daklozen
3. Complexiteit of omvang: mate waarin het deel van de werkelijkheid dat je onderzoekt overzichtelijk is en zich leent tot onderzoekLabo biedt overzichtelijker situatie, minder storende factoren MAAR inleveren op naturalistische geldigheid
Evenwicht zoeken tussen verschillende dimensies
5.4.2 Tijdstip en periode van waarneming: wanneer en hoe lang?
1. Tijdstip of moment waarop je waarneemt:Cross-sectioneel onderzoek = onderzoek dat gebruikmaakt van observaties die op één tijdstip verzameld zijn; dit soort onderzoek levert een moment opname van het onderzoeksobject op= niet geschikt voor ontwikkelingen en evoluties
Longitudinaal onderzoek = onderzoek dat onderzoekseenheden door de tijd heen volgt; dit soort onderzoek laat toe om evoluties te bestuderen
Panelonderzoek: elk tijdstip dezelfde onderzoeksgroep, ieder meetmoment is een golfTijdreeksonderzoek of trendonderzoek: elk tijdstip andere onderzoeksgroep
2. Periode waarop waarneming betrekking heeft:Vragen naar heden zijn betrouwbaarder dan vragen naar het verleden (= retrospectieve vragen)
3. Duur van het onderzoek:In één week, gespreid over een maand, één tijdstip Belang indien dit data beïnvloedt, bv reisgedrag meten tussen januari en april
5.4.3 Onderzoekseenheden en kenmerken: wie?
Doelpopulatie van het onderzoek = dragers van de te onderzoeken kenmerken= personen, organisaties, objecten, gebeurtenissen, …
5.4.4 Methode van waarneming: hoe?
Welke methode voor dataverzameling: kwalitatief vs. kwantitatiefHangt uiteraard nauw samen met probleemstelling en doelKwantitatief: Experimentele ontwerpen, surveyonderzoek en analyse van bestaande datagegevensKwalitatief: Participerende observatie, diepte-interviews en historisch-vergelijkend onderzoek
19
2015-2016
5.4.5 Tijdsplanning en financieel overzicht
Uitwerking tijdsplanning en kostenraming haalbaarheid onderzoek in kaart brengen
Gantt-grafiek: en planningstool die een schematische voorstelling geeft van de diverse taken in een onderzoeksproject en het tijdstip waarop je deze taken zal uitvoeren
H6 Kwantitatieve en kwalitatieve meting
6.1 Inleiding
Bacon: empirisch toetsing van theorieën aan de realiteitSociale wetenschappen: Moeilijk! Abstracte termen vs. Concrete, meetbare fenomenen
- Focussen op waarneembare verschijnselen die de bedoelde begrippen zo goed mogelijk moeten representeren
Meten = het empirisch vaststellen van verschijnselen die een theoretisch concept zo goed mogelijk weerspiegelen, kwalitatieve of kwantitatieve metingen
Belangrijk om bij onderzoek te weten op welke verschijnselen men zich heeft gebaseerd, de rekenkunde achter een onderzoek cf. onderzoek naar universiteiten, met andere resultaten
20
2015-2016
6.2 Meten: enkele basisbegrippen
6.2.1 Het meetproces
1. Conceptuele definitie = een ondubbelzinnige omschrijving van een theoretisch concept in al zijn deelaspecten
2. Operationele definitie = een omschrijving van de indicatoren en waarnemingsmethode die nodig is om een bepaald theoretisch concept te meten
3. Daadwerkelijk meten effectief waargenomen kenmerk, waarde die vastgesteld wordt op een bepaalde indicator. Variabele of waargenomen kenmerk = gemeten eigenschap die varieert over onderzoekseenheden
Meetgeldigheid:1. Betekenisverenging = een fout in het meetproces waarbij een deelaspect van een theoretisch
concept niet wordt waargenomenStuk van de theoretische rijkdom van het concept gaat verloren
2. Betekenisverschuiving = een fout in het meetproces waarbij je verschijnselen waarneemt die niet tot de conceptuele definitie behorenOnbedoelde elementen worden toegevoegd aan de conceptuele definitie
Leidt beide tot een slechte conceptdekking, uiteindelijke waarneming komt niet overeen met het theoretisch concept dat je oorspronkelijk wou meten
6.2.2 Soorten concepten
Theoretische concepten makkelijker te vatten bij lagere complexiteit en abstractiegraad ervan
Complexiteit = de mate waarin een concept uit verschillende dimensies of deelaspecten bestaatAbstractiegraad = de mate waarin het mogelijk is om een theoretisch concept direct zintuigelijk vast te stellen
Voorbeelden:Geslacht = meestal eenvoudig kenmerk (man of vrouw), maar waar geslacht centraal staat toch complexer bv biologisch geslacht, genderidentiteit en genderrollen (West & Zimmerman, 1987)Gezinstype: kan eenvoudig zijn obv aantal leden, maar ook complexer, aard van relaties, aangetrouwd, … Bovendien is dat aantal concreet, maar meestal gaat interesse naar abstracte in die gezinstypes bv waarden en normen, veiligheidsgevoelens, etc.
Veralgemeningsfout = op basis van een te partiële meting foutieve conclusies trekken over een complex conceptAbstractiefout = op basis van een te concrete indicator foutieve besluiten trekken over een abstract concept
6.2.3 Meten: kwantitatieve vs. kwalitatieve benaderingen
Kwantitatief Kwalitatief
21
2015-2016
Gaat na in welke mate iets Gaat op zoek naar betekenisvollehet geval is (gradatie) of categorieën en stipuleert de voor-bij hoeveel eenheden een waarden waaraan voldaan moet zijnbepaald kenmerk voorkomt om tot een bepaalde categorie te behoren
Numerieke scores, een getal niet-numeriek gegevens bv stukken tekst
Naturalisme Constructivisme
Strikt stappenplan Stappen vloeien over
6.3 Kwantitatief meten
6.3.1 Uitgangspunt: klassieke testtheorie
Klassieke testtheorie = paradigma van Lord & Novick dat beschrijft hoe observaties onderhevig zijn aan toevallige en systematische fouten
Xi = Ti + Ii + ei
X = geobserveerde waarde of scoreT = Werkelijke waardeI = systematische fout e = Toevalsfout
Voorbeeld: Door examen de kennis van een student meten levert niet altijd een exact beeld op.
Uitgangspunt: observaties leveren geen exact beeld van de realiteit Meetinstrumenten zo ontworpen dat ze minimale fout opleveren (= preventief) Na de meting aanwezigheid van fout opsporen (= curatief)
6.3.2 Enkele kenmerken van kwantitatieve variabelen
Continue (1; 1,2; 1,56258; 2; …) en discrete (1; 2; 3; 4; …) variabelen
Meetniveau = relatie tussen de waarden die de variabele kan aannemen en de numerieke scores die aan die waarden worden toegekend
Metrisch = hoogste meetniveauOrdinaal = middelste meetniveauNominaal = laagste meetniveau
Verschillende wijzen van operationalisering Verschillende meetniveausVb. Welke godsdienst belijd je? (nominaal), Hoe gelovig ben je (redelijk, erg gelovig, …)? (ordinaal), Hoe vaak ga je naar een openbare religieuze dienst? (metrisch)
6.3.3 Schaaltechnieken
Abstract kenmerk operationaliseren: meerdere concrete indicatoren gebruiken Geen veralgemeningfouten maken Geen abstractiefouten maken Manier om toevalsfouten uit te schakelen
22
2015-2016
Schaal: combineert meerdere metingen tot één getalscore
Likertschaal = een meting waarbij respondenten meerdere items beoordelen met behulp van een vast format dat uit meerdere antwoordcategorieën bestaatVb. Eens, helemaal oneens, etc. Score berekend obv som of gemiddelde
Guttmanschaal = een meting gebaseerd op de som van meerdere items met twee antwoordcategorieën waarvan de items variëren in extremiteit of moeilijkheidsgraad
Reproduceerbaar: Als je iemands score kent, kan je ook de aparte items reconstruerenHoe meer inconsistente antwoorden, hoe dubieuzer de reproduceerbaarheid
Reproduceerbaarheidscoëfficiënt: R = 1 – Totaal aantal fouten
Aantal respondenten x aantal items
R moet minstens 0.90 zijn om reproduceerbaar genoemd te worden
Voorbeeld: gewenstheid immigranten kan men zowel met Likertschaal als Guttmanschaal bevragen, beide hangen nagenoeg perfect samen
6.3.4 Operationaliseren van relaties tussen variabelen
Verklarend onderzoek: testen of relaties tussen gemeten concepten overeenstemmen met wat de theorie voorspelt
Conceptueel model = variabelen/kenmerken en hun relaties grafisch weergevenRechthoek: rechtstreeks te meten (manifeste) variabelenOvaal: niet-rechtstreeks te meten (latente) variabelen
1. SamenhangX en Y variëren samen, verbanden zijn symmetrischNegatieve of positieve samenhang, sterke of zwakkeMAAR: geen beïnvloeding, geen causaliteit, enkel co-variatie of correlatieConceptueel model: dubbele pijl
2. EffectrelatieX en Y veranderen samen en bovendien gaat het ene het andere vooraf in de tijd, verbanden zijn asymetrischOnafhankelijke variabele wordt als beïnvloedende factor gezien voor de afhankelijke variabele= causaliteit (zie p. 7 samenvatting en p. 49-50 cursus)In sociale wetenschappen:
- Weinig monocausaal – veelal multicausaal- Weinig deterministisch – veelal probabilistisch
Ook bij effecten: negatieve of positieve relatie, sterke of zwakkeConceptueel model: enkele pijl van onafhankelijke naar afhankelijke variabele
23
2015-2016
3. MediatieEffect tussen X en Y verloopt gedeeltelijk (partiële mediatie) of geheel (volledige mediatie) via ZZ = intermediaire variabele, tegelijk afhankelijke en onafhankelijkeTotale effect van X op Y = direct effect + product indirecte effecten4. Interactie-effect of moderatieEffect van X op Y verandert oiv Z Vb. Effect van studietijd op examenresultaat wordt beïnvloed door studiemethodeVb. Job-demand/job-control model van Karasek
Om deze 4 relaties op te sporen, zijn kruistabellen een handig middel bij categorische variabelenWerkwijze:
- AV in rijen, OV in kolommen- Absolute frequenties invullen- Percentages berekenen- ∆ verschilt beduidend van nul relatie
Interactie-effect: 3e variabele toevoegen, ∆ verschilt erg (dwz bij ene wel relatie, bij andere geen)
Mediatie-effect: 3e variabele toevoegen, ∆ is nagenoeg gelijk, maar effectsterkte verandert (∆ > 0 = partiële mediatie, ∆ = 0 = totale mediatie)
Zie voorbeelden p. 147-148 cursus
6.3.5 Betrouwbaarheid nagaan?
Voorbeeld: Warren McCleskeyKruistabel 1: Zwarten worden niet beduidend vaker tot de doodsstraf veroordeeld dan blankenKruistabel 2: toevoegen van variabele huidskleur slachtoffer: wel duidelijke relatie van zwart/blank
Simpsons paradox = Een relatie die in subgroepen van de data aanwezig is, kan verdwijnen of wijzigen van teken wanneer je de subgroepen samenneemt (omdat de groepen waarbinnen de relatie niet of anders aanwezig is oververtegenwoordigd zijn in het totaal)
Betrouwbaarheid nagaan: hetzelfde concept verschillende malen meten en nagaan in welke mate de metingen overeenstemmen
1. Test-hertest betrouwbaarheidDezelfde meting bij dezelfde proefpersonen uitvoeren met korte tussentijdBetrouwbaar: zelfde antwoorden d.i. correlatie tussen de twee metingen = 1Correlatie 0.8 = ondergrens om betrouwbaar te zijnVoorwaarden: 1. Geen werkelijke verandering in de situatie van de respondenten
2. Geheugeneffecten uitschakelen door voldoende tijd tussen te laten
2. Interne consistentieHetzelfde kenmerk op één tijdstip meermaals te meten met behulp van verschillende indicatorenHoe consistent zijn die metingen onderling? Twee methodes
24
2015-2016
a. Split-half betrouwbaarheid: Splitsing van de items in twee willekeurige groepen en berekent de score per helft. Split-half betrouwbaarheid = correlatie tussen twee helftenNadeel: andere verdeling, andere split-half betrouwbaarheid
b. Cronbachs alfa: a =K (r )
(1+(K−1 )r )K = aantal itemsr = gemiddelde correlatie tussen itemsHoge a-waarde = hoge interne consistentie, aanvaard vanaf 0.70= meest populaire maat van betrouwbaarheidNadeel: aantal items beïnvloedt a ook => meetinstrumenten met veel items halen gemakkelijker de kritische ondergrens van 0.70
De verschillende betrouwbaarheidsmetingen leiden niet noodzakelijk tot gelijkaardige resultaten
6.3.5 Meetgeldigheid nagaan?
Meetgeldigheid: In hoeverre is er een overlap tussen het theoretische en het waargenomen concept?
1. InhoudsgeldigheidMeest ruime meest complexe benaderingMate waarin een meting de relevante facetten van een theoretisch concept voldoende afdekt, een representatieve selectie omvat.Ganse operationaliseringsproces onder de loep nemen op zoek naar discrepanties= eerder kwalitatieve benadering≈ Indruksgeldigheid: mate waarin de meting op het eerste gezicht ook effectief meet wat het moet meten, intuïtie van de onderzoeker (itt inhoudsgeldigheid, dat een grondig onderzoek vereist
2. CriteriumgeldigheidMeting vergelijken met een criterium waarvan de geldigheid vaststaat, beter overeenkomen met het criterium = hogere criteriumgeldigheid
a. Gelijktijdige geldigheid : er is een criterium om gelijktijdig de resultaten van het nieuwe middel aan af te toetsenNadeel: geldigheid van het criterium moet vaststaan
b. Predictieve geldigheid : in hoeverre slaagt instrument erin toekomstige gebeurtenissen te voorspellen, prestatie in de toekomst = criterium
c. Begripsgeldigheid : in hoeverre hangt waargenomen concept op de theoretisch verwachte wijze samen met andere concepten.Eerst: één of meerdere hypothesen over relatie tussen het te valideren concept en andere begrippen afleiden uit een theorieDan: door statistische analyse nagaan of dit overeenkomt qua teken en sterkteNiet het geval: geldigheid in twijfel trekken
d. Discriminerende geldigheid : omgekeerde redenering van de begripsgeldigheid:Gemeten concepten mogen niet samenhangen met concepten waarvan theoretisch wordt verwacht dat ze er niet of zeer zwak mee zullen samenhangen
25
2015-2016
Nadeel begrips – en discriminerende geldigheid: veronderstelt dat de gebruikte theorieën correct zijn gespecificeerd en dat de andere concepten op geldige wijze werden gemetenNiet het geval: test zegt ons niets over de geldigheid
6.4 Kwalitatieve meting
6.4.1 Het open karakter van kwalitatieve benaderingen
Aandacht voor het perspectief van de onderzochte, wat deze als relevant en betekenisvol ervaartContinuüm aan meetprocessen, verschillende tradities in het kwalitatieve onderzoek tussen gesloten en open meetprocessen
Open meetproces: spiraling research approach: onderzoekers maken voortdurende cirkelbewegingen tussen de verschillende onderzoeksfasen. Vb. Diepte-interviews in de vorm van tekst, geluid, …Gesloten meetproces: Vb. Surveyonderzoek met beperkt aantal antwoordopties
Kwantitatieve metingen: gesloten meetprocesKwalitatieve metingen: open meetproces, de mate van openheid is afhankelijk van het onderzoek
6.4.2 Enkele illustraties van kwalitatieve metingen
Zeer ruim, velen houden eigen opvatting op na over methodologische spelregels etc., beperking tot slechts 2 benaderingen die de breedte van het spectrum in de verf zetten
6.4.2.1 De gefundeerde theoriebenadering
Glaser en Strauss: Kritiek op deductief verifiëren en falsificeren van bestaande grand theoriesTe abstract, te weinig te maken met de sociale realiteit
Nieuwe theorieën ontwikkelen die wel empirisch gegrond zijn Aanpak = gefundeerde theoriebenadering of Grounded theory
Belangrijk uitgangspunt: onderzoekers zijn te besmet door bestaande literatuurConceptuele definitie afleiden uit de empirische waarneming (>< structuur meetproces op p.133)
Analysemateriaal = kwalitatieve diepte-interviews, 3 analyseniveaus
26
2015-2016
1) Open coderen: uiteenleggen van de data en door constante vergelijking conceptuele categorieën ontwikkelen die data zo goed mogelijk beschrijven
2) Axiaal coderen: puzzelstukken terug samen, zoeken naar verbanden tussen concepten3) Selectief coderen: op zoek gaan naar een categorie die de kern van het onderzochte vormt
Kerncategorie uitwerken, middelpunt van de te ontwikkelen theorieConstante afwisseling tussen deze 3 niveaus tot men afdoende empirische observaties kan verklarenDeze methode bevindt zich aan het uiterste open zijde van het open-gesloten continuüm6.4.2.2 Kwalitatieve Comparatieve Analyse (QCA)
Kwalitatieve comparatieve analyse = nagaan wat de noodzakelijke en voldoende voorwaarden zijn voor het optreden van een bepaald sociaal fenomeen, afhankelijke variabele verklaren adhv één of meerdere onafhankelijke variabelen
1° Absolute noodzaak om op theoretische gronden een beperkt aantal verklarende variabelen te selecteren uit bestaande literatuur (itt gefundeerde theoriebenadering)
2° Kwalitatieve gegevens (zoals bij gefundeerde theoriebenadering) numerieke variabelenMeestal dichotome variabelen d.i. 2 mogelijkheden, 0 of 1
3° Mogelijke combinaties bekijken en distilleren welke variabelen doorslaggevend zijn om de afhankelijke variabele te verklaren adhv Booleaanse algebra
= aan de uiterste gesloten zijde van het open-gesloten continuüm
6.4.3 De kwaliteit van kwalitatieve metingen
Kwaliteit onderzoeken: twee kampen
1. Idem kwantitatiefLos van onderscheid kwalitatief/kwantitatief moet elk onderzoek idem kwaliteit leverend.i. meetgeldigheid en betrouwbaarheidVooral bij kwalitatieve onderzoekers met eerder gesloten meetprocesVb. intercodeurbetrouwbaarheid: idem data laten coderen door verschillende codeurs, betrouwbaarheid is dan de mate van overeenstemming tussen beide codeurs
2. Eigen set van kwaliteitscriteriaImmers: betrouwbaarheid en geldigheid gaat uit van één waarheid, objectivisme van de naturalistenConstructivisten: achterhalen welke interpretatie mensen zelf geven
Mogelijk noch wenselijk om zelfde resultaten te halen
- Credibiliteit: belang van geloofwaardige en overtuigende resultaten
27
2015-2016
- Reflexiviteit: onderzoekers moeten zich bewustzijn van het particulier perspectief dat hun waarnemingen en interpretaties kleurt
- Voortdurende reflectie over eigen positie + peer-review en open kritische dialoog tussen wetenschappers
H7 Selectie van onderzoekseenheden: steekproeven
7.1 Inleiding
Om de sociale realiteit te onderzoeken neemt men een steekproef uit de populatie.
7.1.1 Onderzoekseenheden, populatie en steekproef
Onderzoekseenheden:Zowel objecten als subjecten!Waarnemingseenheden (waarbij een onderzoeker kenmerken waarneemt, Vb. gehuwde partners) >< Analyse-eenheden (waarover uitspraken worden gedaan, Vb. het huwelijk)Eenheden met hoge complexiteit bestaan uit meerdere eenheden van lage complexiteitVb. School > klassen > leerlingenAggregatie = het samenvoegen van observaties op een lager niveau om uitspraken te kunnen doen over eenheden op een hoger niveau, kan leiden tot individualiseringsfout
28
2015-2016
Desaggregatie = het gebruiken van observaties van een hoger niveau om uitspraken te kunnen doen over eenheden op een lager niveau, kan leiden tot ecologische fout
7.1.2 Steekproeven: twee logica’s van selectie
Eerste visie: ToevalsteekproefDoel = hoeveelheid of gradatie van kenmerk bij bevolking meten
Toeval biedt beste garantie op representatieve miniatuurversie van populatie Hoe groter de steekproef, hoe scherper het miniatuurbeeld
= Naturalistische, kwantitatieve insteekTweede visie: Theoretische steekproefDoel = Diep inzicht in de populatie
Doelbewust kiezen voor de onderzochte eenheden Obv theoretische gronden en inhoudelijke overwegingen
= Constructivistische, kwalitatieve insteek
7.2 Toevalsteekproeven
7.2.1 Stappen bij het trekken van toevalsteekproeven
Elke eenheid heeft een bekende of berekenbare kans om in steekproef te belanden≠ gelijke kans! (Bepaalde steekproefdesigns doen dit bewust, geen probleem indien rekening mee gehouden tijdens de analyse, kan enkel bepaald worden in het design)= aselecte steekproef5 fasen in het trekken van een toevalsteekproef:
1° Afbakenen algemene populatie (bv Vlaamse bevolking die seksueel actief is)2° Afbakenen speciale populatie (bv Nederlandstaligen met Belgische nationaliteit die in 2010
woonden in het Vlaamse gewest en een leeftijd tussen 15 en 80 jaar hebben)3° Steekproefkader = bv bevolkingsregister4° Uit steekproefkader een vooropgesteld aantal eenheden selecteren, geplande steekproef5° Gerealiseerde steekproef = geselecteerde eenheden zonder de non-respons
7.2.2 Types toevalsteekproeven
Variatie zit in precieze wijze waarop de geplande steekproef uit het speciale universum wordt geloot
7.2.2.1 De enkelvoudige toevalsteekproef
Elke eenheid uit populatie heeft een gelijke kans tot opname in de steekproef
Systematische enkelvoudige toevalsteekproef: eerst element willekeurig, volgende elementen telkens met n-interval tussenVoordeel: kan voor niet digitaal steekproefkaderNadeel: kan leiden tot selectiebias
Voordelen enkelvoudige toevalsteekproef: relatief eenvoudig te realiseren en analyserenNadelen enkelvoudige toevalsteekproef: kleine groepen populatie leveren te kleine steekproef
Grote geografische spreiding verhoogt kosten interviewers
7.2.2.2 De gestratificeerde steekproef29
2015-2016
Verdeelt de populatie al in subgroepen (vb mannen en vrouwen, Vlamingen en Walen, …) Daarna: enkelvoudige steekproef uit elk stratum
- Proportioneel gestratificeerde steekproef: neemt evenredig aantal eenheden uit een subgroep als in de populatie Toeval wordt handje geholpen, minder vertekening
- Disproportioneel gestratificeerde steekproef: wanneer je een in de populatie ondervertegenwoordigde groep wilt onderzoeken, kan je dit aantal opdrijven rekening houden met deze oververtegenwoordiging door weegcoëfficiënten
( = Aandeel∈de populatieAandeel∈de steekproef )
7.2.2.3 De clustersteekproef en tweetrapssteekproef
Beide: selectie van eenheden van verschillend niveau, primaire en secundaire eenheden1e stap: toevallige selectie van primaire eenheden (vb. Vlaamse scholen)
Clustersteekproef:2e stap: Alle eenheden van deze primaire eenheden onderzoeken (vb. alle lln van deze scholen)
Tweetrapssteekproef:2e stap: Toevallige steekproef van secundaire eenheden uit primaire eenhedenMeestal evenveel secundaire eenheden uit elke primaire eenheidElke secundaire eenheid evenveel kans kans op selectie dient recht evenredig te zijn met de grootte van de primaire eenheid
Voordelen: 1. Reduceren de geografische spreiding kostenbesparing2. Geen steekproefkader op individueel niveau vereist, steekproefkader op niveau van de primaire eenheden volstaat (bij clustersteekproef), en steekproefkader op niveau van secundaire eenheden is gemakkelijker te verkrijgen (bij tweetrapssteekproef)
Nadelen: 1. Eenheden bevinden zich fysiek bij elkaar dus gaan op elkaar lijken- Minder divers dan enkelvoudige, grotere foutenmarge
7.2.2.4 De tweefasensteekproef
Bij gebrek aan steekproefkader:a. omvangrijke toevalsteekproef uit ruimere populatie waar wel steekproefkader voor isb. Controleren of eenheden behoren tot de onderzoeksgroep
7.2.3 Foutenbronnen bij steekproeftrekking
Ondanks respecteren van de methodes: mogelijkheid tot fouten
7.2.3.1 Dekkingsfouten
Dekkingsfout = gevolg van gebrek aan overeenstemming tussen de populatie en het steekproefkader
Toevalsfouten vb. gebrekkige registratie in de administratieSystematische fouten: Te ruim: eenheden buiten speciale populatie toch in steekproefkader
30
2015-2016
Niet-verkiesbare respondenten uit het onderzoek werenTe beperkt: niet alle subgroepen van speciale populatie in steekproefkader
7.2.3.2 Steekproeffouten
= per definitie toevalsfoutenVloeit voort uit het simpele feit dat je steekproef bestudeert ipv ganse populatieStatistiek: foutenmarge berekenen, hoe groter steekproef, hoe kleiner foutenmargeAdhv betrouwbaarheidsinterval
Voor enkelvoudige steekproef: y ± za√ s ²n Voor gestratificeerde steekproef: y ± za√∑i=1m wi ² si ²niBetekenis: er bestaat een 95% zekerheid dat de uitkomst van de steekproef in het interval ligt
7.2.3.3 Non-responsfout
Eenheden die geselecteerd zijn, maar niet geobserveerd worden
Responsgraad = Aantal geobserveerde eenheden
Aantal eenheden∈de geplande steekproef−niet−verkiesbare eenheden
Niet geobserveerd:- Omdat men ze niet kon contacteren- Omdat men weigert deel te nemen
Gevolgen non-respons:- Kleinere gerealiseerde steekproef minder nauwkeurige schattingen, uitvergroting van de
steekproeffout- Systematische vertekening: bepaalde soort mensen wil systematisch niet deelnemen of kan
systematisch niet bereikt worden
7.2.4 Steekproefgrootte
Hangt af van 5 elementen, 3 belangrijke en 2 bijkomendeHangt NIET af van de omvang van de populatie!
Steekproeffractie ( Eenheden steekproefEenheden populatie ) > 5% finiteitscorrectie, wel impact grootte populatie
1. Gewenste betrouwbaarheid:Hoe groot is de nood aan een klein betrouwbaarheidsinterval in verhouding met extra tijd en kost?
2. Gewenste kans op vergissing:Hoeveel zekerheid moet het betrouwbaarheidsinterval bieden?Kleine kans op vergissing = verbreding betrouwbaarheidsinterval compenseren met grotere steekproef
3. Heterogeniteit van de populatie:31
2015-2016
Variantie = spreiding, diversiteit van de populatie
Deze 3 zitten ook vervat in de formule van het betrouwbaarheidsinterval, omgerekend wordt dit:
n=4 za ² s ²L ²
Met L = breedte van het gewenste betrouwbaarheidsintervalHoudt evenwel geen rekening met 2 bijkomende factoren:
1. AnalysebehoeftenSoms nood om niet volledige populatie, maar slechts subgroepen te analyseren2. Praktische overwegingenFinanciële middelen of tijdsnood kunnen het onmogelijk maken om een grote steekproef te nemen
7.2.5 Kwantitatieve niet-toevalsteekproeven
Rigoureuze methodologie om goede toevalsteekproef te maken, soms geen tijd en geld hiervoor Alternatieve kwantitatieve steekproeven
1. Quotasteekproef:(Zoals bij gestratificeerde toevalsteekproef) populatie in subgroepen opdelenObv verdeling van de populatie over deze subgroepen: steekproefplan met hoeveel eenheden er per categorie moet opgenomen worden in de steekproef = quotaSelectie niet toevallig, maar door bv interviewer of aangeboden mensen= proportionele gestratificeerde toevalsteekproef zonder aselecte keuze binnen strataNadeel: moeilijk bereikbare groepen buiten beeld, risico op vertekening is groot
2. Random walk:Om dat risico op vertekening te voorkomen wordt vaak gecombineerd met random walkStartpunt en wandeling en aanbellen = willekeurig Toch geen toeval: - minder kans om interviewer over de vloer te krijgen in geïsoleerde wijk
- Afhankelijk van wie er op dat moment thuis is- Moeilijk om te controleren of de beslissingsregels worden opgevolgd
3. Access panels:Vrijwilligers, in het beste geval zien beheerders erop toe dat er voldoende diversiteit in panel isRisico vertekening is groot want: - Per definitie mensen met tijd en interesse
- Regelmatigheid enquêtes: antwoordgedrag veralgemeenbaar?4. Gelegenheidssteekproef:Eenheden geselecteerd obv het feit dat ze makkelijk voorhanden zijn, toevallig voor handen of zichzelf aangeboden veralgemening uit den boze!7.3 Theoretische steekproeven
7.3.1 De eigenheid van theoretische steekproeftrekking
Obv theoretische en inhoudelijke overwegingen Gevolgen:
- Meer flexibele omgang met afbakening onderzoekseenheden: men kan op nieuwe categorie eenheden focussen naarmate interesse van onderzoeker verschuift
- Grotere flexibiliteit mbt steekproefgrootte: geen vaste regels, hangt af van onderzoek32
2015-2016
Voorbeeld: analytische inductie (Znaniecki) Doel = obv kwalitatieve observatie een algemene theorie opstellenStartpunt: definitie onderzoeksprobleem en voorlopige hypothetische verklaringVervolgens: observatie moet controleren of tentatieve hypothese sluitende verklaring biedtTegenspreken: hypothese herformuleren en opnieuw observerenNiet meer tegenspreken: einde dataverzamelingCentraal: zoektocht naar voorbeelden die hypothese falsificeren
7.3.2 Strategieën in theoretische steekproeftrekking
Diversiteit aan manieren om obv theoretische overwegingen een theoretische steekproef te trekken
7.3.2.1 De doelgerichte steekproef
Expliciet op zoek gaan naar onderzoekseenheden met grote relevantieDoel studie = criterium steekproefKeuzes: enkel doorsnee gevallen, of net afwijkende gevallen? Veel of weinig variatie in steekproef?
7.3.2.2 De sneeuwbalsteekproef
Doorverwijssysteem voor moeilijk bereikbare doelgroepRisico: steekproef blijft beperkt tot kliek of subgroep van eerste eenheid, liefst meerdere vertrekpunten nemen om vertekening te beperken
7.3.2.3 De gelegenheidssteekproef
Eenheden waar je gemakkelijk toegang tot hebt, praktische argumenten > inhoudelijke
Open karakter kwalitatieve steekproef: Onderzoekers kunnen vrijelijk uit bovenstaande ideeën putten en combineren Adaptieve steekproef verwijst naar deze praktijk van verschillende aanpakken combineren
33
2015-2016
H8 Experimentele ontwerpen
8.1 Inleiding
Voorbeeld: Experiment AschGroepsdruk veroorzaakt conform gedrag, in strijd met persoonlijke overtuiging
Doel = inzicht verwerven in de oorzakelijke verbandenOorsprong experimenten = natuurwetenschappenBacon, Galilei, … : nullius in verba: alles zelf onderzoeken dmv experimentExperiment: één element isoleren en effect op andere elementen onderzoeken
In sociale wetenschappen = binnen de naturalistische traditie1. Laboratoriumexperiment:
- Sterke controle over setting MAAR zeer artificieel- Veelgebruikt bij (sociale) psychologen
2. Veldexperiment- Natuurlijke omgeving MAAR minder controle- Veelgebruikt bij sociologen, politicologen en communicatiewetenschappers
34
2015-2016
- Experimenting society: idee van Donald Campbell: maatschappij gebruiken als labo waarin sociale interventies experimenteel getest worden op hun merites
8.2 Onderdelen van het klassieke experimentele ontwerp
1. Hypothese van wat iets anders veroorzaakt, het causale verband dat je wil onderzoeken2. Twee situaties: één die de stimulus krijgt toegediend, de onderzoeksgroep, en één die deze niet krijgt, de controlegroep3. Op toevalsbasis aan één ban beide situaties toegewezen4. Vergelijken van het effect op de afhankelijke variabele
8.2.1 Basisschema van een klassiek experiment
Conditie = situatie of omstandigheid in een experiment= controleconditie en experimentele conditie, verschil = stimulus
8.2.2 Randomiseren en matchen
Randomiseren:Toevallig eenheden toewijzen aan condities, iedereen heeft evenveel kans
Statistische equivalentie: gelijkwaardige, vergelijkbare groepenSoms: niet mogelijk vb. bij kleine aantallen, gefixeerde kenmerken (zoals geslacht) , …Alternatieve wijze om toch vergelijkbare groepen te krijgen: Matchen:Voor elk element een vergelijkbaar element in andere conditie zettenBelang: op welke kenmerken ga je matchen?Onmogelijk alle alternatieve invloeden kennen hoe groter theoretische kennis, hoe meer vergelijkbaarheid bij matchenPrecisie -of paarsmatchen: Voor elke combinatie van kenmerken in ene conditie, ook in andereFrequentie- of groepsmatchen: geen combinatie, maar slechts één kenmerkZwak matchen: houdt alleen rekening met vergelijkbaarheid van gemiddeldes en spreiding van kenmerken over de verschillende condities
8.2.3 Effect van de stimulus
Verschil tussen voor- en nameting experimentele groep en voor- en nameting vergelijkingsgroep
Netto−effect stimulus=(O2−O1)−(O4−O3 )
O1 = voormeting experimentele conditieO2 = nameting experimentele conditieO3 = voormeting vergelijkende conditieO4 = nameting vergelijkende conditie(O2 – O1) = bruto-effect stimulus, experimentele stimulus + alle storende factoren(O4 – O3) = alle storende factoren, factoren die invloed hebben op de afhankelijke variabele buiten de stimulus om
Belang om te randomiseren, want als vergelijkende en experimentele groep statistisch equivalent zijn is het verschil tussen voor- en nameting vergelijkende groep storende factoren
35
2015-2016
Sprake van effect van de stimulus als het netto-effect significant verschillend is van nul
8.2.4 Voormeting
Functie = nagaan of de statistische equivalentie dmv randomisering is geslaagd bij groepen Zouden op toevalsfouten na gelijkwaardig moeten zijn op álle kenmerken Equivalentie testen dmv t-test
Houdt 2 problemen in:1. Voormeting niet steeds mogelijk: Soms geen respons zonder de stimulus of omdat
voormeting ongepast is vb. efficiënte nieuwe onderwijsmethode testen bij jonge kinderen Gebruik maken van een ontwerp met een vergelijkingsgroep en enkel nameting
2. Potentieel gevaar of risico bij voormeting: afnemen ervan kan invloed uitoefenen- Neiging van proefpersonen om antwoorden nameting te baseren op antwoorden bij
voormeting (= testeffect)- Praktische ervaring bij het invullen voormeting zorgt voor betere score bij nameting
(= testeffect)- Externe geldigheid in het gedrang: Vragen van voormeting kan invloed uitoefenen
omdat proefpersonen bewuster worden van deze zaken (= interactie-effect tussen voormeting en experimentele stimulus op de nameting)
Solomon vier-groepenontwerp: Toevoegen van experimentele en vergelijkingsgroep zonder voormeting
Zowel interactie-effect als testeffect berekenenIndien O2=O5 en O4 = O6 (of zeer gelijkend): geen effect voormeting
Salomon-viergroepenontwerp:
Indien stimulus positief effect heeft: O2> O1 én O2> O4 én O5> O6 én O5> O3
8.3 Bedreigingen van de interne geldigheid
= vaak sterk punt van experimenten: grote zekerheid dat de factor waaraan we effect toeschrijven inderdaad de verantwoordelijke factor isInterne geldigheid bedreigt als ook andere factor de afhankelijke variabele stuurt
Verwarring met effect van stimulus Confounding variables: storende factoren die geen onderdeel vormen van geteste
hypothese maar wel samenhangen met de kenmerken van interesse en zo de oorzakelijke redenering kunnen bedreigen of ondergraven
8.3.1 Buitenexperimentele gebeurtenissen
36
2015-2016
History: Gebeurtenissen buiten experiment om die AV (zowel in experimentele als in vergelijkingsgroep) beïnvloedtLocal of intra-session history: gebeurtenis beïnvloedt slecht één van beide groepen en kan zich dus opwerpen als mogelijke alternatieve verklaring voor effect stimulus
8.3.2 Maturatie of spontane veranderingen
Proefpersonen veranderen door verloop van tijd, los van specifieke gebeurtenis, beïnvloedt AV
8.3.3 Testeffect
Voormeting beïnvloedt nameting doordat: Proefpersonen zich antwoorden van voormeting herinneren en consistent willen invullen Proefpersonen worden beter in het invullen van dergelijke test (zie vb. 2 maal IQ-test)
8.3.4 Instrumentatie
Veranderingen in het gebruikte meetinstrument (vb. door sleet) of in het personeel
8.3.5 Statistische regressie
De extreme scores van de voormeting zullen sowieso naar gemiddelde evolueren, los van stimulusWANT: men gaat ervan uit dat toevalsfouten groter zijn bij eenheden die geselecteerd zijn obv hun extreme waarden
Statistische regressie is een onvermijdelijk nevenproduct van de niet-perfecte test-hertest correlatie voor groepen geselecteerd obv hun extreme waarden op de AV
8.3.6 Selectie
Verschillende samenstelling van groepen die je wil vergelijken, oplossen door randomisering van grote aantallen = enige manier om dit tegen de gaan
8.3.7 Uitval
= experimentele mortaliteit, bepaalde eenheden stoppen ermeeOp toevallige wijze: geen probleem voor interne geldigheidDifferentiële uitval: Uitval is afhankelijk van bepaalde kenmerken vertekening resultatenOok: stopzetting uit ethische bekommernissen, bv neveneffecten bij geneeskundig experiment
8.3.8 Verwachtingen van de onderzoeker
Onderzoeker kan ongewild zijn verwachtingen projecteren en zo deze resultaten genererenBlind experiment: Proefpersonen weten niet of ze tot experimentele of vergelijkingsgroep behorenDouble-blind experiment: ook de onderzoekers zelf weten niet tot welke groep ze behoren en zowel proefpersonen als onderzoekers kennen details hypothese niet
8.4 Bedreigingen van de externe geldigheid
Niet gebaseerd op logica maar op ervaringen van vorige experimenten37
2015-2016
Veralgemeenbaarheid op de gehele populatie
8.4.1 Populatiegeldigheid
Resultaten specifieke steekproef veralgemenen naar ruimere populatieVb. Eerstejaars psychologie van toepassing op “alle studenten”?
8.4.2 Naturalistische geldigheid
Gelden resultaten in artificiële omgeving ook voor de natuurlijke leefomgeving?Alledaags realisme : mate waarin de experimentele conditie lijkt op situatie in dagelijks levenReactiviteit: mate waarin proefpersonen zich anders gedragen dan in het dagelijks leven, omdat ze zich bewustzijn van het feit dat ze in een experiment zitten
Voorbeeld: Hawthorne-experimentenOnderzoek in Hawthorne-vestiging van een bedrijf om productiviteit in fabriek te onderzoekenResultaat: Productiviteit steeg steevast
Productiviteit steeg omwille van aandacht onderzoekers voor arbeiders
8.5 Alternatieven op de klassieke experimentele ontwerpen
Strikte stramien klassieke experimenten niet altijd: praktisch mogelijk (Bv geen controle over toedienen stimulus of randomiseren niet mogelijk
omdat groepen al in vivo aanwezig en verschillend) Ethisch niet verantwoord (bv experimenten van Milgram)
8.5.1 Quasi-experimentele ontwerpen
Geen randomisatie of geen voormeting of geen vergelijkingsgroep = zwakker designMinder controle over effect storende factoren
Interne geldigheid beperkter Causale uitspraken (nog) problematischer
8.5.1.1 Tijdreeksontwerp
Herhaaldelijk en op regelmatige basis meten van scores in één enkele conditie
Geen vergelijkingsgroep Vele voor- en nametingen
Stimulus ergens halverwege toedienen: na X een trendbreuk te wijten aan XVaak toch geen zekerheid over causaliteit aangezien tijdsreeksen moeilijk interpreteerbaar zijnBovendien: veel kans op buitenexperimentele gebeurtenissen
Veel metingen doen om dit effect te zien (enkel nadat stimulus is toegediend zou te toevallig zijn)
8.5.1.2 Niet-equivalent ontwerp met vergelijkingsgroep
Geen randomisatie, onderzoek bij groepen die al bestonden bv klas, een bedrijfsafdeling
38
2015-2016
Groepen niet per se gelijkwaardig, differentiële samenstelling waarschijnlijkNog steeds: vergelijkingsgroep en experimentele groep + toevallige toediening van de stimulus, onder controle van de onderzoeker
Beide condities trekken soortgelijke personen aan: robuust ontwerp, want uitzuivering door verschil van voor- en nameting vergelijkingsgroep af te trekken van die van de experimentele groepGEVAREN:
1. Interactie-effect van selectie en maturatie, testeffect, … Vb. door verschillende samenstelling evolueren ze spontaan verschillend
2. Interactie-effect van selectie en statistische regressieDoor selectie obv extreme waarden treedt er vanzelf statistische regressie op
Groepen niet in dezelfde mate vatbaar voor statistische regressie dus verliezen causale redeneringen aan geldigheid
8.5.1.3 Afzonderlijke-steekproefontwerp met voormeting en nameting
Onmogelijk om ervoor te zorgen die iemand de experimentele stimulus niet ontvangtSteekproef trekken uit populatie en in twee splitsen:Eerste steekproef = controleconditie = voormetingTweede steekproef = experimentele groep = nametingRandom assignment dus: groepen zijn vergelijkbaar Nadeel: minder interne geldigheid, uitermate gevelig voor buitenexperimentele gebeurtenissen, maturatie en uitval, risico stijgt evenredig met de tussentijd
8.5.2 Pre-experimentele ontwerpen
Geen randomisatie én geen voormeting en/of geen vergelijkingsgroep Nog minder controle over de interne geldigheid, enkel indien het niet anders kan!
8.5.2.1 Groep met alleen nameting
Niets om mee te vergelijken, zeer zwak design, geen enkele uitspraak doen over effectEen solide grond voor causale inferentie is er dus nietVaak gebruikt bij evalueren beleidsmaatregelen voor inschatting, omdat het niet anders kan
8.5.2.2 Groep met voor- en nameting
Voormeting = controle groep, nameting = experimentele groepGeen vergelijking met groep die stimulus niet kreeg na voormeting
Veel alternatieve oorzaken mogelijk die interne geldigheid bedreigen
8.5.2.3 Bestaande groepen met alleen nameting
Twee groepen, één met stimulus, één zonder maar alleen nametingGeen random toewijzing, geen voormetingEffect stimulus = verschil tussen de twee bij nameting
39
2015-2016
Veel mogelijke andere verklaringen mogelijk dan stimulus, bv groepen verschilden al op voorhand, verschil kan te wijten zijn aan selectieve drop-out
Voor samenvatting van alle ontwerpen, zie p. 232
8.6 Ethische bekommernissen
Principe van benificence: principe dat het vermijden van schade bij proefpersonen vooropstelt
H9 Surveyonderzoek
9.1 Inleiding
Kenmerken van respondenten waarnemen (=opinies, gewoonten, gedraging, kennis, …)Door vragen te stellen met gestandaardiseerde vragenlijsten
Antwoorden zeer vergelijkbaar Numeriek coderen en statistische analyses
Voordelen: - Hoge betrouwbaarheid- Veralgemenen naar populatie- voorwaarde = representativiteit, dus toevalsteekproef
Nadelen: - Artificiële setting naturalistische geldigheid in het gedrang- Antwoorden wat onderzoeker wil horen of beter beeld van zichzelf ophangen- Causaliteit = beperkt want: slechts 1 meetmoment, uitspraken beperkt tot correlatie
9.2 Stappenplan en foutenbronnen
1° Goed afgebakende onderzoeksvraag en hypothese(s) Sterk deductief karakter, naturalistische onderzoekstraditie
40
2015-2016
2° Surveymodus kiezen: manier waarop je contact opneemt met respondenten en de manier waarop antwoorden geregistreerd worden
3° Vragenlijst opstellen: eerst een versie uittesten (= pilot-survey) om fouten op te sporen4° Populatie definiëren en steekproef trekken: heeft invloed op surveymodus en vice versa5° Veldwerkfase: contacteren en motiveren van respondenten6° Data verwerken in finaal gegevensbestand: checks om na te gaan of er geen onlogische
antwoordpatronen in zitten = data cleaning7° Via statistische analyses wordt hypothese getoetst en geverifieerd/gefalsificeerd
Bedreigingen samengevat in “Total survey error-benadering”Uitgangspunt: onderzoeker wil bepaalde parameter schatten = frequentie of gemiddelde maar ook correlatie- of effectparameterNiet over respondenten, wel over populatie veralgemenen berust op 2 grote assumpties1. Verzamelde data moeten een voldoende accurate afspiegeling zijn van de concepten (zie H6)2. Deelnemende respondenten zijn goede afspiegeling van de populatie (zie H7)
Fouten vermijden: Gebruikelijke regels voor operationalisering en steekproeftrekking (zie supra) Aandacht voor ontwerp vragenlijst en vraagverwoording (zie 9.3 en 9.4) Aandacht voor keuze surveymodus (zie 9.5) Non-responsfout terugdringen
9.3 Over vragen en antwoorden
Eerste opdeling: inhoudelijke classificatie
Feitenvragen: makkelijk objectief vast te stellen (geslacht, leeftijd, stemgedrag,…) Kennisvragen Opinie- en houdingsvragen : Niet rechtstreeks te observeren, per definitie abstract
Best meerdere indicatoren meten (cf. abstractiefouten)
41
2015-2016
Tweede opdeling: naar antwoordmogelijkheden Open vragen: Laat complexere vragen naar dieper inzicht toe, geen question constraint
(onderliggende veronderstelling in vraagstelling beïnvloedt antwoord respondent), geen sturing, vergt meer moeite van respondent en van onderzoeker
Gesloten vragen: Klassieke multiple choice survey, makkelijk te beantwoorden en verwerken, antwoorden onderling zeer vergelijkbaar meest gebruikt
Derde opdeling: naar manieren om antwoorden te registreren, binnen de gesloten vragen (!) Beoordelingsschalen (rating scales): Score geven, bv eens, helemaal oneens etc
(Cf. Likertschaal) Rangschikkingsschalen (ranking scales): Objecten of stellingen ordenen van goed naar
slecht, van belangrijk naar onbelangrijk
9.4 Het ontwerp van vragenlijsten
Oppassen met antwoord in de vraag zetten, andere vraagstelling minderheid wordt meerderheid!
9.4.1 Een model van het vraag-antwoord proces
Vbn. Respondenten kunnen vragen fout interpreteren, zich relevante info niet herinneren of simpelweg weigeren mee te delen wat ze werkelijk in gedachten hebben ( vertekening)
Klassieke vraag-antwoord model van Cannell: Welke stappen zetten respondenten bij het beantwoorden van vragen Welke fouten hierbij gemaakt kunnen worden
High road: a) Respondent begrijpt de vraag ( = verstaan en interpreteren)b) Cognitieve verwerking: relevante kennis opzoeken in geheugenc) Opgehaalde info verwerkt tot antwoord, antwoord accuraat: volgende stap. Zo niet,
teruggrijpen naar stap 2d) Respondent evalueert het antwoorde) Respondent deelt accuraat antwoord mee
Vanuit de eerste 4 stappen kan de respondent afdalen naar “low road”, via stap 6f) Respondent wijzigt antwoord op basis van:
- Cues van de interviewer, hoe zal interviewer mijn antwoorden percipiëren- Vraagverwoording (vorm, context)
g) Respondent geeft een inaccuraat antwoord:- Sociale wenselijkheidsbias- Volgzaamheidsbias- Andere vormen van vertekening
Afglijden naar low road = vaker bij complexe vragen, opinie- en houdingsvragenVoorbeeld: Zaller’s RAS-modelReactie tegen fichebakmodel dat ervan uit gaat dat mensen hun opinie maar moeten opdiepen op het moment dat de vraag naar hun opinie wordt gesteldZaller: mensen stellen opinie samen op het moment van de vraagstellingCognitieve stap bij opinie- en houdingsvragen: 42
2015-2016
1. Receive: constante blootstelling aan informatiestromen2. Accept: sommige info wordt opgeslagen, andere niet
≠ toevallig! Opnemen van info die strookt met eigen ervaringen en denkbeelden3. Sample: bij ondervraging knutselen we enkele van deze overwegingen tot opinie
Dmv steekproef uit overwegingen: ook deze is niet toevallig, maar obv information accessibility axioma: afhankelijk van context = samenstelling vragenlijst & vraagverwoording
9.4.2 Responsfouten en -stijlen
Vb. Sturing: Door framing het antwoord beïnvloedenNegatieve framing levert bepaald antwoord op in vergelijking met positieve framingRandomisatie dus: we kunnen besluiten dat framing, sturing, invloed heeft op antwoordenResponsfouten en responsstijlen = meetfouten!Responsfouten = een kenmerk van de vraagstelling zelf leidt tot vertekening:
1. Geheugeneffecten: Antwoorden kunnen vertekend worden door falen van het geheugenFactoren: belang van de gebeurtenis en de verstreken tijdTelescoping: respondenten herinneren zich precieze tijdstip niet meer en percipiëren iets dat lang geleden is als korter geleden en omgekeerd
- Backwards telescoping: recentere gebeurtenissen als langer geleden aanvoelen- Forwards telescoping: minder recente gebeurtenissen als korter geleden aanvoelen
2. Onbedoelde informatie in de antwoordschalen: bij moeilijke of gevoelige vragen: mensen willen geen “fout” antwoord geven, dus situeren zich buitenproportioneel vaak in midden
3. Volgorde-effecten: eerdere vragen kleuren antwoord op volgende vragenPriming = een geheugen-effect waarbij de respons op één stimulus de respons op een hierop volgende stimulus beïnvloedtVb. volgorde van vragen “Hoeveel dates heb je gehad?” en “Hoe tevreden ben je met je leven?” (vervangen van de moeilijke 2e vraag door aangereikte, cognitief gemakkelijk beheersbaardere eerste vraag)
4. Question constraint: onderliggende veronderstelling in de vraagstelling beïnvloedt het antwoord. Indien accurate antwoord niet tussen antwoorden staat, zijn respondenten niet geneigd om eigen antwoord toe te voegen, maar gewoon een antwoord te kiezen
Responsstijlen = een vertekening als gevolg van manier waarop respondent met vragen omgaat
1. Sociale wenselijkheidsbias: vertekening omdat respondenten een antwoord willen geven dat een positief beeld ophangt van zichzelf of wat de onderzoeker wil horen, wat ze denken dat maatschappelijk wenselijk isVoorbeeld: Kinsey en het omgaan met bedreigende vragenBij onderzoek naar seks, wat in 1940’ moeilijk lag in Amerika, gebruikte hij enkele technieken om de sociale wenselijkheidsbias zoveel mogelijk buitenspel te zetten
43
2015-2016
- Vertrouwelijkheid garanderen, mensen op hun gemak stellen, er zullen geen waardeoordelen geveld worden
- Volgorde vragen: van minder naar meer bedreigend- Vragen cru geformuleerd, zonder omfloerste termen- Burden of denial-techniek: niet vragen of ze iets doen, maar hoe vaak
2. Volgzaamheidsbias: Gemakkelijker om akkoord te gaan met gesprekspartner dan om hem tegen te spreken: Onafhankelijk van inhoud zijn mensen geneigd akkoord te gaan
Vertekening van voorstanders
9.4.3 Aanbevelingen voor het opstellen van vragenlijsten
Zoveel mogelijk proberen te zorgen dat respondenten op high road blijvenTwee principes: - Vraag moet zonder teveel inspanning ondubbelzinnig kunnen worden beantwoord
- Nooit perspectief van de respondent uit het oog verliezenA. Gebruik een vlotte en correcte taal, aansluitend bij spreektaalB. Vermijd jargon en complexe terminologie, hou rekening met laag opleidingsniveauC. Maak geen onrealistische verwachtingen over het kennisniveau van de respondentenD. Geen dubbele negatiesE. Vermijd vage en dubbelzinnige formuleringenF. Vragen moet eendimensionaal zijn, geen “Double-barreled questions”, geen twee of meer
attitude-object in één vraagG. Korte vragen verdienen de voorkeur
Maar: lange intro geeft respondent tijd om na te denkenH. presenteer antwoordmogelijkheden overzichtelijk
Recency-effect: bij het voorlezen van antwoordmogelijkheden meestal laatste kiezen omdat dit verser in het geheugen zitPrimacy-effect: schriftelijke enquêtes eerder kiezen voor eerste antwoordoptie omdat deze het eerst gelezen is
I. Geen sturende vragen: geen verscholen argumenten in vraag of teveel opties in één richtingJ. Overweeg zorgvuldig de plaats en volgorde van de vragenK. Verzorg de opmaak
9.5 De keuze voor een surveymodus
Criteria:1. Methode om respondent te contacteren (internet, telefoon, …)2. Betrokkenheid van interviewer in dataverzameling3. Manier om de antwoorden te registreren (papier, computer, …)
44
2015-2016
9.5.1 Face-to-face surveys
Fysieke aanwezigheid interviewer die het interview afneemt en antwoorden noteert opa. een papieren vragenlijst ( PAPI (paper and pencil interview))b. een computer of tablet ( CAPI (computer assisted personal interview))Rol interviewer = cruciaal:Unit non-respons laag houden: respondent motiveren om deel te nemenItem non-respons minimaliseren: respondent motiveren om elke vraag te beantwoordenDeelnemers leren adequaat respondentengedrag te vertonen door houdingAntwoorden registreren (= subjectief en kan dus leiden tot vertekening) en assistentie geven aan respondent indien deze iets niet begrijptVoordelen:
Hoge respons Onduidelijkheden remediëren accurate antwoorden Complexere vragen mogelijk kwaliteit data
Nadelen: Praktisch moeilijker (duur, veel tijd, veel verplaatsing, …) Aanwezigheid interviewer meer sociale wenselijkheidsbias Interviewereffecten: kenmerken of gedrag interviewer beïnvloedt antwoorden
Vb. zwarte interviewer komt met survey over racismeVb. Interviewer laat niet genoeg tijd voor antwoorden, suggereert dingen, …
9.5.2 Postenquêtes en websurveys
MSAQ = mail self-administered questionnaire) en WSAQ (web self-administered questionnaire)
Voordelen: Kostprijs is laag Snellere dataverzameling Grotere mate van standaardisering, minder subjectiviteit (vb. interviewereffecten) Meer anonimiteit minder sociale wenselijkheidsbias
Nadelen: Geen controle over setting en geen verduidelijkingen Hoge unit non-respons (gemakkelijk weigeren)
Specifieke voor websurveys: Digitale kloof: niet iedereen heeft toegang tot het internet
45
2015-2016
Geen steekproefkader Niet geschikt voor algemene bevolking, wel voor vb studenten
Voorbeeld: Non-respons terugdringen: Don Dillman en de “Tailored Design Method”Uitgangspunt = Ruiltheorie
Kosten-batenanalyse moet positief uitvallen (niet enkel monetair maar ook sociaal en emotioneel)
Voldoende sterke vertrouwensbasis nodig Methode om respons te verhogenKosten-batenanalyse positief: Kleine beloning, waardering uiten, zorgen dat het invullen een
aangename bezigheid is, geen kosten ten laste van respondentVertrouwensband aanscherpen: Beloning = niet-conditioneel, betrouwbaar instituut vermelden Voorgeschreven plan om respons op te drijven van herhaalde herinneringen9.5.3 Mixed-mode surveys
Antwoorden van verschillende groepen op verschillende wijzen registreren
Sequentiële mixed-mode survey:Eerst iedereen via één methode benaderen. Vervolgens de non-respons via tweede methode benaderen enzovoortGevaar: vertekening van de resultaten obv intrinsieke kenmerken (vb. de eerste golf zijn de meest geïnteresseerde mensen) en afhankelijk van het surveymodel
Simultane mixed-mode survey:Moduseffecten meten: respondenten worden op toevallige basis aan één van de surveymodi toegewezen
46
2015-2016
H10 Niet-reactief onderzoek en secundaire data-analyse
10.1 Inleiding
Niet-reactief onderzoek: onderzoekseenheden zijn zich niet bewust van onderzoek, onderzoeker maakt gebruik van “unobtrusive measures” = een meting of observatie die verkregen wordt zonder dat de onderzoeker in het natuurlijke leven van de onderzochte moet binnendringen,
Geldigere schattingen over sociaal niet-wenselijke zaken bv cocaïnegebruik Enkel uitspraken op populatieniveau, niet welk type mensen bv cocaïne gebruikt
Secundaire data = data die al eerder zijn verzameld en beschikbaar zijn voor hergebruik
10.2 Soorten niet-reactieve gegevens
10.2.1 Fysieke sporen
Indicatoren van aanwas: het residu dat mensen achterlaten (vb. Afval, resten van cocaïne, …)Indicatoren van erosie: wat mensen wegnemen uit de omgeving (vb. Slijtage, weggenomen folders,
…) Maten van erosie zijn minder bruikbaar dan maten van aanwas
10.2.2 Tekst: inhoudsanalyse
Tekst = boodschap (geschreven, visueel, gesproken, …) door mens geproduceerd in heden/verledenZender stuurt boodschap BEWUST (i.t.t. fysieke sporen)MAAR: weet niet dat dit ooit gebruikt zal worden als onderzoeksdata (daarom niet-reactief)
Tekst is niet noodzakelijk “waar”, doel van zender voor ogen houden
Inhoudsanalyse = een manier om uit “tekst” informatie te halen, hier: kwantitatieve variant inhoud van teksten wordt gekwantificeerd of geteld zodat statistische analyse mogelijk is (Cf. kwalitatieve variant = categoriseren van betekenis – coderen, zie p. 333-335 cursus en p. 37 samenvatting)
47
2015-2016
Kwantitatieve inhoudsanalyse: 5 fasen: 1) Onderzoeksvraag en hypothese(s) opstellen2) Afbakenen populatie van “teksten”3) Indien nodig: toevalsteekproef trekken uit teksten4) Tekst coderen & statistische analyses
- Stukjes tekst krijgen codes toegewezen naargelang de kenmerken- Inhoud wordt “telbaar” gemaakt- Veelvoorkomend:
Frequentie: hoe vaak komt een bepaald element terug in teksten? Omvang: hoeveel plaats neemt bepaald element in beslag? Richting: positieve of negatieve of eerder neutrale inhoud? Intensiteit: subtiele waardering (lage) of sterke nadruk (hoge intensiteit)?
- Verschillende logica’s: Manifest coderen: enkel elementen coderen die objectief vaststaan Latent coderen: ook subtiele inhouden coderen
- Intercodeurbetrouwbaarheid: mate waarin coderingen van verschillende codeurs met elkaar overeenstemmen
Krippendorffs alfa: α=1−D0DE
Met D0 = geobserveerde overeenstemming tussen codeursEn DE = verwachtte overeenstemmingPerfecte betrouwbaarheid = 1, afwezigheid van betrouwbaarheid = 0
5. Statistische analyse
10.2.3 Administratieve data en officiële statistieken
Data over bevolking verzameld door overheden, doel = info voor beleidsmakersBronnen:
- Bevolkingsregisters: altijd up-to-date - Censussen of volkstellingen- Surveys bij steekproef (= in eerste instantie reactieve data!)- Belastingsadministratie en sociale zekerheid
Tegenwoordig (mede dankzij digitalisering) niet enkel overheden houden data bij (OESO, UNO,…)Sociale indicatoren: geven zowel het niveau als de evolutie van het welzijn van bevolkingen aan vanuit een sociale bekommernis (= interesse van de sociale wetenschapper!)
Meestal geaggregeerde gegevens of macro-dataSoms micro-data: over individuen, niet zomaar toegang: privacy respecterenVb. kruispuntdatabank: geïntegreerde gegevens over individuen = enorme bron voor de SW
10.2.4 Big Data
Automatisch gegenereerde gegevens door technologische systemen (Facebook, Google, …)Kenmerken:
1. Enorm volume: gigantische databanken2. Enorme snelheid: dataverzameling vindt plaats in real time3. Enorme variabiliteit, ongestructureerd: niet klaar voor onmiddellijke verwerking
48
2015-2016
Twee data met bijzondere relevantie voor de sociale wetenschapper:
Sociale mediadata: gegevens die personen doelbewust delen (en andere gegevens doelbewust achterhouden). Niet-reactief tov onderzoeker, wel tov verwachtingen netwerk
Transactiedata: gegevens die automatisch ontstaan als bijproduct (bv wat wordt opgezocht in zoekrobots, klantenkaarten, …) = minder gevoelig voor reactiviteit
Big data Geen nood meer aan “oude” methodologische technieken?Veel kwantiteit, weinig kwaliteit:
- Vaak zeer weinig representativiteit en geldigheid- Gevoelig voor “impression management”, sociale wenselijkheidsbias- Bestaan van valse accounts, valse likes, … kortom fraude- Ontbreken van meeste verklarende variabelen die centraal staan bij sociaalwetenschappelijk
onderzoek zoals gender, inkomen, sociale klasse, opleidingsniveau, …Big data wel nuttig voor specifieke onderzoeksvragen, naast andere technieken van dataverzameling
10.3 Secundaire analyse van onderzoeksdata
Data die door andere onderzoekers zijn verzameld >< primaire data die je zelf verzameltMoment van verzamelen: reactiefMoment van analyseren: niet-reactiefNood aan goede documentatie van het eerste onderzoek om fout gebruik te vermijdenGearchiveerd in online data-archieven
Meta-analyse:Speciaal ontworpen methode voor analyse van secundaire dataMeerdere onderzoeken met zelfde onderzoeksvragen samen beschouwenDoel: patroon ontdekken in resultatenVoordelen:
- verhoogt betrouwbaarheid en geldigheid gevoelig Dringt statistische onzekerheid (steekproeffout) terug en laat veralgemeningen naar ruimere
populatie toe- Sluit aan bij de idee dat wetenschappelijke bevindingen waardevoller zijn wanneer verschillende
onderzoekers erin slagen ze te replicerenNadelen:
- File-drawer effect of publicatie-bias: enkel de studies die relatie aantonen worden gepubliceerd Gepubliceerde studies samenleggen kan leiden tot conclusie dat alle studies unaniem een
relatie aantonen – quod non
10.4 Voor- en nadelen van niet-reactieve en secundaire data
Voordelen:- Inhoudelijk: sommige onderwerpen zijn anders moeilijk te onderzoeken
Bovendien: historisch perspectief mogelijk- Methodologisch: geen invloed van de onderzoekseenheden op het onderzoek- Praktisch: goedkoper om al verzamelde data te gebruiken én sneller
49
2015-2016
Nadelen: - Beperkt in keuze van bestaande data: beschikbare indicatoren komen nooit helemaal
overeen met het concept dat je in gedachten had Oppassen voor gebrekkige operationalisering!
- Combinaties van variabelen die je nodig hebt om onderzoeksvraag te beantwoorden vaak niet beschikbaar
- Risico voor overmatig gestandaardiseerd onderzoek- Meetfouten (betrouwbaarheid en geldigheid in het gedrang)
Bewust geconstrueerd (Socialemediadata) Administratieve gegevens komen overeen met door de overheden gehanteerde
definities, die in teken van politieke motieven kunnen staan- Ethische bezwaren: kan je zomaar data van mensen gebruiken zonder hun medeweten?
Wat met informed consent? Zorgvuldige afweging tussen nut en privacy
H11 Veldonderzoek en participerende observatie11.1 Inleiding
Voorbeeld: Street Corner Society (Whyte)Whyte verhuist naar Cornerville “dat volgens hem meest overeenkomt met beeldsloppenwijk”Eerst: aankloppen bij willekeurige huizen wekt wrevel en argwaanTen tweede: aan local een pint aanbieden wekt wrevel en bijna vechtpartijTen derde: via sociale werkers komt hij in contact met Doc, leider van de Nortons, lokale bendeDoc introduceert hem als vriend, daarna geout als schrijverEerst: passieve deelname, houdt zich afzijdig en observeertNadien: secretaris van een club, actievere betrokkenheid
Biedt onopvallende mogelijkheid om gedetailleerde notities te maken voor onderzoekBlijft 3,5 jaar, kondigt aan dat roman af is en doet zelfs afscheidsfeest
Veldonderzoek:- Voor langere periode in natuurlijke sociale omgeving van onderzochte individuen verblijven- Sociale relaties met hen opbouwen- Op die manier inzicht krijgen in betekenis van sociale fenomenen
≈ Participerende observatie: meer nadruk op evenwicht participatie en observatie≈ Etnografie: 2 betekenissen: 1. Als onderzoeksmethodologie = synoniem veldonderzoek
2. Als neerslag van onderzoek = verslag van het sociale leven binnen een bepaalde gemeenschap of cultuur (moet “Thick description zijn: geen oppervlakkige maar echt omvangrijke beschrijving)
Duidelijk kwalitatieve, constructivistische onderzoekstraditie:- Diepgaand en volledig inzicht krijgen in betekenissen die leefwereld in zich dragen- Perspectief onderzochte subject staat centraal- EMIC benadering: een beschrijving die gebruikmaakt van de contextspecifieke begrippen en
categorieën die de insiders zelf hanteren (>< ETIC, een beschrijving die gebruikmaakt an neutrale begrippen en categorieën die losstaan van een specifieke context zie H13)
50
2015-2016
- Subjectiviteit onderzoeker noodzakelijk
11.2 Types veldonderzoek
Indeling op basis van 3 kenmerken: rol van de onderzoeker, mate van openheid en paradigma
11.2.1 De rol van de onderzoeker: participeren vs. observeren
Continuüm tussen zuiver observeren en uitsluitend participeren
Zuiver observeren:Aanwezig, maar neemt niet deel aan het sociale levenVerborgen observeren = niet-reactief onderzoek (cf. H10)Voordeel: minimale verstoring veldNadeel: diepere betekenissen worden gemakkelijk over het hoofd gezien
Waarnemer-als participant:Minimale deelname met als enige bedoeling toegang krijgen kunnen observeren
Participant-als-waarnemer:Participeren als instrument om waar te nemen, je in te leven in perspectief onderzochte subject
Uitsluitend participeren:Onderzoeker gaat under-cover en wordt lid van veld zonder medeweten anderenVoordeel: geen verstoring veld
11.2.2 De mate van openheid: verborgen vs. open onderzoek
Afhankelijk van informatie aan onderzoeksubjecten Verborgen onderzoek: In publieke ruimte = geen probleemIn private ruimte = deceptie vereistEthische bezwaren: Privacy? Informed consent?
Meestal mengvorm:Vb Whyte is open voor Doc, gesloten voor rest (zijn wel op de hoogte van “boek”)
Open onderzoek:Gaat ervan uit dat subjecten zich natuurlijk zullen gedragen, maar kan zorgen voor vertekening
11.2.3 Het gehanteerde paradigma: coöperatief vs. investigatief onderzoek
Achterliggende visie op mens en maatschappijCoöperatief paradigma:
- Samenleving is conflictvrij- Mensen gericht op samenwerking- Vertrouwen in de mensen
Investigatief paradigma: 51
2015-2016
- Belangenconflict: onderzochten willen ander beeld afschetsen- Kans op leugens, manipulatie, foute info, …- Kritische, wantrouwende houding tov mensen
11.3 Het verloop van veldonderzoek
4 fasen
11.3.1 Planning van het veldwerk
Onderzoeksplan: (zie H5) Probleemstelling of onderzoeksvraag; wie, wat waar, wanner en hoe observeren, literatuurstudie+ Persoonlijke component, langdurig verblijf: fysiek: verhuizen, emotioneel: belastendGrote mate openheid en flexibiliteit vereist:
- Praktische zaken afhankelijk van geluk vb ontmoeting met Doc- Inhoudelijke aanpassingen nav ervaringen- De-focussen: nood aan open geest
11.3.2 Toegang verkrijgen tot het veld
Niet letterlijk betreden, maar het kunnen opnemen van rol als onderzoekerBemoeilijkt door: eigen kenmerken (vb zwarte kan niet infiltreren bij Ku Klux Klan) Kenmerken van de settingOpen setting: gemakkelijk toegangGesloten setting: moeilijker, nood aan gatekeeprs (vb. Doc) iemand die toegang tot het veld kan verschaffen
11.3.3 Verblijf in het veld
Verzamelen + analyseren van gegevens tegelijk definities van concepten soms aanpassenMeestal voor lange periode want: nood aan vertrouwensband met onderzoeksubjecten om hun perspectief te doorgrondenUITZ: rapid assessment
- Slechts enkele dagen of weken in het veld- Om duidelijk afgebakende onderzoeksvragen te beantwoorden bv. In antropologie,
gezondheidstoestand in Afrikaans dorp evalueren
Combineren van rollen:
Rol (sociologische betekenis) = geheel van gedragspatronen en verwachtingen die gekoppeld zijn aan de sociale positie die je inneemt in een bepaalde sociale omgeving met een dwingend karakterRol 1: wetenschappelijke onderzoekerRol 2: deelnemer aan het veld, opbouwen band met onderzoeksubjecten via:
a. Role-taking: aannemen van bestaande rol die in het veld reeds aanwezig is (Vb. Whyte = vriend, met bijbehorende verplichtingen en priviléges)
b. Role-making: aanmeten van nieuwe rol die aangepast is aan setting (Vb. Whyte = schrijver)Creatief omgaan met rolconflictenVereist vaardigheden van onderzoeker:
- Taalvaardigheid
52
2015-2016
- Sociale vaardigheid: smalltalk, hanging out, opgaan in decor, omgaan met mensen, rapport kunnen tot stand brengen = open en vertrouwensvolle relatie met mensen in veld
- Goed geheugen: onthouden tot je kan noteren (ook snel goede nota’s kunnen maken)- Beschikken over Explicit awareness: kleine belangrijke details kunnen spotten
Nuttig: sleutelinformant- Observeert waar jij niet kan komen- Verschaft toegang tot plaatsen waar je normaal niet kan komen- Verduidelijkt betekenis van zaken(= Doc voor Whyte)
Intrede (cultuurshock & stress) discovering the obvious, sociale setting begrijpen Pauze: scherpere afbakening onderzoeksvraag, inzicht in ontbrekende info herintrede saturatie: verzadiging, geen nieuwe info meer uittrede
11.3.4 Uittrede uit het veld
Veld correct verlaten: - Respect tonen, basis leggen voor volgende keer, volgende onderzoeker- Cultureel aan setting aangepast ritueel- Inzage in onderzoeksresultaten (Doc leest boek Whyte)
11.4 Veldwerknotities
Gigantische hoeveelheid waarnemingen: uitdaging om data te registreren en te verwerken Notities maken tijdens veldwerk!
3 soorten:1. Observatienota’s: feitelijk, neutraal, chronologische beschrijving van de dag2. Analytische nota’s: interpretaties die onderzoeker geeft aan onderzoeksnota’s3. Methodologische nota’s: reflecties over technieken en gevolgen onderzoek
11.5 Voor -en nadelen en ethische aspecten van veldonderzoek
Voordelen:- Sterke interne geldigheid : volledige complexiteit, rijk beeld- Sterke meetgeldigheid : basis = definitie die onderzoeksubjecten zelf geven (Sensitizing
concepts + kleine kans op reactiviteit bij verborgen onderzoek (Hawthorne-effect)- Sterke naturalistische geldigheid : grote kans dat bevindingen overeenkomen met
werkelijkheid door het observeren in vertrouwde omgevingNadelen:
- Gebrek aan betrouwbaarheid : per definitie subjectiefConstructivistische logica: geen probleem: reflexiviteit van de onderzoeker staat hier tegenover (bewustzijn van subjectiviteit + verdisconteren in analyse en conclusieNaturalistische logica: Geen betrouwbaar onderzoek
53
2015-2016
- Gebrek aan populatiegeldigheid: beperkt aantal steekproefeenheden die op theoretische gronden zijn geselecteerd weinig representativiteit
Ethische aspecten:- Veld verstoren: Wat bij negatieve reacties van mensen?
Mensen stimuleren om in negatieve situatie te blijven (bij under-cover)?Niet ingrijpen bij het zien van strafbare feiten?
- Deceptie: Vertrouwen ge/misbruiken in naam wetenschap?
H12 Diepte-interviews en focusgroepen
12.1 Inleiding
Voorbeeld: Diepte-interviews naar hoe mensen liefde ervaren in het dagelijkse levenInvloed van cultuur (= vat aan betekenissen)Diepte-interview peilt naar hoe mensen hún leefwereld ervaren (niet dé leefwereld)
12.2 Epistemologische grondbeginselen
Constructivistisch wereldbeeld: sociaal geconstrueerde realiteitVerstehen > Erklären (zie Willem Dilthey)
12.2.1 Nadruk op begrijpen en interpretatie
Waarneming is niet objectief, maar mee bepaald door de betekenissen die waarnemer geeft(zie Aandacht voor het subject bij Kant, categorieën, Dinge an sich >< Dinge für mich)
Voorbeeld: Collingwood & de waslijn Ziet lijn en denkt: “ah een waslijn”, wat zou betekenen dat iemand hem daar heeft gehangen om er was aan te hangenVeronderstelling: iemand heeft hem daar gehangen voor een reden op zoek gaan naar die redenMAAR: als de veronderstelling was geweest dat hij daar per ongeluk hing, dan zou men nooit op zoek zijn gegaan naar de reden waarom iemand hem daar heeft gehangen, waardoor ze nooit zou hebben gedacht dat hij daar gehangen was om kleren aan te hangenConclusie: subjectieve veronderstellingen kleuren waarneming
12.2.2 Nadruk op theorievorming en -ontwikkeling
54
2015-2016
Eerder inductief theorievormend dan deductief hypothesetoetsend Mbv Grounded theory approach (zie H6 p.24 samenvatting en p. 158 cursus)
12.3 De interviewsituatie
12.3.1 Structuur van een interview
Begin: Interviewer stelt zich voor en informeert de respondentContintuüm van gestructureerd naar ongestructureerdDe mate waarin onderwerpen, volgorde van vragen en formulering van vragen vastligt
Volledig gestructureerd:Survey, volledig gestandaardiseerde vragenlijst met gesloten antwoordoptiesVoordelen: gemakkelijk verwerkbaar en een hoge vergelijkbaarheidNadelen: weinig flexibel en belemmert een meer natuurlijke conversatie
Semi-gestructureerd:Onderwerpen liggen deels op voorhand vast Gebruik van Topiclijst= zekere mate van standaardisatie, topics moeten behandeld worden en aanzet is dezelfdeMAAR: ruimte om af te wijken en cours de route en om vrijheid te geven aan geïnterviewde
Ongestructureerd interview:Enkel algemene thematiek ligt vast, geïnterviewde mag vrij vertellen= helemaal gefocust op perspectief geïnterviewde, geen sturing vanuit interviewerVoordelen: Heel flexibel en een heel natuurlijke conversatieNadelen: Moeilijker om te verwerken en nagenoeg niet vergelijkbaar
12.3.2 Soorten vragen?
2 belangrijke dimensies: inhoudelijke en dynamische
Openingsvragen:Interview op gang trekken, geïnterviewde op zijn gemak stellen en onderwerp introducerenDrop-off = foto -of beeldmateriaal om geïnterviewde te laten kennismaken met onderzoeksthema
Wekt spontane reactie op en stimuleert geïnterviewde tot het gesprek
Transitievragen:Overgang van inleiding naar kernonderwerp
Hun specifieke situatie, persoonlijker
Sleutelvragen:Raken de kern van het onderzoek, centraal in de analyse
- Probing = doorvragen: specifieke info halen uit intuïtieve antwoorden- Content-mapping (in kaart brengen welke aspecten van een fenomeen relevant zijn
in de ogen van de respondent)- Content-mining (dieper ingaan op de betekenis die respondent aan een bepaald
fenomeen geeft Actief luisteren: niet enkel denken aan theoretisch kader, maar actief inspelen op antwoord
55
2015-2016
Besluitende vragen:Afronden van het interview en de kans geven om nog dingen toe te voegen
Valstrikken bij diepte-interview: Leidende vragen: teveel sturen in bepaalde richting, antwoord “voorzeggen” Waaromvragen: Peilen naar verantwoording en motivaties van gedrag = taak analyse
Speculaties over eigen motieven zijn meestal niet erg interessant
12.4 Focusgroepen
12.4.1 Wat zijn focusgroepen?
= feitelijk diepte-interviews in groep waarbij groepsleden elkaar aanzetten tot discussie, verdediging van hun argumenten en visie over een vooraf bepaald onderwerp
12.4.2 Samenstelling van een focusgroep
6 à 8 personen: heterogeen of homogeen? Bekenden of onbekenden? Geen consensus
12.6 Analyseren en interpreteren
Stap 1: Transcriptie van interview = je data! Gedecontextualiseerd Non-verbale communicatie noteren? Detail = afhankelijk van soort onderzoek
Vb. Conversatie-analyse: vereist heel gedetailleerde transcripties- Linguïstisch snelschrift
Stap 2: Van transcriptie naar conclusieContinuüm tussen beschrijven en interpreteren
12.6.1 Condenseren van betekenis
Reductie van de hoeveelheid tekst: verkort en kernachtig belangrijkste zaken samenvatten
12.6.2 Categoriseren van betekenis – inhoudsanalyse
Definiëren van reeks categorieën en kijken hoe vaak bepaalde uitspraken binnen categorie valtVb. inhoudsanalyse in de communicatiewetenschap (= kwantitatief): tellen hoe vaak een passages uit een tekst binnen categorie vallen cijfermateriaalCf. intercodeurbetrouwbaarheid: overeenkomst van toewijzing in bepaalde categorieën tussen één of meerdere onderzoekers
12.6.3 Narratieve analyse
56
2015-2016
Elke vorm van informatie = verhaalAchterhalen van betekenis die in deze verhalende structuur verborgen zitBovendien: koppelen aan grotere verhalen (= meta-verhalen) Bv. Setting Katalysator Crisis ResolutieWie speelt welke rol in dit verhaal?Erachter komen hoe mensen hun verhaal vertellen om hun ervaringen te presenteren
12.6.4 Diepere interpretatie – Hermeneutiek
Wantrouwen tov gecommuniceerde betekenissen duiden wat er impliciet wordt gezegdAchterliggende, diepere betekenissen zoeken (= afhankelijke van wie deze analyse doet!)
- Naturalisten zien hierin geen geldige kennis, teveel afhankelijk van onderzoeker- Constructivisten wel, geldige kennis geproduceerd door subjectieve visies
12.6.5 Ad hoc interpretatie
Meest gebruikte techniek = Voorgaande technieken combineren!
H13 Historisch-vergelijkend onderzoek
13.1 Inleiding
Focus op grote vragen (= macro-perspectief) Evoluties bekijken >< huidig perspectiefMeestal: diepgaande case studiesDiverse methodes! Allen gestoeld op klassiek werk van John Stuart Mill (zie: voldoende en noodzakelijke voorwaarde bij causaliteit, p. 7 samenvatting, p. 49 cursus)
Voorbeeld: Esping-Andersen, Three worlds of welfare capitalism= vergelijking van welvaartstaten: Staten waarin de overheid ingrijpt in het economische vrijemarktsysteem om de bevolking bescherming te bieden tegen sociale risico’s4 criteria van vergelijking:
Stratificatie: mate waarin ongelijkheid aanwezig blijft in de samenleving Decommodificatie: onafhankelijkheid van (arbeids)markt om te overleven Voornaamste actor: staat/markt/familie De-familialisering: mate waarin individu onafhankelijk is van familie
3 Types van welvaartstaten: Sociaal-democratisch, conservatief corporatist en Liberaal
Historisch ontstaan types: Verschillen in klassenmobilisatie & -coalities
57
2015-2016
Path dependency: keuzes verleden bepalen heden, omkeren nauwelijks mogelijk
13.2 De oorsprong van vergelijkende methodes: John Stuart Mill
A system of logic: 4 principes van vergelijking (“Methodes van experimenteel onderzoek”)Naturalistische oorsprong: in chaos regelmatigheden blootleggen, kan enkel door systematische vergelijking Scepsis: Mill geloofde niet dat zijn methodes zouden werken buiten de natuurwetenschappenNiet omdat er geen wetmatigheden zijn in ontwikkeling samenleving, maar omdat de spatio-temporele context te divers en onderhevig aan verandering is
13.2.1 De methode van overeenkomst
Zoeken naar oorzaak fenomenen door gemeenschappelijke kenmerken bij verschillende cases te onderzoeken
Werkwijze: Zoek cases waarin het te onderzoeken fenomeen voorkomt Verzamel zoveel mogelijk empirische gegevens mbt deze cases Gemeenschappelijk kenmerk zoeken dat alle cases voorafgaat = gem. oorzaak!
Zwaktes: Overeenkomst impliceert niet altijd oorzakelijkheid (andere oorzaak mogelijk die niet
gemeten is of meerdere oorzaken of in het ene geval oorzaak a en andere oorzaak b) Overdeterminatie: teveel potentiële oorzaken om met een beperkt aantal cases te kunnen
opsporen--> Te simplistisch om complexe sociale werkelijkheid te vatten
- Vertekening door eenhedenselectie want: selectie in functie van afhankelijke variabele--> Bevestigend van aard: niet actief op zoek naar falsificatie
13.2.2 Methode van verschil
Idem als bij methode van overeenkomst maar: men zoekt het verschillend kenmerk om het verschillend onderzocht fenomeen te verklarenVb. waarom alleen kapitalisme in Westen? Factor zoeken die enkel in het Westen voorkomt
- Oorzaak of onontbeerlijk deel van de oorzaakZwaktes methode van verschil = grosso modo idem als bij methode van overeenkomst
13.2.3 Gecombineerde methode van overeenkomst en verschil
Eerst nagaan wat de onderzochte fenomenen gemeen hebbenVervolgens nagaan of deze kenmerken afwezig zijn bij fenomenen waar het onderzochte kenmerk afwezig isVb. Eerst kijken wat succesvolle revoluties gemeen hebben
Vervolgens kijken of de niet-succesvolle revoluties deze kenmerken niet hebben- Indien dit zo is: oorzaak, onontbeerlijk deel oorzaak of effect van het verschijnsel
Sterktes: Positieve en negatieve gevallen tegen elkaar afgewogen Cf. Experimenteel ontwerp maar dan met niet-experimentele data
58
2015-2016
--> Sterkere basis voor geldige wetenschappelijke uitspraken dan beide methodes apart
13.2.4 Methode van gelijktijdige variatie
Accent op samenhang: indien een fenomeen altijd samen met een kenmerk varieert is dit ofwel de oorzaak of een effect, of is het er op één of andere manier oorzakelijk mee verbondenSamenhang = noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor causaliteit!
13.3 Specifieke kenmerken van historisch-vergelijkend onderzoek
13.3.1 Aard van het empirisch materiaal
- Klein aantal cases- Specifieke, niet-toevallige selectie brengt veralgemeenbaarheid in gedrang- Historisch bronnenmateriaal is niet altijd beschikbaar en betrouwbaarheid en bovendien is indirect13.3.2 het reconstrueren van historische feiten
Interpretatie vanuit referentiekader van onderzoeker Gevaar voor hineininterpretierung!
Selectief overgebleven bronnenmateriaal, niet representatief (vb uit middeleeuwen komen bijna alle geschreven bronnen van Katholieke monniken)
13.3.3 Streven naar oorzakelijke verbanden
Combinatorische logica: specifieke combinaties van fenomenen vormen oorzaak in context C op tijdstip T Historische specificiteit en lokale context staan centraal>< lineaire visie op causaliteit, gedecontextualiseerde kwantitatieve strategieContingentie: A veroorzaakt niet altijd B, maar dit hangt af van andere contextuele factoren
Vb. QCA = systeem om complexe patronen van oorzakelijkheid bloot te leggen obv Boleaanse algebra Complexe patronen en combinaties van oorzakelijkheid kunnen gereduceerd worden tot
enkele relatief eenvoudige uitdrukkingen die je in termen van noodzakelijke en voldoende voorwaarden kan herinterpreteren
13.3.4 Verbinden micro -en macroniveau
Zowel microniveau (individuele keuzes) als macroniveau (sociale structuren en regimes) onderzocht
13.4 Problemen bij historisch-vergelijkend onderzoek
13.4.1 Equivalentie van metingen
Metingen dezelfde betekenis in verschillende contexten?EMIC-benadering (contextspecifiek begrippen) >< ETIC-benadering (neutrale begrippen)NB: historisch vergelijkend onderzoek ook kwantitatief Metingen niet equivalent besluiten kunnen misleidend zijn
Conceptuele equivalentie: concepten zijn contextspecifiek, cultuurspecifiek
59
2015-2016
Equivalentie van het meetinstrument: meet het meetinstrument op vergelijkbare wijze in andere contexten vb. Vertalingsprobleem
13.4.2 Galtons probleem
Galtons probleem = het verkeerdelijk beschouwen van contexten die elkaar beïnvloeden als onafhankelijke observatiesVb. landen nemen elkaars structuur over >< landen ontwikkelen onafhankelijk dezelfde structuurStatistiek: autocorrelatie
13.4.3 Vertekening door eenhedenselectie
Kleine n, niet-aselecte steekproef veralgemeenbaarheid in het gedrang brengenOnderzoekers kiezen vb. alleen voor cases die hun ideeën bevestigen, selecteren slechts een heel specifieke subgroep, keuze op basis van score op de afhankelijke variabele, …Vb. Leidt onderdrukken van werknemersrechten tot economische groei in “ontwikkelingslanden”?
60