Ex Amen Brochure 33
description
Transcript of Ex Amen Brochure 33
2012-‐2013 2
Inleiding Beste medestudenten, Het is een jaarlijks wederkerend verhaal: samen met de komst van het betere terrasjesweer, feestdagen voor van alles en nog wat en bibliotheken die meer doen denken aan het saunagevoel, komen ook de examens weer dichterbij. Zeker in het 1e jaar van jullie Bachelor is het belangrijk om goed voorbereid te zijn. Daar wilt het VRG jullie een beetje mee helpen door het maken en verspreiden van deze examenbrochure. Hou er wel rekening mee dat examenvragen en examentips vnl. over opgedane ervaring van vorig jaar gaat en daarom verouderd kan zijn. Voorts wens ik jullie ontzettend veel succes met de examens en de voorbereiding ervan, Thomas Kindermans Festor VRG 2012-‐2013
2012-‐2013 3
Examenrooster Wellicht het belangrijkste: waar en wanneer moet het examen worden afgelegd? Dit is te vinden op de site van de faculteit: http://www.ugent.be/re/nl/onderwijs/examens/examenroosters/examenroosters-‐1ste-‐zit-‐2de-‐semester/1zt2sem1bare.pdf OER Ook het Onderwijs en Examenreglement kan interessant zijn, dit is te vinden op deze link: http://www.ugent.be/nl/univgent/reglementen/onderwijs/reglementen/oer/oer20102011.pdf
2012-‐2013 4
Staatsrecht 1. Algemeen
Gesloten boek:
-‐ Er kan niet genoeg benadrukt worden hoe belangrijk het is om het begrippenboek van voor naar achter en van achter naar voor vanbuiten te kennen. Zowel de definities op zich als de toelichting moeten tot op de letter gekend zijn, de kleinste details kunnen gevraagd worden!
-‐ Probeer verbanden te zien tussen de begrippen (check de ‘zie ook’ stukjes!)
-‐ Ok, blok het rats vanbuiten, maar maak wel dat je alles begrijpt! Veel vragen zijn nl. praktische toepassingen!
-‐ Net zoals bij economie indertijd zijn ook gelijkenissen en verschillen zeer belangrijk.
-‐ Probeer hier toch een 7/10 te halen, als je je stof goed kent, mag dit zeker geen probleem zijn!
-‐ VERGEET NIET DE AFDELING VAN DE RAAD VAN STATE TE VERMELDEN !!!
Open boek:
-‐ Redelijk aantal meerkeuzevragen, telkens met 4 stellingen waarvan er telkens minstens één juist is. Dat wil dus zeggen dat er meerdere juist kunnen zijn.
-‐ Als je het boek onderstreept in de blok: 1 kernwoord(groep) + uitzonderingen per randnummer… Echt niet meer, anders fluoriseer je te veel en bij zo’n dik boek is dat écht niet aan te raden.
-‐ Schrap alle randnummers die je niet moet kennen. (ook doortrekken naar de inhoudstafel: zorgt voor heel wat minder zinloos opzoekwerk)
-‐ Slechts aanduiden als je het echt héél zeker weet: +1, -‐1 is écht een zware giscorrectie.
-‐ Als je denkt dat iets fout is, sla de stelling dan over en focus je op de overige stellingen. Als je denkt dat iets juist is, zoek het op voor de zekerheid…
-‐ Breng om de 50/100 randnummers een plakkertje aan, dat kan handig zijn. Tevens kan je de grote stukken die we niet moeten kennen gewoon dichtplakken met plakband.
-‐ Ten slotte: als je denkt het antwoord gevonden te hebben… lees zeker nog eens verder, het kan goed zijn dat er op de volgende pagina staat: “pas op, uitzondering!”. Tevens kunnen de antwoorden ook uit het begrippenboek komen…
2012-‐2013 5
2. Leerstof De leerstof is te vinden op minerva: http://minerva.ugent.be/courses2012/B00006702012/document/Te_kennen_leerstof_2012-‐2013.pdf?cidReq=B00006702012 Even benadrukken dat van de begrippen Provincie en Gemeente niets te kennen is, dit zie je volgend jaar bij Bestuursrecht. 3. Het Examen
Het gesloten boek gedeelte is niet zo moeilijk, je krijgt hier enkele vragen over het boekje. Ieder woord in het boekje dient gekend te zijn en wordt ook ondervraagd. Vragen van vorige jaren durven ook wel eens terug te keren. Vergeet ook niet te vermelden welke afdeling van de Raad van State je bedoelt. Het Openboek examen bestaat uit 60 stellingen, die per 4 geordend staan. Telkens gaat er minstens 1 van die 4 stellingen correct zijn. In totaal zijn er ongeveer 20 stellingen correct. Per correcte stelling krijg je +1, per fout aangestelde stelling krijg je -‐1. 4. Studietips
Gesloten boek gedeelte: Het begrippenboek moeten jullie, zoals al vaak gezegd, helemaal ‘vanbuiten’ kennen. Dit wil niet zeggen dat je effectief elk woord precies moet kennen maar wees er zeker van dat alles letterlijk te kennen valt. Zowel de definities als de toelichting dien je te kennen. Op het examen zal je 8 of 9 vragen krijgen waaronder vergelijkingsvragen, toelichtingsvragen, vragen waar letterlijk een definitie en een deel van de toelichting gevraagd wordt, enz. (zie voorbeeldvragen hieronder) Een tip voor het gesloten boek examen: probeer hier zo hoog mogelijk op te scoren (minimum 7/10) . Dit is zeker haalbaar! Je hebt slechts een uur de tijd om het gesloten boek examen af te leggen dus werk snel. Als je een vraag niet weet, sla deze dan even over en ga naar de volgende. Op het einde kan je altijd nog terugkeren naar die vraag! Het handboek moet je, op een kleine passage na, niet actief kennen. Van deze bijbel wordt verwacht dat je de structuur kent. Het boek 2 of 3 keer in grote lijnen doornemen zou normaal voldoende moeten zijn. Wat kan helpen op het examen is een lijst van data en het trefwoordenregister waarvan de niet te kennen randnummers geschrapt zijn. Zorg er ook voor dat je goed met de inhoudstafel kan werken. Wees bij dit gedeelte van het examen niet overmoedig. Ga zorgvuldig tewerk en vink pas een antwoord als correct aan indien je hier 100% zeker van bent. Er is namelijk een giscorrectie van -‐1/+1.
2012-‐2013 6
5. Examenvragen Rechtstreeks van Curios:
-‐ Door de wet van 31 juli 1921 wordt inzake taalaangelegenheden de "gelijkheid in rechte en in feite" ingevoerd. Hierdoor kan een Vlaming die in Wallonië woont nu zelf kiezen in welke taal hij/zij met de verschillende overheden communiceert. J/F
-‐ Een Vlaming die in 1871 wegens een misdrijf voor de rechtbank werd gebracht kon niet eisen dat zijn zaak in het Nederlands werd behandeld. J/F
-‐ De gemeente Kraainem kan slechts van het Nederlandse taalgebied naar het tweetalig gebied Brussel-‐Hoofdstad worden overgeheveld indien artikel 4 van de Grondwet wordt gewijzigd.J/F
-‐ Artikel 30 van de Grondwet stelt: "Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij. Het kan niet worden geregeld dan door de wet ...". Dit betekent dat enkel het Federale Parlement het gebruik van de taal in het onderwijs kan regelen. J/F
-‐ Door de besluitwet van 28 december 1944 wordt voor de eerste maal een verplichte sociale verzekering ingevoerd voor arbeiders en bedienden. J/F
-‐ Door de niet-‐uitvoering van het Egmont-‐pact en het Stuyvenbergakkoord duurt het tot de grondwetsherziening van 1980 voor er in de grondwet melding wordt gemaakt van de term "gewest". J/F
-‐ Met uitzondering voor wat betreft de zes Brusselse randgemeenten, de gemeenten Komen-‐Waasten en Voeren en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, zijn de drie gemeenschappen bevoegd om de hoogte te bepalen van het bestaansminimum waarop een burger recht heeft. J/F
-‐ Door de staatshervorming van 1992-‐1993 (Sint-‐Michielsakkoord) verkregen de gemeenschappen en gewesten de principiële regelgevende bevoegdheid voor iedere aangelegenheid die niet expliciet aan de Federale overheid is toegewezen. J/F
-‐ Een vrederechter stelt vast dat een Koninklijk Besluit strijdig is met artikel 24 G.W. Hij kan dat Koninklijk Besluit niet omwille van die reden vernietigen. J/F
-‐ Een vrederechter stelt vast dat een Koninklijk Besluit strijdig is met artikel 24 G.W. Hij kan dat Koninklijk Besluit niet omwille van die reden vernietigen. J/F
-‐ Het principe van de scheiding der machten behoort niet tot de formele, maar wel tot de materiële grondwet. J/F
-‐ Een Vlaams decreet dat strijdig is met het EG-‐verdrag, kan door het Europese Hof van Justitie worden vernietigd. J/F
-‐ Een richtlijn die directe werking heeft verkregen, kan voor een particulier wel rechten, maar geen verplichtingen met zich meebrengen. J/F
-‐ Een Koninklijk Besluit dat strijdig is met het E.G.-‐verdrag kan door het Europees Hof van Justitie worden vernietigd. J/F
-‐ De Europese Commissie ziet toe op de tenuitvoerlegging van de arresten van het Europees Hof voor de rechten van de Mens. J/F
-‐ In een rechtsstaat kan een democratische meerderheid toch beslissen om het recht op godsdienstvrijheid af te schaffen. J/F
-‐ Een bijzonder machtenbesluit dat achteraf wordt bekrachtigd door de wetgevende macht, blijft een besluit. De Raad van State is bijgevolg bevoegd om een dergelijk bekrachtigd bijzonder machtenbesluit te vernietigen indien dit besluit strijdig zou zijn met de Grondwet.
-‐ J/F -‐ Een wet die de Koning de bevoegdheid geeft om wetten te wijzigen, is een bijzondere
machtenwet (volmachtenwet) J/F -‐ De gewone rechter is niet bevoegd om een ordonnantie te toetsen aan het
grondwettelijke gelijkheidsbeginsel. J/F -‐ In België moeten internationale verdragen eerst inhoudelijk worden omgezet in de
nationale wetgeving vooraleer ze directe werking kunnen verkrijgen. J/F -‐ Volgens artikel 14 G.W. kan een straf enkel en alleen worden ingevoerd door een wet in
formele zin. J/F -‐ Een interpretatieve wet geeft een interpretatie die voor iedereen bindend is, maar heeft
geen terugwerkende kracht. J/F
2012-‐2013 7
-‐ De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak kan een gemeentereglement vernietigen wegens strijdigheid met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. J/F
-‐ Wanneer een wet de Koning machtigt om een onbeperkte verordeningsbevoegdheid aan een individuele minister te delegeren, kan de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak dat delegerend K.B. vernietigen wegens strijdigheid met artikel 108 G.W. J/F
Open boek 1) Wat is de 2e pijler van de Europese Unie en hoe wordt daarover beslist? 2) Geef 2 verschillen tussen jurisdictioneel en administratief beroep. 3) Vergelijk de exceptie van onwettigheid met het annulatieberoep bij de Raad van State. 4) Beschrijf de procedure die moet worden gevolgd bij het hanteren van de alarmbel. 5) Schets de evolutie van het Flandria-‐arrest naar het wegverkeersattest. 6) Een K.B. bepaalt het volgende: "Bany Mcdonald, geboren te New York op 13 april 1959 wordt uitgezet. Hij wordt gelast het grondgebied van het Rijk te verlaten met verbod er gedurende 10 jaar terug te keren." Bespreek de verschillende soorten K.B'.s en duid aan onder welke categorie het bovenstaande besluit valt. Moet dit K.B. ter advisering aan de afdeling wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd? 7) Is het sluiten van een huurovereenkomst tussen de stad Gent en een V.Z.W. een administratieve rechtshandeling? Leg kort uit waarom of waarom niet aan de hand van de verschillende bestanddelen van de definitie. 8) Bespreek het verschil tussen decentralisatie en federalisering. 9) Wat betekent een absoluut kracht van gewijsde in strafzaken? 10) Leg uit wat een communautaire wet is. 11) Op 15 September 1998 wensen de gerechtelijke instanties een huiszoeking uit te voeren bij een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Is een dergelijke huiszoeking mogelijk en zo ja, onder welke voorwaarden? 12) Duid bij de onderstaande normen aan of zij wetten in formele zin, materiële en/of verordeningen zijn of geen van allen: begrotingswet, reglementair K.B., beschikkend K.B., wet houdende goedkeuring van een verdrag. 13) Op welke manier is de Nederlandse taalgroep van de senaat samengesteld? Geef de verschillende categorieën, de aantallen en de wijze waarop zij lid van de senaat geworden zijn. 14) De omstreden schrijver Said Hoessein heeft in België politiek asiel aangevraagd. Zijn aanvraag werd weliswaar ontvankelijk, maar uiteindelijk door de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen (een administratief rechtscollege) ongegrond verklaard. Said is hiermee natuurlijk niet blij. Hij zegt dat hij in eigen land omwille van zijn boeken voor zijn leven vreest. Volgens hem is de beslissing van de Vaste Beroepscommissie dan ook strijdig met artikel 23 Grondwet, dat eenieder het recht op een menswaardig leven garandeert. Bij welk rechtscollege kan Said de beslissing van de Vaste B. aanvechten? In welke hoedanigheid zal dit rechtscollege optreden? 15) Wat is het onderscheid tussen een algemeen rechtsbeginsel en een gewoonte? 16) Op 3 juli 2002 weigert het ministerie van Justitie de N.V. Blitz een vergunning tot uitbating van een kansspelinrichting klasse II. De N.V. Blitz stapt vervolgens naar de Raad van State waar zij de schorsing van deze weigering vordert. In zijn schorsingsarrest van 9 oktober 2002 stelt de Raad van State het volgende: “overwegende,in dit licht, dat het opgegeven motief niet alleen in rechte en feite juist dient te zijn, maar ook van die aard dat het de genomen beslissing naar redelijkheid kan dragen; dat zulks lijkt in tehouden dat de beslissing het resultaat is van een evenwichtige afweging van alle betrokken gegevens en belangen (…) : Overwegende dat de evenredige verhouding tussen het aangevoerde motief en de beslissing om de bestaande kansspelinrichting geen vergunning te verlenen, zodat
2012-‐2013 8
zij haar deuren moest sluiten, zich niet spontaan opdringt; dat alleszins uit niets blijkt dat de kansspelcommissie de beleidsvrijheid waarover zij op het eerste gezicht beschikt daadwerkelijk -‐ en behoorlijk: in concreto en met zin voor maat-‐ heeft uitgeoefend.” Hoe noemt men de controle die door de Raad van State in dit schorsingsarrest werd uitgeoefend? Leg grondig uit wat dit inhoudt. 17) In Sneeuwland wil men het VN Kinderrechtenverdrag in de interne rechtsorde opnemen. Artikel 15 van de grondwet van Sneeuwland luidt als volgt; -‐ alle macht gaat uit van het Sneeuwlandse parlement. Alle normen, besluiten en verordeningen zijn ondergeschikt aan de Sneeuwlandse wetten zoals goedgekeurd in het Sneeuwlandse parlement en bekrachtigd door het staatshoofd. -‐ Een internationaal verdrag kan slecht juridische gevolgen verkrijgen in de Sneeuwlandse rechtsorde indien dit internationaal verdrag is omgezet in de nationale rechtsorde door middel van een Sneeuwlandse wet. a) Welke leer wordt in de Sneeuwlandse grondwet verdedigt? (enkel de term vermelden) b) Nadat het VN- kinderrechtenverdrag in de Sneeuwlandse rechtsorde is opgenomen , keurt het Sneeuwlandse parlement een wet goed waardoor de doodstraf terug wordt ingevoerd voor jongeren tussen 12 en 18 jaar. Artikel 6 van het Vn-kinderrechtenverdrag garandeert nochtans het recht op leven voor ieder kind jonger dan 18 jaar. Welke norm zal volgens de hierboven vermelde leer primeren, de Sneeuwlandse wet of artikel 6 van het VN-kinderrechtenverdrag? Motiveer uw keuze.
Gesloten boek
1) Duid de juiste stellingen aan. A. Bijzondere machtenwetten onderscheiden zich van de gewone opdrachtwetten door de aard van
de bevoegdheid die aan de uitvoerende macht wordt gegeven. B. Een K.B. kan een t.a.v. iedereen bindende interpretatie van een wet geven. C. De algemene rechtsbeginselen staan in de hiërarchie der rechtsnormen hoger dan de
administratieve besluiten en verordeningen. D. Een particulier die meent dat een Europese verordening in strijd is met het E.G.–verdrag kan op
voorwaarde dat hij belang heeft bij het Hof van Justitie een beroep tot nietigverklaring van deze verordening indienen.
2) Duid de juiste stellingen aan. A. Indien de strafrechter een ambtenaar vrijspreekt voor bepaalde feiten, kan zijn/haar hiërarchisch
meerdere voor dezelfde feiten die ambtenaar geen tuchtstraf meer opleggen. B. De beginselen van behoorlijk bestuur zijn algemene rechtsbeginselen waarvan de wetgever niet
kan afwijken . C. Bij een samenloop tussen een parlementair en een gerechtelijk onderzoek kan de
procureurgeneraal bij het Hof van Beroep weigeren om de door de parlementaire onderzoekscommissie gevraagde stukken over te zenden, zonder dat hiertegen een rechtsmiddel openstaat.
D. Het principe van de scheiding der machten verhindert dat de overheid wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding voor een rechtscollege begane,fout tijdens de uitoefening van de rechtsprekende functie.
3) Duid de juiste stellingen aan. A. Doordat hij is uitgegaan van de leer van de nationale soevereiniteit heeft de Belgische
grondwetgever van 1831 geopteerd voor de invoering van de stemplicht. B. De magistraten worden benoemd door de Benoemings-‐ en Aanwijzingscommissie van de Hoge
Raad voor de justitie C. Bij een senator kan een huiszoeking slechts worden uitgevoerd indien de toestemming van de
Senaat wordt verkregen. D. De Senaat heeft geen bevoegdheid om politieke controle op de Regering uit te oefenen, maar de
senatoren hebben wel het vragenrecht. 4) Duid de juiste stellingen aan .
A. In een staat die de leer van het monisme volgt kan de burger de rechten en de vrijheden die voortvloeien uit de Universele Verklaring voor de rechten van de Mens door de rechter laten afdwingen.
B. Een provinciegouverneur mag zich kandidaat stellen voor de verkiezingen van het federale parlement
2012-‐2013 9
C. De vrederechter is niet bevoegd om, zonder prejudiciële vraagstelling aan het Europees Hof van Justitie, een federale wet buiten toepassing te laten wegens strijdigheid met een ondubbelzinnige Europese verordening.
D. Indien een rechter , krachtens het arrest Waleffe , een bijzondere machtenwet conform de Grondwet interpreteert, dan mag hij het ongrondwettelijk volmachtenbesluit op basis van de strijdigheid met de bijzondere machtenwet buiten beschouwing laten.
5) Duid de juiste stellingen aan. A. De Hoge Raad voor de Justitie is een orgaan sui generis , dat niet onder één van de gestelde
machten kan worden ondergebracht. B. De Koning kan bij het nemen van een beschikkend KB gebonden zijn door een verordenend
gemeenteraadsbesluit C. Men kan slechts een schorsing voor de Raad van State vorderen indien men reeds een nadeel heeft
ondervonden van de bestreden administratieve rechtshandeling. D. De regeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers voorziet in de toepassing van
het beginsel van de dubbele aanleg. 6) Duid de juiste stellingen aan.
A. Een particulier kan door de rechter niet worden veroordeeld voor het niet naleven van een richtlijn die niet in het Belgisch recht werd omgezet, zelfs al betreft het een richtlijn die direct werking heeft
A. gekregen. B. Bij de uitoefening van het administratief toezicht kan de toezichthoudende overheid nooit haar
beslissing in de plaats stellen van de gedecentraliseerde overheid. C. Een instemmingswet bij een internationaal verdrag is een louter formele wet en moet daarom niet
ter advies aan de afdeling Wetgeving van de Raad van State worden voorgelegd. D. De Federale regering is verplicht het advies van de Raad van State in te winnen over een
volmachtenbesluit , zelfs wanneer het besluit bij hoogdringendheid moet worden opgenomen. 7) Duid de juiste stellingen aan.
A. Vooraleer een wetsontwerp door het parlement kan worden behandeld moet het ontwerp door de kamer waar het wed ingediend in overweging worden genomen.
B. Wanneer in de Senaat een wetgevend initiatief wordt ingediend waarvoor de procedure van het optioneel bicameralisme geldt, dan gaat het ofwel om een initiatief van één of van verscheidene senatoren, ofwel om een regeringsinitiatief.
C. De Grondwet verbiedt niet dat de wetgever een administratief rechtscollege bevoegd maakt voor geschillen omtrent burgerlijke rechten.
D. Wanneer de wetgever de Koning de bevoegdheid geeft om de datum van inwerkingstelling van de wet te bepalen, dan kan de Koning, eenmaal hij deze datum bij KB heeft vastgesteld, hieraan geen wijzigingen meer aanbrengen.
8) Duid de juiste stellingen aan. A. Een administratieve overheid die wordt geconfronteerd met een onwettige administratieve
rechtshandeling is verplicht deze administratieve rechtshandeling buiten beschouwing te laten. B. Indien een ontslagnemende Regering haar verminderende bevoegdheden overschrijdt ( lopende
zaken) , dan kan deze bevoegdheidsoverschrijding niet juridisch gesanctioneerd worden. Het gaat hier immers om een schending van een grondwettelijk gebruik.
C. De Raad van Staat kan op vraag van een belanghebbende een administratieve rechtshandeling die strijdig is met een Europese verordening vernietigen.
D. Tot de oprichting van de Raad van State in 1946 bestond er geen enkele mogelijkheid om het onrechtmatig optreden van de overheid te laten sanctioneren door een rechtscollege.
9) Duid de juiste stellingen aan. A. Indien de Koning beslist de Kamer van volksvertegenwoordigers te ontbinden , zonder
uitdrukkelijk ook de Senaat te ontbinden blijven de senatoren hun functie uitoefenen. B. Stel dat er bij de parlementsverkiezingen van juni 1999 in een bepaalde kieskring 12 zetels te
begeven zijn. Een partij die in die kieskring een lijst indient die bestaat uit 9 mannen en 3 vrouwen voldoet niet aan de wettelijke voorwaarden.
C. De Raad van State is bevoegd om na te gaan of een lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers op rechtsgeldige manier volksvertegenwoordiger is geworden.
D. Behoudens bij betrapping op heterdaad of na opheffing van de parlementaire onschendbaarheid, kunnen de gerechtelijke instanties geen enkele onderzoeksdaad stellen in een zaak waarin een parlementslid verdacht is.
10) Duid de juiste stellingen aan. A. De gemeente Kraainem kan slechts van het Nederlandse taalgebied naar het tweetalig gebied
Brussel-‐Hoofdstad worden overgeheveld indien artikel 4 van de Grondwet wordt gewijzigd. B. Een Vlaming die in 1871 wegens een misdrijf voor de rechtbank werd gebracht kon niet eisen dat
zijn zaak in het Nederlands werd behandeld. C. Artikel 30 van de Grondwet stelt: "Het gebruik van de in België gesproken talen is vrij. Het kan niet
worden geregeld dan door de wet ..." Dit betekent dat enkel het Federale Parlement het gebruik van de taal in het onderwijs kan regelen.
2012-‐2013 10
D. Door de wet van 31 juli 1921 wordt inzake taalaangelegenheden de "gelijkheid in rechte en feite" ingevoerd. Hierdoor kan een Vlaming die in Wallonië woont nu zelf kiezen in welke taal hij/zij met de verschillende overheden wil communiceren
11) Duid de juiste stellingen aan. A. Door de besluitwet van 28 december 1944 wordt voor de eerste maal een verplichte sociale
verzekering ingevoerd voor arbeiders en bedienden A. B.Door de niet-‐uitvoering van het Egmont-‐pact en het Stuyvenbergakkoord duurt het tot de
grondwetsherziening van 1980 voor er in de grondwet melding wordt gemaakt van de term "gewest".
B. Door de staatshervorming van 1992-‐1993 (Sint-‐Michielsakkoord) verkregen de gemeenschappen en gewesten de principiële regelgevende bevoegdheid voor iedere aangelegenheid die niet expliciet aan de Federale overheid is toegewezen
C. Met uitzondering voor wat betreft de zes Brusselse randgemeenten, de gemeenten Komen-‐Waasten en Voeren en de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn de drie gemeenschappen bevoegd om de hoogte te bepalen van het bestaansminimum waarop een burger recht heeft.
12) Duid de juiste stellingen aan. A. Een vrederechter stelt vast dat een Koninklijk Besluit strijdig is met artikel 24 G.W. Hij kan dat
Koninklijk Besluit niet omwille van die reden vernietigen B. Door het Verdrag van Maastricht werd de Europese Gemeenschap omgevormd tot de Europese
Unie C. Het principe van de scheiding der machten behoort niet tot de formele, maar wel tot de materiële
grondwet D. Een Vlaams decreet dat strijdig is met het EG-‐verdrag kan door het Europese Hof van Justitie
worden vernietigd 13) Duid de juiste stellingen aan.
A. Een bijzonder machtenbesluit dat achteraf wordt bekrachtigd door de wetgevende macht blijft een besluit. De Raad van State is bijgevolg bevoegd om een dergelijk bekrachtigd bijzonder machtenbesluit te vernietigen indien dit besluit strijdig zou zijn met de Grondwet.
B. Een wet die de Koning de bevoegdheid geeft om wetten te wijzigen is een bijzondere machtenwet (volmachtenwet)
C. De gewone rechter is niet bevoegd om een ordonnantie te toetsen aan het grondwettelijke gelijkheidsbeginsel.
D. In België moeten internationale verdragen eerst inhoudelijk worden omgezet in de nationale wetgeving vooraleer ze directe werking kunnen verkrijgen
14) Duid de juiste stellingen aan. A. Een Koninklijk Besluit kan bepalen dat Belgen die door het Hof van Assisen werden veroordeeld
geen stem mogen uitbrengen voor de verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers B. De nieuwe partij “Lang Leven” haalt bij de federale verkiezingen één zetel, namelijk in de Senaat.
Deze partij heeft recht op een dotatie C. Indien de federale Regering zelf haar ontslag aan de Koning aanbiedt kan deze laatste een nieuwe
federale regering aanduiden zonder dat er eerst verkiezingen worden georganiseerd D. Een interpretatieve wet geeft een interpretatie die voor iedereen bindend is, maar heeft geen
terugwerkende kracht. 15) Duid de juiste stellingen aan.
A. Een rechtmatige administratieve rechtshandeling die rechten toekent kan enkel worden ingetrokken binnen de termijn van 60 dagen, bepaald voor het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State.
B. De federale regering kan haar ontslag niet aanbieden aan de Koning dan nadat ze in de minderheid werd gesteld in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, die de politieke controle op de federale regering uitoefent.
C. De federale regering kan haar ontslag niet aanbieden aan de Koning dan nadat ze in de minderheid werd gesteld in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, die de politieke controle op de federale regering uitoefent.
D. De openbaarmaking van een bestuursdocument mag geweigerd worden indien dit document onvolledig is en daardoor tot misvatting aanleiding kan geven.
16) Duid de juiste stellingen aan. A. De gewone hoven en rechtbanken beslechten alle geschillen inzake burgerlijke rechten, en die
geschillen inzake politieke rechten die hen door een wet zijn toegewezen. B. De verplichting om alle opgeworpen middelen van de partijen te behandelen geldt ook voor de
commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. C. De wetgever kan afwijken van het principe dat de rechters onmiddellijk door het Hof van Beroep
worden berecht. D. De administratieve rechtscolleges zijn niet onderworpen aan de openbaarheid van terechtzitting,
tenzij ze oordelen over de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen of over de gegrondheid van een ingestelde strafvordering.
2012-‐2013 11
17) Duid de juiste stellingen aan. A. Vooraleer de Koning een internationaal verdrag ondertekent, waardoor artikel 205 EG-‐
Verdrag(stemverhouding in de Raad van Ministers) wordt gewijzigd, moet het federale parlement over de onderhandelingen over dit internationaal verdrag worden ingelicht.
B. De bestendige deputatie en de Europese Commissie hebben met elkaar gemeen dat de leden uit en door de beraadslagende organen worden gekozen.
C. De federale overheid kan een retributie heffen op het gebruik van gewestwegen D. De toezichthoudende overheid mag haar goedkeuring niet weigeren aan een rechtshandeling van
het onder toezicht staand bestuur wegens het enkele feit dat die rechtshandeling de belangen van de onder toezicht staande overheid zou schenden.
18) Duid de juiste stellingen aan. A. Een jurisdictioneel beroep kan niet worden ingesteld bij een administratief rechtscollege. B. Het niet inwinnen van het advies van het advies van de Raad van State, afdeling wetgeving voer
een verordenende ministeriële omzendbrief waarvoor de hoogdringendheid niet werd ingeroepen kan geen aanleiding geven tot de toepassing van de exceptie van onwettigheid.
C. De 35-‐jarige Nederlander Jan Kroos heeft na vijf jaar regelmatig en ononderbroken hoofdverblijf in België recht op de Belgische nationaliteit.
D. De benoeming van een ambtenaar (bij K.B.) wordt door de Raad van State vernietigd. De Raad van State kan niet beslissen om de gevolgen van dit K.B. aan te wijzen die als gehandhaafd moeten worden beschouwd.
19) Duid de juiste stellingen aan. A. Een federale wet die dateert van voor de staatshervorming van 1970 kan niet door het
Arbitragehof worden vernietigd wegens strijdigheid met de bevoegdheidsverdelende regels. B. In tegenstelling tot de Brusselse Hoofdstedelijke Raad beschikken het Vlaams Parlement, de
Waalse Gewestraad, de Franse Gemeenschapsraad en de Duitstalige Gemeenschapsraad over constitutieve autonomie.
C. Indien in het Vlaams Parlement een motie van wantrouwen wordt gestemd, moet de Vlaamse Regering ontslag nemen en kan ze het Vlaams Parlement ontbinden.
D. Decreten en ordonnanties worden afgekondigd door de voorzitter van de respectievelijke Gemeenschaps-‐ of Gewestraden.
2012-‐2013 12
Strafrecht
1. Algemene informatie Het handboek is dik maar enorm goed, het leert ook heel goed. De eerste 180 bladzijden zijn m.i. minder belangrijk maar zeker wel te kennen. Buiten enkele belangrijke (à la genre Ferry), zouden de namen niet te kennen zijn. Tracht ook je inhoudstafel heel goed te begrijpen… dit kan goed van pas komen op het examen, mits de open vragen wel eens enkele bladzijden in het boek kunnen overlappen. Verder is ook het gebruik van het wetboek erg belangrijk, op het examen gebeurt het dat je misdrijven moet opzoeken, let daarbij op dat je alle artikels in verband met dat misdrijf leest (!!), want hij durft wel eens speciallekes vragen. De MC is moeilijker dan de open vragen, vergeet niet dat het zeker kan dat eens alle vier de antwoorden juist zijn (!!).
2. Leerstof Titel 1 H1: volledig H2: vanaf p. 11 H3: volledig, zeker aanvullen met slides H4: volledig, zeker aanvullen met slides (keten van de strafrechtsbedeling!) H5: volledig Titel 2 Deel 1: de strafwet H1 t.e.m. H6: volledig Deel 2: het misdrijf (driehoek van het strafrecht!) H1: volledig H2: volledig, met uitzondering van p. 202-‐210 (enkel grote lijnen economische en sociale misdrijven) en 223-‐227 niet H3: volledig H4: volledig Deel 3: strafrechtelijke verantwoordelijkheid H1 t.e.m. H3: volledig Deel 4: poging en deelneming H1 – H2: volledig Deel 5: de sanctie H1 t.e.m. H4: volledig
2012-‐2013 13
3. Het examen Een eerste deel bestaat uit MEERKEUZEVRAGEN, met vier antwoordmogelijkheden, waarvan er telkens meerdere mogelijk kunnen zijn. Er wordt giscorrectie toegepast. Voor het volledig correct beantwoorden van een meerkeuzevraag krijgen jullie plus 1. Voor een foutief antwoord geldt min (1/n-g) waarbij n het aantal antwoordalternatieven is en g het aantal correcte antwoordmogelijkheden. Dit deel wordt na verbetering herleid tot 8 van de 20 punten. Het tweede deel bestaat uit OPEN VRAGEN, waarbij het inzicht in de cursus getoetst wordt aan de hand van overkoepelende theorievragen en praktische toepassingsgevallen. Verwijs indien nodig steeds naar de toepasselijke wetsbepalingen. Dit deel wordt na verbetering herleid tot 12 van de 20 punten.
4. Examenvragen Grote open vaag vorig jaar:
-‐ Bespreek de soorten misdrijven Welke van onderstaande stellingen is een juiste weergave van de figuur van de poging? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Een poging tot een overtreding is niet altijd strafbaar. -‐ Het feit dat de poging altijd een lagere straf krijgt is een uitdrukking van de objectivistische
pogingsleer. -‐ Een poging tot een wanbedrijf wordt overeenkomstig art. 80 en 81 Sw. gestraft met de
onmiddellijk lagere straf. -‐ Bij een cumul tussen poging en verzwarende omstandigheden wordt bij de bepaling van de
strafmaat eerst de theorie van de poging toegepast.
Welke van de onderstaande stellingen is juist? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk) -‐ Bij spontane terugtred wordt het misdrijf niet bestraft -‐ Spontane terugtred is mogelijk zolang het opzet van het misdrijf niet bereikt is. -‐ Bij de cumul tussen de poging en verzwarende omstandigheden wordt bij de straftoemeting eerst
de theorie van de verzwarende omstandigheden toegepast. -‐ Bij actief berouw wordt het misdrijf minder zwaar bestraft.
Welke van onderstaande stellingen is een juiste weergave van de figuur van de samenloop? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Omdat onbeperkte samenvoeging van straffen in geval van samenloop tussen een hele reeks overtredingen tot absurd lange straffen zou leiden, wordt samenvoeging in de meeste gevallen beperkt tot het dubbele van het maximum van de zwaarste straf.
-‐ De regels van de meerdaadse samenloop gelden enkel voor de vrijheidsstraffen, de werkstraf en de geldboete (en dus niet voor bijzondere verbeurdverklaring).
-‐ Bij eendaadse samenloop wordt gebruik gemaakt van de opslorping en wordt enkel de zwaarste straf uitgevoerd.
-‐ Bij meerdaadse samenloop wordt gebruik gemaakt van de opslorping en wordt enkel de zwaarste straf uitgevoerd.
In welke van onderstaande situaties zorgt de aanwezigheid van poging en/of deelneming voor een strafbaar feit? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Poging tot het misdrijf omschreven in art. 496 Sw. -‐ Poging tot deelneming aan het misdrijf omschreven in art. 463 Sw.
Deelneming aan een poging tot het misdrijf omschreven in art. 289 Sw. -‐ Poging tot het misdrijf omschreven in art. 561 Sw.
Welke van onderstaande stellingen is een juiste weergave van de theorie van de herhaling? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
2012-‐2013 14
-‐ Wanneer iemand wordt vervolgd die in het verleden reeds door een in gezag van gewijsde getreden vonnis was veroordeeld, zal dat verleden wel altijd tot strafverzwaring leiden.
-‐ Om de regels van de herhaling te kunnen toepassen moet een vroegere veroordeling in gezag van gewijsde getreden zijn op het moment dat de nieuwe feiten worden berecht.
-‐ Wanneer iemand wordt vervolgd die in het verleden reeds door een in kracht van gewijsde getreden vonnis was veroordeeld, zal dat verleden niet altijd tot strafverzwaring leiden.
-‐ Om de regels van de herhaling te kunnen toepassen moet een vroegere veroordeling in kracht van gewijsde getreden zijn op het moment dat de nieuwe feiten worden berecht.
Welke van onderstaande stellingen is geen juiste weergave van de figuur van de deelneming? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Wanneer je iemand aanzet tot het plegen van het misdrijf omschreven in art. 173 Sw. krijg je de straf die overeenkomstig art. 80 en 81 Sw. onmiddellijk lager is dan die waarmee je als dader bestraft zou worden.
-‐ Een schulduitsluitingsgrond in hoofde van de dader heeft geen effect op de deelnemers. -‐ Omdat deelneming wilsovereenstemming vereist, is deelneming aan een onachtzaamheidsmisdrijf
niet mogelijk. -‐ Wanneer je iemand wapens verschaft voor het plegen van een wanbedrijf zal je straf niet hoger
zijn dan 2/3 van die welke op de dader van toepassing is. Welke van de onderstaande stellingen is juist? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Wie op bevel van de overheid een misdrijf pleegt, kan beroep doen op de rechtvaardigingsgrond “hoger bevel” uit art. 70 Sw.
-‐ Zonder de rechtvaardigingsgrond van het wettelijk voorschrift zou de uitoefening van de geneeskunde moeilijk zijn.
-‐ Verschoningsgronden verschonen de feiten waardoor ze niet meer als misdrijf aanzien worden. -‐ De schulduitsluitingsgrond iusta fustigatio sluit de toepassing van art. 398 Sw. uit.
Welke van onderstaande stellingen is een juiste weergave van de figuur van de rechtvaardigingsgronden? (Meerdere antwoorden zijn mogelijk)
-‐ Een rechter moet bij de straftoemeting rekening houden met het bestaan van rechtvaardigingsgronden voor de betrokken feiten.
-‐ Naast de drie rechtvaardigingsgronden die wettelijk bepaald zijn, werd door de rechtspraak tevens het hoger bevel als rechtvaardingsgrond ingevoerd.
-‐ Om beroep te kunnen doen op noodweer als rechtvaardingsgrond mag je alleen jezelf verdedigen en niet je goederen.
-‐ Wettige verdediging is een door de wet toegelaten uitzondering op het algemene verbod op eigenrichting.
Nog extra vragen + antwoorden te vinden op de site van het VRG: http://vrggent.be/index.php?cat=studie_en_werk&pag=studentencursus_vak.php&studentencursus_vak_pad=studentencursussen/1b_strafrecht
2012-‐2013 15
Internationaal Publiekrecht
1. Algemeen
Dit lijkt een klein vakje, maar vergis je niet: de leidraad is tot op ieder woord te kennen, alsook nota’s zijn van levensbelang! Op het examen wordt de kennis van Cases en voorbeelden getoetst !! De giscorrectie bij de juist of foutvragen zorgt ervoor dat als je ergens een lichte voorkeur voor hebt, het goed kan zijn om voor die keuze te gaan. Je hebt statistisch gezien nl. evenveel kans om te verliezen als om te winnen, als je denkt 51% zeker te zijn van een antwoord, heb je meer kans om te winnen dan te verliezen… Feeling Lucky ? Enorm veel succes toegewenst!! Hint: De Lord of the Ring - fans kunnen wel eens een licht voordeel hebben op het examen…
2. Leerstof Te kennen leerstof voor het examen: -‐ Leidraad -‐ Lesnota’s (heel erg belangrijk, vooral de cases en voorbeelden !!) -‐ Eventueel handboek van Dixon (in het geval er geen of onvoldoende lesnota’s zijn). Let wel: handboek van Dixon bevat niet alle hoofdstukken (bv. internationale organisaties of milieurecht), dus lesnota’s blijven hoe dan ook belangrijk. Het is geen open boek examen, dus handboek of wetboek is niet toegelaten!
3. Examen De bedoeling van het examen is te peilen naar een degelijke basiskennis van het internationaal publiekrecht. Examenvragen kunnen theorievragen zijn (theorie, cases,…) of toepassingsvragen. De toepassingsvragen kunnen gaan over fictieve situaties of bestaande (actuele) situaties. Er zijn 3 types examenvragen:
-‐ Multiple choice met gis-‐correctie (juist antwoord +1, niets invullen = 0; fout antwoord -‐0,5).
-‐ Theorie vragen (bv. uitleg van bepaalde begrippen) of kleine toepassingsvragen
-‐ 1 of meer grotere casusvragen Een grote casusvraag omvat veelal diverse aspecten uit de cursus (bv. deelvraag over mensenrechten, gebruik van geweld, staatsaansprakelijkheid…).
2012-‐2013 16
Lees de vragen zeer zorgvuldig. Voor de open vragen: geef enkel antwoord binnen de voorziene ruimte. Probeer zo volledig mogelijk te zijn en geef genuanceerde antwoorden. Werk indien nodig met hypotheses.
4. Voorbeeldvragen Welke van de volgende stellingen is correct?
-‐ Het Vluchtelingenverdrag verplicht de verdragstaten een verblijfsrecht toe te kennen aan erkende vluchtelingen.
-‐ Het Weens Verdragenverdrag is ook van toepassing op het Scheldeverdrag tussen Vlaanderen en Nederland.
-‐ Het IGH heeft geadviseerd dat elke actie die het recht op zelfbeschikking van het volk van de bezette Palestijnse gebieden ontzegt, een inbreuk is op het internationaal recht.
-‐ Door de Arbitragecommissie van de EG-‐conferentie over Joegoslavië werd gesteld dat groepen in unitaire staten geen intern recht op zelfbeschikking hebben.
-‐ Sinds het advies van het IGH over de wettelijkheid van de dreiging met of het gebruik van kernwapens, bestaat er een absoluut verbod op het gebruik van kernwapens in het internationaal recht.
-‐ Het recht op zelfbeschikking is niet opgenomen in het verdragen, doch is van groot belang, daar het om een jus cogens regel gaat.
-‐ Guantanamo Bay valt onder de soevereiniteit van de VS. -‐ De effectendoctrine zoals bijvoorbeeld de Amerikaanse anti-‐trust wetgeving, is een illustratie van
blocking legislation. -‐ Het niet-‐naleven van voorlopige maatregelen genomen door het Internationaal Gerechtshof, is een
inbreuk op het internationaal recht. -‐ In de Danube-‐dam zaak kon Hongarije een bilateraal verdrag opzeggen op grand een ecologische
noodsituatie Goed / Fout- vraag. Op 10 maart 2011 erkende de Franse president Sarkozy als eerste de Libische oppositie. Hij sprak met vertegenwoordigers van de Overgansraad, die kort daarvoor in de Oost-‐Libische stad Benghazi werd opgericht. Frankrijk volgt met deze erkenning de Estrada-‐doctrine. Open vraag. In de staat Matobo leven verschillende etnische groepen. De regering wordt gevormd door de Zuwanies, een etnische minderheid. Een rebellengroep van de etnische meerderheid, de Kuwanies, probeert de regering om ver te werpen. Gedurende de zomer van 2010 wordt een etnische zuivering uitgevoerd tegen de Kuwanies door de gewapende troepen van de regering. Als reactie daarop vallen de rebellen diverse dorpen binnen, die traditioneel bewoond worden door de Zuwanies bevolkingsgroep en begaan er tal van wreedheden. Frankrijk heeft de voorbije jaren tal van investeringen gedaan in Matobo en beslist tot het uitvoeren van humanitaire interventie. De rebellen in Matobo krijgen ondersteuning van buurlang Bogno. Teneinde deze steun te stoppen, valt Matobo Bongo aan met gewapende groepen. Bongo start een procedure tegen Matobo voor het IGH wegens onwettig gebruik van geweld. Gezien de ernst van de situatie komt het conflict ook ter sprake op de vergadering van de Veiligheidsraad. Gezien de wreedheden die er gepleegd zijn door zowel de reguliere gewapende groepen als de rebellengroepen, klinkt internationaal de vraag naar strafrechtelijke aansprakelijkheid van de president van Matobo, en de leider van de rebellenbeweging.
-‐ Bespreek de wettelijkheid van de actie van Frankrijk -‐ Bespreek de staatsaansprakelijkheid van Bongo -‐ Kan het IGH maatregelen nemen in deze zaak, nu de zaak ook op de agenda staat van de
Veiligheidsraad? -‐ Wat zijnde mogelijkheden en voorwaarden om de president en de rebellenleider internationaal
strafrechtelijk te vervolgen?
Bespreek en verwijs naar de relevante RS.
5. Praktisch verloop van het examen Zorg ervoor dat je op tijd bent (ten laatste 10 min. voor aanvang van het examen), zodat het examen op tijd kan beginnen.
2012-‐2013 17
Volgnummers
-‐ Een lijst met volgnummers zal worden bekendgemaakt op minerva. Gelieve dit volgnummer te onthouden want dit moet worden aangebracht op het examenformulier!
Bij het binnenkomen in het auditorium:
-‐ Rugzakken, handtassen, mantels, enz. dienen voor/achteraan in het auditorium achtergelaten te worden;
-‐ GSM's en andere apparatuur dienen uitgeschakeld te worden en worden eveneens voor/achteraan in het auditorium achtergelaten;
-‐ Pennenzakken en brildozen, handboek, wetboek, VN-‐Handvest enz. zijn niet toegelaten;
-‐ Op de schrijfbank zijn enkel schrijfgerief, studentenkaart en een flesje water toegelaten;
-‐ Je kan enkel gaan zitten op een plaats waar de bank uitgeschoven is; -‐ Studenten met een bijzonder statuut dienen zich op voorhand aan te
melden en moeten vooraan plaatsnemen; -‐ Eten is niet toegelaten (tenzij om medische redenen); -‐ Je mag het mapje met examenvragen niet opendoen vooraleer iedereen
neerzit en het signaal van aanvang wordt gegeven. Tijdens het examen:
-‐ Er mogen geen inhoudelijke vragen of verduidelijkingsvragen aan de toezichters worden gesteld.
-‐ Het auditorium mag ten vroegste worden verlaten een halfuur na de aanvang van het examen (voor het proefexamen is dit na 15 min.).
Examenduur:
-‐ Het examen duurt max. twee uur (het proefexamen duurt max. 1 uur). Afgeven van examen:
-‐ Bij het afgeven wordt het volledige mapje terug afgegeven (met inbegrip van vragen en klad).
-‐ Controleer voor het afgeven of op elk blad de gevraagde identificatiegegevens staan (naam, richting, studentennummer en volgnummer) en of op het antwoordformulier van de multiple-‐choice vragen de permutatiecode is ingevuld.
-‐ Bij afgifte wordt een aftekenlijst ondertekend, op vertoon van de studentenkaart.
2012-‐2013 18
Sociale Psychologie
1. Algemeen Op het examen wordt gefocust op de experimenten, leer dus goed de achtergrond, methodiek en de resultaten. Ook de grafieken zijn heel erg belangrijk: soms vervormt hij ze en moet jij de juiste uitleg aanduiden… Slides zeker ook checken: hier staan soms dingen in die niet in het boek staan (staat normaal wel aangeduid op de slide). Neem ook een leesbril mee naar het examen: de vragen waren vorig jaar erg klein geschreven.
2. Leerstof H1, 2, 4, 5, 7, 11 en 12 zijn volledig te kennen. De rest niet.
3. Voorbeeldvragen HOOFDSTUK 1 1. Kurt en Dirk bestuderen beide het menselijk gedrag. Kurt is een sociaal psycholoog en Dirk een journalist. Steunend op de omschrijving van sociale psychologie, welke verschillen verwacht je tussen Kurt en Dirk?
-‐ Kurt gebruikt statistieken maar Dirk niet -‐ Kurt maakt gebruik van de wetenschappelijke methode, terwijl Dirk dit niet doet -‐ Kurt bestudeert verschillende groepen, terwijl Dirk vooral individuele politici bestudeert -‐ Kurt is vooral geïnteresseerd in hoe mensen zich tegen over elkaar gedragen, terwijl Dirk vooral
interesse heeft voor de attitudes van personen
2. Sociale psychologie ontwikkelde zich tot een afzonderlijke discipline: -‐ in de late zeventiende eeuw -‐ in de late achttiende en het begin van de negentiende eeuw -‐ in de late negentiende en het begin van de twintigste eeuw -‐ midden de jaren 1950
3. In vergelijking met sociaal-‐psychologen zijn persoonlijkheidspsychologen meer geïnteresseerd in:
-‐ hoe personen denken, voelen en zich gedragen -‐ het begrijpen van de onderliggende oorzaken van gedrag -‐ de wetenschappelijke studie van de psychologie -‐ verschillen tussen personen die stabiel zijn over situaties
4. Welk van de volgende stellingen is het minst consistent met de opvattingen van Kurt Lewin?
-‐ gedrag is functie van de persoon en van de omgeving -‐ sociaal-‐psychologen moeten zich eerder richten op fundamenteel dan op toegepast onderzoek dat
eerder bedoeld is om de psychologie “te verkopen” -‐ sociaal-‐psychologen worden geacht onderzoek van persoonlijkheidspsychologen te integreren in
hun eigen theorieën en onderzoek -‐ het gedrag van verschillende personen kan zelf verschillen indien ze in exact dezelfde situatie
opereren HOOFDSTUK 2 1. Madonna ontwikkelt een toetsbare voorspelling over welke reclamecampagne hetmeest effectief zal zijn voor haar platenverkoop. Ze voorspelt dat een campagne die beroep doet op emoties meer succes heeft dan een die gericht is op logische argumenten. Dit is een voorbeeld van:
-‐ veldonderzoek -‐ een hypothese -‐ meta-‐analyse -‐ toegepast onderzoek
2012-‐2013 19
2. Armand voert een experiment uit om de effecten van lawaai op agressiviteit te onderzoeken. Hij manipuleert de hoeveelheid lawaai in een studentenclub en registreert het aantal keer dat de aanwezigen elkaar agressief aankijken. Dit onderzoek werd door beoordelaars bekritiseerd omwille van de lage begripsvaliditeit. Hun kritiek stelt dat:
-‐ de operationele definitie van agressiviteit bedenkelijk is -‐ de resultaten niet statistisch significant zijn -‐ de onafhankelijke variabele slecht ontworpen is -‐ geen gebruik gemaakt werd van volkomen toevallige toewijzing
3. Uit een onderzoek over het effect van lawaai en moeilijkheidsgraad op de examenuitslag blijkt dat lawaai effect heeft op de examenuitslag maar moeilijkheidsgraad veel effect. Dit resultaat suggereert dat er sprake is van:
-‐ een interactie tussen twee onafhankelijke variabelen -‐ een hoofdeffect van lawaai -‐ een correlatie tussen lawaai en moeilijkheidsgraad -‐ een hoofdeffect van lawaai en van moeilijkheidsgraad
4. Mieke onderzoekt de effecten van “crowding” door personen toevallig toe te wijzen aan een conditie waarin ze moeten werken in een klein of in een groot kantoor op haar kabinet. Dit heeft tot doel te garanderen dat:
-‐ verschillen tussen beide condities niet kunnen worden toegeschreven aan persoonlijke eigenschappen van de kabinetsmedewerkers
-‐ de externe validiteit van het onderzoek optimaal is -‐ een representatieve steekproef van de medewerkers deel neemt aan het onderzoek -‐ de medewerkers geen ethische bezwaren hebben tegen deelname aan dit onderzoek
HOOFDSTUK 4 1. Personen, situaties en gedrag zijn de drie voornaamste elementen van:
-‐ zelfvervullende voorspellingen -‐ sociale perceptie -‐ het covariatiemodel -‐ corresponderende inferentietheorie
2. Een vrouw met kleine ogen, lage wenkbrauwen, een klein voorhoofd en een hoekige kin zal er het goed van af brengen indien ze:
-‐ ze als kind in aanraking komt met het gerecht -‐ kandidaat is voor een job als kinderverzorgster -‐ beschuldigd wordt van een misdaad -‐ beschuldigd wordt van verwaarlozing als volwassene
3. Onderzoek toont aan dat personen met goed ontwikkelde “scripts” voor een bepaalde situatie doorgaans:
-‐ gebruik maken van cognitieve heuristieken -‐ geloven in een rechtvaardige wereld -‐ geneigd zijn tot confirmatorische vertekening -‐ veel ervaring hebben met die situatie
4. Darwin stelde vast dat mensen overal ter wereld dezelfde emotionele gelaatsuitdrukkingen herkennen omdat:
-‐ ze aangeboren zijn -‐ aangeleerd worden op jonge leeftijd -‐ cultureel bepaald zijn -‐ gereguleerd worden door dezelfde “display rules”
5. Mark gaat voor het eerst hulp vragen aan een professor van zijn faculteit. De professor toont hem zijn laatste onderzoeksresultaten. Mark denkt dat de professor bijzonder plichtbewust is. Dit is een illustratie van:
-‐ het primauteitseffect -‐ het effect van een centrale trek op de impressie -‐ een persoonlijke attributie -‐ een situationele attributie
HOOFDSTUK 7 1. Welk van de volgende kwalificaties is van toepassing op de begrippen conformiteit, inwilliging en gehoorzaamheid?
-‐ ze zijn kwalitatief verschillend -‐ ze kunnen voortkomen uit diverse bronnen
2012-‐2013 20
-‐ ze resulteren doorgaans in constructief gedrag -‐ ze resulteren doorgaans in destructief gedrag
2. Nady’s vriendinnen zijn van mening dat het laatste examen erg moeilijk was. Zij vindt echter van niet. Om onenigheid te vermijden gaat ze evenwel akkoord met haar vriendinnen. Dit is een voorbeeld van:
-‐ private conformiteit -‐ de wederkerigheidsnorm -‐ normatieve sociale beïnvloeding -‐ gehoorzaamheid
3. In welke groep zal de conformiteit het eerst een top bereiken:
-‐ een groep met 4 personen -‐ een groep met 10 personen -‐ een groep met 15 personen -‐ een groep met 25 personen
4. Alhoewel de meeste personen akkoord gaan met een unanieme meerderheid, ontdekte S. Asch dat de conformiteit met 80 % daalt indien het subject:
-‐ een medestander heeft die niet akkoord gaat -‐ weinig ervaring heeft met de taak -‐ zijn antwoord publiek maakt -‐ antwoordt na de meerderheid
5. De ouders van Jan zijn van plan te verhuizen. Iedereen van de familie, met uitzondering van Jan, is enthousiast over de verhuis. Jan heeft meest kans de familie te overtuigen indien hij:
-‐ gebruik maakt van passief agressieve argumenten -‐ weigert de dingen te zien vanuit het gezichtspunt van de anderen -‐ voortdurend argumenteert tegen de verhuis -‐ vertekende argumenten gebruikt voor zijn standpunt
2012-‐2013 21
Sociologie
1. Algemeen Nieuwe prof, hier hebben we dus erg weinig informatie over… Het is geen gigantische hoop leerstof, maar wel een lastig boek om uit te leren, daarom zijn er veel goede samenvattingen in omloop (wij zijn niet de enige richting die het vak hebben). Volgens Dr. Agirdag is het proefexamen een goede weergave van het echte examen… Er staan ook vragen in het boek, ervaring leert me dat die op het examen wel moeilijker zijn. Veel succes!
2. Contactgegevens Dr. Orhan Agirdag [email protected] Korte Meer 3, 9000 Gent Tel.: 0485 48 72 20 Consultatie enkel na afspraak
3. Examen Maandag 24 juni 2013, 14u00 A t.e.m. O in het UFO, Aud. L. De Meyer O t.e.m. Z in de Ledeganck, Aud. 1 Multiplechoice-examen (duur = twee uur) 40 vragen:
-‐ 20 situatieschetsen -‐ 20 waar-‐vals-‐vragen
4 antwoordmogelijkheden per vraag, telkens 1 juist antwoord GISCORRECTIE: Juist = 3 ptn Fout = -‐1 pt Geen antwoord = 0 ptn
4. Leerstof Boek: Hoofdstuk 1 t.e.m. 8 volledig (dus ook wat niet in de les gezegd is), hoofdstuk 9 en 10 NIET. Naast het boek is er niets te kennen. Grijze kaders (duiding): -‐ Te kennen -‐ ‘Slim leren’: de concepten zijn belangrijk Groene kaders (actua): Hulpmiddel om kennis toepassen, zelf naar voorbeelden zoeken bij studeren.
2012-‐2013 22
INZICHT →TOEPASSING! Vragen bestrijken de ganse cursus, ook binnen elke vraag kunnen meerdere hoofdstukken vertegenwoordigd zijn. DUS GEEN FOCUS OP: Namen, data, precieze memorisatie van definities van begrippen. Namen → altijd opgenomen samen met begrip of theorie NIET: “welke uitspraak klopt volgens Pareto” WEL: “welke uitspraak klopt volgens Pareto’s elitetheorie” MAAR: -‐ Wel de absolute groten: Durkheim, Weber, Marx -‐ Namen interessant om de leerstof aan op te hangen…
5. Voorbeeldvragen Zie de slides van les 1, het proefexamen en de voorbeeldvragen op Minerva (Curios). In de laatste les zullen er nog meer voorbeeldvragen opgelost worden. Prof. Agirdag wenst iedereen veel succes! Met dank aan het Preasidium van het VRG, in het bijzonder: Niels Tack, Toon Huybrechts, Jan Vanderstraeten, Simon De Decker, Morgan Bechet en Thomas Kindermans.