Eddy soenen btw - syllabus

44
1 CEVORA Aftrek inzake BTW 9 december 2011 Door Eddy SOENEN E.a. Inspecteur diensthoofd Bij de Administratie van de algemene fiscaliteit Ieder gebruik of vermenigvuldiging op gelijk welke wijze is niet toegestaan zonder voorafgaand akkoord van de auteur.

description

 

Transcript of Eddy soenen btw - syllabus

Page 1: Eddy soenen   btw - syllabus

1

CEVORA

Aftrek inzake BTW

9 december 2011

Door Eddy SOENEN

E.a. Inspecteur diensthoofd

Bij de Administratie van de algemene fiscaliteit

Ieder gebruik of vermenigvuldiging op gelijk welke wijze is

niet toegestaan zonder voorafgaand akkoord van de auteur.

Page 2: Eddy soenen   btw - syllabus

2

DE AFTREKREGELING

De aftrek van de voorbelasting is het hoofdkenmerk van de BTW-regeling. Deze

aftrek doet het cumulatief karakter teniet van de heffing van een belasting op

iedere juridische of daarmee gelijkgestelde handeling.

In principe hebben alle belastingplichtigen recht op aftrek, met uitzondering van

de belastingplichtigen bedoeld in artikel 44, van het wetboek en de

belastingplichtigen onderworpen aan de vrijstellingsregeling van artikel 56, § 2 ,

van het wetboek. De particulieren en de niet belastingplichtigen hebben

bijgevolg geen recht op aftrek.

De aftrekregeling is opgenomen in artikelen 45 tot 48 van het wetboek en het

koninklijk besluit nummer 3.

Eveneens is een aftrekregeling , onder de vorm van een teruggaaf, voorzien voor

de niet in België gevestigde belastingplichtigen , die hier niet over een vaste

inrichting beschikken ( zie aanschrijving nr. 30/1975) noch aansprakelijk

vertegenwoordiger hebben laten erkennen of over een rechtstreekse identificatie

beschikken.

Zie in dit verband artikel 55 van het wetboek (laatst gewijzigd op 20/12/2002,

met inwerkingtreding 01/01/2002).

Verder is er een bijzonder en beperkt recht op aftrek voorzien in de nieuwe

regeling voor beleggingsgoud ( artikel 44bis, van het wetboek ), in voege

getreden op 1 januari 2000 ( zie aanschrijving nr. 3, van 12/10/2000 ).

Algemene draagwijdte van het recht op aftrek ( artikel 45, § 1 ).

Artikel 1, van het koninklijk besluit nummer 3 voegt voor de toepassing van

artikel 45, § 1, van het wetboek, een belangrijke precisering toe door te bepalen

dat de belastingplichtige de belasting in aftrek brengt die werd geheven van de

goederen en diensten die hij bestemt voor het verrichten van in artikel 45, § 1, 1°

tot 5°, van het wetboek bedoelde handelingen.

Op het ogenblik dat de aftrek wordt toegepast door inschrijving van de af te

trekken belasting in de periodieke aangifte, moet de belastingplichtige bepalen

Page 3: Eddy soenen   btw - syllabus

3

of de ontvangen goederen of diensten, volgens de normale gang van zaken, al

dan niet bestemd zijn om handelingen te verrichten die recht op aftrek verlenen

( zie supra).

Indien zich later wijzigingen voordoen in de aanwending van de voornoemde

goederen en diensten, zullen deze wijzigingen aanleiding geven tot

onttrekkingen ( artikel 12 van het wetboek ) en/of herzieningen van de

oorspronkelijk afgetrokken BTW ( artikel 48, van het wetboek en koninklijk

besluit nummer 3 ).

Tevens dient hij ook op dat ogenblik te bepalen of er geen uitsluitingen of

beperkingen zijn met betrekking tot het uitgeoefende recht op aftrek volgens de

uitsluitingen en beperkingen opgenomen in de artikel 45, §§ 2, 3, en 4, van het

wetboek.

Het spreekt vanzelf dat de aftrek uitdrukkelijk uitgesloten is van de belasting

geheven van goederen en diensten die voor privé-gebruik of, meer algemeen,

voor andere doeleinden dan die van de economische activiteit zijn bestemd.

Er wordt aan herinnerd dat wanneer men de hoedanigheid van

belastingplichtige, met recht op aftrek, op ondubbelzinnige wijze en zonder

frauduleus of bedrieglijk opzet heft verkregen, deze hoedanigheid van

belastingplichtige niet met terugwerkende kracht kan worden ontnomen noch

dat het uitgeoefende recht op aftrek in vraag kan worden gesteld, indien de

beoogde economische activiteit net effectief tot belastbare handelingen heeft

geleid ( zie BTW-revue nr. 122, blz. 686 - 691 en BTW-revue nr. 140, blz. 79 -

85 ).

Uitoefenen van het recht op aftrek

Opdat een belastingplichtige de belasting geheven van de door hem ontvangen

goederen en diensten zou mogen aftrekken :

1° moet het recht op aftrek van die belasting ontstaan zijn (K.B. nr. 3, art.2 );

2° moeten de voorwaarden om dat recht uit oefenen nagekomen zijn ( K.B.

nr. 3, art. 3, en K.B. nr. 31, art. 7° ).

Page 4: Eddy soenen   btw - syllabus

4

Beperkingen inzake aftrekbare BTW.

De bijzonderste beperkingen inzake aftrekbare BTW kunnen als volgt op

summiere wijze worden samengevat :

1) Artikel 45, § 2 - aftrekplafond van 50 %

Overeenkomstig artikel 45, § 2 van het BTW-Wetboek is de aftrek van de BTW

geheven ten aanzien van de levering, de invoer en de intracommunautaire

verwerving van automobielen voor personenvervoer, daaronder begrepen de

voertuigen die zowel voor personenvervoer als voor goederenvervoer kunnen

dienen, en ten aanzien van goederen en diensten met betrekking tot die

voertuigen, is steeds beperkt tot maximaal 50% van de BTW.

Om elke betwisting te vermijden drong een specifieke, nauwkeurige en strikte

wettelijke bepaling zich op.

Dat is het doel van het nieuwe artikel 45, § 2, van het BTW-wetboek en meer in

het bijzonder van het tweede lid ervan, gewijzigd bij artikel 107 van de

programmawet van 27 december 2005 ( zie circulaire nr. AFZ 12/2006, dd. 6

juni 2006.

Artikel 45, § 2, nieuw, dat de eerder toegepaste uitsluitingen behoudt, is in die

zin gewijzigd.

Het eerste lid houdt voortaan een algemene beperking in van het recht op aftrek

dat van toepassing is op alle soorten autovoertuigen, dus met inbegrip van

vrachtwagens, lichte vrachtauto’s, autobussen en motorfietsen.

Het tweede lid bevat een restrictieve lijst van uitzonderingen op de beperking

van het recht op aftrek.

Behalve de reeds bestaande uitsluitingen somt het nieuwe tweede lid de

autovoertuigen op waarop de afwijking op de beperking van het recht op aftrek

van toepassing is.

Om elke betwisting te vermijden drong een specifieke, nauwkeurige en strikte

wettelijke bepaling zich op.

Page 5: Eddy soenen   btw - syllabus

5

Uitzonderingen vermeld in artikel 45, § 2, twede lid, van het wetboek.

De beperking vervat in artikel 45, § 2, eerste lid, van het wetboek is niet van

toepassing op :

a) de voertuigen met een maximaal toegelaten massa van meer dan

3.500 kg;

b) de voertuigen voor personenvervoer met meer dan acht

zitplaatsen, die van de bestuurder niet inbegrepen;

c) de voertuigen die speciaal zijn ingericht voor het vervoer van

zieken, gewonden en gevangenen en voor lijkenvervoer;

d) de voertuigen die, omwille van hun technische kenmerken, niet

kunnen worden ingeschreven in het repertorium van de D.I.V.;

e) de voertuigen die speciaal zijn uitgerust voor het kamperen;

f) de voertuigen bedoeld in artikel 4, § 2, van het wetboek van de

met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde handelingen ( zie

circulaire nr. AFZ 12/2006, dd. 06/06/2006 );

g) de bromfietsen en de motorfietsen;

h) de voertuigen bestemd om te worden verkocht door een

belastingplichtige die een economische uitoefent die bestaat in

de verkoop van autovoertuigen;

i) de voertuigen bestemd om te worden verhuurd door een

belastingplichtige die een economische activiteit uitoefent die

bestaat in de verhuur van autovoertuigen aan om het even wie;

Twee cassatiearresten van 19 januari 2007 hebben betrekking op

de draagwijdte van artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het BTW-

wetboek.

Overeenkomstig die arresten wordt met een (specifieke) econo-

mische activiteit die bestaat in de verhuur van autovoertuigen

bedoeld, een naar het publiek gerichte niet toevallige activiteit

van verhuur van autovoertuigen. Hierbij is niet vereist dat die

activiteit de enige of belangrijkste activiteit zou zijn, noch dat

het aanbod zou gedaan worden aan een onbegrensde klienteel.

Voor de toepassing van artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het

wetboek hoeft de verhuuractiviteit dus geen hoofdactiviteit te

zijn ( het mag b.v. ook om een nevenactiviteit gaan die

automatisch gegenereerd wordt door een andere activiteit van de

belastingplichtige) en moet de onderneming die zich richt tot een

bepaald doelpubliek niet worden onderscheiden van een

belastingplichtige die aan iedereen autovoertuigen verhuurt.

Page 6: Eddy soenen   btw - syllabus

6

Gelet op hetgeen voorafgaat is de aftrekbeperking van artikel 45,

§ 2, van het BTW-wetboek niet meer van toepassing wanneer

een belastingplichtige geregeld :

- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in

afwachting van de herstelling of het onderhoud van het

voertuig van laatstgenoemden;

- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in

afwachting van de levering van een nieuw voertuig;

- vervangwagens ter beschikking stelt van zijn klanten in het

kader van een pechverhelpingsdienst;

- autovoertuigen ter beschikking stelt van verbonden onderne-

mingen.

Aangezien artikel 45, § 2, tweede lid, i , van het BTW-wetboek

enkel ondernemingen beoogt die een economische activiteit

uitoefenen die bestaat in de verhuur van autovoertuigen, zoals

hierboven verduidelijkt (leasing daaronder inbegrepen), kan die

uitzondering op de aftrekbeperking, onder meer, niet worden

ingeroepen :

- door belastingplichtigen die slechts af en toe autovoertuigen

verhuren;

- door belastingplichtigen die zich beperken tot de verhuur van

een autovoertuig aan bijvoorbeeld aandeelhouders,

bestuurders of personeelsleden;

- voor autovoertuigen die gebruikt worden in omstandigheden

als bedoeld in artikel 19, § 1, van het BTW-wetboek.

Voor ondernemingen als beoogd in artikel 45, § 2, tweede lid, i ,

van het BTW-wetboek, geldt de uitzondering op de aftrekbeper-

king slechts voor de voertuigen die bestemd zijn om te worden

verhuurd en die effectief die bestemming krijgen. De voertuigen

die gedeeltelijk voor andere doeleinden worden gebruikt ( b.v.

gebruik voor eigen beroepsbehoeften of gebruik in

omstandigheden als bedoeld in artikel 19 § 1, van het wetboek )

vallen in beginsel buiten de uitzondering ( zie evenwel

aanschrijving nr. 9, van 30 juli 1985 – regeling demonstratie-

wagens )

Page 7: Eddy soenen   btw - syllabus

7

j) De voertuigen bestemd om te worden gebruikt voor bezoldigd

personenvervoer ( v.b. taxibedrijven ).

Daar de exploitanten van autorijscholen niet worden bedoeld in

een van de hierboven opgesomde uitzonderingen, is de

beperking ingesteld bij artikel 45, § 2, van het wetboek van

toepassing op deze belastingplichtigen.

k) De nieuwe voertuigen in de zin van artikel 8bis, § 2, 2), eerste

gedachtenstreep, andere dan deze bedoeld onder h), i) en j), die

het voorwerp uitmaken van een op grond van artikel 39bis

vrijgestelde intracommunautaire levering.

Zie artikel 107 van de programmawet van 27 december 2005 ( zie ook circulaire

nr. AFZ. 12/2006 van 6 juni 2006).

NIEUW

Wetswijziging op 1 januari 2011 met betrekking tot de

aftrek inzake BTW.

Beslissing BTW nr. E.T. 119.650, dd. 20 oktober 2011.

Artikelen 45, § 1quinquies.

Woord vooraf

Met terugwerkende kracht op 1 januari 2011 werden de bepalingen van artikel

45 WBTW gewijzigd.

In deze beslissing van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit wordt het

artikel 45, § 1quinquies grondig gewijzigd.

Tevens vormt het Arrest BAKCSKI van het Europees Hof van Justitie (H.v.J. –

zaak C-415/98, van 8 maart 2011) de “rode draad” in deze beslissing.

Page 8: Eddy soenen   btw - syllabus

8

Artikel 45, 1quinquies (nieuw) WBTW

Ten aanzien van de uit hun aard onroerende goederen en de andere

bedrijfsmiddelen en diensten die op grond van artikel 48, § 2 aan de herziening

zijn onderworpen en behoren tot het vermogen van de onderneming van de

belastingplichtige, en die zowel voor de doeleinden van zijn economische

activiteit als voor zijn privé-doeleinden of voor de privé-doeleinden van zijn

personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van zijn

economische activiteit worden gebruikt, mag de belastingplichtige de belasting

geheven van de goederen en de diensten met betrekking tot die goederen slechts

tot beloop van het gebruik voor de doeleinden van zijn economische activiteit in

aftrek brengen.

Artikel 45, 1quinquies, gewijzigd door artikel 12 van de wet van 29 december

2010 (B.S. 31/12/2010, 4de

editie), is de omzetting in Belgisch recht van artikel

168bis van de richtlijn 2006/112/EG.

Het Arrest BAKCSKI

In dit arrest bevestigt het Europees Hof van Justitie dat een belastingplichtige,

natuurlijk persoon, de keuze heeft om een bedrijfsmiddel al dan niet volledig of

gedeeltelijk in zijn bedrijfsvermogen op te nemen, met recht op aftrek.

Deze keuze is enkel voorbehouden aan de natuurlijke personen.

Opgepast !!

Er wordt nogmaals aan herinnerd dat al deze bepalingen in werking zijn

getreden op 1 januari 2011.

Page 9: Eddy soenen   btw - syllabus

9

Toepassingsgebied van het nieuw artikel 45, § 1quinquies

Worden beoogd door de nieuwe bepaling:

- de uit hun aard onroerende goederen, de andere bedrijfsmiddelen en de

diensten die op grond van artikel 48, § 2, aan de herziening zijn

onderworpen;

- die behoren tot het bedrijfsvermogen van de onderneming van de

belastingplichtige;

- en die zowel voor de doeleinden van zijn economische activiteit als

voor zijn privé-doeleinden of voor de privé-doeleinden van zijn

personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden dan deze van

zijn economische activiteit worden gebruikt.

Beoogde goederen en diensten

De aftrekbeperking van artikel 45, § 1quinquies heeft slechts betrekking op de

goederen en diensten welke inzake BTW als een bedrijfsmiddel worden

aangemerkt en bijgevolg mogelijks onderworpen kunnen worden aan de

herziening van de oorspronkelijk afgetrokken BTW, bij toepassing van artikel

48, § 2 ( zie artikel 6 en 7 van het kon. besluit nr. 3).

Voor de definitie van het begrip bedrijfsmiddel inzake BTW, wordt verwezen

naar de punten 386 tot 391 van de BTW-handleiding, alsook naar punt 51 van de

circulaire nr. AFZ. 3/2007, van 15 februari 2007.

Goederen en diensten die niet worden beoogd door artikel 45, § 1quinquies.

Er dient te worden benadrukt dat de gehuurde goederen ( vb. leasing) niet

worden beoogd door artikel 45, § 1quinquies, aangezien ze in hoofd evan de

huurder niet als bedrijfsmiddelen worden aangemerkt ( zie punt 391 van de btw-

handleiding).

De belasting geheven van leveringen van goederen en diensten (herstelling,

onderhoud, brandstof, enz..) met betrekking tot bedrijfsmiddelen wordt evenmin

beoogd.

De aftrek van deze voorbelasting gebeurt dan krachtens artikel 45, § 1, en in

voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.

Page 10: Eddy soenen   btw - syllabus

10

Opname in het bedrijfsvermogen van het bedrijfsmiddel.

Opdat artikel 45, § 1quinquies van toepassing zou zijn , is het nodig dat het

bedrijfsmiddel deel uitmaakt van het vermogen van de onderneming van de

belastingplichtige (expliciete voorwaarde).

In dat opzicht behoort tot een vaste administratieve doctrine dat bedrijfs-

middelen die een rechtspersoon verkrijgt enkel kunnen behoren tot het

bedrijfsvermogen, aangezien een rechtspersoon geen privé-vermogen heeft

( zie punt 3.2. van de circulaire nr. AOIF 5/2005).

Een belastingplichtige natuurlijk persoon daarentegen heeft de keuze om het

bedrijfsmiddel geheel of gedeeltelijk op te nemen in zijn bedrijfsvermogen of

zelfs om het er niet in op te nemen ( zie Arrest Laszlo BAKCSKI).

De bedoeling om een bedrijfsmiddel op te nemen in het bedrijfsvermogen

impliceert dat dit goed in de bedrijfsboekhouding moet zijn opgenomen ( zie

punt 3.2. van de circulaire nr. AOIF 5/2005, voornoemd).

In het geval van gedeeltelijke opname in het bedrijfsvermogen door een

belastingplichtige natuurlijk persoon , behoort enkel dat deel dat werd

opgenomen in het bedrijfsvermogen tot het toepassingsgebied van de BTW.

Dit betekent dat elke aftrek of herziening uitgesloten is met betrekking tot het

gedeelte dat niet werd opgenomen in het bedrijfsvermogen alsook dat, in geval

van (weder)verkoop van het bedrijfsmiddel, het daarmee overeenstemmend deel

van de prijs, in principe, geen deel uitmaakt van de maatstaf van heffing ( zie

cases op het einde).

Beoogd gebruik voor de toepassing van artikel 45, § 1quinquies.

Artikel 45, § 1quinquies bepaalt dat de belastingplichtige de belasting geheven

van de beoogde goederen en van diensten met betrekking tot die goederen niet

in aftrek kan brengen in de mate daar ze worden gebruikt voor zijn privé-

doeleinden of die van zijn personeel of, meer algemeen, voor andere doeleinden

dan deze van zijn economische activiteit.

Er wordt aan herinnerd dat het privé-gebruik van een transportmiddel (voertuig),

ook het woon-werkverkeer van de belastingplichtige of van zijn personeel

omvat.

Page 11: Eddy soenen   btw - syllabus

11

Het gebruik van het bedrijfsmiddel behorend tot het bedrijfsvermogen, dient dus

vanaf het begin gemengd te zijn, dit wil zeggen dat het vanaf het begin zowel

dient gebruikt te worden voor beroepsdoeleinden als voor andere doeleinden

( privé-gebruik, gebruik voor behoeften van het personeel, enz..).

In het omgekeerde geval, indien het bedrijfsmiddel behorend tot het

bedrijfsvermogen vanaf het begin enkel wordt gebruikt voor uitsluitend

beroepsdoeleinden, is artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing.

De aftrek dient in dit geval uitgeoefend te worden volgens de terzake geldende

regels ( artikel 45, § 1 en, in voorkomend geval, artikel 45, § 2).

In het geval later een wijziging optreedt in het gebruik, dient de regularisatie

uitgevoerd te worden op basis van artikel 19, § 1 (voordeel van alle aard).

Beoogde overeenkomsten voor de toepassing van artikel 45, § 1quinquies.

Uitsluitend de overeenkomsten krachtens welke de bedrijfsmiddelen “ om niet “

ter beschikking worden gesteld van de gebruikers worden beoogd door artikel

45, § 1quinquies.

Wanneer de gebruiker gehouden is een huur te betalen betreft het een

terbeschikkingstelling onder bezwarende titel.

De aftrek van voorbelasting gebeurt dan krachtens artikel 45, § 1 en, in

voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.

De toepassing en de combinatie van artikel 45, § 1quinquies en artikel 45, § 2,

kan moeilijkheden opleveren.

Er wordt verduidelijkt dat indien het beroepsmatig gebruik van en voertuig,

beoogd door artikel 45, § 2, de 50 % niet overschrijdt, de aftrekbeperking van

artikel 45, § 2, niet van toepassing is.

Het recht op aftrek moet beperkt worden conform artikel 45, § 1, quinquies tot

beloop van het beroepsmatig gebruik.

Voorbeeld 1

Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een belastingplichtige, die in 2011 een

personenwagen aankoopt en opneemt in zijn bedrijfsvermogen, deze wagen

slechts voor 40 % gebruikt voor de doeleinden van zijn economische activiteit .

Het recht op aftrek van de btw geheven van de aankoop van de personenwagen

zal beperkt zijn tot 40 % ingevolge artikel 45, § 1quinquies.

Page 12: Eddy soenen   btw - syllabus

12

Indien het beroepsmatig gebruik echter hoger is dan 50 % , moeten de aftrek-

beperkingen voorzien in de artikelen 45, § 1quinquies en 45, § 2 worden

gecombineerd.

Voorbeeld 2

Dit is het geval wanneer de belastingplichtige uit bovenstaand voorbeeld de

personenwagen voor 60 % gebruikt voor de doeleinden van zijn economische

activiteit.

Het recht op aftrek van de btw geheven van de aankoop van de personenwagen,

dat ingevolge artikel 45, § 1quinquies slechts zou worden beperkt tot 60 % ,

wordt krachtens de algemenen aftrekbeperking bedoeld in artikel 45, § 2 verder

beperkt tot 50 %.

In beide veronderstellingen kan artikel 19, § 1 niet meer van toepassing zijn ( zie

de principes van het toepassingsgebied van het nieuwe artikel 19, § 1, in supra –

het bedrijfsmiddel werd niet vanaf het begin uitsluitend gebruikt voor de

economische doeleinden van de belastingplichtige).

In voorkomend geval moet de belastingplichtige een gewijzigd gebruik van de

personenwagen (verhouding beroepsmatig – privé-gebruik) rechtzetten middels

het stelsel van de herzieningen.

De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.

Case 1

Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter

beschikking zal worden gesteld van de manager.

De aankoopprijs bedraagt 50.000 € + 10.500 € btw.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, ondercontrole van de administratie,

als volgt vastgesteld:

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (vb. verplaatsingen met het

gezin);

- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

manager.

De wagen wordt in deze hypothese voor 73 % ( 15.000 + 7.000) / 30.000)

gebruikt voor privé-doeleinden van de manager.

Page 13: Eddy soenen   btw - syllabus

13

Ingevolge artikel 45, § 1quinquies zal het recht op aftrek bij aankoop van het

voertuig bijgevolg beperkt zijn tot 10.500 x 27 % = 2.835 €;

Artikel 19, § 1 is niet van toepassing op het privé-gebruik.

Het recht op aftrek van btw geheven van diensten en leveringen van goederen

met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt

overigens eveneens beperkt tot 27 % en dit ingevolge artikel 45, § 1.

Indien voor het jaar 2012 wordt vastgesteld dat de omvang van het privégebruik

afwijkt van de verhouding vastgesteld met betrekking tot 2011 ( er is nu

bijvoorbeeld sprake van 60 % privé-gebruik), dient een herziening te worden

verricht krachtens artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het kon. besluit nr. 3

De herziening gebeurt jaar per jaar (artikel 11, § 1, eerste lid van het kon. besluit

nr. 3).

Deze herziening wordt voor het jaar 2012 als volgt berekend:

(10.500 x 40 %) – (10.500 x 27 %) /5 = 273 € (in het voordeel van belasting-

plichtige).

Case 2

Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter

beschikking zal worden gesteld van een technisch medewerker.

De aankoopprijs bedraagt 10.000 € + 2.100 € btw.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, als volgt vastgesteld :

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik ( verplaatsingen met het

gezin);

- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

technisch medewerker.

De wagen wordt in deze hypothese voor 44 % (15.000 + 7.000) / 50.000)

gebruikt voor de privé-doeleinden van de technisch medewerker.

Page 14: Eddy soenen   btw - syllabus

14

Ingevolge een gecombineerde toepassing van artikel 45, § 1quinquies en artikel

45, § 2, zal het recht op aftrek bij de aankoop van het voertuig bijgevolg beperkt

zijn tot 2.100 x 50 % = 1.050 €.

Artikel 19, § 1 is niet van toepassing voor het privé-gebruik.

Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen

met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt

overigens beperkt tot 50 % ingevolge artikel 45, § 2.

Indien voor het jaar 2012 wordt vastgesteld dat de omvang van het privé-gebruik

afwijkt van de verhouding vastgesteld met betrekking tot 2011 (er is nu

bijvoorbeeld sprake van 55 % privé-gebruik), dient een herziening te worden

verricht krachtens artikel 10, § 1, eerste lid, 1°, van het kon. besluit nr. 3.

De herziening gebeurt per jaar (artikel 11, § 1, eerste lid, van het kon. besluit nr.

3).

Deze herziening voor 2012 wordt als volgt berekend:

(2.100 x 50 %) – (2.100 x 45 %) / 5 = 21 € (in het nadeel van

belastingplichtige).

Er is bij de aanschaf van het voertuig geen gemengd gebruik.

De belastingplichtige oefent zijn recht op aftrek uit overeenkomstig artikel 45, §

1 en, in voorkomend geval, krachtens artikel 45, § 2.

Ingevolge artikel 19, § 1 moet de maatstaf van heffing bepaald worden

krachtens artikel 33, § 1, 2° van het btw-wetboek, zijnde de door de

belastingplichtige gedane uitgaven.

De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.

Page 15: Eddy soenen   btw - syllabus

15

Case 3

Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen en stelt deze

onder bezwarende titel ter beschikking van de manager.

Voor het privé-gebruik betaalt de manager 2.000 € + btw per jaar

(overeenkomstig de normale waarde – zie supra).

De aankoopprijs bedraagt 50.000 € + 10.500 € btw.

De vennootschap verricht een verhuurdienst bedoeld in artikel 18 van het btw-

wetboek.

Het recht op aftrek van de btw geheven bij de aankoop van de wagen is slechts

aftrekbaar tot beloop van 5.250 € (toepassing van artikel 45, § 2).

Vanaf 2012 wijzigt de arbeidsovereenkomst met de manager derwijze dat hij

geen eigen bijdrage meer moet betalen.

Aangezien bij de aanvang artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing was, dient

het gebruik om niet van het voertuig te worden belast bij toepassing van artikel

19, § 1.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, als volgt samengesteld :

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het

gezin);

- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

manager.

Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit van

de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 73 %.

Aangezien het privé-gebruik hoger is dan 50 % dient artikel 19, § 1 te worden

toegepast.

De maatstaf van heffing moet als volgt worden berekend :

(50.000 x (73 % - 50 % )) /5 = 2.300 €.

De verschuldigde btw is in casu bijgevolg : 2.300 x 21 % = 483 €.

Page 16: Eddy soenen   btw - syllabus

16

Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen

met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt

overigens beperkt tot 27 % ingevolge artikel 45, § 1.

Case 4

Een vennootschap koopt in de loop van 2011 een personenwagen en stelt deze

onder bezwarende titel ter beschikking van de technische medewerker.

Voor het privé-gebruik betaalt het personeelslid 400 € + btw (overeenkomstig de

normale waarde).

De aankoopprijs bedraagt : 10.000 € + 2.100 € btw.

De vennootschap verricht een verhuurdienst bedoeld in artikel 18 van het btw-

wetboek.

Het recht op aftrek van de btw geheven bij de aankoop van de wagen is slechts

aftrekbaar tot beloop van 1.050 € (toepassing van artikel 45, § 2)

Vanaf 2012 wijzigt de arbeidsovereenkomst met de technische medewerker

derwijze dat hij geen eigen bijdrage meer moet betalen.

Aangezien bij de aanvang artikel 45, § 1quinquies niet van toepassing was, dient

het gebruik om niet van het voertuig belast worden bij toepassing van artikel 19,

§ 1.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, als volgt vastgesteld :

- 15.000 km : woon-werk verkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het

gezin);

- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

technisch medewerker.

Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van de economische activiteit van

de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 44 %.

Aangezien het privé-gebruik niet de 50 % overschrijdt, dient artikel 19, § 1 niet

te worden toegepast.

Page 17: Eddy soenen   btw - syllabus

17

Het recht op aftrek van de btw geheven van diensten en leveringen van goederen

met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) wordt

overigens eveneens beperkt tot 50 % ingevolge artikel 45, § 2.

Het voertuig wordt door de belastingplichtige gehuurd.

Principes

In het geval de belastingplichtige een voertuig huurt (vb. leasing) kan het niet

worden aangemerkt als een bedrijfsmiddel in zijn hoofde (zie supra).

Hij ontvangt een dienst en moet zijn recht op aftrek uitoefenen overeenkomstig

artikel 45, § 1 en, desgevallend, artikel 45, § 2 ( zie supra).

De hierna opgenomen cases moeten hier duidelijkheid over verschaffen.

Case 5

Een vennootschap huurt in de loop van 2011 een personenwagen die om niet ter

beschikking zal worden gesteld van de manager.

De jaarlijkse huurprijs van de wagen bedraagt : 15.000 € + 3.150 € btw.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, als volgt samengesteld :

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het

gezin);

- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

manager.

De wagen wordt in deze hypothese voor 73 % (15.000 + 7.000) / 30.000)

gebruikt voor de privé-doeleinden van de manager.

Ingevolge artikel 45, § 1 zal de jaarlijkse huurprijs (inclusief brandstofkosten)

slechts aftrekbaar zijn tot beloop van 3.150 x 27 % = 850,50 €.

Page 18: Eddy soenen   btw - syllabus

18

Artikel 19, § 1 is niet van toepassing aangezien het voertuig niet behoort tot het

vermogen (een gehuurd goed is geen bedrijfsmiddel) van de belastingplichtige.

Case 6

Een vennootschap huurt in 2011 en personenwagen die om niet ter beschikking

zal worden gesteld van de technisch medewerker.

De jaarlijkse huurprijs bedraagt : 10.000 € + 2.100 € btw.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, alsvolgt samengesteld :

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het

gezin);

- 28.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

technisch medewerker.

De wagen wordt in deze hypothese voor 44 % ( 15.000 + 7.000) / 50.000)

gebruikt voor de privé-doeleinden van de technisch medewerker.

Ingevolge een gecombineerde toepassing van artikel 45, § 1 en 45, § 2, zal het

recht op aftrek bijgevolg beperkt zijn tot 2.100 x 50 % = 1.050 €.

Artikel 19, § 1 is niet van toepassing aangezien het voertuig niet behoort tot het

vermogen van de belastingplichtige.

Wat met voertuigen verworven voor 1 januari 2011 ?

Principe.

Ten aanzien van de voertuigen die de belastingplichtige heeft verworven en

waarvoor het belastbaar feit zich heeft voorgedaan uiterlijk op 31 december

2010, werd het recht op aftrek uitgeoefend krachtens artikel 45, § 1 en,

desgevallend, artikel 45, § 2.

Het gebruik voor privé-doeleinden van dat voertuig door de belastingplichtige of

door iemand van zijn personeel werd aan de belasting onderworpen bij

toepassing van artikel 19, § 1.

Page 19: Eddy soenen   btw - syllabus

19

De heffingsgrondslag van de verschuldigde btw werd bepaald door het

vaststellen van de gedane uitgaven (artikel 33, § 1, 2°), waarbij de administratie

in een facultatieve berekeningswijze voorzag rekening houdend met het inzake

inkomstenbelastingen vastgestelde voordeel van alle aard.

Einde van de facultatieve berekeningswijze conform de inkomstenbelasting.

Aangezien artikel 45, § 1quinquies uiteraard niet van toepassing was ten aanzien

van bedoelde voertuigen blijft het gebruik voor privé-doeleinden van dergelijk

voertuig door de belastingplichtige of door iemand van zijn personeel ook na 31

december 2010 belast bij toepassing van artikel 19, § 1, doch slechts op

voorwaarde dat het gebruik voor andere doeleinden dan deze van zijn

economische activiteit de 50 % overschrijdt en dan nog enkel tot beloop van die

overschrijding.

De facultatieve berekeningswijze om de maatstaf van heffing te bepalen in het

geval een voordeel van alle aard wordt vastgesteld inzake inkomstenbelastingen

is dus niet langer van toepassing ten aanzien van die voertuigen.

Het volgende voorbeeld zal dit duidelijk maken.

Een vennootschap koopt in de loop van 2010 een personenwagen die om niet ter

beschikking zal worden gesteld van de zaakvoerder.

De aankoopprijs bedraagt : 50.000 € + 10.500 € btw.

De zaakvoerder gebruikt de personenwagen zowel voor beroepsdoeleinden als

voor privé-doeleinden en een voordeel van alle aard werd vastgesteld inzake

inkomstenbelastingen.

Overeenkomstig de regels die van toepassing waren in 2010 kon de

vennootschap haar recht op aftrek uitoefenen tot beloop van 5.250 € (toepassing

van artikel 45, § 2).

Het privé-gebruik van het voertuig werd belast bij toepassing van artikel 19, § 1.

De heffingsgrondslag van de verschuldigde btw werd bepaald conform de

facultatieve berekeningswijze op basis van het voordeel van alle aard vastgesteld

inzake inkomstenbelastingen.

Page 20: Eddy soenen   btw - syllabus

20

Vanaf 2011 dient uitsluitend rekening te worden gehouden met het

daadwerkelijk gebruik dat wordt gemaakt van het voertuig.

Het gemiddeld gebruik van de wagen wordt, onder controle van de

administratie, als volgt samengesteld :

- 15.000 km : woon-werkverkeer;

- 7.000 km : ander privé-gebruik (verplaatsingen met het

gezin);

- 8.000 km : verplaatsingen in het kader van zijn functie als

zaakvoerder.

Het gebruik voor andere doeleinden dan deze van zijn economische activiteit

van de belastingplichtige bedraagt bijgevolg 73 %.

Aangezien het privé-gebruik hoger is dan 50 %, dient artikel 19, § 1 te worden

toegepast.

De maatstaf van heffing moet als volgt worden berekend :

(50.000 x (73 % - 50 %)) / 5 = 2.300 €

De verschuldigde btw voor het jaar 2011 is bijgevolg 2.300 x 21 % = 483 €.

Het recht op aftrek van btw geheven van diensten en leveringen van goederen

met betrekking tot het voertuig (onderhoudskosten, verbruik, enz..) worden

overigens beperkt tot 27 % ingevolge artikel 45, § 1.

Ander voorbeeld.

Case 7

Een belastingplichtige koopt voor een totaal bedrag van 8.000 € (exclusief btw)

een tiental draagbare computers aan voor zijn werknemers.

De betreffend computers worden volledig opgenomen in het bedrijfsvermogen

van de belastingplichtige.

Hij staat toe dat zij deze computers gebruiken voor privé-doeleinden.

Dit gebruik wordt geschat, onder controle van de administratie, op 30 %.

Page 21: Eddy soenen   btw - syllabus

21

De aftrekbare btw bedraagt bijgevolg 1.176 € (8.000 x 21 % x 70 %), bij

toepassing van artikel 45, § 1quinquies.

Voor 1 januari 2011 werd de aftrek niet beperkt en werd het privé-gebruik belast

bij toepassing van artikel 19, § 1.

Verkoop van bedrijfsmiddelen

Algemene principes

In overeenstemming met artikel 2 van het btw-wetboek en rekening houdend

met voormeld arrest BAKCSKI is de verkoop door een belastingplichtige met

recht op aftrek van een bedrijfsmiddel :

- dat volledig werd opgenomen in zijn bedrijfsvermogen in

principe volledig te belasten;

- dat slechts gedeeltelijk werd opgenomen in zijn

bedrijfsvermogen enkel onderworpen aan de belasting tot

beloop van dat gedeelte.

Verkoop van autovoertuigen als bedoeld in artikel 45, § 2 – maatstaf van

heffing is maximum 50 % van de overeengekomen prijs.

Aangezien de nieuwe bepalingen, in de algemene zin, een juistere aftrek beogen

en rekening moet worden gehouden met de principes van de fiscale neutraliteit

en evenredigheid, aanvaardt de administratie dat de btw bij (door)verkoop van

een autovoertuig als bedoeld in artikel 45, § 2, in elke veronderstelling slechts

geheven wordt over de helft van het gevraagde bedrag, zonder dat moet

worden nagegaan of de aftrek oorspronkelijk werd beperkt op basis van artikel

45, § 2, of op basis van artikel 45, § 1quinquies.

Deze kompleet nieuwe visie is van toepassing sedert 1 januari 2011, ingevolge

huidige beslissing.

Page 22: Eddy soenen   btw - syllabus

22

Maatstaf van heffing bij verkoop

Bij de latere verkoop van het bedrijfsmiddel (personenwagen) verwijs ik naar

artikel 2 van het btw-wetboek, waarin gesteld wordt dat aan de btw zijn

onderworpen de leveringen van goederen en de diensten die door een als

zodanig handelende belastingplichtige worden verricht, wanneer zij in België

plaatsvinden.

Een privé-persoon is geen als zodanig handelende belastingplichtige.

Bijgevolg is de wederverkoop van een investeringsgoed dat door een

belastingplichtige bij de aankoop deels of geheel werd bestemd voor zijn privé-

vermogen, geen verkoop door een als zodanig handelende belastingplichtige

voor het geheel of gedeelte welke hij heeft bestemd voor zijn privé-vermogen.

De volgende voorbeelden zullen dit duidelijk maken:

Voorbeelden

De onderstaande voorbeelden betreffen een belastingplichtige wiens

economische activiteit hem toelaat om een volledige aftrek van voorbelasting te

verrichten, mits naleving uiteraard van alle beperkingen terzake. De voorbeelden

betreffen geenszins gemengde belastingplichtigen.

Voorbeeld 1

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten

bedrage van 20.000 €.

Hij neemt de investering volledig op in zijn bedrijfsvermogen.

Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 50 % = 2.100 €, krachtens

artikel 45, § 2.

Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €

Maatstaf van heffing = (10.000 x 50 %) = 5.000 €

Page 23: Eddy soenen   btw - syllabus

23

Voorbeeld 2

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten

bedrage van 20.000 €.

Hij neemt de investering voor 50 % op in zijn bedrijfsvermogen.

Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 50 % = 2.100 €, krachtens

artikel 45, § 1quinquies.

Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €.

Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 50 % ) = 5.000 €.

Voorbeeld 3

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten

bedrage van 20.000 €.

Hij neemt de investering voor 20 % op in zijn bedrijfsvermogen.

Zijn recht op aftrek bedraagt: (20.000 x 21) x 20 % = 840 €, krachtens artikel

45, § 1quinquies.

Wederverkoop van het voertuig voor 10.000 €.

Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 20 % ) = 2.000 €.

Voorbeeld 4

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een nieuwe personenwagen ten

bedrage van 20.000 €.

Hij bestemd het voertuig voor 100 % voor zijn privé-vermogen.

Hij heeft geen enkel recht op aftrek, krachtens artikel 45, § 1.

Wederverkoop van de personenwagen voor 10.000 €.

Maatstaf van heffing = ( 10.000 x 0 % ) = nihil

Voorbeeld 5

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een tweedehandse personen-

wagen aan een particulier ten bedrage van 10.000 €.

Hij neemt de investering voor 6/7 op in zijn bedrijfsvermogen.

Hij heeft geen enkel recht op aftrek (de btw was niet verschuldigd).

Wederverkoop van de personenwagen voor 5.000 €

Maatstaf van heffing = ( 5.000 x 50 % ) = 2.500 €

Page 24: Eddy soenen   btw - syllabus

24

Voorbeeld 6

Een belastingplichtige (natuurlijk persoon) koopt een tweedehandse personen-

wagen aan onder het stelsel van de margeregeling ( artikel 58, § 4, van het btw-

wetboek) ten bedrage van 5.000 €.

Hij neemt de investering voor 100 % op in zijn bedrijfsvermogen.

Hij heeft geen enkel recht op aftrek ( de regeling van de belastingheffing over de

winstmargeregeling ontneemt de koper- belastingplichtige elk recht op aftrek

van de voorbelasting bij de aankoop).

Wederverkoop van de personenwagen voor 2.000 €.

Maatstaf van heffing = (2.000 x 50 %) = 1.000 €

Nabeschouwingen

Wanneer het bedrijfsmiddel (personenwagen) volledig werd bestemd voor het

privé-vermogen van belastingplichtige ontsnapt de wederverkoop van de

personenwagen volledig aan de heffing van de btw.

Het feit dat deze belastingplichtige het voertuig heeft gebruikt voor zijn

economische activiteit die aan de btw is onderworpen en dat deze

belastingplichtige (naar verhouding van het gebruik voor deze btw-plichtige

economische activiteit) aftrek heeft verricht met betrekking tot de kosten van

onderhoud en herstelling, van het verbruik, enz.. (aftrek met een maximum van

50 % ), doet geen enkele afbreuk aan het feit dat bij de wederverkoop van de

personenwagen de btw niet opeisbaar wordt.

Het feit van deze voornoemde toegepaste aftrek heeft niet tot gevolg dat de

oorspronkelijke bestemming voor het privé-vermogen wordt in vraag gesteld,

zodat de wederverkoop verder wordt beschouwd als een verkoop gerealiseerd uit

het privé-vermogen van belastingplichtige en bijgevolg ontsnapt aan de

toepassing van de btw.

Wanneer een btw-belastingplichtige een personenwagen koopt van een andere

belastingplichtige, die de personenwagen deels had bestemd voor zijn privé-

vermogen, en bijgevolg slechts btw heeft aangerekend op het gedeelte komende

uit zijn bedrijfsvermogen heeft dit voor de koper geen enkele invloed.

Het is opnieuw de belastingplichtige koper (natuurlijk persoon) die beslist voor

welk gedeelte hij de personenwagen zal opnemen in zijn bedrijfsvermogen.

Page 25: Eddy soenen   btw - syllabus

25

Mededeling door FOD Financiën

De administratie geeft met haar beslissing van 20 oktober 2011 (nr. E.T.

119.650) toelichting bij een wijziging van het btw-wetboek die op 1 januari

2011 in werking is getreden en waarbij het recht op aftrek wordt beperkt voor

bedrijfsmiddelen die zowel voor privé- als voor beroepsdoeleinden worden

gebruikt.

Als het privé-gebruik van bedrijfsmiddelen voor het jaar 2011 met

terugwerkende kracht moet worden vastgesteld, kan dat in bepaalde gevallen

praktische problemen met zich meebrengen.

Daarom wordt er momenteel gewerkt aan een “addendum” bij die beslissing

met daarin de praktische uitvoeringsmodaliteiten.

Bovendien wordt de uitvoering van deze beslissing tijdelijk, tot nader order,

opgeschort.

Page 26: Eddy soenen   btw - syllabus

26

2) Uitsluiting van het recht op aftrek voor de BTW geheven van sommige

beroepsuitgaven.

a) Tabaksfabrikaten ( artikel 45, § 3, 1° )

Ieder recht op aftrek is uitgesloten voor tabaksfabrikaten, gezien deze onder een

bijzonder stelsel vallen ( zie in dit opzicht artikel 58, § 1, van het wetboek en

koninklijk besluit nummer 13 );

b) Geestrijke dranken ( artikel 45, § 3, 2° )

Geen aftrek is voorzien voor de BTW geheven op de aankoop van geestrijke

dranken, behoudens wanneer deze bestemd zijn om te worden verkocht, of

verwerkt, of te worden verstrekt ter gelegenheid van een dienstprestatie.

Over het algemeen mag aangenomen worden dat met sterke dranken wordt

bedoeld de dranken met een alcoholgehalte van meer dan 22 °.

c) Kosten van logies en kosten van spijzen en dranken ( artikel 45, § 3, 3° )

Kosten van logies, spijzen of dranken, volgend uit een huisvestings- of

restauratiecontract zijn uitgaven waarbij men moeilijk het onderscheid tussen

privé- en beroepsgebruik kan maken. Daarom mag de BTW die ter zake van die

kosten werd voldaan ( hotel- en restaurantrekeningen, enz..) in de regel niet

worden afgetrokken.

Op die regel bestaan echter twee uitzonderingen :

1. hotel- en restauratiekosten die door personeel worden gemaakt.

De belastingplichtige mag de BTW aftrekken ter zake van de kosten van logies,

spijzen en dranken, die worden gedaan voor het personeel dat buiten de

Page 27: Eddy soenen   btw - syllabus

27

onderneming belast is met een levering van goederen of met een

dienstverrichting ( artikel 45, § 3, 3°, a ).

2. hotel- en restauratiekosten gedaan door belastingplichtigen die op hun beurt

dezelfde diensten verstrekken.

Krachtens artikel 45, § 3, 3°, b, van het wetboek mag de BTW geheven van

hotel- en restauratiekosten gedaan door belastingplichtigen die op hun beurt

deze diensten onder bezwarende titel verstrekken, door deze laatsten worden

afgetrokken.

In het bijzonder wordt hier bedoeld de hotel- en restauranthouders die in

onderaanneming een beroep doen op een vakgenoot, alsook voor de

bedrijfskantines die maaltijden laten verstrekken door uitzenders van diners of

door gespecialiseerde bedrijven ( cateringbedrijven ).

Dit is eveneens het geval bij de organisatie van conferenties, seminaries,

congressen, enz…, waarbij de organisatoren dergelijke kosten die hen te laste

werden gelegd, als dusdanig en voor een afzonderlijke prijs doorfactureren (in

hun eigen naam) aan de deelnemers van de betrokken manifestaties ( BTW-

revue nr. 114, blz. 671 - 673 ).

3) Kosten van onthaal ( artikel 45, § 3, 4° )

Kosten van onthaal, waarvan het recht op aftrek is uitgesloten, krachtens artikel

45, § 3,vierde lid, van het wetboek, zijn de kosten die de belastingplichtigen

aangaan in het kader van public relations, ontvangst en vermaak van aan het

bedrijf vreemde personen ( Europese Richtlijn 77/388/EG van 17/05/1977 ).

Onder aan het bedrijf vreemde personen wordt verstaan de personen die niet in

de onderneming werken als directie of personeelslid. Het begrip aan het bedrijf

vreemde personen beoogt dus niet enkel de leveranciers en de klanten, maar ook

de aandeelhouders of vennoten van een onderneming en de leden van een

vereniging.

Deze uitgaven die vooral worden gedaan naar aanleiding van manifestaties of

bijzondere gebeurtenissen ( banket, receptie, inhuldiging, feest, reizen,

allerhande animatie, ….) kunnen bestaan zowel uit hotelkosten, restaurant- of

Page 28: Eddy soenen   btw - syllabus

28

traiteurskosten, als uit de aankoop van drank en voeding, de aankoop van

bloemen, de huur van materiaal, enz…

Kosten die niet de aard hebben van kosten onthaal :

a) de inrichting van een hall, een wachtzaal, een vergaderzaal en andere

beroepslokalen, en de aankoop van goederen om die plaatsen uit te rusten

(zetels, tafels, kapstokken, enz..) en versieringen ( planten , bloemen,

muurdecoraties, en andere ) in de normale context van de exploitatie, het

werkkader van het personeel, en de normale omstandigheden van de

handelscontacten. Er dient opgemerkt dat wat muurversiering betreft, iedere

aftrek is uitgesloten met betrekking tot originele kunstwerken;

b) het ter beschikking stellen van parkeergelegenheid bij de onderneming ten

behoeve van klanten en leveranciers, zonder dat zij daarvoor betalen;

c) het gratis vervoer van mogelijke klanten, vanaf een welbepaalde plaats tot aan

de onderneming en terug, met als duidelijk doel, buiten elk feest of receptie,

hen de mogelijkheid te geven een technisch bezoek aan de inrichting te

brengen en zo de verkoop van de produkten te stimuleren. Daartegenover mag

de BTW niet worden afgetrokken op de eventuele maaltijd die bij die

gelegenheid zou aangeboden worden;

d) de verfraaiing van lokalen van een hotel of restaurant ( versiering, bloemen,

..) waarbij de uitgaven tot doel hebben de klanten een aangenaam verblijf te

bezorgen.

Anderzijds mogen kosten van onthaal niet worden verward met

demonstratiekosten, waarbij monsters worden uitgedeeld of waarbij goederen ter

die gelegenheid worden verbruikt ( bv. Bier of wijn ).

Ten aanzien van het ter beschikking stellen tegen vergoeding door voetbalclubs

van business-seats en loges aan ondernemingen is de BTW wel aftrekbaar

gezien deze kosten worden aanzien als publiciteitskosten ( BTW-revue, nr. 88,

blz. 433 - 436 , nr. 915 ).

Deze regels zijn uiteraard mutadis mutandis van toepassing ten aanzien van

andere sportmanifestaties en van culturele manifestaties.

De spijzen en de dranken die eventueel onder de bovengenoemde

omstandigheden worden verstrekt, blijven echter van iedere aftrek uitgesloten.

Page 29: Eddy soenen   btw - syllabus

29

Belangrijk in dit verband is de navolgende beslissing, naar aanleiding van een

uitspraak door het Hof.

De btw op kosten van logies, spijzen en dranken is in principe niet aftrekbaar

(art. 45 § 3 3 ° WBTW). Hierop bestaan twee uitzonderingen:

- de kosten voor het personeel dat buiten de onderneming belast is met een

levering van goederen of een dienstverrichting1;

- de kosten door belastingplichtigen die op hun beurt dezelfde diensten

onder bezwarende titel verstrekken2.

Hof van Cassatie 8 april 2005

In haar arrest van 8 april 2005 heeft het Hof van Cassatie (zaak Sanoma

Magazines Belgium, zie Creatief Boekhouden, nr. 10, 11 mei 2006), zich

uitgesproken over de kwalificatie van kosten van ontspanning en vermaak die

worden gemaakt in het kader van een feestelijke bijeenkomst die hoofdzakelijk

en rechtstreeks tot doel heeft kopers in te lichten over het bestaan en de

hoedanigheid van een product of dienst met de bedoeling de verkoop ervan te

bevorderen.

Kost van onthaal = kosten gedaan voor onthaal en ontvangst, desgevallend

gepaard gaand met vermaak en ontspanning, van aan het bedrijf vreemde

bezoekers, inzonderheid klanten en leveranciers, met het oog op het bestendigen

of verstevigen van zakelijke relaties.

Reclamekost = wanneer de betrokken activiteit hoofdzakelijk en rechtstreeks tot

doel heeft de eindkoper in te lichten over het bestaan en de hoedanigheden van

een product of dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen.

Reactie administratie

In haar beslissing van 24 juli 2005 (nr. E.T. 109.632) legt de administratie zich

neer bij de beslissing van het Hof van Cassatie om voor de kosten van onthaal

(artikel 45, § 3, 4°), d.w.z. andere kosten dan horecakosten – kosten van logies,

spijzen en dranken (artikel 45, § 3, 3°), die werden gemaakt met het oog op de

publiciteit voor welbepaalde producten en het derhalve om publiciteit gaat met

een strikt professioneel karakter, niet langer meer de aftrek te beperken of te

weigeren. De btw op deze kosten wordt dus volledig aftrekbaar.

1 Art. 45, § 3, 3°, a) van het BTW-Wetboek.

2 Art. 45, § 3, 3°, b) van het BTW-Wetboek.

Page 30: Eddy soenen   btw - syllabus

30

Rechtspraak niet eens met administratief standpunt

Maar de rechtspraak is het met deze administratieve zienswijze niet eens. Het

hof van beroep te Gent besliste op 14 februari 2006 dat kosten van spijzen en

dranken die in het kader van een publicitaire actie werden gemaakt, zelf ook als

publiciteitskosten aangemerkt moeten worden en dat de btw hierop volledig

aftrekbaar was. Deze rechtspraak is en blijft verdeeld: soms krijgt de

belastingplichtige gelijk, soms haalt de administratie het. Zoals in de uitspraak

van de rechtbank van eerste aanleg te Luik ( niet gepubliceerd), waarin die

beslist dat de administratie de btw op kosten van spijzen en dranken ter

gelegenheid van een publicitair evenement terecht verworpen had.

Hof van Cassatie 11 maart 2010

Ondertussen heeft het Hof van Cassatie in haar arrest van 11 maart 2010 beslist

dat, wanneer de betrokken activiteit hoofdzakelijk en rechtstreeks tot doel heeft

potentiële kopers in te lichten over het bestaan en de hoedanigheden van een

product of een dienst met de bedoeling de verkoop ervan te bevorderen, de

kosten van eten en drank ook reclamekosten zijn. De kosten zijn niet voor aftrek

uitgesloten. In dat arrest is er alleen sprake van “potentiële kopers” en niet meer

van “eindkoper”.

Einde van de betwistingen?

Velen hopen dat de administratie zich ook bij dit arrest neerleggen, maar de

administratieve beslissing is nog altijd niet ingetrokken. Een andere

mogelijkheid bestaat er in dat de “wetgever” artikel 45, § 3, 3° wijzigt. Ook dat

is met een regering in lopende zaken nog niet gebeurd.

Bijzonderheden in verband met het recht op aftrek.

Kosteloze uitdeling van monsters

Wanneer een bedrijf monsters uitdeelt, met een publicitair doel en met de

bedoeling te laten kennen aan het publiek, dan zijn de kosten met betrekking tot

de aankoop en/of de fabricage aftrekbaar.

( meer détails - zie BTW-handleiding nr. 348 ).

Page 31: Eddy soenen   btw - syllabus

31

Premies in natura ter gelegenheid van een promotieverkoop

In zo’n geval wordt de verrichting geacht betrekking te hebben op de verkoop,

tegen een enige prijs, van een geheel van goederen.

Voor meer details - zie BTW-handleiding nr. 349; aanschrijvingen nrs. 85/1972

en 22/1975.

Geschenken van geringe waarde

Hier worden de voorwerpen bedoeld die in beroepsrelaties worden gegeven en

waarvan de kostprijs wordt geacht van geringe waarde te zijn, t.t.z. 50 euro.

Er wordt opgemerkt dat geen aftrek wordt toegestaan van de belasting die wordt

betaald bij de aankoop van goederen en diensten met het oog op het kosteloos

verstrekken van diensten, zelfs niet wanneer de waarde van deze prestatie geen

50 euro bereikt.

Deze regelen gelden eveneens voor goederen die een belastingplichtige

wegschenkt aan slachtoffers van een ramp.

Geschenken van geringe waarde.

Hier worden die voorwerpen bedoeld die in beroepsrelaties worden gegeven en

waarvan de kostprijs door de bedrijven als algemene onkosten wordt geboekt

(eindejaarsgeschenken, giften in natura, enz.). Deze voorwerpen verschillen van

de hierboven beoogde monsters doordat ze niet van dezelfde aard zijn als de

goederen die het bedrijf doorgaans verkoopt. Ze worden dan ook niet uitgedeeld

met de bedoeling ze te leren kennen of waarderen.

Deze geschenken worden, voor de toepassing van de BTW, geacht van "geringe

waarde" te zijn zo hun inkoopprijs, of bij gebreke daarvan, hun normale waarde,

voor het gehele geschenk, lager is dan 50 EUR , exclusief BTW. Is die

voorwaarde vervuld, dan mag de aftrek van de belasting welke van die

voorwerpen, of van de elementen waaruit ze zijn samengesteld, werd geheven,

worden toegepast zonder dat er bij de uitdeling ervan van herziening van de

aftrek of van onttrekking sprake is (Wetboek, art. 12, § 1, 2°).

Bereikt de waarde van dergelijke voorwerpen de aangeduide grens, of

overschrijdt ze die, dan mag geen aftrek plaatsvinden. Werd de belasting toch

Page 32: Eddy soenen   btw - syllabus

32

reeds afgetrokken bij de verkrijging van die goederen, dan moet bij de uitdeling

ervan die aftrek niet worden herzien, maar is de onttrekking met het oog op de

afgifte als geschenk zelf een handeling die met een belastbare levering wordt

gelijkgesteld (Wetboek, art. 12, § 1, 2°). Diezelfde regel geldt overigens voor de

goederen, ongeacht de waarde ervan, die niet in beroepsrelaties worden

geschonken en waarvan op het tijdstip van de verkrijging en rekening houdend

met de normale gang van zaken in de onderneming, niet vaststond dat ze waren

bestemd om te worden geschonken .

Ten slotte wordt geen aftrek toegestaan van de belasting die de

belastingplichtige betaalt bij de aankoop van goederen en diensten met het oog

op het kosteloos verlenen van diensten, zelfs niet wanneer de waarde van deze

prestatie geen 50 € bereikt (BTW-REVUE nr. 10, blz. 80).

Kosten gedaan voor het personeel. Sociale voordelen die aan

personeelsleden worden toegekend. Voordelen van alle aard.

1° Bedrijfskantines. Bepaald restaurant buiten de onderneming.

Maaltijdcheques uitgereikt door gespecialiseerde vennootschappen.

A. Bedrijfskantines.

Sommige ondernemingen beschikken over hun eigen kantine waar, veelal tegen

verminderde prijzen, maaltijden worden verstrekt aan de personeelsleden. De

administratie gaat er in dat geval van uit dat deze ondernemingen handelen als

restauranthouder.

Het verstrekken van de eetmalen en van de dranken geschiedt ter uitvoering van

een contract onder bezwarende titel tussen werkgever en personeelsleden, hetzij

omdat de personeelsleden er een prijs voor betalen, hetzij omdat ze aldus een

bijkomend voordeel halen uit hun arbeid- of bediendecontract.

De belasting is derhalve opeisbaar. Zij wordt berekend hetzij over de prijs die

door de personeelsleden wordt betaald, hetzij, indien er geen prijs is, op het

voordeel van alle aard dat voor de heffing van de inkomstenbelasting werd

bepaald. Indien volgens deze regels de betaalde prijs niet normaal is, dan moet,

voor de berekening van de belasting, het voordeel van alle aard aan de prijs

worden toegevoegd.

Page 33: Eddy soenen   btw - syllabus

33

Deze oplossing geldt eveneens voor de goederen die aan het personeel worden

verkocht (b.v. dranken of eetwaren verkocht via automaten die door de

werkgever worden geëxploiteerd) en voor alle uitdelingen van koopwaren,

kosteloos of tegen prijzen die lager zijn dan de werkelijke prijs, telkens wanneer,

op het gebied van inkomstenbelasting een voordeel van alle aard werd bepaald

(vb. flesjes bier die aan het personeel van een brouwerij worden gegeven, kolen

die aan de mijnwerkers worden gegeven, maaltijden genoten door het personeel

van een restaurant, enz.).

De werkgever mag vanzelfsprekend de belasting aftrekken die geheven werd

van de uitgaven die hij heeft moeten doen om die voordelen aan zijn personeel

te verschaffen. Dat is zelfs het geval wanneer die voordelen inzake

inkomstenbelasting niet als voordelen van alle aard worden aangemerkt. In dit

opzicht is het in de regel zonder belang of de bereiding en het opdienen van de

maaltijden worden verricht door de personeelsleden van de ondernemingen of

dat deze, voor het geheel of voor een gedeelte van de leveringen of diensten

welke voor zulk een activiteit noodzakelijk zijn, een beroep doen op een

gespecialiseerd bedrijf dat de kosten van deze handelingen aan de onderneming

factureert.

De toestand is totaal verschillend wanneer de onderneming de kosten draagt van

de zakenmaaltijden waaraan sommige van haar beheersorganen of sommige

personeelsleden deelnemen. In dit geval is, overeenkomstig artikel 45, § 3, 3° en

4°, van het Wetboek, de BTW, die aan de onderneming wordt aangerekend door

de restauranthouder die deze maaltijden heeft verstrekt, niet aftrekbaar. De

administratie zal in dergelijk geval echter het voordeel in natura niet belasten

dat, overeenkomstig de wetgeving op het gebied van inkomstenbelasting, hieruit

zou kunnen voortvloeien voor de beheersorganen of de personeelsleden die aan

deze maaltijden hebben deelgenomen.

B. Bepaald restaurant buiten de onderneming.

Het gebeurt dat een onderneming niet beschikt over haar eigen bedrijfskantine,

maar een overeenkomst sluit met een bepaalde restauranthouder, bij wie de

personeelsleden hun maaltijden kunnen gebruiken. Meestal overhandigt deze

restauranthouder aan de onderneming bons of tickets van een bepaalde of

bepaalbare waarde, in te ruilen voor een maaltijd. De onderneming betaalt een

prijs die overeenstemt met deze waarde en verschaft, veelal tegen een lagere

prijs, op haar beurt de tickets aan haar personeelsleden.

In een dergelijk geval, en voor zover de in het volgende lid gestelde

voorwaarden zijn vervuld, neemt de administratie aan dat de onderneming, net

Page 34: Eddy soenen   btw - syllabus

34

zoals in het in A beoogde geval, een restauratieactiviteit uitoefent, waarvan zij

de uitvoering in onderaanneming laat verrichten door het restaurant waarmede

zij handelt. Zij mag daarom de BTW begrepen in de waarde van de bons en

tickets die zij werkelijk aan haar personeelsleden uitreikt, in aftrek brengen,

maar zij moet de BTW betalen die verschuldigd is over de aan hen voor het

verkrijgen van de tickets gevraagde prijs, die in voorkomend geval moet worden

verhoogd met het voordeel in natura dat voor de heffing van de

inkomstenbelasting in aanmerking wordt genomen.

Deze oplossing is slechts van toepassing voor zover de volgende voorwaarden

zijn vervuld :

1° het aantal aan elk personeelslid uitgereikte bons moet gelet op het aantal

werkdagen als normaal kunnen worden aangemerkt;

2° de waarde van de bons mag de normale aan personeelsleden gevraagde prijs

van een gewone maaltijd genomen in een bedrijfskantine niet overtreffen;

3° de bon moet, ten minste tot beloop van zijn waarde, werkelijk worden

gebruikt voor een maaltijd genomen tijdens de hiervoor overeenkomstig het

arbeidsreglement van de onderneming uitgetrokken rustpauze;

4° de restauranthouder en de onderneming die de bovengenoemde overeenkomst

hebben gesloten, moeten in staat zijn om ten behoeve van de administratie aan te

tonen dat de bovengenoemde voorwaarden werden nageleefd.

C. Maaltijdcheques uitgereikt door gespecialiseerde vennootschappen.

Gespecialiseerde vennootschappen geven, soms rechtstreeks, soms door

bemiddeling van banken, maaltijdcheques uit met een wisselende nominale

waarde, die door de ondernemingen worden verkregen voor hun waarde

verhoogd met een commissie, en die de mogelijkheid inhouden maaltijden te

gebruiken in een groot aantal gecatalogiseerde restaurants. De ondernemingen

die deze cheques hebben verkregen en betaald overhandigen ze aan hun

personeelsleden, veelal voor een bedrag dat lager is dan hun nominale waarde.

De restaurants die de voor de maaltijden gebruikte cheques bezitten, bieden deze

ter betaling aan bij de uitgevende vennootschappen zodat zij geen binding

hebben met de ondernemingen die dan ook geen enkel toezicht kunnen

uitoefenen op het werkelijke gebruik van de verdeelde cheques. Onder die

Page 35: Eddy soenen   btw - syllabus

35

omstandigheden kunnen de ondernemingen die deze werkwijze toepassen niet

worden geacht aan hun personeelsleden maaltijden te verschaffen waarvan zij de

uitvoering laten verrichten door een restaurant. Hun tussenkomst bestaat in feite

in de toekenning van een geldelijke premie, welke de loontrekkende de

mogelijkheid biedt rechtstreeks, in het restaurant van hun keuze, tegen

voordeliger voorwaarden een maaltijd te gebruiken.

Hieruit volgt :

1° dat deze ondernemingen geen enkel recht op aftrek mogen uitoefenen voor de

uitgave die overeenstemt met de waarde van de maaltijdcheques;

2° dat zij, in hun relatie tot de personeelsleden, evenmin de belasting moeten

aanrekenen over de som die aan laatstgenoemden in rekening wordt gebracht bij

de overhandiging van de maaltijdcheques of, in voorkomend geval, over het

voordeel in natura dat in dit geval in aanmerking zou worden genomen.

Verder verrichten de vennootschappen die de maaltijdcheques uitgeven een

geheel van diensten (uitgifte van de cheques, incassering bij de ondernemingen,

betaling aan de restaurants, prospectie van deze laatste, reclame, enz.), bedoeld

in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°, van het BTW-Wetboek. De commissie die zij

voor deze prestatie boven de waarde van de cheques aanrekenen bij de verkoop

ervan is aan de BTW onderworpen tegen het tarief van 21 pct. Bovendien

hebben deze vennootschappen de hoedanigheid van niet-vrijgestelde

belastingplichtige en mogen zij, overeenkomstig de gewone regels, de belasting

geheven van hun beroepsuitgaven in aftrek brengen; de uitgifte van de cheques

kan in het onderhavige geval geen aanleiding geven tot een gedeeltelijke

belastingplicht, aangezien hun tegenwaarde geen element is van de omzet van

deze vennootschappen.

De ondernemingen die de cheques hebben verkregen mogen, voor zover zij niet-

vrijgestelde belastingplichtige zijn, op hun beurt de belasting geheven van de

commissie die hun wordt aangerekend, overeenkomstig de normale regels, in

aftrek brengen aangezien zij deze uitgave verrichten voor de behoeften van hun

economische activiteit.

Wanneer, tussen de uitgevende vennootschap en de onderneming, een

bankinstelling bemiddelt voor de afgifte en de incassering van de cheques, en zij

deze dienst in eigen naam factureert, wordt zij, bij toepassing van de artikelen

13 en 20 van het BTW-Wetboek, geacht de dienst die zij ontvangen heeft zelf te

verstrekken (het geheel van diensten). De belasting is daarom door de

bankinstelling verschuldigd over het totale bedrag van de commissie die zij aan

de onderneming aanrekent, terwijl in hoofde van de uitgevende vennootschap de

belasting verschuldigd is over het gedeelte van de commissie dat de bank haar

Page 36: Eddy soenen   btw - syllabus

36

afstaat. De bank mag dan, overeenkomstig de normale regels, de belasting in

aftrek brengen die haar door de uitgevende vennootschap wordt aangerekend.

Ten slotte is het duidelijk dat, in de relatie van de personeelsleden van de

onderneming tot de restaurants, de BTW overeenkomstig de normale regels

verschuldigd is over de totale prijs die deze laatste voor de maaltijden

aanrekenen. Om het tijdstip van verschuldigdheid van de belasting te bepalen

dient men, wanneer de regel van de incassering van de prijs als bepaald in

artikel 17, van het koninklijke besluit nr. 1, van 29 december 1992, van

toepassing is, overigens ermee rekening te houden dat de afgifte van de

maaltijdcheques aan de restauranthouder kan worden aangemerkt als een geldige

betaling aan deze laatste. Bovendien mag de restauranthouder, naar aanleiding

van de terugbetaling van de waarde van de maaltijdcheques door de uitgevende

vennootschap, aan deze geen facturen uitreiken waarop de BTW wordt

aangerekend met betrekking tot de tegen afgifte van de maaltijdcheques

verschafte maaltijden (z. BTW-REVUE nr. 51, blz. 625, nr. 771).

2° Auto’s die door de onderneming ter beschikking van haar

personeelsleden of beheersorganen worden gesteld voor hun verplaatsingen.

Wanneer een onderneming auto’s ter beschikking stelt van haar personeelsleden

of beheersorganen voor hun beroepsreizen, maar ze hen eveneens laat gebruiken

voor privé-reizen, dan verschaft zij het genot van een roerend goed, dit is een

aan de BTW onderworpen handeling (z. Wetboek, artikel 18, § 1, tweede lid, 4°,

en artikel 19, § 1).

In dat geval is de BTW dus opeisbaar, hetzij over de huurvergoeding welke de

betrokkene betaalt, hetzij, indien geen vergoeding wordt gevraagd, in de regel

over de gemaakte uitgaven (z. Wetboek, art. 33, 2°).

Zie echter de nieuwe bepalingen met betrekking tot het artikel 19, § 1 (nieuw),

van het btw-wetboek, van toepassing sedert 1 januari 2011 ( beslissing BTW nr.

E.T. 119.650, van 20 oktober 2011).

Page 37: Eddy soenen   btw - syllabus

37

3° Terbeschikkingstelling van woongelegenheid aan een gerant of aan

personeelsleden.

Wanneer, tegen betaling van een huurprijs, een bedrijf aan een van zijn

beheersorganen of aan een personeelslid woongelegenheid verschaft, dan

verschaft het ingevolge een contract onder bezwarende titel het genot van een

onroerend goed. Deze handeling is bedoeld in artikel 18, § 1, tweede lid, 4°, van

het Wetboek. Wanneer geen huurprijs wordt betaald is sedert 1 januari 2011,

opnieuw artikel 19, § 1, van toepassing.

De onderneming kan echter geen aftrek toepassen van de belasting geheven van

goederen en diensten betreffende de oprichting van die woongelegenheid of op

onderhouds- en herstellingswerk dat aan die woongelegenheid wordt verricht.

Ten aanzien van de woongelegenheid welke een onderneming binnen haar

bedrijfsinstallatie ter beschikking stelt van haar huisbewaarder, wordt

bovenbedoelde aftrek echter toegestaan, indien is aangetoond dat het gebruik

van genoemde woongelegenheid strikt verantwoord is voor de behoeften van de

onderneming (ontvangst, bewaking, enz.) en het kader van deze behoeften niet

wordt overschreden.

4° Collectieve voordelen Medische dienst. Infirmerie, kinderkribbe,

badgelegenheid, enz.

Wanneer in het uitsluitende belang van alle personeelsleden, een bedrijf

bepaalde sociale voordelen verstrekt die een collectief karakter dragen en die

voor toepassing van het Wetboek van inkomstenbelasting niet als voordelen van

alle aard worden beschouwd, maar waarbij voor de toepassing van dat Wetboek

de aftrek wordt aanvaard van de goederen en diensten die worden gebruikt om

dat voordeel te realiseren, is de BTW, die geheven werd van de goederen en

diensten volgens de gewone regels aftrekbaar. Dit is onder meer het geval bij

goederen en diensten aangewend voor collectieve doeleinden, voor een receptie

of een feest gegeven naar aanleiding van een benoeming, de overhandiging van

een ereteken, Sint-Niklaas en andere dergelijke feesten. Dit met uitzondering

van de verrichte kosten die zijn uitgesloten krachtens artikel 45, § 3, eerste en

derde lid van het BTW-Wetboek (zie Parl. Vr. nr. 202 van Mevr. Trees Pieters

van 20 januari 2000, Bull. Vr. en Antw, tweede deel van de 50ste legislatuur,

nr. 34, blz. 3941-3945).

Page 38: Eddy soenen   btw - syllabus

38

Deze oplossing blijft gelden wanneer de werkgever aan zijn personeelsleden een

bepaalde deelname in de door hem gedane kosten vraagt op voorwaarde althans

dat, indien hij die bijdrage in het geheel niet had gevraagd, het voordeel dat dan

werd verstrekt niet als een voordeel van alle aard zou worden aangemerkt.

Tot de hier bedoelde sociale voordelen behoren onder meer :

1) het inrichten en instandhouden van een clubhuis, sanitaire installaties, een

kinderbewaarplaats, een medische of farmaceutische dienst bestemd voor het

verstrekken van medische hulp bij arbeidsongevallen, een sportterrein;

2) de aankoop en het onderhoud van sportuitrustingen, muziekinstrumenten,

materialen en benodigdheden die door het personeel voor het beoefenen van

sport of voor het musiceren worden gebruikt en niet hun eigendom worden;

3) het gratis uitdelen van soep of dranken (koffie, thee, melk, bier, enz., doch

met uitzondering van zogenaamde «sterke dranken») aan de leden van het

personeel;

4) het gratis vervoer van arbeiders per autocar van de plaats waar ze wonen of

van een nabijgelegen plaats naar het bedrijf en omgekeerd;

5) de goederen en diensten die bestemd zijn voor collectieve doeleinden op een

receptie of een feest ter gelegenheid van een benoeming, een bekroning van

arbeidslaureaten, een Sinterklaasfeest, e.d. (bloemen voor versiering van het

lokaal waarin het feest of de receptie plaatsvindt, eetwaren en dranken - andere

dan de zogenaamde sterke dranken - die tijdens het feest of de receptie in de

onderneming worden verbruikt, enz.). BTW geheven van restaurant- of andere

in artikel 45, § 3, 3°, van het Wetboek bedoelde kosten is evenwel uiteraard niet

aftrekbaar.

5° Gelegenheidsgeschenken.

Wanneer een belastingplichtige aan bepaalde personeelsleden of aan leden van

hun gezin naar aanleiding van een bepaalde gelegenheid geschenken

overhandigt, gaat het, in de regel, om sociale voordelen die een privatief

karakter hebben.

Page 39: Eddy soenen   btw - syllabus

39

De belasting die werd geheven van de goederen die worden aangewend om deze

privatieve voordelen te verstrekken is niet aftrekbaar als hun bestemming vooraf

is bekend. In de gevallen echter waarin het onmogelijk is met zekerheid de

bestemming te voorzien of deze voor elk voorwerp afzonderlijk te bepalen, of

nog de omvang ervan juist vast te stellen, is de aftrek van de belasting

toegestaan doch is de latere onttrekking aan de BTW onderworpen, zoals

bepaald in artikel 12, § 1, 1° en 2°, van het Wetboek.

Tot de hier bedoelde sociale voordelen met een privatief karakter behoren onder

meer :

1) de geschenken of eretekens die worden overhandigd aan personeelsleden of

aan leden van hun gezin, op een feest of receptie georganiseerd ter gelegenheid

van een oppensioenstelling of een benoeming;

2) de geschenken die ter gelegenheid van het feest van de arbeid aan

personeelsleden die een bepaald aantal dienstjaren tellen worden overhandigd;

3) de bloemen en geschenken die een belastingplichtige aanbiedt ter gelegenheid

van het huwelijk van een personeelslid.

De administratie heeft het speelgoed dat aan de kinderen van de personeelsleden

wordt uitgedeeld ter gelegenheid van een Sinterklaasfeest en de geschenken die

ter gelegenheid van de eindejaarsfeesten aan de personeelsleden worden

uitgedeeld reeds, onder bepaalde voorwaarden, ingedeeld bij de collectieve

voordelen waarvan de verstrekking geen aanleiding geeft tot een herziening van

de aftrek of tot een onttrekking (BTW-REVUE nr. 49, blz. 480-481, nr. 759, en

BTW-REVUE nr. 57, blz. 149, nr. 801).

Dit is zo wanneer de volgende voorwaarden samen zijn vervuld :

1° het speelgoed wordt uitgedeeld aan al de kinderen van de personeelsleden die

beantwoorden aan een vooraf opgelegde leeftijdsvoorwaarde of, indien het om

geschenken aan personeelsleden gaat, deze geschenken worden aan alle

personeelsleden uitgedeeld;

Page 40: Eddy soenen   btw - syllabus

40

2° de aankoopprijs of, indien er geen aankoopprijs is, de normale waarde van de

aangeboden goederen is lager dan 35 EUR (tot 31 december 2001 : 12,50 EUR),

exclusief BTW;

3° de uitgave, volgens de administratieve rechtspraak op het gebied van

inkomstenbelastingen, wordt als algemene onkosten aanvaard en de bedoelde

toekenning wordt niet als een voordeel van alle aard aangemerkt:

4° de uitgedeelde geschenken zijn geen goederen bedoeld in artikel 45, § 3, van

het Wetboek

.

6° Kosten van outplacement.

Werkgevers doen vaak tegen betaling beroep op een gespecialiseerd bureau van

leidingadvies, met als doel een werknemer toe te laten om zelf en zo snel

mogelijk werk te vinden bij een nieuwe werkgever of een beroepsactiviteit als

zelfstandige uit te bouwen.

Op het vlak van inkomstenbelasting worden de kosten van outplacement

gelijkgesteld met de eigen uitgaven van de werkgever die deze laatste als kosten

kan in aftrek brengen. Voor toepassing van de BTW, dient men bijgevolg de

kosten van outplacement te beschouwen als inherent aan de economische

activiteit van de werkgever. Indien laatstgenoemde een BTW-belastingplichtige

met recht op aftrek is, is de BTW geheven op deze kosten volgens de normale

regels aftrekbaar (Parl. vr. nr. 1477, 08/09/1998, M. de Volksv. R. Fournaux,

Bull. Vr. en Antw., Kamer, G.Z. 1998-1999, nr. 162, 08/02/1999, blz. 21826-

21827).

7° Kosten gedragen door de werkgever tot ontlasting van de

buitenlandse kaderleden.

De door de werkgever gedragen kosten tot ontlasting van zijn naar België

overgeplaatste buitenlandse kaderleden zijn voor de toepassing van de belasting

over de toegevoegde waarde, uitgaven die verband houden met de privé-

behoeften van die kaderleden, hoewel ze door de bepalingen van de nrs. 235/6

tot 235/10 van de administratieve commentaar op het Wetboek van de

inkomstenbelastingen 1992 worden beschouwd als terugbetalingen van eigen

Page 41: Eddy soenen   btw - syllabus

41

kosten van de werkgever (H.v.J. EG, 16 oktober 1997, zaak C-258/95, J.

Fillibeck Sohne GmbH t./Finanzamt Neustadt).

Bijgevolg kan de werkgever de van die kosten geheven belasting in de regel niet

in aftrek brengen.

Er werd nochtans toegestaan dat een werkgever de BTW geheven van de door

hem gedragen verhuiskosten tot ontlasting van zijn naar België overgeplaatste

buitenlandse kaderleden volgens de normale regels in intrek kan brengen (Zie

het antwoord op de parlementaire vraag nr. 1327 van M. de

Volksvertegenwoordiger L. Michel van 20 april 1998, BTW-Revue nr. 138,

p. 834, nr. 8).

Deze afwijking is een strikte interpretatie.

De aftrek van de BTW is echter uitgesloten voor alle andere kosten vermeld in

de voornoemde nrs. van de administratieve commentaar op het WIB 1992 (de

tussenkomst door een immobiliënkantoor bij het zoeken naar huisvesting, het

inrichten van een woning, de aankoop van meubilair, reizen voor het kaderlid en

zijn gezinsleden naar het land van herkomst, enz.).

Reis- en verblijfkosten.

Het komt vaak voor dat personeelsleden ter gelegenheid van beroepsreizen

kosten doen (hotel- en restaurantkosten, enz.). Ook doen zij vaak kosten voor de

beroepsreizen zelf (vervoerkosten). Ten einde terugbetaling daarvan te bekomen

overhandigen zij aan hun werkgever een globale rekening.

In hoofde van de werkgever komt de belasting die ter zake van die kosten

geheven werd slechts voor aftrek in aanmerking mits de volgende voorwaarden

samen vervuld zijn :

1° het moet gaan om de werkelijke kosten die voorkomen op een factuur die

door de leverancier of dienstverrichter op naam van de werkgever werd gesteld;

2° er mag geen uitsluiting van het recht op aftrek bestaan krachtens artikel 45, §

3, van het Wetboek.

Elke aftrek is dan ook, inzonderheid, uitgesloten :

Page 42: Eddy soenen   btw - syllabus

42

wanneer aan het personeelslid een forfaitaire reisvergoeding wordt

toegekend, zonder dat de gedane uitgaven worden verantwoord;

wanneer het personeelslid de uitgave in eigen naam heeft gedaan en die

uitgave derhalve niet het voorwerp uitmaakt van een op naam van de

werkgever gestelde factuur;

wanneer, voor de beroepsreizen die hij met eigen autovoertuig doet, het

personeelslid een forfaitaire kilometervergoeding ontvangt.

De rekeningen voor gedane kosten die aan de werkgever worden overhandigd

moeten het detail van de uitgaven weergeven en moeten worden gestaafd met de

facturen die ze verantwoorden. De bedragen van die facturen en van de

aftrekbare belasting die daarop voorkomt mogen globaal en periodiek in het

boek voor inkomende facturen worden ingeschreven, op voorwaarde evenwel

dat daarbij verwezen wordt naar de inschrijving van die onkostennota's in het

financieel dagboek.

Begrafeniskosten

Wanneer bij een werkongeval een werknemer om het leven komt en de

werkgever de begrafeniskosten voor zijn rekening neemt, is de BTW gegeven

van de door de begrafenisondernemer aan de werkgever gefactureerde kosten

volgens de gewone regels aftrekbaar.

(Zie beslissing van 12 september 1975, nr. E.T. 21.496 ; BTW-revue nr. 22

(324).

De vraag of een onderneming de BTW mag aftrekken die geheven werd bij de

aankoop van bloemen, ter gelegenheid van de begrafenis van iemand die in de

onderneming is werkzaam geweest is “ontkennend”.

Hetzelfde geldt wanneer de overledene in een eenmanszaak het hoofd van de

onderneming was, of wanneer, in een vennootschap, de overledene een lid van

de onderneming was (de voorzitter van de raad van bestuur, een bestuurder of

zaakvoerder, en orgaan), zelfs al ontvingen ze een bezoldiging als vergoeding

voor hun werkzaamheid (gedelegeerd bestuurder).

Bij het gewoon overlijden van een personeelslid (arbeider of bediende) van de

onderneming zijn de bloemen (rouwkrans) wel aftrekbaar wanneer de

aankoopprijs de som van 35 € (exclusief btw) niet overtreft.

Page 43: Eddy soenen   btw - syllabus

43

Bloemen

Zie reglementering inzake handelsgeschenken.

De bloemen die een belastingplichtige ter gelegenheid van een huwelijk aan een

van zijn klanten schenkt, zijn echter een gebruikelijk geschenk, zodat de BTW

aftrekbaar is, wanneer de prijs (exclusief btw) minder bedraagt dan 50 €.

Zo is de btw geheven bij de aankoop van bloemen of geschenken die ter

gelegenheid van het huwelijk van een personeelslid worden gegeven, slechts

aftrekbaar wanneer de bruid of de bruidegom een loon- of weddetrekkend

personeelslid is en de prijs (exclusief btw) de 35 € niet overtreft.

De BTW is daarentegen niet aftrekbaar bij de aankoop van bloemen of

geschenken, aangeboden bij de geboorte van een kind van een personeelslid, het

overlijden ervan of bij het overlijden van een naaste bloedverwant van het

personeelslid.

Bril

Volgens de administratie vormt de aankoop van een bril voor de zaakvoerder,

een personeelslid (boekhouder), geen kost die gemaakt wordt in het kader van

een economische activiteit, zodat de geheven BTW niet aftrekbaar is.

noot: de R.B. Bergen (niet gepubliceerd) heeft daar op 10 februari 2005, anders

over geoordeeld.

Bedrijfsmiddelen verkregen door de echtgenoot.

Een belastingplichtige die een bedrijfsmiddel gebruikt voor zijn aan de BTW

onderworpen economische activiteit, mag in de regel de bij de verkrijging ervan

geheven BTW slechts aftrekken indien het goed door hem is verkregen en op

zijn naam is gefactureerd.

Page 44: Eddy soenen   btw - syllabus

44

Wanneer echter een bedrijfsmiddel is verkregen en gefactureerd op naam van

één der echtgenoten, maar bestemd is voor de andere echtgenoot die het gebruikt

voor zijn aan de BTW onderworpen economische activiteit, mag de bij de

verkrijging van dit goed geheven BTW worden afgetrokken alsof het goed

verkregen werd door en gefactureerd aan de echtgenoot die het goed voor zijn

belastbare economische activiteit gebruikt.

Deze regel geldt ongeacht het huwelijksstelsel van de echtgenoten en wie ook de

echtgenoot is die het goed heeft verkregen.

Hij is eveneens van toepassing wanneer beide echtgenoten ieder een

economische activiteit als belastingplichtige uitoefenen waarvoor ze aan de

normale BTW-regeling zijn onderworpen. In dit geval dient de aftrek van de bij

de verkrijging van het goed geheven BTW te worden verricht met inachtneming

van het werkelijk gebruik voor de doeleinden van de economische activiteit van

ieder van de echtgenoten. Deze laatste gedragslijn geldt overigens eveneens

wanneer een echtgenoot een economische activiteit als belastingplichtige

uitoefent en de andere echtgenoot een niet zelfstandige activiteit (verg. nr. 421,

2°, c).