De socio-economische positie van vrouwen en mannen na de ...
Transcript of De socio-economische positie van vrouwen en mannen na de ...
De socio-economische positie van vrouwen en mannen na de transities
echtscheiding en verweduwing.Een longitudinale studie op de
Kruispuntbank Sociale Zekerheid
Christine Defever
Prof. dr. Dimitri Mortelmans
(SGKB - Universiteit Antwerpen)
Promotor
Prof. dr. Dimitri Mortelmans (Universiteit Antwerpen)
Steunpunt Gelijkekansenbeleid
ii
Steunpunt Gelijkekansenbeleid
Consortium Universiteit Antwerpen en Universiteit Hasselt
2011
ISBN 978 90 7727 170 4
Wettelijk Depot: D/2011/3680/13
NUR 745
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Druk- en bindwerk: Drukkerij Lithos
iii
De socio-economische positie van vrouwen en mannen
na de transities echtscheiding en verweduwing.
Een longitudinale studie op de
Kruispuntbank Sociale Zekerheid
Christine Defever
Prof. dr. Dimitri Mortelmans
(SGKB – Universiteit Antwerpen)
Promotor
Prof. dr. Dimitri Mortelmans
Steunpunt Gelijkekansenbeleid - Consortium Universiteit Antwerpen en Universiteit Hasselt
5
Inhoudstafel
Inhoudstafel..................................................................................................5
Inleiding .....................................................................................................11
DEEL I: LITERATUURSTUDIE i.s.m. Tinne Marynissen en Nico Steegmans
1. De socio-economische status van mannen en vrouwen.......................16
1.1. Ongelijkheid in arbeidsmarktparticipatie..........................................16
1.2. Ongelijkheid in de loopbaan ..........................................................23
1.3. Ongelijkheid in functie en verloning................................................24
1.4. Ongelijke verdeling huishoudelijke taken en zorg voor kinderen .........26
1.5. De gevolgen van een (gedeeltelijke) uittrede op de arbeidsmarkt .......29
2. De transitie scheiding..........................................................................30
2.1. Huwelijken en scheidingen: enkele cijfers........................................30
2.2. Juridisch kader ............................................................................34
2.2.1. De echtscheidingswet van 2007: culminatie van een versoepeling....................................................................34
2.2.2. Financiële regelingen ........................................................35
2.2.2.1. Vereffening-verdeling ................................................. 35
2.2.2.2. Onderhoudsuitkering tussen de echtgenoten .................. 36
2.2.2.3. Onderhoudsbijdrage voor de kinderen ........................... 36
2.2.2.4. Onrechtstreekse financiële gevolgen ............................. 37
2.2.3. Ontbinding van samenwoningscontract ...............................37
2.3. De socio-economische gevolgen van een echtscheiding .....................38
2.3.1. Een nieuwe woning?.........................................................38
2.3.2. Een nieuwe partner?.........................................................39
2.3.3. Transities in de loopbaan? .................................................40
2.4. Financieel-economische gevolgen van een echtscheiding ...................44
2.4.1. Enkele cijfers...................................................................44
2.4.2. Een gemengd verhaal .......................................................46
2.4.3. De precaire situatie van alleenstaande ouders ......................47
2.4.4. Een vergelijkend perspectief: impact van een beleid .............48
2.5. Besluit .......................................................................................49
6
3. De transitie verweduwing ...................................................................51
3.1. Vergrijzing, pensionering, verweduwing en armoede: enkele cijfers ....51
3.2. Het Belgisch pensioenenstelsel ......................................................52
3.2.1. De pensioenpijlers ...........................................................53
3.2.2. Basisuitkeringen ..............................................................53
3.2.2.1. Gewaarborgd minimumpensioen ...................................53
3.2.2.2. Inkomensgarantie voor ouderen ...................................53
3.2.2.3. Overlevingspensioen ...................................................54
3.2.3. Pensioenen naar tewerkstellingsstelsel ................................55
3.2.3.1. De pensioensituatie van een werknemer in loondienst......55
3.2.3.2. De pensioensituatie van de zelfstandige .........................57
3.2.3.3. De pensioensituatie van een ambtenaar.........................58
3.2.4. Ongelijke pensioenen .......................................................59
3.3. Het pensioen in genderperspectief .................................................61
3.3.1. Eerste pijler pensioen voor vrouwen ...................................62
3.3.2. Tweede pijler pensioen voor vrouwen .................................65
3.3.3. Derde pijler pensioen voor vrouwen....................................66
3.4. De gevolgen van de transitie verweduwing......................................66
3.4.1. Financiële gevolgen van de transitie ...................................66
3.4.2. Emotionele en praktische gevolgen van de transitie ..............67
3.4.3. Veranderde leefsituatie na de transitie ................................68
3.4.4. De precaire situatie van weduwen met pensioen...................69
3.5. Besluit .......................................................................................70
DEEL II: EEN LONGITUDINALE STUDIE OP DE KRUISPUNTBANK SOCIALE ZEKERHEID
1. Methodologie.......................................................................................74
1.1. Het datawarehouse ‘arbeidsmarkt en sociale bescherming’ ................74
1.2. De steekproeftrekking ..................................................................77
1.3. De opgevraagde variabelen...........................................................79
1.3.1. De persoon- en gezinskenmerken.......................................79
1.3.2. De arbeidsgegevens .........................................................79
1.3.3. De Uitkeringen en leeflonen...............................................80
1.3.4. Pensioengegevens............................................................80
1.4. De aanvraagprocedure .................................................................81
7
1.5. De gendermonitoring-tool .............................................................82
1.5.1. Voorbereiding van de datasets en aanmaken nieuwe variabelen.......................................................................82
1.5.1.1. Aantal huishoudleden, aantal steekproefkinderen en aantal nieuw-geborenen.............................................. 82
1.5.1.2. Berekening van de kinderbijslag ................................... 83
1.5.1.3. Berekening van het leefloon......................................... 83
1.5.1.4. Berekening van de huishoudinkomens........................... 83
1.5.1.5. Inflatie-correctie van inkomen-gegevens ....................... 84
1.5.1.6. OECD-correctie van inkomen-gegevens ......................... 84
2. Opbouw van de indicatoren.................................................................85
3. Indicatoren voor de transitie scheiding...............................................86
3.1. De situatie in het jaar voor de transitie scheiding (T-1) .....................86
3.1.1. Socio-demografische gegevens ..........................................87
3.1.2. Gezinssituatie..................................................................87
3.1.3. Arbeidspositie..................................................................89
3.1.4. Financiële situatie ............................................................95
3.2. De impact van scheiding op de gezinssituatie...................................98
3.2.1. Type gezin ......................................................................98
3.2.2. Aantal en leeftijd van de inwonende kinderen..................... 104
3.3. De impact van scheiding op de positie op de arbeidsmarkt............... 107
3.3.1. Veranderingen in de arbeidspositie ................................... 108
3.3.2. Invloed van gezinssituatie na scheiding op veranderingen in de arbeidssituatie ....................................................... 122
3.4. De impact van scheiding op de financiële situatie ........................... 128
3.4.1. Invloed van scheiding op het individuele bruto jaarinkomen.................................................................. 129
3.4.1.1. Inkomen uit arbeid....................................................130
3.4.1.2. Totaal individuele bruto-jaarinkomen ...........................135
3.4.2. Invloed van scheiding op het huishoudinkomen .................. 137
3.4.3. Invloed van de gezinssituatie na scheiding op de financiële situatie......................................................................... 142
3.4.4. Invloed van de arbeidsmarktpositie na scheiding op de financiële situatie ........................................................... 145
8
4. Indicatoren voor de transitie verweduwing.......................................149
4.1. De situatie in het jaar voor verweduwing ...................................... 149
4.1.1. Socio-demografische gegevens ........................................ 150
4.1.2. Gezinssituatie................................................................ 151
4.1.3. Arbeidspositie................................................................ 153
4.1.4. Financiële situatie .......................................................... 162
4.2. De impact van verweduwing op de gezinssituatie ........................... 165
4.2.1. Type gezin .................................................................... 165
4.3. De impact van verweduwing op de arbeidsmarkt en het pensioen..... 170
4.4. De impact van verweduwing op de financiële situatie...................... 177
4.4.1. Invloed van verweduwing op het individuele bruto-jaarinkomen.................................................................. 178
4.4.1.1. Inkomen uit arbeid ................................................... 178
4.4.1.2. Inkomen uit pensioen................................................ 181
4.4.1.3. Totale individuele inkomen......................................... 183
4.4.2. Invloed van verweduwing op het totale huishoudinkomen.... 186
5. Conclusies .........................................................................................192
5.1. De socio-economische gevolgen van een relatiebreuk ..................... 192
5.2. De socio-economische gevolgen van verweduwing ......................... 193
6. Referenties........................................................................................195
9
10
11
Inleiding
De Gendermonitor vormt sinds 2006 een vast onderdeel van het Genderjaarboek dat focust op gelijke loopbaankansen voor vrouwen en mannen. Bedoeling is de gelijkekansendoelstellingen voor mannen en vrouwen binnen alle Vlaamse beleidsdomeinen aan bod te laten komen. Zo werd er in 2007 (Steegmans & Motmans, 2007) een indicatorenset geconstrueerd om gegenderde studiekeuzes en horizontale en verticale segregatie bij het onderwijs- en wetenschappelijk personeel te monitoren. De tijdsbesteding van vrouwen en mannen aan betaalde arbeid, kinderzorg en huishoudelijke arbeid vormde de belangrijkste onderzoeksvraag van de gendermonitor van 2008 (Steegmans, De Bruyn, & Marynissen, 2008).
In het huidige thematische onderzoek ligt de focus op het toenemend aantal mensen dat tijdens hun levensloop de transitie meemaken van samenlevend naar alleenstaand. Deze verandering in huishoudens- en gezinsrelaties worden niet enkel veroorzaakt door sterfte van de partner, maar in toenemende mate ook door (echt)scheiding. De transitie van samenwonend naar alleenstaand op zich heeft vaak een ernstige financiële achteruitgang als gevolg voor één of beide partners. Het is zo dat het beschikbare gezinsinkomen van eenoudergezinnen beduidend lager ligt dan dat van de andere gezinstypes (OECD, z.d.). Bovendien geniet een koppel schaalvoordelen omdat een aantal kosten - zoals van een gezamenlijke woonst -gedeeld kunnen worden (Kalmijn, 2002). Bij het bekijken van de verschillende soorten huishoudens, valt op dat bijna 14% van de personen die risico lopen op armoede, deel uitmaken van een eenoudergezin. Terwijl deze gezinnen minder dan 6% uitmaken van de totale bevolking. 21% van de armen zijn alleenstaanden, terwijl deze groep slechts 15% uitmaakt van de totale bevolking1. Het zijn deze socio-economische gevolgen van verweduwing en (echt)scheiding die we willen monitoren in relatie tot een aantal beïnvloedende factoren zoals leeftijd, arbeidsregime, arbeidsstatuut, beroep, aantal inwonende kinderen, leeftijd van de kinderen en natuurlijk geslacht.
Uit eerder onderzoek is gebleken dat het vooral vrouwen zijn die een financiële terugval ondervinden na (echt)scheiding of verweduwing (Fokkema, 2001). Dit vindt vooral zijn oorzaak in het feit dat loonarbeid ongelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen. Mannen besteden meer tijd aan betaalde arbeid - ongeacht de gezinssituatie - en vrouwen nemen het grootste deel van de huishoudelijke taken op zich (Steegmans et al., 2008). Vrouwen onderbreken hun arbeidscarrière tijdens hun levensloop vaker dan mannen, bijvoorbeeld om de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Hierdoor beschikken zij over minder kapitaal en minder pensioenrechten. Door hun vaak beperkte investering op de arbeidsmarkt door onderbrekingen en parttime werk zijn de pensioenrechten van vrouwen niet optimaal. Door echtscheiding kunnen zij later geen beroep doen op de opgebouwde pensioenrechten van hun ex-echtgenoot (De Bruyn, 2006).
In een eerste theoretische hoofdstuk zullen we aan de hand van een literatuurstudie illustreren welke factoren er nu precies voor zorgen dat de situatie na de breuk of verweduwing vaak zo negatief uitvalt voor vrouwen. De situatie in België, en meer
1 http://www.statbel.fgov.be/press/pr106_nl.pdf
12
specifiek in Vlaanderen, zal gekaderd worden in een ruimere vergelijking met andere OESO- en EU-landen. Omdat het pensioenbeleid een zeer belangrijke rol speelt in de socio-economische gevolgen na verweduwing zal er ook aandacht gegeven worden aan de Belgische wetgeving hieromtrent.
Het huidige onderzoek tracht de financiële terugval na echtscheiding of verweduwing te onderzoeken aan de hand van een longitudinale reconstructie van het inkomen uit arbeid of vervangingsinkomen. Hiervoor werden gegevens aangevraagd van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. Naast inkomen (uit arbeid, vervangingsinkomen, uitkeringen) werden ook gegevens opgevraagd rond gezinssituatie (o.a. aantal en leeftijd van kinderen, gezinssamenstelling), de positie op de arbeidsmarkt (o.a. arbeidsstatuut, arbeidsregime, beroep) en andere persoonlijke gegevens (leeftijd, geslacht). De koppels die opgenomen worden in het onderzoek worden op een gestratificeerde at random manier getrokken uit vier steekproefjaren (2004, 2005, 2006 en 2007) en worden gevolgd tot en met 2008. Alle koppels die werden opgenomen ondergaan de transitie scheiding of verweduwing in het jaar nadat ze in het onderzoek worden opgenomen. Op die manier kunnen we de vergelijking maken tussen de financiële situatie in het jaar voor en de jaren na de scheiding of verweduwing.
Naast de relevantie van de resultaten die uit dit onderzoek voortvloeien, kunnen de analyses ook opnieuw uitgedraaid worden met recentere cijfers, waardoor er een gendermonitor kan ontstaan. Op die manier ontstaat er een krachtig, snel en efficiënt instrument om evoluties na te gaan wat betreft de financiële situatie na echtscheiding of verweduwing.
13
14
15
DEEL I: LITERATUURSTUDIE
I.s.m. Tinne Marynissen en Nico Steegmans
16
1. De socio-economische status van mannen en
vrouwen
Dit onderzoek heeft als belangrijkste doel de socio-economische status te bekijken van mannen en vrouwen na een (echt)scheiding of een verweduwing. De belangrijkste reden om een genderperspectief aan te houden is de ongelijkheid in arbeidsmarktparticipatie bij mannen en vrouwen die al bij niet-gescheiden of -verweduwde koppels voorkomt. Deze ongelijkheid is een belangrijke factor voor de financiële terugval die ontstaat wanneer de relaties ontbonden wordt of een van beide partners komt te overlijden. Daarom gaan we in dit eerste theoretische deel wat dieper in op de socio-economische status van mannen en vrouwen vóór scheiding of verweduwing.
1.1. Ongelijkheid in arbeidsmarktparticipatie
De tewerkstellingssituatie verschilt in de meeste Europese landen tussen vrouwen en mannen. Vrouwen zijn minder frequent buitenshuis aan het werk en minder regelmatig tewerkgesteld in de formele economie dan mannen (Marin, 2010).
Figuur 1 toont het percentage van tewerkgestelde personen binnen het geslacht in de landen van de EU25 voor 2008. Hoewel de tewerkstellingsgraad voor mannen in alle landen hoger ligt dan die voor vrouwen, blijkt dat de situatie enigszins verschilttussen deze landen onderling. In Zweden is het verschil het kleinst tussen beide, bovendien ligt de tewerkstellingsgraad hier hoog voor beide geslachten. In Malta, Italië en Griekenland is het verschil tussen vrouwen en mannen het grootst, hier blijven vrouwen dus vaker thuis en zijn mannen veel vaker buitenshuis tewerkgesteld dan vrouwen (UNECE).
17
Figu
ur 1
: Pe
rcen
tage
tew
erks
telli
ng v
oor
man
nen
en v
rouw
en in
de
land
en v
an d
e EU
25
Bro
n: G
ende
r Sta
tistic
s D
atab
ase
UN
ICE
(htt
p://
ww
w.u
nece
.org
/sta
ts/g
ende
r/da
taba
se.h
tm)
0 10
20
30
40
50
60
70
80
Zweden
Denemarken
Nederland
Cyprus
Finland
Verenigd Koninkrijk
Estland
Ierland
Oostenrijk
Letland
Portugal
Slovenië
Duitsland
Litouwen
Frankrijk
Tsjechië
Slowakije
Luxemburg
Spanje
België
Polen
Hongarije
Griekenland
Italië
Malta
vrou
w
man
ve
rsch
il
18
Vrouwen hebben niet alleen kortere arbeidsbiografieën die vaker onderbroken worden en onregelmatiger zijn, vrouwen die aan het werk zijn, werken veel vaker deeltijds dan mannen (Marin, 2010). Deze ongelijkheid naar tewerkstelling is in alle OESO landen een feit. Zoals Figuur 2 aantoont, komt deeltijdse tewerkstelling meer voor bij werkneemsters in Nederland en Zwitserland dan in de andere opgenomen landen. Dit zijn landen waar ook de genderkloof in deeltijdse tewerkstelling erg groot is. (OECD, 2009).2 In Zweden, Denemarken en Finland is de kloof in de deeltijdse tewerkstelling minder groot tussen mannen en vrouwen. Toch werken vrouwen ook hier nog beduidend meer deeltijds dan mannen. De kloof tussen mannen en vrouwen voor deeltijdse tewerkstelling is het kleinst in Bulgarije, Letland, Litouwen en Roemenië maar in deze landen is het aandeel deeltijdse tewerkstellingen op zich erg laag, zowel voor mannen als voor vrouwen.
2 De definitie van deeltijds werk varieert aanzienlijk doorheen de OESO. De 3 voornaamste benaderingen die onderscheiden kunnen worden, zijn ten eerste een classificatie gebaseerd op de werknemer ’s perceptie op zijn of haar tewerkstellingssituatie. Ten tweede een grens (doorgaans 30 of 35 uur per week), gebaseerd op gebruikelijke werkuren, waarbij mensen die minder werken als part time tewerkgesteld worden beschouwd. Ten derde een vergelijkbare grens gebaseerd op feitelijk gepresteerde uren tijdens de referentieweek. Om de landen met elkaar te kunnen vergelijken werd een geharmoniseerde definitie van deeltijds werken gebruikt voor OESO landen. Deeltijdse tewerkstelling refereert naar personen die doorgaans minder dan 30 uur werken in hun hoofdberoep. Gegevens van niet-OESO landen zijn gebaseerd op zelfbepaling van de gebruikelijke gewerkte uren vis-à-vis de 30-uren drempel.
19
Figu
ur 2
:Pe
rcen
tage
man
nen
en v
rouw
en in
een
dee
ltijd
se t
ewer
kste
lling
in d
e O
ESO
-lan
den
Bro
n: O
ECD
(20
09),
bew
erki
ng d
oor
Ste
unpu
nt G
elijk
ekan
senb
elei
d
010203040506070
NederlandZwitserland
DuitslandVerenigd Koningkrijk
AustraliëIerland
Nieuw ZeelandBelgiëJapan
NoorwegenOostenrijk
ItaliëLuxemburg
MexicoCanada
MaltaIJsland
DenemarkenFrankrijk
SpanjeZwedenTurkije
Verenigde StatenFinland
PolenPortugal
GriekenlandKorea
CyprusSlovenië
RoemeniëEstland
LitouwenLetland
TsjechiëSlowakijeHongarijeBulgarije
Vrou
wen
Man
nen
Vers
chil
20
Na analyse van de gegevens uit de Survey on IncomeandLivingConditions (SILC) bleek dat de situatie in België gelijkaardig is. Zoals blijkt uit Tabel 1 hebben 51,2% van de mannelijke respondenten een voltijdse betrekking, tegenover 25,6% van de vrouwen. Bijna een vijfde van de vrouwelijke respondenten werkt deeltijds. Bij de mannen gaat het hier slechts om 5%. Het percentage mannen dat zich wijdt aan het huishouden is verwaarloosbaar (0,4%), terwijl 13% van de vrouwen thuis blijft om in te staan voor huishoudelijke en zorgtaken.
Tabel 1: Percentage zelf-gedefinieerde huidige economische status voor mannen en vrouwen (SILC-data)
zelf gedefinieerde huidige economische statusMan
n=5811
Vrouw
n=6238
Totaal
n=12049
voltijds werkend 51,2% 25,6% 37,9%
deeltijds werkend 5,0% 19,6% 12,6%
werkloos 4,8% 6,4% 5,6%
leerling, student, bijscholing, onbetaalde werkervaring 8,8% 8,2% 8,5%
met pensioen, met vervroegd pensioen of gestopt met eigen
zaak25,7% 21,4% 23,5%
permanent invalide en/of ongeschikt om te werken 1,3% 1,6% 1,4%
huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden 0,4% 13,0% 6,9%
andere inactieve persoon 2,8% 4,2% 3,5%
De redenen die men aangeeft voor deeltijds werken, zijn ook overwegend van andere aard voor vrouwen en mannen (Tabel 2). Slechts een zeer klein deel (1,1%) van de mannen die minder dan 30 uur werkt per week, zegt dit te doen omwille van huishoudelijke en zorgtaken, terwijl dit percentage bij deeltijds werkende vrouwen beduidend hoger ligt (30,3%). Een opleiding of training is een reden die 8,3% van de deeltijds werkende mannen aangeeft als reden. Bij vrouwen gaat het hier slechts om 2,9%. Ten slotte blijkt dat 26,5% van de deeltijds werkende mannen aangeeft dat de uren van alle jobs samen als een voltijdse functie gezien worden, terwijl dit antwoord slechts door 11% van de vrouwelijke respondenten wordt gegeven.
21
Tabel 2: Percentage mannen en vrouwen die een bepaalde reden aangeven waarom men minder dan 30 uur werkt (SILC-data)
reden waarom men minder dan dertig uur werktMan
n = 181
Vrouw
n = 858
Totaal
n = 1039
educatie of training 8,3% 2,9% 3,8%
persoonlijke ziekte of handicap 7,7% 4,0% 4,6%
wil wel meer uren werken, maar kan geen werk vinden van
meer uren17,1% 18,5% 18,3%
wil niet meer werken dan dit 20,4% 24,8% 24,1%
uren van alle jobs worden gezien als voltijds 26,5% 11,0% 13,7%
huishouden, zorgen voor kinderen of andere personen 1,1% 30,3% 25,2%
andere reden 18,8% 8,5% 10,3%
Een verdere opdeling maakt duidelijk dat ook opleidingsgraad van belang is voor de verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid binnen het gezin (Tabel 3). Slechts 5% van de mannen die hoger onderwijs volgden werkt deeltijds. Voor vrouwen bedraagt dit 24%. Het percentage mannen dat thuis is om huishoudelijke of zorgtaken op te nemen is verwaarloosbaar op alle niveaus van genoten onderwijs. Het percentage vrouwen dat thuis is om het huishouden te doen of iemand te verzorgen neemt af naarmate de scholingsgraad stijgt. Slechts 5% van de vrouwen die tertiair onderwijs genoten blijft thuis om deze taken op te nemen, terwijl dit percentage voor vrouwen die voorbereidend onderwijs of lager onderwijs volgden respectievelijk 26% en20,3% bedraagt.
22
Tabel 3: Zelf-gedefinieerde huidige economische status voor mannen en vrouwen, opgedeeld naar opleidingsgraad (SILC-data)
Mannen
voor-
bereidend
onderwijs
lager
onderwijs
lager
secundair
onderwijs
hoger
secundair
onderwijs
post-
secundair
niet-tertiair
onderwijs
eerste fase
van het
tertiair
onderwijs
voltijds werkend 21,6% 16,8% 38,4% 58,2% 63,8% 69,1%
deeltijds werkend 0,0% 4,0% 6,0% 4,9% 6,4% 5,0%
werkloos 10,8% 7,3% 6,8% 4,6% 4,3% 2,3%
leerling, student,
bijscholing, onbetaalde
werkervaring
0,0% 9,8% 16,1% 9,7% 2,1% 2,7%
met pensioen, met
vervroegd pensioen of
gestopt met eigen zaak
67,6% 53,9% 26,6% 18,9% 21,3% 19,3%
permanent invalide en/of
ongeschikt om te werken0,0% 2,9% 2,1% 0,7% 0,0% 0,6%
huishoudelijke taken en
zorgverantwoordelijkheden0,0% 0,3% 0,4% 0,4% 0,0% 0,2%
andere inactieve persoon 0,0% 5,0% 3,7% 2,7% 2,1% 0,8%
Vrouwen
voor-
bereidend
onderwijs
lager
onderwijs
lager
secundair
onderwijs
hoger
secundair
onderwijs
Post-
secundair
niet-tertiair
onderwijs
eerste fase
van het
tertiair
onderwijs
voltijds werkend 4,0% 3,8% 11,6% 24,7% 28,1% 48,7%
deeltijds werkend 4,0% 7,6% 15,6% 25,4% 24,5% 24,0%
werkloos 2,0% 9,4% 8,3% 7,2% 7,2% 2,8%
leerling, student,
bijscholing, onbetaalde
werkervaring
0,0% 4,8% 13,9% 12,7% 2,2% 1,7%
met pensioen, met
vervroegd pensioen of
gestopt met eigen zaak
48,0% 48,4% 24,5% 13,3% 23,0% 13,3%
permanent invalide en/of
ongeschikt om te werken4,0% 1,5% 2,1% 1,5% 2,2% 1,1%
huishoudelijke taken en
zorgverantwoordelijkheden26,0% 20,3% 18,4% 11,5% 10,8% 5,4%
andere inactieve persoon 12,0% 4,4% 5,7% 3,6% 2,2% 3,0%
23
1.2. Ongelijkheid in de loopbaan
Vrouwen werken niet alleen vaker deeltijds, ze maken ook vaker gebruik van allerhande regelingen voor loopbaanonderbreking, tijdskrediet en loopbaan-vermindering. Ze verlaten bijvoorbeeld frequenter dan mannen da arbeidsmarkt voor een poosje om de zorg voor kinderen en huishoudelijke taken op te nemen. De genderkloof is groter voor wat betreft deeltijd arbeid dan voor loopbaanonderbreking, maar toch namen in 2004 nog 3,8 keer meer vrouwen dan mannen deel aan dit systeem (Peeters et al, 2005).
Uit de SILC data werd onderstaande Tabel 4 gegenereerd. Hieruit blijkt dat er een duidelijke kloof waar te nemen is tussen vrouwen en mannen wat de lengte van de loopbaan betreft. Mannen in de oudere leeftijdsgroepen doorliepen veel meer dan vrouwen een volledige loopbaan. Vrouwen verlaten bijvoorbeeld frequenter de arbeidsmarkt voor een poosje om de zorg voor kinderen en huishoudelijke taken op te nemen. Een volledige beroepsloopbaan bedraagt 45 jaar. Vooral vrouwen die nu de pensioengerechtigde leeftijd bereikt hebben, hebben beduidend minder jaren gewerkt dan mannen uit hun leeftijdsklasse.
In de leeftijdsklasse van 51 tot 60 jaar werkt(e) 64% van de mannen tussen de 31 en 40 jaar. Van de vrouwen in deze categorie werkte slechts 43,2% tussen de 31 en 40 jaren. Nog steeds in de klasse van de 51 tot 60-jarigen is af te lezen dat 10,6% van de vrouwen 5 tot 10 jaar werkten, tegenover 0,8% van de mannen uit deze groep.
Bij de 61 tot 70 jarigen valt een zelfde tendens te bespeuren. Ook hier is het deelvan de mannen die langer werk(t)en groter dan het aandeel dat minder jaren werkte, terwijl bij vrouwen het omgekeerde is waar te nemen. Zo werkte bijvoorbeeld 40,1% van de mannen tussen de 61 en 70 jaar tussen de 41 en 50 jaar. In deze leeftijdsgroep was slechts 14,9% van de vrouwen zo lang aan het werk. Ook voor de oudere leeftijdsgroepen gaat dit op. Van de mannen ouder dan 80 jaar werkte 60% 41 tot 50 jaar en van hen werkte niemand minder dan 10 jaar. Bij de vrouwen die ouder dan 80 jaar zijn, werkte maar 21% tussen de 41 en 50 jaar. 16,9% van hen werkte minder dan 5 jaar en 14,5% tussen 5 en 10 jaar.
24
Tabel 4: Percentage van het aantal gewerkte jaren voor mannen en vrouwen, per leeftijdscategorie (SILC-data)
Mannen
Leeftijd in klassen
< 21 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 > 80 Totaal
< 5 jaar gewerkt 98,3% 48,4% 3,9% 1,7% 0,8% 0,0% 0,0% 0,0% 8,8%
5 - 10 jaar gewerkt 1,7% 47,0% 24,1% 2,4% 0,8% 0,6% 0,4% 0,0% 11,6%
11 - 20 jaar gewerkt 0,0% 4,4% 67,0% 23,1% 4,3% 1,7% 0,9% 1,3% 19,4%
21 - 30 jaar gewerkt 0,0% 0,2% 5,0% 64,8% 21,5% 8,5% 6,9% 1,9% 20,6%
31 - 40 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 8,0% 64,0% 48,1% 40,0% 26,9% 25,2%
41 - 50 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 8,6% 40,1% 47,3% 60,0% 13,5%
> 50 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 1,0% 4,5% 9,9% 0,9%
Vrouwen
Leeftijd in klassen
< 21 21-30 31-40 41-50 51-60 61-70 71-80 > 80 Totaal
< 5 jaar gewerkt 100,0% 58,7% 8,0% 4,5% 5,9% 7,5% 7,8% 8,1% 14,3%
5 - 10 jaar gewerkt 0,0% 39,9% 30,6% 8,3% 10,6% 12,9% 20,0% 16,9% 19,0%
11 - 20 jaar gewerkt 0,0% 1,4% 59,2% 29,8% 12,6% 13,1% 20,0% 14,5% 24,6%
21 - 30 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 2,1% 52,3% 24,6% 13,8% 15,4% 15,3% 20,6%
31 - 40 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 5,1% 43,2% 37,7% 20,0% 19,4% 17,0%
41 - 50 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 3,2% 14,9% 14,6% 21,0% 4,2%
> 50 jaar gewerkt 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 0,0% 2,2% 4,8% 0,3%
1.3. Ongelijkheid in functie en verloning
Uit de SILC-data (Tabel 5) komt naar voor dat zowel bij mannelijke als bij vrouwelijke respondenten het percentage leidinggevenden toeneemt naarmate de scholingsgraad hoger is, maar dat het percentage leidinggevenden ligt bij vrouwen echter een stuk lager ligt dan bij de mannen.
25
Tabel 5: Percentage mannen en vrouwen in leidinggevenden en niet-leidinggevende functies, opgedeeld naar opleidingsniveau (SILC-data)
Mannen
voor-
bereidend
onderwijs
lager
onderwijs
lager
secundair
onderwijs
hoger
secundair
onderwijs
post-
secundair
niet-tertiair
onderwijs
eerste fase
van het
tertiair
onderwijs
totaal
leidinggevend 9,4% 16,6% 26,2% 33,2% 34,1% 52,6% 36,1%
niet-leidinggevend 90,6% 83,4% 73,8% 66,8% 65,9% 47,4% 63,9%
Vrouwen
voor-
bereidend
onderwijs
lager
onderwijs
lager
secundair
onderwijs
hoger
secundair
onderwijs
post-
secundair
niet-tertiair
onderwijs
eerste fase
van het
tertiair
onderwijs
totaal
leidinggevend 3,7% 4,4% 9,0% 12,1% 15,6% 23,0% 14,8%
niet-leidinggevend 96,3% 95,6% 91,0% 87,9% 84,4% 77,0% 85,2%
52,6% van de mannelijke respondenten die een hogere opleiding genoten hebben, heeft een leidinggevende functie. Bij de vrouwelijke hooggeschoolde respondenten is dat slechts 23%. Van de mannen die een diploma van het lager secundair onderwijs behaalden, geeft 26,2% leiding aan andere werknemers terwijl slechts 9% van de vrouwen die geen diploma haalden na het lager secundair onderwijs een leidinggevende functie bekleedt.
Zo zijn er in verhouding tot hun aandeel in de werkende bevolking in Vlaanderen minder vrouwen dan mannen terug te vinden in hogere functies (Van Woensel, 2007). In leidinggevende functies zijn vrouwen veel minder goed vertegenwoordigd dan mannen en er is zelfs een afname vast te stellen van het aandeel vrouwen naarmate het functieniveau stijgt. Baerts et al. (2008) stellen vast dat uit verschillende studies naar boven komt dat topfuncties en promoties minder weggelegd zijn voor vrouwen dan voor mannen, ze stoten hier tegen het glazen plafond.
Op de arbeidsmarkt is een verschil waar te nemen tussen "vrouwelijke" en"mannelijke" beroepen en sectoren. Het blijkt dat deze "vrouwelijke" beroepensystematisch minder goed betalen dan de "mannelijke" beroepen en sectoren. Een van de oorzaken hiervan is de manier waarop naar deze beroepen gekeken wordt. Een bouwvakker bijvoorbeeld wordt gezien als iemand die een ‘zwaar beroep’ heeft en daardoor dus veel moet verdienen. Bejaardenhulp daarentegen wordt over het algemeen niet als ‘zwaar beroep’ gezien en daarom ook niet navenant beloond. Mannen werken dus eerder in sectoren waar de verloning hoger ligt. De opdeling tussen “vrouwelijke” en “mannelijke” beroepen begint al in de studiekeuze.
26
Uit de vergelijking van de NACEcodes3 voor de vrouwelijke en mannelijke respondenten in dit onderzoek, blijkt dat – algemeen genomen - mannen meer verspreid werken over de verschillende sectoren. Opvallende verschillen zijn terug te vinden in de bouwnijverheid, waar 11,6% van de mannelijke respondenten tewerkgesteld zijn tegenover 1,1% van de vrouwen. In het onderwijs zijn 15,6% van de vrouwen tewerkgesteld en 6,2% van de mannen. De grootste kloof ten slotte is terug te vinden in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, waar 25,3% van de vrouwen werkt tegenover 5,8% van de mannen. Ook hier komt dus duidelijk naar voren dat mannen in beter betaalde sectoren werken dan vrouwen.
Vrouwen kunnen ook in mindere mate aanspraak maken op extralegale voordelen, kosten- en dagvergoedingen, premies en dubbel vakantiegeld. Ook flexibele verloningsregelingen zijn eerder voor mannen weggelegd dan voor vrouwen, net als een stevigere uitbouw van ziekte- en hospitalisatieverzekeringen (Baerts et al., 2008).
1.4. Ongelijke verdeling huishoudelijke taken en zorg voor kinderen
De ongelijkheid in arbeidsmarktparticipatie en loopbanen vindt grotendeels zijn oorsprong in de traditionele rolverdelingen die bestaan binnen een gezin. Verschillende onderzoeken uit Scandinavië en de Verenigde Staten wijzen uit dat, indien vrouwen evenveel buitenshuis werken als mannen, ze nog steeds meer verantwoordelijkheden hebben in het huishouden (Kremer 2007). Ook bij ons blijftde grootste verantwoordelijkheid voor het huishouden in de meeste koppels op de vrouwelijke schouders terecht komen. Als beide partners voltijds werken worden de meeste huishoudelijke taken uitgevoerd door de vrouw. Deeltijds werkende vrouwen hebben bovendien een grotere kans om in te staan voor het volledige huishoudelijke takenpakket, terwijl dit voor deeltijdswerkenden mannen niet het geval is (Vanderweyden, 2002).
De verdeling van het werk in gezinnen waar geen kinderen zijn is eerder traditioneel, maar wordt nog traditioneler wanneer er kinderen in het gezin komen (Glorieux &Minnen, 2004; Jansen & Liefbroer, 2002). Zo wijst een tijdsbestedingsonderzoek uit dat mannen gemiddeld 7u meer besteden aan betaalde arbeid per week dan vrouwen. Vrouwen besteden 8u35’ meer aan huishoudelijk werk en daarbovenop nog eens ruim 1u35’ meer aan opvoeding en zorg voor de kinderen. De totale werklast van vrouwen ligt zo 3 drie uur hoger per week dan die van mannen (Glorieux, Minnen, & Van Tienoven, 2008).
Niet alleen in België blijkt zorgen voornamelijk een vrouwelijke aangelegenheid. Onderstaande grafieken (Figuur 3 en Figuur 4) tonen het verschil in 19 OESO landen naar tijd die aan zorg besteedt wordt door vrouwen en mannen tussen de 25 en 45 jaar4. Het valt hierbij op dat overal vrouwen veel meer tijd gaan besteden aan zorg dan mannen, vanaf het moment dat er kinderen in het gezin komen.
3 Nacecodes geven de nomenclatuur weer van economische activiteiten4 Behalve Japan, waar de data 15 jarigen en ouder betreffen
27
Figuur 3: Zorgtijd door vrouwen, OESO landen5 naar aantal kinderen
Bron: OECD en Nationale tijdbestedingsenquêtes zoals gerapporteerd in de HETUS dataset
Figuur 4: Zorgtijd door mannen, OESO landen naar aantal kinderen
Bron: OECD en Nationale tijdbestedingsenquêtes zoals gerapporteerd in de HETUS dataset
Het is inderdaad zo dat het vooral vrouwen zijn die met het dilemma zitten over hoe ze gezin en werk met elkaar moeten combineren (Beets, 2004). Meestal zijn vrouwen meer dan mannen gebonden aan hun pasgeboren baby. Soms ligt dit aan de opvoeding of zelfs aan wettelijke bepalingen, in andere omstandigheden worden biologische kenmerken aangehaald als verklaring hiervoor. Dat wil echter niet zeggen dat vrouwen massaal thuisblijven tot op het moment dat de kinderen naar school gaan. Vaak blijven vrouwen aan het werk na de geboorte van hun baby, maar treedt
5 Het jaartal van de gegevensverzameling wisselt naargelang het land: Frankrijk (1999); Estland, Finland, Hongarije (2000); Noorwegen, Slovenië, Zweden, Verenigd Koninkrijk (2001); Duitsland (2002); Italië, Letland, Litouwen, Spanje (2003); Polen (2004); Canada (2005); België, Verenigde Staten (2006).
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Mex
ico
Ver
enig
d Kon
inkr
ijk
Dui
tsla
nd
Finl
and
Slo
veni
ë
Ital
ië
Pole
n
Noo
rweg
en
Lito
uwen
Estla
nd
Spa
nje
Zw
eden
Japa
n
Bul
garije
Bel
gië
Fran
krijk
Ver
enig
de S
tate
n
Letla
nd
Can
ada
Geen kinderen 1 kind 2 kinderen of meer
0,0
5,0
10,0
15,0
20,0
25,0
Mex
ico
Ver
enig
d Kon
inkr
ijk
Dui
tsla
nd
Finl
and
Slo
veni
ë
Ital
ië
Pole
n
Noo
rweg
en
Lito
uwen
Estla
nd
Spa
nje
Zw
eden
Japa
n
Bul
garije
Bel
gië
Fran
krijk
Ver
enig
de S
tate
n
Letla
nd
Can
ada
Geen kinderen 1 kind 2 kinderen of meer
28
er wel een verandering op in het patroon van de tewerkstelling van deze vrouwen (Glorieux & Minnen, 2004).
De arbeidsmarktparticipatie van een gezin met kinderen ligt 6,4% lager dan die van een kinderloos gezin. Deze daling is volledig voor de rekening van de vrouw: 87,1% van de kinderloze vrouwen met partner heeft werk, terwijl dit slechts voor 67,2% van de vrouwen met kinderen opgaat. Ook dit onderzoek wijst uit dat het vooral de vrouwen zijn die minder gaan werken bij de komst van kinderen (2004). Iets meer dan de helft van de door Glorieux en Minnen onderzochte groep werkende vrouwen met inwonende kinderen, werkt deeltijds. Na de geboorte van het eerste kind wordt in de meeste gezinnen de arbeidstijd van de moeder teruggeschroefd, bij vaders ziet men de arbeidsduurvermindering slechts in zeldzame gevallen opduiken (Mortelmans, Van Ourti, & Verstreken, 2002).
Ook al daalt de arbeidstijd van werkende mannen na de komst van kinderen in het gezin eveneens, zij handhaven over het algemeen wel een 38 uren week. Vrouwen werken dus veel meer deeltijds dan mannen en vooral als er jonge kinderen in het gezin aanwezig zijn werken vrouwen veel deeltijds (Glorieux & Minnen, 2004). Concreet gaat het bij vrouwen om iets meer dan een kwart van de loontrekkende vrouwen zonder kinderen die deeltijds werken (28.4%). Van de loontrekkende vrouwen die een partner en één kind hebben, werkt 43.4% deeltijds. Bij vrouwen met partner en twee kinderen is vast te stellen dat 54.0% deeltijds werkt. Mannen met een deeltijdse baan zijn eerder uitzondering dan regel, slechts 3 tot 7% onder hen (afhankelijk van de gezinspositie) werkt parttime (Delmotte, Herremans, & Booghmans, 2008).
Als er kinderen zijn in het gezin verschuiven de prioriteiten. Bij vrouwen zonder kinderen is loonarbeid de belangrijkste werkactiviteit terwijl moeders vooral huishoudelijk werk verrichten. Voor mannen is de belangrijkste werkactiviteit steeds loonarbeid, of er nu wel of geen kinderen in het gezin aanwezig zijn (Glorieux & Minnen, 2004).
Als gezinnen ervoor kiezen om een van beide ouders minder te laten werken, zijn het - zoals hierboven beschreven - meestal de vrouwen die de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk verlaten. Deze keuze is vaak gebaseerd op traditionele genderrollen en maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van de positie van vrouw en man binnen het gezin (Vlasblom & Schippers, 2006). Ook bij vele vrouwen leeft er nog de eerder traditionele ingesteldheid dat het zorgen voor kinderen eerder een taak is die voor vrouwen weggelegd is. Het lijkt wel zo te zijn dat de maatschappelijke legitimatie voor de rol als huismoeder voor vrouwen lijkt af te nemen. Dit gaat waarschijnlijk gepaard met het toenemende besef van de valkuilen die hieraan verbonden zijn (Vanderweyden, 2002). Toch blijkt uit data van de PSBH studie dat roldoorbrekende verdeling van huishoudelijke taken geen wijdverspreid gegeven is (Mortelmans et al., 2002).
Naast de traditionele genderrollen en maatschappelijke verwachtingen, blijkt ook het loon een belangrijk aspect te zijn in de keuze van de partner die de arbeidsmarkt geheel of gedeeltelijk verlaten (Vanderweyden, 2002). De partner met het laagste inkomen zal eerder geneigd zijn de arbeidsuren in te perken. Hoewel het onderwijsniveau van vrouwen de laatste jaren is gestegen, hebben mannen vaak nog een hogere beroepspositie en een hoger inkomen dan hun vrouw.
29
1.5. De gevolgen van een (gedeeltelijke) uittrede op de arbeidsmarkt
Een (deeltijdse) onderbreking kan negatieve gevolgen hebben voor het verder verloop van de loopbaan. Een tijdelijke onderbreking zou immers door de werkgever gezien kunnen worden als een gebrek aan engagement. Werkgevers kunnen over de werkne(e)m(st)ers in kwestie denken dat ze prioriteit geven aan hun privéleven. Dit maakt iemand niet per definitie een slechte werknemer, maar het kan wel meespelen in de beslissing over een promotie voor een functie waarbij een hoger engagement wordt verwacht. De evolutie naar een leidinggevende positie kan door de keuze voor loopbaanonderbreking (tijdelijk) beperkt worden. Verder kan men ook mogelijke gevolgen van loopbaanonderbreking benaderen als het onderbreken van leren op de werkplek en het onderbreken van het sociaal netwerk. De bewuste keuze van loopbaanonderbreking kan onvoorziene gevolgen met zich meebrengen. Het zou kunnen dat de betrokkene nog moeilijk de draad kan opnemen van zijn of haar voltijdse loopbaan en niet langer gelijke tred kan houden met zij die wel voltijds aan het werk gebleven zijn (Booghmans & Sels, 2007; Frans & Mortelmans, 2009). Werknemers die in een tijdelijk deeltijds regime zitten, ervaren ook daadwerkelijk dat ze minder kansen krijgen, zowel wat de horizontale en verticale doorstroom in de organisatie betreft (Soens et al., 2005). Op langere termijn blijkt ook dat vrouwen er op inkomensgebied slechter aan toe zijn na een loopbaanonderbreking dan mannen (Frans & Mortelmans, 2009).
30
2. De transitie scheiding
2.1. Huwelijken en scheidingen: enkele cijfers
Het traditionele huwelijk moet steeds meer plaats ruimen voor alternatieve samenlevingsvormen. Bovendien wordt de ontbinding van een huwelijk of langdurige relatie gebruikelijker. We stellen vast dat het aandeel mensen dat de transitie van partnerschap naar de status van alleenstaande door een relatieontbinding doormaakt, toeneemt. Er is een toename ten opzichte van het verleden en een verwachte toename in de toekomst. Ten eerste stellen we vast dat het bruto huwelijkscijfer6bijna constant in dalende lijn is: van 7,59 in 1970 tot 4,12 in 2005. Er wordt echter niet alleen minder getrouwd maar een groeiend aandeel van de huwelijken betreft een herhuwelijk. In 1970 ging het nog om 11% van alle huwelijken, in 2000 is dit toegenomen tot 31%. Tegenover een dalend huwelijkscijfer staat een stijgend bruto echtscheidingscijfer. Met 2,90 in 2005 gaat het om bijna een verzesvoudiging ten opzichte van 1970 (NIS, diverse jaargangen).
Deze beide evoluties gaan samen met een toename van het aantal ongehuwd samenwonenden. Binnen de groep van samenwonenden treffen we dan zowel koppels aan die nooit getrouwd zijn als koppels waarvan één of beide partners is gescheiden (Mortelmans, Swennen, & Alofs, 2008). Hoewel er geen officiële statistieken over het aantal samenwoners en de beëindiging van deze samenleefvorm beschikbaar zijn, kan er toch een indicatie worden gegeven van de evolutie van het aandeel ongehuwd samenwonenden. Op basis van het rijksregister kan geschat worden dat er een toename is van 4,3% van alle huishoudens in 1970 tot 7,6% in 2004. De scheidingskans bij samenwonenden is groter dan bij gehuwden. Het aandeel ongehuwd samenwonenden in de totale populatie van personen die de transitie van partnerschap naar alleenstaande doormaken, wordt dus steeds groter(Corijn, 2005a; Corijn & Lodewijckx, 2004). Tot slot is de stijging van het aantal wettelijk samenwonenden vooral in Vlaanderen opmerkelijk. Tussen 2006 en 2007 was er op nationaal niveau een toename met 43%. Voor Vlaanderen bedroeg deze toename 69%. Ook de stopzettingen van de wettelijke samenwoning zitten echter in de lift. Met een stijging van 27% zit Vlaanderen iets onder de nationale evolutie van 30% (NIS, 2009a).
In de verschillende regio’s van Europa zijn andere patronen waar te nemen voor wat betreft relatieontbinding. In Noord-Europese landen is het aantal relatieverbrekingenten opzichte van de andere regio’s te karakteriseren als hoog en neemt dit toe. In West-Europa is het eerder middelmatig, maar eveneens oplopend. In Zuid-Europa ligt het aantal relatieverbrekingen laag maar stijgt het eveneens. In Centraal en Oost-Europa kan de situatie omschreven worden als gemiddeld en vrij stabiel (Aart Liefbroer & Dourleijn, 2006).
6 De ratio van het aantal huwelijken in een jaar tot de gemiddelde bevolking van dat jaar, uitgedrukt per 1000 inwoners.
31
Sinds 1970 is er in bijna alle OESO7 en EU landeneen daling vast te stellen van het bruto huwelijkscijfer. Dit wil echter niet zeggen dat er minder koppels worden gevormd, er is een toename van andere relatievormen buiten het instituut huwelijk.
Figuur 5 toont dat in Zweden de afname van het bruto huwelijkscijfer erg klein is, maar hier was dit cijfer in 1970 al erg laag. In Nederland, Portugal, Hongarije, Bulgarije en Slovenië is er een halvering vast te stellen van dit bruto huwelijkscijfer. Dit geeft aan dat de daling van het aantal huwelijken in de EU landen een feit is.
Naast de afname van het aandeel eerste huwelijken is ook de frequentie van hertrouwen toegenomen. Eerste huwelijken vertegenwoordigen echter nog steeds meer dan 80% van de huwelijken die voltrokken worden in ongeveer de helft van de landen (waarvan gegevens voorhanden zijn).
De gemiddelde leeftijd bij een eerste huwelijk varieert behoorlijk tussen OESO landen. Van net boven de 25 jaar in Polen tot rond 31 jaar in Zweden. Deze verschillen duiden op een verschillend transitiepad bij de vorming van lange termijn relaties. Zo is cohabitatie bijvoorbeeld in de Scandinavische landen een belangrijke vorm van een langdurige relatie geworden. Samenwonen als koppel gaat vaak vooraf aan het huwelijk en bestaat regelmatig zelf ter vervanging van het huwelijk als relatiestandaard (OECD, 2008a). In een heel aantal Europese landen bestaat de mogelijkheid om het samenwonen te legaliseren met een formele procedure anders dan het huwelijk (OECD, 2008b).
Het bruto echtscheidingscijfer nam in de meeste landen toe tussen 1970 en 2005/ 2007 (OECD landen en EU-landen, met beschikbare gegevens), zoals ook valt op te maken uit Figuur 6. Ook al stegen de scheidingscijfers opmerkelijk sinds 1970, dit lijkt doorgaans geen merkbaar effect te hebben op de duur van het huwelijk. Gemiddeld voor heel de OESO, duren huwelijken ongeveer 12 jaar. Dit is de voorbije 25 jaar niet echt veranderd (OECD, 2008a). Gedurende deze periode nam de scheidingsgraad in de meeste OESO-landen toe, behalve in Estland en Letland. Hier was de scheidingsgraad al hoog in de jaren zeventig, wat verklaart waarom de toename niet zo hoog is als in andere landen (OECD, 2008a).
7 Australia, Austria, Belgium, Canada, Czech Republic, Denmark, Finland, France, Germany, Greece, Hungary, Iceland, Ireland, Italy, Japan, Korea, Luxembourg, Mexico, Netherlands, New Zealand, Norway, Poland, Portugal, Slovak Republic, Spain, Sweden, Switzerland, Turkey, United, Kingdom, United States.
32
Figu
ur 5
: Bru
to h
uwel
ijksc
ijfer
Bro
n: O
ECD
, 20
08.
Bew
erki
ng S
teun
punt
Gel
ijkek
anse
nbel
eid
024681012Verenigde Staten
Letland
Japan
Litouwen
Nederland
Portugal
Hongarije
Tjechië
Nieuw Zeeland
Korea
Estland
Finland
Polen
Bulgarije
Cyprus
Verenigd Koninkrijk
Slovenië
Slovakije
Malta
Ijsland
Frankrijk
Griekenland
België
Noorwegen
Zwitzerland
Australië
Duitsland
Denemarken
Spanje
Italië
Oostenrijk
Ierland
Luxemburg
Zweden
1970
2006
/200
7
33
Figu
ur 6
:Bru
to e
chts
chei
ding
scijf
er
Bro
n:O
ECD
, 20
08.
Bew
erki
ng S
teun
punt
Gel
ijkek
anse
nbel
eid
-2
-1 0 1 2 3 4 5
Verenigde Staten
Litouwen
Letland
Tsjechië
België
Estland
Denemarken
Zweden
Zwitserland
Hongarije
Finland
Korea
Oostenrijk
Portugal
Nieuw Zeeland
Duitsland
Luxemburg
Slowakije
Verenigd Koninkrijk
Frankrijk
Noorwegen
Canada
EU-25
Bulgarije
Cyprus
Nederland
Japan
Spanje
Polen
IJsland
Slovenië
Turkije
Griekenland
Ierland
Italië
Mexico
1970
ve
rand
erin
g 19
70-2
005/
2007
34
2.2. Juridisch kader
Een scheiding vindt plaats binnen een juridisch kader waarbij begrenzingen worden aangebracht betreffende de financiële afwikkeling van de relatie alsook wat de regeling voor eventuele kinderen betreft. Het juridisch kader biedt grenzen aan waarbinnen koppels kunnen variëren. Dit kader is echter verschillend voor gehuwden en samenwonenden. Bovendien, zo zullen we aantonen, is dit kader niet (gender)neutraal maar de afspiegeling van een bepaalde maatschappijvisie.
2.2.1. De echtscheidingswet van 2007: culminatie van een versoepeling
De echtscheidingswetgeving is in de loop der jaren onderhevig geweest aan verschillende veranderingen. Bij aanvang was de wetgeving terzake, geïnspireerd door de Code Napoléon van 1804, sterk patriarchaal gericht. Dit kaderde binnen het ideaal van een ‘werkende vader’ en een ‘zorgende moeder’. Echtscheidingen waren eerder zeldzaam en kinderen waren al op jonge leeftijd inzetbaar als werkkracht. De voogdij over de kinderen kwam dan veelal de vader toe (Dumon & Kooy, 1983;Matthijs, 1990). Binnen de context van een kostwinnersgezin was het functioneel om een echtscheiding te bemoeilijken om zo de kinderen die binnen het huwelijk werden geboren en de financieel afhankelijke echtgenote te beschermen. Vanaf de jaren 70 stellen we een toenemende versoepeling vast van de echtscheidingsprocedure. Deze versoepeling vangt aan met de invoering van de feitelijke scheiding gedurende meer dan 10 jaar in 1974 en een inkorting van deze periode tot 2 jaar in 2000. De versoepeling culmineert in de Echtscheidingswet 2007 met de invoering van de schuldloze echtscheiding.
De echtscheiding op grond van bepaalde feiten en scheiding op grond van meer dan twee jaar feitelijke scheiding worden vervangen door de echtscheiding op basis van onherstelbare ontwrichting. Deze onherstelbare ontwrichting kan ondermeer blijken uit voorheen ‘schuldige’ feiten, zoals overspel. De echtscheiding kan eveneens verkregen worden op basis van feitelijke scheiding. De termijn hiervoor bedraagt 1 jaar indien één partner verzoekt om de scheiding en 6 maanden indien beide partners hierom verzoeken. Tot slot dient de rechter eveneens de scheiding uit te spreken indien één of beide partners hierom tweemaal verzoeken. In dit geval dient geen onherstelbare ontwrichting noch feitelijke scheiding aangetoond te worden. De reflectieperiode bedraagt 6 maanden indien het verzoek uitgaat van één partner en 3 maanden indien het om een gezamenlijk verzoek gaat. De echtscheiding door onderlinge toestemming blijft behouden maar werd vereenvoudigd. Indien de echtgenoten reeds 6 maanden feitelijk gescheiden wonen, worden ze vrijgesteld van een tweede verschijning voor de rechtbank. Indien men op het moment van de tweede verschijning nog geen 6 maanden feitelijk gescheiden leeft, kan men zich laten vertegenwoordigen door een notaris of advocaat. De belangrijkste behouden voorwaarde bij onderlinge toestemming is dat er een akkoord is bereikt over alle deelaspecten van de scheiding. Dit betreft zowel alle aspecten van de scheiding op familierechterlijk als op vermogensrechtelijk vlak. Voorwaarden naar huwelijksduur en leeftijd van de gehuwden werden afgeschaft (Mortelmans et al., 2008; Tremmery, 2007).
Het dient opgemerkt te worden dat de keuze van de wetgever om zich ‘neutraal’ op te stellen en het hindernissenparcours inzake echtscheiding af te bouwen in essentie
35
niet neutraal is maar ook een duidelijke keuze betreft. De gevolgen laten zich immers voelen in de praktijk. In 2002 kiezen 8 op 10 Vlamingen voor een echtscheiding met onderlinge toestemming. Beide partijen komen onderling tot een totaalakkoord, al dan niet bijgestaan door een bemiddelaar, notaris of advocaat. De versoepeling van de procedure van een onherstelbare ontwrichting leidt naar een omkering van de verhoudingen tussen beide echtscheidingsprocedures ten voordele van de echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting. Bij onherstelbare ontwrichting bestaat echter de mogelijkheid dat ex-partners nog jarenlang met getrokken messen tegenover elkaar staan. Er moet immers geen totaalakkoord bereikt worden. Eindresultaat van deze evolutie dreigen snellere maar daarom nog geen beter geregelde echtscheidingen te zijn. Ook het concept ‘schuldloze’ echtscheiding ligt onder vuur. Wat immers met de onderhandelingen over persoonlijk onderhoudsgeld tussen ex-partners waarbij er een aanzienlijk inkomensverschil is en de financieel krachtige partij een partner met kinderen verlaat? Op die manier komt de ‘schuldvraag’ misschien niet langer aan bod voor het bekomen van de echtscheiding maar ze stelt zich wel bij de alimentatievraag (Renders, 2006;Tremmery, 2007). We bespreken dit verder bij de financiële regelingen en de onderhoudsuitkering tussen de echtgenoten.
2.2.2. Financiële regelingen
Bij een echtscheiding moet enerzijds het eventuele huwelijksvermogen worden verdeeld en anderzijds kan er sprake zijn van een onderhoudsuitkering van de ene ex-echtgenoot aan de andere. Daarnaast dient er ook een regeling uitgewerkt te worden voor de eventuele kinderen, zowel aangaande gezag, verblijf als wat de kosten betreft.
2.2.2.1. Vereffening-verdeling
De nieuwe echtscheidingswet wijzigt niets aan de vereffening-verdeling bij een scheiding. Ofwel wordt dit dus vastgelegd in het totaalakkoord voor een echtscheiding door onderlinge toestemming, ofwel wordt dit geregeld na de echtscheiding (Tremmery, 2007). Indien er geen andersluidende overeenkomst is wat de gezamenlijke eigendom betreft, dan is het ‘wettelijk stelsel’ hierop van toepassing. Dit houdt in dat goederen en schuldvorderingen die tijdens of voor het huwelijk werden verworven door een echtgenoot behouden blijven. Daarnaast is er het gemeenschappelijke vermogen. Dat bestaat uit alle beroeps- of vervangingsinkomsten van beide partners, de inkomsten van hun eigen goederen en alle goederen en vorderingen waarvan niet kan worden bewezen dat ze ‘eigen’ zijn. Bij gebrek aan andersluidende afspraken wordt dit gemeenschappelijke vermogen in gelijke helften verdeeld. Zodoende wordt een zekere solidariteit ingebouwd tussen de ex-echtgenoten. Bij een beperkt gemeenschappelijk vermogen en een groot onevenwicht in eigen vermogens kan dit na de scheiding nog steeds voor grote ongelijkheid tussen de ex-echtgenoten zorgen. In België wordt dit gecompenseerd door een systeem van alimentatie tussen de ex-echtgenoten. Een andere optie zou kunnen zijn het gemeenschappelijk of eventueel de eigen vermogens anders te verdelen opdat er een tabula rasa gemaakt zou worden. Indien er wel een overeenkomst is, kan deze maximaal variëren op het wettelijk stelsel in 2 richtingen. Enerzijds kan er een algemene scheiding van goederen zijn (geen gemeenschappelijk vermogen) of anderzijds kan alles onder het gemeenschappelijk vermogen vallen.
36
Een huwelijkscontract kan echter ook minimale variaties aanbrengen op het wettelijk stelsel (Mortelmans et al., 2008).
2.2.2.2. Onderhoudsuitkering tussen de echtgenoten
Wat alimentatie tussen echtgenoten betreft, heeft de echtscheidingswet van 2007 komaf gemaakt met de toekenning ervan op basis van schuld en onschuld. Nu bestaat er een aanspraak op alimentatie op basis van behoeftigheid. Er is echter wel een beperking in tijd en omvang. Zo kan de duur nooit die van het huwelijk overschrijden en de alimentatie eindigt indien de gerechtigde een relatie aangaat waarbij er de jure of de facto financiële solidariteit bestaat. De omvang blijft beperkt tot wat de behoeftige partij nodig heeft om zijn behoeftigheid te dekken en om de economische terugval ten gevolge van het huwelijk te compenseren. Maximaal kan de uitkering niet meer dan één derde bedragen van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot (Mortelmans et al., 2008). De rechter dient rekening te houden met de inkomsten van de echtgenoten. De behoeftigheid waarvan sprake is dus een relatieve behoeftigheid. De rechter dient een eventuele terugval echter niet volledig te compenseren. De beoordeling van de aanzienlijke economische terugval (zoals geponeerd in de wet), gebeurt in de rechtspraktijk dan ook erg uiteenlopend. Het gaat immers om de beoordeling van de hypothetische situatie dat er geen huwelijk geweest zou zijn. Deze hypothetische situatie wordt dan afgewogen met de situatie zoals ze na de scheiding is. In de beoordeling van de economische terugval, wordt rekening gehouden met de duur van het huwelijk, de leeftijd van beide partijen en de organisatie van het huishouden tijdens het samenleven. Op deze manier kan een partner die tijdens de relatie de verdienmogelijkheden niet ten volle benut heeft in functie van de zorg voor het gezin hiervoor compensatie verkrijgen. De behoeftige partij dient echter zijn mogelijkheden te benutten om economisch zelfstandig te zijn in de mate dat dit de noden van het gezin (bijvoorbeeld zorg voor de kinderen) niet in de weg staat.
Naast de inachtneming van de economische weerslag van de vroegere gezinssituatie, wordt eveneens naar de toekomst gekeken. De verblijfsregeling van de kinderen heeft een (indirecte) economische weerslag op de ouders.
Een alternatieve evaluatie van de behoeftigheid zou zijn om te kijken naar de terugval die veroorzaakt wordt door de scheiding. In dat geval wordt de levensstandaard ten tijde van het huwelijk wel als referentiestandaard gebruikt. Op die manier valt de economische terugval wel objectief te becijferen. Dit zou echter niet in overeenstemming zijn met de geest van het huidige echtscheidingsrecht. De onderhoudsuitkering kan eventueel ook gewijzigd worden indien de omstandigheden veranderen. Bij een echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting kan het bijvoorbeeld zijn dat de vereffening-verdeling pas in een later stadium plaatsvindt (Swennen, Eggermont, & Alofs, 2009; Tremmery, 2007).
2.2.2.3. Onderhoudsbijdrage voor de kinderen
Wat een eventuele onderhoudsbijdrage voor de kinderen betreft, geldt de regel dat elke ouder bijdraagt in verhouding tot zijn vermogen. Naast het voorzien in dit onderhoud in natura, kan het ook gaan om een alimentatievergoeding. Deze vergoeding hangt gedeeltelijk samen met de verblijfsregeling aangezien de ouder waarbij de kinderen meer tijd doorbrengen al een hogere bijdrage in natura levert.
37
Maar de richtlijn dat kinderen bij beide ouders eenzelfde levensstandaard moeten kunnen genieten, maakt dat ook bij een gelijkmatig verdeeld verblijf sprake kan zijn van een alimentatievergoeding. Deze vergoeding wordt meestal opgesplitst in een deel vaste kosten voor de dagelijkse opvoeding en een deel buitengewone kosten (schoolkosten, reizen, etc.) (Mortelmans et al., 2008).
2.2.2.4. Onrechtstreekse financiële gevolgen
Aangezien door de echtscheiding de gezinssamenstelling en de burgerlijke staat van de ex-partners wijzigt, kan de echtscheiding ondermeer op vlak van sociale zekerheid gevolgen hebben. Ten eerste is er de ziekteverzekering. Men kan recht hebben op terugbetaling van medische kosten in de hoedanigheid van rechthebbende of in de hoedanigheid van persoon ten laste. Bij een feitelijke scheiding kan dit recht van de persoon ten laste behouden blijven indien deze instaat voor het onderhoud van de kinderen, een onderhoudsuitkering verkrijgt of een aan de gescheiden echtgenoot toegekend pensioen geniet. Deze uitzondering vervalt echter bij een ontbinding van het huwelijk.
Ten tweede is er de arbeidsongeschiktheidsverzekering. Aangezien de omvang van deze uitkering mee bepaald wordt door de gezinssamenstelling en het eventueel verschuldigd zijn van alimentatie, kan een scheiding ertoe leiden dat dit bedrag wijzigt.
Ten derde is het voor de uitbetaling van de gezinsbijslag belangrijk wie het kindopvoedt. In geval van gezagsco-ouderschap blijft de gewone wettelijke volgorde gelden en is de moeder principieel de bijslagtrekkende. Men kan hiervan afwijkenindien de ouders een akkoord hebben om de gezinsbijslag op een gezamenlijke kinderrekening te storten. Ook voor de omvang van de werkloosheidsuitkering of sociale bijstand is gezinssamenstelling en al dan niet alimentatieplichtig zijn bepalend.
Tot slot is ook voor de hoogte van het rustpensioen de gezinssituatie van belang. Zo blijft het hogere gezinstarief van kracht indien de ex-partners feitelijk gescheiden zijn waarbij er de mogelijkheid is dit te splitsen over beide partners. Bij een formele echtscheiding verliest de pensioengerechtigde ex-echtgenoot het recht op een rustpensioen tegen het gezinstarief. De voorheen ten laste zijnde echtgenoot kan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd en bij gebrek aan voldoendepersoonlijk opgebouwde pensioenrechten aanspraak maken op een echtscheidingspensioen (Mortelmans et al., 2008).
2.2.3. Ontbinding van samenwoningscontract
In het geval van een wettelijke samenwoning worden enkele regels uit het primair huwelijksstelsel van kracht. Dit zijn regels van vermogensrechtelijke aard die van toepassing zijn op alle gehuwden ongeacht hun huwelijksvermogensstelsel. Van deze regels kan bij een huwelijkscontract niet worden afgeweken. Voorbeelden zijn het principe dat echtgenoten moeten bijdragen in de lasten van het huwelijk in verhouding tot hun vermogen of het verbod om te beschikken over de gezinswoning zonder de instemming van de andere echtgenoot. Op vlak van vermogensrecht heerst er de facto een systeem van scheiding van goederen (dit geld eveneens voor feitelijk samenwonenden). Er is echter geen gemeenschap van aanwinsten. Elk van
38
de samenwoners behoudt eigen goederen en inkomsten. Wettelijke samenwoners kunnen hun vermogensverhouding regelen in een samenwoningsvermogenscontract, naar analogie met huwelijks-vermogenscontracten. Ook feitelijke samenwoners kunnen contractueel vermogensrechtelijke rechten en plichten uit het huwelijks- of wettelijk samenwoningsrecht overnemen. Dit kan ondermeer de overeenkomst dat hulp- en bijdragenplichten van toepassing zijn, inhouden.
De wettelijke samenwoning wordt beëindigd wanneer een van beide partners met een derde partij huwt of door middel van een eenzijdige of gezamenlijke verklaring van beëindiging, overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit dient niet gemotiveerd te worden noch is hiervoor een opzeggingstermijn voorzien. In het geval van een feitelijke samenwoning vindt de beëindiging ervan louter informeel plaats. Na de ontbinding van de buitenhuwelijkse samenwoning (feitelijk of wettelijk) is er geen wettelijke verplichting tot het betalen van een onderhoudsuitkering aan de financieel zwakkere partij. Tussen beide samenwoners bestond er immers geen georganiseerde solidariteit dan wat betreft de kosten van het samenleven. Er is dan ook geen hulpplicht aan verbonden. Teneinde de gevolgen hiervan op te vangen, kunnen enerzijds afspraken omtrent een onderhoudsbijdrage worden vastgelegd binnen een contractuele (samenwonings)overeenkomst.
Anderzijds zijn er vanuit de rechtspraak correcties doorgevoerd om het ontbreken van een wettelijk kader op te vangen. Deze correcties verschillen echter voor wettelijke samenwoners en feitelijke samenwoners. Voor deze laatste groep is er geen bijzondere regeling voor dringende voorlopige maatregelen. Toch kunnen van rechtswege voor beide groepen correcties aangebracht worden die maken dat op verschillende gronden alsnog een (tijdelijke) onderhoudsbijdrage kan worden verkregen. Zo kan dit tussen feitelijk samenwonenden op basis van de ‘natuurlijke verbintenis’. Uitgangspunt is dat tussen beide partijen een zekere lotsverbondenheid bestond. Indien één partij alle kosten op zich neemt en de andere partij toegevingen doet op vlak van de loopbaan ter wille van het huishouden, dan ontstaat er in de feiten een hulpplicht. Dit is het geval indien de samenwoning voldoende stabiel is gemeten naar tijdsduur. In dergelijke situatie kan er een overbruggingsperiode voorzien worden waarbij een onderhoudsbijdrage verschuldigd is.
Wat de gevolgen voor eventuele kinderen betreft, is er een fundamenteel verschil met gehuwden. Aangezien de relatieontbinding van wettelijk of feitelijk samenwonenden aan geen enkele formaliteit gebonden is, zal er ook geen rechterlijk toezicht zijn op de uitgewerkte regeling betreffende de kinderen. Men kan dus een mondelinge of schriftelijke (onderhandse of notariële) overeenkomst sluiten. De ouders kunnen zich echter wenden tot de bevoegde rechtbank in geval van conflict over verblijfsregeling of onderhoudsbijdrage (Swennen, 2007; Verstraete, 2008).
2.3. De socio-economische gevolgen van een echtscheiding
2.3.1. Een nieuwe woning?
Bij een scheiding verhuist op korte termijn meestal één of beide partners. In België verhuizen ongeveer 45% mannen en 55% vrouwen binnen het jaar na een scheiding. In veel gevallen betekent dit eveneens de overgang van eigenaarschap naar het
39
statuut van huurder, al dan niet in de sociale huisvestingssector (Dewilde, 2007). Op basis van PSBH gegevens uit 2002 (Petit, 2008) kan een onderscheid gemaakt worden tussen verschillende gezinsvormen wat hun woonsituatie betreft. Vooral klassieke gezinnen8 (85,2%) zijn eigenaar van hun woning. Nieuw samengestelde gezinnen zijn vaker eigenaar (57,6%) dan alleenstaande ouders (48,9%) maar beide categorieën zijn wel beduidend minder eigenaar dan de klassieke gezinnen. De Woonsurvey 2005 (K. Heylen, Le Roy, Vanden Broucke, Vandekerckhove, & Winters, 2007) levert een zelfde beeld op, waarbij eenoudergezinnen maar vooral alleenstaanden oververtegenwoordigd zijn op de private huurmarkt. Wat de maandelijkse betalingen voor de woning betreft (hetzij huur, hetzij de afbetaling van een hypothecaire lening), geven eenoudergezinnen in 58.1% van de gevallen aan dit als een zware last te ervaren. Dit is voor slechts 20.6% van de klassieke gezinnen en 16.2% van de nieuw samengestelde gezinnen het geval (NIS, 2008). De overgang van eigenaarschap naar het statuut van huurder, zal allicht ook zijn gevolgen hebben wanneer men de pensioenleeftijd bereikt. Wanneer eigenaars hun woning afbetaald hebben, lopen de betalingen voor de huurder gewoon door. In het geval van een sociale huisvesting is er dan echter nog een correctie naar verhouding tot het gewijzigde inkomen. De verschillen op het gebied van huisvesting tussen alleenstaande ouders en nieuw samengestelde gezinnen, geven meteen ook een indicatie van de mogelijkheden van herpartneren als strategie om de financiële gevolgen van een scheiding te compenseren.
2.3.2. Een nieuwe partner?
Een scheiding betekent niet het einde van een gezin, maar eerder de vorming van nieuwe gezinnen (Dortier, 2002). Herpartneren brengt een wijziging in het gezinsinkomen met zich mee en ook de taakverdeling binnen het nieuwe gezin kan herbekeken worden. Het is van belang na te gaan welke impact al dan niet herpartneren heeft. Immers, de gevolgen ervan op financieel en organisatorisch vlak kunnen op langere termijn nog steeds merkbaar zijn.
Mannen blijken sneller te herpartneren dan vrouwen. Bovendien speelt ook een leeftijdseffect van de kinderen. Voor kinderen jonger dan 3 jaar ten tijde van de echtscheiding geldt dat ze een viertal jaar later, indien ze bij de vader ingeschreven zijn, in meer dan 80% van de gevallen samenwonen met diens nieuwe partner. Indien ze bij de moeder ingeschreven staan is dit nog niet voor de helft van hen het geval (Corijn, 2007; Lodewijckx, 2005). Uit onderzoek naar verblijfsco-ouderschap blijkt alvast dat ook bij ouders die verblijfsco-ouderschap hebben, mannen sneller herpartneren dan vrouwen (Brunet, Kertudo, & Malsan, 2008). Het lijkt dus niet de verblijfsregeling van de kinderen te zijn die bepalend is voor het herpartneren. Het zijn dus vooral moeders met jonge kinderen die langer in de situatie van alleenstaand ouderschap vertoeven.
Een nieuwe partner betekent een wijziging in de economische situatie van het gezin (het gezinsinkomen zal positief of negatief wijzigen). Maar naast deze financiële verandering, zal een nieuwe partner mogelijk ook voor een gewijzigde taakverdeling binnen het gezin zorgen. Hij of zij zal eventueel een deel van de opvoeding van de
8 Een “klassiek” gezin definiëren we als twee ouders en kind(eren).
40
kinderen op zich nemen. Ook het sociaal netwerk van de nieuwe partner (ouders, broers, zussen …) wordt mogelijk ingeschakeld. Dit kan mogelijkheden bieden voor het delen van de zorg voor de kinderen. Hier zijn echter geen evidenties. De stiefouder kan ook in de eerste plaats een nieuwe partner zijn voor de biologische ouder en zich afzijdig houden van diens kinderen. Wanneer een nieuwe partner kinderen uit een vorige relatie heeft, kan de komst van stiefkinderen ook de kosten doen toenemen en voor organisatorische uitdagingen zorgen. Een hypothese is dat de rol van de stiefouder in belangrijke mate bepaald wordt door de sociaal economische status (Bussche & Cobbaut, 2008). In nieuw samengestelde gezinnen met een hogere sociaal economische status zou een additieve logica overheersen. De stiefouder wordt ‘toegevoegd’ aan de bestaande biologische ouders en iedereen blijft ten volle zijn rol spelen. In gezinnen met een lagere sociaal economische status werkt vaker een substitutielogica waarbij de stiefouder de biologische ouder vervangt. Dit laat zich vooral voelen bij vaders die zich terugtrekken wat de opvoeding van de kinderen betreft eens hun ex-vrouw herpartnert. Deze hypothese kan een gedeeltelijke verklaring bieden voor het negatieve verband dat Kalmijn(2007) vindt tussen hertrouwen en de steun die men ontvangt van zijn kinderen. Ouders die hertrouwen, ontvangen minder steun van hun kinderen dan ouders die alleen blijven na een scheiding of een overlijden. Dit effect blijkt groter te zijn voor vaders dan voor moeders. In combinatie met het gegeven dat tweede huwelijken minder stabiel zijn, leidt dit tot de conclusie dat herpartneren mogelijk een gevaarlijk surrogaat is voor intergenerationele steun. Rond dit thema dient echter meer uitgebreid onderzoek verricht te worden (Wijckmans & Van Bavel, 2010).
2.3.3. Transities in de loopbaan?
Mogelijk dienen zich na een scheiding niet enkel veranderingen aan op gebied van de gezinsconfiguratie maar ook qua arbeidsmarktpositie. Men kan meer of minder gaan werken, de arbeidsuren wijzigen, van werkgever veranderen enzovoort. Dit kan uit financiële overwegingen gebeuren maar ook om arbeidsactiviteiten beter te kunnen combineren met de zorg voor kinderen.
Op basis van analyses uitgevoerd op gegevens uit de Survey on IncomeandLivingConditions (kortweg SILC), en zoals beschreven in het eerste theoretische hoofdstuk, stellen we vast dat er verschillen zijn tussen vrouwen en mannen op het vlak van tewerkstelling binnen een gezin. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor beide partijen indien de relatie ontbonden wordt. Als we kijken naar de economische status in combinatie met burgerlijke staat krijgen we onderstaande resultaten (Tabel 6).
52,1% van de gehuwde mannen en 56,4% van de gescheiden mannen werkt voltijds. Vande vrouwen in een huwelijk werkt slechts 22,2% voltijds terwijl 33,2% van de gescheiden vrouwen een voltijdse betrekking heeft. Mannen zijn slechts in zeldzame gevallen deeltijds aan het werk, met zowel bij de gehuwde als de gescheiden mannen een percentage dat schommelt rond de 5%. Van de gehuwde vrouwen werkt 23,7% deeltijds, het verschil met gescheiden vrouwen is niet groot, hier werken 22,1% van de vrouwen deeltijds. Het percentage gescheiden vrouwen dat voltijds werkt, isbeduidend hoger dan bij de getrouwde vrouwen. Huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden worden voornamelijk door vrouwen opgenomen. 22,5%
41
van de gehuwde vrouwen zegt zelf huishoudelijke en zorgtaken op te nemen als economische status, van de gescheiden vrouwen zegt slechts 3,2% dit te doen.
Een betaalde baan kan naast een inkomen ook een gevoel van zelfwaarde en onafhankelijkheid genereren. In Vlaanderen blijken mannen na een echtscheiding de omvang van hun tewerkstelling veelal niet te wijzigen. Aangezien hun werkzaamheidsgraad voor de relatieontbinding reeds hoger was dan die van vrouwen, is er weinig marge tot verhoging. Slechts 4% mannen heeft zijn arbeidsvolume verminderd. Vrouwen zijn op dit vlak veel mobieler. 13% is meer gaan werken en 10% is minder gaan werken. Indien er kinderen aanwezig waren in het gezin, wordt het arbeidsvolume vaker gewijzigd. Zonder te controleren voor geslacht neemt het aantal werkuren toe bij 9% personen na een relatieontbinding. Bij 10% neemt het aantal arbeidsuren af. Zowel toename als afname stijgen tot 12% als men het hoederecht over de kinderen heeft (Speltincx & Jacobs, 2000). In andere studies wordt vastgesteld dat moeders na een echtscheiding eerder meer betaalde arbeid verrichten, soms in de vorm van zwartwerk (Corijn, 2007; Mortelmans, 2007;Verheyden & Mortelmans, 2008; Wauterickx & Bracke, 2004).
42
Tabel 6: Zelf-gedefinieerde huidige economische status voor mannen en vrouwen, opgedeeld naar burgerlijke staat (SILC-data)
Man
no
oit
geh
uw
d
geh
uw
d
ges
chei
den
verw
edu
wd
tota
al
voltijds werkend 52,6% 52,1% 56,4% 6,0% 51,2%
deeltijds werkend 5,0% 5,1% 4,5% 2,7% 5,0%
werkloos 6,3% 3,2% 10,7% 3,3% 4,8%
leerling, student, bijscholing, onbetaalde
werkervaring27,4% 0,2% 0,2% 0,5% 8,8%
met pensioen, met vervroegd pensioen of gestopt
met eigen zaak3,8% 35,4% 21,3% 85,7% 25,7%
permanent invalide en/of ongeschikt om te werken 0,9% 1,5% 2,6% 0,0% 1,3%
huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden 0,4% 0,4% 0,0% 0,0% 0,4%
andere inactieve persoon 3,6% 2,1% 4,3% 1,6% 2,8%
Vrouw
no
oit
geh
uw
d
geh
uw
d
ges
chei
den
verw
edu
wd
tota
al
voltijds werkend 37,1% 22,2% 33,2% 2,6% 25,6%
deeltijds werkend 16,1% 23,7% 22,1% 3,5% 19,6%
werkloos 7,2% 5,4% 13,2% 1,0% 6,4%
leerling, student, bijscholing, onbetaalde
werkervaring30,9% 0,3% 0,1% 0,2% 8,2%
met pensioen, met vervroegd pensioen of gestopt
met eigen zaak4,0% 19,7% 17,8% 85,0% 21,4%
permanent invalide en/of ongeschikt om te werken 0,7% 1,6% 3,9% 0,2% 1,6%
huishoudelijke taken en zorgverantwoordelijkheden 0,9% 22,5% 3,2% 5,9% 13,0%
andere inactieve persoon 3,1% 4,7% 6,6% 1,7% 4,2%
Uit de SILC data komt ook naar voren dat de redenen om deeltijds te werken verschillen voor gehuwde en gescheiden mannen en vrouwen. Bij gehuwde vrouwen is de belangrijkste reden om minder dan 30u per week te werken het huishouden of de zorg voor kinderen of andere personen (37,9%). Slechts 19,4% van de
43
gescheiden vrouwen werkt minder dan 30 u per week om deze zorgtaken op te nemen. 23,3% van deze gescheiden vrouwen wil liever meer uren werken. Ook samenwonende vrouwen geven vooral aan slechts 30u te werken om zo zorgtaken op zich te kunnen nemen.
24,4% van de gehuwde mannen wil niet meer werken dan dertig uur per week. Van de gescheiden mannen wil 31,8% niet meer uren werken. Bij mannen – zowel de gehuwden als de gescheiden – is de voornaamste reden die wordt opgegeven voor het slechts 30uur werken, dat de uren van alle banen worden gezien als voltijds.
Tabel 7: Percentage mannen en vrouwen die een bepaalde reden aangeven waarom men minder dan 30 uur werkt, opgedeeld naar burgerlijke staat (SILC-data)
Man
no
oit
geh
uw
d
geh
uw
d
ges
chei
den
verw
edu
wd
tota
al
educatie of training 19,7% 2,2% 0,0% 0,0% 8,3%
persoonlijke ziekte of handicap 4,5% 10,0% 9,1% 0,0% 7,7%
wil wel meer uren werken, maar kan geen werk
vinden van meer uren28,8% 11,1% 9,1% 0,0% 17,1%
wil niet meer werken dan dit 12,1% 24,4% 31,8% 0,0% 20,4%
uren van alle jobs worden gezien als voltijds 19,7% 28,9% 36,4% 33,3% 26,5%
huishouden, zorgen voor kinderen of andere personen 0,0% 1,1% 0,0% 33,3% 1,1%
andere reden 15,2% 22,2% 13,6% 33,3% 18,8%
Vrouw
no
oit
geh
uw
d
geh
uw
d
ges
chei
den
verw
edu
wd
tota
al
educatie of training 10,0% 0,6% 1,9% 0,0% 2,9%
persoonlijke ziekte of handicap 4,0% 3,0% 9,7% 0,0% 4,0%
wil wel meer uren werken, maar kan geen werk
vinden van meer uren34,8% 12,1% 23,3% 0,0% 18,5%
wil niet meer werken dan dit 11,4% 30,3% 21,4% 31,3% 24,8%
uren van alle jobs worden gezien als voltijds 16,9% 8,7% 11,7% 6,3% 11,0%
huishouden, zorgen voor kinderen of andere personen 17,4% 37,9% 19,4% 6,3% 30,3%
andere reden 5,5% 7,4% 12,6% 56,3% 8,5%
44
De verdere relatie- en gezinsvorming van de ex-partners is echter medebepalend. De dynamiek op het vlak van herpartneren en zorg voor de kinderen speelt sterk mee in de evolutie van de arbeidsparticipatie. Zo gaan vrouwen in een tweede huwelijk soms meer werken (omwille van de negatieve gevolgen die ze ervaren na de ontbinding van het eerste huwelijk waarin ze weinig betaalde arbeid verrichten). Anderen gaan juist minder werken of stoppen volledig en ruilen een laag gewaardeerde baan in voor de door hun nieuwe partner gewaardeerde rol van huismoeder (Pyke, 1994). Bovendien manifesteren loopbaaneffecten ten gevolge van een relatieontbinding zich soms al voor de scheiding formeel plaatsvindt (Rigt-Poortman, 2005). Een zuiver beeld van de gevolgen van een relatieontbinding dient dan ook gebaseerd te zijn op longitudinale data.
2.4. Financieel-economische gevolgen van een echtscheiding
Zoals we eerder zagen, is een scheiding op financieel-economisch vlak een complex proces. Er is de vereffening-verdeling en eventuele uitkeringen tussen de echtgenoten of voor een onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Een relatieontbinding betekent bovendien dat beide leden van het koppel voor korte of langere tijd terugvallen op een enkel inkomen en dat de zorg voor eventuele kinderen binnen een andere context plaatsvindt. Een nieuwe burgerlijke staat heeft eveneens gevolgen op vlak van sociale zekerheid. Mogelijk gaan deze veranderingen samen met wijzigingen op vlak van arbeidsparticipatie. Men kan het aantal uren betaalde arbeid verhogen of verlagen. De vraag is nu welke uitkomsten dit alles op financieel-economisch vlak geeft voor beide partners.
2.4.1. Enkele cijfers
De SILC-data gaven ons de mogelijkheid dieper in te gaan op het verdiende loon van vrouwen en mannen tijdens en na het huwelijk. Zo kwamen we tot volgende vaststellingen bij de respondenten in het jaar 2008 (Tabel 8).
3,2% van de gehuwde mannen verdient tussen de 750 en 1000€, bij de gehuwde vrouwen gaat om 15,5% van het totaal. 6,8% van de gehuwde mannen verdient netto tussen 1000 en 1250€, terwijl 21,4% van de gehuwde vrouwen zich in deze loonschijf bevindt.
De grootste groep gehuwde mannen verdien meer dan de grootste groep gehuwde vrouwen. Terwijl bijvoorbeeld 20,6% van de gehuwde mannen in de loonschijf 2000-2500€ zit, is dat bij de gehuwde vrouwen slechts 7,5%.
Bij de gescheiden mannen verdient 26,6% tussen de 1500 en 1750€, dat is een hoger percentage dan bij de gehuwde mannen en 15,9% tussen de 2000 en de 2500, een kleiner percentage dan bij de gehuwde mannen. Het percentage gescheiden vrouwen die tussen 1250 en 150€ en tussen 1500 en 1750€ verdient, is iets groter dan het percentage bij de gehuwde vrouwen. Bij gescheiden mannen zij er minder mannen met een hoger loon dan bij de gehuwde mannen. Bij de gescheiden vrouwen zijn er meer vrouwen met een hoger loon dan bij de gehuwde vrouwen. Dit kan het gevolg zijn van de verhoging van de arbeidsmarktparticipatie bij vrouwen na de ontbinding van de relatie. Deze cijfers geven een algemeen beeld van de inkomens
45
van mensen in een bepaalde levensfase. Ze vergelijken echter niet de toestand van 1 persoon voor de transitie met de toestand erna.
Tabel 8: Percentage mannen en vrouwen per maandelijks nettoloon in klassen, opgedeeld naar burgerlijke staat (SILC-data)
Man
maandelijks nettoloon in klassen nooit gehuwd gehuwd gescheiden verweduwd totaal
0-250€ 1,1% 0,3% 0,7% 7,1% 0,7%
250-499,99€ 2,2% 0,5% 0,4% 0,0% 1,0%
500-749,99€ 5,6% 1,4% 2,2% 0,0% 2,9%
750-99,99€ 2,9% 3,2% 3,0% 7,1% 3,1%
1000-1249,99€ 15,6% 6,8% 10,7% 14,3% 10,1%
1250-1499,99€ 30,9% 16,5% 15,9% 21,4% 21,3%
1500-1749,99€ 20,8% 20,1% 26,6% 28,6% 21,0%
1750-1999,99€ 10,0% 15,0% 18,1% 14,3% 13,6%
2000-2499,99€ 6,8% 20,6% 15,9% 7,1% 15,5%
2500-2999,99€ 2,7% 8% 4,4% 0,0% 5,8%
3000-3999,99€ 1,0% 4,8% 0,4% 0,0% 3,1%
4000€ of meer 0,4% 2,8% 1,8% 0,0% 1,9%
Vrouw
maandelijks nettoloon in klassen nooit gehuwd gehuwd gescheiden verweduwd totaal
0-250€ 1,7% 1,2% 1,2% 0,0% 1,3%
250-499,99€ 3,1% 2,0% 1,4% 10,5% 2,3%
500-749,99€ 6,7% 6,4% 6,4% 7,9% 6,5%
750-99,99€ 9,5% 15,5% 8,9% 10,5% 12,6%
1000-1249,99€ 21,7% 21,4% 18,6% 15,8% 21,0%
1250-1499,99€ 27,9% 18,9% 22,6% 7,9% 22,0%
1500-1749,99€ 15,4% 16,0% 19,1% 15,8% 16,3%
1750-1999,99€ 7,3% 8,0% 9,6% 13,2% 8,1%
2000-2499,99€ 5,1% 7,5% 9,6% 10,5% 7,1%
2500-2999,99€ 0,7% 1,8% 1,2% 2,6% 1,4%
3000-3999,99€ 0,5% 0,9% 0,5% 5,3% 0,8%
4000€ of meer 0,4% 0,6% 0,9% 0,0% 0,6%
46
2.4.2. Een gemengd verhaal
Volgens diverse longitudinale studies gaan mannen er na de scheiding soms financieel op vooruit of blijft hun financiële situatie redelijk stabiel. Voor vrouwen is de tendens eenduidiger, zij gaan er op achteruit. Bovendien duurt het herstel van deze financiële terugval vaak jaren. Op basis van een PSBH studie uitgevoerd tussen 1992 en 2002 zou de inkomensevolutie na een scheiding bij mannen een stijging van bijna 5% in OESO equivalent inkomen bedragen terwijl er bij vrouwen een daling is van 18,8%. Indien men zijn inkomen ziet dalen, bereikt men in 45% van de gevallen na minstens 5 jaar opnieuw hetzelfde niveau (Corijn, 2007; Jansen, 2008;Mortelmans, Casman, & Doutrelepont, 2004; Mortelmans, Snoeckx, & Raeymaeckers, 2009; Speltincx & Jacobs, 2000).
Verschillende factoren determineren echter de evolutie van het inkomen na de scheiding. Personen met een hoger inkomen voor de scheiding, ervaren een grotere terugval na de scheiding (Mortelmans et al., 2009). De relatieve bijdragen van beide echtgenoten aan het gezinsinkomen voor de scheiding bepalen mee de inkomensevolutie. Indien hier een onevenwicht is dan gaat de partner die minder bijdroeg erop achteruit terwijl de andere partij erop vooruit gaat. Aangezien mannen vaak een groter deel van het gezinsinkomen voor hun rekening nemen, is de terugval voor vrouwen dan ook meestal groter. Zij moeten plots het gezin draaiende weten te houden zonder het (hogere) inkomen van de partner. Voor een man die de enige kostwinner was en een gezin te onderhouden had, betekent een relatieontbinding dan een financiële vooruitgang. Hoe meer uren betaalde arbeid men verricht, hoe groter de buffer tegen financiële achteruitgang (Corijn, 2007; Jacobs, Bauwens, & Speltincx, 2000; Jansen, 2008).
Indien er kinderen zijn, is hun verblijfsregeling een van de bepalende factoren voor de financiële gevolgen van een scheiding. Degene bij wie de kinderen verblijven, is financieel slechter af. Vooral een hoger aantal en jongere kinderen verhogen de terugval. Hoe meer en hoe jonger de kinderen, hoe lager het gezinsinkomen reeds voor de echtscheiding. De terugval is ook groter. Men gaat ongeveer 9% meer achteruit in vergelijking met gezinnen zonder kinderen. Bovendien wordt de genderkloof met de helft vergroot (Corijn, 2007; Jacobs et al., 2000; Jansen, 2008).
Herpartneren is dan ook vooral voor vrouwen een goede strategie om te herstellen van de financiële terugval. Voor mannen is deze samenhang veel kleiner. Dit hangt ondermeer samen met de verschillen in arbeidspositie van de nieuwe partners. De loonkloof tussen mannen en vrouwen in het nadeel van de laatste, maakt dat herpartneren voor vrouwen vaak een stijging van het gezinsinkomen betreft. Voor mannen kan een nieuwe partner soms juist de kosten doen toenemen (Corijn, 2007;Jansen, 2008).
We dienen echter niet uit het oog te verliezen dat ondanks deze genderverschillen er nog steeds een aanzienlijk aantal mannen effectief op achteruit gaat. Bovendien kan de subjectieve ervaring ook verschillen van een objectieve meting van de inkomensverschillen na de scheiding. Transfers van de ene naar de andere ex-partner kunnen ertoe leiden dat men de inkomensevolutie negatiever inschat (Mortelmans, 2007). Dit kan het geval zijn wanneer alimentatie betaald moet worden voor de kinderen of voor de ex-partner. Met de nieuwe echtscheidingswet van 2007 wordt de alimentatie beperkt in de tijd tot maximaal de duur van het stukgelopen
47
huwelijk (Mortelmans et al., 2008). Daardoor heeft de meest kwetsbare groep -alleenstaande moeders met jonge kinderen die vaak een relatief kort huwelijk hadden - het minst lang recht op alimentatie. Onderhoudsgeld voor de kinderen blijft echter wel doorlopen. Alleszins staat ter discussie in welke mate onderhoudsgelden een effectieve buffer vormen (Cantillon, Verbist, & De Maesschalck, 2003; Dewilde, 2002) en in welke mate ze effectief betaald worden aan de onderhoudsgerechtigden (Boelaert, 2008; Petit, 2008). Het al dan niet nakomen van deze onderhoudsverplichtingen blijkt sterk samen te hangen met de mate van medezeggenschap bij de initiatie van de scheiding en de mate van contact met de kinderen na de scheiding (Cancian & Meyer, 1998; Mortelmans, 2007). Wat dit laatste betreft, zouden we dus een positief effect van het verblijfsco-ouderschap kunnen verwachten op het correct betalen van afgesproken of verplichte transfers tussen de ex-partners. Er is dan immers sprake van geregeld contact met dekinderen. Indien de afwikkeling van de scheiding in onderling akkoord is verlopen, wordt dit mogelijk nog versterkt.
2.4.3. De precaire situatie van alleenstaande ouders
Uit het voorgaande blijkt dat voornamelijk alleenstaande ouders zich na een scheiding in een precaire situatie bevinden. Het armoederisico onder alleenstaande ouders ligt hoog. In 2007 was het armoederisico voor de Belgische bevolking 15%. Voor alleenstaande ouders liep dit op tot 36%. Dit is merkelijk hoger dan voor alleenstaande mannen (22,7%) of vrouwen (25,2%) jonger dan 65 jaar. Hoewel afgaande op het armoederisico voor werklozen (34%) betaalde arbeid een goede bescherming vormt tegen armoede, knelt voor alleenstaande ouders ook daar het schoentje (NIS, 2008, 2009b). Voor alleenstaande ouders is het vaak moeilijk gezin en arbeid succesvol te combineren. Het aandeel alleenstaande ouders tussen 25 en 49 jaar dat aan het werk is, schommelt zowel bij vrouwen (80,2%) als bij mannen (92,4%) rond het gemiddelde voor beide groepen. Toch verrichten alleenstaande moeders minder vaak betaalde arbeid dan andere gezinstypes. Enkel vrouwen met partner en drie of meer kinderen hebben een nog lagere werkzaamheidsgraad (68%). Bovendien is de werkzaamheidsgraad van alleenstaande moeders lager dan die van alleenstaande vaders. Dit is allicht deels te verklaren door de andere uitgangspositie voorafgaand aan het alleenstaand ouderschap. Vaders zijn vaker beroepsactief en moeders zijn vaker niet-beroepsactief of deeltijds aan de slag vóór de relatieontbinding. Niet alleen is de werkzaamheidsgraad lager bij alleenstaande ouders, de werkloosheidsgraad is hoger in vergelijking met andere gezinstypes. Dit geldt zowel voor alleenstaande ouders (7,8%) als voor alleenstaanden zonder kinderen (7,9%). Bij alleenstaanden zonder kinderen is er geen groot verschil tussen mannen en vrouwen. Voor alleenstaande ouders stellen we echter een grote kloof vast tussen moeders (9,8%) en vaders (2,8%). Voor de hoge werkloosheidscijfers van de alleenstaande moeders zijn verschillende verklaringen mogelijk. Ten eerste kunnen deze moeders niet geschorst worden door de RVA indien ze niet actief op zoek gaan naar werk. Ten tweede is de werkloosheidsval voor hen bijzonder hoog door een relatief hoge uitkering tegenover de mogelijke baten van betaalde arbeid na aftrek van kosten voor kinderopvang en verplaatsingen. Bovendien zijn alleenstaande moeders relatief lager geschoold en komen vaak uit een partnerrelatie waar ze niet of deeltijds werkten. Dit in tegenstelling tot alleenstaande vaders die tijdens hun partnerrelatie meestal een voltijdse baan hadden. De beperkte arbeidservaring van
48
alleenstaande moeders maakt het hen na de relatieontbinding extra moeilijk in vergelijking met alleenstaande vaders. De grootste groep volwassen werkzoekenden zijn dan ook vrouwen aan het hoofd van een eenoudergezin. Vaak zijn dit vrouwen die omwille van de zorg voor de aanwezige kinderen moeite hebben om een geschikte baan te vinden (Delmotte et al., 2008; Karin Geurts, 2006; Lenaers, 2006;Valgaeren, 2008; Van Aerschot, 2004).
Een relatieontbinding houdt vaak een wijziging van het sociaal netwerk in. Mogelijk heeft dit niet uitsluitend betrekking op het wegvallen van de partner. Schoonouders die voorheen een aantal diensten verleenden, zoals opvang van de kinderen, staan in een andere verhouding tot de ex-partner van hun kind. Gemeenschappelijke vrienden blijken misschien plots toch een bepaalde loyauteit te hebben. Ook de steun van de kinderen ten overstaan van hun ouders kan wijzigen na een scheiding. Zo stelt Kalmijn (2007) op basis van Nederlandse data vast dat de steun van kinderen aan hun vader reeds tijdens het huwelijk kleiner is dan steun aan de moeder. Dit genderverschil wordt vergroot na een scheiding. Bovendien is dit effect sterker voor een vroege scheiding. Dit is in overeenstemming met de bevinding dat beperkte bijdragen aan de opvoeding van de kinderen tijdens hun jongste jaren leidt tot een beperkte steun van deze kinderen aan de ouder (Kalmijn, 2007).
2.4.4. Een vergelijkend perspectief: impact van een beleid
Grossomodo kan een beleid op twee manieren inspelen op de economische achteruitgang na een scheiding. Enerzijds kan er een systeem van uitkeringen voorzien worden die de achteruitgang opvangen. Anderzijds kan een herintrede op de arbeidsmarkt of het verhogen van een aanwezige arbeidsmarktparticipatie gestimuleerd worden (Dewilde, 2002; Uunk, 2004). Wanneer we de impact van een echtscheiding op het inkomen in een Europees perspectief plaatsen, stellen we grote verschillen vast tussen de lidstaten. Uunk (2004)toont op basis van multivariate analyses aan dat er beschermende effecten uitgaan van (vooral) een sterk uitgebouwde sociale bescherming en publieke kinderopvangvoorzieningen. Het grotere effect van sociale transfers gaat enigszins in tegen de verwachting dat sociale uitkeringen een negatieve impact hebben op de arbeidsactiviteit. Mogelijks werken sociale transfers voornamelijk op korte termijn, onmiddellijk na de scheiding beschermend tegen een inkomensdaling. Maatregels die de arbeidsparticipatie bevorderen, zoals een sterk uitgebouwde kinderopvang, hebben dan een positief effect op de langere termijn (Uunk, 2004). In een vergelijkend onderzoek naar de economische effecten van een relatieontbinding in Zweden, België, Duitsland, Italië en Zweden, stellen de onderzoekers vast dat de gendergestuurde taakverdeling binnen het gezin een sterk verklarende factor is. Zweden is daarbij de grote uitzondering waar de economische effecten vrij gelijk verdeeld zijn onder mannen en vrouwen. Een zwakke gezinspolitiek in Groot-Brittannië maakt dat de combinatie gezin-werk moeilijk is, ondanks het feit dat een matige sociale bescherming arbeid net noodzakelijk maakt als bescherming tegen armoede. In België is de arbeidsverdeling ondanks evoluties op dit vlak nog steeds genderspecifiek. Een systeem van sociale transfers (voor niet werkende vrouwen) en publieke kinderopvang (voor werkende vrouwen) bieden enigszins een buffer tegen een inkomensdaling. Deze buffer werkt echter vooral op de korte termijn, in de eerste periode na de relatieontbinding. Aldus kunnen we vaststellen dat economische autonomie en arbeidsparticipatie best reeds voor de relatieontbinding aanwezig zijn,
49
wil men de gevolgen van de relatieontbinding op een genderneutrale manier opvangen ( m, 2006).
Het zal niet verbazen dat we ook wat de transities op de arbeidsmarkt na een scheiding betreft verschillen vaststellen tussen landen. In Nederland, Denemarken en Italië is er een sterke toename in de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen een jaarna de scheiding. In België is er een kleinere toename terwijl er in Griekenland en vooral Groot-Brittannië een afname is. Er zijn een aantal mogelijke oorzaken voor de toename van arbeidsmarktparticipatie. Voor Nederland bijvoorbeeld is de stijging te verklaren door het grote aanbod van deeltijdse banen enerzijds. Anderzijds is de voltijdse arbeidsmarktparticipatie van deze vrouwen voor de scheiding niet zo hoog, zodanig dat er eenvoudigweg meer marge is voor een toename.
De onderzoekers stelden een negatief effect vast voor herpartneren op de arbeidsmarktparticipatie in landen waar sociale transfers laag zijn. Publieke kinderopvang heeft een positief effect op de herintrede op de arbeidsmarkt door niet-werkende vrouwen en een negatief effect op het verminderen van het aantal werkuren door arbeidsactieve vrouwen. Dit geldt in het bijzonder voor vrouwen met jonge kinderen. Financiële transfers gericht op alleenstaande ouders hebben een negatief effect op de arbeidsmarktparticipatie (Van Damme, Kalmijn, & Uunk, 2009). Hoewel deze transfers zoals we eerder reeds zagen een buffer vormen tegen een financiële achteruitgang, schieten ze op langere termijn tekort indien er geen arbeidsactiverende maatregelen worden genomen.
2.5. Besluit
Allereerst stellen we vast dat waar een scheiding vroeger een (sociaal gestigmatiseerde) uitzondering was, het nu een maatschappelijk aanvaardbare transitie is die vrijwel iedereen kan doormaken. In de mate dat het een risicovolle transitie is, heeft het beleid rekening te houden met een toenemende groep mensen die erdoor getroffen wordt. Bovendien gaat het in toenemende mate ook om mensen die geen echtscheiding maar een ontsamenwoning doormaken. Officiële cijfers hieromtrent zijn echter niet voorhanden.
Deze evolutie gaat hand in hand met een versoepeling van de juridische afwikkeling van een scheiding. Het zogenaamd ‘neutraal’ maken van de wet op dit domein, is echter evenzeer een waardegeladen keuze. Er wordt immers impliciet vertrokken van de premisse van identieke levenslopen daar waar de praktijk uitwijst dat de organisatie van het huishouden voor de scheiding sterk gendergestuurd is. Dit zet zich door na de scheiding, ondermeer in de verblijfsregeling voor de kinderen. In de meerderheid van de gevallen verblijven kinderen bij de moeder wat implicaties heeft voor de combinatie van arbeid en gezin na een scheiding.
Een scheiding wordt vaak gevolgd door een verhuis en de transitie van eigenaarschap naar huurder. Dit vormt een uitdaging voor het woningbeleid teneinde een voldoende en betaalbaar aanbod te voorzien. In combinatie met herpartneren en de vorming van nieuw samengestelde gezinnen, dient dit aanbod eveneens afgestemd te worden op deze gezinsvorm. Daar waar het beleid de afgelopen jaren geconfronteerd werd met steeds kleinere gezinnen, dient men nu eveneens rekening
50
te houden met gezinnen die de ene week acht personen moeten huisvesten en de volgende week slechts twee personen.
Ofschoon een relatieontbinding ongetwijfeld vaak zeer pijnlijk is voor alle betrokkenen, kunnen we toch vaststellen dat er objectieve verschillen zijn wat de uitkomsten op vlak van de financieel-economische situatie betreft voor mannen en vrouwen. Alle onderzoek wijst immers uit dat vooral vrouwen financieel sterk achteruitgaan na een scheiding. Een van de bepalende factoren daarbij is de aanwezigheid van (jonge) kinderen. Het valt dan ook af te wachten of een toenemend aantal verblijfsco-ouderschappen hierin medieert. Een andere factor is het gezinsinkomen voor de scheiding, het aandeel van elke partner hierin en vooral de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Op korte termijn kunnen financiële en sociale transfers (hetzij tussen de partners, hetzij vanwege de overheid) een buffer vormen tegen een achteruitgang op financieel vlak. Om op langere termijn de inkomenspositie te versterken, dient echter vooral ingezet te worden op arbeidsmarktparticipatie. Een internationaal perspectief leert ons dat het bovendien vooral heilzaam is indien reeds voor de scheiding een zekere gelijkheid tussen de partners bestaan op dit vlak. Dit laatste lijkt een aanmaning om te voorkomen eerder dan te genezen.
51
3. De transitie verweduwing
In dit hoofdstuk zullen we allereerst enkele cijfers toelichten die aantonen dat de levensverwachting toeneemt en dat dit tot gevolg heeft dat steeds meer mensen terugvallen op het pensioen of een uitkering om in levensonderhoud te voorzien. Het blijk te echter dat het aantal armen onder ouderen niet gering is en het vooral oudere vrouwen zijn die zich in een precaire financiële situatie bevinden.
Vervolgens zullen we het Belgische pensioensysteem onder de loep nemen en de drie pijlers bespreken waarrond het systeem is opgebouwd. Er zal hierbij ook een opsplitsing gemaakt worden naar pensioenpijlers per tewerkstellingsstelsel. Op die manier wordt de situatie tussen werknemers, zelfstandigen en ambtenaren duidelijk belicht.
Vervolgens wordt er dieper ingegaan op de transitie naar verweduwing en de gevolgen hiervan, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de situatie waarin mannen dan wel vrouwen verkeren. Ten slotte passen we de opdeling naar stelsel en pensioenpijler specifiek toe op de situatie van vrouwen, waardoor hun precaire financiële situatie duidelijk naar voren komt.
3.1. Vergrijzing, pensionering, verweduwing en armoede: enkele cijfers
De bevolking veroudert, ondertussen niet langer enkel in de geïndustrialiseerde landen, maar nagenoeg overal in de wereld (Jacobs, 2004). Hierdoor zullen er de volgende decennia verschuivingen optreden in de bevolkingssamenstelling. Het aantal 65-plussers zal toenemen en binnen deze groep zal ook het aandeel 80-plussers stijgen (Algoed, 2007; Larmuseau, Lefebure, & Cantillon, 2007). In 2050 worden er in Vlaanderen om en bij de 685.000 80-plussers verwacht, in 2000 waren dat er 213.000 (Jacobs, 2006). Naast de toegenomen levensverwachting, speelt ook de daling van het vruchtbaarheidscijfer mee en de daaruit voortvloeiende afname van het aantal jongeren (Algoed, 2007; Larmuseau et al., 2007).
Door de vergrijzing van de bevolking stijgt ook het aantal pensioengerechtigden en wordt de gemiddelde pensioenduur langer. Wu (2005) stelt vast dat zonder sociale zekerheid meer dan de helft van oudere mensen in de landen die hij onderzocht9 in armoede zouden leven. In sommige landen in het noorden van Europa (Zweden en Noorwegen), evenals in sommige continentaal Europese landen (België, Frankrijk, Duitsland, Luxemburg en Nederland) biedt de sociale zekerheid meer genereuze uitkeringen voor oudere mensen dan in Angelsaksische landen zoals de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Australië. Toch is het duidelijk dat ook hier veel oudere mensen niet over voldoende inkomen en private bronnen beschikken om armoede uit te sluiten (Lefèbre, 2007). Ondanks geboekte vooruitgang de laatste 40 jaren, blijft armoede onder ouderen bestaan (Smeeding & Sandström, 2005). De
9 Australië, Oostenrijk, België, Canada, Finland, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Zweden, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten
52
groep ouderen met een laag inkomen is in Vlaanderen relatief groter dan in andere rijke landen van Europa (Van den Bosch, Lefebure, & Cantillo, 2007).
Tussen de Europese landen zijn veel verschillen vast te stellen in inkomensarmoede bij ouderen. Sommige landen, zoals Finland, Ierland, Nederland, Griekenland of het Verenigd Koninkrijk hebben lagere armoedecijfers voor sociale zekerheidstransfers dan andere landen zoals Oostenrijk, België of Frankrijk (Lefèbre, 2007). De twee voornaamste verklaringen voor dit verschil zijn ten eerste dat sommige landen een hogere tewerkstellingsparticipatie hebben onder ouderen, waardoor ze beter beschermd zijn tegen armoede. Ten tweede vallen sommige landen meer terug op beroepspensioenen die inbegrepen zijn in het inkomen voor sociale zekerheidstransfers. Dit is het geval in Finland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Een derde mogelijke verklaring kan gevonden worden bij de familiestructuur. Huishoudens in Zuid Europa zijn meestal groter dan in het Noorden en omvatten meerdere familieleden die bijdragen aan het huishoudinkomen. Een mogelijk voorbeeld hiervan is Griekenland (Lefèbre, 2007).
Tussen vrouwen en mannen is er ongelijkheid binnen de groep pensioen-gerechtigden. Vooral vrouwen moeten op sociale uitkeringen terugvallen als ze de pensioengerechtigde leeftijd bereiken (Smeeding & Sandström, 2005). De huidige generatie oudere vrouwen in Europa kampt echter met lage pensioeninkomsten. Dit is voor het grootste deel het gevolg van socio-economische systemen uit het verleden, waarin van hen verwacht werd dat ze grotere verantwoordelijkheid opnamen in het opvoeden van hun kinderen en bijgevolg terugvielen op de pensioenbescherming van hun echtgenoot. Vrouwen moesten het dus stellen met afgeleide rechten, wat vaak leidde tot onvoldoende pensioen-inkomen. Hierdoor lopen zij een groter risico op armoede op oudere leeftijd. De tewerkstellingssituatie is voor vrouwen ook vaak een stuk nadeliger – zoals hierboven besproken – zoals deeltijds werk en lagere lonen. Ook dit resulteert in lagere pensioenen (Zaidi, Gasior, & Zólyomi, 2010).
Vrouwen ouder dan 75 jaar lopen het hoogste risico op armoede. Binnen deze groep van oudere vrouwen zijn het de weduwen die het ergst getroffen worden op financieel gebeid. Deze vrouwen komen terecht in de groep alleenwonenden waarvan we reeds zagen dat ze in de meest precaire situaties verkeren. Doordat vrouwen een hogere levensverwachting hebben dan mannen, en vrouwen doorgaans jonger zijn dan hun partner, verliezen meer vrouwen hun partner dan mannen (Kalmijn, 2002;Lodewijckx & Jacobs, 2002). Op 1 januari 2008 was in Vlaanderen 3% van de mannen verweduwd en 10% van de vrouwen. Van alle mannen ouder dan zestig, was in het Vlaamse Gewest 11% verweduwd. Van alle vrouwen ouder dan zestig was dat 35%10.
3.2. Het Belgisch pensioenenstelsel
De grootste groep verweduwden heeft de pensioengerechtigde leeftijd reeds bereikt. Daarom wordt eerst dieper in gegaan op de soorten pensioenen en aanverwante begrippen. Het pensioen kan in Vlaanderen verschillende vormen aannemen,
10 Bron: Statbel, eigen bewerking
53
bovendien zullen een aantal begrippen in het discours rond pensioenen regelmatig terugkomen. Om hierin duidelijkheid te scheppen worden eerst de verschillende soorten pensioenen uitgelegd en enkele veelgebruikte termen verklaard.
3.2.1. De pensioenpijlers
In België zijn er drie pijlers waarin de verschillende pensioenen ondergebracht kunnen worden.
De eerste pijler, het wettelijke pensioen, is de basis van het pensioen. Elke Belg heeft recht op een pensioenuitkering van de staat. Het bedrag van dit pensioen varieert volgens verschillende criteria zoals het statuut - ambtenaren, zelfstandigen en loontrekkenden genieten elk zeer uiteenlopende pensioenstelsels -, de duur van de loopbaan, de beroepsinkomsten en de gezinssituatie.
De tweede pijler gaat over het pensioen dat wordt georganiseerd op niveau van de onderneming of bedrijfstak. Het is een vorm van aanvullend collectief pensioensparen en wordt aangeboden door de werkgever (Demeyere, 2002). Indien de werkgever geen bedrijfspensioen aanbiedt, is het ook niet mogelijk in deze pijler te sparen.
De derde pijler is een aanvullende individuele pensioenvorming, het gaat om levensverzekeringen en pensioensparen (Demeyere, 2002).De individuele levensverzekering is een verzekeringscontract waarin pensioenkapitaal wordt opgebouwd. Op het moment van pensionering komt dit kapitaal vrij voor de verzekeringsnemer. Men kan ook opteren voor een pensioenspaarverzekering of pensioenspaarfonds, dit zijn respectievelijk een spaarverzekering en een spaarrekening (Godts & van Beek, 2007). Pensioensparen in de derde pijler is een individuele aangelegenheid. Het bedrag dat men spaart per jaar is tot op zekere hoogte fiscaal aftrekbaar.
3.2.2. Basisuitkeringen
3.2.2.1. Gewaarborgd minimumpensioen
Wanneer de beroepsloopbaan voldoet aan bepaalde voorwaarden, mag het bedrag van het pensioen niet kleiner zijn dan een zeker minimum. Er zijn twee belangrijke elementen: de loopbaan moet minstens 2/3 van een volledige loopbaan bereiken endeze jaren moeten een bepaald minimum aan VTE tellen11.
3.2.2.2. Inkomensgarantie voor ouderen
De inkomensgarantie voor ouderen (IGO) is een uitkering die tot doel heeft financiële hulp te bieden aan bejaarde personen die niet over voldoende middelen beschikken. Men moet de leeftijd van 65 bereikt hebben om hierop aanspraak te kunnen maken12. Het basisbedrag voor een gehuwde of samenwonende is 595,33€ per maand, voor een alleenstaande is dit bedrag 892,99€. Het grootste aandeel IGO-ontvangers zijn vrouwen (Cantillon & Lefebure, 2007).
11 Rijksdienst voor pensioenen (http://www.rvponp.fgov.be/onprvp2004/NL/intro.asp)12 Rijksdienst voor pensioenen (http://www.rvponp.fgov.be/onprvp2004/NL/intro.asp)
54
Sinds 1 juni 2001 krijgen de voormalig gerechtigden van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden deze inkomensgarantie voor ouderen. Tenminste, als dit voor de betrokkene gunstiger blijkt te zijn, anders blijft men het gewaarborgd inkomen ontvangen (Van Haarlem, 2009).
Ter illustratie vergelijken we deze bedragen met die van de armoedegrens. Dit is een referentiebedrag waarvoor geldt dat wie een netto beschikbaar inkomen heeft dat hier onder valt als arm beschouwd wordt13. Deze armoedegrens (voor het jaar 2006) wordt bereikt met een inkomen van minder dan 860 euro per maand voor een alleenstaande en met een inkomen van minder dan 1805 euro per maand voor gezinnen (2 volwassenen en 2 kinderen).14 Deze cijfers illustreren de precaire financiële situatie van ouderen die terug moeten vallen op enkel een inkomensgarantie voor ouderen, de inkomensgarantie verschilt immers niet veel van het bedrag van de armoedegrens.
3.2.2.3. Overlevingspensioen
Weduwen en weduwnaars hebben recht op een overlevingspensioen zolang ze niet hertrouwd zijn. Dit recht op een overlevingspensioen is afhankelijk van enkele voorwaarden en gebaseerd op de vroegere beroepsloopbaan van de overleden echtgeno(o)t(e) (Valgaeren, 2008). Het bedrag van het overlevingspensioen stemt overeen met het rustpensioen waarop de overleden echtgeno(o)t(e) recht had of zou hebben gehad (Van Woensel et al., 2006). Enkel gehuwden kunnen terugvallen op een overlevingspensioen indien de partner sterft, samenwonenden niet. Om een overlevingspensioen te kunnen ontvangen, mag het eigen inkomen niet boven een bepaald bedrag uitstijgen (Valgaeren, 2008). Verweduwden die enkel recht hebben op een overlevingspensioen zien hun gezinsinkomen dalen met 20% - van het voordien gezamenlijk -inkomen15.
Een weduwe of weduwnaar van een zelfstandige kan eveneens aanspraak maken op een overlevingspensioen. Voor een groot deel loopt de regelgeving hiervoor gelijk met die van de privésector (Van Woensel et al., 2006).
Voor statutaire ambtenaren is het overlevingspensioen enigszins anders georganiseerd. Statutaire ambtenaren geven recht op een overlevingspensioen aan bepaalde nabestaanden. Het kan gaan om de weduwe of weduwnaar, de uit de echt gescheiden echtgeno(o)t(e) of om wezen. Er gelden verschillende voorwaarden en berekeningswijzen. Na hertrouw van de weduwe of weduwnaar wordt het overlevingspensioen stopgezet (Van Woensel et al., 2006). Het overlevingspensioen in het stelsel van ambtenaren ligt hoger dan de andere overlevingspensioenen. Het overlevingspensioen waar zelfstandigen recht op hebben bedraagt bijvoorbeeld nog niet de helft van dat van ambtenaren (Decoster, Orsini, & Van Camp, 2007).
Uit de echt gescheiden echtgenoten die niet hertrouwden, ontvangen geen overlevingspensioen na overlijden van de ex-partner. Voor deze categorie is er echter wel een mogelijkheid om naast het eigen rustpensioen, een rustpensioen te
13 http://statbel.fgov.be/nl/binaries/pr128_nl%5B1%5D_tcm325-31933.pdf14 Persbericht 17 oktober, 2008. Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie. Armoede in België. http://economie.fgov.be/nl/binaries/pr128_nl%5B1%5D_tcm325-31933.pdf15 http://www.onprvp.fgov.be/ONPRVP2004/NL/I/IA/IA_a/IA_a_b/IA_a_b_09.asp
55
ontvangen op basis van de beroepsactiviteit van de ex-echtgeno(o)t(e) tijdens het huwelijk (Taelmans, Peeters, Curvers, & Berghman, 2007). Vooral voor vrouwen die nooit een betaalde baan hebben gehad is het gunstig dat dergelijke regeling bestaat, omdat deze vrouwen na de echtscheiding vaak in een zwakkere financiële positie terecht komen doordat ze voordien niet of minder actief waren op de arbeidsmarkt. De begunstigde moet voor dit pensioen 64 of 65 jaar oud zijn. Men mag niet hertrouwd zijn, niet uit de ouderlijke macht ontzet zijn en niet veroordeeld zijn voorhet naar het leven staan van de ex-echtgeno(o)t(e). Ook als feitelijk gescheiden echtgenot(o)t(e) kan men aanspraak maken op het pensioengedeelte van de voormalige partner (Van Woensel et al., 2006).
Aangezien het niet onbeperkt is toegelaten een overlevingspensioen te cumuleren met andere inkomsten, kiezen sommigen ervoor dit pensioen op te nemen en niet (meer) uit werken te gaan. Onderzoek wees uit dat van de groep mensen die werkten bij het overlijden van de echtgeno(o)t(e) meer personen afstand doen van hun recht op overlevingspensioen dan bij de niet werkenden. Mannen doen ook vaker afstand van het recht op overlevingspensioen dan vrouwen. Dit wordt voor een deel verklaard door het feit dat een groot deel van de vrouwen niet aan het werk is op het moment dat de partner overlijdt. Dit maakt de keuze voor het opnemen van het overlevingspensioen vrij voor de hand liggend (Taelmans et al., 2007).
3.2.3. Pensioenen naar tewerkstellingsstelsel
Het bedrag van het netto pensioen dat men ontvangt bij pensionering, hangt naast de hoogte van het arbeidsinkomen ook af van het stelsel - ambtenaar, zelfstandige of werknemer - waaronder men voordien tewerkgesteld was. Dit resulteert in grote ongelijkheid in pensioenen (Demeyere, 2002). Daarnaast speelt ook de gezinstoestand een rol bij het bepalen van het bedrag van het pensioen. Verder wordt de beroepsloopbaan niet alleen gevormd door de perioden waarin men effectief als werknemer werkte, maar ook de perioden van gelijkstelling met een tewerkstelling worden mee in rekening gebracht voor het bepalen van het rustpensioen. Dit kan bijvoorbeeld de periode van bevallingsrust zijn, arbeidsongeschiktheid of loopbaanonderbreking. Een volledige loopbaan telt – zowel voor mannen als voor vrouwen – 45 jaar (Van Woensel et al., 2006).
Ook de deelname aan de tweede en derde pensioenpijler verschilt voor werknemers in loondienst, ambtenaren en zelfstandigen. In combinatie met andere factoren zorgt dit ervoor dat het verschil in pensioen grote proporties kan aannemen. We schetsen eerst de algemene situatie en ongelijkheden binnen de groep gepensioneerden en gaan later dieper in op de positie van vrouwen die de pensioenleeftijd bereikt hebben.
3.2.3.1. De pensioensituatie van een werknemer in loondienst
Eerste pijler
Het wettelijk pensioen is een uitkering om de levensstandaard die voor de pensioengerechtigde leeftijd (of voor het overlijden van de echtgenoot) werd opgebouwd, voor een deel te behouden. Deze sociale verworvenheid verzekert iedereen op het einde van zijn loopbaan een basisinkomen. Daarom is het pensioen bij werknemers gebaseerd op het loon. Als blijkt dat wat men voordien verdiende
56
niet genoeg is, dan heeft men recht op het minimumpensioen. Wanneer er onvoldoende pensioenrechten zijn of als er tijdens de loopbaan geen inkomen is geweest, ontvangt men een uitkering, de inkomensgarantie voor ouderen. Deze wordt echter uitsluitend betaald indien er geen andere middelen voorhanden zijn (Vanthienen, 2006). Het bedrag van deze inkomensgarantie is erg laag. Omdat deze uitkeringen enkel worden aangepast aan de prijsinflatie en niet aan de toegenomen welvaart, daalt de relatieve welvaart van de oudste gepensioneerden stelselmatig ten opzichte van de actieve bevolking en ook ten opzichte van jonggepensioneerden(Cantillon & Lefebure, 2007).
Men kan stellen dat het gemiddelde maandinkomen van een gepensioneerde werknemer – met een volledige voltijdse loopbaan achter de rug – in verhouding hoger ligt dan dat van een gepensioneerde zelfstandige en lager dan dit van een gepensioneerde ambtenaar (Godts & van Beek, 2007).
Tweede pijler
Volgens (Demeyere, 2002) is het aanbod van de tweede pensioenpijler ongelijk verdeeld. Werknemers met een hoger inkomen krijgen vaker de mogelijkheid aangeboden in te stappen in een groepsverzekering of een pensioenfonds dan werknemers die een lager loon ontvangen. Bovendien zijn er veel minder arbeiders bij een groepsverzekering aangesloten dan bedienden. Deze mensen, die vaak al met een lager loon moeten rondkomen tijdens de periode van tewerkstelling en het gebrek aan een tweede pijler verzekering, lopen een aanzienlijk risico om als gepensioneerde in financiële problemen te komen (Vanthienen, 2006). Hierdoor neemt het risico op inkomensongelijkheid binnen de groep van ouderen die met pensioen zijn behoorlijk toe (Demeyere, 2002).
Aan de basis van deze ongelijke verdeling van het tweede pijlerpensioen liggen zowel sectoriële, bedrijfsspecifieke als werknemersgebonden oorzaken aan de basis. Vrouwelijke werknemers blijken sterk benadeeld te worden bij de toekenning van een aanvullend bedrijfspensioen. Werklozen kunnen eveneens geen gebruik maken van het aanvullend bedrijfspensioen (Drijkoningen, 2008). Ook hier zal dat het totale bedrag waarmee men na het pensioen moet rondkomen naar beneden gehaald worden in verhouding met degenen die wel gebruik konden maken van de tweede pijler.
Het zijn volgens Deleeck (2000) enkel de welgestelde ouderen wier welvaart toeneemt door aanvullende pensioenen uit de tweede pijler. Naarmate men in een hogere inkomensklasse terecht komt, zijn fiscale voordelen van een tweede pijlerpensioen bovendien groter dan de voordelen van een loonsverhoging.
Ook voor de werkgever - voor wie de loonkost op die manier afneemt - is het een interessante piste om werknemers in een hogere loonklasse te belonen met een aanvullend bedrijfspensioen (Demeyere, 2002; Pepermans, Verhue, Ooghe, & Algoed, 2000). Dankzij een aanvullende pensioenregeling kunnen de werkgevers hunwerknemers een extralegaal loonvoordeel geven in ruil voor een fiscale en parafiscale gunstmaatregel (Vanthienen, 2006).
Het ziet er dan ook naar uit dat de laagste inkomensklasse er niet in zal slagen gebruik te maken van het tweede pijler pensioen om het wettelijk pensioen op te
57
tillen tot een behoorlijk niveau, aangezien zij er meestal van uitgesloten worden. De kloof tussen arm en rijk bij ouderen zal daardoor groter worden (Pepermans et al., 2000).
Derde pijler
Ten slotte is er de derde pensioenpijler. Via deze pijler worden individuele pensioenen gespaard. Er is geen volledige toegankelijkheid tot de derde pijler, niet iedereen kan zich sparen in deze derde pijler financieel permitteren (Gieselink, Peeters, Van Gestel, Berghman, & Van Buggenhout, 2003). Het is volgens Drijkoningen (2008) opmerkelijk dat vooral de hoge inkomensklasse pensioenvoorzieningen in deze pijler heeft opgebouwd. Over de periode 1993- 2003is er een democratisering naar lagere inkomens te ontwaren. Toch blijkt dat de derde pijler nog steeds grotendeels een zaak voor de hoge inkomens is (Drijkoningen, 2008). Volgens Peeters, Van Gestel, Gieselinck, Berghman & Van Buggenhout (2003) nemen ook hier kaderleden meer deel aan formules voor aanvullende pensioenen dan bedienden. Bedienden nemen op hun beurt meer deel dan arbeiders. De kans op deelname stijgt naarmate het inkomen stijgt. Werknemers die beschikken over een contract van onbepaalde duur nemen meer deel dan werknemers die een contract hebben dat beperkt is in duur.
Zowel het tweede als derde pijler pensioen lijken eerder een zaak te zijn van de meer begoeden in onze samenleving. Vaak zorgt ook een cumulatie van beide pensioenen bovenop een goed wettelijk pensioen voor nog grotere ongelijkheden binnen de groep van gepensioneerde werknemers.
3.2.3.2. De pensioensituatie van de zelfstandige
Eerste pijler
Zelfstandigen hebben een lager wettelijk pensioen dan werknemers en ambtenaars (Gieselink et al., 2003). De wettelijke pensioenen van zelfstandigen vallen zelfs zeer laag uit. De pensioenen die worden berekend op een vergelijkbare manier als het werknemerspensioen, zijn minder hoog omdat men er correctiecoëfficiënten op toepast (Van Limberghen & Verheyden, 2003). Door deze correctiecoëfficiënt wordt een vertraging in het stijgingsritme van het pensioenbedrag gecreëerd (Englert et al., 2002). De combinatie van het wettelijke basispensioen en het wettelijke aanvullend pensioen stelt bepaalde zelfstandigen wel in de mogelijkheid om een met de wettelijke werknemerspensioenen vergelijkbaar pensioen op te bouwen (Van Limberghen & Verheyden, 2003).
Er bestaat een gewaarborgd minimumpensioen voor de zelfstandigen die een loopbaan kunnen bewijzen van minstens 2/3 van een volledige loopbaan. Omdat het een minimum is, wordt dit pensioen uiteindelijk maar toegekend indien het bedrag ervan hoger ligt dan het pensioen dat berekend wordt op basis van de beroepsinkomsten.16
16 http://www.rsvz.be/nl/faq/q_pension_minimum_career.htm
58
De gemiddelde leeftijd waarop men het pensioen aanvangt, ligt het hoogst bij zelfstandigen. Meer dan werknemers of ambtenaren, werken zij door tot aan de officiële pensioenleeftijd (Herremans, 2005).
Tweede pijler
Zelfstandigen kunnen in principe geen gebruik maken van het pensioen in de tweede pijler (Drijkoningen, 2008). De mogelijkheid bestaat echter om via het Vrij Aanvullend Pensioen een pensioensovereenkomst te sluiten. Men kan de bijdragen -althans binnen omschreven grenzen - fiscaal als beroepskost aftrekken (Gieselink et al., 2003). Ook de meewerkende echtgenoten – waarover later meer -, in tegenstelling tot het wettelijk pensioen, in aanmerking voor het Vrij Aanvullend Pensioen.
De leden van bepaalde vrije beroepen beschikken verder ook nog over de mogelijkheid bij een pensioenkas - die specifiek voor die beroepsgroep werd opgericht - een pensioen op te bouwen. Er is ook een bepaalde groep van zelfstandigen die recht hebben op een aanvullend pensioen voor zelfstandige bedrijfsleiders (Gieselink et al., 2003).
Derde pijler
Aangezien de derde pensioenpijler op individuele basis georganiseerd wordt, kunnen ook zelfstandigen hierop intekenen. Onderzoek heeft uitgewezen dat zelfstandigen meer dan niet-zelfstandigen, deelnemen aan de derde pensioenpijler. Aangezien zelfstandigen moeten terugvallen op een lager pensioen, kan de behoefte aan een extra pensioen binnen deze groep meer als nodig ervaren worden (Peeters et al., 2003). We kunnen hierbij de kanttekening maken, dat het waarschijnlijk ook eerder gaat om de zelfstandigen die voldoende verdienen om aan deze vorm van sparen te kunnen doen.
3.2.3.3. De pensioensituatie van een ambtenaar17
Eerste pijler
Naast de koppeling van de omvang van de pensioenuitkering voor ambtenaren aan de gezondheidsindex, genieten ambtenaren ook de zogeheten welvaartvastheid tijdens hun pensioen. Gepensioneerde ambtenaren ontvangen aanpassingen die actieve ambtenaren in dezelfde functie als ze zelf voordien bekleedden, krijgen (Godts & van Beek, 2007).
Het ambtenarenpensioen wordt bovendien niet berekend op het gemiddelde beroepsinkomen over de gehele loopbaan – zoals bij andere werknemers - maar op het beroepsinkomen van de laatste vijf jaren van de loopbaan. Belangrijk hierbij te onthouden, is dat de laatste jaren van de loopbaan algemeen genomen de jaren zijn waarin men het meeste verdient.
Vervolgens stemmen ambtenarenpensioenen steeds met het gezinsbedrag overeen, ook al heeft de gepensioneerde ambtenaar geen echtgeno(o)t(e) ten laste (Van
17 Met ambtenaar wordt hier bedoeld statutaire ambtenaren. De contractuele werknemers bij de overheid vallen onder de regeling van het rustpensioen voor werknemers.
59
Limberghen & Verheyden, 2003; Weemaes, 1999). Het rustpensioen in de overheidssector is strikt gebonden aan de persoon van de ambtenaar (PDOS, 2008).
Ambtenaren die in ziekteverlof of prepensioen zijn, worden als loontrekkenden beschouwd, ook voor de bescherming van het pensioen(Herremans, 2005).Ambtenaren die definitief lichamelijk ongeschikt werden bevonden en om die reden ambtshalve op rust werden gesteld, kunnen in principe een rustpensioen krijgen. De berekening van dit pensioen is hetzelfde als die van het rustpensioen (PDOS, 2008).
Contractuele ambtenaren daarentegen vallen onder het pensioenstelsel van de werknemers.18 Hierdoor kunnen ze dus niet terugvallen op het voordelige wettelijke ambtenarenpensioen waarop hun statutaire collega’s recht hebben.
Tweede pijler
Ambtenaren kunnen geen beroep doen op een aanvullend bedrijfspensioen(Drijkoningen, 2008). Zoals hierboven uitgelegd, ligt het pensioen van vast benoemde ambtenaren hoger dan het werknemerspensioen. Hierdoor hebben gepensioneerde ambtenaren het financieel beter dan gepensioneerde werknemers en zelfstandigen. Het gemiddelde pensioen van statutaire ambtenaren zou zelfs substantieel boven het pensioen van werknemers liggen. Ook als het aanvullend tweedepijlerpensioen mee wordt opgenomen, ligt het ambtenaren pensioen uit de eerste pijler minstens even hoog of hoger dan dat van een werknemer (Berghman, Curvers, Palmans, & Peeters, 2007).
Ten tijde van de ontwikkeling van het pensioensysteem werd de staat verantwoordelijk geacht voor het verdere onderhoud van zijn dienaren na de pensioensleeftijd. En wel omdat het niveau van ambtenarenwedden niet toereikend was om hen afdoende te beschermen tegen inkomensverlies bij ouderdom of overlijden van de kostwinner (Van Limberghen & Verheyden, 2003). Hier ligt de oorsprong van dit hoge ambtenarenpensioen, contractuele ambtenaren zijn bijgevolg minder goed verzekerd tegen het ouderdomsrisico. Ze kunnen niet terugvallen op dit voordelige pensioen en krijgen bovendien zelden de mogelijkheid om in te tekenen op een pensioenplan uit de tweede pijler.
Derde pijler
De derde pijler staat open voor iedereen die belastingplichtig is, het gaat over een individuele regeling. Net als bij werknemers en zelfstandigen is deze derde pijler cumuleerbaar met andere pensioenvoorzieningen (Godts & van Beek, 2007).
3.2.4. Ongelijke pensioenen
We zagen al dat er allerlei ongelijkheden vast te stellen zijn voor mensen die de pensioenleeftijd bereikt hebben, bovendien werd er ook gesteld dat vrouwen het vaak moeilijker hebben na de pensioenleeftijd en in vele gevallen nog vaker indien ze verweduwd zijn. Het gaat om ongelijkheden binnen de groep van ouderen en
18 http://www.belgium.be/nl/werk/pensioen_en_einde_loopbaan/pensioen/regels/rustpensioen/ambtenaren/
60
eveneens om ongelijkheden van de groep ouderen tegenover de rest van de bevolking.
In de eerste plaats wordt een beeld geschetst van de verschillende ongelijkheden die na het bereiken van het pensioen of de status van verweduwde boven komen, in een volgend hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de ongelijke situatie waarmee vrouwen worden geconfronteerd ten opzichte van mannen in deze situatie.
Uit de Sociaal-Economische Enquëte (Deboosere et al., 2009) komt naar voor dat in 2001 oudere personen opnieuw meer kans hadden om in een situatie van bestaansonzekerheid en armoede terecht te komen dan jonge mensen. Het zijn alleen de eenoudergezinnen die hierop een uitzondering maken. De armoedegraad van personen ouder dan 65 is volgens hen een opvallend gegeven.
Volgens Anne-Catherine Guio wijst dit op een daling van de levenstandaard op deze leeftijd, die voor sommigen onder hen zo ver gaat dat hun inkomen onder de armoedegrens duikt (Guio, 2006). Iets meer dan de helft van de gezinnen van 55-plussers moet het stellen met het maandelijks wettelijk pensioen als enige bestaansmiddel. 16% van de hoogbejaarde koppels heeft zelfs een inkomen dat lager is dan het wettelijk minimumloon (Pauwels, Vanden Boer, & Houben, 2004).
Het wettelijk pensioen, of wat we eerder de eerste pensioenpijler noemden, was oorspronkelijk bedoeld als een sociale verzekering. Het diende ter bescherming van het arbeidsinkomen na stopzetting van de tewerkstelling. Ondertussen is hetwettelijk pensioen steeds meer geëvolueerd naar het louter bieden van een basisbescherming. Het risico bestaat dat de aanvullende pensioenen enkel als bonus voor beter betaalde werknemers zullen dienen (Gieselink et al., 2003).
Uit onderzoek van Stringlhamber et al. (2007) blijkt dat bepaalde categorieën van mensen die het na de pensionering met minder wettelijk pensioen zullen moeten stellen, ondervertegenwoordigd blijven bij de derde pijler spaarders. Het gaat bijvoorbeeld over huurders, werklozen en mensen met lage inkomens. De onderzoekers stelden ook vast dat andere categorieën, zoals woningeigenaars met een hoog inkomen, die vaak al aanspraak kunnen maken op een pensioenformule uit de tweede pijler, een hoge participatiegraad laten optekenen in de derde pijler. Deze subgroep beschikt reeds over een degelijk inkomen, zelfs bij pensionering(Stringlhamber et al., 2007). Op deze manier wordt de kloof tussen arm en rijk in de pensioenleeftijd steeds groter. Beleggen via de derde pijler is voor de hogere inkomensklassen zeer voordelig, gezien de progressiviteit van het Belgische belastingstelsel. Doordat de tweede en derde pensioenpijler fiscale vrijstelling genieten als voordeel, zijn het voornamelijk hogere inkomens die er gebruik van kunnen maken.
Inkomsten uit of het loutere bezit van private vermogens vormen – meer nog dan de inkomens uit arbeid – een belangrijke indicator van materiële welstand en financiële zekerheid (De Boyser, 2004). De accumulatie van financiële vermogens en de kapitaalopbrengsten van sommigen doen de ongelijkheid toenemen (Schoenmaekers & Breda, 2004). Niet-eigenaars hebben volgens (Deleeck, 2000) een armoederisico dat tweemaal zo hoog is. Ook Pacolet stelt vast dat het bezitten van een eigen huis niet te onderschatten is voor bestaanszekerheid van ouderen (Pacolet & Bouten, 2000). Het armoederisico onder ouderen is de voorbije jaren gehalveerd, terwijl het
61
armoederisico in de specifieke groep van oudere huurders zowat verdubbelt. De gemiddelde welvaart is in eerste instantie al hoger bij eigenaars dan bij huurders. Als daarenboven nog eens rekening gehouden wordt met het inkomensvoordeel dat verbonden is aan woningbezit, neemt dit verschil nog grotere proporties aan (Van den Bosch et al., 2007). Ook al stijgt het aantal mensen dat eigenaar is van een huis met de leeftijd, het aandeel huurders van sociale woningen blijkt eveneens toe te nemen met de leeftijd. Dit wijst erop dat de onzekerheid voor een grote groep mensen eveneens stijgt naarmate men ouder wordt (Deboosere et al., 2009).
De privatisering van de pensioenen werkt ongelijkheid in de hand. Demeyere schrijft in haar scriptie - op basis van een simulatie die ze uitvoerde – dat zelfs een gedeeltelijke privatisering van de pensioenen al zou leiden tot een ongelijkere inkomensverdeling bij ouderen. Haar onderzoek toont aan dat inkomensongelijkheid bij deze beperkte privatisering van de pensioenen groter is in vergelijking met de situatie waarbij geen compensatie plaatsvindt voor de daling van de wettelijke pensioenen. Bij compensatie door middel van aanvullende pensioenen, dreigt de inkomensongelijkheid sneller toe te nemen dan zonder compensatie (Demeyere, 2002).
Verschillende auteurs bieden mogelijke oplossingen aan om de financiële deprivatie van de groep minder begoeden onder de gepensioneerden tegen te gaan en de ongelijkheden weg te werken. Volgens Algoed (2007) moet er door de overheid meer geïnvesteerd worden in wettelijke pensioenen. Deze bieden een verzekering tegen het langlevenrisico. De uitholling van de koopkracht kan bovendien tegengegaan worden door deze pensioenen aan de gezondheidsindex te koppelen. Met het oog op herverdeling van hoge naar lage inkomens, kan volgens hem het wettelijk pensioen eenvoudigweg worden geïntegreerd in de personenbelasting. Intergenerationele solidariteit kan dan weer georganiseerd worden door wettelijke pensioenen aan de welvaart te koppelen.
Ondanks de stijging van de welvaart, is voor ouderen het risico op een laag inkomen groter geworden. De inkomensverdeling is, zoals aangetoond, bovendien ongelijk binnen deze groep (Lefebure, Cantillon, & Van den Bosch, 2007) wat maakt dat er een groep bejaarden is die zich in erg precaire levensomstandigheden bevinden. Volgens Van den Bosch et al. (2007) is het net de toename van de ongelijkheid onder de gepensioneerden die mogelijk verklaart dat het publieke beeld van bejaarden vaak een is van welgestelde ouderen. Precies omdat ze veel minder kunnen consumeren en participeren is de grote groep bejaarden die met een minimumpensioen moet rondkomen, sociaal veel minder zichtbaar.
3.3. Het pensioen in genderperspectief
Naast de ongelijkheden tussen ouderen en jongeren en de verschillen binnen de groep van bejaarden, is er ook een specifieke ongelijkheid vast te stellen tussen vrouwen en mannen voor wat de hoogte van het totale inkomen tijdens het pensioen betreft. Deze ongelijkheid heeft zijn wortels in de situatie waarin vrouwen en mannen zich bevinden tijdens de actieve leeftijd. Na wat in het eerste theoretische hoofdstuk werd besproken, kunnen we vermoeden dat mannen zullen kunnen genieten van een hoger pensioen dan vrouwen.
62
3.3.1. Eerste pijler pensioen voor vrouwen
Het rustpensioen van vrouwen ligt gemiddeld veel lager dan dat van mannen (Curvers, Vandermeerschen, & Berghman, 2009). Volgens Berghman et al. (2007)bedroeg in 2004 het gemiddeld totale pensioen voor mannen 1431 euro en voor vrouwen 580 euro.
Flexibele werknemers19 voldoen niet aan het standaard arbeidsmodel waaraan niet-flexibele werknemers wel voldoen (Peeters et al., 2005). Eind jaren vijftig kreeg het wettelijke pensioen zijn huidige vorm. Men ging er toen van uit dat vrouwen niet buitenshuis werkten en wat men het “ouderdomsrisico” noemt, werd gedeeld binnen het gezin. Het Belgische pensioensysteem werd ontwikkeld voor mannen die een voltijdse, volledige en ononderbroken loopbaan doorlopen (Palmans, Peeters, & Berghman, 2007a). Dit ligt aan de basis van het feit dat de pensioenbescherming minder goed afgestemd is op atypische en flexibele loopbanen, waardoor vrouwen in deze situaties vaak onvoldoende rechten kunnen opbouwen. Hierdoor lopen ze een hoger risico op onvoldoende pensioendekking (Palmans et al., 2007a).
De kwaliteit van loopbaanpatronen van vrouwen wordt volgens Vermeiren en collega’s (2007) in belangrijke mate bepaald door de genoten scholing. Wie hoger opgeleid is, heeft meer kans op een stabiele loopbaan. Hieruit vloeit ook een stabieler loopbaaneinde voort en een beter pensioen. Precaire en onzekere loopbanen zijn vooral een probleem van lager geschoolden. Ook het hebben van kinderen maakt dat loopbanen van vrouwen minder duidelijk afgelijnd zijn, wat ook hier een effect heeft op het pensioen. Daarenboven komt nog dat - door de toename van het aantal echtscheidingen - het ouderdomsrisico steeds minder gedeeld wordt binnen het gezin (Palmans, Peeters, & Berghman, 2007b). De vrouwen die in de meest onzekere posities zitten lopen dus ook een grote kans op een erg laag inkomen als ze de pensioenleeftijd bereiken.
Wat zelfstandigen betreft, bestaat de groep van “meewerkende familieleden” in Vlaanderen bijna uitsluitend uit vrouwen. Deze meewerkende echtgenote is een bijzonder type van zelfstandig helper die de echtgenoot of partner helpt bij de uitoefening van de zelfstandige activiteit, zonder zelf de bedrijfsleiding op zich te nemen. (Karen Geurts & van Woensel, 2005). Ook wie wettelijk samenwoont, kan in dit statuut worden ingeschreven (Van Hove, 2009).
Ook bij de respondenten van de SILC-enquête valt op dat het statuut van meewerkend familielid een vrouwelijk fenomeen is (Tabel 9).
19 Met flexibele werknemers worden werknemers bedoeld die (tijdelijk) halftijds werken, loopbaan-onderbreking nemen of zich tijdelijk terugtrekken uit de arbeidsmarkt.
63
Tabel 9: Percentage mannen en vrouwen in een zelfstandigenstatuut of een werknemersstatuut (SILC-data)
Mannen
N = 5099
Vrouwen
N = 4947
Totaal
N = 10046
zelfstandige met werknemers in dienst 4,8% 1,8% 3,3%
zelfstandige zonder werknemers in dienst 8,8% 5,9% 7,4%
werknemer 86,3% 89,9% 88,1%
meewerkend familielid 0,1% 2,4% 1,2%
Iets meer mannen dan vrouwen zijn zelfstandige met werknemers in dienst. Mannen zijn zelden (0,1%) meewerkend familielid, terwijl iets meer vrouwen (2,4% van de vrouwelijke respondenten) dat zijn. Het grootste deel van de respondenten zijn werknemers.
Een verdere opdeling in leeftijdsklasse brengt echter een duidelijker genderverschil aan het licht. Tabel 10 toont aan dat in de jongste leeftijdsklassen de voornaamste tewerkstellingsstatus werknemer in loondienst is, zowel voor vrouwen als voor mannen. Wat interessant is in deze tabel, is het genderverschil voor de status meewerkend familielid, vooral in de oudere leeftijdsklassen.
64
Ta
bel 1
0: P
erce
ntag
e m
anne
n en
vro
uwen
in e
en z
elfs
tand
igen
stat
uut
of e
en w
erkn
emer
ssta
tuut
, op
gede
eld
naar
leef
tijds
klas
se (
SIL
C-d
ata)
Man
nen
zelfs
tand
ige
met
wer
knem
ers
in d
iens
t 0,
0%
1,5%
3,
4%
5,1%
6,
0%
5,9%
5,
5%
10,7
%
4,8%
zelfs
tand
ige
zond
er w
erkn
emer
s in
die
nst
1,8%
5,
8%
8,4%
8,
3%
8,6%
8,
7%
12,8
%
17,4
%
8,8%
wer
knem
er
98,2
%
92,6
%
88,1
%
86,5
%
85,3
%
85,3
%
81,8
%
71,9
%
86,3
%
mee
wer
kend
fam
iliel
id
0,0%
0,
0%
0,1%
0,
1%
0,2%
0,
1%
0,0%
0,
0%
0,1%
Vro
uw
en
zelfs
tand
ige
met
wer
knem
ers
in d
iens
t 0,
0%
0,9%
1,
4%
1,3%
2,
1%
2,4%
4,
8%
1,5%
1,
8%
zelfs
tand
ige
zond
er w
erkn
emer
s in
die
nst
0,0%
4,
2%
4,4%
5,
6%
5,6%
7,
3%
10,0
%
13,8
%
5,9%
wer
knem
er
100,
0%
94,6
%
93,1
%
91,2
%
89,9
%
87,9
%
78,7
%
72,3
%
89,9
%
mee
wer
kend
fam
iliel
id
0,0%
0,
3%
1,2%
1,
9%
2,5%
2,
4%
6,5%
12
,3%
2,
4%
20
jaa
r o
f
jon
ger
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
ou
der
dan
80
jaa
rto
taal
20
jaa
r o
f
jon
ger
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
21
-30
jaa
r2
1-3
0 j
aar
ou
der
dan
80
jaa
rto
taal
65
Het aantal zelfstandigen met medewerkers in loondienst ligt bij mannen hoger dan bij vrouwen, zij het niet extreem. Het statuut van meewerkend familielid echter, wordt zo goed als niet bevolkt door mannen in de steekproef, wel door vrouwen. In de leeftijdsklasse van 71-80 is 6,5% van de vrouwen meewerkend familielid, tegenover 0% van de mannen.
Om het statuut van meewerkend echtgeno(o)t(e) te bekomen moet aan enkele voorwaarden voldaan zijn. Men wordt geacht de partner effectief te helpen, zelf mag men geen inkomen ontvangen uit een andere beroepsactiviteit en het is eveneens verboden te beschikken over een vervangingsinkomen dat recht geeft op een volwaardige dekking in de sociale zekerheid om het statuut te verkrijgen (RZVZ, 2009).
Meewerkende echtgenoten ontvangen geen vergoeding voor hun arbeid, vandaar dat de term ‘niet-vergoede helpers’ op hen van toepassing is. In alle landen van de Europese Unie wordt dit statuut gebruikt en net als bij ons bestaat deze groep overal overwegend uit vrouwen (Van Eesbeek & Vereycken, 2008)
In België bouwden meewerkende echtgenoten tot voor kort geen eigen rechten op in de sociale zekerheid. Ze beschikten enkel over een ziekteverzekering. Vanaf 1 juli 2005 zijn de meewerkende echtgenoten onderworpen aan het sociaal statuut van de zelfstandigen, wat betekent dat ze verplicht zijn zich aan te sluiten bij een sociaal verzekeringsfonds. Hierdoor zijn ze ook verzekerd voor pensioen. Dit nieuwe sociaal statuut werd geleidelijk ingevoerd (Karen Geurts & van Woensel, 2005). Meewerkende echtgenotes die geboren zijn voor 1956 zijn niet onderworpen aan dit maxistatuut (Van Eesbeek & Vereycken, 2008). Van 2003 tot 2005 was enkel het zogeheten ministatuut verplicht voor de meewerkende echtgenotes, dit statuut hield een erg beperkte bescherming in. Men kon geen eigen pensioenrechten en evenmin een Vrij Aanvullend Pensioen opbouwen. Door de invoering van het maxistatuut is het mogelijk voor vrouwen die als meewerkend echtgenote in de zaak van hun man helpen, pensioenrechten op te bouwen in eigen naam (Van Hove, 2009).
Het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen stelt vast dat er ook bij de overheidstewerkstelling genderongelijkheid bestaat. Twee derde van de mannelijke ambtenaren is vast benoemd terwijl slechts de helft van de vrouwelijke ambtenaren dit statuut verkrijgt (Bevers, De Spiegeleire, Gilbert, & Hildegard, 2009). Bovendien geldt ook bij de overheid, hoe hoger men gaat in de hiërarchie, hoe meer mannen er tewerkgesteld zijn in verhouding met het aantal vrouwen. Vanzelfsprekend heeft dit gevolgen voor het pensioen, aangezien de pensioenen van statutaire ambtenaren hoger liggen dan andere pensioenen, en er vaak geen tweede pijler pensioen wordt aangeboden aan wie niet statutair benoemd is.
3.3.2. Tweede pijler pensioen voor vrouwen
Ook bij de tweede pijler zijn vrouwen ondervertegenwoordigd (Drijkoningen, 2008). Vrouwen ontvangen minder vaak een tweede pijler pensioen dan mannen, indien ze toch een dergelijk pensioen ontvangen, is dat lager dan dat van mannen. De specifieke kenmerken van de vrouwelijke loopbaan zorgen ervoor dat vrouwen minder toegang hebben tot dit aanvullend bedrijfspensioen (Curvers et al., 2009).
66
In de subgroep gepensioneerden die kunnen terugvallen op een tweedepijlerpensioen bedraagt het totale pensioen gemiddelde voor mannen 1998 euro en voor vrouwen slechts 1275 euro. Daarnaast beschikt bijna de helft van de mannelijke rustgepensioneerden over een aanvullend pensioen tegenover slechts 15% van de gepensioneerde werkneemsters (Berghman et al., 2007).
Wat deelname aan de tweede pijler betreft, wordt door Peeters e.a. geen onderscheid waargenomen tussen deeltijds werkenden of loopbaanonderbrekers en voltijdse werknemers. De hoogte van dit pensioen kan echter wel verschillen. Het collectief ondernemingspensioen van deeltijds werkenden en loopbaanonderbrekers, zal aanzienlijk lager liggen dan het pensioen dat voltijds werkenden die geen loopbaanonderbreking opnamen, zullen ontvangen. Voor wie tijdelijk niet werkt, bestaat de kans dat men in de tweede pijler een pensioen ontvangt dat evenredig verminderd wordt met de niet-gepresteerde arbeidstijd (Peeters et al., 2005).
3.3.3. Derde pijler pensioen voor vrouwen
We stelden reeds vast dat mensen die reeds deelnemen aan het tweede pijler pensioen ook vaker deelnemen aan het derde pijler pensioen. Lagere inkomens nemen minder deel aan het derde pijler pensioen. Er zijn ook meer kaderleden die sparen in de derde pijler. De groep waarin meer voor het pensioen gespaard wordt op individuele basis, bestaat overwegend uit mannen. Of vrouwen daadwerkelijk minder aan pensioensparen doen dan mannen zal verder onderzoek moeten uitwijzen.
3.4. De gevolgen van de transitie verweduwing
De transitie van samenwonend naar alleenstaand, als gevolg van het overlijden van de partner, heeft heel wat ingrijpende gevolgen op verschillende gebieden. Het overlijden van een echtgeno(o)te brengt verdriet met zich mee en de herstructurering van het leven van alledag dringt zich op. Sommige mensen worden geconfronteerd met een economische achteruitgang, anderen moeten enkel de emotionele en sociale lasten dragen die de aanpassing aan hun nieuwe status met zich meebrengt (Balkwell, 1981). Vrouwen zouden zich over het algemeen op psychosociaal vlak beter aanpassen aan het weduwnaarschap dan mannen (Bennet, Smith, & Hughes, 2005). Op financieel vlak doen vrouwen het echt minder goed dan mannen na verweduwing (Cantillon & Lefebure, 2007; D'Olieslager, 2006; Ponnet & Mortelmans, 2007).
3.4.1. Financiële gevolgen van de transitie
Als een ouder persoon alleen woont, loopt die een groter armoederisico. Alleenstaande ouderen lopen een groter risico op armoede dan de bevolking in zijn geheel en alleenstaande oudere vrouwen in het bijzonder (Guio, 2006). De transitie van samenwonend naar alleenstaand heeft vaak een ernstige financiële achteruitgang als gevolg voor een of beide partners. Het zijn vooral vrouwen die met deze financiële terugval geconfronteerd worden als ze de transitie naar weduwe ondergaan (Fokkema, 2001)
67
De formule van het overlevingspensioen in zijn huidige vorm staat de laatste tijd dan ook ter discussie. Dergelijke afgeleide rechten zorgen in vele gevallen voor onzekerheid voor wie niet zelf instaat voor het inkomen. Dit is onder andere zo omdat de gezinsstabiliteit de laatste jaren afneemt, steeds meer koppels beslissen om de relatie te ontbinden. De persoon die het afgeleid recht geniet, komt in een afhankelijkheidspositie terecht ten opzicht van de persoon die het recht doet ontstaan (Taelmans et al., 2007). Het zijn vooral vrouwen die in deze afhankelijkheidspositie zitten en daarom groter risico lopen op financiële problemen op latere leeftijd.
De wetgever laat de mogelijkheid om het overlevingspensioen te combineren met inkomsten uit arbeid toe, zij het echter niet ongelimiteerd. Het bedrag dat men mag verdienen bovenop het overlevingspensioen is afhankelijk van een aantal randvoorwaarden. Het gaat om leeftijd, statuut, kinderlast en het al dan niet ontvangen van een rustpensioen (Taelmans et al., 2007).
Onder de huidige wetgeving is het echter ook mogelijk dat mensen met een overlevingspensioen minder netto-inkomen overhouden als ze meer gaan werken (Decoster et al., 2007). Men kan er dan indien gewenst voor kiezen het overlevingspensioen niet op te nemen en zelf te (blijven) werken. Deze keuze blijkt verschillend te zijn voor beide geslachten. Slechts een minderheid van de vrouwen verzaakt aan het recht op een overlevingspensioen, bij mannen is dat de meerderheid. De arbeidssituatie voor het overlijden van de echtgeno(o)t(e) is de belangrijkste verklarende factor voor deze beslissing. Meer dan de helft van de vrouwen is niet aan het werk op het moment dat de partner sterft, de keuze voor het overlevingspensioen ligt dan voor de hand (Taelmans et al., 2007). Volgens Decoster et al. (2007) zijn de grootste groep binnen de ontvangers van een overlevingspensioen alleenstaande vrouwen zonder kinderen ten laste.
De kans voor lager opgeleide weduwen om te gaan werken in plaats van het overlevingspensioen op te nemen is kleiner. Wie hoger opgeleid is, heeft echter een lagere kans om een overlevingspensioen op te nemen. Het zijn vooral universitair geschoolden die een significant lagere kans hebben te kiezen voor het overlevingspensioen. Zij verdienen over het algemeen meer, wat maakt dat ze sneller aan het inkomensplafond zitten dan laagopgeleiden. In gezinnen waar kinderen aanwezig zijn die studeren, verhoogt de kans voor de weduwe dat ze aan het werk is. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de hoge kosten die een studie met zich meebrengt en waarvoor het overlevingspensioen niet toereikend is (Ponnet, Mortelmans, Vermeiren, & Vleminckx, 2007).
3.4.2. Emotionele en praktische gevolgen van de transitie
De transitie naar verweduwing heeft niet alleen financiële gevolgen. Wie hulpbehoevend is en samenwoont met een partner, kan in de regel rekenen op steun en hulp van deze partner. Wie alleen woont, moet zich voor hulp richten tot mensen die geen deel uitmaken van het huishouden. Ook voor steun, gezelschap en advies moet men elders terecht (Liefbroer & Dykstra, 2000). Alleenwonende ouderen die daarenboven ook nog een fysieke beperking hebben, zijn erg kwetsbaar omdat er niemand in de buurt is om hen te helpen (vanden Boer & Pauwels, 2004).
68
Als er bij hulpbehoevende ouderen gepeild wordt naar preferenties over de persoon van de hulpverlener, blijkt ook dat men het liefst verzorgd wordt door de eigen partner/ echtgeno(o)t(e) (vanden Boer & vanderleyden, 2004).
Wie op oudere leeftijd zonder partner leeft, heeft ook een grotere kans op een gevoel van eenzaamheid. Het gemis van een inwonende partner waarmee men elke dag kan praten, verhoogt de kans op vereenzaming. Het blijkt dat weduwen en weduwnaars en uit de echt gescheiden personen die niet samenwonen met een partner zich het meest eenzaam voelen. Weduwen zonder partner geven zelf het meest aan dat ze zich eenzaam voelen (vanden Boer & Pauwels, 2005).
Niet alleen de subjectieve ervaring van eenzaamheid neemt na de transitie naar alleenstaand worden op oudere leeftijd. Verweduwde ouderen behoren, samen met laagopgeleide ouderen, tot de grootste risicogroep op sociale isolatie (Heylen & Mortelmans, 2007).
3.4.3. Veranderde leefsituatie na de transitie
We zouden (theoretisch) kunnen stellen dat oudere verweduwde vrouwen er financieel baat bij kunnen hebben opnieuw met een partner te gaan samenwonen. Het blijkt dat kort na het overlijden van de partner echter zelden met een nieuwe partner wordt samengewoond. Jonge weduwes wonen minder opnieuw samen dan jonge weduwnaars. Wie toch opnieuw met een partner samenwoont, is doorgaans (nog) niet hertrouwd (Corijn, 2005b).
Onderzoek uit 2004 wees uit dat een kleine helft jonge verweduwden na 2 jaar samenwoont met kinderen. Weduwnaars doen dit in deze situatie hoofdzakelijk als alleenstaande vaders, weduwes bijna uitsluitend als alleenstaande moeders. Verder kwam naar voren dat wie op latere leeftijd verweduwt doorgaans alleen woont en wie op hogere leeftijd alleen komt te staan door verweduwing iets vaker in een instelling terecht komt (Corijn, 2005b).
Er wordt zowel door mannen als vrouwen steeds minder voor gekozen om na een verweduwing opnieuw te huwen. Weduwnaars maken echter vaker dan weduwen de keuze om opnieuw in het huwelijksbootje te stappen. De kans op een tweede huwelijk neemt af met de leeftijd op het moment van de verweduwing. Hoe jonger men verweduwt, hoe groter de kans dat men toch nog een tweede keer zal trouwen(Corijn, 2005a). Aangezien de leeftijd waarop men de transitie naar verweduwing meemaakt stijgt, is er een afname van de totale hertrouwkans van verweduwden. In de leeftijdsklasse van 50 – 70 jaar is er wel een stijgende trend in de hertrouw-kansen van weduwen waar te nemen (Van Duin, 2007).
Het duurt langer voor verweduwden dan voor gescheidenen voor ze hertrouwen. Hier spelen vermoedelijk een aantal psychologische en sociale aspecten een rol die verschillen van die aspecten die echtscheiding tot gevolg hebben. Weduwnaars trouwen niet alleen vaker opnieuw, maar ook sneller dan hun vrouwelijke lotgenotes(Corijn, 2005a).
Verweduwing associëren we meestal met de groep van ouderen. Men kan echter ook op jongere leeftijd de partner verliezen en op het moment dat er nog thuiswonende kinderen aanwezig zijn in het gezin. Dit heeft vanzelfsprekend gevolgen voor de
69
situatie waarin deze kinderen opgroeien. Kinderen van verweduwde ouders blijken minder kans te hebben om na enkele jaren met een stiefouder samen te wonen dan kinderen van uit de echt gescheiden ouders. Kinderen van een vader die verweduwd is, wonen vaker in een nieuw samengesteld gezin dan kinderen van een moeder die haar man verloor. Hoe jonger de kinderen zijn op het tijdstip van overlijden, hoe groter de kans wordt dat er een stiefouder bijkomt, ook hier is dat vooral bij weduwnaars zo (Lodewijckx, 2005).
3.4.4. De precaire situatie van weduwen met pensioen
Na verweduwing kan men bij vrouwen meestal een sterke inkomensterugval waarnemen. Ook jonge vrouwen, wiens partner vroegtijdig is overleden gaan er financieel vaak sterk op achteruit na deze transitie (Fokkema, 2001). Er vallen significant meer verweduwde vrouwen onder de armoedegrens dan erboven. Verweduwde mannen daarentegen zitten significant meer boven de armoedegrens dan eronder (Ponnet & Mortelmans, 2007).
Na de pensioengerechtigde leeftijd beschikken vrouwen over minder kapitaal, ze hebben minder pensioenrechten en minder bijkomende pensioenverzekeringen kunnen opbouwen tijdens hun loopbaan en dat in de drie verschillende statuten. Als deze vrouwen dan ook nog eens alleen komen te staan, vormen ze een erg kwetsbare groep (De Bruyn, 2006). Aangezien de meeste gehuwde vrouwen op latere leeftijd afhankelijk zijn van het pensioen van hun partner, wordt hun situatie erg broos. Het aantal echtscheidingen neemt immers ook op latere leeftijd toe. Alleenstaande oudere vrouwen kunnen niet terugvallen op het inkomen van hun man, wat hen in een erg zwakke financiële positie brengt (Curvers et al., 2009).
Wat eveneens een oorzaak is voor lage inkomens bij de oudere vrouwen vandaag, ook al wordt deze weinig genoemd, is de impact van de veelvuldige vervroegde uittrede uit de arbeidsmarkt tussen 1980 en midden jaren negentig. Binnen deze groep is een lager pensioen ter beschikking dan bij hun generatiegenoten die een volledige loopbaan hebben doorlopen. Het gevolg hiervan is dat er een groot aantal weduwen het moet stellen met een lager overleveringspensioen, een overlevingspensioen gebaseerd op een onvolledige loopbaan (Cantillon & Lefebure, 2007). Vrouwen die dus terugvallen op het overlevingspensioen van hun overleden echtgenoot en die zelf nooit werkten, zullen in deze situatie extra te lijden hebben.
Ponnet en Mortelmans (2008) stelden vast dat weduwen onder de armoedegrens eerder het overlevingspensioen opnemen dan weduwen wier inkomen zich boven de armoedegrens bevindt. De cumulatie van een inkomen uit arbeid met een overlevingspensioen wordt eerder toegepast door weduwen die onder de armoedegrens vallen.
Op 1 januari 2009 was er ten opzichte van 1 januari 2008 een stijging vast te stellen van 8% in het aantal ouderen dat een beroep doet op de regeling van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden of de regeling van de inkomensgarantie voor ouderen. Acht op tien van de ontvangers van het gewaarborgd inkomen is vrouw, bij de inkomensgarantie voor ouderen is dat bijna zeven op tien. Als dan de groep van vrouwen die deze inkomens ontvangen van nader bij bekeken wordt, kan men
70
vaststellen dat van de ontvangsters van het GIB bijna negen op tien alleenstaand is, bij de ontvangsters van het IGO is acht op tien alleenstaand (Van Haarlem, 2009).
Het blijkt dat het vooral vrouwen zijn die nood hebben aan een gewaarborgd minimumpensioen, maar het blijkt bovendien dat 42% van de recent gepensioneerde vrouwen geen recht kan laten gelden op dit gewaarborgd minimumpensioen omdat ze niet voldoen aan de loopbaanvoorwaarden (Palmans et al., 2007a). Het gaat om vrouwen die zich tijdens de loopbaan vaker terugtrokken uit de arbeidsmarkt, meer deeltijds werkten en minder recht hadden op gelijkstellingen dan vrouwen die wel een recht kunnen laten gelden op het GMP (Palmans et al., 2007a). Een kwart van de alleenstaande vrouwen ouder dan 75 heeft een inkomen beneden de armoedegrens. 5% van de vrouwen boven de 75 heeft zelfs een extreem laag inkomen (Cantillon & Lefebure, 2007).
3.5. Besluit
Het aandeel ouderen binnen onze samenleving groeit. Deze toename heeft gevolgen op verschillende levensdomeinen. Mensen op latere leeftijd hebben het in onze samenleving vaak erg moeilijk op financieel gebied. Er is een toenemende financiële ongelijkheid tussen de gepensioneerden en de werkende bevolking.
Ook binnen de groep van ouderen bestaat inkomensongelijkheid, deze ongelijkheid neemt zelfs toe. Het wettelijk pensioen wordt steeds meer enkel een basisvoorziening, die wordt aangevuld met pensioenen uit de tweede en/of derde pijler. Door het invoeren van private spaarformules kunnen meer gegoeden zich voorzien van een betere financiële toestand op hun oude dag. Ook de toegang tot het extralegale bedrijfspensioen lijkt eerder een zaak van wie een goed betaalde, voltijdse baan heeft, en bovendien een volledige loopbaan doorlopen heeft. Wie echter tijdens zijn/ haar loopbaan niet voldoende financiële mogelijkheden heeft en niet kan sparen, zal met een wettelijk pensioen moeten rondkomen. De uitgekeerde bedragen zullen ver uit elkaar liggen.
Ook tussen mannen en vrouwen bestaat er een grote inkomenskloof tijdens het pensioen. Het wettelijk pensioen in de huidige vorm is gebaseerd op een volledige, voltijdse loopbaan, waarbij men uitging van het kostwinnersmodel waarin het ouderdomsrisico gedeeld werd tussen de partners. Dit model loopt echter niet langer gelijk met de werkelijkheid.
De laatste jaren is de situatie op vele vlakken veranderd. Ondertussen betraden vrouwen opnieuw de arbeidsmarkt. Zij hebben echter een minder coherente arbeidsloopbaan dan mannen.
Het grootste deel van de zorgtaken blijkt nog steeds een vrouwenaangelegenheid te zijn en een carrière buitenshuis eerder een mannenzaak. Door pogingen om werk en gezin op elkaar af te stemmen, moeten vrouwen het vaak met veel minder stellen als ze de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Ze hebben meer dan mannen slechts deeltijds gewerkt, en bovendien verdienden ze over het algemeen minder. Vaak omdat ze tewerkgesteld zijn in sectoren waar de lonen lager liggen of omdat ze minder de kans krijgen een hoge functie te bekleden. Dit laat zich voelen op financieel gebied na de pensionering en/ of verweduwing.
71
Deze pensioenkloof vinden we zowel terug bij werknemers in loondienst, als bij ambtenaren en zelfstandigen. Meer mannen zijn ondernemer, waarbij de vrouw zich vaak ten dienste stelt van de zaak als onbezoldigd meewerkend echtgenote. En ook wat vaste benoemingen binnen de ambtenarij betreft, zien we dat mannen eerder dan vrouwen statutair worden en zo meer mannen dan vrouwen de vruchten van bijhorend hoger pensioen kunnen plukken.
Ook op het tweede pijler pensioen, voorzien door de werkgever of bedrijfstak, kunnen vrouwen minder aanspraak maken dan mannen. Vaak behoort dit aanvullend bedrijfspensioen tot een pakket voordelen waar mannen eerder dan vrouwen toegang toe hebben. Ook in perioden van werkloosheid kan men geen aanspraak maken op dit pensioen.
Door de toename van het aantal echtscheidingen komen vrouwen die minder of niet gewerkt en/of verdiend hebben bovendien vaak in zeer precaire situaties terecht, aangezien het ouderdomsrisico niet langer gedeeld wordt binnen het gezin. Het laat zich dan ook voelen financieel, indien men als vrouw voordien geheel of gedeeltelijk de arbeidsmarkt verlaten heeft.
Vanaf de leeftijd van 80 jaar zijn er proportioneel meer verweduwden en het grootste deel van deze verweduwden zijn vrouwen. Vrouwen hebben minder pensioenkapitaalkunnen opbouwen tijdens hun loopbaan, ze hebben zich als het ware minder kunnen voorbereiden op de financiële terugval die zich voordoet na verweduwing. Vrouwen die lager opgeleid zijn en/ of minder werkervaring hebben kunnen opbouwen, zijn na verweduwing een erg kwetsbare groep op oudere leeftijd. Zij lopen een grotere kans om in armoede terecht te komen.
Er moet gesleuteld worden aan de huidige pensioenformules, de tweede pijler pensioenen moeten toegankelijker gemaakt worden voor de financieel zwakkeregroepen en er moet meer ingezet worden op het wettelijke basispensioen.
De grote ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op gebied van tewerkstelling zijn minstens even belangrijk om het probleem van de pensioenkloof tegen te gaan. De bewustwording van de verschillende indeling van tijd naar betaald en onbetaald werk en de meer gelijke verdeling hiervan, kan een stap zijn naar de berekening van een pensioen op gelijke basis. Als vrouwen meer kansen krijgen op de arbeidsmarkt en mannen zich meer inzetten voor zorgtaken, worden de loopbanen vanzelf meer gelijk en zal ook een meer gelijklopende pensioenberekening hieruit voortvloeien.
72
73
DEEL II: EEN LONGITUDINALE STUDIE OP DE
KRUISPUNTBANK SOCIALE ZEKERHEID
74
1. Methodologie
In deze longitudinale studie willen we nagaan wat de financiële gevolgen zijn voor mannen en vrouwen na echtscheiding of verweduwing. Om dit te onderzoeken werd er beroep gedaan20 op het datawarehouse ‘arbeidsmarkt en sociale bescherming’ dat wordt beheerd door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (kortweg KSZ). In wat volgt zullen we eerst een korte beschrijving geven van dit datawarehouse en de populatie die hierin is opgenomen. Vervolgens gaan we dieper in op welke steekproeven we getrokken hebben uit deze databank en welke variabelen werden opgevraagd. Tot slot beschrijven we de manier waarop deze datasets gebruikt werden om te komen tot een monitoring-tool die in de toekomst gebruikt kan worden voor verder onderzoek.
1.1. Het datawarehouse ‘arbeidsmarkt en sociale bescherming’
In het datawarehouse ‘arbeidsmarkt en sociale bescherming’ – die enkel gebruikt kan worden voor diverse studiedoeleinden – worden administratieve data van verschillende sociale zekerheidsinstellingen permanent opgeslagen en aan elkaar gekoppeld.
Sinds 2003 leveren volgende instellingen data aan het datawarehouse:
- Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV)- Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (RKW)- Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ)- Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ)- Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatselijke
Overheidsdiensten (RSZPPO)- Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA)- CIMIRe/SIGeDIS- FOD Sociale Zekerheid (FOD SZ)- Fonds voor Arbeidsongevallen (FAO)- Fonds voor Beroepsziekten (FBZ)- Nationaal Intermutualistisch College (NIC)- Pensioendienst voor de overheidssector (PDOS)- Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie,
Armoedebestrijding, Sociale Economie en Grootstedenbeleid (POD MI)- Rijksdienst voor Pensioenen (RVP)- Regionale arbeidsbemiddelingsdiensten VDAB/ACTIRIS/Forem/ADG
Deze data worden verder aangevuld met gegevens afkomstig uit het Rijksregister, het KSZ-register en met zelf geconstrueerde variabelen (zgn. afgeleide variabelen).
20 We wensen de Kruispuntbank Sociale Zekerheid, en in het bijzonder Chris Brijs, te bedanken voor de bereidwillige medewerking.
75
Het datawarehouse bevat alle personen die in de loop van het kwartaal gekend zijn bij één of meerdere van de deelnemende sociale zekerheidsinstellingen. Deze personen worden gebundeld in een inputlijst en hiervoor worden vervolgens de persoonskenmerken aangeleverd door het Rijksregister, aangevuld met de gezinsleden (= personen die gedomicilieerd zijn op hetzelfde adres) van deze personen op 1 januari van het volgende jaar. Het Rijksregister levert enkel gegevens aan voor mensen die in België wonen, en niet voor personen die voorkomen in het wachtregister (asielzoekers of ex-asielzoekers). Indien personen gekend zijn bij de deelnemende instellingen, maar niet in een Belgische gemeente zijn ingeschreven, dan wordt de informatie voor deze personen opgevraagd uit het KSZ-register. Van deze personen kunnen echter de gezinsleden niet worden bepaald. Sinds 2005 wordt er een extra bron aangeboord met een beperkt aantal persoonsgegevens: het minirn. Dit register bevat alle personen uit het Rijksregister met inbegrip van het wachtregister.
In Tabel 11 wordt een overzicht gegeven van de dekkingsgraad van het datawarehouse in het vierde kwartaal van 2003, 2004, 2005, 2006, 2007 en 2008. Vanaf 2003 is dus bijna 98% van de bevolking wonend in België gekend in het datawarehouse (waarvan zo’n 93% gekend is via een van de betrokken sociale zekerheidsinstellingen en 7% enkel persoonskenmerken gekend zijn).
76
2
00
3
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
20
08
Tota
le b
evol
king
won
end
in B
elgi
ë (R
ijksr
egis
ter
01/0
1 va
n he
t ja
ar e
rop)
10
.396
.421
10
.445
.852
10
.511
.382
10
.584
.534
10
.666
.866
10
.753
.080
Bev
olki
ng g
eken
d in
het
DW
H o
p 31
/12
inge
schr
even
in h
et R
ijksr
egis
ter
10.1
81.5
95
98%
10.2
26.4
64
98%
10.5
11.3
82
100%
10.5
84.5
34
100%
10.6
66.8
66
100%
10.7
53.0
80
100%
Bev
olki
ng g
eken
d in
het
DW
H o
p 31
/12
inge
schr
even
in h
et KSZ-r
egis
ter
372.
323
381.
179
390.
351
410.
660
4288
23
453.
766
Bev
olki
ng g
eken
d in
het
DW
H o
p 31
/12
inge
schr
even
in h
et w
acht
regi
ster
81
.076
66
.028
67
.597
67
.841
Tota
le b
evol
king
gek
end
in h
et D
WH
31/
12 (
incl
.
KSZ-r
egis
ter
en w
acht
regi
ster
) 10
.553
.918
10
.607
.643
10
.982
.809
11
.061
.222
11
.163
.286
11
.274
.687
Waa
rvan
- %
per
sone
n ge
kend
via
een
van
de
betr
okke
n
soci
alez
eker
heid
sins
telli
ngen
93
%
93%
91
%
91%
91
%
91%
- %
per
sone
n w
aarv
an e
nkel
pers
oons
kenm
erke
n ge
kend
zijn
7%
7%
9%
9%
9%
9%
Tabe
l 11:
Dek
king
sgra
ad d
ataw
areh
ouse
arb
eids
mar
kt e
n so
cial
e be
sche
rmin
g
Bro
n: D
WH
Arb
eids
mar
kt e
n Soc
iale
Bes
cher
min
g en
de
Alg
emen
e D
irec
tie S
tatis
tiek
en E
cono
mis
che
Info
rmat
ie v
an d
e FO
D E
cono
mie
, KM
O,
Mid
dens
tand
en
Ener
gie
(het
vro
eger
e N
IS)
77
De personen waarvan enkel persoonskenmerken beschikbaar zijn en geen andere gegevens – zoals socio-economisch statuut –zijn personen die niet gekend zijn via een van de betrokken sociale zekerheidsinstellingen. Bij de werkenden gaat het over de loontrekkenden die werken bij een werkgever die niet bijdrageplichtig is ten aanzien van de RSZ of RSZPPO. Daartoe behoren onder andere de zeelieden van de Belgische koopvaardij, de personen aangegeven bij de Dienst voor Overzeese Sociale Zekerheid, de grensarbeiders die in het buitenland werken, huishoudpersoneel dat niet is aangegeven bij de RSZ, internationale functionarissen en diplomaten en de ‘coöperanten’. Bij de niet-beroepsactieven gaat het over de huisvrouwen- en mannen, rechtgevende kinderen die niet gekend zijn bij de RKW of het RSVZ, ouderen van wie de partner het gezinspensioen ontvangt, renteniers of personen die uitsluitend leven van andere inkomsten dan diegenen gekend binnen het datawarehouse (bv. huurinkomsten, beursopbrengsten, …).
1.2. De steekproeftrekking
Voor het huidige project werden allereerst 4 steekproefjaren (=T) geselecteerd: 2004, 2005, 2006 en 2007. Voor elk van deze jaren werd er een random steekproef getrokken van personen uit het Vlaamse gewest die het jaar voor de steekproef (=T-1) getrouwd of samenwonend waren en in het jaar van steekproef een scheiding of verweduwing meemaakten. Deze personen (= steekproefpersonen) werden dan gevolgd tot en met 2008. Naast de gegevens van de steekproefpersonen, werden ook de gegevens van diens huishoudleden opgevraagd. Elke steekproefgroep vertegenwoordigt 25% van de gescheiden koppels, 25% van de verweduwde mannen en 25% van de verweduwde vrouwen voor het jaar T. Op die manier kunnen we per jaar de steekproefpersonen volgen die gaan scheiden of verweduwen, de partners van de steekproefpersonen en andere huishoudleden die in een bepaald jaar bij de steekproefpersoon wonen.
Omdat we de resultaten die we bekomen uit deze data wensen te vergelijken met een baseline, hebben we tevens een controlegroep opgevraagd die bestaat uit personen die geen transitie verweduwing of echtscheiding meemaken in het jaar T. Deze groep is even groot als beide onderzoeksgroepen (scheiders en weduwnaars) samen, en vormt een afspiegeling naar leeftijd en geslacht voor beide onderzoeksgroepen samen.
Hieronder (Tabel 12) wordt er een schematisch overzicht gegeven van de steekproeftrekking.
78
Tabel 12: Schematisch overzicht van de steekproeftrekking
SCHEIDINGGegevens voor steekproefpersonen en gezinsleden in jaar:
T-1 T T+1 T+2 T+3 T+4
Scheiding in 2004 (N=19 926) 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2005 (N=19 802) 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2006 (N=19 656) 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2007 (N=19 788) 2006 2007 2008
Totaal N = 79 172 personen21
(of 39 586 koppels)
Getrouwd
of samen-
wonend
Scheiding in
de loop van
dit jaar
Persoon is op het einde van T niet meer
getrouwd of samenwonend met partner
uit jaar T-1 (evt. wel met andere partner)
VERWEDUWINGGegevens voor steekproefpersonen en gezinsleden in jaar:
T-1 T T+1 T+2 T+3 T+4
Verweduwing in 2004 (N=4 966) 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2005 (N=4 956) 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2006 (N=5 003) 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2007 (N=4 914) 2006 2007 2008
Totaal N = 19 839 personen
Getrouwd
of samen-
wonend
Partner
sterft in de
loop van dit
jaar
De partner overlijdt in de loop van jaar T,
de steekproefpersoon is nog in leven in
jaar T (maar kan evt. sterven in de
daaropvolgende jaren)
CONTROLEGegevens voor steekproefpersonen en gezinsleden in jaar:
T-1 T T+1 T+2 T+3 T+4
Controle in 2004 (N=25 350) 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Controle in 2005 (N=24 922) 2004 2005 2006 2007 2008
Controle in 2006 (N=24 512) 2005 2006 2007 2008
Controle in 2007 (N=24 237) 2006 2007 2008
Totaal N = 99 021 personen
Geen
scheiding of
verweduwing
in de loop van
dit jaar
De steekproefpersoon of diens partner
kan na jaar T overlijden, of ze kunnen
uit elkaar gaan.
21 In de originele aangeleverde data van het KSZ werden er 19182 steekproefpersonen opgenomen voor deze groep, maar na controle bleken er een aantal personen niet gedomicilieerd te zijn in Vlaanderen. Deze werden niet mee opgenomen in het onderzoek.
79
1.3. De opgevraagde variabelen
Voor elke steekproefpersoon en diens huishoudleden werden verschillende variabelen22 opgevraagd bij het Datawarehouse, telkens behorend tot één van onderstaande domeinen. Alle gegevens werden – indien beschikbaar - per kwartaal opgevraagd. Voor de variabelen van de RSZ en de RSZPPO werden de gegevens van de laatste dag van het kwartaal opgevraagd. Voor de gegevens uit de RVP, RVA, RIZIV betrof het de gegevens voor de laatste maand van het kwartaal. Indien het bedragen of termijnen (bijvoorbeeld aantal dagen) betrof, werd de som van de bedragen of de periode van het hele kwartaal gevraagd.
1.3.1. De persoon- en gezinskenmerken
De insz-code: [gecodeerd_insz]Dit is een uniform gecodeerde individuele code die het mogelijk maakt om gegevens van een zelfde persoon aan elkaar te linken
De insz-code van de referentiepersoon: [gecodeerd_insz_ref]Dit is de insz-code van de referentiepersoon (het gezinshoofd) van het huishouden waartoe de persoon behoort.
Lipro-positie: [lipro]De positie van de persoon binnen het huishouden (situatie op 31 december van dat jaar). Er zijn 12 standaard codes: alleenstaande, gehuwd zonder kind, gehuwd met kind, kind bij gehuwd paar, ongehuwd samenwonende zonder kind, ongehuwd samenwonende met kind, kind bij ongehuwd paar, hoofd eenoudergezin, kind bij eenoudergezin, andere inwonende, overige personen, collectief huishouden.
Het geslacht: [geslacht]
De geboortedatum: [geboortedatum]
De eventuele datum van overlijden: [jaar_maand_overlijden]
De provincie: [provincie]De provincie waarin de persoon gedomicilieerd is (situatie op 31 december van dat jaar)
Het nomenclatuurnummer: [nomenc]Code die de socio-economische positie van de persoon aangeeft
1.3.2. De arbeidsgegevens
De werknemerscode (RSZ): [clatra]Of iemand arbeider, bediende, ambtenaar of een ander statuut heeft.
22 Bij de opsomming van de variabelen beperken we ons tot diegene die effectief gebruikt werden in de analyses van het huidige onderzoek. Naast elke variabele staat ook de variabele naam zoals aangeleverd door de KSZ, tussen vierkante haakjes.
80
Het arbeidsregime (RSZ en RSZPPO): [t_prest]Of een persoon een voltijds, een deeltijds, een onbepaald (= zeer onregelmatig uurrooster) of een speciaal (= interim arbeid, seizoensarbeid) arbeidsregime heeft. Of een combinatie van deze. Deze gegevens hebben we zowel voor arbeiders en bedienden (RSZ) als voor ambtenaren ( RSZPPO).
Het arbeidsregime in % (RSZ en RSZPPO): [tauxpt_klasse]Het percentage tewerkstelling van die persoon indien hij/zij deeltijds werkt.
Totaal aantal jobs: [jobs_tot]Het aantal jobs dat de persoon heeft.
Het bruto jaarloon (RSZ en RSZPPO): [brutoloon_klasse]Hoeveel de persoon verdient aan arbeidsinkomen per jaar in euro. Dit zijn bruto-bedragen en komt dus niet overeen met wat de persoon werkelijk overhoudt aan loon.
De lonen en het percentage tewerkstelling van de personen met een zelfstandigen-statuut werden opgevraagd, maar deze waren niet betrouwbaar genoeg om opgenomen te worden in de analyses.
1.3.3. De Uitkeringen en leeflonen
Soort uitkering (RVA): [groep] Of de persoon al dan niet een van volgende uitkeringen geniet: brugpensioen, inkomensgarantie-uitkering (IGU), loopbaanonderbreking, tijdelijke werkloosheid, werkloosheidsuitkering.
Bedragen van de ontvangen uitkering(en) (RVA en Pod Mid): [klasse_bedragen]Het bedrag van de uitkering(en) dat de persoon heeft gekregen.
Leefloon of maatschappelijke steun (Pod MI): [wetgeving]Of de persoon een leefloon of maatschappelijke steun krijgt.
Categorie toekenning leefloon of maatschappelijke steun (Pod MI): [cat_id]Het leefloon en de maatschappelijke steun wordt vastgesteld op basis van de samenstelling van het gezin van de aanvrager. Het OCMW bepaalt de categorie waartoe de aanvrager behoort aan de hand van een sociaal onderzoek. Dit sociaal onderzoek is op de feitelijke situatie gebaseerd, die kan afwijken van de administratieve situatie
1.3.4. Pensioengegevens
Code voordeel (RVP): [code_voordeel]Code voordeel geeft voor de pensioenrechten toegekend door RVP, PDOS en RSZPPO in detail het soort pensioenrecht weer (legaal of niet-legaal pensioen).
Bruto bedrag: [klasse_brutobedrag]Het bruto bedrag van de pensioenbetaling die aan de pensioentrekkende werd uitgekeerd. Dit is het bedrag voordat er sociale en fiscale inhouding zijn verricht.
81
Administratieve of juridische toestand: [administratieve_jurid_toestand]Tot welk stelsel de pensioengerechtigde behoort: werknemers, ambtenaars, zelfstandigen of anderen.
Code alleenstaande: [code_alleenstaande]Deze variabele geeft aan of het rustpensioen werd berekend op basis van het tarief alleenstaande of het tarief gezin.
Code gezinslast: [code_gezinslast]Gezinstoestand van de pensioentrekkende. De gezinstoestand kan een invloed hebben op de berekening van de sociale inhoudingen (ZIV inhouding en solidariteitsbijdrage)
Code echtgenoot: [code_echtgenote]Fiscale toestand van de echtgeno(o)t(e) die ten last valt van de pensioentrekkende en waar rekening mee moet worden gehouden bij de berekening van de bedrijfsvoorheffing.
1.4. De aanvraagprocedure
Aangezien de opgevraagde data niet behoren tot de basistoepassingen van de KSZ, moest de aanvraagprocedure doorlopen worden. Gezien dit soort onderzoek gebruik maakt van gecodeerde sociale gegevens23 die geleverd worden door meerdere instellingen van sociale zekerheid, moest deze aanvraag ingediend worden bij de KSZ, wiens Beheerscomité beslist of al dan niet op het verzoek wordt ingegaan.
Deze aanvraag moest uit volgende onderdelen bestaan:
- Beschrijving van de onderzoeksinstelling die de aanvraag indient- Beschrijving van het wetenschappelijk onderzoek- Beschrijving van de gevraagde gegevens- Motivering van de reden waarom gegevens worden opgevraagd- De frequentie waarmee het onderzoek herhaald zal worden- De gebruiksduur van de gevraagde gegevens- Het tijdstip waarop het onderzoek dient uitgevoerd te zijn
De aanvraagprocedure neemt geruime tijd in beslag. De eerste contacten werden gelegd in september 2009, de eerste aanvraag werd ingediend in januari 2010. Na heel onderhandelen werd de definitieve aanvraag voorgelegd aan het beheerscomité in februari 2010. We ontvingen de eerste data in oktober 2010. In september en november 2011 en april 2012 ontvingen we nog bijkomende ontbrekende databestanden.
23 Gecodeerde sociale gegevens van persoonlijke aard zijn gegevens die slechts door middel van een code in verband kunnen worden gebracht met een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Dergelijke gegevens kunnen niet door de onderzoeksinstelling worden teruggebracht tot individuele personen; het verband met de individuele personen op wie de gegevens betrekking hebben, wordt wel buiten de onderzoeksinstelling bewaard.
82
1.5. De gendermonitoring-tool
De huidige studie wil – gebruik makend van indicatoren – de toestand weergeven van de financiële gevolgen van mannen en vrouwen na verweduwing en echtscheiding. Deze indicatoren worden deels gecreëerd om een evolutie vast te stellen over de verschillende jaren heen. Eens de indicatoren bestaan, kunnen ze jaarlijks met recente cijfers aangevuld worden en zijn ze een snel en efficiënt instrument om de huidige evolutie mee in kaart te brengen.
Het huidige onderzoek is dus tweeledig: enerzijds wensen we een instrument te ontwikkelen dat makkelijk ingezet kan worden voor nieuwe metingen, anderzijds wensen we de huidige situatie reedste monitoren en een inhoudelijk beeld te geven van de financiële gevolgen van mannen en vrouwen na echtscheiding en verweduwing. Deze eerste meting monitort reeds een evolutie over vier jaren.
1.5.1. Voorbereiding van de datasets en aanmaken nieuwe variabelen
De data werden opgeleverd in SAS-datasets. In elke dataset was elke persoon (steekproefpersoon en diens huishoudleden) een observatie-eenheid en werd deze aangeduid met het INSZ-nummer, zodat koppeling over de verschillende datasets mogelijk was.
De opgevraagde variabelen werden aangeleverd per instelling, per jaar, per trimester en per onderzoeksgroep (scheiders, weduwnaars, controle), wat neerkwam op een totaal van 1008 datasets. De data werden aangeleverd op dossierniveau. Daarom moesten de gegevens in eerste instantie geaggreggeerd worden op individueel niveau zodat alle datasets aan elkaar gekoppeld konden worden.
Voor de baseline-gegevens hadden we één controlegroep die dezelfde verdeling had naar leeftijd en geslacht toe dan de groep van de scheiders en weduwnaars samen. Om een betere vergelijking te kunnen maken, was het best deze controlegroep op te splitsen zodat we een controlegroep hadden voor de scheiders en een controlegroep voor de weduwnaars. Hiervoor werd er een ad-random één-op-één matching gedaan, zodat elke gescheiden en verweduwde referentiepersoon een equivalent (= een persoon met hetzelfde geslacht en geboortedatum) had in de respectievelijke controlegroep.
Nadien werden er verschillende nieuwe variabelen geconstrueerd: het aantal huishoudleden en kinderen per gezin, het leefloon, de kinderbijslag, de huishoudinkomens en een inflatie-correctie en een OECD-correctie voor de inkomensgegevens (OECD, z.d.). Deze worden hieronder toegelicht.
1.5.1.1. Aantal huishoudleden, aantal steekproefkinderen en aantal nieuw-geborenen
Per steekproefpersoon werd per jaar bepaald uit hoeveel personen het huishouden bestond waarvan deze steekproefpersoon deel uitmaakte. Hierbij werd ook nog eens een opsplitsing gemaakt naar leeftijdscategorieën.
Daarnaast werd er gekeken naar het aantal steekproefkinderen per steekproefpersoon. Dit zijn het aantal kinderen uit het gezin voor scheiding of
83
verweduwing die na scheiding of verweduwing bij het gezin van de steekproefpersoon wonen. Een man kan voor scheiding bijvoorbeeld twee inwonende kinderen hebben, maar na scheiding slechts één kind uit zijn huwelijk ten laste hebben. Ook hier werd er een opdeling gemaakt naar verschillende leeftijdscategorieën toe.
Bij de berekening van het aantal steekproefkinderen dienen we echter op te merken dat er in sommige gevallen een schatting werd gemaakt. Dit komt doordat sommige huishoudsituaties zo complex zijn dat het moeilijk te achterhalen is of een persoon een kind is van een steekproefpersoon of niet. Stel dat een steekproefpersoon na scheiding bij haar ouders gaat wonen, waar ook haar broer en diens vrouw woont. Stel dat de vader van de steekproefpersoon wordt aangeduid als referentiepersoon (gezinshoofd) en dat er in dat huishouden ook nog een persoon woont met de relatie-code ‘kleinkind van referentiepersoon’. Het is dan niet altijd mogelijk om uit temaken of dat een kind is van de referentiepersoon of van diens broer.
1.5.1.2. Berekening van de kinderbijslag
Hoewel de gegevens voor kinderbijslag in principe beschikbaar zijn bij het KSZ, werden deze niet opgevraagd. Om deze leemte op te vullen, werden de bedragen berekend op basis van de gegevens van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers (www.kindergeld.be/nl/plan.php). Op basis van het aantal kinderen per persoon, het jaar van kinderbijslag, de leeftijden van de kinderen, de gezinssituatie, en de werksituatie van de ouders en kinderen werd er een bedrag opgesteld dat rekening houdt met de gewone kinderbijslag, de bijslag voor wezen, supplementen voor eenoudergezinnen, leeftijdsbijslagen voor eerste en andere kinderen, kraamgeld en schoolpremies. Gezien de wetgeving rond kinderbijslag erg veelomvattend is en rekening houdt met heel erg veel uitzonderingen en voorwaarden, zijn de bedragen die berekend werden vaak een benadering van het werkelijke bedrag.
1.5.1.3. Berekening van het leefloon
In de bestanden van het KSZ konden we terugvinden of een steekproefpersoon of een gezinslid een leefloon ontving en tot welke gezinscategorie deze persoon behoorde, maar de precieze bedragen van deze leefloon-inkomens waren niet beschikbaar. Op basis van de gegevens van “Steunpunt tot bestrijding van armoede, bestaansonzekerheid en sociale uitsluiting” (www.armoedebestrijding.be/cijfers_leefloon.htm) werd er een schatting gemaakt van deze bedragen per kwartaal.
1.5.1.4. Berekening van de huishoudinkomens
Gezien we de verschillende inkomensbronnen van de verschillende huishoudleden kennen of hebben berekend werd er telkens een huishoudinkomen berekend per huishouden. Dit omvat alle bedragen uit arbeid, uitkeringen, pensioenen, leeflonen en kinderbijslag voor alle verschillende huishoudleden samen.
Er dient hierbij een opmerking gemaakt te worden voor de gegevens van de personen in een zelfstandigenstatuut. Gezien het KSZ niet over betrouwbare inkomensgegevens (uit arbeid) beschikt voor mensen in een zelfstandigenstatuut, werd er geen huishoudeninkomen berekend voor gezinnen waarbij één van de leden
84
een zelfstandigenstatuut bekleedt. Indien we dit wel zouden doen, zou dit huishoudinkomen van dat gezin onrealistisch laag zijn.
1.5.1.5. Inflatie-correctie van inkomen-gegevens
Om vergelijkingen over jaren heen mogelijk te maken, werden alle inkomensgegevens (zowel uit arbeid, leefloon, uitkeringen, pensioenen en kinderbijslag) herberekend zodat er rekening werd gehouden met de inflatie. We gebruiken de index op 1 juni 2004 hiervoor als basis.
1.5.1.6. OECD-correctie van inkomen-gegevens
Om huishoudinkomens vergelijkbaar te maken over huishoudens met een verschillende compositie en grootte, wordt er in armoede- en inkomensonderzoek vaak gebruik gemaakt van equivalentie-schalen (OECD, z.d.). In het huidige onderzoek gebruiken we de gemodificeerde OECD-schaling. Concreet betekent dit dat het huishoudinkomen gewogen wordt, rekening houdend met het aantal volwassenen en het aantal kinderen in dat huishouden. Het gezinshoofd krijgt zo een gewicht van 1, elke bijkomende persoon ouder dan 15 jaar een gewicht van 0,5 en elk kind (tussen 0 en 14 jaar) een gewicht van 0,3. Op die manier zal een gezin met twee ouders en 3 kinderen na OECD-schaling een kleiner huishoudinkomen over houden dan een gezin met twee ouders en 1 kind.
85
2. Opbouw van de indicatoren
De indicatoren voor de transitie scheiding en verweduwing worden op dezelfde manier opgebouwd:
1. Eerst wordt er gekeken naar de situatie voor de scheiding/verweduwing:zijn er voor de scheiding/verweduwing reeds verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft socio-demografische gegevens, arbeidspositie, financiële situatie? Zijn deze koppels getrouwd of samenwonend en hoeveel kinderen heeft een gezin dat een transitie meemaakt? Hoe oud zijn deze kinderen? We kijken hier niet alleen naar verschillen tussen mannen en vrouwen, maar ook naar eventuele verschillen tussen de steekproefgroepen. Op die manier kunnen er eventuele jaareffecten nagegaan worden.
2. Vervolgens kijken we naar de invloed van een scheiding/verweduwing op de gezinssituatie: wie gaat er alleen wonen, wie herpartnert en wie gaat bij iemand anders wonen? Gaan de kinderen voornamelijk bij de moeder of vader wonen? Wie keert er terug naar zijn/haar ouders en voor hoe lang blijven ze daar wonen? Blijven oudere verweduwde personen alleen wonen of trekken ze bij iemand in?
3. Ten derde wordt de invloed van een scheiding/verweduwing nagegaan op veranderingen op de arbeidsmarkt: wie gaat er door een scheiding/verweduwing meer werken en wie schroeft zijn/haar arbeidsuren terug? Nemen verweduwde mannen en vrouwen een overlevingspensioen op of blijven ze actief op de arbeidsmarkt? Gaan niet-actieve vrouwen terug aan het werk na een scheiding? Is dit afhankelijk van de gezinssituatie en het aantal kinderen ten laste?
4. Ten vierde wordt er gekeken naar de financiële gevolgen van een scheiding/verweduwing: Wat zijn de financiële gevolgen van de mogelijke verschuivingen op de arbeidsmarkt? Hoeveel moeten gescheiden/verweduwde vrouwen inboeten aan inkomsten wanneer ze alleen komen te staan en kinderen ten laste hebben?
De resultatensectie van het onderzoek bestaat uit een hele reeks tabellen en grafieken. Aan het begin van elk deel worden deze verschillende indicatoren opgelijst. Bij elke tabel en grafiek wordt vervolgens duidelijk uitgelegd wat er precies wordt getoond en hoe de grafiek of tabel geïnterpreteerd moet worden. We vatten de resultaten van het onderzoek samen in een afsluitend hoofdstuk met conclusies.
86
3. Indicatoren voor de transitie scheiding
3.1. De situatie in het jaar voor de transitie scheiding (T-1)
OVERZICHT INDICATOREN
3.1.1. Socio-demografische gegevens
Tabel 13: Aantal mannen en vrouwen per steekproefgroep
Tabel 14: Gemiddelde leeftijd van de steekproefkoppels per steekproefgroep
3.1.2. Gezinssituatie
Tabel 15: Gezinstypologie in het jaar voor de scheiding (T-1) per steekproefgroep
Tabel 16: Gemiddeld aantal kinderen en gemiddelde leeftijd van de kinderen in het jaar voor de scheiding (T-1) per steekproefjaar en naar leeftijd van de moeder
3.1.3. Arbeidspositie
Tabel 17: Arbeidspositie in het jaar voor scheiding (T-1) naar geslacht en steekproefgroep
Tabel 18: Arbeidspositie in het jaar voor scheiding (T-1) geagregeerd over de steekproefgroepen, met de controlegroep ter vergelijking
Figuur 7: Percentage tewerkstelling bij loontrekkende mannen en vrouwen in het jaar voor scheiding (T-1) per steekproefgroep.
Tabel 19: Soort uikering in het jaar voor de scheiding, naar geslacht en steekproefgroep
3.1.4. Financiële situatie
Tabel 20: Mediaan en gemiddeld individueel bruto jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen die in loondienst werken
Tabel 21: Mediaan en gemiddeld individueel totaal jaarinkomen naar geslacht en steekproefgroep
Tabel 22: Mediaan en gemiddeld totaal huishoudinkomen per jaar naar geslacht en steekproefgroep.
Tabel 23: Mediaan en gemiddeld totaal huishoudinkomen per jaar (OECD-correctie) naar geslacht en steekproefgroep
87
3.1.1. Socio-demografische gegevens
In Tabel 13 en Tabel 14 wordt het aantal mannen en vrouwen en diens gemiddelde leeftijd weergegeven in de verschillende steekproefgroepen. Het aantal mannen en vrouwen is mooi verdeeld binnen elke steekproefgroep. Het kleine overgewicht aan vrouwelijke steekproefpersonen in 2004, 2005 en 2006 is toe te schrijven aan het feit dat er in elke steekproefgroep ook koppels worden opgenomen waarvan de partners hetzelfde geslacht hebben. Verder is het zo dat de vrouwen in alle steekproefgroepen jonger zijn dan de mannen. Het verschil tussen beide bedraagt ongeveer 2 à 3 jaar.
Tabel 13: Aantal mannen en vrouwen per steekproefgroep
Scheiding in
2004 2005 2006 2007 Totaal
N % N % N % N % N %
Man 9960 12,6 9899 12,5 9826 12,4 9894 12,5 39579 50,0
Vrouw 9966 12,6 9903 12,5 9830 12,4 9894 12,5 39593 50,0
Totaal 19926 25,2 19802 25,0 19656 24,8 19788 25,0 79172 100,0
Tabel 14: Gemiddelde leeftijd van de steekproefkoppels per steekproefgroep
Scheiding in
2004 2005 2006 2007
Man 42,1 42,6 42,8 42,8
Vrouw 39,7 40,3 40,5 40,4
3.1.2. Gezinssituatie
Tabel 15 toont het aantal koppels dat voor scheiding al dan niet getrouwd was en/of kinderen had. De steekproefgroepen bestaan het vaakst uit koppels die gehuwd zijn en kinderen hebben. Daarna volgen de ongehuwd samenwonenden zonder kinderen en de gehuwde koppels met kinderen. Koppels die niet getrouwd zijn, maar wel samenwonen vormen in alle steekproefgroepen de kleinste groep. We zien echter, over de steekproefgroepen heen, dat het aantal huwelijken afneemt en er meer koppels zijn die ongehuwd samenwonen.
88
Tabel 15: Gezinstypologie in het jaar voor scheiding (T-1) per steekproefgroep
Scheiding in
2004 2005 2006 2007
N % N % N % N %
Gehuwde zonder kind 4228 21,2% 4268 21,6% 4180 21,3% 4102 20,7%
Gehuwde met kind(eren) 7376 37,0% 7146 36,1% 6778 34,5% 6678 33,7%
Ongehuwd samenwonende
zonder kind4868 24,4% 4874 24,6% 4966 25,3% 5222 26,4%
Ongehuwd samenwonende
met kind(eren)3454 17,3% 3514 17,7% 3732 19,0% 3786 19,1%
Gehuwd 11604 58,2% 11414 57,6% 10958 55,7% 10780 54,5%
Ongehuwd samenwonende 8322 41,8% 8388 42,4% 8698 44,3% 9008 45,5%
Geen kinderen 9096 45,6% 9142 46,2% 9146 46,5% 9324 47,1%
Kind(eren) 10830 54,4% 10660 53,8% 10510 53,5% 10464 52,9%
In Tabel 16 wordt er specifiek gekeken naar de gezinnen met inwonende kinderen en wordt er een overzicht gegeven van het aantal kinderen per gezin, de gemiddelde leeftijd van het jongste kind en de gemiddelde leeftijd van het oudste kind. Dit overzicht wordt opgesplitst naar de leeftijd van de moeder. Het aantal kinderen stijgt eerst met de leeftijd van de moeder, om nadien terug te dalen: de kinderen gaan dan het huis uit en maken dus geen deel meer uit van het huishouden.
89
Tabel 16: Gemiddeld aantal kinderen en gemiddelde leeftijd van de kinderen in het jaar voor scheiding (T-1) per steekproefjaar en naar leeftijd van de moeder
Scheiding in
2004 2005 2006 2007
Moeders jonger dan 30 jaar N = 1061 N = 988 N = 931 N = 969
Gemiddeld aantal kinderen 1,5 1,5 1,5 1,5
Gemiddelde leeftijd jongste kind 2,9 3,0 2,8 2,8
Gemiddelde leeftijd oudste kind 4,1 4,2 4,0 4,2
Moeders van 30 t.e.m. 39 jaar N = 2238 N = 2201 N = 2071 N = 2023
Gemiddeld aantal kinderen 1,9 1,9 1,9 1,9
Gemiddelde leeftijd jongste kind 6,6 6,2 6,3 6,2
Gemiddelde leeftijd oudste kind 9,5 9,2 9,2 9,0
Moeders van 40 t.e.m. 49 jaar N = 1610 N = 1575 N = 1679 N = 1615
Gemiddeld aantal kinderen 2,0 2,0 2,0 2,0
Gemiddelde leeftijd jongste kind 14,0 14,1 13,6 13,5
Gemiddelde leeftijd oudste kind 17,3 17,4 17,0 17,0
Moeders van 50 jaar en ouder N = 508 N = 565 N = 579 N = 626
Gemiddeld aantal kinderen 1,4 1,5 1,4 1,5
Gemiddelde leeftijd jongste kind 27,8 26,6 27,1 26,3
Gemiddelde leeftijd oudste kind 29,7 28,6 28,9 28,4
3.1.3. Arbeidspositie
In Tabel 17 wordt een overzicht gegeven van de arbeidspositie van mannen en vrouwen in het jaar voor de scheiding. Deze cijfers worden getoond per kwartaal en per steekproefgroep. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen persoon die werken, werkloos zijn en een werkloosheidsuitkering genieten van RVA, niet-beroepsactief zijn en hier een compensatie voor krijgen (pensioenen, leeflonen, bevallingsverlof …) en personen met een onbekend statuut (huisvrouwen en –mannen, personen die in het buitenland werken, zeelieden, personen wiens echtgeno(o)t(e) een gezinspensioen krijgt …).
Binnen alle steekproefgroepen valt het op dat het percentage werkende mannen hoger ligt dan het percentage werkende vrouwen. Vrouwen hebben vaker een onbekend statuut dan mannen. Dit is wellicht te wijten aan het feit dat vrouwen vaker thuisblijven voor de kinderen. Mannen zijn daarentegen vaker niet-beroepsactief dan vrouwen.
In Tabel 17 wordt de groep ‘werkend’ verder opgesplitst naar verschillende arbeidsregimes. Zo wordt er een onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen die voltijds werken als loontrekkende, deeltijds werken als loontrekkende, zowel
90
loontrekkende zijn als zelfstandige of enkel een zelfstandigenstatuut hebben of als helper werken bij een werkgever met een zelfstandigenstatuut.
Vrouwen werken vijf keer zo vaak deeltijds als mannen, en mannen werken vaker als zelfstandige of als loontrekkende dan vrouwen.
91
Tabel 17: Arbeidspositie in het jaar voor scheiding (T-1) naar geslacht en steekproefgroep
Man Vrouw
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
Scheiding in 2004N=
9842
N=
9842
N=
9842
N=
9842
N=
9194
N=
9194
N=
9194
N=
9194
Werkend 74,7 75,3 75,1 73,6 67,3 67,8 67,8 67,1
Werkend in loondienst: voltijds 53,1 53,4 52,8 51,4 33,7 34,0 34,0 33,0
Werkend in loondienst: deeltijds 4,2 4,3 4,4 4,1 22,9 23,2 23,0 23,0
Werkend in loondienst + zelfst. 4,0 4,1 4,2 4,4 1,8 1,8 1,9 2,2
Zelfstandige of helper bij zelfst. 13,4 13,5 13,7 13,7 8,9 8,8 8,9 8,9
Werkzoekend 4,3 4,0 4,3 4,9 6,6 6,7 6,7 7,6
Niet beroepsactief 15,5 15,4 15,4 15,6 11,7 11,2 11,4 11,4
Onbekend 5,5 5,4 5,2 5,9 14,4 14,4 14,1 13,9
Scheiding in 2005N=
9782
N=
9782
N=
9782
N=
9782
N=
9173
N=
9173
N=
9173
N=
9173
Werkend 74,0 74,9 74,6 73,5 66,8 67,8 68,3 67,5
Werkend in loondienst: voltijds 52,4 52,9 52,4 51,0 33,1 33,7 33,8 33,5
Werkend in loondienst: deeltijds 4,8 4,9 4,8 4,8 23,7 24 24,2 23,8
Werkend in loondienst + zelfst. 4,0 4,1 4,2 4,4 2,2 2,2 2,2 2,5
Zelfstandige of helper bij zelfst. 12,8 13,0 13,2 13,3 7,8 7,9 8,1 7,7
Werkzoekend 4,5 4,2 4,4 4,6 7,0 7,2 7,0 8,0
Niet beroepsactief 15,8 15,4 15,7 16,1 11,6 11,0 11,0 11,2
Onbekend 5,7 5,6 5,3 5,8 14,7 13,9 13,7 13,3
Scheiding in 2006N=
9710
N=
9710
N=
9710
N=
9710
N=
9152
N=
9152
N=
9152
N=
9152
Werkend 74,1 74,7 74,8 73,6 66,3 68,0 68,2 67,2
Werkend in loondienst: voltijds 52,1 52,2 51,9 50,6 33,0 33,9 34,0 33,6
Werkend in loondienst: deeltijds 4,6 4,7 4,7 4,5 24,1 24,6 24,4 23,6
Werkend in loondienst + zelfst. 4,1 4,3 4,4 4,4 2,2 2,1 2,3 2,5
Zelfstandige of helper bij zelfst. 13,3 13,5 13,8 14,1 7,0 7,4 7,5 7,5
Werkzoekend 4,1 3,8 3,9 4,3 6,5 6,0 6,3 6,6
Niet beroepsactief 14,9 15,1 15,0 15,3 11,7 11,4 11,2 11,5
Onbekend 7,0 6,4 6,3 6,8 15,5 14,7 14,2 14,6
Scheiding in 2007N=
9777
N=
9777
N=
9777
N=
9777
N=
9181
N=
9181
N=
9181
N=
9181
Werkend 74,2 75,5 75,0 74,2 67,4 68,4 69,0 68,8
Werkend in loondienst: voltijds 53,0 53,8 53,1 52,1 32,7 33,5 34,1 33,3
Werkend in loondienst: deeltijds 4,6 4,8 4,8 4,7 25,2 25,1 24,8 25,2
Werkend in loondienst + zelfst. 3,9 4,1 4,1 4,3 2,6 2,7 2,8 3,0
Zelfstandige of helper bij zelfst. 12,7 12,8 13,0 13,1 6,9 7,1 7,3 7,3
Werkzoekend 4,1 3,6 3,7 3,9 6,3 5,9 5,4 5,6
Niet beroepsactief 15,2 14,8 15,0 15,1 11,7 11,3 11,0 11,0
Onbekend 6,7 6,2 6,3 6,8 14,7 14,4 14,5 14,5
92
Tabel 18 toont de geaggregeerde percentages van de verschillenden steekproefgroepen in het jaar voor scheiding en ter vergelijking die van de controlegroep uit dezelfde periode. De verdeling van de scheidende mannen komt grotendeels overeen met die van de mannen uit de controlegroep. Bij de vrouwen is er echter verschil te zien: scheidende vrouwen zijn vaker tewerkgesteld in het jaar voor scheiding dan de vrouwen uit de controlegroep. Ze werken vaker voltijds, zijn minder vaak niet-beroepsactief en vaker werkzoekend. Vrouwen die op het punt staan om te scheiden zijn dus actiever op de arbeidsmarkt in vergelijking met anderen vrouwen die even oud zijn en niet gaan scheiden. Dit verschil kan duiden op een zeker anticipatie-effect bij de scheidende vrouwen. Het feit dat een huwelijk niet zo goed gaat, doet veel vrouwen wellicht al anticiperen op een eventueel verlies aan inkomen waardoor de socio-economische positie van vrouwen al verschuift in het jaar voor scheiding.
Tabel 18: Arbeidspositie in het jaar voor scheiding (T-1) geagregeerd over de steekproefgroepen, met de controlegroep ter vergelijking
SCHEIDERS
Man Vrouw
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
Jaar voor scheidingN=
39111
N=
39111
N=
39111
N=
39111
N=
36700
N=
36700
N=
36700
N=
36700
Werkend 74,3 75,1 74,8 73,8 66,9 68,0 68,3 67,7
Werkend in loondienst: voltijds 52,7 53,1 52,5 51,3 33,1 33,8 34,0 33,3
Werkend in loondienst: deeltijds 4,5 4,7 4,7 4,5 24,0 24,2 24,1 23,9
Werkend in loondienst + zelfst. 4,0 4,1 4,2 4,4 2,2 2,2 2,3 2,6
Zelfstandige of helper bij zelfst. 13,1 13,2 13,4 13,6 7,6 7,8 7,9 7,9
Werkzoekend 4,2 3,9 4,1 4,4 6,6 6,4 6,4 7,0
Niet beroepsactief 15,3 15,2 15,3 15,5 11,7 11,2 11,1 11,3
Onbekend 6,2 5,9 5,8 6,3 14,8 14,3 14,1 14,1
CONTROLEGROEP
Man Vrouw
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
Jaar voor steekproeftrekkingN=
39397
N=
39400
N=
39394
N=
39398
N=
39339
N=
39349
N=
39363
N=
39402
Werkend 74,6 75,1 75,2 74,9 61,9 62,3 62,7 62,9
Werkend in loondienst: voltijds 53,8 53,9 53,8 53,3 30,0 30,1 30,3 30,1
Werkend in loondienst: deeltijds 4,7 4,8 4,8 4,8 23,4 23,6 23,7 23,8
Werkend in loondienst + zelfst. 3,5 3,6 3,7 3,8 1,5 1,5 1,6 1,7
Zelfstandige of helper bij zelfst. 12,6 12,8 12,9 13,0 7,0 7,1 7,1 7,3
Werkzoekend 3,3 3,1 3,2 3,4 4,7 4,7 4,9 5,0
Niet beroepsactief 17,5 17,4 17,3 17,3 18,5 18,2 17,7 17,3
Onbekend 4,6 4,4 4,4 4,4 15,0 14,8 14,7 14,8
93
Figuur 7 geeft het gemiddelde percentage weer dat loontrekkende mannen en vrouwen uit de verschillende steekproefgroepen werken in het jaar voor scheiding. Zelfstandigen werden in deze grafiek niet opgenomen omdat het percentage dat ze werken vaak moeilijk te meten is. Door het grote aandeel deeltijds werkende vrouwen, zien we dat er een kloof bestaat tussen mannen en vrouwen wat betreft het percentage dat ze werken.
Figuur 7: Percentage tewerkstelling bij loontrekkende mannen en vrouwen in het jaar voorscheiding (T-1) per steekproefgroep.
In Tabel 19 wordt er weergegeven hoeveel procent mannen en vrouwen een werkloosheidsuitkering geniet in het jaar voor scheiding, en wat deze werkloosheidsuitkering precies inhoudt (IGU, brugpensioen, loopbaanonderbreking of tijdskrediet, tijdelijke werkloosheid of werkloosheid). In het jaar voor scheiding krijgen vrouwen vaker een werkloosheidsuitkering dan mannen. Het valt hierbij op dat vrouwen vaker gebruik maken van de loopbaanonderbreking of het tijdskrediet. Tijdelijke werkloosheid komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen.
97,1
97,2
97,1
97,0
96,6
96,7
96,8
96,7
97,2
97,1
97,1
97,0
97,1
97,0
97,1
96,9
85,4
85,4
85,8
85,5
85,4
85,5
85,6
85,9
85,1
85,5
85,5
85,7
84,6
85,4
85,6
85,2
0,010,020,030,040,050,060,070,080,090,0
100,0
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
Scheiding in 2004 Scheiding in 2005 Scheiding in 2006 Scheiding in 2007
Mannen Vrouwen
94
Tabel 19: Soort uitkering in het jaar voor scheiding, naar geslacht en steekproefgroep
Man Vrouw
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
T-1
kw1
T-1
kw2
T-1
kw3
T-1
kw4
Scheiding in 2004N =
9960
N =
9960
N =
9960
N =
9960
N =
9966
N =
9966
N =
9966
N =
9966
Krijgt werkloosheidsuitkering 13,9 12,0 12,7 13,9 15,1 14,5 15,0 15,1
IGU 0,2 0,2 0,2 0,2 0,9 1,0 1,1 0,8
brugpensioen 0,8 0,8 0,8 0,8 0,1 0,1 0,1 0,1
Loopbaanonderbr. /
tijdskred.0,8 0,8 0,9 0,8 3,0 2,9 3,1 3,0
Tijdelijke werkloosheid 5,3 3,2 3,7 4,6 1,5 1,2 1,1 1,3
Werkloosheid 6,8 7,0 7,2 7,5 9,6 9,3 9,6 10,0
Scheiding in 2005N =
9899
N =
9899
N =
9899
N =
9899
N =
9903
N =
9903
N =
9903
N =
9903
Krijgt werkloosheidsuitkering 13,8 11,4 12,4 13,5 15,8 14,9 15,2 15,1
IGU 0,3 0,2 0,2 0,2 1,1 1,1 1,1 0,9
brugpensioen 0,8 0,8 0,8 0,9 0,1 0,1 0,1 0,1
Loopbaanonderbr. /
tijdskred.0,9 0,9 0,9 1,0 3,2 3,3 3,5 3,2
Tijdelijke werkloosheid 4,5 2,7 3,2 4,4 1,6 0,9 0,8 1,2
Werkloosheid 7,3 6,8 7,2 6,9 9,7 9,5 9,7 9,6
Scheiding in 2006N =
9826
N =
9826
N =
9826
N =
9826
N =
9830
N =
9830
N =
9830
N =
9830
Krijgt werkloosheidsuitkering 15,4 11,4 11,4 12,9 15,2 14,7 15,0 14,4
IGU 0,2 0,3 0,1 0,1 1,2 1,2 1,2 1,0
brugpensioen 0,9 0,8 0,8 0,8 0,1 0,1 0,1 0,1
Loopbaanonderbr. /
tijdskred.1,2 1,3 1,3 1,2 4,0 4,0 4,0 3,7
Tijdelijke werkloosheid 6,0 2,7 2,8 4,2 1,2 1,1 1,0 1,4
Werkloosheid 7,0 6,3 6,4 6,5 8,7 8,2 8,7 8,3
Scheiding in 2007N =
9894
N =
9894
N =
9894
N =
9894
N =
9894
N =
9894
N =
9894
N =
9894
Krijgt werkloosheidsuitkering 13,8 10,4 10,1 12,5 14,8 13,7 13,3 13,2
IGU 0,2 0,2 0,1 0,1 1,2 1,1 1,0 1,0
brugpensioen 0,8 0,8 0,8 0,8 0,0 0,0 0,0 0,0
Loopbaanonderbr. /
tijdskred.1,2 1,2 1,3 1,2 3,8 3,7 3,7 3,7
Tijdelijke werkloosheid 5,1 2,3 2,1 4,4 1,2 0,8 0,7 1,0
Werkloosheid 6,5 5,9 5,8 5,9 8,6 8,0 8,0 7,6
95
3.1.4. Financiële situatie
Hieronder wordt gekeken naar de financiële situaties bij mannen en vrouwen in het jaar voordat de scheiding heeft plaats gevonden. Aangezien het inkomen van zelfstandigen niet betrouwbaar genoeg werd opgenomen in de dataset, hebben we ervoor geopteerd om zelfstandigen niet op te nemen in de berekeningen van het loon of het totale jaarinkomen. Ook bij berekeningen van huishoudinkomens werden de koppels waarvan één of beide partners een zelfstandigenstatuut hebben, niet opgenomen. De bedragen die getoond worden zijn steeds bruto-inkomens op jaarbasis, uitgedrukt in euro.
De loon- of inkomenskloof duidt aan hoeveel procent vrouwen minder verdienen (uit arbeid of aan totaal inkomen) dan mannen. De formule die hiervoor werd toegepast is: [(loon man – loon vrouw) / loon man ]*100) (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2008).
In Tabel 20 mannen en vrouwen in loondienst krijgen voor hun arbeidsprestaties in het jaar voor scheiding wordt getoond hoeveel (bruto jaarinkomen, gecorrigeerd voor inflatie). We zien hierbij een grote loonkloof: vrouwen worden minder betaald voor arbeidsprestaties dan mannen. Voor alle steekproefgroepen geldt dat vrouwen rond de 27% (voor de mediaan) of 30% (voor het gemiddelde) minder verdienen dan mannen.
96
Tabe
l 20:
Med
iaan
en
gem
idde
ld in
divi
duee
l bru
to j
aari
nkom
en u
it ar
beid
naa
r ge
slac
ht e
n st
eekp
roef
groe
p. O
pgen
omen
gro
ep:
man
nen
en v
rouw
endi
e in
loon
dien
st w
erke
n
Sch
eid
ing
in
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
Med
iaan
2003
Gem
idde
lde
2003
Med
iaan
2004
Gem
idde
lde
2004
Med
iaan
2005
Gem
idde
lde
2005
Med
iaan
2006
Gem
idde
lde
2006
Man
€
22 8
64
€ 25
196
€
23 2
82
€ 25
472
€
23 1
69
€ 25
643
€
23 1
14
€ 25
565
Vro
uw
€ 16
804
€
17 5
50
€ 16
996
€
17 6
65
€ 16
727
€
17 6
61
€ 16
914
€
17 9
76
Loon
kloo
f 26
,5%
30
,3%
27
,0%
30
,6%
27
,8%
31
,1%
26
,8%
29
,7%
Tabe
l 21
geef
t w
eer
wat
het
gem
idde
lde
indi
vidu
ele
tota
le in
kom
en b
edra
agt
voor
man
nen
en v
rouw
en in
het
jaa
r vo
or s
chei
ding
(du
s in
kom
en u
it ar
beid
, ui
tker
inge
n, lee
flone
n en
pen
sioe
nen)
. O
ok h
ier
zien
we
een
grot
e in
kom
ensk
loof
: vr
ouw
en h
ebbe
n ro
nd d
e 2
8%
(voo
r de
med
iaan
) of
30%
(vo
or h
et g
emid
deld
e) m
inde
r in
kom
en d
an m
anne
n.
Tabe
l 21:
Med
iaan
en
gem
idde
ld in
divi
duee
l tot
aal j
aari
nkom
en n
aar
gesl
acht
en
stee
kpro
efgr
oep
Sch
eid
ing
in
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
Med
iaan
2003
Gem
idde
lde
2003
Med
iaan
2004
Gem
idde
lde
2004
Med
iaan
2005
Gem
idde
lde
2005
Med
iaan
2006
Gem
idde
lde
2006
Man
€
21 3
25
€ 23
966
€
21 6
18
€ 23
930
€
21 6
32
€ 24
237
€
21 7
38
€ 24
607
Vro
uw
€ 15
302
€
16 5
88
€ 15
362
€
16 6
87
€ 15
482
€
16 9
44
€ 15
871
€
17 3
69
Inko
men
sklo
of
28,2
%
30,8
%
28,9
%
30,3
%
28,4
%
30,1
%
27,0
%
29,4
%
97
In T
abel
22
en T
abel
23
wor
dt h
et g
emid
deld
e hu
isho
udin
kom
en w
eerg
egev
en,
resp
ectiev
elijk
gec
orri
geer
d vo
or i
nfla
tie e
n O
ECD
-co
rrec
tie.
Ond
er h
et t
otal
e br
uto
jaar
inko
men
wor
dt h
et t
otal
e in
kom
en v
erst
aan
van
alle
hui
shou
dled
en u
it d
at g
ezin
sam
en (
dus
in
kom
en u
it a
rbei
d, u
itker
inge
n, l
eeflo
nen,
pen
sioe
nen
en k
inde
rbijs
lag)
. H
et k
lein
e ve
rsch
il tu
ssen
man
nen
en v
rouw
en i
s te
wijt
en
aan
het
feit d
at k
oppe
ls n
iet
altij
d ui
t tw
ee m
ense
n va
n ee
n ve
rsch
illen
d ge
slac
ht b
esta
an.
Tabe
l 22:
Med
iaan
en
gem
idde
ld t
otaa
l hui
shou
dink
omen
per
jaa
r na
ar g
esla
cht
en s
teek
proe
fgro
ep.
Sch
eid
ing
in
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
Med
iaan
2003
Gem
idde
lde
2003
Med
iaan
2004
Gem
idde
lde
2004
Med
iaan
2005
Gem
idde
lde
2005
Med
iaan
2006
Gem
idde
lde
2006
Man
€
34 6
03
€ 37
669
€
35 5
29
€ 38
392
€
36 1
47
€ 39
058
€
36 7
54
€ 39
900
Vro
uw
€ 34
617
€
37 6
74
€ 35
624
€
38 4
10
€ 36
174
€
39 0
71
€ 36
775
€
39 9
23
Tabe
l 23:
Med
iaan
en
gem
idde
ld t
otaa
l hui
shou
dink
omen
per
jaa
r (O
ECD
-cor
rect
ie)
naar
ges
lach
t en
ste
ekpr
oefg
roep
.
Sch
eid
ing
in
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
Med
iaan
2003
Gem
idde
lde
2003
Med
iaan
2004
Gem
idde
lde
2004
Med
iaan
2005
Gem
idde
lde
2005
Med
iaan
2006
Gem
idde
lde
2006
Man
€
18 8
89
€ 20
814
€
19 2
67
€ 21
067
€
19 5
57
€ 21
435
€
20 0
66
€ 21
936
Vro
uw
€ 18
888
€
20 8
14
€ 19
292
€
21 0
79
€ 19
546
€
21 4
39
€ 20
066
€
21 9
45
98
3.2. De impact van scheiding op de gezinssituatie
OVERZICHT INDICATOREN
3.2.1. Type gezin
Tabel 24: Evolutie van de gezinssituatie voor en na de scheiding naar geslacht
Tabel 25: Evolutie van de gezinssituatie over de jaren heen, per steekproefgroep en naar geslacht
Tabel 26: Evolutie van de gezinssituatie na de scheiding voor mannen en vrouwen, afhankelijk van de gezinssituatie voor de scheiding
Tabel 27: Evolutie van de gezinssituatie na scheiding van de personen die na de scheiding (T) bij de ouders gaan wonen
3.2.2. Aantal en leeftijd van de inwonende kinderen
Tabel 28: Evolutie van het percentage mannen en vrouwen die inwonende steekproefkinderen hebben, naar steekproefgroep en leeftijd van de steekproefkinderen
Tabel 29: Evolutie van de gemiddelde leeftijd van het jongste en oudste inwonende steekproefkind, naar geslacht en steekproefgroep
3.2.1. Type gezin
Allereerst gaan we na wat de meest voorkomende gezinssituaties zijn na een scheiding en of er hier verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. In Tabel 25wordt deze informatie opgesplitst naar steekproefgroep, in Tabel 24 zijn de percentages geaggregeerd over de steekproefgroepen heen en wordt de algemene situatie geschetst van voor en na de scheiding.
In alle steekproefgroepen zien we dat na een scheiding mannen vaker alleenstaand zijn, terwijl vrouwen vaker hoofd zijn van een eenoudergezin. De kinderen komen dus vaker bij de moeder terecht na een scheiding. Tabel 26 toont de evolutie van de gezinssituatie na scheiding, afhankelijk van de gezinssituatie voor scheiding. De bevinding dat mannen vaker alleenstaand zijn na de scheiding en vrouwen vakerhoofd van een eenoudergezin, is uiteraard het grootst bij koppels die voor de scheiding kinderen hebben. Toch hebben getrouwde mannen met kinderen iets vaker kinderen ten laste na scheiding dan samenwonende mannen met kinderen. Bij koppels zonder kinderen is het verschil in aantal alleenstaande mannen en vrouwen minder groot, maar zien we een ander verschil opduiken: gehuwde vrouwen zonder kinderen gaan na scheiding vaker dan gehuwde mannen zonder kinderen samenwonen of terug bij de ouders wonen. Mannen zonder kinderen die voor de scheiding samenwoonden gaan ook vaker terug naar de ouders dan getrouwde mannen zonder kinderen.
99
Als we specifiek gaan kijken naar de personen die na de scheiding bij de ouders gaan wonen (de zogenaamde boemerang-kinderen), zien we in Tabel 27 dat 65% van de mannelijke boemerang-kinderen twee jaar na scheiding nog steeds bij de ouders woont. Vier jaar na de scheiding is dit percentage gedaald tot 36,6%. Vrouwen die na de scheiding terug inwonen bij de ouders, trekken er sneller terug weg: na twee jaar woont nog 57,8% bij de ouders, na drie jaar is dit nog 23,8%.
Tabel 24: Evolutie van de gezinssituatie voor en na de scheiding naar geslacht
Man Vrouw
T-1 T T+1 T+2 T+3 T+4 T-1 T T+1 T+2 T+3 T+4
Alleenstaande . 54,2 46,0 41,0 37,8 36,1 . 28,3 24,1 21,7 20,0 19,1
Gehuwde zonder
kind21,2 0,4 2,7 4,3 5,2 5,9 21,2 0,4 2,6 4,3 5,0 5,5
Gehuwde met kind 35,3 0,4 4,1 6,8 9,3 11,5 35,3 0,5 4,5 7,5 10,2 12,6
Samenw. zonder
kind25,2 5,1 9,5 11,0 11,5 11,7 25,2 6,2 10,0 10,7 10,8 10,6
Samenw. met
kind(eren)18,3 4,1 8,6 11,5 13,4 15,1 18,3 4,7 10,0 13,0 14,7 16,5
Hoofd
eenoudergezin. 10,6 8,9 8,1 7,4 6,8 . 36,1 31,8 29,4 27,8 26,6
Woont bij ouder(s) . 10,0 8,1 6,9 5,7 5,0 . 10,9 7,3 5,2 4,0 3,0
Anders . 15,3 12,2 10,5 9,7 7,9 . 12,9 9,7 8,1 7,4 6,0
100
Ta
bel 2
5: E
volu
tie v
an d
e ge
zins
situ
atie
ove
r de
jar
en h
een,
per
ste
ekpr
oefg
roep
en
naar
ges
lach
t
M
an
V
rou
w
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
20
03
20
04
20
05
20
06
20
07
20
08
Sch
eid
ing
in 2
00
4
Alle
enst
aand
e .
55,1
47
,7
42,8
38
,5
36,1
.
27,9
24
,1
21,7
19
,8
19,1
Geh
uwde
zon
der
kind
21
,2
0,4
2,6
3,7
4,7
5,9
21,2
0,
4 2,
7 4,
1 4,
8 5,
5
Geh
uwde
met
kin
d 37
,0
0,4
4,2
6,7
9,0
11,5
37
,0
0,6
4,7
7,4
10,0
12
,6
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 24
,4
4,9
9,0
10,9
11
,5
11,7
24
,4
6,3
9,8
10,6
10
,7
10,6
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 17
,3
4,3
8,4
11,0
13
,0
15,1
17
,3
4,8
10,4
13
,1
14,6
16
,5
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
10,4
8,
8 8,
2 7,
4 6,
8 .
37,7
32
,8
30,4
28
,1
26,6
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 10
,8
8,6
7,1
5,9
5,0
. 10
,5
6,8
5,0
3,8
3,0
And
ers
. 13
,8
10,9
9,
5 10
,0
7,9
. 11
,7
8,6
7,7
8,1
6,0
Sch
eid
ing
in 2
00
5
Alle
enst
aand
e .
54,0
46
,4
40,5
37
,0
. 28
,3
24,4
21
,7
20,3
Geh
uwde
zon
der
kind
21
,5
0,6
2,8
4,5
5,8
21,6
0,
3 2,
5 4,
4 5,
2
Geh
uwde
met
kin
d 36
,1
0,4
3,9
7,0
9,6
36,1
0,
6 4,
5 7,
7 10
,3
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 24
,6
5,0
9,4
10,8
11
,5
24,6
6,
0 9,
6 10
,6
10,8
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 17
,7
3,8
8,3
11,6
13
,8
17,7
4,
6 9,
9 12
,8
14,9
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
10,6
8,
9 7,
9 7,
4 .
36,2
31
,7
28,9
27
,5
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 9,
8 7,
9 6,
5 5,
6 .
10,9
7,
7 5,
2 4,
3
And
ers
. 15
,8
12,4
11
,1
9,4
. 13
,0
9,7
8,7
6,7
101
M
an
V
rou
w
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
Sch
eid
ing
in
20
06
Alle
enst
aand
e .
53,6
44
,5
39,7
.
28,5
23
,9
21,8
Geh
uwde
zon
der
kind
21
,3
0,3
2,8
4,9
21,2
0,
3 2,
6 4,
4
Geh
uwde
met
kin
d 34
,4
0,5
3,9
6,7
34,5
0,
5 4,
3 7,
3
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 25
,3
5,1
9,4
11,1
25
,3
6,1
9,8
11,1
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 19
,0
4,0
8,3
11,7
19
,0
4,4
9,3
13,2
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
10,6
9,
0 8,
2 .
35,7
31
,7
29,0
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 9,
6 8,
0 7,
0 .
10,9
7,
1 5,
3
And
ers
. 16
,3
14,1
10
,7
. 13
,5
11,2
7,
9
Sch
eid
ing
in
20
07
Alle
enst
aand
e .
54,1
45
,6
. 28
,5
24,1
Geh
uwde
zon
der
kind
20
,7
0,5
2,6
20,7
0,
4 2,
6
Geh
uwde
met
kin
d 33
,7
0,3
4,2
33,8
0,
4 4,
5
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 26
,4
5,4
10,2
26
,4
6,5
10,6
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 19
,1
4,2
9,4
19,1
5,
0 10
,5
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
10,6
9,
0 .
34,6
31
,1
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 9,
7 7,
9 .
11,1
7,
4
And
ers
. 15
,1
11,3
.
13,5
9,
2
102
Ta
bel 2
6: E
volu
tie v
an d
e ge
zins
situ
atie
na
de s
chei
ding
voo
r m
anne
n en
vro
uwen
, af
hank
elijk
van
de
gezi
nssi
tuat
ie v
oor
de s
chei
ding
M
an
Vro
uw
TT+
1
T+2
T+
3
T+4
T
T+1
T+
2
T+3
T+
4
Alle
enst
aand
e 63
,7
57,1
52
,1
49,4
48
,6
49,6
44
,4
40,4
38
,4
38,9
Geh
uwde
zon
der
kind
0,
3 5,
6 8,
4 9,
3 9,
9 0,
3 7,
2 11
,0
11,8
12
,3
Geh
uwde
met
kin
d 0,
1 2,
0 4,
5 6,
7 8,
7 0,
1 2,
4 5,
0 7,
0 7,
5
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 3,
6 6,
1 7,
4 8,
0 7,
8 7,
2 11
,1
12,1
13
,0
12,9
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 2,
1 3,
7 5,
0 6,
0 7,
6 1,
0 2,
1 3,
5 4,
5 6,
7
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
0,
6 0,
9 1,
4 1,
5 1,
3 2,
1 2,
5 3,
2 3,
3 3,
3
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
5,3
4,6
4,1
3,4
3,6
10,6
7,
0 5,
0 4,
4 3,
6
And
ers
24,1
19
,9
17,2
15
,6
12,6
29
,1
23,3
19
,8
17,6
14
,9
Alle
enst
aand
e 59
,5
47,8
40
,6
36,3
34
,0
51,2
41
,8
36,1
32
,0
28,5
Geh
uwde
zon
der
kind
0,
7 2,
9 4,
4 5,
1 6,
0 0,
8 3,
5 6,
0 6,
7 7,
1
Geh
uwde
met
kin
d 0,
4 1,
9 4,
1 6,
2 8,
6 0,
3 1,
3 3,
2 6,
1 9,
7
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 6,
5 16
,2
19,5
20
,1
18,9
11
,6
21,5
23
,7
23,4
22
,9
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 3,
6 7,
0 10
,6
14,0
17
,0
1,6
5,4
9,3
12,5
15
,6
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
0,
5 0,
6 0,
7 0,
9 0,
7 2,
1 3,
0 3,
8 4,
5 5,
1
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
15,5
12
,7
10,6
8,
4 7,
3 19
,6
13,8
9,
6 7,
2 5,
0
And
ers
13,4
11
,0
9,5
8,9
7,5
12,7
9,
8 8,
2 7,
6 6,
0
Geh
uw
d z
on
der
kin
d o
p T
-1
Sam
enw
. zo
nd
er k
ind
op
T-1
103
M
an
Vro
uw
T T+
1
T+2
T+
3
T+4
T
T+1
T+
2
T+3
T+
4
Geh
uw
d m
et k
ind
(ere
n)
op
T-1
Alle
enst
aand
e 47
,1
40,6
36
,9
34,1
32
,7
12,5
10
,9
10,5
10
,0
9,8
Geh
uwde
zon
der
kind
0,
1 1,
4 3,
0 4,
0 4,
8 0,
1 0,
9 2,
0 2,
8 3,
6
Geh
uwde
met
kin
d 0,
4 7,
3 10
,8
13,7
15
,6
0,5
7,9
11,6
14
,9
16,8
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 4,
8 7,
3 7,
9 8,
3 9,
2 3,
7 4,
4 4,
5 4,
4 4,
3
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 4,
7 9,
0 11
,9
13,4
14
,6
6,6
11,7
14
,3
15,5
16
,0
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
21
,8
18,2
16
,0
14,3
13
,0
62,1
54
,4
49,4
45
,6
44,1
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
8,9
6,8
5,7
5,1
4,2
6,0
3,8
2,9
2,2
1,7
And
ers
12,1
9,
3 7,
9 7,
2 6,
0 8,
6 5,
9 4,
8 4,
6 3,
6
Sam
enw
. m
et k
ind
(ere
n)
op
T-1
Alle
enst
aand
e 49
,8
42,1
38
,2
35,0
33
,8
9,0
8,1
8,6
8,7
9,5
Geh
uwde
zon
der
kind
0,
8 1,
7 2,
7 3,
7 4,
0 0,
4 0,
7 1,
1 1,
6 1,
5
Geh
uwde
met
kin
d 0,
7 2,
9 5,
2 7,
1 9,
5 1,
2 4,
3 7,
2 8,
9 12
,2
Sam
enw
. zo
nder
kin
d 5,
5 8,
0 9,
1 9,
8 11
,0
2,9
3,7
4,1
4,3
4,6
Sam
enw
. m
et k
ind(
eren
) 5,
7 15
,1
18,4
20
,2
21,1
8,
6 19
,7
23,4
24
,7
26,4
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
13
,9
11,3
9,
7 8,
6 7,
9 62
,0
53,1
47
,3
44,2
39
,3
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
9,8
8,0
7,0
5,9
5,0
8,4
5,0
3,6
3,1
2,6
And
ers
13,8
10
,9
9,7
9,6
7,7
7,7
5,5
4,8
4,5
3,9
104
Tabel 27: Evolutie van de gezinssituatie na scheiding van de personen die na de scheiding (T) bij de ouders gaan wonen
Man Vrouw
T+1 T+2 T+3 T+4 T+1 T+2 T+3 T+4
Wonen bij ouders op TN =
3857
N =
2897
N =
1979
N =
1029
N =
3946
N =
2917
N =
1928
N =
932
Alleenstaande 10,1 13,2 15,5 17,5 7,6 10,3 11,8 13,0
Gehuwde zonder kind 2,5 4,1 3,7 5,0 3,3 5,9 5,9 5,5
Gehuwde met kind 5,6 9,1 12,5 15,3 5,9 10,5 14,5 16,4
Samenw. zonder kind 8,8 11,9 13,1 12,9 11,2 15,3 15,9 14,3
Samenw. met kind(eren) 5,6 9,8 12,9 15,4 6,4 10,7 14,1 19,8
Hoofd eenoudergezin 0,6 1,0 1,5 2,0 6,4 8,5 9,5 12,3
Woont bij ouder(s) 64,4 47,7 36,4 27,8 57,0 36,2 25,1 16,0
Anders 2,3 3,2 4,4 4,2 2,3 2,7 3,2 2,7
3.2.2. Aantal en leeftijd van de inwonende kinderen
In Tabel 28 wordt een overzicht gegeven van het aantal steekproefkinderen24 dat na de scheiding bij de vader of de moeder inwoont, opgesplitst naar de leeftijd van de kinderen en de steekproefgroep. De koppels met kinderen hebben voor de scheiding gemiddeld 1,8 steekproefkinderen. Deze kinderen wonen na de scheiding beduidend vaker bij de moeder dan bij de vader. Vrouwen hebben gemiddeld 1,3 steekproef-kinderen bij hen thuis wonen, terwijl mannen gemiddeld 0,4 inwonende steekproefkinderen ten laste heeft na scheiding.
24 Steekproefkinderen zijn kinderen van de koppels voor scheiding. Deze term maakt het onderscheid met kinderen die na de scheiding geboren worden of inwonende kinderen van de nieuwe partner.
105
Tabe
l 28:
Evo
lutie
van
het
per
cent
age
man
nen
en v
rouw
en d
ie i
nwon
ende
ste
ekpr
oefk
inde
ren
hebb
en,
naar
ste
ekpr
oefg
roep
en
leef
tijd
van
dest
eekp
roef
kind
eren
M
an
V
rou
w
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
Sch
eid
ing
in 2
00
4
Min
sten
s 1
kind
< 3
jaa
r 21
,1
3,0
2,0
0,1
0,1
. 21
,1
11,7
5,
5 0,
1 0,
0 0,
0
Min
sten
s 1
kind
< 7
jaa
r 43
,3
7,2
7,8
6,6
5,6
4,1
43,4
32
,8
29,5
24
,1
18,2
11
,9
Min
sten
s 1
kind
< 1
3 ja
ar
68,2
11
,5
13,3
12
,8
12,3
11
,4
68,2
54
,0
52,0
48
,4
44,8
41
,0
Min
sten
s 1
kind
< 1
8 ja
ar
83,2
16
,5
18,5
18
,1
18,2
17
,1
83,3
67
,3
67,2
64
,7
61,6
58
,1
Min
sten
s 1
kind
10
0,0
24,6
27
,0
27,2
27
,2
26,3
10
0,0
76,8
77
,7
76,6
75
,1
73,2
Sch
eid
ing
in 2
00
5
Min
sten
s 1
kind
< 3
jaa
r
21,4
3,
2 2,
1 0,
0 0,
0
21,4
11
,8
6,0
0,0
0,0
Min
sten
s 1
kind
< 7
jaa
r
43,9
8,
1 8,
7 8,
5 6,
6
43,9
32
,7
29,1
24
,0
18,4
Min
sten
s 1
kind
< 1
3 ja
ar
67
,1
13,0
14
,4
15,1
14
,5
67
,1
52,7
51
,3
48,5
45
,0
Min
sten
s 1
kind
< 1
8 ja
ar
82
,8
17,6
19
,6
20,0
19
,5
82
,9
65,5
64
,7
62,5
60
,0
Min
sten
s 1
kind
100,
0 25
,9
28,2
28
,8
28,2
100,
0 75
,9
76,0
75
,2
73,8
Sch
eid
ing
in 2
00
6
Min
sten
s 1
kind
< 3
jaa
r
21
,9
4,0
1,9
0,0
21,9
12
,1
5,5
0,0
Min
sten
s 1
kind
< 7
jaa
r
42
,7
8,5
8,8
8,1
42,7
31
,8
28,2
23
,6
Min
sten
s 1
kind
< 1
3 ja
ar
66,3
13
,3
14,6
14
,6
66,3
51
,5
50,0
46
,5
Min
sten
s 1
kind
< 1
8 ja
ar
81,6
18
,6
20,3
20
,0
81,6
64
,1
63,4
61
,0
Min
sten
s 1
kind
10
0,0
27,1
29
,0
28,9
10
0,0
75,3
75
,7
74,2
Sch
eid
ing
in 2
00
7
Min
sten
s 1
kind
< 3
jaa
r
21,9
3,
2 2,
3
21,9
12
,1
5,8
Min
sten
s 1
kind
< 7
jaa
r
43,0
8,
3 8,
9
43,0
31
,1
28,0
Min
sten
s 1
kind
< 1
3 ja
ar
66
,5
13,4
15
,2
66
,5
51,9
50
,4
Min
sten
s 1
kind
< 1
8 ja
ar
82
,0
18,3
20
,3
82
,0
64,6
64
,5
Min
sten
s 1
kind
100,
0 27
,1
29,8
100,
0 75
,8
76,7
106
Bov
endi
en is
er
een
duid
elijk
ver
schi
l te
mer
ken
in d
e le
eftijd
van
de
stee
kpro
efki
nder
en d
ie b
ij de
vad
er o
f de
moe
der
gaan
won
en n
a sc
heid
ing.
Kin
dere
n di
e na
de
sche
idin
g bi
j de
moe
der
gaan
won
en z
ijn j
onge
r da
n ki
nder
en d
ie n
a de
sch
eidi
ng b
ij de
vad
er g
aan
won
en (
Tabe
l 29)
.
Ta
bel 2
9: E
volu
tie v
an d
e ge
mid
deld
e le
eftij
d va
n he
t jo
ngst
e en
oud
ste
inw
onen
de s
teek
proe
fkin
d, n
aar
gesl
acht
en
stee
kpro
efgr
oep
M
an
Vro
uw
2
00
3
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
20
08
2
00
3
20
04
2
00
5
20
06
2
00
7
20
08
Sch
eid
ing
in 2
00
4
Jong
ste
kind
10
,0
14,4
14
,1
14,7
15
,1
15,6
10
,0
9,5
10,2
11
,0
11,9
12
,7
Oud
ste
kind
12
,7
16,1
15
,9
16,5
16
,8
17,3
12
,7
11,8
12
,5
13,3
14
,0
14,8
Sch
eid
ing
in 2
00
5
Jong
ste
kind
10,1
14
,1
13,7
13
,8
14,3
10,1
9,
5 10
,2
11,0
11
,8
Oud
ste
kind
12,8
15
,9
15,5
15
,7
16,1
12,8
11
,9
12,5
13
,2
13,9
Sch
eid
ing
in
20
06
Jong
ste
kind
10
,3
13,9
13
,9
14,1
10
,3
9,8
10,5
11
,3
Oud
ste
kind
13
,0
15,7
15
,8
15,9
13
,0
12,2
12
,9
13,5
Sch
eid
ing
in
20
07
Jong
ste
kind
10,3
14
,2
13,9
10,3
9,
8 10
,5
Oud
ste
kind
12,9
15
,9
15,7
12,9
12
,1
12,8
107
3.3. De impact van scheiding op de positie op de arbeidsmarkt
OVERZICHT INDICATOREN
3.3.1. Veranderingen in de arbeidspositie
Figuur 8: Evolutie in de arbeidssituatie van mannen en vrouwen voor en na de scheiding
Figuur 9: Evolutie in de arbeidssituatie van mannen en vrouwen jonger dan 30 jaar voor en na de scheiding
Figuur 10: Evolutie in de arbeidssituatie van mannen en vrouwen tussen de 30 en 40 jaar voor en na de scheiding
Figuur 11: Evolutie in de arbeidssituatie van mannen en vrouwen tussen 40 en 50 jaar voor en na de scheiding
Figuur 12: Evolutie in de arbeidssituatie van mannen en vrouwen ouder dan 50 jaar voor en na de scheiding
Figuur 13: Arbeidsregime (uitgedrukt in gemiddelde percentages) van mannen en vrouwen die in loondienst zijn tewerkgesteld
Figuur 14: Arbeidsregime (uitgedrukt in gemiddelde percentages) van alle mannen en vrouwen uit de steekproef (uitgezonderd zelfstandigen)
Figuur 15: De evolutie van de arbeidspositie na scheiding van mannen en vrouwen die voor de scheiding voltijds in loondienst werkten.
Figuur 16: De evolutie van de arbeidspositie na scheiding van mannen en vrouwen die voor de scheiding deeltijds in loondienst werkten.
Figuur 17: De evolutie van de arbeidspositie na scheiding van mannen en vrouwen die voor de scheiding werkzoekend waren.
Figuur 18: De evolutie van de arbeidspositie na scheiding van mannen en vrouwen die voor de scheiding niet beroepsactief waren.
Figuur 19: De evolutie van de arbeidspositie na scheiding van mannen en vrouwen met een onbekende arbeidssituatie voor scheiding.
3.3.2. Invloed van de gezinssituatie na scheiding op veranderingen in de arbeidsmarkt
Tabel 30: Gemiddelde leeftijd per verandering in arbeidspositie
Tabel 31: Percentage verandering in de werksituatie (T t.o.v. T-1) naar geslacht en de gezinssituatie in T.
Tabel 32: Percentage tewerkstelling naar geslacht, verandering in de werksituatie (T t.o.v. T-1) en de gezinssituatie na scheiding (T).
Tabel 33: Percentage verandering in de werksituatie (T t.o.v. T-1) naar geslacht en de het aantal kinderen na scheiding (T)
Tabel 34: Percentage tewerkstelling naar geslacht, verandering in de werksituatie (T t.o.v. T-1) en de het aantal kinderen na scheiding (T).
108
3.3.1. Veranderingen in de arbeidspositie
Figuur 8 toont de evolutie van de arbeidspositie van alle mannen en vrouwen voor en na scheiding. Hoewel er weinig veranderingen zijn in deze evolutie, zien we bij de vrouwen een daling in het aantal onbekende arbeidsstatuten, gepaard met een kleine stijging in het aantal niet-beroepsactieve vrouwen en deeltijdse arbeid. Bij de mannen is er een lichte daling in het aantal voltijds werkenden, gepaard met een lichte daling in het aantal onbekende arbeidsstatuten en een stijging in het aantal zelfstandigen of helpers bij zelfstandigen.
Indien we deze grafiek echter opsplitsen naar leeftijd toe, komen er wel veranderingen in de arbeidspositie aan het licht. Figuur 9, Figuur 10, Figuur 11 en Figuur 12 tonen de evoluties aan in arbeidsposities voor respectievelijk mannen en vrouwen jonger dan 30 jaar, tussen 30 en 40 jaar, tussen 40 en 50 jaar en ouder dan 50 jaar. Eerst en vooral is het duidelijk dat naarmate de leeftijd stijgt, de participatie op de arbeidsmarkt in het jaar voor de scheiding afneemt. Bij mannen daalt zowel voltijdse als deeltijdse arbeid over de jaren heen, terwijl er bij vrouwen een verschuiving gebeurt van voltijdse naar deeltijdse arbeid en onbekende statuten. Belangrijker is de evolutie die mannen en vrouwen maken wat betreft de arbeidspositie voor en na de scheiding. Hier zien we bij vrouwen jonger dan 30 jaar een duidelijke afname in voltijdse arbeid en een grotere toename in deeltijdse arbeid na scheiding. Het aantal onbekende statuten daalt ook. Een scheiding maakt dus dat vrouwen jonger dan 30 jaar actiever worden op de arbeidsmarkt, maar voornamelijk meer deeltijdse arbeid gaan verrichten. Bij 50-plussers daalt de arbeidsparticipatie na een scheiding (wat wellicht mee veroorzaakt wordt door het bereiken van de pensioenleeftijd), en is er een grote toename in niet-beroepsactieven. Bij de vrouwelijke 50-plussers is de daling in onbekende statuten erg groot (van 28% naar bijna 12%). Dat houdt in dat 16% van de vrouwelijke 50-plussers zonder inkomen wordt opgevangen door het sociale systeem na een scheiding (d.m.v. een pensioen, een uitkering of een leefloon), terwijl voor 12% dit niet het geval is25.
Figuur 13 toont het arbeidsregime (uitgedrukt in gemiddelde percentages) van mannen en vrouwen die in loondienst werken. Als we binnen de groep loontrekkenden kijken, zien we dat een scheiding weinig beweging meebrengt in het gemiddelde arbeidsregime. Als dit arbeidsregime wordt bekeken op de totale steekproef (Figuur 14) zien we echter wel een verschuiving: voor scheiding werken de mannen in een arbeidsregime van gemiddeld 97%, terwijl dit bij vrouwen lager (85%) ligt door het grote aandeel deeltijds werkende vrouwen. Na de scheiding komen deze percentages wat dichter bij elkaar doordat veel vrouwen in loondienst wat meer uren gaan werken en de mannen in loondienst wat minder uren presteren.
25 Het is echter mogelijk dat deze personen – die geen individueel inkomen ontvangen - zich na hun scheiding opnieuw hebben herpartnerd, waardoor er wel een huishoudinkomen is.
109
Figu
ur 8
:Ev
olut
ie in
de
arbe
idss
ituat
ie v
an m
anne
n en
vro
uwen
voo
r en
na d
e sc
heid
ing
52,7
49,8
33,1
34,0
4,5
5,2
24,0
27,5
4,0
5,2
2,2
3,1
13,1
14,9
7,6
7,1
4,2
4,8
6,6
5,9
15,3
15,8
11,7
14,7
6,2
4,4
14,8
7,9
0102030405060708090100
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f (m
et t
usse
nkom
st)
wer
kzoe
kend
(m
et t
usse
nkom
st)
wer
kend
als
zel
fsta
ndig
e of
hel
per
wer
kend
in lo
ondi
enst
en
zelfs
tand
ige
wer
kend
in lo
ondi
enst
: de
eltij
ds
wer
kend
in lo
ondi
enst
: vo
ltijd
s
110
Figu
ur 9
: Ev
olut
ie in
de
arbe
idss
ituat
ie v
an m
anne
n en
vro
uwen
jon
ger
dan
30 jaa
r vo
or e
n na
de
sche
idin
g
66.9
61
.5
44.2
39
.9
5.3
4.7
20.7
27
.3
3.0
6.4
1.8
3.1
6.4
11.3
4.0
5.5
6.0
6.5
8.6
7.5
3.9
3.5
9.5
9.7
8.3
6.0
11.3
7.
0
0102030405060708090100
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
Man
Vro
uwon
beke
nd
niet
ber
oeps
actie
f (m
et t
usse
nkom
st)
wer
kzoe
kend
(m
et t
usse
nkom
st)
wer
kend
als
zel
fsta
ndig
e of
hel
per
wer
kend
in lo
ondi
enst
en
zelfs
tand
ige
wer
kend
in lo
ondi
enst
: de
eltij
ds
wer
kend
in lo
ondi
enst
: vo
ltijd
s
111
Figu
ur 1
0:Ev
olut
ie in
de
arbe
idss
ituat
ie v
an m
anne
n en
vro
uwen
tus
sen
de 3
0 en
40
jaar
voo
r en
na
de s
chei
ding
62,0
58,4
34,1
37,8
4,3
5,1
29,1
30,1
5,0
6,5
2,6
3,8
15,0
17,4
9,9
8,4
4,8
4,7
6,4
5,5
2,4
3,4
5,3
7,5
6,4
4,5
12,5
6,9
0102030405060708090100
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f (m
et t
usse
nkom
st)
wer
kzoe
kend
(m
et t
usse
nkom
st)
wer
kend
als
zel
fsta
ndig
e of
hel
per
wer
kend
in lo
ondi
enst
en
zelfs
tand
ige
wer
kend
in lo
ondi
enst
: de
eltij
ds
wer
kend
in lo
ondi
enst
: vo
ltijd
s
112
Figu
ur 1
1: E
volu
tie in
de
arbe
idss
ituat
ie v
an m
anne
n en
vro
uwen
tus
sen
40 e
n 50
jaa
r vo
or e
n na
de
sche
idin
g
58.2
53
.6
28.7
31
.4
4.5
6.8
29.9
32
.0
5.6
5.1
3.0
3.2
18.5
17
.9
10.6
8.
1
3.8
5.5
5.9
5.6
3.8
7.1
6.6
10.9
5.6
3.9
15.2
8.
8
0102030405060708090100
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
Man
Vro
uwon
beke
nd
niet
ber
oeps
actie
f (m
et t
usse
nkom
st)
wer
kzoe
kend
(m
et t
usse
nkom
st)
wer
kend
als
zel
fsta
ndig
e of
hel
per
wer
kend
in lo
ondi
enst
en
zelfs
tand
ige
wer
kend
in lo
ondi
enst
: de
eltij
ds
wer
kend
in lo
ondi
enst
: vo
ltijd
s
113
Figu
ur 1
2:Ev
olut
ie in
de
arbe
idss
ituat
ie v
an m
anne
n en
vro
uwen
oud
er d
an 5
0 ja
ar v
oor
en n
a de
sch
eidi
ng
19,7
12,0
10,7
7,7
4,0
4,1
11,4
11,1
1,9
1,0
1,0
0,7
11,7
11,2
6,9
6,2
2,0
1,8
3,0
2,7
56,2
67,5
38,9
59,7
4,4
2,4
28,0
11,9
0102030405060708090100
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Man
Vro
uwon
beke
nd
niet
ber
oeps
actie
f (m
et t
usse
nkom
st)
wer
kzoe
kend
(m
et t
usse
nkom
st)
wer
kend
als
zel
fsta
ndig
e of
hel
per
wer
kend
in lo
ondi
enst
en
zelfs
tand
ige
wer
kend
in lo
ondi
enst
: de
eltij
ds
wer
kend
in lo
ondi
enst
: vo
ltijd
s
114
Figu
ur 1
3: A
rbei
dsre
gim
e (u
itged
rukt
in g
emid
deld
e pe
rcen
tage
s) v
an m
anne
n en
vro
uwen
die
in lo
ondi
enst
zijn
tew
erkg
este
ld
Figu
ur 1
4: A
rbei
dsre
gim
e (u
itged
rukt
in
gem
idde
lde
perc
enta
ges)
van
alle
man
nen
en v
rouw
en u
it de
ste
ekpr
oef
(uitg
ezon
derd
zel
fsta
ndig
en)
66.2
59
.4
49.6
51
.0
0102030405060708090100
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Man
Vro
uw
97.0
96
.5
85.1
85
.4
0102030405060708090100
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Man
Vro
uw
115
In de figuren hierna tonen we de evolutie van de arbeidssituaties, apart voor de verschillende posities op de arbeidsmarkt die de persoon had voor de scheiding (T-1kw4). Daarnaast wordt er ook telkens de situatie weergegeven voor de controlegroep op T+4 kw4. Op die manier is het mogelijk om na te gaan of eventuele verschuivingen in arbeidspositie te wijten zijn aan de transitie scheiding of ook aan het feit dat personen ouder worden en daarom verschuiven op de arbeidsmarkt. In deze grafieken werd er een selectie gemaakt van de controle personen om een betere vergelijking te maken: het zijn personen die voor scheiding getrouwd of samenwonend waren en dit na vier jaar nog steeds zijn.
In Figuur 15 wordt het arbeidsstatuut getoond na de scheiding van mannen en vrouwen die voor de scheiding voltijds werkten. 75,4% van de mannen die voor de scheiding voltijds werkten, werkt vier jaar na de scheiding nog steeds voltijds. Bij vrouwen is dit nog maar 62,6%. De mannen die hun voltijdse job verlaten, verdelen zich gelijk over de andere categorieën, terwijl er bij de vrouwen een substitutie plaats vindt naar deeltijds werk (20,9%). Bij de controlegroep is deze substitutie echter nog groter (28,1% van de voltijds werkende vrouwen schakelt daar over naar een deeltijdse functie na vier jaar). Scheidende voltijds-werkende vrouwen gaan dus meer dan niet-scheidende voltijds-werkende vrouwen ander werk zoeken of vallen onder een onbekend statuut in plaats van naar een deeltijdse job over te schakelen.
Van de – weinige - mannen die voor de scheiding deeltijds werkten in loondienst, blijft slecht 29,3% deeltijds werken na de scheiding, terwijl dit voor de controlegroep 47,1% is (Figuur 16). De meesten schakelen over naar een voltijdse functie (43,0%). Bij vrouwen die voor de scheiding een deeltijdse functie hadden in loondienst, blijft 54,3% een deeltijdse functie behouden, 26% schakelt over naar een voltijdse functie. Deze omschakeling is groter dan wat we in de controlegroep zien. Daar houdt 73,6% een deeltijdse functie, terwijl slechts 13,6% overschakelt naar een voltijdse functie.
Figuur 17 toont dat 30% van de mannen die voor scheiding werkzoekend waren, vier jaar na scheiding nog steeds geen nieuwe arbeidssituatie hebben gevonden. Zij die wel terug in loondienst zijn, houden er meestal een voltijdse baan op na (35,2%). Bij vrouwen daalt het werkloosheidscijfer sneller: 23,8% van de vrouwen die voor scheiding werkzoekend waren zijn dit vier jaar na scheiding nog steeds. 23,2% van deze vrouwen heeft een voltijdse functie in loondienst gevonden, 22,9% een deeltijdse functie in loondienst. Mannen en vrouwen die scheiden zijn iets langer werkzoekend dan mannen en vrouwen uit de controlegroep.
Er is meer beweging in de arbeidspositie na scheiding bij mannen die voor scheiding niet-beroepsactief waren in vergelijking met de controlegroep. Niet-beroepsactieve mannen gaan na scheiding vaker terug een voltijdse functie uitoefenen dan de mannen die niet scheiden. De overgrote meerderheid blijft echter niet-beroepsactief (85%). Vrouwen die voor scheiding niet-beroepsactief waren, verlaten – meer nog dan scheidende mannen – deze status na scheiding.
Een grote verschuiving in arbeidspositie vinden we terug bij vrouwen die voor scheiding een onbekend statuut hadden (voornamelijk huisvrouwen). Slechts 32,8% van hen blijft onbekend, terwijl dit in de controlegroep 79% is. De meesten van deze scheidende vrouwen gaat terug werken (voornamelijk deeltijds), of wordt niet-beroepsactief en krijgt aldus een uitkering (pensioen, leefloon, andere uitkeringen).
116
Hetzelfde zien we terug bij mannen, hetzij minder uitgesproken en een grotere omschakeling naar voltijds werk.
117
Figu
ur 1
5:D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
na s
chei
ding
van
man
nen
en v
rouw
en d
ie v
oor
de s
chei
ding
vol
tijds
in lo
ondi
enst
wer
kten
.
75,4
80,7
62,6
63,6
20,9
28,1
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,
0t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f
wer
kzoe
kend
loon
trek
kend
e en
zel
fsta
ndig
e
zelfs
tand
ige
of h
elpe
r
loon
trek
kend
en
deel
tijds
loon
trek
kend
en
volti
jds
N =
200
49 o
p 39
111
pers
onen
N =
122
39 o
p 36
700
pers
onen
118
Figu
ur 1
6:D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
na s
chei
ding
van
man
nen
en v
rouw
en d
ie v
oor
de s
chei
ding
dee
ltijd
s in
loon
dien
st w
erkt
en.
29,3
47,1
54,3
73,6
43,0
34,6
26,0
13,6
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,
0
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f
wer
kzoe
kend
loon
trek
kend
e en
zel
fsta
ndig
e
zelfs
tand
ige
of h
elpe
r
loon
trek
kend
en
volti
jds
loon
trek
kend
en
deel
tijds
N =
176
5 op
391
11 p
erso
nen
N =
877
1 op
367
00 p
erso
nen
119
Figu
ur 1
7:D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
na s
chei
ding
van
man
nen
en v
rouw
en d
ie v
oor
de s
chei
ding
wer
kzoe
kend
war
en.
30,7
29,3
23,8
18,4
35,2
31,7
23,2
14,3
22,9
27,6
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,
0t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f
loon
trek
kend
e en
zel
fsta
ndig
e
zelfs
tand
ige
of h
elpe
r
loon
trek
kend
en
deel
tijds
loon
trek
kend
en
volti
jds
wer
kzoe
kend
N =
173
5 op
391
11 p
erso
nen
N =
255
5 op
367
00 p
erso
nen
120
Figu
ur 1
8:D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
na s
chei
ding
van
man
nen
en v
rouw
en d
ie v
oor
de s
chei
ding
nie
t be
roep
sact
ief w
aren
.
85,0
95,9
61,3
69,3
9,8
6,0
12,6
11,4
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,
0
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
Man
Vro
uw
onbe
kend
wer
kzoe
kend
loon
trek
kend
e en
zel
fsta
ndig
eze
lfsta
ndig
e of
hel
per
loon
trek
kend
en
deel
tijds
loon
trek
kend
en
volti
jds
niet
ber
oeps
actie
f
N =
606
7 op
391
11 p
erso
nen
N =
414
0 op
367
00 p
erso
nen
121
Figu
ur 1
9:D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
na s
chei
ding
van
man
nen
en v
rouw
en m
et e
en o
nbek
ende
arb
eids
situ
atie
voo
r sc
heid
ing.
27,0
54,5
32,8
79,0
32,0
25,5
14,1
21,9
19,7
0,0
10,0
20,0
30,0
40,0
50,0
60,0
70,0
80,0
90,0
100,
0t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Controle t+4 kw4
Man
Vro
uw
niet
ber
oeps
actie
fw
erkz
oeke
ndlo
ontr
ekke
nde
en z
elfs
tand
ige
zelfs
tand
ige
of h
elpe
rlo
ontr
ekke
nd e
n de
eltij
dslo
ontr
ekke
nd e
n vo
ltijd
son
beke
nd
N =
220
8 op
391
11 p
erso
nen
N =
487
9 op
367
00 p
erso
nen
122
3.3.2. Invloed van gezinssituatie na scheiding op veranderingen in de arbeidssituatie
Allereerst worden de gemiddelde leeftijden per verandering in arbeidspositie weergegeven (Tabel 30).
In Tabel 31 wordt nagegaan of het al dan niet aangaan van een andere arbeidssituatie (T kw4 ten opzichte van T-1 kw4) afhankelijk is van de gezinssituatie na scheiding (op het einde van T). Er werd een opsplitsing gemaakt naar zij die niet veranderden van arbeidspositie, zij die meer gaan werken (omdat ze meer procent werken of omdat ze van niet-werkend naar werkend gaan) en zij die minder werken (omdat ze hun percentage arbeid terugschroeven of van werkend naar niet-werkend gaan). Over het algemeen kunnen we afleiden dat mannen minder bewegingen maken op de arbeidsmarkt dan vrouwen. Vooral de alleenstaande mannen met kinderen blijven in dezelfde arbeidspositie na scheiding. Vrouwen die kinderen ten laste hebben zullen vaker van arbeidspositie veranderen: alleenstaanden met kinderen gaan meer werken, terwijl vrouwen die kinderen ten laste hebben maar herpartneren ongeveer even vaak meer werken dan minder werken. Vrouwen zonder kinderen ten laste veranderen minder van arbeidspositie (in vergelijking met vrouwen met kinderen ten laste), en zij die wel veranderen gaan iets vaker meer werken.
Tabel 32 toont hoeveel procent mannen en vrouwen in loondienst dan precies werken wanneer ze hun arbeidsprestaties verhogen of verlagen, afhankelijk van de gezinssituatie na scheiding.
In Tabel 33 en Tabel 34 kijken we ook naar het verschil in arbeidssituatie en naar het verschil in arbeidsregime (beide T ten opzichte van T-1), maar zetten we deze gegevens uit ten opzichte van het aantal steekproefkinderen er ten laste zijn na scheiding. Voor mensen die geen kinderen ten laste hebben na scheiding, maken we een onderscheid tussen zij die voor de scheiding ook geen kinderen ten laste hadden en zij die geen kinderen ten laste hebben omdat hun kinderen niet bij hen gaan wonen na de scheiding. Hoe meer kinderen mannen ten laste hebben, hoe vaker ze niets veranderen aan hun arbeidssituatie. Bij vrouwen is het net omgekeerd: hoe meer kinderen, hoe vaker ze hun arbeidssituatie veranderen (met als scharnierpunt 3 kinderen of meer) en hoe meer ze gaan werken. Mannen die toch iets aan hun arbeidssituatie veranderen (zij met minder kinderen) gaan net vaker minder werken.
123
Tabel 30: Gemiddelde leeftijd per verandering in arbeidspositie
VERANDERING IN
ARBEIDSSITUATIE
GEMIDDELDE
LEEFTIJD
Geen verandering 44,7
blijft werken in zelfde statuut 39,2
blijft voltijds werken 36,6
blijft deeltijds werken en evenveel % 39,5
blijft zelfstandigenstatuut 41,5
blijft werkzoekend 37,6
blijft niet beroepsactief 66,3
blijft onbekend 46,7
Meer werken 35,1
blijft in loondienst, maar meer % 36,2
van werkzoekend naar werkend 33,3
van niet beroepsactief naar werkend 34,7
van onbekend naar werkend 36,0
Minder werken 36,4
blijft in loondienst, maar minder % 35,8
van werkend naar werkzoekend 34,0
van werkend naar niet beroepsactief 40,8
van werkend naar onbekend 35,0
Anders of ontbrekend 41,4
124
Ta
bel 3
1: P
erce
ntag
e ve
rand
erin
g in
de
wer
ksitu
atie
(T
t.o.
v. T
-1)
naar
ges
lach
t en
de
gezi
nssi
tuat
ie in
T.
M
ann
en
Vro
uw
en
Alle
enst
aand
H
erpa
rtne
ren
over
ig
Alle
enst
aand
H
erpa
rtne
ren
over
ig
Zon
der
Kin
d
Met
Kin
d
Zon
der
Kin
d
Met
Kin
d
Zon
der
Kin
d
Met
Kin
d
Zon
der
Kin
d
Met
Kin
d
N =
2102
3
N =
4096
N =
2151
N =
1743
N =
9789
N =
1031
2
N =
1312
0
N =
2396
N =
1908
N =
8655
Gee
n v
eran
der
ing
82,9
87
,6
83,4
82
,4
78,9
70
,0
62,7
66
,6
61,2
68
,6
blijf
t w
erke
n in
zel
fde
stat
uut
63,5
70
,9
74,4
75
,7
55,7
49
,8
48,9
52
,7
46,6
39
,9
b
lijft
vol
tijds
wer
ken
43,7
48
,9
54,2
53
,3
43,4
31
,1
23,7
34
,9
23,4
25
,9
b
lijft
dee
ltijd
s w
erke
n en
eve
nvee
l %
2,1
2,2
2,8
2,0
1,7
9,5
16,2
10
,3
14,9
8,
6
b
lijft
zel
fsta
ndig
enst
atuu
t 17
,7
19,8
17
,4
20,4
10
,6
9,3
9,1
7,5
8,3
5,4
blijf
t w
erkz
oeke
nd
2,3
2,8
1,3
1,7
2,0
3,0
4,8
2,4
3,0
2,3
blijf
t ni
et b
eroe
psac
tief
14,6
12
,1
5,9
3,0
16,9
11
,5
4,9
4,7
4,1
12,5
blijf
t on
beke
nd
2,5
1,8
1,8
2,0
4,4
5,6
4,1
6,8
7,4
13,9
Mee
r w
erke
n 5,
5 4,
0 6,
1 6,
5 6,
1 13
,1
16,8
15
,0
14,8
12
,6
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
eer
%
1,6
1,3
2,2
2,4
1,3
6,5
9,5
7,6
6,8
5,9
van
wer
kzoe
kend
naa
r w
erke
nd
1,3
1,1
1,7
1,4
1,8
2,0
2,4
1,6
2,6
2,4
van
niet
ber
oeps
actie
f na
ar w
erke
nd
0,7
0,7
0,5
0,9
0,8
1,3
1,5
1,4
1,9
1,6
van
onbe
kend
naa
r w
erke
nd
1,9
0,8
1,6
1,8
2,2
3,2
3,5
4,4
3,5
2,7
Min
der
wer
ken
6,7
5,2
6,6
6,6
9,4
10,1
11
,3
12,2
15
,5
12,4
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
inde
r %
1,
6 1,
6 1,
8 1,
9 1,
3 4,
3 5,
0 4,
7 6,
0 4,
6
van
wer
kend
naa
r w
erkz
oeke
nd
2,0
1,5
1,4
2,1
1,8
2,2
3,2
3,2
3,2
2,3
van
wer
kend
naa
r ni
et b
eroe
psac
tief
1,4
1,1
1,4
0,7
1,8
1,8
1,6
1,2
2,5
2,1
van
wer
kend
naa
r on
beke
nd
1,7
0,9
2,0
1,8
4,4
1,8
1,4
3,2
3,8
3,4
An
der
s of
on
tbre
ken
d 5,
0 3,
2 3,
9 4,
5 5,
6 6,
9 9,
3 6,
2 8,
5 6,
4
125
Tabe
l 32:
Per
cent
age
tew
erks
telli
ng n
aar
gesl
acht
, ve
rand
erin
g in
de
wer
ksitu
atie
(T
t.o.
v. T
-1)
en d
e ge
zins
situ
atie
na
sche
idin
g (T
).
M
ann
en
Vro
uw
en
Alle
enst
aand
H
erpa
rtne
ren
over
ig
Alle
enst
aand
H
erpa
rtne
ren
over
ig
Zon
der
kind
Met
kind
Zon
der
kind
Met
kind
Zon
der
kind
Met
kind
Zon
der
kind
Met
kind
blijf
t de
eltij
ds w
erke
n en
eve
nvee
l %
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 60
,2
66,2
61
,2
58,9
62
,0
66,3
66
,8
66,9
68
,3
66,5
Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
60,2
66
,2
61,2
58
,9
62,0
66
,3
66,8
66
,9
68,3
66
,5
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
eer
%
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 59
,5
58,6
48
,0
60,4
60
,8
62,2
62
,7
60,0
63
,6
63,0
Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
95,9
90
,9
96,0
10
0,2
96,4
92
,8
89,9
87
,8
88,3
92
,5
van
wer
kzoe
kend
naa
r w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
. Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
94,8
94
,1
91,7
97
,5
94,9
84
,2
75,3
84
,2
79,5
81
,2
van
niet
ber
oeps
actie
f na
ar w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
. Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
93,0
84
,2
84,1
93
,4
96,2
83
,5
78,8
83
,9
80,0
84
,2
van
onbe
kend
naa
r w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
. Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
94,0
94
,3
98,2
91
,5
92,7
82
,9
76,3
81
,8
75,3
80
,7
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
inde
r %
Pe
rcen
tage
voo
r sc
heid
ing
97,1
98
,6
96,7
98
,5
95,4
92
,3
90,1
92
,2
93,4
95
,0
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
57,6
69
,2
60,9
74
,1
60,9
60
,6
64,3
64
,7
67,1
64
,9
van
wer
kend
naa
r w
erkz
oeke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 95
,8
95,2
98
,1
93,5
96
,4
86,4
78
,8
84,0
89
,0
84,2
Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
. .
. .
. .
. .
. .
van
wer
kend
naa
r ni
et b
eroe
psac
tief
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 93
,2
89,1
94
,8
92,7
94
,3
84,3
75
,1
80,7
83
,8
85,0
Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
. .
. .
. .
. .
. .
van
wer
kend
naa
r on
beke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 95
,2
92,7
96
,9
89,0
94
,4
83,4
76
,4
81,4
79
,2
82,1
Pe
rcen
tage
jaa
r na
sch
eidi
ng
. .
. .
. .
. .
. .
126
Tabe
l 33:
Per
cent
age
vera
nder
ing
in d
e w
erks
ituat
ie (
T t.
o.v.
T-1
) na
ar g
esla
cht
en d
e he
t aa
ntal
kin
dere
n na
sch
eidi
ng (
T)
M
ann
en
Vro
uw
en
Kin
der
en v
oo
r sc
hei
din
g:
0
Min
sten
s 1
0
M
inst
ens
1
Kin
der
en n
a sc
hei
din
g:
0
01
2
3
of
mee
r 0
0
1
2
N
=
1793
1
N =
1552
8
N =
3389
N =
1644
N =
619
N =
1592
5
N =
4572
N =
7844
N =
5997
N =
2362
Gee
n ve
rand
erin
g 81
,9
79,9
86
,0
87,0
87
,6
69,6
64
,3
62,7
63
,5
58,7
blijf
t w
erke
n in
zel
fde
stat
uut
54,0
70
,0
69,0
77
,1
75,1
46
,3
42,4
48
,1
52,3
39
,9
b
lijft
vol
tijds
wer
ken
39,6
48
,7
49,5
54
,8
49,1
32
,4
19,4
26
,3
23,4
13
,9
b
lijft
dee
ltijd
s w
erke
n en
eve
nvee
l %
1,9
2,1
1,9
1,9
3,2
7,2
13,7
14
,2
18,4
16
,3
b
lijft
zel
fsta
ndig
enst
atuu
t 12
,5
19,2
17
,6
20,4
22
,8
6,7
9,3
7,6
10,5
9,
7
blijf
t w
erkz
oeke
nd
1,9
2,5
2,3
2,0
4,0
2,6
3,0
4,4
3,7
6,4
blijf
t ni
et b
eroe
psac
tief
23,2
4,
5 12
,6
5,8
6,0
12,7
7,
3 5,
6 2,
9 5,
3
blijf
t on
beke
nd
2,8
3,0
2,1
2,0
2,4
8,0
11,6
4,
6 4,
6 7,
2
Mee
r w
erke
n 5,
3 6,
1 4,
5 4,
7 2,
9 11
,6
15,2
16
,8
17,0
17
,3
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
eer
%
1,4
1,8
1,2
1,8
0,8
5,5
7,9
8,9
9,9
9,0
van
wer
kzoe
kend
naa
r w
erke
nd
1,4
1,5
1,1
1,1
1,3
2,0
1,8
2,8
2,3
2,3
van
niet
ber
oeps
actie
f na
ar w
erke
nd
0,8
0,7
0,9
0,6
0,2
1,3
1,4
1,6
1,8
1,9
van
onbe
kend
naa
r w
erke
nd
1,8
2,1
1,3
1,2
0,6
2,8
4,2
3,5
3,1
4,1
Min
der
wer
ken
7,1
7,7
6,2
4,6
5,3
11,0
11
,4
12,4
11
,2
11,3
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
inde
r %
1,
5 1,
5 1,
9 1,
2 1,
8 4,
2 4,
0 5,
5 5,
4 4,
9
van
wer
kend
naa
r w
erkz
oeke
nd
1,7
2,1
1,8
1,6
0,6
2,4
2,3
3,3
2,9
2,9
van
wer
kend
naa
r ni
et b
eroe
psac
tief
1,5
1,4
1,2
0,9
1,3
1,9
1,8
1,9
1,4
1,8
van
wer
kend
naa
r on
beke
nd
2,4
2,5
1,3
0,9
1,6
2,5
3,4
1,7
1,5
1,7
And
ers
of o
ntbr
eken
d 5,
6 6,
4 3,
4 3,
6 4,
2 7,
8 9,
2 8,
1 8,
2 12
,7
3 o
fm
eer
127
Tabe
l 34:
Per
cent
age
tew
erks
telli
ng n
aar
gesl
acht
, ve
rand
erin
g in
de
wer
ksitu
atie
(T
t.o.
v. T
-1)
en h
et a
anta
l kin
dere
n na
sch
eidi
ng (
T).
M
ann
en
Vro
uw
en
0
M
inst
ens
1 0
M
inst
ens
1
Kin
der
en n
a sc
hei
din
g 0
0
1
2
3 o
f m
eer
0
0
1
23
of
mee
r
blijf
t de
eltij
ds w
erke
n en
eve
nvee
l %
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 59
,8
61,2
63
,6
74,0
61
,0
65,9
66
,1
68,6
67
,1
63,9
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
59,8
61
,2
63,6
74
,0
61,0
65
,9
66,1
68
,6
67,1
63
,9
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
eer
%
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 59
,0
58,7
57
,6
59,8
63
,0
61,2
62
,8
64,2
62
,6
61,6
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
95,0
97
,4
93,8
92
,3
94,0
92
,3
91,3
91
,3
89,4
87
,5
van
wer
kzoe
kend
naa
r w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
.
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
95,3
94
,7
92,6
95
,3
85,6
83
,5
80,2
79
,0
74,8
72
,7
van
niet
ber
oeps
actie
f na
ar w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
.
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
92,4
94
,4
88,9
88
,9
100,
0 83
,8
85,3
81
,7
79,3
73
,7
van
onbe
kend
naa
r w
erke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g .
. .
. .
. .
. .
.
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
91,4
96
,4
90,4
96
,8
101,
7 83
,1
80,6
78
,4
72,5
76
,3
blijf
t in
loon
dien
st,
maa
r m
inde
r %
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 98
,2
95,5
96
,1
99,8
97
,3
94,2
88
,8
91,7
91
,9
87,8
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
59,1
59
,5
66,7
70
,5
73,6
62
,2
62,4
65
,9
65,2
62
,1
van
wer
kend
naa
r w
erkz
oeke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 97
,4
94,7
92
,5
99,6
10
0,0
85,8
81
,9
80,9
83
,1
71,6
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
. .
. .
. .
. .
. .
van
wer
kend
naa
r ni
et b
eroe
psac
tief
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 93
,0
94,2
91
,9
96,7
78
,6
86,0
78
,6
79,5
77
,5
68,4
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
. .
. .
. .
. .
. .
van
wer
kend
naa
r on
beke
nd
Perc
enta
ge v
oor
sche
idin
g 94
,7
94,8
90
,0
94,6
10
0,0
85,0
77
,7
78,2
75
,1
70,8
Perc
enta
ge jaa
r na
sch
eidi
ng
.
. .
.
. .
. .
128
3.4. De impact van scheiding op de financiële situatie
OVERZICHT INDICATOREN
3.4.1. Invloed van scheiding op het individuele bruto jaarinkomen
Tabel 35: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Figuur 20: De evolutie van het inkomen uit arbeid (mediaan en gemiddelde) voor en na scheiding, voor alle personen in loonarbeid, met ter vergelijking de controlegroep
Tabel 36: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Figuur 21: De evolutie van het inkomen uit arbeid (mediaan) voor en na scheiding, voor alle personen (uitgezonderd zelfstandigen), met ter vergelijking de controlegroep
Tabel 37: Het individuele totale jaarinkomen naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Figuur 22: De evolutie van het individuele totale jaarinkomen (mediaan), voor alle personen (uitgezonderd zelfstandigen), met ter vergelijking de controlegroep
3.4.2. Invloed van scheiding op het totale huishoudinkomen
Tabel 38: Het totale jaarinkomen per huishouden (gecorrigeerd voor inflatie) naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Figuur 23: De evolutie van het totale jaarinkomen per huishouden (mediaan), voor alle personen (uitgezonderd zelfstandigen), met ter vergelijking de controlegroep
Tabel 39: Het totale jaarinkomen per huishouden (met OECD-correctie) naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Figuur 24: De evolutie van het totale jaarinkomen per huishouden (met OECD-correctie), voor alle personen (uitgezonderd zelfstandigen), met ter vergelijking de controlegroep
129
OVERZICHT INDICATOREN (vervolg)
3.4.3. Invloed van de gezinssituatie na scheiding op de financiële situatie
Figuur 25: Het huishoudinkomen in het jaar voor scheiding (T-1) en in het jaar na scheiding (T) naar geslacht en verandering in de gezinssituatie (T-1t.o.v. T)
Figuur 26: Het huishoudinkomen (OECD-correctie) in het jaar voor scheiding (T-1) en in het jaar na scheiding (T) naar geslacht en verandering in de gezinssituatie (T-1) t.o.v. T)
3.4.4. Invloed van de arbeidsmarktpositie na scheiding op de financiële situatie
Figuur 27: Het totale individuele inkomen in het jaar voor scheiding (T-1) en het jaar na scheiding (T), opgedeeld naar geslacht en verandering in socio-economische positie (T-1 t.o.v. T)
Figuur 28: Het huishoudinkomen in het jaar voor scheiding, (T-1) en het jaar na scheiding (T), opgedeeld naar geslacht en verandering in socio-economische positie (T-1 t.o.v. T)
Figuur 29: Het huishoudinkomen (OECD-gecorrigeerd) in het jaar voor scheiding, (T-1) en het jaar na scheiding (T), opgedeeld naar geslacht en verandering in socio-economische positie (T-1 t.o.v. T)
3.4.1. Invloed van scheiding op het individuele bruto jaarinkomen
Onder het individuele bruto jaarinkomen verstaan we het persoonlijke inkomen dat elke persoon uit een huishouden ontvangt. Dit kan komen uit arbeid, pensioenen, leeflonen of uitkeringen. We zullen eerst op de inkomens uit arbeid inzoomen, om daarna naar de evolutie te kijken van het totale individuele bruto jaarinkomen (dus de som van de inkomens uit arbeid, pensioenen, leeflonen en uitkeringen per individu). Alle bedragen werden gecorrigeerd voor inflatie en zijn dus te vergelijken over de jaren heen.
Elk onderdeel is als volgt samengesteld: Eerst worden de bedragen (gemiddelden en medianen) weergegeven voor de verschillende steekproefgroepen apart, opgesplitst naar geslacht. Nadien volgt er steeds een grafiek die de geaggregeerde bedragen toont over de verschillende steekproefgroepen heen (voor en na scheiding), tevens opgesplitst naar geslacht. Hierbij wordt ook telkens de loonkloof afgebeeld tussen mannen en vrouwen.
Om na te gaan of deze evoluties in inkomen en het eventuele genderverschil eigen zijn aan de transitie scheiding, wordt er steeds een vergelijking gemaakt met de inkomens van de controlegroep. Deze groep bestaat uit mannen en vrouwen met verschillende gezinssituaties (samenwonend, wonend bij ouders, alleenstaanden,
130
enz.), maar hebben wat betreft geslacht en leeftijd dezelfde samenstelling dan de groep die de transitie scheiding meemaakten.
3.4.1.1. Inkomen uit arbeid
Het eerste wat opvalt in Tabel 35 en Figuur 20 is de loonkloof die bestaat tussen mannen en vrouwen wat betreft het inkomen uit arbeid. Vrouwen verdienen beduidend minder dan mannen voor loonarbeid, en dit is zo in alle steekproefgroepen en dit blijft quasi stabiel na scheiding. Zowel mannen als vrouwen gaan er financieel op vooruit na scheiding, maar de stijging is groter bij mannen dan bij vrouwen.
Als we dit vergelijken met de controlegroep, zien we dat er ook daar een loonkloof heerst en dat de financiële vooruitgang ook hier te merken is in dezelfde periode. Zowel scheidende mannen als scheidende vrouwen verdienen minder dan mannen en vrouwen uit de controlegroep, indien men kijkt naar enkel die groep die in loondienst werkt. Indien we het inkomen uit arbeid voor alle scheidende mannen en vrouwen (dus ook personen die geen inkomen hebben uit arbeid) vergelijken met alle personen uit de controlegroep (Tabel 36 en Figuur 21), verdienen scheidendevrouwen meer dan de vrouwen uit de controlegroep. Dit is wellicht te wijten aan het grotere aandeel werkende vrouwen in de scheidingsgroep in vergelijking met de controlegroep. Bijgevolg is de loonkloof in de controlegroep groter dan de loonkloof in de scheidingsgroep.
131
Tabel 35: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 22 864 € 23 524 € 23 481 € 23 900 € 24 181 € 24 378
Vrouw € 16 804 € 17 399 € 17 684 € 17 839 € 18 009 € 18 121
Scheiding in 2005
Man € 23 282 € 23 138 € 23 512 € 24 044 € 24 200
Vrouw € 16 996 € 17 301 € 17 937 € 18 225 € 18 477
Scheiding in 2006
Man € 23 169 € 23 569 € 23 923 € 24 057
Vrouw € 16 727 € 17 442 € 18 258 € 18 535
Scheiding in 2007
Man € 23 114 € 23 565 € 23 848
Vrouw € 16 914 € 17 786 € 18 486
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 25 196 € 25 506 € 25 836 € 26 326 € 26 964 € 27 468
Vrouw € 17 550 € 18 063 € 18 424 € 18 884 € 19 262 € 19 422
Scheiding in 2005
Man € 25 472 € 25 409 € 25 924 € 26 667 € 26 829
Vrouw € 17 665 € 17 887 € 18 593 € 19 187 € 19 470
Scheiding in 2006
Man € 25 643 € 25 727 € 26 241 € 26 566
Vrouw € 17 661 € 18 295 € 19 271 € 19 537
Scheiding in 2007
Man € 25 565 € 26 181 € 26 542
Vrouw € 17 976 € 18 817 € 19 472
132
Figu
ur 2
0: D
e ev
olut
ie v
an h
et i
nkom
en u
it ar
beid
(m
edia
an e
n ge
mid
deld
e) v
oor
en n
a sc
heid
ing,
voo
r al
le p
erso
nen
in l
oona
rbei
d, m
et t
erve
rgel
ijkin
g de
con
trol
egro
ep
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
€ 0
€ 10
000
€ 20
000
€ 30
000
€ 40
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
23 1
11
€ 23
455
€
23 6
80
€ 24
006
€
24 1
94
€ 24
378
€
25 1
48
€ 25
583
€
25 9
50
€ 26
380
€
26 7
28
€ 26
888
Vro
uw€
16 8
66
€ 17
489
€
18 0
98
€ 18
209
€
18 1
89
€ 18
121
€
18 6
43
€ 19
099
€
19 5
28
€ 19
852
€
20 4
71
€ 20
461
%
ver
schi
l27
.0%
25.4
%23
.6%
24.1
%24
.8%
25.7
%25
.9%
25.3
%24
.7%
24.7
%23
.4%
23.9
%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
€ 0
€ 10
000
€ 20
000
€ 30
000
€ 40
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
25 4
68
€ 25
707
€
26 1
35
€ 26
518
€
26 8
97
€ 27
468
€
28 3
33
€ 29
062
€
29 6
46
€ 30
173
€
30 6
69
€ 31
029
Vro
uw€
17 7
15
€ 18
268
€
18 9
41
€ 19
202
€
19 3
65
€ 19
422
€
19 4
32
€ 19
994
€
20 4
54
€ 20
962
€
21 5
41
€ 21
526
%
ver
schi
l30
.4%
28.9
%27
.5%
27.6
%28
.0%
29.3
%31
.4%
31.2
%31
.0%
30.5
%29
.8%
30.6
%
Gemiddelde
133
Tabel 36: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 19 510 € 19 586 € 18 842 € 19 256 € 19 273 € 18 807
Vrouw € 11 273 € 12 037 € 12 258 € 12 443 € 12 644 € 12 416
Scheiding in 2005
Man € 19 809 € 19 145 € 19 002 € 19 162 € 18 874
Vrouw € 11 539 € 11 963 € 12 492 € 13 242 € 13 082
Scheiding in 2006
Man € 19 632 € 19 576 € 19 430 € 18 933
Vrouw € 11 445 € 12 363 € 13 468 € 13 289
Scheiding in 2007
Man € 19 849 € 19 846 € 19 430
Vrouw € 11 987 € 13 494 € 13 858
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 19 201 € 19 011 € 18 688 € 18 774 € 18 983 € 18 775
Vrouw € 12 840 € 13 461 € 13 604 € 13 936 € 14 184 € 14 080
Scheiding in 2005
Man € 19 253 € 18 817 € 18 633 € 18 828 € 18 615
Vrouw € 12 896 € 13 306 € 13 798 € 14 213 € 14 295
Scheiding in 2006
Man € 19 262 € 19 060 € 18 889 € 18 638
Vrouw € 12 989 € 13 710 € 14 338 € 14 389
Scheiding in 2007
Man € 19 570 € 19 666 € 19 229
Vrouw € 13 473 € 14 409 € 14 732
134
Fi
guur
21:
De
evol
utie
van
het
ink
omen
uit
arbe
id (
med
iaan
) vo
or e
n na
sch
eidi
ng,
voor
alle
per
sone
n (u
itgez
onde
rd z
elfs
tand
igen
), m
et t
erve
rgel
ijkin
g de
con
trol
egro
ep
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
19 3
22
€ 19
139
€
18 8
60
€ 18
747
€
18 7
99
€ 18
775
€
21 1
45
€ 21
593
€
21 8
21
€ 22
054
€
22 2
11
€ 22
368
Vro
uw€
13 0
50
€ 13
720
€
14 1
16
€ 14
179
€
14 2
39
€ 14
080
€
12 7
22
€ 13
319
€
13 7
33
€ 14
070
€
14 5
37
€ 14
422
%
ver
schi
l32
.5%
28.3
%25
.2%
24.4
%24
.3%
25.0
%39
.8%
38.3
%37
.1%
36.2
%34
.6%
35.5
%
Gemiddelde
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
19 7
12
€ 19
563
€
19 1
69
€ 19
121
€
19 0
87
€ 18
807
€
21 3
21
€ 21
725
€
21 8
57
€ 22
125
€
22 2
36
€ 22
119
Vro
uw€
11 5
54
€ 12
464
€
13 0
58
€ 12
991
€
12 8
59
€ 12
416
€
10 3
18
€ 11
219
€
12 0
59
€ 12
427
€
13 1
82
€ 12
867
%
ver
schi
l41
.4%
36.3
%31
.9%
32.1
%32
.6%
34.0
%51
.6%
48.4
%44
.8%
43.8
%40
.7%
41.8
%
Mediaan
135
3.4.1.2. Totaal individuele bruto-jaarinkomen
Het totale individuele bruto jaarinkomen is het totale inkomen dat een persoon krijgt uit arbeid, pensioen(en), uitkeringen en een eventueel leefloon. Ook hier bestaat er een verschil in inkomen tussen mannen en vrouwen, hoewel deze – door toedoen van de hogere inkomens bij scheidende vrouwen - in de controlegroep nog groter is.
Tabel 37: Het individuele totale jaarinkomen naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 20 691 € 20 754 € 20 323 € 20 562 € 20 714 € 20 428
Vrouw € 13 020 € 13 802 € 14 336 € 14 313 € 14 541 € 14 491
Scheiding in 2005
Man € 21 044 € 20 559 € 20 469 € 20 676 € 20 376
Vrouw € 13 043 € 13 792 € 14 483 € 15 053 € 14 990
Scheiding in 2006
Man € 20 813 € 20 847 € 20 775 € 20 545
Vrouw € 13 116 € 14 128 € 14 993 € 15 093
Scheiding in 2007
Man € 21 089 € 21 147 € 20 794
Vrouw € 13 543 € 14 823 € 15 469
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 22 677 € 22 419 € 22 269 € 22 217 € 22 282 € 21 960
Vrouw € 14 373 € 15 456 € 15 969 € 16 228 € 16 359 € 16 224
Scheiding in 2005
Man € 22 665 € 22 622 € 22 161 € 22 254 € 21 927
Vrouw € 14 461 € 15 293 € 16 058 € 16 379 € 16 526
Scheiding in 2006
Man € 22 565 € 22 570 € 22 257 € 21 896
Vrouw € 14 530 € 15 661 € 16 402 € 16 494
Scheiding in 2007
Man € 23 047 € 23 335 € 22 619
Vrouw € 14 981 € 16 167 € 16 782
136
Fi
guur
21:
De
evol
utie
van
het
ink
omen
uit
arbe
id (
med
iaan
) vo
or e
n na
sch
eidi
ng,
voor
alle
per
sone
n (u
itgez
onde
rd z
elfs
tand
igen
), m
et t
erve
rgel
ijkin
g de
con
trol
egro
ep
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
19 3
22
€ 19
139
€
18 8
60
€ 18
747
€
18 7
99
€ 18
775
€
21 1
45
€ 21
593
€
21 8
21
€ 22
054
€
22 2
11
€ 22
368
Vro
uw€
13 0
50
€ 13
720
€
14 1
16
€ 14
179
€
14 2
39
€ 14
080
€
12 7
22
€ 13
319
€
13 7
33
€ 14
070
€
14 5
37
€ 14
422
%
ver
schi
l32
.5%
28.3
%25
.2%
24.4
%24
.3%
25.0
%39
.8%
38.3
%37
.1%
36.2
%34
.6%
35.5
%
Gemiddelde
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
19 7
12
€ 19
563
€
19 1
69
€ 19
121
€
19 0
87
€ 18
807
€
21 3
21
€ 21
725
€
21 8
57
€ 22
125
€
22 2
36
€ 22
119
Vro
uw€
11 5
54
€ 12
464
€
13 0
58
€ 12
991
€
12 8
59
€ 12
416
€
10 3
18
€ 11
219
€
12 0
59
€ 12
427
€
13 1
82
€ 12
867
%
ver
schi
l41
.4%
36.3
%31
.9%
32.1
%32
.6%
34.0
%51
.6%
48.4
%44
.8%
43.8
%40
.7%
41.8
%
Mediaan
137
3.4.2. Invloed van scheiding op het huishoudinkomen
Het huishoudinkomen van een persoon is het totale inkomen van alle huishoudleden waartoe die persoon op dat moment mee samenwoont. Het gaat dus om inkomens uit arbeid, leeflonen, uitkeringen, pensioenen en kinderbijslag. Ook hier tonen we eerst de bedragen opgesplitst naar steekproefgroep en vergelijken we daarna de geaggregeerde huishoudinkomens met die van de controlegroep.
Figuur 23 toont een duidelijke val in huishoudinkomen na scheiding, zowel bij mannen als bij vrouwen. Toch is de achteruitgang het grootst bij vrouwen. Deze kloof is het grootste net na de scheiding (ongeveer 14%), en vlakt terug af in de jaren volgend op de scheiding.
De situatie is echter problematischer als we kijken naar de huishoudinkomens die gecorrigeerd werden voor het aantal huishoudleden (OECD-correctie, Tabel 39 enFiguur 24). Aangezien de kinderen meestal bij de vrouw gaan wonen na scheiding, is er een substantiële financiële achteruitgang bij vrouwen na scheiding. Omdat mannen na scheiding vaak alleenstaand zijn, gaan zij er net op vooruit. De inkomenskloof tussen mannen en vrouwen stijgt zo tot 27% net na de scheiding.
138
Tabel 38: Het totale jaarinkomen per huishouden (gecorrigeerd voor inflatie) naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 34 603 € 24 536 € 26 436 € 28 096 € 29 497 € 31 328
Vrouw € 34 617 € 20 247 € 23 790 € 25 582 € 27 886 € 29 827
Scheiding in 2005
Man € 35 529 € 24 722 € 27 032 € 28 908 € 30 062
Vrouw € 35 624 € 20 927 € 24 006 € 26 846 € 29 208
Scheiding in 2006
Man € 36 148 € 25 247 € 27 581 € 29 290
Vrouw € 36 174 € 21 759 € 25 700 € 28 374
Scheiding in 2007
Man € 36 755 € 25 704 € 27 970
Vrouw € 36 775 € 23 612 € 26 814
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 37 669 € 29 514 € 32 134 € 33 642 € 34 726 € 35 775
Vrouw € 37 674 € 24 563 € 28 608 € 30 346 € 32 234 € 33 753
Scheiding in 2005
Man € 38 392 € 31 373 € 32 678 € 33 920 € 34 884
Vrouw € 38 410 € 26 640 € 29 088 € 31 028 € 33 134
Scheiding in 2006
Man € 39 058 € 31 558 € 32 901 € 34 522
Vrouw € 39 071 € 27 331 € 30 531 € 32 580
Scheiding in 2007
Man € 39 900 € 32 555 € 33 746
Vrouw € 39 923 € 29 157 € 31 664
139
Figu
ur 2
3: D
e ev
olut
ie v
an h
et t
otal
e ja
arin
kom
en p
er h
uish
oude
n (m
edia
an),
voo
r al
le p
erso
nen
(uitg
ezon
derd
zel
fsta
ndig
en),
met
ter
ver
gelik
ing
de c
ontr
oleg
roep
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
€ 35
000
€
40 0
00
€ 45
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
35 7
52
€ 25
026
€
27 2
80
€ 28
750
€
29 8
17
€ 31
328
€
35 7
41
€ 36
307
€
36 2
41
€ 36
790
€
37 1
32
€ 37
482
Vro
uw€
35 7
75
€ 21
575
€
25 1
30
€ 26
974
€
28 5
96
€ 29
827
€
34 3
68
€ 35
273
€
35 4
51
€ 35
966
€
36 2
84
€ 36
906
%
ver
schi
l-0
.1%
13.8
%7.
9%6.
2%4.
1%4.
8%3.
8%2.
8%2.
2%2.
2%2.
3%1.
5%
Mediaan
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
€ 35
000
€
40 0
00
€ 45
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
38 7
47
€ 31
241
€
32 8
58
€ 34
022
€
34 8
04
€ 35
775
€
40 5
38
€ 41
036
€
41 2
02
€ 41
601
€
42 2
00
€ 42
513
Vro
uw€
38 7
62
€ 26
907
€
29 9
55
€ 31
308
€
32 6
81
€ 33
753
€
39 3
50
€ 40
260
€
40 5
75
€ 40
961
€
41 3
63
€ 41
614
%
ver
schi
l0.
0%13
.9%
8.8%
8.0%
6.1%
5.7%
2.9%
1.9%
1.5%
1.5%
2.0%
2.1%
Gemiddelde
140
Tabel 39: Het totale jaarinkomen per huishouden (met OECD-correctie) naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: alle mannen en vrouwen (uitgez. personen met een zelfstandigenstatuut)
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 18 889 € 20 367 € 20 699 € 21 163 € 21 438 € 21 584
Vrouw € 18 888 € 14 059 € 15 960 € 16 634 € 17 502 € 18 267
Scheiding in 2005
Man € 19 267 € 20 843 € 21 175 € 21 176 € 21 286
Vrouw € 19 292 € 14 942 € 16 330 € 17 467 € 18 462
Scheiding in 2006
Man € 19 557 € 21 271 € 21 577 € 21 813
Vrouw € 19 546 € 15 216 € 17 241 € 18 258
Scheiding in 2007
Man € 20 066 € 21 739 € 21 664
Vrouw € 20 066 € 16 727 € 18 149
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Scheiding in 2004
Man € 20 814 € 22 533 € 23 244 € 23 649 € 23 872 € 24 236
Vrouw € 20 814 € 16 101 € 18 053 € 18 894 € 19 839 € 20 519
Scheiding in 2005
Man € 21 067 € 23 360 € 23 484 € 23 667 € 23 924
Vrouw € 21 079 € 16 913 € 18 447 € 19 510 € 20 579
Scheiding in 2006
Man € 21 435 € 23 737 € 23 671 € 24 007
Vrouw € 21 439 € 17 342 € 19 250 € 20 295
Scheiding in 2007
Man € 21 936 € 24 591 € 24 347
Vrouw € 21 945 € 18 550 € 20 049
141
Figu
ur 2
4: D
e ev
olut
ie v
an h
et t
otal
e ja
arin
kom
en p
er h
uish
oude
n (m
et O
ECD
-cor
rect
ie),
voo
r al
le p
erso
nen
(uitg
ezon
derd
zel
fsta
ndig
en),
met
ter
verg
elijk
ing
de c
ontr
oleg
roep
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
19 4
19
€ 21
056
€
21 2
80
€ 21
378
€
21 3
68
€ 21
584
€
20 0
17
€ 20
265
€
20 4
31
€ 20
637
€
20 8
52
€ 21
046
Vro
uw€
19 4
31
€ 15
217
€
16 9
72
€ 17
478
€
17 9
88
€ 18
267
€
18 6
86
€ 19
195
€
19 4
89
€ 19
780
€
20 0
73
€ 20
405
%
ver
schi
l-0
.1%
27.7
%20
.2%
18.2
%15
.8%
15.4
%6.
6%5.
3%4.
6%4.
2%3.
7%3.
0%
Mediaan
0.0%
20.0
%
40.0
%
60.0
%
80.0
%
100.
0%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Sch
eide
rsCon
trol
eM
an€
21 3
09
€ 23
549
€
23 6
83
€ 23
771
€
23 8
98
€ 24
236
€
21 9
26
€ 22
294
€
22 5
74
€ 22
814
€
23 0
37
€ 23
154
Vro
uw€
21 3
16
€ 17
217
€
18 9
38
€ 19
561
€
20 2
06
€ 20
519
€
20 9
11
€ 21
465
€
21 7
53
€ 22
073
€
22 3
77
€ 22
521
0.
0%26
.9%
20.0
%17
.7%
15.4
%15
.3%
4.6%
3.7%
3.6%
3.3%
2.9%
2.7%
Gemiddelde
142
3.4.3. Invloed van de gezinssituatie na scheiding op de financiële situatie
In de volgende figuren wordt er een overzicht gegeven van het totale huishoudinkomen van mannen en vrouwen in het jaar voor scheiding (T-1) en het jaar van scheiding (T), afhankelijk van de gezinssituatie waarin mannen en vrouwen zich na de scheiding bevinden. In Figuur 25 worden de huishoudinkomens getoond die gecorrigeerd werden voor inflatie, in Figuur 26 tonen we de huishoudinkomens met OECD-correctie.
Als we kijken naar de inflatie-gecorrigeerde huishoudinkomens (Figuur 25) dan zien we dat de laagste inkomens meer voorkomen bij vrouwen die voor de scheiding geen kinderen hadden en na de scheiding een eenoudergezin vormen (dit zijn dus vrouwen die zwanger waren voor de scheiding). Diegenen die echter de grootste achteruitgang maken zijn vrouwen die voor de scheiding kinderen hadden, maar na de scheiding alleen komen te staan zonder kinderen ten laste. Ook vrouwen die alleen komen te staan zonder kinderen te hebben voor de scheiding of vrouwen die na de scheiding hun kinderen ten laste hebben en niet herpartneren gaan er financieel op achteruit. Herpartneren is dus een goede strategie voor vrouwen om zich te beschermen tegen de financiële gevolgen van een scheiding. Mannen ondervinden in sommige gevallen ook een financiële achteruitgang (vooral zij die voor de scheiding een kind hadden maar na de scheiding alleenstaande zijn), maar deze achteruitgang is telkens kleiner dan bij vrouwen.
De OECD-gecorrigeerde huishoudinkomens (Figuur 26) zijn echter interessanter om te bestuderen omdat deze de gezinslast mee in rekening brengt. Hier is het duidelijk dat vrouwen die na de scheiding hoofd van een eenoudergezin worden, de meeste financiële nadelen moeten dragen van een scheiding: de huishoudinkomens zijn niet alleen laag, maar ze gaan er procentueel ook het meest op achteruit waardoor de financiële gevolgen het meest voelbaar zijn.
143
Figu
ur 2
5: H
et h
uish
oudi
nkom
en in
het
jaa
r vo
or s
chei
ding
(T-
1) e
n in
het
jaa
r na
sch
eidi
ng (
T) n
aar
gesl
acht
en
vera
nder
ing
in d
e ge
zins
situ
atie
(T-
1t.
o.v.
T)
€ 0
€
10 0
00
€ 20
000
€
30 0
00
€ 40
000
€
50 0
00
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
aral
leen
staa
nde
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar h
oofd
eeno
uder
gezi
n
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enzo
nder
kin
d
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enm
et k
ind
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar a
nder
esi
tuat
ie
van
kopp
elm
et k
ind
naar
alle
enst
aand
e
van
kopp
elm
et k
ind
naar
hoo
fdee
noud
erge
zin
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
zond
er k
ind
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
met
kin
d
van
kopp
elm
et k
ind
naar
and
ere
situ
atie
Man
T-1
€ 29
982
€
23 3
00
€ 39
743
€
38 4
82
€ 30
321
€
40 8
67
€ 42
320
€
46 4
73
€ 41
750
€
35 4
28
Man
T€
19 6
57
€ 24
000
€
39 1
37
€ 41
405
€
28 9
61
€ 23
865
€
30 2
43
€ 42
906
€
41 9
81
€ 34
805
Vro
uw T
-1€
36 2
33
€ 29
500
€
38 3
55
€ 35
182
€
31 6
47
€ 46
423
€
40 6
14
€ 41
306
€
39 0
88
€ 35
769
Vro
uw T
€ 17
697
€
13 5
49
€ 37
410
€
36 0
54
€ 32
845
€
17 1
90
€ 19
758
€
34 4
93
€ 37
574
€
33 3
06
Man
% v
ersc
hil
-34.
4%3.
0%-1
.5%
7.6%
-4.5
%-4
1.6%
-28.
5%-7
.7%
0.6%
-1.8
%Vro
uw %
ver
schi
l-5
1.2%
-54.
1%-2
.5%
2.5%
3.8%
-63.
0%-5
1.4%
-16.
5%-3
.9%
-6.9
%
Mediaan
€ 0
€
10 0
00
€ 20
000
€
30 0
00
€ 40
000
€
50 0
00
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
aral
leen
staa
nde
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar h
oofd
eeno
uder
gezi
n
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enzo
nder
kin
d
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enm
et k
ind
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar a
nder
esi
tuat
ie
van
kopp
elm
et k
ind
naar
alle
enst
aand
e
van
kopp
elm
et k
ind
naar
hoo
fdee
noud
erge
zin
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
zond
er k
ind
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
met
kin
d
van
kopp
elm
et k
ind
naar
and
ere
situ
atie
Man
T-1
€ 33
575
€
29 3
21
€ 41
653
€
41 4
00
€ 32
420
€
44 6
08
€ 45
978
€
50 0
29
€ 46
840
€
38 8
14
Man
T€
22 3
45
€ 28
831
€
41 0
62
€ 45
167
€
39 3
13
€ 27
110
€
34 4
93
€ 44
591
€
45 6
64
€ 40
549
Vro
uw T
-1€
38 3
13
€ 32
094
€
39 4
32
€ 37
795
€
33 3
25
€ 50
609
€
44 4
78
€ 45
281
€
40 8
92
€ 38
556
Vro
uw T
€ 18
695
€
17 9
34
€ 38
241
€
42 0
03
€ 40
227
€
19 1
87
€ 22
295
€
38 2
28
€ 40
078
€
40 0
72
Man
% v
ersc
hil
-33.
4%-1
.7%
-1.4
%9.
1%21
.3%
-39.
2%-2
5.0%
-10.
9%-2
.5%
4.5%
Vro
uw %
ver
schi
l-5
1.2%
-44.
1%-3
.0%
11.1
%20
.7%
-62.
1%-4
9.9%
-15.
6%-2
.0%
3.9%
Gemiddelde
144
Figu
ur 2
6: H
et h
uish
oudi
nkom
en (
OEC
D-c
orre
ctie
) in
het
jaa
r vo
or s
chei
ding
(T-
1) e
n in
het
jaa
r na
sch
eidi
ng (
T) n
aar
gesl
acht
en
vera
nder
ing
in d
e ge
zins
situ
atie
(T-
1 t.
o.v.
T)
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
aral
leen
staa
nde
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar h
oofd
eeno
uder
gezi
n
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enzo
nder
kin
d
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enm
et k
ind
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar a
nder
esi
tuat
ie
van
kopp
elm
et k
ind
naar
alle
enst
aand
e
van
kopp
elm
et k
ind
naar
hoof
dee
noud
erge
zin
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
zond
er k
ind
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
met
kin
d
van
kopp
elm
et k
ind
naar
ande
resi
tuat
ie
Man
T-1
€ 19
832
€
15 0
75
€ 25
761
€
25 3
96
€ 19
823
€
19 7
70
€ 19
087
€
22 6
87
€ 19
952
€
17 0
40
Man
T€
19 6
57
€ 15
587
€
25 4
31
€ 19
934
€
19 1
41
€ 23
865
€
19 1
07
€ 28
427
€
20 4
61
€ 20
063
Vro
uw T
-1€
24 0
38
€ 19
414
€
25 0
69
€ 22
673
€
20 8
81
€ 21
630
€
19 1
24
€ 19
339
€
18 3
44
€ 17
627
Vro
uw T
€ 17
697
€
9 18
3 €
24 7
21
€ 18
358
€
18 2
90
€ 17
190
€
12 1
81
€ 22
802
€
18 0
92
€ 15
509
M
an %
ver
schi
l-0
.9%
3.4%
-1.3
%-2
1.5%
-3.4
%20
.7%
0.1%
25.3
%2.
5%17
.7%
Vro
uw %
ver
schi
l-2
6.4%
-52.
7%-1
.4%
-19.
0%-1
2.4%
-20.
5%-3
6.3%
17.9
%-1
.4%
-12.
0%
Mediaan
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
aral
leen
staa
nde
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar h
oofd
eeno
uder
gezi
n
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enzo
nder
kin
d
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
arhe
rpar
tner
enm
et k
ind
van
kopp
elzo
nder
kin
dna
ar a
nder
esi
tuat
ie
van
kopp
elm
et k
ind
naar
alle
enst
aand
e
van
kopp
elm
et k
ind
naar
hoof
dee
noud
erge
zin
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
zond
er k
ind
van
kopp
elm
et k
ind
naar
herp
artn
eren
met
kin
d
van
kopp
elm
et k
ind
naar
ande
resi
tuat
ie
Man
T-1
€ 22
260
€
19 3
29
€ 26
964
€
26 9
55
€ 21
208
€
21 2
87
€ 20
566
€
23 7
30
€ 21
484
€
18 4
75
Man
T€
22 3
45
€ 18
417
€
26 7
93
€ 22
012
€
21 7
74
€ 27
110
€
21 0
99
€ 29
403
€
21 6
61
€ 22
037
Vro
uw T
-1€
25 3
87
€ 20
640
€
25 6
51
€ 24
286
€
21 9
04
€ 23
659
€
20 7
12
€ 20
962
€
19 2
74
€ 18
931
Vro
uw T
€ 18
695
€
11 9
86
€ 25
185
€
20 7
98
€ 19
718
€
19 1
87
€ 13
681
€
25 2
13
€ 19
136
€
17 3
64
Man
% v
ersc
hil
0.4%
-4.7
%-0
.6%
-18.
3%2.
7%27
.4%
2.6%
23.9
%0.
8%19
.3%
Vro
uw %
ver
schi
l-2
6.4%
-41.
9%-1
.8%
-14.
4%-1
0.0%
-18.
9%-3
3.9%
20.3
%-0
.7%
-8.3
%
Gemiddelde
145
3.4.4. Invloed van de arbeidsmarktpositie na scheiding op de financiële situatie
In onderstaande grafieken geven we een overzicht van de financiële situatie voor scheiding (T-1) t.o.v. de financiële situatie erna (T) afhankelijk van de veranderingen in arbeidssituatie (T-1 kw4 t.o.v. T kw4)26. In Figuur 27 zetten we het totale individuele inkomen uit. Figuur 28 toont de huishoudinkomens, gecorrigeerd voor inflatie, en Figuur 29 de OECD-gecorrigeerde inkomens.
Mannen en vrouwen gaan er – op individuele basis – niet op achteruit na een scheiding, tenzij ze van loondienst naar werkzoekend of niet-beroepsactief gaan. Het is pas als we naar de huishoudinkomens kijken dat de financiële nadelen van een scheiding duidelijk worden voor vrouwen. Ongeacht de veranderingen die vrouwen ondergaan op de arbeidsmarkt: ze gaan er steeds financieel op achteruit. Dat is ook het geval voor mannen, maar bij hen is het procentuele verschil kleiner. Toch loont het om actief te zijn op de arbeidsmarkt na scheiding, want mannen en vrouwen die dat niet zijn, hebben lagere inkomens.
Bovendien wordt het verschil tussen mannen en vrouwen groter als we de OECD-gecorrigeerde huishoudinkomens als referentie nemen. Mannen voelen nauwelijks een verschil in inkomens (behalve als ze van loondienst naar werkzoekend of niet-beroepsactief gaan), maar vrouwen moeten steeds inboeten in huishoudinkomen, ongeacht de veranderingen die ze maken in hun arbeidspositie.
26 De inkomens zijn jaartotalen, maar de veranderingen in arbeidsposities zijn gebaseerd op kwartaal-gegevens. Hierdoor kan het zijn dat mensen die minder gaan werken in T kw4 niet minder verdienen op jaarbasis omdat ze in de andere kwartalen van dat jaar wel evenveel of meer verdienen.
146
Figu
ur 2
7: H
et t
otal
e in
divi
duel
e in
kom
en in
het
jaar
voo
r sc
heid
ing
(T-1
) en
het
jaa
r na
sch
eidi
ng (
T),
opge
deel
d na
ar g
esla
cht
en v
eran
deri
ng in
soci
o-ec
onom
isch
e po
sitie
(T-
1 t.
o.v.
T)
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
blijf
t vo
ltijd
sin
loon
dien
st
blijf
t de
eltij
dsin
loon
dien
sten
eve
nvee
l%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
fM
an T
-1€
25 2
78
€ 21
193
€
10 1
44
€ 13
237
€
20 3
55
€ 11
381
€
10 2
40
€ 23
231
€
17 2
44
€ 19
263
M
an T
€ 25
796
€
21 3
87
€ 10
010
€
12 0
61
€ 21
902
€
14 8
24
€ 14
711
€
23 4
35
€ 13
054
€
13 6
47
Vro
uw T
-1€
22 8
88
€ 15
570
€
7 37
0 €
5 69
2 €
14 0
18
€ 8
735
€ 6
051
€ 17
127
€
12 4
89
€ 13
043
Vro
uw T
€ 24
100
€
16 0
31
€ 8
480
€ 6
663
€ 17
358
€
11 6
61
€ 11
010
€
17 1
61
€ 10
938
€
9 38
6 M
an %
ver
schi
l2.
1%0.
9%-1
.3%
-8.9
%7.
6%30
.3%
43.7
%0.
9%-2
4.3%
-29.
2%Vro
uw %
ver
schi
l5.
3%3.
0%15
.1%
17.1
%23
.8%
33.5
%81
.9%
0.2%
-12.
4%-2
8.0%
Mediaan
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
blijf
t vo
ltijd
sin
loon
dien
st
blijf
t de
eltij
dsin
loon
dien
sten
eve
nvee
l%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
fM
an T
-1€
29 0
41
€ 22
372
€
10 8
26
€ 15
185
€
21 3
34
€ 12
252
€
10 5
30
€ 25
499
€
17 3
63
€ 20
866
M
an T
€ 29
839
€
23 0
59
€ 10
093
€
14 0
83
€ 23
215
€
15 2
70
€ 14
822
€
25 2
35
€ 13
741
€
23 0
18
Vro
uw T
-1€
24 5
35
€ 16
774
€
7 56
7 €
6 80
6 €
15 5
50
€ 9
334
€ 7
136
€ 17
955
€
13 5
30
€ 14
531
Vro
uw T
€ 26
001
€
17 4
04
€ 8
291
€ 7
003
€ 18
701
€
12 6
16
€ 11
866
€
18 1
76
€ 11
668
€
10 9
63
Man
% v
ersc
hil
2.7%
3.1%
-6.8
%-7
.3%
8.8%
24.6
%40
.8%
-1.0
%-2
0.9%
10.3
%Vro
uw %
ver
schi
l6.
0%3.
8%9.
6%2.
9%20
.3%
35.2
%66
.3%
1.2%
-13.
8%-2
4.6%
Gemiddelde
147
Figu
ur 2
8: H
et h
uish
oudi
nkom
en i
n he
t ja
ar v
oor
sche
idin
g, (
T-1)
en
het
jaar
na
sche
idin
g (T
), o
pged
eeld
naa
r ge
slac
ht e
n ve
rand
erin
g in
soc
io-
econ
omis
che
posi
tie (
T-1
t.o.
v. T
)
€ 0
€ 10
000
€ 20
000
€ 30
000
€ 40
000
€ 50
000
blijf
t vo
ltijd
sw
erke
n
blijf
t de
eltij
dsw
erke
n en
even
veel
%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
fM
an T
-1€
44 0
70
€ 37
658
€
19 7
13
€ 17
657
€
37 1
00
€ 23
543
€
21 6
52
€ 41
361
€
29 7
25
€ 32
400
M
an T
€ 32
282
€
25 3
60
€ 10
742
€
13 7
41
€ 25
501
€
17 7
17
€ 17
544
€
27 5
61
€ 15
005
€
17 7
76
Vro
uw T
-1€
47 1
95
€ 41
111
€
23 2
12
€ 21
835
€
38 4
02
€ 29
062
€
26 6
76
€ 39
706
€
32 5
60
€ 33
496
Vro
uw T
€ 31
150
€
22 7
65
€ 11
257
€
10 5
12
€ 23
403
€
17 0
89
€ 17
314
€
24 3
28
€ 15
466
€
14 8
30
Man
% v
ersc
hil
-26.
7%-3
2.7%
-45.
5%-2
2.2%
-31.
3%-2
4.7%
-19.
0%-3
3.4%
-49.
5%-4
5.1%
Vro
uw %
ver
schi
l-3
4.0%
-44.
6%-5
1.5%
-51.
9%-3
9.1%
-41.
2%-3
5.1%
-38.
7%-5
2.5%
-55.
7%
Mediaan
€ 0
€
10 0
00
€ 20
000
€
30 0
00
€ 40
000
€
50 0
00
blijf
t vo
ltijd
sw
erke
n
blijf
t de
eltij
dsw
erke
n en
even
veel
%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
fM
an T
-1€
47 8
36
€ 41
248
€
22 8
53
€ 22
946
€
38 7
26
€ 26
014
€
24 1
12
€ 44
700
€
30 8
10
€ 35
855
M
an T
€ 39
543
€
30 6
19
€ 14
197
€
20 0
71
€ 31
477
€
22 3
06
€ 24
580
€
33 4
83
€ 19
801
€
32 9
86
Vro
uw T
-1€
50 5
72
€ 43
952
€
25 5
47
€ 26
530
€
41 8
00
€ 29
556
€
28 9
82
€ 42
837
€
34 0
26
€ 36
961
Vro
uw T
€ 38
339
€
28 1
14
€ 15
746
€
15 6
96
€ 29
049
€
23 9
25
€ 23
987
€
31 0
04
€ 20
508
€
24 2
46
Man
% v
ersc
hil
-17.
3%-2
5.8%
-37.
9%-1
2.5%
-18.
7%-1
4.3%
1.9%
-25.
1%-3
5.7%
-8.0
%Vro
uw %
ver
schi
l-2
4.2%
-36.
0%-3
8.4%
-40.
8%-3
0.5%
-19.
1%-1
7.2%
-27.
6%-3
9.7%
-34.
4%
Gemiddelde
148
Figu
ur 2
9: H
et h
uish
oudi
nkom
en (
OEC
D-g
ecor
rige
erd)
in
het
jaar
voo
r sc
heid
ing,
(T-
1) e
n he
t ja
ar n
a sc
heid
ing
(T),
opg
edee
ld n
aar
gesl
acht
en
vera
nder
ing
in s
ocio
-eco
nom
isch
e po
sitie
(T-
1 t.
o.v.
T)
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
blijf
t vo
ltijd
sw
erke
n
blijf
t de
eltij
dsw
erke
n en
even
veel
%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
f
Man
T-1
€ 24
191
€
20 6
65
€ 9
857
€ 11
049
€
19 9
08
€ 12
719
€
11 8
88
€ 22
382
€
15 8
75
€ 18
193
M
an T
€ 25
269
€
20 8
74
€ 10
020
€
13 0
48
€ 22
262
€
14 9
16
€ 15
544
€
22 4
80
€ 13
195
€
14 7
42
Vro
uw T
-1€
27 2
60
€ 21
057
€
12 0
49
€ 13
043
€
20 4
57
€ 15
262
€
14 1
59
€ 21
728
€
17 4
72
€ 18
523
Vro
uw T
€ 22
885
€
15 3
43
€ 8
122
€ 8
640
€ 16
170
€
12 1
58
€ 11
873
€
17 2
87
€ 11
010
€
10 5
20
Man
% v
ersc
hil
4.5%
1.0%
1.7%
18.1
%11
.8%
17.3
%30
.8%
0.4%
-16.
9%-1
9.0%
Vro
uw %
ver
schi
l-1
6.1%
-27.
1%-3
2.6%
-33.
8%-2
1.0%
-20.
3%-1
6.1%
-20.
4%-3
7.0%
-43.
2%
Mediaan
€ 0
€
5 00
0 €
10 0
00
€ 15
000
€
20 0
00
€ 25
000
€
30 0
00
blijf
t vo
ltijd
sw
erke
n
blijf
t de
eltij
dsw
erke
n en
even
veel
%
blijf
tw
erkz
oeke
ndbl
ijft
niet
bero
epsa
ctie
f
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
mee
r %
van
wer
kzoe
kend
naar
loon
dien
st
van
niet
-be
roep
sact
ief
naar
loon
dien
st
blijf
t in
loon
dien
stm
aar
min
der
%
van
loon
dien
stna
arw
erkz
oeke
nd
van
loon
dien
stna
ar n
iet-
bero
epsa
ctie
f
Man
T-1
€ 25
940
€
22 2
04
€ 12
001
€
13 5
25
€ 21
044
€
14 5
76
€ 13
341
€
24 1
61
€ 16
947
€
19 8
68
Man
T€
28 7
16
€ 22
631
€
10 6
63
€ 15
982
€
23 4
71
€ 15
871
€
16 1
28
€ 24
696
€
14 2
60
€ 23
189
Vro
uw T
-1€
28 6
43
€ 22
297
€
13 3
11
€ 15
061
€
21 7
37
€ 16
322
€
15 2
17
€ 22
992
€
18 7
51
€ 20
643
Vro
uw T
€ 25
043
€
17 0
92
€ 9
352
€ 10
163
€
17 9
12
€ 13
998
€
13 3
90
€ 18
596
€
12 8
06
€ 13
658
M
an %
ver
schi
l10
.7%
1.9%
-11.
1%18
.2%
11.5
%8.
9%20
.9%
2.2%
-15.
9%16
.7%
Vro
uw %
ver
schi
l-1
2.6%
-23.
3%-2
9.7%
-32.
5%-1
7.6%
-14.
2%-1
2.0%
-19.
1%-3
1.7%
-33.
8%
Gemiddelde
149
4. Indicatoren voor de transitie verweduwing
4.1. De situatie in het jaar voor verweduwing
OVERZICHT INDICATOREN
4.1.1. Socio-demografische gegevens
Tabel 40: Aantal verweduwde mannen en vrouwen per steekproefgroep
Tabel 41: Gemiddelde leeftijd van de verweduwden en de partners die overlijden per steekproefjaar
Tabel 42: Leeftijd in categorieën van verweduwde mannen en vrouwen en partners die overlijden per steekproefgroep
4.1.2. Gezinssituatie
Tabel 43: Gezinstypologie (lipro-positie) per steekproefjaar
4.1.3. Arbeidspositie
Tabel 44: Arbeidspositie per kwartaal, geslacht en steekproefgroep voor verweduwde mannen en vrouwen
Tabel 45: Arbeidspositie per kwartaal, geslacht en steekproefgroep voor mannelijk en vrouwelijke partners die overlijden
Tabel 46: Type pensioen per kwartaal, geslacht en steekproefgroep voor verweduwde mannen en vrouwen
Tabel 47: Type pensioen per kwartaal, geslacht en steekproefgroep voor mannen en vrouwen die overlijden
4.1.4. Financiële situatie
Tabel 48: Individueel inkomen uit arbeid naar steekproefgroep en geslacht. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Tabel 49: Individueel inkomen uit pensioen naar steekproefgroep en geslacht. Opgenomen groep: mannen en vrouwen die een pensioen krijgen
Tabel 50: Individuele totale inkomen naar steekproefgroep en geslacht.
Tabel 51: Totaal huishoudinkomen naar steekproefgroep en geslacht
Tabel 52: Totaal huishoudinkomen met OECD-correctie naar steekproefgroep en geslacht
150
4.1.1. Socio-demografische gegevens
Er is een groot overgewicht aan vrouwen in alle steekproefgroepen (Tabel 40). Dit is uiteraard te wijten aan de hogere levensverwachtingen van vrouwen ten opzichte van mannen. Mannen en vrouwen zijn ongeveer even oud bij verweduwing, maar de vrouwelijke partners die komen te overlijden zijn gemiddeld vijf jaar jonger dan de mannelijke partners die komen te overlijden (Tabel 41). In Tabel 42 wordt er een overzicht gegeven van de frequenties van de leeftijden waarop mannen en vrouwen verweduwen of overlijden per steekproefgroep.
Tabel 40: Aantal verweduwde mannen en vrouwen per steekproefgroep
Steekproefgroep
2004 2005 2006 2007 Totaal
N % N % N % N % N %
Man 1009 5,1% 1048 5,3% 1061 5,3% 1078 5,4% 419621,2
%
Vrouw 3957 19,9% 3908 19,7% 3942 19,9% 3836 19,3% 1564378,8
%
Totaal 4966 25,0 4956 25,0 5003 25,2 4914 24,8 19839 100%
Tabel 41: Gemiddelde leeftijd van de verweduwden en de partners die overlijden per steekproefjaar
Steekproefgroep
2004 2005 2006 2007
Verweduwden N=4966 N=4956 N=5003 N=4914
Man 68,9 69,1 69,9 69,7
Vrouw 69,2 69,4 69,4 70,0
Partners die overlijden N=4966 N=4956 N=5003 N=4914
Man 72,3 72,5 72,6 73,0
Vrouw 68,5 68,3 69,4 69,2
151
Tabel 42: Leeftijd in categorieën van verweduwde mannen en vrouwen en partners die overlijden per steekproefgroep
Verweduwing in jaar
2004 2005 2006 2007
Man Vrouw Man Vrouw Man Vrouw Man Vrouw
VerweduwdenN =
1009
N =
3957
N =
1048
N =
3908
N =
1061
N =
3942
N =
1078
N =
3836
30 jaar of jonger 1,1% 0,9% 0,6% 0,8% 0,7% 1,0% 0,9% 0,9%
31 t.e.m. 40 jaar 2,5% 2,0% 3,3% 2,1% 2,5% 1,8% 2,6% 1,9%
41 t.e.m. 50 jaar 7,9% 5,2% 8,0% 5,2% 8,1% 5,0% 7,6% 4,7%
51 t.e.m. 60 jaar 13,2% 12,1% 14,0% 12,2% 12,1% 12,5% 13,4% 12,0%
61 t.e.m. 70 jaar 20,8% 25,7% 18,1% 24,5% 17,6% 24,0% 18,8% 23,6%
71 t.e.m. 80 jaar 34,4% 39,4% 35,6% 39,9% 36,4% 40,1% 32,8% 38,3%
81 t.e.m. 90 jaar 18,6% 14,1% 19,5% 14,8% 21,2% 14,8% 21,9% 18,1%
91 jaar of ouder 1,5% 0,5% 0,9% 0,5% 1,5% 0,8% 1,9% 0,5%
Partners die
overlijden
N =
3957
N =
1009
N =
3908
N =
1048
N =
3942
N =
1061
N =
3836
N =
1078
30 jaar of jonger 0,5% 1,1% 0,5% 1,0% 0,5% 0,5% 0,5% 0,6%
31 t.e.m. 40 jaar 1,3% 2,9% 1,1% 3,4% 1,4% 2,8% 1,3% 2,4%
41 t.e.m. 50 jaar 3,6% 7,9% 3,9% 9,0% 3,2% 8,3% 3,1% 9,5%
51 t.e.m. 60 jaar 9,6% 13,2% 9,4% 12,9% 9,5% 12,2% 9,3% 13,9%
61 t.e.m. 70 jaar 21,0% 21,0% 20,3% 20,4% 19,7% 19,9% 18,8% 17,2%
71 t.e.m. 80 jaar 39,2% 35,6% 38,8% 35,6% 39,3% 36,3% 38,7% 34,1%
81 t.e.m. 90 jaar 22,8% 17,4% 24,4% 16,7% 24,3% 18,7% 26,4% 20,4%
91 jaar of ouder 2,0% 0,9% 1,6% 1,1% 2,1% 1,3% 2,0% 1,9%
4.1.2. Gezinssituatie
Tabel 43 toont het aantal koppels dat voor verweduwing al dan niet getrouwd was en/of kinderen had. De meeste koppels zijn gehuwd en hebben geen inwonende kinderen meer. Het aandeel ongehuwd samenwonenden is zeer laag in alle steekproefgroepen en is wellicht te verklaren doordat de samenstelling van deze steekproefgroepen ouder is en het fenomeen van ongehuwd samenwonen een recenter fenomeen is.
152
Tabel 43: Gezinstypologie (lipro-positie) per steekproefjaar
Verweduwing in jaar
2004 2005 2006 2007
N % N % N % N %
Gehuwde zonder kind 3740 75,3% 3790 76,5% 3775 75,5% 3753 76,4%
Gehuwde met kind(eren) 944 19,0% 913 18,4% 929 18,6% 855 17,4%
Ongehuwd samenwonende
zonder kind227 4,6% 209 4,2% 230 4,6% 237 4,8%
Ongehuwd samenwonende
met kind(eren)55 1,1% 44 0,9% 69 1,4% 69 1,4%
Gehuwd 4684 94,3% 4703 94,9% 4704 94,0% 4608 93,8%
Ongehuwd samenwonende 282 5,7% 253 5,1% 299 6,0% 306 6,2%
Geen kinderen 3967 79,9% 3999 80,7% 4005 80,1% 3990 81,2%
Kind(eren) 999 20,1% 957 19,3% 998 19,9% 924 18,8%
153
4.1.3. Arbeidspositie
In Tabel 44 wordt de arbeidspositie geschetst van de verweduwde mannen en vrouwen in het jaar voor verweduwing (in Tabel 45 voor de partners die komen te overlijden). In alle steekproefgroepen is de groep pensioentrekkenden zonder werk het grootst, hoewel er hier toch nog een verschil optreedt tussen mannen en vrouwen. Dit komt omdat de gezinspensioenen worden toegekend aan diegene met het hoogste inkomen – meestal de man. Verweduwde vrouwen hebben daarom ook vaker een ‘onbekend’ statuut. Verweduwde mannen zijn ook vaker tewerkgesteld dan verweduwde vrouwen.
154
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
Ta
bel 4
4: A
rbei
dspo
sitie
per
kw
arta
al,
gesl
acht
en
stee
kpro
efgr
oep
voor
ver
wed
uwde
man
nen
en v
rouw
en
Ver
wed
uw
de
man
nen
V
erw
edu
wd
e vr
ouw
en
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
4 N
=10
09
N=
1009
N
=10
09
N=
1009
N
=39
57
N=
3957
N
=39
57
N=
3957
Wer
kend
22
,4
22,3
22
,0
21,5
10
,2
10,4
10
,1
9,8
Wer
kzoe
kend
0,
3 0,
4 0,
2 0,
4 1,
0 1,
0 1,
1 1,
0
Nie
t be
roep
sact
ief
74
,9
75,1
75
,5
75,4
46
,6
46,7
46
,9
47,1
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
67,2
67
,3
68,1
68
,0
43,4
43
,4
43,5
43
,6
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 4,
4 4,
5 4,
4 4,
2 0,
4 0,
4 0,
5 0,
5
A
nder
s 3,
4 3,
4 3,
1 3,
3 2,
8 2,
9 2,
9 3,
1
Onb
eken
d 2,
4 2,
2 2,
3 2,
7 42
,2
42,0
42
,0
42,0
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
5 N
=10
48
N=
1048
N
=10
48
N=
1048
N
=39
08
N=
3908
N
=39
08
N=
3908
Wer
kend
23
,9
23,9
23
,8
23,1
11
,1
11,1
11
,1
10,8
Wer
kzoe
kend
0,
7 0,
5 0,
6 0,
6 0,
7 0,
7 0,
8 0,
9
Nie
t be
roep
sact
ief
73
,9
74,2
74
,1
74,9
44
,7
44,7
44
,7
44,8
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
68,1
68
,5
68,8
69
,2
41,7
41
,9
41,9
42
,0
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
5 2,
4 2,
1 2,
2 0,
4 0,
4 0,
4 0,
4
A
nder
s 3,
2 3,
3 3,
2 3,
5 2,
6 2,
5 2,
4 2,
5
Onb
eken
d 1,
6 1,
4 1,
5 1,
4 43
,5
43,5
43
,3
43,4
155
Ver
wed
uw
de
man
nen
V
erw
edu
wd
e vr
ou
wen
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
6 N
=10
61
N=
1061
N
=10
61
N=
1061
N
=39
42
N=
3942
N
=39
42
N=
3942
Wer
kend
21
,6
21,1
21
,0
20,7
12
,2
12,0
12
,0
11,5
Wer
kzoe
kend
0,
6 0,
6 0,
7 0,
6 1,
1 1,
2 1,
0 1,
1
Nie
t be
roep
sact
ief
76
,4
76,9
77
,1
77,5
46
,0
46,2
46
,1
46,6
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
70,9
71
,3
71,7
72
,1
42,5
42
,7
42,5
43
,1
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
4 2,
5 2,
5 2,
5 0,
3 0,
3 0,
4 0,
4
A
nder
s 3,
2 3,
1 2,
9 2,
9 3,
2 3,
2 3,
1 3,
1
Onb
eken
d 1,
4 1,
4 1,
2 1,
2 40
,8
40,6
40
,9
40,7
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
7 N
=10
78
N=
1078
N
=10
78
N=
1078
N
=38
36
N=
3836
N
=38
36
N=
3836
Wer
kend
22
,2
22,1
21
,9
21,5
12
,8
12,7
12
,8
12,4
Wer
kzoe
kend
0,
6 0,
6 0,
9 0,
8 1,
0 1,
1 1,
1 1,
0
Nie
t be
roep
sact
ief
76
,1
76,3
76
,3
76,9
45
,1
44,9
45
,0
45,3
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
69,7
69
,9
69,9
70
,4
41,9
41
,8
41,9
42
,0
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
9 2,
9 3,
1 3,
1 0,
5 0,
5 0,
5 0,
6
A
nder
s 3,
5 3,
4 3,
3 3,
4 2,
7 2,
6 2,
5 2,
7
Onb
eken
d 1,
1 1,
0 0,
8 0,
7 41
,1
41,3
41
,1
41,2
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
156
Tabe
l 45:
Arb
eids
posi
tie p
er k
war
taal
, ge
slac
ht e
n st
eekp
roef
groe
p vo
or m
anne
lijke
en
vrou
wel
ijke
part
ners
die
ove
rlijd
en
Man
nel
ijke
par
tner
s d
ie o
verl
ijd
en
Vro
uw
elij
ke p
artn
ers
die
ove
rlij
den
Ove
rlij
den
in 2
00
4
N=
3957
N
=39
57
N=
3957
N
=39
57
N=
1009
N
=10
09
N=
1009
N
=10
09
Wer
kend
14
,6
14,5
14
,2
14,0
14
,2
14,0
13
,8
13,6
Wer
kzoe
kend
0,
4 0,
4 0,
5 0,
5 1,
0 1,
1 1,
1 1,
2
Nie
t be
roep
sact
ief
84
,4
84,4
84
,9
84,8
80
,6
81,0
81
,1
81,4
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
77,9
78
,1
78,7
78
,6
72,9
73
,1
73,3
73
,5
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
5 2,
5 2,
5 2,
5 0,
6 0,
6 0,
6 0,
6
A
nder
s 3,
9 3,
8 3,
8 3,
7 7,
0 7,
2 7,
1 7,
2
Onb
eken
d 0,
6 0,
7 0,
4 0,
8 4,
3 4,
0 4,
1 3,
9
Ove
rlij
den
in 2
00
5
N=
3907
N
=39
07
N=
3907
N
=39
07
N=
1049
N
=10
49
N=
1049
N
=10
49
Wer
kend
14
,6
14,5
14
,4
13,9
16
,2
16,3
16
,0
16,0
Wer
kzoe
kend
0,
5 0,
4 0,
4 0,
4 1,
0 1,
0 0,
9 0,
7
Nie
t be
roep
sact
ief
84
,1
84,7
84
,8
85,2
75
,8
76,0
76
,5
76,7
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
77,7
78
,4
78,7
79
,1
68,4
69
,0
69,1
69
,7
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
5 2,
4 2,
3 2,
2 0,
5 0,
5 0,
5 0,
5
A
nder
s 3,
9 3,
9 3,
7 3,
8 6,
9 6,
5 6,
9 6,
6
Onb
eken
d 0,
7 0,
4 0,
4 0,
4 7,
1 6,
8 6,
7 6,
6
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
157
Man
nel
ijke
par
tner
s d
ie o
verl
ijd
en
Vro
uw
elij
ke p
artn
ers
die
ove
rlij
den
Ove
rlij
den
in
20
06
N=
3944
N
=39
44
N=
3944
N
=39
44
N=
1059
N
=10
59
N=
1059
N
=10
59
Wer
kend
14
,0
13,7
13
,4
13,2
16
,2
16,4
16
,1
16,1
Wer
kzoe
kend
0,
7 0,
7 0,
7 0,
7 0,
9 0,
8 0,
8 0,
6
Nie
t be
roep
sact
ief
84
,7
85,0
85
,2
85,5
76
,4
76,6
76
,5
77,7
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
78,6
79
,0
79,3
79
,6
71,0
71
,1
70,7
71
,9
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
7 2,
6 2,
5 2,
5 0,
3 0,
3 0,
3 0,
3
A
nder
s 3,
4 3,
4 3,
3 3,
4 5,
1 5,
2 5,
5 5,
6
Onb
eken
d 0,
7 0,
6 0,
8 0,
7 6,
4 6,
2 6,
6 5,
6
Ove
rlij
den
in
20
07
N=
3836
N
=38
36
N=
3836
N
=38
36
N=
1078
N
=10
78
N=
1078
N
=10
78
Wer
kend
14
,4
14,3
13
,9
13,7
15
,6
15,2
14
,6
14,5
Wer
kzoe
kend
0,
4 0,
4 0,
4 0,
4 1,
0 0,
6 0,
8 0,
6
Nie
t be
roep
sact
ief
84
,4
84,8
85
,2
85,6
77
,5
78,5
79
,0
79,4
P
ensi
oent
rekk
end
zond
er w
erk
78,8
79
,3
79,9
80
,3
70,0
70
,5
70,8
71
,2
V
olle
dig
brug
gepe
nsio
neer
d 2,
0 1,
9 1,
9 1,
9 0,
3 0,
4 0,
4 0,
4
A
nder
s 3,
6 3,
5 3,
4 3,
3 7,
1 7,
6 7,
9 7,
9
Onb
eken
d 0,
8 0,
6 0,
4 0,
4 5,
9 5,
7 5,
6 5,
5
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
158
In T
abel
46
wor
dt e
en o
verz
icht
geg
even
van
de
pens
ioen
en (
of d
e co
mbi
natie
van
ver
schi
llend
e pe
nsio
enen
) di
e m
anne
n en
vro
uwen
kr
ijgen
in
het
jaar
voo
rdat
ze
verw
eduw
en.
Tabe
l 47
too
nt d
eze
gege
vens
voo
r m
anne
n en
vro
uwen
in
het
jaar
voo
rdat
ze
kom
en t
e ov
erlij
den.
Ta
bel 4
6: T
ype
pens
ioen
per
kw
arta
al,
gesl
acht
en
stee
kpro
efgr
oep
voor
ver
wed
uwde
man
nen
en v
rouw
en
Ver
wed
uw
de
man
nen
V
erw
edu
wd
e vr
ou
wen
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
4 N
=10
09
N=
1009
N
=10
09
N=
1009
N
=39
57
N=
3957
N
=39
57
N=
3957
Gee
n pe
nsio
en
30,4
30
,2
29,5
29
,4
56,1
56
,0
55,9
55
,8
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
36,2
36
,3
36,5
37
,5
32,5
32
,6
32,5
32
,7
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
1 0,
1 0,
1 0,
1 0,
4 0,
4 0,
4 0,
4
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 1,
3 1,
3 1,
3 1,
3
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
3,
6 3,
6 3,
6 3,
6 2,
5 2,
5 2,
6 2,
6
Onb
eken
d pe
nsio
en *
29
,7
29,8
30
,3
29,4
7,
2 7,
2 7,
3 7,
3
Ver
wed
uw
d i
n 2
00
5 N
=10
48
N=
1048
N
=10
48
N=
1048
N
=39
08
N=
3908
N
=39
08
N=
3908
Gee
n pe
nsio
en
29,5
29
,0
28,2
28
,1
57,6
57
,3
57,2
57
,1
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
37,6
37
,9
38,5
38
,4
31,9
32
,0
32,0
32
,1
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 0,
4 0,
4 0,
4 0,
4
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 1,
0 1,
0 1,
0 1,
0
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
4,
4 4,
4 4,
2 4,
4 1,
8 1,
8 1,
8 1,
9
Onb
eken
d pe
nsio
en *
28
,5
28,7
29
,1
29,1
7,
4 7,
5 7,
5 7,
5
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
159
Ver
wed
uw
de
man
nen
V
erw
edu
wd
e vr
ouw
en
Ver
wed
uw
d in
20
06
N
=10
61
N=
1061
N
=10
61
N=
1061
N
=39
42
N=
3942
N
=39
42
N=
3942
Gee
n pe
nsio
en
27,1
26
,8
26,2
26
,0
56,7
56
,5
56,6
56
,0
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
40,1
40
,5
41,2
40
,9
31,4
31
,6
31,9
31
,9
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 0,
6 0,
6 0,
6 0,
6
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 1,
1 1,
1 1,
1 1,
1
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
3,
3 3,
3 3,
0 3,
5 1,
9 2,
0 1,
4 2,
0
Onb
eken
d pe
nsio
en *
29
,5
29,4
29
,6
29,6
8,
2 8,
3 8,
3 8,
5
Ver
wed
uw
d in
20
07
N
=10
78
N=
1078
N
=10
78
N=
1078
N
=38
36
N=
3836
N
=38
36
N=
3836
Gee
n pe
nsio
en
28,0
27
,7
27,4
27
,2
57,1
57
,1
57,0
56
,9
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
38,2
38
,1
38,2
38
,3
30,2
30
,2
30,2
30
,2
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 0,
5 0,
5 0,
5 0,
5
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
3 0,
3 0,
3 0,
3 1,
0 1,
0 1,
0 1,
0
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
3,
0 3,
0 3,
0 3,
1 2,
6 2,
6 2,
7 2,
7
Onb
eken
d pe
nsio
en *
30
,5
30,9
31
,2
31,2
8,
5 8,
4 8,
6 8,
6
* on
beke
nde
pens
ioen
en z
ijn v
oora
l pen
sioe
nen
die
valle
n on
der
het
stel
sel v
an d
e ov
erhe
idss
ecto
r (v
an t
oepa
ssin
g op
vas
tben
oem
de a
mbt
enar
en(s
tatu
tair
en))
. D
e da
ta li
eten
ons
nie
t to
e om
te
acht
erha
len
over
wel
k so
ort
pens
ioen
het
gin
g.
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
160
Tabe
l 47:
Typ
e pe
nsio
en p
er k
war
taal
, ge
slac
ht e
n st
eekp
roef
groe
p vo
or m
anne
n en
vro
uwen
die
ove
rlijd
en
Man
nen
die
ove
rlij
den
V
rou
wen
die
ove
rlij
den
Ove
rlij
den
in 2
00
4 N
=39
57
N=
3957
N
=39
57
N=
3957
N
=10
09
N=
1009
N
=10
09
N=
1009
Gee
n pe
nsio
en
19,1
18
,7
18,1
18
,2
26,1
25
,9
25,6
25
,3
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
46,2
46
,4
46,9
47
,3
55,5
55
,7
55,7
55
,5
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 2,
0 2,
0 2,
0 1,
9
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
1 0,
1 0,
1 0,
1 1,
5 1,
5 1,
5 1,
5
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
2,
7 2,
7 2,
8 2,
8 4,
6 4,
7 4,
7 4,
7
Onb
eken
d pe
nsio
en *
31
,9
32,1
32
,1
31,7
10
,4
10,3
10
,6
11,2
Ove
rlij
den
in 2
00
5 N
=39
07
N=
3907
N
=39
07
N=
3907
N
=10
49
N=
1049
N
=10
49
N=
1049
Gee
n pe
nsio
en
19,1
18
,3
17,9
17
,7
30,5
29
,9
29,7
29
,2
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
45,8
46
,1
46,5
46
,8
50,0
50
,4
50,7
51
,0
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 0,
9 0,
8 0,
8 0,
8
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
1 0,
1 0,
1 0,
1 1,
8 1,
9 1,
9 1,
9
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
2,
5 2,
5 2,
5 2,
5 5,
6 5,
6 5,
4 5,
6
Onb
eken
d pe
nsio
en *
32
,6
32,9
33
,0
32,8
11
,2
11,3
11
,4
11,5
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
T-1
kw
1T-
1 k
w2
T-1
kw
3T-
1 k
w4
161
Man
nen
die
ove
rlij
den
V
rou
wen
die
ove
rlij
den
Ove
rlij
den
in 2
00
6
N=
3944
N
=39
44
N=
3944
N
=39
44
N=
1059
N
=10
59
N=
1059
N
=10
59
Gee
n pe
nsio
en
18,9
18
,4
18,1
18
,0
28,2
28
,0
28,4
27
,4
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
47,2
47
,6
47,9
47
,8
51,7
51
,7
52,1
52
,4
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 1,
2 1,
2 1,
2 1,
3
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
2 0,
2 0,
2 0,
2 3,
2 3,
2 3,
2 3,
1
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
2,
2 2,
2 2,
0 2,
2 3,
9 3,
9 3,
1 3,
9
Onb
eken
d pe
nsio
en *
31
,5
31,6
31
,8
31,8
11
,7
12,0
11
,9
11,9
Ove
rlij
den
in 2
00
7
N=
3836
N
=38
36
N=
3836
N
=38
36
N=
1078
N
=10
78
N=
1078
N
=10
78
Gee
n pe
nsio
en
18,0
17
,5
16,8
16
,5
28,9
28
,5
28,3
27
,9
Enke
l Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
48,4
48
,8
49,1
49
,4
49,9
50
,1
50,2
50
,3
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
0,
0 0,
0 0,
0 0,
0 1,
0 1,
1 1,
1 1,
1
Rus
t- o
f br
ug +
ove
rlev
ings
pen.
0,
1 0,
1 0,
1 0,
1 2,
9 2,
9 2,
9 2,
9
IGU
+ a
l dan
nie
t an
der
pens
ioen
2,
9 2,
9 2,
9 2,
9 3,
3 3,
2 3,
2 3,
3
Onb
eken
d pe
nsio
en *
30
,7
30,8
31
,0
31,1
13
,9
14,2
14
,3
14,5
* on
beke
nde
pens
ioen
en z
ijn v
oora
l pen
sioe
nen
die
valle
n on
der
het
stel
sel v
an d
e ov
erhe
idss
ecto
r (v
an t
oepa
ssin
g op
vas
tben
oem
de a
mbt
enar
en(s
tatu
tair
en))
. D
e da
ta li
eten
ons
nie
t to
e om
te
acht
erha
len
over
wel
k so
ort
pens
ioen
het
gin
g.
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
T-1
kw
1T
-1 k
w2
T-1
kw
3T
-1 k
w4
162
4.1.4. Financiële situatie
Hieronder wordt gekeken naar de financiële situaties bij mannen en vrouwen in het jaar voordat de verweduwing heeft plaats gevonden. Aangezien het inkomen van zelfstandigen niet betrouwbaar genoeg werd opgenomen in de dataset, hebben we ervoor geopteerd om zelfstandigen niet op te nemen in de berekeningen van het loon of het totale jaarinkomen. Ook bij berekeningen van huishoudinkomens werden de koppels waarvan één of beide partners een zelfstandigenstatuut hebben, niet opgenomen. De bedragen die getoond worden zijn steeds bruto-inkomens op jaarbasis, uitgedrukt in euro.
De loon- of inkomenskloof duidt aan hoeveel procent vrouwen minder verdienen (uit arbeid of aan totaal inkomen) dan mannen. De formule die hiervoor werd toegepast is: [(loon man – loon vrouw) / loon man ]*100) (Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, 2008).
Tabel 48 geeft een overzicht van wat mannen en vrouwen in loondienst krijgen voor hun arbeidsprestaties in het jaar voor verweduwing, opgesplitst voor zij die niet overlijden en zij die wel overlijden. Ook hier bestaat er een grote loonkloof: vrouwen krijgen minder betaald voor hun arbeidsprestaties dan mannen. Tabel 49 toont de inkomens uit pensioenen voor diegenen die een pensioen uitbetaald krijgen. De kloof tussen mannen en vrouwen is hier enorm groot. De pensioenen voor mannen zijn beduidend hoger dan die voor vrouwen.
Tabel 50 geeft het totale individuele inkomen weer (dus het inkomen uit arbeid, pensioenen, leeflonen en uitkeringen) voor mannen en vrouwen in het jaar voor verweduwing. Het inkomen voor vrouwen ligt hier heel erg laag omdat veel vrouwen een onbekend statuut hebben: zij zijn op pensioenleeftijd, maar de echtgenoot ontvangt het gezinspensioen waardoor zij officieel geen inkomen hebben. Bovendien zijn de pensioenen van vrouwen die wél een pensioen ontvangen veel lager dan die van mannen.
In Tabel 51 en Tabel 52 wordt er een overzicht gegeven van de totale huishoudinkomens (dus het inkomen uit arbeid, pensioenen, leeflonen, uitkeringen en kinderbijslag voor alle huishoudleden), respectievelijk gecorrigeerd voor inflatie en met een OECD-correctie.
163
Tabel 48: Individueel inkomen uit arbeid naar steekproefgroep en geslacht. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Verweduwing in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 25 334 € 28 752 € 24 730 € 30 225 € 26 665 € 32 999 € 23 871 € 26 463
Vrouw € 15 336 € 17 688 € 17 283 € 18 479 € 15 068 € 17 774 € 16 833 € 18 409
39,5% 38,5% 30,1% 38,9% 43,5% 46,1% 29,5% 30,4%
Overlijden in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 22 229 € 25 069 € 22 690 € 26 419 € 21 938 € 23 755 € 22 183 € 23 419
Vrouw € 13 901 € 17 144 € 15 648 € 16 753 € 15 945 € 17 626 € 14 539 € 16 599
37,5% 31,6% 31,0% 36,6% 27,3% 25,8% 34,5% 29,1%
Tabel 49: Individueel inkomen uit pensioen naar steekproefgroep en geslacht. Opgenomen groep: mannen en vrouwen die een pensioen krijgen
Verweduwing in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 13 631 € 15 970 € 13 708 € 16 465 € 13 731 € 15 441 € 13 971 € 16 574
Vrouw € 4 631 € 6 631 € 5 103 € 6 660 € 5 260 € 6 986 € 5 634 € 7 484
66,0% 58,5% 62,8% 59,6% 61,7% 54,8% 59,7% 54,8%
Overlijden in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 14 090 € 16 476 € 14 252 € 16 372 € 14 149 € 16 247 € 14 276 € 16 506
Vrouw € 3 964 € 6 229 € 4 708 € 6 503 € 4 915 € 6 775 € 5 262 € 7 175
71,9% 62,2% 67,0% 60,3% 65,3% 58,3% 63,1% 56,5%
164
Tabel 50: Individuele totale inkomen naar steekproefgroep en geslacht.
Verweduwing in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 14 569 € 18 740 € 14 619 € 19 098 € 14 809 € 18 761 € 14 898 € 18 717
Vrouw € 6 363 € 8 717 € 6 741 € 8 968 € 7 205 € 9 162 € 7 831 € 9 896
56,3% 53,5% 53,9% 53,0% 51,3% 51,2% 47,4% 47,1%
Overlijden in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 14 447 € 17 564 € 14 612 € 17 470 € 14 343 € 17 077 € 14 568 € 17 424
Vrouw € 5 166 € 7 879 € 5 746 € 8 130 € 6 182 € 8 486 € 6 546 € 8 613
64,2% 55,1% 60,7% 53,5% 56,9% 50,3% 55,1% 50,6%
Tabel 51: Totaal huishoudinkomen naar steekproefgroep en geslacht
Verweduwing in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 21 467 € 27 465 € 22 081 € 28 206 € 21 966 € 28 853 € 23 148 € 28 629
Vrouw € 19 306 € 24 865 € 19 559 € 24 657 € 19 534 € 24 495 € 19 361 € 25 041
Overlijden in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 19 307 € 24 888 € 19 570 € 24 680 € 19 583 € 24 522 € 19 366 € 25 060
Vrouw € 21 467 € 27 469 € 22 088 € 28 217 € 21 966 € 28 839 € 23 148 € 28 628
Tabel 52: Totaal huishoudinkomen met OECD-correctie naar steekproefgroep en geslacht
Verweduwing in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 13 877 € 16 347 € 14 159 € 16 763 € 14 203 € 17 000 € 14 904 € 17 076
Vrouw € 12 461 € 14 971 € 12 640 € 14 915 € 12 583 € 14 876 € 12 624 € 15 306
Overlijden in
2004 2005 2006 2007
Mediaan
2003
Gem.
2003
Mediaan
2004
Gem.
2004
Mediaan
2005
Gem.
2005
Mediaan
2006
Gem.
2006
Man € 12 464 € 14 981 € 12 639 € 14 924 € 12 602 € 14 888 € 12 616 € 15 315
Vrouw € 13 877 € 16 349 € 14 165 € 16 771 € 14 203 € 16 995 € 14 897 € 17 076
165
4.2. De impact van verweduwing op de gezinssituatie
OVERZICHT INDICATOREN
4.2.1. Socio-demografische gegevens
Tabel 53: Evolutie van de gezinssituatie over de jaren heen, per steekproefgroep en naar geslacht
Tabel 54: Evolutie van de gezinssituatie voor en na verweduwing naar geslacht
Tabel 55: Evolutie van de gezinssituatie voor en na verweduwing naar geslacht, opgesplitst naar leeftijd
4.2.1. Type gezin
De gevolgen van een verweduwing op de gezinssituatie kan men zien in Tabel 53(per steekproefgroep) en Tabel 54 (geaggregeerd over de steekproefgroepen). De grootste groep weduwen en weduwnaars worden alleenstaanden, gevolgd door hoofd van een eenoudergezin. Er zijn weinig verschillen te vinden tussen mannen en vrouwen.
Als de opsplitsing gemaakt wordt naar leeftijd toe (Tabel 55), zien we dat de grootste groep weduwen en weduwnaars jonger dan 50 jaar hoofd worden van een eenoudergezin. Jonge weduwen en weduwnaars herpartneren zich ook sneller en vaker dan oudere weduwen en weduwnaars. Oudere weduwen en weduwnaars (50-plussers) gaan vaker in een collectief huishouden wonen.
166
Ta
bel 5
3: E
volu
tie v
an d
e ge
zins
situ
atie
ove
r de
jar
en h
een,
per
ste
ekpr
oefg
roep
en
naar
ges
lach
t
M
an
Vro
uw
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
Ver
wed
uw
ing
in 2
00
4
Alle
enst
aand
e .
74,1
70
,9
69,9
69
,0
66,6
.
72,9
72
,2
70,2
69
,6
69,5
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
79,2
0,
8 2,
7 3,
2 4,
3 5,
2 80
,1
0,4
0,6
1,4
1,8
2,0
Kop
pel m
et k
inde
ren
20,8
1,
1 1,
7 3,
0 3,
2 4,
1 19
,9
0,4
0,6
0,7
0,9
1,4
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
18,2
17
,6
16,6
15
,7
15,1
.
19,7
18
,2
17,5
16
,9
15,7
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 0,
3 0,
3 0,
3 0,
4 0,
3 .
0,2
0,1
0,1
0,1
0,1
Woo
nt b
ij an
dere
per
s .
0,6
1,3
0,9
1,2
1,5
. 0,
6 1,
1 1,
3 1,
5 1,
8
Col
lect
ief hu
isho
uden
.
3,5
4,2
4,3
4,1
5,0
. 3,
4 4,
7 6,
2 6,
7 7,
1
And
ers
. 1,
4 1,
4 1,
8 2,
2 2,
3 .
2,4
2,4
2,6
2,5
2,3
Ver
wed
uw
ing
in 2
00
5
Alle
enst
aand
e
. 72
,3
69,4
68
,8
66,0
. 76
,5
74,2
73
,0
72,3
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
77
,3
0,9
2,3
3,2
5,2
81
,6
0,4
0,8
1,1
1,6
Kop
pel m
et k
inde
ren
22
,7
0,7
1,6
2,4
3,0
18
,4
0,3
0,4
0,5
0,9
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
. 20
,3
19,0
17
,3
16,6
. 16
,9
16,8
16
,3
15,6
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
.
0,3
0,4
0,2
0,1
.
0,1
0,2
0,2
0,3
Woo
nt b
ij an
dere
per
s
. 0,
9 0,
9 1,
2 1,
3
. 0,
8 1,
4 1,
5 1,
4
Col
lect
ief hu
isho
uden
. 3,
1 4,
4 4,
7 5,
1
. 2,
5 3,
9 5,
0 5,
8
And
ers
.
1,7
1,9
2,2
2,9
.
2,3
2,3
2,4
2,1
167
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
M
an
Vro
uw
20
03
2
00
4
20
05
2
00
6
20
07
2
00
8
Ver
wed
uw
ing
in 2
00
6
Alle
enst
aand
e
.
73,0
70
,1
67,2
.
76,0
73
,8
72,7
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
77,3
0,
9 2,
2 3,
4
80
,8
0,4
0,7
1,4
Kop
pel m
et k
inde
ren
22,7
0,
8 2,
5 2,
8
19
,2
0,4
0,7
0,9
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
20,5
17
,8
18,1
.
17,6
17
,3
16,1
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 0,
1 0,
1 0,
2
.
0,1
0,1
0,1
Woo
nt b
ij an
dere
per
s
.
0,3
1,3
1,4
. 0,
8 1,
0 1,
4
Col
lect
ief
huis
houd
en
. 2,
5 4,
5 5,
4
.
2,8
4,5
5,3
And
ers
. 1,
8 1,
4 1,
5
.
1,8
1,9
2,0
Ver
wed
uw
ing
in 2
00
7
Alle
enst
aand
e
. 72
,4
68,1
. 77
,1
74,7
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
77
,6
1,2
2,4
82
,2
0,4
0,8
Kop
pel m
et k
inde
ren
22
,4
0,8
2,3
17
,8
0,2
0,3
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
. 19
,4
18,4
. 16
,2
15,9
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
.
. 0,
1
. 0,
1 0,
2
Woo
nt b
ij an
dere
per
s
. 0,
7 1,
2
. 0,
6 1,
0
Col
lect
ief
huis
houd
en
.
3,1
5,2
.
3,2
5,2
And
ers
.
2,3
2,1
.
2,1
1,9
168
Tabe
l 54:
Evo
lutie
van
de
gezi
nssi
tuat
ie v
oor
en n
a ve
rwed
uwin
g na
ar g
esla
cht
M
an
Vro
uw
4196
41
84
3914
27
48
1705
78
4 15
643
1525
0 15
003
1096
3 70
98
3444
Alle
enst
aand
e .
72,9
69
,6
68,6
67
,4
66,6
.
75,7
73
,7
72,0
70
,9
69,5
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
77,8
1,
0 2,
4 3,
3 4,
8 5,
2 81
,2
0,4
0,7
1,3
1,7
2,0
Kop
pel m
et k
inde
ren
22,2
0,
9 2,
0 2,
7 3,
1 4,
1 18
,8
0,3
0,5
0,7
0,9
1,4
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
19,6
18
,2
17,3
16
,1
15,1
.
17,6
17
,1
16,6
16
,2
15,7
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 0,
2 0,
2 0,
3 0,
2 0,
3 .
0,1
0,1
0,1
0,2
0,1
Woo
nt b
ij an
dere
per
s .
0,6
1,2
1,2
1,2
1,5
. 0,
7 1,
1 1,
4 1,
5 1,
8
Col
lect
ief
huis
houd
en
. 3,
0 4,
6 4,
8 4,
6 5,
0 .
3,0
4,6
5,5
6,3
7,1
And
ers
. 1,
8 1,
7 1,
8 2,
5 2,
3 .
2,2
2,1
2,3
2,3
2,3
t-1
tt+
1t+
2t+
3t+
4t-
1t
t+1
t+2
t+3
t+4
169
Tabe
l 55:
Evo
lutie
van
de
gezi
nssi
tuat
ie v
oor
en n
a ve
rwed
uwin
g na
ar g
esla
cht,
opg
espl
itst
naar
leef
tijd
Jon
ger
dan
50
jaa
r
Man
V
rou
w
t-1-
t t+
1 t+
2 t+
3 t+
4 t-
1 t
t+1
t+2
t+3
t+4
N44
3 44
1 44
0 32
4 21
8 10
6 11
09
1101
10
97
839
561
284
Alle
enst
aand
e .
28,6
26
,6
26,5
29
,4
29,2
.
24,8
24
,0
22,4
20
,3
23,2
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
29,6
2,
7 5,
7 7,
1 6,
4 6,
6 28
,6
1,9
3,9
5,4
7,1
7,0
Kop
pel m
et k
inde
ren
70,4
4,
5 10
,2
13,0
17
,4
20,8
71
,4
1,9
4,3
6,9
9,1
13,4
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
60,3
52
,7
48,8
40
,4
35,8
.
66,9
63
,4
60,9
59
,5
53,5
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 1,
1 1,
6 1,
5 1,
8 1,
9 .
1,6
1,7
1,7
1,6
0,4
Woo
nt b
ij an
dere
per
s .
0,9
1,4
0,9
0,9
1,9
. 0,
7 0,
4 0,
1 .
0,4
Col
lect
ief
huis
houd
en
. .
0,5
. 0,
9 .
. 0,
2 0,
4 0,
5 0,
7 1,
1
And
ers
. 1,
8 1,
4 2,
2 2,
8 3,
8 .
1,9
2,0
2,1
1,6
1,1
50
jaa
r of
ou
der
Man
V
rou
w
t-1
t t+
1 t+
2 t+
3 t+
4 t-
1 t
t+1
t+2
t+3
t+4
3753
37
43
3474
24
24
1487
67
8 14
534
1414
9 13
906
1012
4 65
37
3160
Alle
enst
aand
e .
78,2
75
,1
74,3
73
,0
72,4
.
79,6
77
,6
76,1
75
,3
73,7
Kop
pel z
onde
r ki
nder
en
83,5
0,
7 2,
0 2,
8 4,
5 5,
0 85
,2
0,3
0,5
1,0
1,2
1,6
Kop
pel m
et k
inde
ren
16,5
0,
4 1,
0 1,
3 1,
0 1,
5 14
,8
0,2
0,2
0,2
0,2
0,3
Hoo
fd e
enou
derg
ezin
.
14,8
13
,9
13,1
12
,6
11,8
.
13,7
13
,4
13,0
12
,5
12,3
Woo
nt b
ij ou
der(
s)
. 0,
1 0,
1 0,
1 .
. .
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
Woo
nt b
ij an
dere
per
s .
0,6
1,2
1,2
1,3
1,5
. 0,
7 1,
2 1,
5 1,
6 1,
9
Col
lect
ief
huis
houd
en
. 3,
4 5,
1 5,
5 5,
1 5,
8 .
3,2
4,9
5,9
6,8
7,7
And
ers
. 1,
8 1,
8 1,
8 2,
5 2,
1 .
2,2
2,2
2,4
2,4
2,4
170
4.3. De impact van verweduwing op de arbeidsmarkt en het pensioen
OVERZICHT INDICATOREN
Figuur 30: De evolutie van de arbeidspositie voor en na verweduwing
Figuur 31: De evolutie van de arbeidspositie voor en na verweduwing, bij personen jonger dan 50 jaar
Figuur 32: De evolutie van het soort pensioen voor en na verweduwing
Figuur 33: De evolutie van het soort pensioen voor en na verweduwing, voor personen die jonger zijn dan 50 jaar
Figuur 34: De evolutie van het overlevingspensioen al dan niet in combinatie met arbeid, voor personen die jonger zijn dan 50 jaar
In Figuur 30 wordt de evolutie geschetst van de arbeidspositie van verweduwde mannen en vrouwen voor en na verweduwing. Bij verweduwde mannen zijn er geen grote veranderingen te zien, terwijl bij vrouwen het percentage ‘pensioentrekkend’ in het jaar van verweduwing omhoog gaat. Dit is te wijten aan het feit dat vrouwen na verweduwing een pensioen krijgen, daar waar dit voorheen de echtgenoot was (in de vorm van een gezinspensioen).
De reden waarom weduwen en weduwnaars zo weinig veranderen aan hun arbeidspositie na verweduwing komt natuurlijk doordat deze personen over het algemeen ouder zijn en dus niet zo veel opties meer hebben op de arbeidsmarkt of reeds inactief zijn. Daarom is het interessant om in te zoomen op de veranderingen die jonge weduwen en weduwnaars (jonger dan 50 jaar) ondergaan na verweduwing. Bovendien is het zo dat na het overlijden van de partner, jonge weduwen en weduwnaars (beneden de pensioenleeftijd) mogen kiezen om het overlevingspensioen op te nemen, eventueel gecumuleerd met een arbeidsinkomen, of ervoor opteren het overlevingspensioen niet op te nemen en ten volle voor een arbeidsinkomen te gaan. Figuur 31 toont daarom de evolutie van de arbeidspositie voor weduwnaars en weduwen jonger dan 50 jaar. Twee zaken vallen hierbij op: mannen gaan minder vaak voltijds werken en vaker deeltijds, maar de meesten blijven wel actief op de arbeidsmarkt. Weduwen daarentegen schroeven de arbeidsactiviteiten sterk terug (een zeer grote daling in voltijdse arbeid en een kleine stijging in deeltijds arbeid) en worden veel vaker dan mannen niet-beroepsactief.
Het soort pensioen(en) dat weduwen en weduwnaars krijgen voor en na verweduwing wordt getoond in Figuur 32. Weduwnaars nemen minder vaak een pensioen op na verweduwing dan weduwen. Het aandeel overlevingspensioen (al dan niet in combinatie met een rust- of brugpensioen) is veel groter bij weduwen dan bij weduwnaars. Dit wordt nog duidelijker als we enkel kijken naar de verweduwde mannen en vrouwen jonger dan 50 jaar (Figuur 33). Na verweduwing neemt slechts
171
31% van de vrouwen geen overlevingspensioen op, terwijl dit bij de mannen 78,5% is.
Figuur 34 toont in meer detail wat jonge weduwnaars en weduwen doen: 34,5% van de jonge weduwen nemen een overlevingspensioen op en verlaten de arbeidsmarkt (t.o.v. 6,5% van de weduwnaars). Nog eens 34,5% combineert een job met een overlevingspensioen (t.o.v. 15% van de weduwnaars). De overige 31% splitst zich op in 10% voltijds werk, 8% deeltijds werk, 3% zelfstandigenstatuut en bijna 10% niet-werkend en geen overlevingspensioen. Bij de mannen blijft 51,4% voltijds werken, wat vijf keer zo veel is dan bij de verweduwde vrouwen.
172
Figu
ur 3
0: D
e ev
olut
ie v
an d
e ar
beid
spos
itie
voor
en
na v
erw
eduw
ing
22.5
20
.5
11.6
8.
3
69.0
73
.2
42.3
90.1
41.9
0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
70.0
80.0
90.0
100.
0t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Ver
wed
uwde
man
nen
Ver
wed
uwde
vro
uwen
Onb
eken
d
And
ers
Vol
ledi
g br
ugge
pens
ione
erd
Pens
ioen
trek
kend
zon
der
wer
k
Wer
kzoe
kend
Wer
kend
173
Fi
guur
31:
De
evol
utie
van
de
arbe
idsp
ositi
e vo
or e
n na
ver
wed
uwin
g, b
ij pe
rson
en jon
ger
dan
50 jaa
r
66.4
55
.6
29.9
13.1
5.2
14.8
27.2
34.5
4.7
11.1
6.6
36.9
21.4
5.2
0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
70.0
80.0
90.0
100.
0t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4t kw1t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4t+3 kw1
t+3 kw2t+3 kw3
t+3 kw4t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2t+4 kw3
t+4 kw4
Ver
wed
uwde
man
nen
Ver
wed
uwde
vro
uwen
onbe
kend
niet
ber
oeps
actie
f
wer
kzoe
kend
loon
trek
kend
e en
zel
fsta
ndig
e
zelfs
tand
ige
of h
elpe
r
loon
trek
kend
en
deel
tijds
loon
trek
kend
en
volti
jds
174
Fi
guur
32:
De
evol
utie
van
het
soo
rt p
ensi
oen
voor
en
na v
erw
eduw
ing
28.7
25
.9
56.9
8.1
38.0
31.5
12.8
48.8
29.6
7.8
26.4
0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
70.0
80.0
90.0
100.
0t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3
t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3t-1 kw4
t kw1t kw2t kw3t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2t+1 kw3t+1 kw4t+2 kw1t+2 kw2t+2 kw3t+2 kw4t+3 kw1t+3 kw2t+3 kw3
t+3 kw4t+4 kw1t+4 kw2t+4 kw3t+4 kw4
Ver
wed
uwde
man
nen
Ver
wed
uwde
vro
uwen
Onb
eken
d pe
nsio
en
IGO
, al
dan
nie
t ge
com
bine
erd
met
and
er p
ensi
oen
Rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en +
ove
rlev
ings
pens
ioen
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
Enke
l rus
t- o
f br
ugpe
nsio
en
Gee
n pe
nsio
en
175
Figu
ur 3
3: D
e ev
olut
ie v
an h
et s
oort
pen
sioe
n vo
or e
n na
ver
wed
uwin
g, v
oor
pers
onen
die
jon
ger
zijn
dan
50
jaar
98.4
78.5
99.6
31.0
6.5
46.7
15.0
22
.3
0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
70.0
80.0
90.0
100.
0
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2
t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
Ver
wed
uwde
man
nen
Ver
wed
uwde
vro
uwen
Onb
eken
d pe
nsio
en
Enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
Gee
n pe
nsio
en
176
Figu
ur 3
4: D
e ev
olut
ie v
an h
et o
verl
evin
gspe
nsio
en a
l dan
nie
t in
com
bina
tie m
et a
rbei
d, v
oor
pers
onen
die
jon
ger
zijn
dan
50
jaar
66.4
51.4
29.8
10.1
5.0
10.3
27.2
8.0
18.1
9.3
9.1
3.1
9.0
7.5
33.5
9.8
15.0
34.5
6.5
34.5
0.0
10.0
20.0
30.0
40.0
50.0
60.0
70.0
80.0
90.0
100.
0
t-1 kw1t-1 kw2t-1 kw3
t-1 kw4t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1
t+4 kw2
t+4 kw3
t+4 kw4
t-1 kw1
t-1 kw2t-1 kw3
t-1 kw4
t kw1
t kw2
t kw3
t kw4
t+1 kw1
t+1 kw2
t+1 kw3
t+1 kw4
t+2 kw1
t+2 kw2
t+2 kw3
t+2 kw4
t+3 kw1
t+3 kw2
t+3 kw3
t+3 kw4
t+4 kw1t+4 kw2
t+4 kw3t+4 kw4
Ver
wed
uwde
man
nen
Ver
wed
uwde
vro
uwen
enke
l ove
rlev
ings
pens
ioen
com
bina
tie o
verlev
ings
pens
ioen
+ w
erk
niet
-wer
kend
wer
kt a
ls z
elfs
tand
ige
of h
elpe
r
wer
kt in
loon
dien
st:
deel
tijds
wer
kt in
loon
dien
st:
volti
jds
177
4.4. De impact van verweduwing op de financiële situatie
OVERZICHT INDICATOREN
4.4.1. Invloed van verweduwing op het individuele bruto jaarinkomen
Tabel 56: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Figuur 35: Evolutie van het individuele inkomen uit arbeid voor verweduwde mannen en vrouwen in loondienst
Tabel 57: Het individuele bruto-jaarinkomen uit pensioenen naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen die een pensioen krijgen
Figuur 36: Evolutie van het individuele inkomen uit pensioenen voor verweduwde mannen en vrouwen die pensioentrekkend zijn
Tabel 58: Het totale individuele bruto-jaarinkomen naar geslacht en steekproefgroep.
Figuur 37: Evolutie van het totale individuele inkomen voor verweduwde mannen en vrouwen
Figuur 38: Totale individuele inkomen voor mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
4.4.2. Invloed van verweduwing op het huishoudinkomen
Figuur 39: Evolutie van het totale huishoudinkomen voor verweduwde mannen en vrouwen
Tabel 59: Het huishoudinkomen naar geslacht en steekproefgroep
Tabel 60: Het huishoudinkomen met OECD-correctie naar geslacht en steekproefgroep
Figuur 40: Evolutie van het totale huishoudinkomen (OECD-correctie) voor verweduwde mannen en vrouwen
Figuur 41: Evolutie van het totale huishoudinkomen voor verweduwde mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
Figuur 42: Evolutie van het totale huishoudinkomen (OECD-correctie) voor verweduwde mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
178
4.4.1. Invloed van verweduwing op het individuele bruto-jaarinkomen
Onder het individuele bruto jaarinkomen verstaan we het persoonlijke inkomen dat elke persoon uit een huishouden ontvangt. Dit kan komen uit arbeid, pensioenen, leeflonen of uitkeringen. We zullen eerst op de inkomens uit arbeid en pensioenen inzoomen, om daarna naar de evolutie te kijken van het totale individuele bruto jaarinkomen (dus de som van de inkomens uit arbeid, pensioenen, leeflonen en uitkeringen per individu). Alle bedragen werden gecorrigeerd voor inflatie en zijn dus te vergelijken over de jaren heen.
Elk onderdeel is als volgt samengesteld: Eerst worden de verschillende bedragen (gemiddelden en medianen) weergegeven voor de verschillende steekproefgroepen apart, opgesplitst naar geslacht. Nadien volgt er steeds een grafiek die de geaggregeerde bedragen toont over de verschillende steekproefgroepen heen (voor en na scheiding), tevens opgesplitst naar geslacht. Hierbij wordt er ook telkens de loonkloof afgebeeld tussen mannen en vrouwen.
Om na te gaan of deze evoluties in inkomen en het eventuele genderverschil eigen zijn aan de transitie verweduwing, wordt er steeds een vergelijking gemaakt met de inkomens van de controlegroep. Deze groep bestaat uit mannen en vrouwen met verschillende gezinssituaties (samenwonend, wonend bij ouders, alleenstaanden, enz.), maar hebben wat betreft geslacht en leeftijd de zelfde samenstelling als de groep die de transitie verweduwing meemaakten.
4.4.1.1. Inkomen uit arbeid
Uit Tabel 56 en Figuur 35 kunnen we afleiden dat de loonkloof na verweduwing erg groot is en enkel maar toeneemt (tot 52,6%): vrouwen krijgen voor de verrichtte arbeid tot 52,6% minder loon dan verweduwde mannen. Dit is natuurlijk deels te wijten aan de grote afname van voltijds werk en de toename aan deeltijdse arbeid. De loonkloof is ook groter dan bij de controlegroep, alsook zijn de lonen van de vrouwen lager dan bij de controlegroep die niet verweduwt.
179
Tabel 56: Het individuele bruto-jaarinkomen uit arbeid naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen in loondienst
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 25 334 € 24 281 € 25 185 € 24 415 € 25 255 € 24 395
Vrouw € 15 336 € 13 397 € 12 047 € 11 951 € 11 877 € 11 561
Verweduwing in 2005
Man € 24 730 € 24 634 € 24 795 € 25 580 € 25 305
Vrouw € 17 283 € 14 228 € 12 223 € 12 116 € 12 744
Verweduwing in 2006
Man € 26 665 € 25 425 € 26 413 € 26 602
Vrouw € 15 068 € 14 093 € 11 963 € 11 552
Verweduwing in 2007
Man € 23 871 € 23 116 € 23 250
Vrouw € 16 833 € 14 078 € 13 034
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 28 752 € 26 802 € 28 772 € 26 787 € 28 164 € 27 031
Vrouw € 17 688 € 16 431 € 15 372 € 15 454 € 15 205 € 14 492
Verweduwing in 2005
Man € 30 225 € 29 434 € 31 047 € 30 330 € 31 307
Vrouw € 18 479 € 17 145 € 15 855 € 16 186 € 16 425
Verweduwing in 2006
Man € 32 998 € 31 531 € 34 054 € 32 329
Vrouw € 17 774 € 16 682 € 15 601 € 15 344
Verweduwing in 2007
Man € 26 463 € 26 356 € 26 310
Vrouw € 18 409 € 17 010 € 16 164
180
Figu
ur 3
5: E
volu
tie v
an h
et in
divi
duel
e in
kom
en u
it ar
beid
voo
r ve
rwed
uwde
man
nen
en v
rouw
en in
loon
dien
st
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
€ 35
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
25 1
12
€ 24
090
€
25 1
85
€ 25
464
€
25 2
55
€ 24
395
€
27 1
20
€ 26
922
€
26 8
75
€ 27
054
€
28 0
34
€ 26
838
Vro
uw€
16 3
54
€ 13
902
€
12 3
17
€ 11
870
€
12 2
21
€ 11
561
€
18 0
37
€ 18
178
€
18 2
54
€ 18
294
€
19 6
51
€ 18
937
%
Ver
schi
l34
.9%
42.3
%51
.1%
53.4
%51
.6%
52.6
%33
.5%
32.5
%32
.1%
32.4
%29
.9%
29.4
%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
€ 35
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
29 5
96
€ 28
491
€
29 9
70
€ 29
708
€
29 6
72
€ 27
031
€
32 0
18
€ 32
290
€
32 5
37
€ 31
558
€
32 0
63
€ 32
037
Vro
uw€
18 0
94
€ 16
820
€
15 7
56
€ 15
655
€
15 8
23
€ 14
492
€
19 8
80
€ 20
264
€
20 4
50
€ 20
615
€
21 6
44
€ 21
324
%
Ver
schi
l38
.9%
41.0
%47
.4%
47.3
%46
.7%
46.4
%37
.9%
37.2
%37
.1%
34.7
%32
.5%
33.4
%
Gemiddelde
181
4.4.1.2. Inkomen uit pensioen
Wat betreft de pensioenen zien we in Tabel 57 en Figuur 36 dat er een groot onevenwicht is in de pensioenen van mannen en vrouwen voor verweduwing. Zoals eerder al geschreven is dit vooral te wijten aan het feit dat het pensioen vaak wordt uitbetaald aan de persoon met het hoogste loon, wat meestal de man is. Vrouwen maken na de verweduwing een inhaalbeweging en krijgen dan bijna evenveel dan de verweduwde mannen. De pensioenen bij verweduwde vrouwen liggen hoger dan bij de niet-verweduwde vrouwen uit de controlegroep.
Tabel 57: Het individuele bruto-jaarinkomen uit pensioenen naar geslacht en steekproefgroep. Opgenomen groep: mannen en vrouwen die een pensioen krijgen
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 13 631 € 13 203 € 12 480 € 13 026 € 13 144 € 13 296
Vrouw € 4 631 € 7 233 € 12 281 € 12 720 € 12 727 € 12 846
Verweduwing in 2005
Man € 13 708 € 12 960 € 12 658 € 12 849 € 13 071
Vrouw € 5 103 € 7 141 € 12 434 € 12 840 € 12 963
Verweduwing in 2006
Man € 13 731 € 13 159 € 12 980 € 13 572
Vrouw € 5 260 € 7 001 € 12 540 € 12 959
Verweduwing in 2007
Man € 13 971 € 13 536 € 13 083
Vrouw € 5 634 € 7 136 € 12 533
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 15 970 € 20 218 € 15 025 € 16 308 € 15 587 € 15 357
Vrouw € 6 631 € 12 757 € 13 921 € 13 779 € 13 889 € 14 121
Verweduwing in 2005
Man € 16 465 € 17 188 € 16 177 € 15 698 € 16 216
Vrouw € 6 660 € 11 064 € 13 953 € 14 118 € 14 241
Verweduwing in 2006
Man € 15 441 € 16 669 € 15 716 € 15 572
Vrouw € 6 986 € 10 900 € 13 946 € 14 104
Verweduwing in 2007
Man € 16 574 € 18 354 € 15 587
Vrouw € 7 484 € 11 298 € 14 382
182
Figu
ur 3
6: E
volu
tie v
an h
et in
divi
duel
e in
kom
en u
it pe
nsio
enen
voo
r ve
rwed
uwde
man
nen
en v
rouw
en d
ie p
ensi
oent
rekk
end
zijn
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
13 7
87
€ 13
206
€
12 7
54
€ 13
140
€
13 1
03
€ 13
296
€
13 7
19
€ 13
696
€
13 6
74
€ 13
805
€
13 9
52
€ 14
307
Vro
uw€
5 16
6 €
7 12
4 €
12 4
56
€ 12
837
€
12 8
66
€ 12
846
€
10 6
64
€ 10
674
€
10 6
66
€ 10
712
€
10 7
94
€ 10
857
%
Ver
schi
l62
.5%
46.1
%2.
3%2.
3%1.
8%3.
4%22
.3%
22.1
%22
.0%
22.4
%22
.6%
24.1
%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
16 1
12
€ 18
072
€
15 6
32
€ 15
849
€
15 9
09
€ 15
357
€
16 7
66
€ 17
125
€
17 0
00
€ 17
292
€
17 5
76
€ 17
115
Vro
uw€
6 93
4 €
11 5
07
€ 14
048
€
13 9
99
€ 14
064
€
14 1
21
€ 11
024
€
11 1
57
€ 11
198
€
11 3
55
€ 11
732
€
11 5
53
% V
ersc
hil
57.0
%36
.3%
10.1
%11
.7%
11.6
%8.
0%34
.2%
34.8
%34
.1%
34.3
%33
.2%
32.5
%
Gemiddelde
183
4.4.1.3. Totale individuele inkomen
Het totale individuele bruto-jaarinkomen ligt voor de verweduwing heel erg laag bij vrouwen. Dit komt doordat velen onder hen de pensioenleeftijd hebben bereikt, maar waarbij de echtgenoot het gezinspensioen ontvangt. Na de verweduwing stijgt dit individuele inkomen tot hetzelfde niveau dan dat van weduwnaars (Tabel 58). Bij niet-verweduwde vrouwen uit de controlegroep blijft dit individuele inkomen echter ver onder dat van niet-verweduwde mannen (Figuur 37).
Tabel 58: Het totale individuele bruto-jaarinkomen naar geslacht en steekproefgroep.
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 14 341 € 13 751 € 13 353 € 13 111 € 12 732 € 12 497
Vrouw € 244 € 7 033 € 12 547 € 12 787 € 12 652 € 12 569
Verweduwing in 2005
Man € 14 432 € 14 000 € 13 522 € 13 102 € 12 703
Vrouw € 120 € 7 065 € 12 750 € 12 943 € 12 927
Verweduwing in 2006
Man € 14 619 € 13 757 € 13 623 € 13 635
Vrouw € 403 € 6 992 € 12 802 € 12 990
Verweduwing in 2007
Man € 14 620 € 14 088 € 14 127
Vrouw € 344 € 7 081 € 12 963
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 18 149 € 19 932 € 17 591 € 16 774 € 15 329 € 14 338
Vrouw € 4 811 € 12 018 € 14 635 € 14 076 € 13 729 € 13 473
Verweduwing in 2005
Man € 18 527 € 19 640 € 18 563 € 17 168 € 16 408
Vrouw € 4 768 € 10 976 € 14 662 € 14 429 € 14 094
Verweduwing in 2006
Man € 18 295 € 19 218 € 18 334 € 16 805
Vrouw € 5 098 € 10 824 € 14 646 € 14 243
Verweduwing in 2007
Man € 18 186 € 19 936 € 17 469
Vrouw € 5 411 € 11 167 € 15 369
184
Fi
guur
37:
Evo
lutie
van
het
tot
ale
indi
vidu
ele
inko
men
voo
r ve
rwed
uwde
man
nen
en v
rouw
en
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
14 4
72
€ 13
932
€
13 6
21
€ 13
293
€
12 7
17
€ 12
497
€
14 0
96
€ 14
081
€
13 8
38
€ 13
284
€
13 1
23
€ 13
160
Vro
uw€
240
€
7 04
2 €
12 7
56
€ 12
902
€
12 7
93
€ 12
569
€
8 47
1 €
8 76
6 €
9 00
9 €
9 01
4 €
9 19
8 €
9 14
8 %
Ver
schi
l98
.3%
49.5
%6.
4%2.
9%-0
.6%
-0.6
%39
.9%
37.7
%34
.9%
32.1
%29
.9%
30.5
%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
18 2
89
€ 19
679
€
17 9
88
€ 16
915
€
15 8
72
€ 14
338
€
18 3
79
€ 19
089
€
18 6
80
€ 17
685
€
16 6
19
€ 16
321
Vro
uw€
5 01
9 €
11 2
49
€ 14
825
€
14 2
48
€ 13
910
€
13 4
73
€ 8
901
€ 9
081
€ 9
147
€ 9
084
€ 9
179
€ 9
158
% V
ersc
hil
72.6
%42
.8%
17.6
%15
.8%
12.4
%6.
0%51
.6%
52.4
%51
.0%
48.6
%44
.8%
43.9
%
Gemiddelde
185
Figuur 38 toont het totale individuele inkomen voor verweduwde mannen en vrouwen die al dan niet het overlevingspensioen opnemen, al dan niet in combinatie met een job in loondienst. Hieruit blijkt dat als het overlevingspensioen wordt opgenomen, deze best gecombineerd kan worden met een job in loondienst. De personen die niet actief zijn op de arbeidsmarkt en niet van een overlevingspensioen genieten moeten rondkomen met een uitkering die heel erg laag is.
Figuur 38: Totale individuele inkomen voor mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
€ 40 000
€ 50 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspen
sioenman € 26 830 € 24 448 € 5 163 € 22 457 € 15 558vrouw € 25 054 € 15 696 € 2 519 € 20 028 € 7 773
Med
iaan
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
€ 40 000
€ 50 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspen
sioenman € 39 912 € 39 326 € 10 020 € 37 428 € 14 961vrouw € 34 940 € 30 688 € 8 954 € 51 746 € 26 247
Gem
idd
eld
e
186
4.4.2. Invloed van verweduwing op het totale huishoudinkomen
Het totale huishoudinkomen van een persoon is het totale inkomen van alle huishoudleden waartoe die persoon op dat moment mee samenwoont. Het gaat dus om inkomens uit arbeid, leeflonen, uitkeringen, pensioenen en kinderbijslag. Ook hier tonen we eerst de bedragen opgesplitst naar steekproefgroep en vergelijken we daarna de geaggregeerde huishoudinkomens met die van de controlegroep.
Tabel 59 en Figuur 39 geven het totale huishoudinkomen weer zonder OECD-correctie. Vrouwen hebben over het algemeen een lager huishoudinkomen dan mannen, ook na verweduwing. Het jaar van verweduwing kent dit een dieptepunt, om nadien terug op te klimmen. De OECD-gecorrigeerde huishoudinkomens (Tabel 60 en Figuur 40) vertonen hetzelfde patroon, wat logisch is aangezien de meeste verweduwden in onze steekproefgroepen alleenstaand zijn na verweduwing.
De totale huishoudinkomens voor jonge weduwnaars en weduwen die al dan niet het overlevingspensioen opnemen al dan niet in combinatie met een job in loondienst, worden weergegeven in Figuur 41 en Figuur 42 (OECD-correctie). Ook hier geldt dat als een overlevingspensioen wordt opgenomen, dit best kan gebeuren in combinatie met een inkomen uit arbeid.
187
Tabel 59: Het huishoudinkomen naar geslacht en steekproefgroep
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 21 467 € 14 947 € 15 129 € 15 631 € 15 849 € 16 303
Vrouw € 19 306 € 9 216 € 13 498 € 13 914 € 14 030 € 14 101
Verweduwing in 2005
Man € 22 081 € 14 898 € 15 194 € 15 660 € 15 911
Vrouw € 19 559 € 8 715 € 13 661 € 14 077 € 14 250
Verweduwing in 2006
Man € 21 966 € 15 166 € 15 395 € 15 956
Vrouw € 19 534 € 8 711 € 13 776 € 14 191
Verweduwing in 2007
Man € 23 148 € 15 793 € 16 123
Vrouw € 19 361 € 9 040 € 13 695
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 27 465 € 23 149 € 22 111 € 22 731 € 22 948 € 22 851
Vrouw € 24 865 € 16 505 € 18 319 € 18 218 € 18 669 € 19 041
Verweduwing in 2005
Man € 28 206 € 23 001 € 22 505 € 22 748 € 23 259
Vrouw € 24 657 € 15 327 € 18 290 € 18 758 € 18 922
Verweduwing in 2006
Man € 28 853 € 22 918 € 23 340 € 23 267
Vrouw € 24 495 € 15 129 € 18 523 € 18 853
Verweduwing in 2007
Man € 28 629 € 23 804 € 22 410
Vrouw € 25 041 € 15 589 € 18 783
188
Figu
ur 3
9: E
volu
tie v
an h
et t
otal
e hu
isho
udin
kom
en v
oor
verw
eduw
de m
anne
n en
vro
uwen
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
22 1
49
€ 15
149
€
15 5
14
€ 15
732
€
15 8
84
€ 16
303
€
19 7
31
€ 19
842
€
19 8
85
€ 19
818
€
19 9
34
€ 20
212
Vro
uw€
19 4
29
€ 8
926
€ 13
656
€
14 0
77
€ 14
129
€
14 1
01
€ 16
719
€
16 9
07
€ 16
762
€
16 7
46
€ 16
855
€
17 1
65
% V
ersc
hil
12.3
%41
.1%
12.0
%10
.5%
11.1
%13
.5%
15.3
%14
.8%
15.7
%15
.5%
15.4
%15
.1%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
€ 25
000
€ 30
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
28 2
99
€ 23
222
€
22 6
01
€ 22
921
€
23 1
05
€ 22
851
€
27 5
82
€ 28
504
€
28 4
46
€ 28
330
€
27 8
40
€ 28
875
Vro
uw€
24 7
63
€ 15
639
€
18 4
77
€ 18
607
€
18 7
94
€ 19
041
€
24 1
22
€ 24
206
€
24 1
82
€ 24
411
€
24 2
87
€ 24
447
%
Ver
schi
l12
.5%
32.7
%18
.2%
18.8
%18
.7%
16.7
%12
.5%
15.1
%15
.0%
13.8
%12
.8%
15.3
%
Gemiddelde
189
Tabel 60: Het huishoudinkomen met OECD-correctie naar geslacht en steekproefgroep
Mediaan
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 13 877 € 14 123 € 14 405 € 14 829 € 15 201 € 15 578
Vrouw € 12 461 € 8 796 € 13 091 € 13 418 € 13 560 € 13 725
Verweduwing in 2005
Man € 14 159 € 14 382 € 14 463 € 14 906 € 15 338
Vrouw € 12 640 € 8 470 € 13 222 € 13 641 € 13 850
Verweduwing in 2006
Man € 14 203 € 14 726 € 14 927 € 15 306
Vrouw € 12 583 € 8 395 € 13 355 € 13 796
Verweduwing in 2007
Man € 14 904 € 14 774 € 15 320
Vrouw € 12 624 € 8 793 € 13 411
Gemiddelde
2003 2004 2005 2006 2007 2008
Verweduwing in 2004
Man € 16 347 € 19 265 € 18 344 € 18 738 € 18 678 € 18 629
Vrouw € 14 971 € 13 420 € 15 556 € 15 561 € 15 833 € 16 101
Verweduwing in 2005
Man € 16 763 € 19 186 € 18 805 € 19 082 € 19 582
Vrouw € 14 915 € 12 266 € 15 514 € 15 977 € 16 114
Verweduwing in 2006
Man € 17 000 € 19 053 € 19 096 € 19 051
Vrouw € 14 876 € 12 373 € 15 804 € 16 140
Verweduwing in 2007
Man € 17 076 € 20 066 € 18 692
Vrouw € 15 306 € 13 124 € 16 377
190
Figu
ur 4
0: E
volu
tie v
an h
et t
otal
e hu
isho
udin
kom
en (
OEC
D-c
orre
ctie
) vo
or v
erw
eduw
de m
anne
n en
vro
uwen
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
14 2
68
€ 14
459
€
14 8
28
€ 15
068
€
15 3
04
€ 15
578
€
13 3
39
€ 13
276
€
13 5
22
€ 13
589
€
13 5
72
€ 13
833
Vro
uw€
12 5
80
€ 8
610
€ 13
277
€
13 6
27
€ 13
733
€
13 7
25
€ 12
886
€
12 9
52
€ 12
955
€
13 0
37
€ 13
107
€
13 3
12
% V
ersc
hil
11.8
%40
.5%
10.5
%9.
6%10
.3%
11.9
%3.
4%2.
4%4.
2%4.
1%3.
4%3.
8%
Mediaan
0.0%
10.0
%
20.0
%
30.0
%
40.0
%
50.0
%
60.0
%
€ 0
€ 5
000
€ 10
000
€ 15
000
€ 20
000
T-1
TT+
1T+
2T+
3T+
4T-
1T
T+1
T+2
T+3
T+4
Ver
wed
uwin
gCon
trol
eM
an€
16 8
03
€ 19
397
€
18 7
40
€ 18
960
€
19 1
35
€ 18
629
€
16 9
73
€ 17
504
€
17 5
70
€ 17
741
€
17 3
27
€ 17
677
Vro
uw€
15 0
15
€ 12
793
€
15 8
09
€ 15
891
€
15 9
73
€ 16
101
€
15 7
98
€ 15
943
€
16 0
13
€ 16
282
€
16 3
08
€ 16
492
%
Ver
schi
l10
.6%
34.0
%15
.6%
16.2
%16
.5%
13.6
%6.
9%8.
9%8.
9%8.
2%5.
9%6.
7%
Gemiddelde
191
Figuur 41: Evolutie van het totale huishoudinkomen voor verweduwde mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
Figuur 42: Evolutie van het totale huishoudinkomen (OECD-correctie) voor verweduwde mannen en vrouwen, per combinatie overlevingspensioen en/of werk
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
€ 40 000
€ 50 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspens
ioenman € 33 375 € 25 433 € 8 847 € 26 838 € 19 729vrouw € 29 959 € 25 727 € 7 804 € 26 055 € 14 119
Med
iaan
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
€ 40 000
€ 50 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspens
ioenman € 46 989 € 41 982 € 13 915 € 41 942 € 19 730vrouw € 40 846 € 39 148 € 16 180 € 58 169 € 34 905
Gem
idd
eld
e
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspen
sioenman € 23 089 € 19 564 € 7 201 € 20 636 € 12 532vrouw € 21 841 € 16 037 € 5 640 € 16 879 € 9 432
Med
iaan
€ 0
€ 10 000
€ 20 000
€ 30 000
werkt in loondienst:
voltijds
werkt in loondienst: deeltijds
niet-werkendcombinatie
overlevingspensioen + werk
enkel overlevingspen
sioenman € 30 399 € 30 203 € 8 651 € 29 868 € 12 826vrouw € 28 667 € 24 215 € 10 414 € 35 002 € 20 657
Gem
idd
eld
e
192
5. Conclusies
Deze thematische gendermonitor heeft tot doel om een overzicht te geven van de verschillende socio-economische gevolgen van scheiding en verweduwing bij mannen en vrouwen. Op het eerste zicht hebben beide transities hetzelfde gevolg: een partner die wegvalt, en daarmee ook een inkomen minder in het huishouden. Toch kunnen we uit de resultaten besluiten dat er andere socio-economische gevolgen gepaard gaan met beide transities.
5.1. De socio-economische gevolgen van een relatiebreuk
Allereerst hebben mannen en vrouwen al een verschillende basis om van te vertrekken voor de scheiding. Mannen zijn veel actiever op de arbeidsmarkt dan vrouwen: ze gaan vaker werken en werken ook vaker voltijds dan vrouwen. Vrouwen blijven vaker thuis (onbekend statuut) en als ze werken doen ze dit vaker deeltijds dan mannen. Toch moet dit verschil in arbeidsparticipatie genuanceerd worden. Als we vergelijken met een controlegroep die bestaat uit personen die niet scheiden, maar vergelijkbaar is wat betreft leeftijd, zien we een anticipatie-effect optreden: scheidende vrouwen zijn in het jaar voor scheiding actiever op de arbeidsmarkt dan niet-scheidende vrouwen. Ze zijn vaker tewerkgesteld of werkzoekend dan de controlegroep en werken ook vaker voltijds.
Naast het verschil in arbeidsparticipatie, is er nog steeds een duidelijke kloof ininkomens tussen mannen en vrouwen. Zowel wanneer we kijken naar inkomens uit arbeid als totale individuele inkomens (arbeid, leeflonen, uitkeringen en pensioenen). Mannen hebben een hoger inkomen dan vrouwen in het jaar voor scheiding.
De transitie scheiding heeft allereerst een invloed op de gezinssituatie. Mannen zijn vaker alleenstaande na een scheiding, terwijl vrouwen vaker kinderen ten laste hebben na een scheiding. Indien er kinderen zijn in het huishouden voor de scheiding, gaan ze na de scheiding dus vaker bij de vrouw wonen. Dit verschil is vooral te merken bij koppels die samenwoonden voor de scheiding en iets minder bij getrouwde koppels. Daarenboven zijn de kinderen die bij de vrouw gaan wonen vaker jonger dan de kinderen die bij de man gaan wonen.
Over het algemeen lokt een scheiding geen spectaculaire veranderingen uit in arbeidssituaties. Dit komt wellicht omdat de meesten een scheiding zien aankomen en al veranderingen beginnen door te voeren nog voor de scheiding plaats heeft. Toch zien we dat vrouwen na scheiding iets actiever worden op de arbeidsmarkt: er wordt meer deeltijds gewerkt (vooral bij vrouwen jonger dan 30 jaar) en meer voltijds (vooral bij vrouwen tussen 30 en 50 jaar). Wat opvalt, is dat er een grotere heractivering is bij vrouwen na scheiding: onbekende statuten en niet-beroepsactieve statuten vinden vaker hun weg terug naar de arbeidsmarkt in vergelijking met de controlegroep. Dit is ook het geval bij mannen, maar minder uitgesproken.
Vrouwen veranderen over het algemeen vaker iets aan hun arbeidspositie dan mannen. Dit is zeker het geval voor alleenstaande vrouwen die kinderen ten laste hebben na de scheiding. Zij gaan meer werken, terwijl vrouwen zonder kinderen ten
193
laste minder veranderingen doorvoeren. Mannen die na scheiding alleen blijven met kinderen ten laste gaan net minder veranderen aan hun arbeidspositie. Bovendien is het zo dat vrouwen meer gaan werken naarmate ze meer kinderen hebben. Mannen veranderen net minder aan hun arbeidspositie naarmate ze meer kinderen ten laste hebben. Als ze toch veranderen (zij die minder kinderen ten laste hebben), gaan ze net minder werken.
Hoewel vrouwen in loondienst nog steeds minder verdienen dan hun mannelijke collega’s, is de loonkloof tussen scheidende mannen en vrouwen toch kleiner dan in de controlegroep. Dit is te wijten aan het grotere aandeel werkende vrouwen in de onderzoeksgroep. Op individuele basis gaan zowel mannen als vrouwen er dus op vooruit na een scheiding, er is een stijging in loon en in het totale inkomen. Denadelige gevolgen van een scheiding laten zich pas voelen op het niveau van het huishoudinkomen: vrouwen maken een grotere val na de scheiding dan mannen. Zeker als we kijken naar de OECD-gecorrigeerde huishoudinkomens zien we een groot verschil tussen scheidende mannen en vrouwen: mannen gaan erop vooruit omdat ze vaker alleenstaand blijven, vrouwen gaan erop achteruit omdat ze vaker kinderen ten laste hebben en een lager loon om te voorzien in de zorg van het gezin.
Vrouwen die voor de scheiding geen kinderen hadden en na de scheiding alleenstaand met kinderen ten laste (zwangere vrouwen die scheiden) hebben de meeste financiële problemen: zij hebben de laagste inkomens én maken de grootste terugval in inkomen (procentueel gezien) waardoor de gevolgen meer voelbaar zijn. Ook vrouwen die voor de scheiding kinderen hadden en die na de scheiding een eenoudergezin vormen ondervinden een substantiële terugval in hun beschikbaar inkomen.
Een interessante bevinding is dat de financiële achteruitgang bij vrouwen niet ongedaan kan worden door meer te gaan werken: ongeacht de veranderingen die wel/niet gebeuren op de arbeidsmarkt, vrouwen gaan er sowieso financieel op achteruit. Dit is ook het geval bij scheidende mannen, maar minder uitgesproken. Toch loont het om meer te gaan werken omdat dit tot hogere inkomens leidt.
5.2. De socio-economische gevolgen van verweduwing
De populatie die de transitie verweduwing meemaakt bestaat vooral uit oudere vrouwen. Zij hebben vaak de pensioenleeftijd bereikt, maar zijn afhankelijk van hun partner aangezien hij vaak het gezinspensioen ontvangt. Daarom is de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen in deze steekproeven vaak enorm groot. Daarnaast is het zo dat vrouwen die wél een individueel pensioen ontvangen, minder uitbetaald krijgen. Vrouwen die wel nog actief zijn op de arbeidsmarkt krijgen bovendien een lager loon dan mannen die actief zijn op de arbeidsmarkt.
Na verweduwing is er over het algemeen weinig verandering op de arbeidsmarkt: vrouwen vallen beduidend vaker in de categorie ‘niet-beroepsactief’ omdat zij na het overlijden van hun partner nu wel een pensioen ontvangen. Echter, indien we kijken naar jonge weduwen en weduwnaars (jonger dan 50 jaar), zien we een belangrijk verschil opduiken: vrouwen verlaten veel vaker dan mannen de arbeidsmarkt. Het percentage jonge weduwnaars die deeltijds werken stijgt een weinig, maar over het
194
algemeen verkiezen zij om geen overlevingspensioen op te nemen en actief te blijven op de arbeidsmarkt. De voltijds tewerkstelling bij jonge weduwen daarentegen, ligt vijf keer lager dan bij de jonge weduwnaars. Zij gaan dus vaker deeltijds werken en twee derde neemt een overlevingspensioen op: één derde in combinatie met deeltijds werk, één derde zonder arbeid te verrichten. Voor deze laatste groep is dit problematisch: de inkomens liggen hier erg laag. De combinatie werk en overlevingspensioen is financieel gezien de meest interessante optie, naast het behoud van voltijds werk.
Vrouwen die wel blijven werken, gaan vaker deeltijds werken (al dan niet incombinatie met een overlevingspensioen), waardoor de loonkloof bij mannen en vrouwen in loondienst enkel groter wordt na verweduwing. Vrouwen die afhangen van een pensioen, gaan er daarentegen op vooruit na verweduwing. Deze vooruitgang is echter artificieel omdat zij voorheen ook gebruik konden maken van het gezinspensioen dat werd uitbetaald aan de partner. Dit blijft echter onzichtbaar in de individuele loongegevens.
Als er wordt gekeken naar de huishoudinkomens, maken verweduwde vrouwen dus een val na de verweduwing. Deze achteruitgang vlakt af in de jaren erna, maar wordt niet meer ingehaald. Omdat weduwen en weduwnaars vaak alleenstaand zijn na een het verlies van hun partner zijn de huishoudinkomens ook beduidend lager dan die van de controlegroep.
195
6. Referenties
Algoed, K. (2007). Waarheen met onze pensioenstelsels? Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 49(4), 857-874.
-J., Borgloh, B., Bröckel, M., Giesselmann, M., & Hummelsheim, D. (2006). The economic consequences of partnership dissolution. A comparative analysis of panel studies from Belgium, Germany, Great Britain, Italy and Sweden. European Sociological Review, 22(5), 533-560. doi: 10.1093/esr/jcI012
Baerts, A., Deschacht, N., & Guerry, M.-A. (2008). Carrières van vrouwen en mannen: een literatuurstudie Working Paper MOSI (Vol. 37). Brussel: VUB.
Balkwell, C. (1981). Transition to widowhood: A review of the literature. Family relations, 30(1), 117-127.
Beets, G. (2004). De timing van het eerste kind: een overzicht. Bevolking en gezin, 33(1), 115-142.
Bennet, K. M., Smith, P. T., & Hughes, G. (2005). Coping, depressive feelings and gender differences in late life widowhood. Aging & Mental Healt, 9(4), 384-353.
Berghman, J., Curvers, G., Palmans, S., & Peeters, H. (2007). De Belgische gepensioneerden in kaart gebracht. Deel 2: Eerste- en tweedepijlerpensioenen bij werknemers Working Paper Sociale Zekerheid (Vol. 8). Leuven: CeSO- KULeuven.
Bevers, T., De Spiegeleire, M., Gilbert, V., & Hildegard, V. H. (2009). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België. Brussel: IGVM.
Boelaert, T. (Ed.). (2008). Alimentatie: tussen theorie en praktijk. Enkele beschouwingen over de tegemoetkoming van de Dienst voor Alimentatievorderingen. Brugge: Die Keure.
Booghmans, M., & Sels, L. (2007). nderbrekingen in de loopbaan bij mannen en vrouwen. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
Brunet, F., Kertudo, P., & Malsan, S. (2008). Etude sociologique sur la résidence en alternance des enfants de parents séparés. In F. R. Sociales (Ed.).
Bussche, A. V. d., & Cobbaut, N. (2008). Luisteren naar experts In K. Boudewijnstichting (Ed.), Het kind in een nieuw samengesteld gezin (pp. 123). Brussel.
Cancian, M., & Meyer, D. (1998). Who gets custody? Demography, 35(2), 147-157.
Cantillon, B., & Lefebure, S. (2007). Levensomstandigheden van oudere vrouwen met lage inkomens in België. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
196
Cantillon, B., Verbist, G., & De Maesschalck, V. (2003). Sociaal-economische levensomstandigheden van eenoudergezinnen in België. In C. v. S. Beleid (Ed.). Antwerpen.
Corijn, M. (2005a). Huwen, uit de echt scheiden en hertrouwen in België en in het Vlaamse gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens. In CBGS (Ed.). Brussel.
Corijn, M. (2005b). Verweduwd en dan...? De leefvorm enkele jaren na een overlijden van de echtgenoot/echtgenote in het Vlaamse Gewest. Bijdragen uit onderzoek. Brussel.
Corijn, M. (2007). Impact op de sociaal-economische positie van ex-partners In C. Van Peer (Ed.), De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Gemeenschap.
Corijn, M., & Lodewijckx, E. (2004). Evolutie van het ongehuwd samenwonen in de jaren negentig. In CBGS (Ed.). Brussel.
Curvers, G., Vandermeerschen, H., & Berghman, J. (2009). De pensioenbescherming van rustgepensioneerde vrouwen. Hoe kwetsbaar zijn vrouwen na hun loopbaan. In J. Vranken, G. Campaert, D. Dierckx & A. Van Haarlem (Eds.), Jaarboek armoede en sociale uitsluiting 2009. Leuven: Acco.
D'Olieslager, T. (2006). Armoede en sociale uitsluiting becijferd. In J. Vranken, G. Campaert & D. Dierckx (Eds.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2006. Leuven: Acco.
De Boyser, K. (2004). Onderaan de ladder van inkomens en belastingen. Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 4(4), 793-816.
De Bruyn, E. (2006). Predictoren van aanpassing na een (on-)vrijwillige pensionering. Resultaten van een kwantitatieve bevraging bij jonge bruggepensioneerden in Vlaanderen. Antwerpen - Hasselt: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Deboosere, P., Lesthaege, R., Surkyn, J., Willaert, D., Boulanger, P.-M., Lambert, A., & Lohlé-Tart, L. (2009). Huishoudens en gezinnen in België Sociaal-Economische Enquëte 2001 Monografieën (Vol. 4). Brussel: Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.
Decoster, A., Orsini, K., & Van Camp, G. (2007). Overlevingspensioen en toegelaten arbeid: winnaars en verliezers bij de invoering van het generatiepactsysteem. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen?Antwerpen: Garant.
Deleeck, H. (2000). De betaalbaarheid van de pensioenen CSB berichten (Vol. 2). Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid.
Delmotte, J., Herremans, W., & Booghmans, M. (2008). Mobiliteit op de arbeidsmarkt MV United Jaarboek. Brussel: ESF-agentschap.
Demeyere, A. (2002). De tweede pensioenpijler. Universiteit Gent, Gent.
197
Dewilde, C. (2002). The financial consequences of relationship dissolution for women in Western Europe. In E. Ruspini & A. Dale (Eds.), The gender dimension of social change. The contribution of dynamic research to the study of women's life courses(Vol. 30). Bristol: The Policy Press.
Dewilde, C. (2007). Housing movements following divorce: a european comparison.
Dortier, J. F. (Ed.). (2002). Familles. Permanences et métamorphoses. Auxerre: Sciences Humaines Editions, Diffusion Presses Universitaires de France.
Drijkoningen, B. (2008). Het omgekeerde woonkrediet als aanvulling op het wettelijk pensioen in België. Uhasselt, Hasselt.
Dumon, W., & Kooy, A. (1983). Echtscheiding in België en Nederland. Deventer.
Englert, M., Fasquelle, N., Festjens, M.-J., Lambrecht, M., Saintrain, M., Streel, C., & Weemaes, S. (2002). Verkenning van de financiële evolutie van de sociale zekerheid 2000 - 2050 Planning Paper (Vol. 91): Federaal Planbureau.
Fokkema, T. (2001). Forse inkomensdaling voor vrouwen na echtscheiding en vroege verweduwing: bieden hertrouw en werk uitkomst? . Bevolking en gezin, 30(1), 5-29.
Frans, D., & Mortelmans, D. (2009). Longitudinale gevolgen van loopbaanonderbrekingen. Antwerpen. In S. W.-. CeLLO (Ed.). Antwerpen.
Geurts, K. (2006). De arbeidsmarktpositie van alleenstaande ouders. In a. e. v. Steunpunt Werkgelegenheid (Ed.), (Vol. 46).
Geurts, K., & van Woensel, A. (2005). Zij en hij op de arbeidsmarkt Genderzakboekje. Brussel: Steunpunt WAV, ESF- Agentschap.
Gieselink, G., Peeters, H., Van Gestel, V., Berghman, J., & Van Buggenhout, B. (2003). Onzichtbare pensioenen in België. Een onderzoek naar de aard, de omvang en de verdeling van de tweede en derde pensioenpijler Actuele problemen met betrekking tot sociale cohesie.
Glorieux, I., & Minnen, J. (2004). Kinderen maken het verschil. Over de invloed van kinderen op het tijdsbestedingspatroon van ouders. Tijdschrift van de gezinsbond -studiedienst, 2-10.
Glorieux, I., Minnen, J., & Van Tienoven, T.-P. (2008). Een weekje België. Resultaten van het Belgisch tijdsbestedingsonderzoek 2005. Brussel: TOR, Vrije Universiteit Brussel.
Godts, B., & van Beek, R. (2007). Pensioen, een uitdaging of een dilemma?Meerbeek-Kortenberg: Edi.pro.
Guio, A.-C. (2006). Pauvreté monétaire en Belgique, en Flandre et en Wallonie IWEPS Discussion Papers: Institut Wallon de l'évaluation de la prospective et de la statistique.
Herremans, W. (2005). Uitgerust op rustpensioen. Eindeloopbaan en pensioenvorming in Vlaanderen. Over-Werk(1), 84-88.
198
Heylen, K., Le Roy, M., Vanden Broucke, S., Vandekerckhove, B., & Winters, S. (2007). Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de Woonsurvey 2005 en de UitwendigeWoningschouwing 2005 (pp. 48). Brussel: Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed.
Heylen, L., & Mortelmans, D. (2007). Trends in sociale participatie en isolatie van ouderen. In B. Cantillon, k. Van den Bosch & S. Lefebure (Eds.), Ouderen in Vlaanderen 1975 - 2005. Een terugblik in de toekomst. Leuven: Acco.
Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. (2008). De loonkloof tussen mannen en vrouwen in België - Rapport 2008. Retrieved from http://igvm-iefh.belgium.be/nl/binaries/loonkloof2008_tcm336-39865.pdf
Jacobs, T. (2004). Ouder worden in de 21ste eeuw. In T. Jacobs, L. Vanderleyden & L. Vanden Boer (Eds.), Op latere leeftijd. de leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. Antwerpen: Garant.
Jacobs, T. (2006). Mantelzorg: concept en theoretisch kader. In T. Jacobs & E. Lodewijckx (Eds.), Grenzen aan mantelzorg. Sociaaldemografische hypothesen over de toekomst van de zorg. Brussel: Garant.
Jacobs, T., Bauwens, A., & Speltincx, E. (2000). Gezinsontbinding in Vlaanderen Panel studie van de Belgische Huishoudens
Jansen, M. (2008). De financiële gevolgen van relatiebreuken: terugval en herstel bij mannen en vrouwen. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Isechtscheiding werkelijk Win for life? Brugge: Die Keure.
Jansen, M., & Liefbroer, A. (2002). Samen kiezen, samen delen? De invloed van waardenoriëntaties van levenspartners op de geboorte van kinderen en de taakverdeling. Tijdschrift Sociale Weenschappen(21).
Kalmijn, M. (2002). Sociologische analyses van levensloopeffecten: een overzicht van economische, sociale en culturele gevolgen. Bevolking en gezin, 31(3), 3-46.
Kalmijn, M. (2007). Gender differences in the effects of divorce, widowhood and remarriage on intergenerational support: does marriage protect fathers? Social forces, 85(3), 25.
Larmuseau, H., Lefebure, S., & Cantillon, B. (2007). Armoede en welvaart bij Belgische ouderen: vooruitzichten bij het pensioenbeleid. Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 49(4), 793-811.
Lefèbre, M. (2007). The Redistributive Effects of Pension Systems in Europe: ASurvey of Evidence. Working Paper Series, 457. Retrieved from
Lefebure, S., Cantillon, B., & Van den Bosch, K. (2007). Een terugblik in de toekomst. In B. Cantillon, K. Van den Bosch & S. Lefebure (Eds.), Ouderen in Vlaanderen 1975-2005. Een terugblik in de toekomst. Leuven: Acco.
Lenaers, S. (2006). Beleving van gelijke kansen in de levensloop. In S. Gelijkekansenbeleid (Ed.). Antwerpen.
199
Liefbroer, A., & Dourleijn, E. (2006). Unmarried cohabitation and union stability: testing the role of diffusion using data from 16 European countries. Demography, 43(2).
Liefbroer, A., & Dykstra, P. A. (2000). Levenslopen in verandering, een studie naar ontwikkelingen in de levenslopen van Nederlanders geboren tussen 1900 en 1970. Den Haag: Sdu uitgevers.
Lodewijckx, E. (2005). Kinderen en scheiding bij hun ouders in het Vlaamse Gewest. Een analyse op basis van Rijksregistergegevens. Brussel: C. v. B.-e. Gezinsstudie.
Lodewijckx, E., & Jacobs, T. (2002). De burgerlijke staat van ouderen in 2000 en in 1990. De situatie in het Vlaamse Gewest. Brussel: CBGS.
Marin, B. (2010). Gender equality, neutrality, specificity and sensitivity - and the ambivalence of benevolent welfare paternalism. In B. Marin & E. Zólyomi (Eds.), Women's work and pensions: what is good, what is best? Designing gender-sensitive arrangements (pp. 203-224). Surrey: Ashgate.
Matthijs, K. (1990). Echtscheiding als sociaal proces. Leuven: Sociologisch onderzoeksinstituut.
Mortelmans, D. (2007). Copingstrategieën en beleving van sociaal-economische gevolgen bij gescheiden vaders. Antwerpen: Universiteit Antwerpen.
Mortelmans, D., Casman, M. T., & Doutrelepont, R. (2004). Elf jaar uit het leven in België: socio-economische analyses op het gezinsdemografisch Panel PSBH. Gent: Academia Press.
Mortelmans, D., Snoeckx, L., & Raeymaeckers, P. (2009). Belgium: economic hardship despite elaborate childcar and leave time programmes. In H. AndeB & D. Hummelsheim (Eds.), When marriage ends. Economic and social consequences of partnership dissolution. Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.
Mortelmans, D., Swennen, F., & Alofs, E. (2008). De echtscheiding en haar gevolgen: een vervlochten evolutie van recht en samenleving. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk win for life? Brugge: Die Keure.
Mortelmans, D., Van Ourti, S., & Verstreken, M. (2002). De transformatie van een man in een vader. De gevolgen van het eerste kind op het leven van een man. In H. I. v. Gezinswetenschappen (Ed.), Vaders in soorten. Tielt: Lanoo.
NIS. (2008). Armoede in België (Vol. 6). Brussel: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.
NIS. (2009a). Samenlevingscontracten en stopzetting van samenlevingscontracten, per gewest, 2000 - 2007, from http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/bevolking/huwelijken_echtscheidingen_samenlevingscontracten/samenlevingscontracten/index.jsp
NIS. (2009b). Statistieken - Huishoudens en familiekernen: FOD Economie.
200
NIS. (diverse jaargangen). Bevolkingsstatistieken. Brussel: Ministerie van Economische Zaken.
OECD. (2008a). SF8: Marriage and divorce rates. Retrieved from www.oecd.org/els/social/family/database.
OECD. (2008b). SF9: Cohabitation rate and prevalence of other forms of partnership
OECD. (2009). LMF6: Gender differences in employement outcomes. Retrieved fromwww.oecd.org/els/social/family/database.
OECD. (z.d.). What are equivalence scales? Retrieved from http://www.oecd.org/dataoecd/61/52/35411111.pdf
Pacolet, J., & Bouten, R. (2000). Pensioenen en pensioenfondsen: complementair of concurrentieel? Leuven: Hiva.
Palmans, S., Peeters, H., & Berghman, J. (2007a). Een evaluatie van de mogelijkheden ter versoepeling van het gewaarborgd minimumpensioen. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
Palmans, S., Peeters, H., & Berghman, J. (2007b). Een minimumpensioen op vrouwenmaat. Over-Werk, Tijdschrift Steunpunt WAV(1), 101-106.
Pauwels, K., Vanden Boer, L., & Houben, M. (2004). De sociaal-economische status. In T. Jacobs, L. Vanderleyden & L. Vanden Boer (Eds.), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. CBGS publicaties. Antwerpen: Garant.
PDOS. (2008). Rustpensioenen van de overheidssector. In P. v. d. overheidssector (Ed.).
Peeters, H., Van Gestel, V., Gieselinck, G., Berghman, J., & Van Buggenhout, B. (2003). Onzichtbare pensioenen in België. Over de aard, omvang en verdeling van de tweede en derde pensioenpijler. Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid(4).
Peeters, H., Verschraegen, G., Debels, A., Brosens, G., Van Gestel, V., & Berghman, J. (2005). Pensioenen en arbeidsmarktflexibiliteit. Een onderzoek naar de sociale bescherming van flexibele werknemers in de Belgische pensioenpijlers. Gent: Academia Press.
Pepermans, G., Verhue, M., Ooghe, E., & Algoed, K. (2000). De Vlaamse werknemers en de extralegale pensioenen. In L. Pestiaux, V. Gevers, E. Ginsburgh, E. Schokkaert & B. Cantillon (Eds.), De toekomst van onze pensioenen: : doelmatigheid, billijkheid, en politieke haalbaarheid van de sociale bescherming voor bejaarden. Leuven: Garant.
Petit, S. (2008). Gebruik van PSBH-gegevens om een beter beeld te krijgen van nieuw samengestelde gezinnen in België. In K. Boudewijnstichting (Ed.), Het kind in een nieuw samengesteld gezin. Brussel.
Ponnet, K., & Mortelmans, D. (2007). Het armoederisico bij Belgische weduwen en weduwnaars Working Paper Sociale zekerheid. Brussel: FOD Sociale Zekerheid.
201
Ponnet, K., & Mortelmans, D. (2008). Het armoederisico bij weduwen. Verweduwing als levensloopgebeurtenis. In J. Vranken, G. Campaert, K. De Boyser, C. Dewilde & D. Dierckx (Eds.), Jaarboek armoede en sociale uitsluiting 2008. Leuven: Acco.
Ponnet, K., Mortelmans, D., Vermeiren, P. P., & Vleminckx, K. (2007). Overlevingspensioen en/of arbeid: noden en behoeften van weduwen. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
Pyke, K. (1994). Women's Employment as a Gift or Burden?: Marital Power across Marriage, Divorce, and Remarriage Gender and Society, 8(1), 18.
Renders, M. (2006). Veranderingen in het echtscheidingsrecht. Alert, 32(2), 8.
Rigt-Poortman, A. (2005). Women's work and divorce: a matter of anticipation? Aresearch note. European sociological Review, 21(3), 8.
RZVZ. (2009). Het sociaal statuut der zelfstandigen. Meewerkende echtgenoten. Brussel.
Schoenmaekers, D., & Breda, J. (2004). Senioren onder de loep: in hun hemd gezet of naar waarde geschat? Het sociaal-wetenschappelijk onderzoek over ouderen in Vlaanderen tussen 1990 en 2003. Antwerpen: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Smeeding, T., & Sandström, S. (2005). Poverty and income maintenance in old age: a cross-national view of low income olde women. Luxembourg Income Study Working Paper Series, 398. Retrieved from
Soens, N., De Vos, A., Buyens, D., Heylen, L., Kuppens, A., Van Puyvelde, I., & Mortelmans, D. (2005). Belgische loopbanen in kaart: traditioneel of transitioneel? Eindrapport van het onderzoek naar "het begrip loopbaan". Gent: Academia Press.
Speltincx, E., & Jacobs, T. (2000). Gezinsontbinding in Vlaanderen. Boek 2: Gevolgen van echtscheiding. Antwerpen: Steunpunt Gezinsdemografisch panel.
Steegmans, N., De Bruyn, E., & Marynissen, T. (2008). Monitor Arbeid in vele vormen combineren MV United Jaarboek. Brussel: ESF-agentschap.
Steegmans, N., & Motmans, J. (2007). Onderwijsmonitor MV United Jaarboek. Brussel: ESF-agentschap.
Stringlhamber, P., Zachary, M., Wuyts, G., & Valenduc, C. (2007). De determinanten van het sparen in de derde pensioenpijler. Economisch Tijdschrift.
Swennen, F. (2007). Familierecht in kort bestek. Antwerpen: Intersentia.
Swennen, F., Eggermont, S., & Alofs, E. (2009). De wet van 27 april 2007 inzake echtscheiding. Knelpunten van het materieel recht en van procesrecht. In P. Senaeve, F. Swennen & G. Verschelden (Eds.), Knelpunten echtscheiding, afstamming en verblijfsregelingen. Antwerpen Intersentia.
Taelmans, A., Peeters, H., Curvers, G., & Berghman, J. (2007). Socio-economisch profiel van weduwen en weduwnaars met en zonder overlevingspensioen. In A. Van
202
Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
Tremmery, J. (2007). De nieuwe echtscheidingswet. Antwerpen: Maklu.
UNECE. Gender Statistics Database, from http://www.unece.org/stats/gender/database.htm
Uunk, W. (2004). The economic consequences of divorce for women in the European Union: The Impact of Welfare state arrangements. European journal of population(20), 251-285.
Valgaeren, E. (2008). De loopbanen en loopbaankansen van alleenstaande ouders. Antwerpen - Hasselt: Steunpunt Gelijkekansenbeleid.
Van Aerschot, M. (2004). De combinatie van levenssferen doorheen de levensloop. Literatuurstudie. Antwerpen.
Van Damme, M., Kalmijn, M., & Uunk, W. (2009). The employment of seperated women in Europe: individual and institutional determinants. European Sociological Review, 25(2), 183-197.
Van den Bosch, K., Lefebure, S., & Cantillo, B. (2007). De intergenerationele welvaartsverdeling in België, Vlaanderen en Wallonië van 1975 tot 2005. In B. Cantillo, K. van den Bosch & S. Lefebure (Eds.), Ouderen in Vlaanderen. Leuven: Acco.
Van Duin, C. (2007). Huishoudensprognose 2006-2050: veronderstellingen over burgerlijke staat en huishoudenspositie. Bevolkingstrends, 2, 39-52.
Van Eesbeek, P., & Vereycken, L. (2008). Life & Benefits. Cahier. Mechelen: Kluwer.
Van Haarlem, A. (2009). Armoede en sociale uitsluiting ontcijferd. In J. Vranken, G. Campaert, D. Dierckx & A. Van Haarlem (Eds.), Jaarboek armoede en sociale uitsluiting 2009. Leuven: Acco.
Van Hove, J. (2009). De meewerkende echtgenoot. Sociaal en fiscaal statuut. In SVMB (Ed.). Brussel.
Van Limberghen, G., & Verheyden, E. (2003). Juridisch onderzoek naar de verhoudingen tussen de Belgische socialezekerheidssystemen voor ambtenaren, werknemers en zelfstandigen. Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, 2(2), 455-542.
Van Woensel, A. (2007). Genderjaarboek 2007. MV United. In cijfers. In ESF-agentschap (Ed.). Brussel.
Van Woensel, A., Tielens, M., Thoné, H., Stevens, E., Herremans, W., & Vermandere, C. (2006). Ouderen en eindeloopbaan MV United Jaarboek. Brussel: ESF-Agentschap.
vanden Boer, L., & Pauwels, K. (2004). Gezondheid en zelfredzaamheid. In T. Jacobs, L. vanderleyden & L. vanden Boer (Eds.), Op latere leeftijd. de leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. Antwerpen: garant.
203
vanden Boer, L., & Pauwels, K. (2005). Eenzame ouderen: mythe of realiteit? bijdragen onderzoek: www.cbgs.be.
vanden Boer, L., & vanderleyden, L. (2004). Zorgpreferenties van ouderen. In T. Jacobs, L. Vanderleyden & L. Vanden Boer (Eds.), Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen. Antwerpen: Garant.
Vanderweyden, k. (2002). Van huisman tot carrièrevrouw. Over minder werken en sociale integratie bij mannen en vrouwen. In H. I. v. Gezinswetenschappen (Ed.), Vaders in soorten. Tielt: Lannoo.
Vanthienen, K. (2006). De omvang van pensioenen uit de tweede pijler voor arbeiders en lagere bedienden. Master, Hasselt, Hasselt.
Verheyden, W., & Mortelmans, D. (2008). Hoe gaan vrouwen om met de financiële gevolgen van een echtscheiding. Een kwalitatieve kijk op copingstrategieën. In D. Cuypers, D. Mortelmans & N. Torfs (Eds.), Is echtscheiding werkelijk win for life? :Die keure.
Vermeiren, P. P., Heylen, L., Mortelmans, D., & Ponnet, K. (2007). De diversiteit van vrouwelijke loopbanen. In A. Van Den Troost & K. Vleminckx (Eds.), Een pensioen op maat van vrouwen? Antwerpen: Garant.
Verstraete, K. (2008). Beëindiging buitenhuwelijkse samenwoning: kroniek 2005-2007. Nieuw juridisch weekblad, 7(186), 19.
Vlasblom, J., Dirk, & Schippers, J. (2006). Changing dynamics in female employement around childbirth: evidence from Germany, the Netherlands and the UK. Work, employement and society, 20(2), 329-347.
Wauterickx, N., & Bracke, P. (2004). Echtscheiding, attitudes en welbevinden. Een logitudinale analyse. In D. Mortelmans, M. T. Casman & R. Doutrelepont (Eds.), Elf jaar uit het leven in België : Socio-economische analyses op het Gezinsdemografisch Panel PSBH. Gent: Academia Press.
Weemaes, S. (1999). De overheidspensioenen: Een ontwikkeling bepaald doorspecifieke determinanten. Brussel: Federaal Planbureau.
Wijckmans, B., & Van Bavel, J. (2010). Divorce and intergenerational family obligations. Past research and current patterns in the Netherlands. Interface Demography - Vrije Universiteit Brussel. Brussel.
Wu, K. (2005). How social security keeps older persons out of poverty across developed countries. Luxembourg Income Study Working Paper Series, 410. Retrieved from
Zaidi, A., Gasior, K., & Zólyomi, E. (2010). Poverty amongst older women and pensions in the European Union. In B. Marin & E. Zólyomi (Eds.), Women's work and pensions: What is good, what is best? Designing gender-sensitive arrangements. Surrey: Ashgate.