De positie van schuldeisers bij de reorganisatie van ... · De positie van schuldeisers bij de...
Transcript of De positie van schuldeisers bij de reorganisatie van ... · De positie van schuldeisers bij de...
Faculteit Rechtsgeleerdheid
Academiejaar 2015-2016
De positie van schuldeisers bij de reorganisatie
van ondernemingen in moeilijkheden
Masterproef van de opleiding
‘Master in de rechten’
Ingediend door
Laura Morel
(01106289)
Promotor: Prof. Dr. Diederik Bruloot
Commissaris: Mevr. Mieke Vansteenkiste
ii
iii
Voorwoord
Deze masterproef vormt het sluitstuk van mijn opleiding Rechten aan de universiteit Gent. Het
waren vijf boeiende maar vooral heerlijke jaren waar ik met een glimlach op terugkijk. Ik wil
dit voorwoord dan ook graag benutten om enkele mensen te bedanken.
Ik dank mijn promotor Prof. Dr. Diederik Bruloot voor de ondersteuning en begeleiding bij
deze masterproef. Zijn inzichten waren vaak verhelderend op lastige momenten.
Ook Michiel, Veerle, Flo en Dorine die mijn masterproef hebben nagelezen verdienen het om
in de bloemetjes te worden gezet.
Daarnaast wil ik nog enkele personen in het bijzonder bedanken die me niet alleen steunden bij
het schrijven van deze thesis, maar die doorheen mijn hele studententijd een rots in de branding
waren.
Vooreerst mijn ouders voor hun onvoorwaardelijke steun, motivatie en geduld. Dankzij hen
kreeg ik ook de kans om in het buitenland te studeren. Door me steeds aan te sporen om mijn
dromen waar te maken en me zo veel mogelijk van hun eigen wijsheid mee te geven werd ik
de persoon die ik nu ben. Ik kan jullie niet genoeg bedanken.
Mijn broer en Robin, die steeds voor me klaarstaan en op elk moment een lach op mijn gezicht
weten te toveren. Ook aan mijn vrienden, met wie veel onvergetelijke momenten werden
gedeeld, een dikke merci om mijn studentenleven zoveel kleur te geven.
Tenslotte wil ik ook U, als lezer, bedanken voor de interesse in dit onderwerp en mijn
masterproef.
Laura Morel
Gent, 2 mei 2016.
iv
v
INHOUDSTAFEL
Voorwoord ..................................................................................................................... iii
INLEIDING ................................................................................................................... 11
DEEL I. Electrawinds ................................................................................................ 13
Afdeling 1. Electrawinds NV ..................................................................................... 13
Afdeling 2. Sleutelfiguren in het Electrawinds-verhaal .......................................... 15
Afdeling 3. Eerste pogingen tot herstel ..................................................................... 18
Afdeling 4. Gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord ............................... 19
§ 1. Verzoekschrift tot openen van een gerechtelijke reorganisatie ........................... 19
§ 2. Kortgedingprocedure tussen verzoekschrift en openen procedure ..................... 19
§ 3. Vonnis tot opening van de procedure .................................................................. 21
3.1. Bevoegdheid rechtbank .................................................................... 21
3.2. Respecteren termijnen ...................................................................... 22
3.3. Tussenkomende partijen .................................................................. 22
3.4. Aanstelling gerechtsmandatarissen .................................................. 23
3.5. Duur van de opschorting .................................................................. 25
3.6. Bijkomende informatieverplichtingen ............................................. 25
§ 4. Tijdens de opschorting ........................................................................................ 25
§ 5. Akkoord met Tecteo ............................................................................................ 26
Afdeling 5. Verdere afwikkelingen ............................................................................ 29
Afdeling 6. Conclusie .................................................................................................. 32
DEEL II. Onderneming in financiële moeilijkheden: begripsomschrijving ..... 35
Afdeling 1. Reorganisatie ........................................................................................... 35
Afdeling 2. Begrip onderneming ............................................................................... 35
§ 1. In de regeling van de juridische splitsing ............................................................ 36
vi
§ 2. In de WCO .......................................................................................................... 36
§ 3. In de rechtsleer .................................................................................................... 38
§ 4. In andere wetgeving ............................................................................................ 39
Afdeling 3. Financiële moeilijkheden ........................................................................ 40
§ 1. Toegang tot de gerechtelijke reorganisatie .......................................................... 41
§ 2. Voorwaarden om tot juridische splitsing over te gaan ........................................ 42
§ 3. Staat van faillissement ......................................................................................... 42
§ 4. Algemeen begrip ................................................................................................. 43
4.1. Omschrijving .................................................................................... 43
4.2. Oorzaken .......................................................................................... 44
DEEL III. Schuldeisers in de procedure van collectief akkoord in de WCO ..... 46
Afdeling 1. Inleiding ................................................................................................... 46
Afdeling 2. Periode tussen de aanvraag en het toestaan van de procedure ........... 48
Afdeling 3. Tijdens de periode van opschorting ...................................................... 49
§ 1. Kennisgeving ....................................................................................................... 49
1.1. Individuele mededelingen en bekendmaking in het Belgisch staatsblad
49
1.2. Sanctie .............................................................................................. 51
§ 2. Kwalificatie van de schuldeisers en schuldvorderingen ..................................... 52
2.1. Kwalificatie als gewone of buitengewone schuldeiser .................... 52
2.2. Buitenlandse schuldeiser .................................................................. 53
2.3. Lijst van schuldvorderingen ............................................................. 54
2.4. Bedrag van de buitengewone schuldvordering ................................ 55
2.5. Schuldvordering betwisten ............................................................... 56
2.5.1 Minnelijk akkoord ........................................................................ 56
2.5.2 Formele betwisting ....................................................................... 57
§ 3. Verhaalsrechten ................................................................................................... 59
§ 4. Vrijwillige betaling ............................................................................................. 60
4.1. Bepaling ........................................................................................... 60
4.2. Gevolgen in een navolgend faillissement ........................................ 61
4.3. Gevaar voor misbruik ....................................................................... 62
vii
4.4. Sanctie .............................................................................................. 64
§ 5. Schuldvergelijking .............................................................................................. 64
5.1. Algemeen ......................................................................................... 64
5.2. Vereiste van verknochtheid .............................................................. 65
5.3. Onverminderd de Wet op de Financiële zekerheden ....................... 67
5.4. Verbod op schuldvergelijking in het reorganisatieplan ................... 67
§ 6. Lopende overeenkomsten .................................................................................... 68
6.1. Toepassingsgebied ........................................................................... 68
6.2. Opzeggingsbedingen ........................................................................ 68
6.3. Niet-uitvoeringsexceptie .................................................................. 69
6.3.1 Toepassingsgebied ....................................................................... 69
6.3.2 Noodzakelijkheidscriterium ......................................................... 70
6.4. Strafbedingen ................................................................................... 71
6.5. Praktische toepassing ....................................................................... 71
§ 7. Voortijdig stopzetten van de procedure .............................................................. 73
7.1. Verzoekers ....................................................................................... 73
7.2. Gronden ............................................................................................ 73
Afdeling 4. Reorganisatieplan .................................................................................... 74
§ 1. Opmaken en inkijken .......................................................................................... 74
§ 2. Inhoud.................................................................................................................. 75
§ 3. Stemming ............................................................................................................ 78
3.1. Manipulatie ...................................................................................... 78
3.2. Begrip ‘weerslag’ ............................................................................. 79
3.2.1 Ruime algemene interpretatie ...................................................... 79
3.2.2 Weerslag in concreto: Bedrag in de stemming ............................ 80
3.3. Stemgerechtigheid van bepaalde categorieën van schuldeisers ....... 82
3.3.1 Verbonden schuldeisers ............................................................... 82
3.3.2 Buitengewone schuldeisers .......................................................... 82
§ 4. Meerdere reorganisatieplannen voorleggen ........................................................ 84
Afdeling 5. Homologatie: ............................................................................................ 86
§ 1. Weigeren: gronden .............................................................................................. 86
viii
1.1. Pleegvormen ..................................................................................... 86
1.2. Openbare orde: Toetsen van gedifferentieerde behandeling ............ 87
1.2.1 Gelijke behandeling ..................................................................... 88
(i) Art. 8 en 9 Hypotheekwet ......................................................... 89
(ii) Art. 10 en 11 Grondwet ........................................................... 90
1.2.2 Toepassing op Electrawinds ........................................................ 91
1.2.3 Functie-criterium .......................................................................... 92
1.2.4 Besluit .......................................................................................... 92
§ 2. Herstelplan aanpassen ......................................................................................... 93
Afdeling 6. Na de homologatie ................................................................................... 93
§ 1. Intrekking van het gehomologeerde reorganisatieplan ....................................... 93
§ 2. Rechtsmiddelen ................................................................................................... 94
§ 3. Laattijdige schuldeisers ....................................................................................... 95
3.1. Schuldeisers met betwiste schuldvordering ..................................... 95
3.2. Schuldeisers die opduiken tijdens de uitvoering van het reorganisatieplan
95
DEEL IV. Specifieke behandeling van bepaalde categorieën schuldeisers ........ 97
Afdeling 1. Openbare besturen .................................................................................. 97
§ 1. Artikel 49/1 WCO ............................................................................................... 98
§ 2. Kwalificatie als boedelschuld bij navolgend faillissement ................................. 99
§ 3. Publieke schuldeisers in het Electrawinds-dossier ............................................ 101
Afdeling 2. Werknemers .......................................................................................... 102
§ 1. Periode voor openen procedure van gerechtelijke reorganisatie ....................... 103
1.1. Regelgeving ................................................................................... 103
1.1.1 Artikel 25 KB 1973 .................................................................... 103
1.1.2 Artikel 4 en 11 CAO nr. 9 .......................................................... 104
1.2. Cascaderegeling ............................................................................. 106
1.3. Praktische toepassing ..................................................................... 107
§ 2. Verzoek tot gerechtelijke reorganisatie ............................................................. 108
§ 3. Tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie ....................................... 109
3.1. Verder bestaan inspraakorganen .................................................... 109
ix
3.2. Statuut schuldvorderingen .............................................................. 109
3.3. Lot van de lopende overeenkomsten .............................................. 110
3.4. Hoorplicht WCO ............................................................................ 110
3.5. Inhoud reorganisatieplan ................................................................ 112
3.6. Rechtsmisbruik ............................................................................... 113
3.7. Overdracht van een deel of het geheel van de onderneming ......... 114
§ 4. Homologatie ...................................................................................................... 115
DEEL V. Splitsing van de onderneming ............................................................ 117
Afdeling 1. Splitsing tijdens de opschorting ........................................................... 117
§ 1. Overdracht die niet in het reorganisatieplan wordt opgenomen ....................... 118
§ 2. Overdracht bij goedkeuring van het reorganisatieplan ..................................... 120
§ 3. Redenen om voor zulke overdracht te opteren .................................................. 121
§ 4. Besluit................................................................................................................ 121
Afdeling 2. Juridische splitsing buiten de WCO .................................................... 122
§ 1. Wat? ................................................................................................................ 122
§ 2. Soorten splitsingen ............................................................................................ 123
§ 3. Publiceren splitsingsvoorstel ............................................................................. 125
§ 4. Artikel 684 W. Venn ......................................................................................... 125
4.1. Welke schuldvorderingen? ............................................................. 126
4.2. Zekerheden ..................................................................................... 127
4.3. Verzoek afweren ............................................................................ 127
4.3.1 Vervroegde betaling ................................................................... 127
4.3.2 Rechtbank van koophandel ........................................................ 127
§ 5. Aanspraken t.a.v. aandeelhouders of vennoten ................................................. 128
§ 6. Aansprakelijkheid verkrijgende vennootschap ................................................. 128
§ 7. Besluit................................................................................................................ 129
BESLUIT...................................................................................................................... 130
BIBLIOGRAFIE ......................................................................................................... 133
10
11
INLEIDING
1. Hoewel de economie langzaam terug vooruitgang boekt, gaan er nog steeds dagelijks
bedrijven over de kop en worden er herstructureringen doorgevoerd, al dan niet gerechtelijk,
met het oog op het opnieuw gezond maken van een onderneming. In deze situatie zijn er vele
stakeholders, elk met hun eigen belangen. Waar geld bij zo goed als allen onder hen de
voornaamste drijfveer is, is het net dat waar een onderneming in financiële moeilijkheden een
tekort aan heeft. Intern heeft de onderneming nood aan financiering, terwijl extern verschillende
schuldeisers vergoed willen worden. In deze strijd van tegengestelde belangen is de schuldeiser
de voornaamste stakeholder. De focus van deze masterproef zal dan ook op deze groep
belanghebbenden liggen, waar onderzocht zal worden welke mogelijkheden zij hebben om hun
schuldvordering veilig te stellen indien hun schuldenaar in financiële moeilijkheden
terechtkomt.
2. De omschrijving van het begrip schuldeiser is erg ruim. Zo zijn naast leveranciers en
financiële instellingen ook werknemers en de overheid voorbeelden van schuldeisers. Deze
masterproef behandelt grotendeels de schuldeisers in het algemeen, maar er wordt eveneens een
kleine zijsprong gemaakt naar de specifieke positie van bepaalde categorieën schuldeisers.
3. Verder is het de bedoeling om in deze masterproef te focussen op herstructureringen die
worden georganiseerd omwille van financiële moeilijkheden in de onderneming. De focus zal
liggen op ondernemingen die zich reeds in een financiële probleemsituatie bevinden.
Preventieve maatregelen worden niet nader onderzocht. Andere problemen dan financiële
worden eveneens buiten beschouwing gelaten, deze kunnen echter wel tot gevolg hebben dat
een onderneming in financiële moeilijkheden terechtkomt.1
1 G. VAN SOLINGE, “Herstructurering bij financiële moeilijkheden”, in: G. VAN SOLINGE, A.J.P SCHILD,
H.M. VLETTER-VAN DORT, A.F.J.A. LEIJTEN, J.J. VAN HEES, M. VAN OLFFEN, P.J. VAN DER KORST,
R.J. VAN GALEN, J.L. BURGGRAAF, P.N. WAKKIE, Herstructurering van ondernemingen in financiële
moeilijkheden, Deventer, Kluwer, 2014, (1) 2.
12
4. Na deze korte introductie wordt onmiddellijk van start gegaan met een uitvoerige case-
study van het dossier Electrawinds. Het doel hiervan is om de lezer onmiddellijk vertrouwd te
maken met het onderwerp van deze masterproef en deze een inzicht te geven in de knelpunten
waarmee schuldeisers in een gerechtelijke reorganisatie te maken kunnen hebben.
Daarna wordt verdergegaan met de verduidelijking van enkele begrippen om het
toepassingsgebied van deze masterproef beter te kunnen begrijpen.
Met de case-study als uitgangspunt wordt hierna de positie van schuldeisers in het kader van
een gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord uitvoerig bestudeerd. Het is niet de
bedoeling om een handleiding voor schuldeisers in de Wet Continuïteit van ondernemingen2 te
maken, maar om problemen en discussies op te sporen die zich voordoen in hoofde van
schuldeisers bij gebruik van de collectieve regeling van de WCO en om eventuele oplossingen
voor te stellen.
Er wordt in dat kader eveneens een kleine zijsprong gemaakt naar de specifieke situatie van de
overheid en werknemers in de WCO, waar een praktijkgerichte aanpak vooropstaat.
In het laatste onderdeel van deze masterproef wordt de figuur van de splitsing belicht. Hierbij
zal een onderscheid worden gemaakt tussen de overname van een deel of het geheel van de
onderneming of haar activiteiten tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie bij
collectief akkoord en de juridische splitsing als onafhankelijke reorganisatietechniek. Er wordt
gekeken hoe de schuldeisers in beide situaties hun schuldvordering veilig kunnen stellen en of
zij in hun belangen worden geschaad.
2 Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009. (Hierna: WCO.)
13
DEEL I. Electrawinds
5. Om de lezer vertrouwd te maken met het behandelde onderwerp werd een case-study
gemaakt van een echt dossier waar een gerechtelijke reorganisatie werd doorgevoerd. Het
gekozen dossier is de Electrawinds case. Gezien haar omvang, complexiteit en
maatschappelijke relevantie was deze zaak ideaal om nader te onderzoeken. De feiten en
knelpunten worden hieronder zo duidelijk en objectief mogelijk uiteengezet.
Afdeling 1. Electrawinds NV
6. Electrawinds NV is een groenestroombedrijf uit Oostende dat werd opgericht in 1993.3
De focus ligt vooral op het produceren van wind-, zonne-, en biomassaenergie op grote schaal
in binnen- en buitenland.
7. Electrawinds NV maakt voor 100% deel uit van de Luxemburgse holding SE
Electrawinds4. Deze holding ontstond in oktober 2012 na een fusie van Electrawinds NV met
het reeds beursgenoteerde investeringsvehikel European Cleantech I SE5. Het Duitse ECT I was
reeds actief op de beurs in Frankfurt en begeleidde Electrawinds NV al langer. Na deze fusie
werd ECT I omgedoopt tot SE Electrawinds en sindsdien is Electrawinds dus actief op de beurs
van Frankfurt.6 De bestuurders van Electrawinds NV verwierven de controle van SE
Electrawinds. Hoewel het Luxemburgse SE Electrawinds de moedervennootschap is van
Electrawinds NV, is dit de facto een lege doos. Alle beslissingen worden namelijk in België
genomen, waar ook de raad van bestuur zetelt en van waaruit ook het dagelijks bestuur geregeld
wordt.7 SE Electrawinds werd gecreëerd om de intrede tot de beurs in Frankfurt te
vergemakkelijken. Deze beursgang werd doorgevoerd in de hoop een structurele oplossing te
bieden voor de kapitaalbehoefte die de onderneming had, door vele projecten die toen in de
3 http://kbopub.economie.fgov.be 4 Societas Europaea 5 Hierna: ECT I 6 X, “Electrawinds gaat dit jaar nog naar de beurs.”, Trends 2 mei 2012,
http://trends.knack.be/economie/bedrijven/electrawinds-gaat-dit-jaar-nog-naar-de-beurs/article-normal-
238237.html 7 Kh Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV 2014 (199) 199.
14
pijplijn zaten. Nog meer kleine kapitaalsverhogingen doorvoeren was immers niet langer
houdbaar. Ook het aantrekken van een grote investeerder werd niet als opportuun bevonden
omdat dit de macht van de bestaande aandeelhouders zou verminderen.8
8. De Luxemburgse holding SE Electrawinds is aldus de moedervennootschap.
Dochtervennootschap Electrawinds NV op zijn beurt, heeft een hele pak deelvennootschappen
onder diens controle. Vanuit deze deelvennootschappen worden verschillende projecten
georganiseerd en beheerd. De lijst van vennootschappen is erg lijvig, waardoor hieronder
slechts kort de voornaamste worden opgesomd.
9. Het kroonjuweel was ongetwijfeld de biostoomcentrale Biostoom uit Oostende. Het is
de meest performante afvalverbrandingsoven van Vlaanderen. Hier wordt groene stroom
geproduceerd door de verbranding van restafval. Met de warmte die hieruit voortkomt wordt
stoom gemaakt, welke in de turbines wordt omgezet in elektriciteit. 9
Daarnaast was er ook een deel biomassa-energie waarvan de voornaamste centrale ook gelegen
is in Oostende. Hier wordt voornamelijk elektriciteit geproduceerd uit vloeibare biomassa, dit
zijn plantaardige en dierlijke afvalvetten.10
Ook NV Norther was een belangrijk onderdeel voor Electrawinds. Zij is de onderneming die
het off-shore windmolenpark op de Noordzee uitbaat. Electrawinds beheerde deze onderneming
samen met Air Energy, welke onder de controle van Eneco valt. Elk had 50% van de
onderneming in handen. Daarnaast bezat Electrawinds nog verscheidene windturbines en
zonneparken in onder meer Ierland, Italië, Bulgarije, Roemenië, Servië en Zuid-Afrika.
10. Bijna alle deelvennootschappen van Electrawinds NV werden verkocht. Op de verdere
afwikkeling wordt later uitvoerig ingegaan.
8 X, “Electrawinds gaat dit jaar nog naar de beurs.”, Trends 2 mei 2012,
http://trends.knack.be/economie/bedrijven/electrawinds-gaat-dit-jaar-nog-naar-de-beurs/article-normal-
238237.html 9 www.biostoom.be/energie-opwekking 10 www.biopower.be/homepage/biopower-oostende/
15
Afdeling 2. Sleutelfiguren in het Electrawinds-verhaal
11. Als hoofdpersonage kan zonder twijfel de familie Desender worden aangeduid. Luc en
diens broer Paul Desender zijn de stichters van Electrawinds NV. Luc Desender was eveneens
jarenlang Electrawinds topman als CEO. Onder meer via hun familieholding Winpar waren zij
hoofdaandeelhouders van Electrawinds NV.
12. Luc Desender leende eveneens geld aan enkele van diens senior-managers opdat zij hun
opties in aandelen van Electrawinds konden omzetten. In ruil ontving hij een pand op deze
aandelen als zekerheid.11
13. Tijdens de reeds besproken beursgang in 2012 was Electrawinds opnieuw op zoek naar
kapitaal, dit keer om de beursgang voor een deel zelf te helpen bekostigen. Hiervoor werd
beroep gedaan op een aantal privé-investeerders die dit geld verschaften via Winpar, de
onderneming van de familie Desender waar vooral Luc actief is. Hier zouden Baltisse (het
investeringsfonds van F. Balcaen), Vlaeynatie en Jos Sluys (eigenaar van investeringsbedrijf
Saffelberg) de belangrijkste namen achter deze investering zijn.12 Alle drie de investeerders
zouden hiervoor en daarna nog meer leningen hebben verstrekt aan Desender, waardoor zij
diens grootste private schuldeisers uitmaken. Over de hierboven besproken transactie valt
overigens nog op te merken dat Desender zijn vorderingen op zijn senior-managers verder zou
verpand hebben naar de privé-investeerders als zekerheidsmechanisme voor hun
investeringen.13 Indien de schulden niet konden worden terugbetaald, werden de investeerders
Sluys, Vaeynatie en Baltisse dus eigenaars van de aandelen. Dit zorgde ervoor dat ook zij een
belang hadden bij de toekomst van Electrawinds.14
11 P. DENDOOVEN, “Desender verpandde zijn eigen management”, De Standaard 28 januari 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140128_00951088 12 P. DENDOOVEN, “Patstelling bij electrawinds compleet”, De Standaard 1 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131130_00864905 13 P. DENDOOVEN, “Desender verpandde zijn eigen management”, De Standaard 28 januari 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140128_00951088 14 W. LECLUYSSE, “Waar ging het fout bij electrawinds?” De Standaard 19 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550
16
14. Ook Sp.a boegbeeld Johan Vande Lanotte kan hier worden vermeld. Hij was van 2007
tot 2010 voorzitter van de raad van bestuur van Electrawinds en had ook participaties in de
onderneming. Of de minister zich al dan niet schuldig maakte aan belangenvermenging werd
in vele, vaak politiek gekleurde artikels breed uitgesmeerd.15 De minister beet van zich af door
onder meer Jean-Marie Dedecker voor de rechter te slepen wegens laster en eerroof16, echter
zonder succes.17 Of de beschuldigingen aan het adres van Vande Lanotte al dan niet
gerechtvaardigd zijn wordt hier in het midden gehouden, maar vast staat dat Electrawinds voor
grote bedragen overheidssubsidies en investeringen in de wacht sleepte.
15. Zo investeerden verschillende overheidsfondsen voor miljoenen euro’s in Electrawinds.
Het Gimv investeringsfonds is hierbij de grootste schuldeiser van Electrawinds. Zij is een
Europese investeringsmaatschappij, opgericht door de Vlaamse regering, die onder meer Gimv
XL en Gimv NV overkoepelt.18
Gimv, maar ook het Federale investeringsfonds FPIM19 en het Vlaams-Federaal gemengde
infrastructuurfonds TINC20 dat verbonden is met Belfius verstrekten tonnen kapitaal aan
Electrawinds.
Ook Participatiemaatschappij Vlaanderen, kort gezegd PMV, is een belangrijke schuldeiser van
de onderneming. Dit overheidsfonds pompte eveneens een paar miljoen euro’s in Electrawind.
16. Electrawinds genoot eveneens van een heleboel subsidies, waaronder de
ecologiepremies.21 Dit en het enorme bedrag van de investeringen leidde tot veel vragen en
beschuldigingen22 door politici in de kamer en het parlement toen in 2013 bleek dat het bedrijf
15 E. VERGAUWEN, “Vande Lanotte: Ik stap naar rechter voor laster en eerroof”, De Standaard 3 December
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131203_00869725 16 B. VAN BELLE, “Vande Lanotte dient een klacht in tegen Dedecker” De Standaard 8 januari 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140108_00918237; VAN BELLE B., “Dedecker: klacht bewijst mijn gelijk”,
De Standaard 8 januari 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140108_00918496; 17 X, “Jean Marie Dedecker vrijgesproken van laster en eerroof”, Het Nieuwsblad 21 april 2015,
http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150421_01641913 18 Jaarverslag Electrawinds NV, 30 juli 2015 mbt boekjaar 2013, 5 19 W. LECLUYSSE, “Waar ging het fout bij Electrawinds?” De Standaard 19 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550 20 Voorheen: DG Infra+ 21 Vr. en Antw. Kamer 2010-11, 10 juni 2011 (L. VEREECK, antw. I. LIETEN) 22 E. VERGAUWEN, “Lieten: Stop met zinloze beschuldigingen Electrawinds”, De Standaard 4 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131204_00871247; B. VAN BELLE, “Groen vraagt tekst en uitleg van
17
in grote financiële moeilijkheden verkeerde en zijn opeisbaar geworden schulden niet meer kon
terugbetalen.23 Grootste zorg was vooral dat het bedrijf privé bestuurd werd, terwijl het voor zo
een groot deel door overheidsgelden werd gesteund. Dit was doordat de meeste investeringen
door overheidsfondsen verstrekt werden in de vorm van achtergestelde leningen. Hierdoor
verwierf de overheid slechts een minimaal zeggenschap en controle in het bedrijf.24
Daarenboven hebben zij een slechtere zekerheidspositie dan buitengewone schuldeisers.
17. Als betrokken banken treden vooral KBC, ING, BNP Paribas Fortis en Belfius op de
voorgrond. Zij verstrekten grote bedragen aan kredieten, maar hielden zich vast aan relatief
sterke zekerheden, waardoor zij in beginsel weinig druk uitoefenden op het noodlijdende
bedrijf.25 Er kan nog worden opgemerkt dat gezien Belfius een staatsbank is, eventuele
verliezen onrechtstreeks op de kap van de overheid terecht zouden komen.26
18. Ook Groenkracht CVBA is een belangrijke speler in dit dossier. Dit is een coöperatieve
vennootschap die zo een 4000 particuliere spaarders samenbracht om te beleggen in groene
stroom. In realiteit ging bijna al het geld echter naar eenzelfde project, namelijk Electrawinds.
Vele spaarders dachten dat ze een stukje windmolen mee financierden aan een mooi dividend,
maar ze verstrekten de facto achtergestelde leningen aan Electrawinds.27
19. Tenslotte moet in dit dossier zeker Publifin nog worden vermeld. Ten tijde van het
Electrawinds-verhaal heette deze Waalse intercommunale nog Tecteo. In beginsel was zij een
buitenstaander die in verschillende sectoren actief is, maar na vele en aanslepende
bevoegde ministers”, De Standaard 1 april 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140401_01050056; P.
DENDOOVEN P. en RDC, “Dedecker wil parlementaire onderzoekscommissie Electrawinds”, De Standaard 1
april 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140401_01050205 23 Jaarverslag Electrawinds NV 30 juli 2015 mbt boekjaar 2013, 5. 24 W. LECLUYSSE., “waar ging het fout bij electrawinds?” De Standaard 19 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550; Jaarverslag Electrawinds NV 30 juli 2015 mbt boekjaar
2013, 5. 25 P. DENDOOVEN en J. TEMMERMAN, “Banken hebben geen baat bij forceren Electrawinds-dossier”, De
Standaard 5 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131205_00872597; Jaarverslag Electrawinds NV
30 juli 2015 mbt boekjaar 2013, 6 26 P. DENDOOVEN, “Electrawinds kost 91 miljoen euro aan belastingbetaler”, De Standaard 1 april 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140331_01049748 27 P. DENDOOVEN, “Duizenden spaarders dreigen te verliezen door Electrawinds”, De Standaard 4 december
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131203_043; W. LECLUYSSE, “Waar ging het fout bij electrawinds?”
De Standaard 19 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550
18
onderhandelingen is zij als overnemer van grote delen van Electrawinds uit de bus gekomen
die bepaalde activiteiten van de onderneming nu voortzet onder de naam Elicio.28
Afdeling 3. Eerste pogingen tot herstel
20. Begin 2013 kwamen de eerste concrete moeilijkheden voor Electrawinds boven. Een
pak leningen werden opeisbaar en doordat veel projecten zich nog maar in een opstartfase
bevonden, brachten deze nog niet genoeg rendement op om de opeisbare schulden te kunnen
aflossen. Gezien de omvang en de complexiteit van de zaak worden hieronder slechts de feiten
geschetst die relevant waren voor het verdere verloop van het dossier.
21. Electrawinds was broodnodig op zoek naar nieuwe investeerders nadat de beursgang in
Frankfurt in 2012 minder opleverde dan gehoopt, en dat ook een lancering op Euronext Brussel
niet mogelijk bleek.29 Omdat de nodige akkoorden tot vorming van nieuw kapitaal uitbleven,
werd een overeenkomst getekend waar de opeisbaar geworden achtergestelde leningen van DG
Infra+30, PMV en de Gimv fondsen 3 maanden uitstel van betaling kregen.31 Na enkele
overbruggingskredieten door onder meer Groenkracht en een stand-still overeenkomst met de
banken midden 2013 was de tijdelijke liquiditeit van Electrawinds gewaarborgd, toch was er
dringend nood aan een structurele oplossing.32
22. In november 2013 kwam er een eerste concreet voorstel om Electrawinds te redden. Dit
voorstel was intussen broodnodig, gezien de overeenkomst met de banken op aflopen stond en
zij dus bijna hun zekerheden konden laten gelden.33 Het voorstel was afkomstig van
investeringsconsortium Gimv, PMV en DG Infra + samen met Fortino, de investeringsholding
van voormalig Telenet topman D. Sickinghe en R. Berckmoes.34 Deze laatste had tot dan toe
geen banden met Electrawinds en was aldus een externe geïnteresseerde. Hoewel dit voorstel
28 Infra 26, nr. 51 29 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013, 6 30 Nu gekend als TINC 31 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013, 5 32 Ibid., 6. 33 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013, 7. 34 P. DENDOOVEN en WLE, “Top electrawinds wil tijd winnen”, De Standaard 21 november 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131121_00849530;
19
werd gesteund door onder meer FPIM en de banken, ging het reddingsplan niet door.35 De
historische aandeelhouders gingen immers niet akkoord met het plan, dit mede door druk van
de privé schuldeisers van Winpar.36 De aanvaarding van dit plan zou immers betekenen dat de
belangen van de oorspronkelijke aandeelhouders quasi volledig zouden verwateren en de
nieuwe investeerders de controle zouden overnemen.37
Afdeling 4. Gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord
23. Na deze afgesprongen deal volgde een reeks niet-concrete voorstellen en speculaties
over eventuele geïnteresseerden, maar ook hier kwam geen oplossing uit de bus. Ondertussen
was het begin december 2013 en werd het echt heet onder de voeten van Electrawinds.
§ 1. Verzoekschrift tot openen van een gerechtelijke reorganisatie
24. Op 9 december 2013 besloot de raad van bestuur van Electrawinds dan ook om
bescherming te zoeken onder de Wet continuïteit ondernemingen.38 Zij diende een
verzoekschrift tot opening van een procedure in bij de rechtbank van koophandel van Brugge,
afdeling Oostende.
§ 2. Kortgedingprocedure tussen verzoekschrift en openen procedure
25. Tussen het indienen van het verzoekschrift en de beoordeling door de rechtbank werden
onderhandelingen tot overname van bepaalde delen van Electrawinds verdergezet. Toen de
onderhandelingen over de eventuele verkoop van kroonjuweel Biostoom NV aan Bionerga NV
concreet werden, startten de vehikels rond Gimv, die schuldeiser, maar eigenlijk tegelijkertijd
ook aandeelhouder zijn, een kortgedingprocedure op eenzijdig verzoekschrift bij de rechtbank
35 P. DENDOOVEN, WLE en EDM, “Aandeelhouders electrawinds verwerpen reddingsplan”, De Standaard 25
november 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131124_00854734; Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli
2015 mbt boekjaar 2013, 7 36 Supra. 15, nr. 13 37 P. DENDOOVEN, W. LECLUYSSE en EDM, “Aandeelhouders electrawinds verwerpen reddingsplan”, De
Standaard 25 november 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131124_00854734; W. LECLUYSSE, “Waar
ging het fout bij electrawinds?” De Standaard 19 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550 38 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013, 7.
20
van koophandel op 13 december 2013.39 Dit kortgeding was wel degelijk ontvankelijk,
aangezien de WCO uitdrukkelijk bepaalt dat actiemogelijkheden buiten de WCO onverkort
blijven gelden.40
26. Reden voor het kortgeding was dat een reddingsplan vanwege Gimv en Fortino in het
kader van een WCO-procedure belemmerd zou worden indien Biostoom verkocht zou worden.
Biostoom was immers een belangrijke bron van inkomsten voor Electrawinds NV. Verkoop
ervan zou volgens de eisers de continuïteit van de schuldenaar ernstig in het gedrang brengen.
Verder zou de verkoop een te lage prijs opleveren volgens de eisers, aangezien het lijkt alsof
Electrawinds deze zo snel mogelijk wil doorvoeren en het onderhandelingsproces dus niet
competitief en ordelijk gebeurt.
27. De rechtbank volgde de visie van de eisers en legde een verbod op om tot
desinvesteringen over te gaan, op straffe van een dwangsom van 25 miljoen euro per inbreuk.41
28. De rechtbank vorderde echter eveneens een bijzondere zitting op 17 december 2013
zodat een tegensprekelijk debat betreffende de gevorderde maatregel kon worden gevoerd.42
Deze uitspraak kan worden gezien als een voorwaardelijk kortgeding. Het eenzijdig
verzoekschrift wordt relatief makkelijk toegekend, maar de uitspraak zelf wordt afhankelijk
gesteld van het instellen van een tegensprekelijk kortgeding binnen zeer korte termijn.43
29. Ten gevolge van dit tegensprekelijke debat werd in casu het verbod om delen van
Electrawinds NV te verkopen ingetrokken op 18 december.44 De rechtbank oordeelde immers
dat zulk verbod de facto zou neerkomen op een tijdelijke, gedeeltelijke ontneming van het
beheer. Verder werd volgens de rechtbank voldoende aangetoond dat Electrawinds met de
verkoop wel degelijk de continuïteit van de onderneming beoogde, waardoor een verderzetting
van het verbod niet opportuun werd geacht.45
39 Vz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 13 december 2013, TRV 2014, 192. 40 Ibid. 41 Vz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 13 december 2013, TRV 2014, (192) 194. 42 Ibid. 43 Vz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 13 december 2013, TRV 2014, (192) 194. 44 Vz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 18 december 2013, TVR 2014, (194) 194. 45 Ibid.
21
30. De eisers vorderden eveneens de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder in dit
kortgeding. Dit werd echter niet toegestaan door de rechtbank, aangezien zij van oordeel was
dat de eisende partijen geen fouten of kennelijke kwade trouw aantoonden in hoofde van het
bestuur bij de voorgenomen verkoop van activa.
§ 3. Vonnis tot opening van de procedure
31. Bij vonnis van 26 december 2013 werd de aanvraag tot opening van de procedure tot
gerechtelijke reorganisatie goedgekeurd door de rechtbank van koophandel Brugge, afdeling
Oostende. Zowel voor Electrawinds NV46 als SE Electrawinds47 werd het openen van de
procedure toegestaan.
3.1. Bevoegdheid rechtbank
32. Met betrekking tot SE Electrawinds verklaarde de Belgische rechtbank zich bevoegd,
ondanks dat de plaats van de statutaire zetel van SE Electrawinds in Luxemburg gelegen is. De
rechtbank verwees hiervoor naar de insolventieverordening48. De gerechtelijke reorganisatie
onder collectief akkoord geldt volgens bijlage A van de insolventieverordening immers als
insolventieprocedure die onder deze verordening valt.49
33. Meer specifiek maakte de rechtbank gebruik van artikel 3.1. Dit artikel bepaalt immers
dat de lidstaat waar de onderneming zijn voornaamste belangen heeft, bevoegd is om een
insolventieprocedure te openen. Verder speelt het weerlegbare vermoeden dat het centrum van
de voornaamste belangen is waar de onderneming diens statutaire zetel is gevestigd.
34. De rechtbank oordeelde in casu dat dit vermoeden voldoende werd weerlegd doordat
alle beslissingen in België worden genomen, dat nagenoeg alle schuldeisers, bestuurders en
46 Kh. Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV 2014, (208) 209, noot M. ROELANDS. 47 Kh. Brugge (afd. Oostende), 26 december 2013, TVR 2014, (199) 199. 48 Verord.Raad nr. 1346/2000, 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, Pb. L. 30 juni 2000, afl. 160, 1.
(Hierna: Insolventieverordening) 49 Ook de overdracht onder gerechtelijk gezag valt onder deze bijlage en is dus een insolventieprocedure volgens
deze verordening. Het minnelijk akkoord wordt er niet onder begrepen.
22
meerderheidsaandeelhouders Belgisch zijn, en ook alle raden van bestuur plaatsvinden in
België. Ook het feit dat NV Electrawinds Belgisch is en dit de enige participatie is waar SE
Electrawinds aandelen van in handen heeft, diende als indicator tot het bewijs dat het centrum
van de voornaamste belangen in België ligt.
3.2. Respecteren termijnen
35. Volgens artikel 24, §1, eerste lid WCO moet de zaak worden behandeld binnen de 14
dagen na het indienen van het verzoekschrift. In casu werd het verzoekschrift ingediend op 9
december 2013 en werd de verzoeker gehoord op 19 december 2013. Na deze behandeling
velde de rechtbank zijn vonnissen op 26 december 2013. Dit is minder dan 8 dagen na de
behandeling van het verzoek die wordt voorgeschreven in artikel 24, §1, tweede lid. De
termijnen werden aldus gerespecteerd waardoor de vonnissen rechtsgeldig werden geveld.
3.3. Tussenkomende partijen
36. De rechtbank acht zichzelf dus bevoegd en staat in beide vonnissen alle partijen toe die
ervoor opteerden om tussen te komen in de procedure. Deze partijen kwamen tussen op basis
van artikel 5, lid 3 WCO, welk bepaalt dat elke belanghebbende vrijwillig kan tussenkomen in
de procedures die de WCO organiseert, in casu een gerechtelijke reorganisatie door collectief
akkoord.
37. Deze tussenkomst gebeurt bij verzoekschrift dat op straffe van nietigheid de middelen
en conclusies bevat.50 Er moet slechts een belang worden aangetoond alvorens de rechtbank
hun tussenkomst ontvankelijk verklaart. Zulk belang wordt onder meer aanvaard indien de
aanvrager tot tussenkomst samenwerkt met de onderneming die bescherming onder de WCO
aanvraagt. Ook schuldeisers of onderhandelingspartners van de onderneming in moeilijkheden
hun tussenkomst wordt aanvaard.
38. Het is van belang om in de procedure tussen te komen aangezien slechts tussengekomen
belanghebbenden hierdoor partij worden in de procedure. Dit is onder meer van belang bij het
instellen hoger beroep tegen een gehomologeerd reorganisatieplan.51
50 Art. 5, lid 3 WCO. 51 Art. 28, §8 en art. 29 WCO.
23
3.4. Aanstelling gerechtsmandatarissen
39. De vrijwillig tussengekomen partijen Gimv, Fortino en PMV verzochten om de
aanstelling van een voorlopig bewindvoerder, minstens een gerechtsmandataris. Zij vorderden
dit op basis van de artikels 28, §1 en in ondergeschikte orde 28, §2 WCO.
40. Electrawinds NV en SE Electrawinds zelf gingen akkoord met de aanstelling van een
gerechtsmandataris conform artikel 27, §1 WCO. Aanstelling van gerechtsmandataris door
gebruik te maken van dit laatste artikel is echter minder verregaand dan de aanstelling op basis
van artikel 28 WCO. Wanneer een mandataris wordt aangesteld op basis van artikel 27 is deze
eerder een begeleider van de vennootschap en moet er geen grove fout of tekortkoming worden
aangetoond.52
41. Tussengekomen partij Tecteo vorderde een sekwester van het aandelenregister. Zij deed
dit op basis van artikel 21 WCO, welk bepaalt dat elke belanghebbende het overmaken van
relevante stukken kan vorderen.
42. De rechtbank oordeelde dan ook dat aanstelling op basis van artikel 27 WCO niet
verregaand genoeg zou zijn en willigde de eis tot aanstelling van een gerechtsmandataris in
door gebruik te maken van artikel 28, §1 WCO. Zij oordeelde eveneens dat aan het verzoek
van Tecteo reeds onrechtstreeks tegemoet werd gekomen door de aanstelling van de
gerechtsmandatarissen.
In haar vonnis oordeelt zij hiervoor bevoegd te zijn, aangezien zij niet gebonden is door wat de
rechter in kortgeding eerder reeds besliste betreffende de aanstelling van een voorlopig
bewindvoerder. Verder acht zij bewezen dat L. Desender zich niet gedroeg als een normaal
bestuurder en dat er zware tekortkomingen waren in het beheer, die echter niet noodzakelijk
foutief zijn. De rechtbank volgde immers de redenering dat L. Desender geen beslissingen kan
maken puur in het belang van de vennootschap, aangezien derden (onder meer J. Sluys) de facto
52 M. ROELANDS, “De gerechtsmandataris als actiemiddel in het kader van de WCO bij conflicten in de
vennootschap” (noot onder Kh. Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013), TRV 2014, (218) 220.
24
een deel van zijn aandelen controleren en hij dus door hen beïnvloed wordt. SE Electrawinds
en Electrawinds NV waren overigens zelf reeds akkoord gegaan met de eventuele aanstelling
van een gerechtsmandataris op de zitting van 19 december 2013.53
De rechtbank besliste hierdoor dat de aanstelling van gerechtsmandatarissen meer aangewezen
was dan het aanstellen van een voorlopig bewindvoerder. Er werd immers geen kennelijke
kwade trouw of kennelijke grove fouten in hoofde van het bestuur bewezen.
43. De taak van de 3 aangestelde gerechtsmandatarissen bestond erin om L. Desender en
NV LDS te vervangen in de raad van bestuur en in het nemen van beslissingen aangezien zij
bij zowel Electrawinds NV als SE Electrawinds de pet zouden dragen en niet meer in staat zijn
om het vennootschapsbelang als prioritair te beschouwen. Eveneens moeten deze
mandatarissen de onderneming bijstaan in de gerechtelijke reorganisatie en een inventaris
opmaken van de aandelenstructuur van Electrawinds en diens deelvennootschappen.
44. Dat de rechtbank besliste om een deel van de raad van bestuur te laten vervangen door
de gerechtsmandatarissen is opmerkelijk. Dit is immers een vrij verregaande opdracht tot
inmenging in het bestuur, welke de facto bijna overeenkomt met een voorlopig bewindvoerder
in de zin van artikel 28, §2 WCO.54 Nochtans vereist de aanstelling van een voorlopig
bewindvoerder een kennelijk grove fout of kennelijk kwade trouw, welke duidelijk strengere
voorwaarden zijn dan de vereiste kennelijk grove tekortkoming voor het aanstellen van een
gerechtsmandataris. De rechtbank baseerde haar ruime interpretatie op de parlementaire
voorbereiding bij artikel 16 van de Wijzigingswet, waarin letterlijk wordt aangegeven dat de
rechtbank vrijelijk de reikwijdte en de duur van de opdracht kan bepalen, welke kan gaan tot
een algemenere opdracht zoals die van een voorlopige bewindvoerder.55 Er wordt hier dus een
versoepeling toegestaan door de wetgever, waardoor de rechtbank meer ruimte krijgt om de
gerechtsmandataris een gepaste opdracht te geven, welke dezelfde inhoud hebben als de
53 Kh. Gent (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV, 2014, (199) 199.; Kh. Brugge (afd. Oostende) 26 december
2013, TRV 2014, (208) 209, noot M. ROELANDS.
54 J. RASQUIN, “Overdracht van ondernemingen in het kader van de wet betreffende de continuïteit van de
onderneming”, in: X, faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2016, (I.K.1) I.K.12. 55 Wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen, Parl.St.
Kamer 2010-14, nr. 2692/001, 18.
25
opdracht van een voorlopig bewindvoerder, zonder dat echter een grove fout of kwade trouw
moet worden aangetoond.
3.5. Duur van de opschorting
45. De rechtbank stond de opening van de gerechtelijke procedure toe, gezien alle
voorwaarden hiertoe leken te zijn vervuld. Zij beperkte de duur van de opschorting echter wel
tot 3 maanden, in plaats van de 6 maanden die door de verzoekers werd gevraagd.56 Volgens
de rechtbank is een langere termijn niet aangewezen gezien het plan in grote lijnen reeds gekend
is en dat een snelle afronding in het belang van alle partijen is. Artikel 24, §2 WCO bepaalt een
maximale termijn van opschorting van 6 maanden, waardoor de rechtbank dus steeds een
kortere termijn mag opleggen. Zij bepaalt deze termijn immers ambtshalve, dus ook zonder de
vordering van tussengekomen partij Tecteo om de opschorting tot 3 maanden te beperken kon
de rechtbank dit besluit nemen.
3.6. Bijkomende informatieverplichtingen
46. Tenslotte legde de rechtbank nog enkele bijkomende informatieverplichtingen op aan
NV Electrawinds. Onder meer werden bepaalde stukken vereist bij het indienen van een
eventueel verzoek tot verlenging van de opschorting. Ook moesten de mededelingen aan
schuldeisers ter kennis van de rechtbank gebracht worden en moest er bij de indiening van het
reorganisatieplan een aangepaste lijst met schuldeisers worden gevoegd. De rechtbank mag dit
op basis van artikel 24, §4 WCO, om zo de opvolging van de procedure te vergemakkelijken.
§ 4. Tijdens de opschorting
47. De rechtbank stond dus een opschorting toe van 3 maanden, wat wil zeggen dat deze
liep tot 27 maart 2014. Tot dan was Electrawinds dus beschermd tegen zijn schuldeisers en
konden deze in beginsel dus hun zekerheden niet doen gelden, of het faillissement van de
onderneming verkrijgen.
56 Kh. Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV 2014, (208) 216, noot M. ROELANDS.
26
48. Een eerste reorganisatieplan werd ingediend op 20 februari 2014 ter griffie, het hield
een investeringsvoorstel in komende van Gimv en PMV, welk in beginsel op 13 maart 2014
gestemd zou worden.
Tecteo startte op 5 maart 2014 echter een procedure om het ingediende reorganisatieplan op te
schorten met als argument dat een positieve stemming en homologatie door de rechtbank
onzeker is omdat Groenkracht het reorganisatieplan zou verwerpen.57 Als reactie hierop werd
het oorspronkelijke reorganisatieplan dan ook ingetrokken door Electrawinds.
49. Er werden nu concrete onderhandelingen met Tecteo gestart en door deze nieuwe
wending werd de verlenging van de WCO-procedure met 1 maand gevraagd. De rechtbank
keurde dit in eerste instantie niet goed omdat er geen bindende afspraken waren gemaakt tussen
alle betrokken partijen, welke cruciaal waren voor een overbruggingskrediet vanwege Tecteo.
Het verkrijgen van een overbruggingskrediet was immers een voorwaarde om de WCO-
procedure met een maand te kunnen verlengen.58 Na het maken van bindende afspraken werd
de verlenging uiteindelijk toch toegestaan op 25 maart 2014.
50. Een nieuw reorganisatieplan, op basis van een voorstel van Tecteo ditmaal, werd
ingediend op 27 maart 2015. Het plan werd door de rechtbank van koophandel gehomologeerd
op 22 april 2014 na een positieve stemming enkele dagen eerder.59
§ 5. Akkoord met Tecteo
51. Het akkoord met Tecteo, huidig Publifin, is heel belangrijk in dit dossier. Tecteo nam
immers een groot deel van de schuldenberg van Electrawinds over, waardoor een faillissement
naar alle waarschijnlijkheid vermeden kon worden. Het plan bevatte de overname van bepaalde
activiteiten van NV Electrawinds, alsook van 30 werknemers. Verder werd SE Electrawinds
vrijgemaakt van 4,3 miljoen euro schulden door kwijtschelding of overname ervan.60
57 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013 p. 9. 58 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013 p. 9. 59 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 816; De homologatie van beide
reorganisatieplannen gebeurde door de rechtbank van koophandel te Gent, afdeling Oostende. Ten tijde van de
toekenning van de opschorting heette dit nog rechtbank van koophandel te Brugge, afdeling Oostende. 60 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 818.
27
52. Volgens de geactualiseerde lijst van schuldeisers waren er bij SE Electrawinds 12
schuldeisers, waarvan 2 buitengewone. Deze laatsten hadden meer dan ¾ van de openstaande
schuldvordering tegenover SE Electrawinds in handen. In het akkoord worden de gewone
schuldvorderingen voor 50% terugbetaald in 5 jaarlijkse schijven van 2014 tem 2018. Hier
horen de vorderingen van de dochtervennootschappen op moedervennootschap SE echter niet
bij, die werden immers kwijtgescholden. Dit verschil in behandeling wordt verantwoord
doordat de dochtervennootschappen er belang bij hebben dat hun moedervennootschap solvabel
blijft gezien zij instaat voor hun coördinatie, werking en organisatie.61 De schuldvorderingen
van de 2 buitengewone schuldeisers, Groenkracht CVBA en FPIM, worden allebei integraal
overgenomen door Elicio. Deze schuldvorderingen worden echter onder verschillende
modaliteiten en percentages terugbetaald.62 Hoewel dit verschil in behandeling volgens de
rechtbank niet redelijk werd verantwoord, besliste zij toch om het reorganisatieplan te
homologeren.
53. Ook in het reorganisatieplan van Electrawinds NV worden niet alle schuldeisers over
dezelfde kam geschoren. Hier stemden maar liefst 101 schuldeisers, die samen zo een 100
miljoen euro van de verschuldigde 100,6 miljoen vertegenwoordigden in met het voorstel.
Slechts 2 schuldeisers keurden het voorstel af. Van de 165 schuldeisers in totaal, waren er 11
buitengewone schuldeisers. Zij vertegenwoordigden maar liefst 94 miljoen euro van het totaal
verschuldigde bedrag. Sommige schulden werden overgenomen door Elicio, andere bleven
achter in Electrawinds NV.
De gewone schuldeisers wiens schulden niet werden overgenomen door Elicio, werden
verdeeld in 2 categorieën, naargelang ze 38% dan wel 15% van de verschuldigde hoofdsom
zouden worden terugbetaald. De dochtervennootschappen die wél worden overgedragen aan
Elicio en de schuldvorderingen van Electrawinds NV ten aanzien van SE Electrawinds worden
echter volledig kwijtgescholden. Dit verschil in behandeling werd verklaard op dezelfde wijze
als bij SE Electrawinds, namelijk dat de dochtervennootschappen er belang bij hebben dat hun
moederonderneming solvabel blijft. De openbare schuldeisers worden in navolging van artikel
61 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 818. 62 Infra 27, nr. 53.
28
49/1 WCO op dezelfde wijze terugbetaald als de best behandelde gewone schuldeiser, namelijk
in 5 jaarlijkse schijven, tot 38% van hun schuldvordering is vergoed.
54. De buitengewone schuldeisers worden ook bij Electrawinds NV overgenomen door
Elicio, net als bij het reorganisatieplan van SE Electrawinds. Ook deze categorie schuldeisers
werd onderworpen aan een gedifferentieerde terugbetaling. De banken ontvangen een hogere
terugbetaling dan de institutionele investeerders bij het reorganisatieplan van Electrawinds NV,
maar dit werd afdoende gemotiveerd volgens de rechtbank. Voor de betere behandeling van
CVBA Groenkracht is er echter geen zulke verklaring voorhanden. De schuldvorderingen van
CVBA Groenkracht op Electrawinds SE en NV worden immers voor 92,63% overgenomen,
daarbovenop komt nog een intrest van 2%, 2,25% en 2,5% die wordt terugbetaald per voorziene
betalingsschijf in 2019, 2021 en 2025.63 Institutionele investeerders daarentegen moeten het bij
Electrawinds NV stellen met een terugbetaling van 28,93% zonder intrest64, net als bij het plan
van SE Electrawinds, waar FPIM slechts voor 27,73% wordt terugbetaald, eveneens zonder
intresten.65 Het is dus duidelijk dat de spaarders van CVBA Groenkracht beter uit beide
reorganisatieplannen komen dan de overheid. Mogelijke verklaring dat FPIM hiermee akkoord
ging kan zijn dat de overheid de terugbetaling van de spaargelden van 4000 particuliere
spaarders (en dus kiezers) prioritair achtte. Ook komen werknemers goed uit het voorstel,
aangezien (zo goed als) alle banen behouden blijven. Dit was bij een faillissement
waarschijnlijk anders geweest, aangezien daar de nadruk zou gelegen hebben op het vergoeden
van schuldeisers, in plaats van een redding van de onderneming en dus jobs, zoals hier voorop
werd gesteld.
55. Ondanks de gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers homologeerde de
rechtbank het reorganisatieplan. In beginsel is een ongelijke behandeling van schuldeisers
toegestaan, maar slechts indien dit verschil in behandeling redelijk verantwoord is. Hoewel
voor de bevoordeelde positie van Groenkracht geen echte verantwoording voorhanden was,
keurde de rechtbank het plan toch goed. Zij argumenteerde hiervoor dat het plan werd
goedgekeurd door de meerderheid van de schuldeisers en niemand de schuldvordering van
63 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 818; Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014,
TRV 2014, (821) 823, noot M. ROELANDS. 64 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (821) 823, noot M. ROELANDS. 65 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 818.
29
Groenkracht CVBA betwistte op basis van artikel 46 WCO. De rechtbank oordeelde dat als de
schuldeisers zelf verzaken aan hun rechten door het plan goed te keuren dat een ongelijke
behandeling bevat, er geen schending is van de openbare orde.66 Hier week de rechtbank
duidelijk af van de heersende meerderheidsopvatting.
Kritische opmerking die hierbij kan worden gemaakt is dat de rechtbank hier geen rekening
hield met de eventueel geschonden belangen van andere stakeholders die niet in de
mogelijkheid waren om het reorganisatieplan af te keuren. De openbare orde strekt immers veel
verder dan de bescherming van de schuldeisers, maar kan bijvoorbeeld ook worden
doorgetrokken naar de belastingbetaler, die onrechtstreeks nadeel ondervindt aangezien de
overheid zijn schuldvorderingen grotendeels verloren ziet gaan.67 In deze context kan ook
geargumenteerd worden dat schuldeisers bij hun goedkeuring kozen voor de beste van alleen
slechte uitkomsten. Gezien de directe noodzaak om een oplossing te vinden stonden zij als het
ware wat met de rug tegen de muur. In dat geval is het in principe aan de rechtbank om een
weloverwogen beslissing te maken bij het al dan niet homologeren van het reorganisatieplan.
Tenslotte interpreteerde de rechtbank artikel 46 WCO ook erg strikt door te bepalen dat het niet
gebruiken van de betwistingsmogelijkheid gelijkgesteld kan worden met een afstand van recht.
Afdeling 5. Verdere afwikkelingen
56. Behalve de overname door Finpart van voornamelijk de windactiviteiten, welke een
groot deel van Electrawinds uitmaakten, gebeurden voor, tijdens en na de WCO-procedure nog
verdere afwikkelingen van het bedrijf.
57. Zo werden in het tweede deel van 2013, nog voor de WCO-procedure, desinvesteringen
in het windpark Ballycadden in Ierland en in de solarafdeling van België succesvol afgerond.68
66 Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 820; Kh. Gent (afdeling Oostende) 22 april 2014,
TRV 2014, (821) 824, noot M. ROELANDS. 67 M. ROELANDS, “De afsluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie: beslissen enkel de
schuldeisers over de redelijke verantwoording van hun verschil in behandeling?” (noot onder Kh. Gent (afd.
Oostende) 22 april 2014), TRV 2014, (824) 825. 68 Jaarverslag Electrawinds NV 30 Juli 2015 mbt boekjaar 2013, 7.
30
Deze laatste werd overgenomen door DG Infra.69 Ballycadden wind farm werd door een
Londens investeringsbedrijf overgenomen.70 Ook de deelneming van 25% in on-shore
windmolenpark Vleemo werd verkocht, aan Aspiravi.71
58. Het belang van Electrawinds’ kroonjuweel, Biostoom, kwam in handen van Bionerga
voor 37,5 miljoen euro.72 Deze overeenkomst werd eind januari 2014 afgesloten, na het
kortgeding dat werd aangespannen om de verkoop niet te laten doorgaan.73 Bionerga is de
gecontroleerde dochteronderneming van Nuhma74, welke een Limburgse milieuholding is die
bestaat uit 44 gemeenten. De opbrengst van deze verkoop werden in beginsel verpand aan de
belangrijkste schuldeisers. Er werd echter een overeenkomst gesloten met hen, zodat de
opbrengsten niet integraal naar schuldenaflossing zouden gaan, maar ook gebruikt konden
worden om de lopende uitgaven te financieren tot het einde van de WCO-
beschermingsperiode.75
59. Ook de biomassa activiteiten gingen van de hand. Meest gekende onderdeel van deze
transactie is de biomassacentrale uit Oostende. Deze gaat nu door het leven gaan als Biopower
Oostende. Zij is nu in handen van het Britse Leo Group. Recente berichten melden echter dat
het ook na de overname nog steeds niet snor zit met de biomassaondernemingen. Zo werd recent
overheidssteun aangevraagd om de exploitatieverliezen te dekken.76 Opvallend detail is dat net
L. Desender degene is die deze steun vraagt, die zelfs na de verkoop blijkbaar nog steeds een
vinger in de pap de brokken heeft.77 De falende heropstart wordt geweten aan de lage
stroomprijzen, waardoor de onderneming opstartverliezen blijft lijden. Ook voor de Servische
69 P. DENDOOVEN., “Electrawinds krijgt ademruimte dankzij Limburgse gemeenten”, De Standaard 7 december
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131206_090 70 H. TACK, “Electrawinds verkoopt belang in Iers windmolenpark”, De Standaard 11 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131211_00882773 71 Jaarverslag Electrawinds boekjaar 2013, 8. 72 www.bionerga.be/nl/nieuwsenpers/21-01-2014-bionerga-koopt-biostoomcentrale-van-electrawinds 73 Supra 19, nr. 25 ev. 74 P. DENDOOVEN., “Electrawinds krijgt ademruimte dankzij Limburgse gemeenten”, De Standaard 7 december
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131206_090 75 Jaarverslag Electrawinds boekjaar 2013,8. 76 X, “Biopower in Oostende sluit voorlopig niet”, De Standaard 11 februari 2016,
www.standaard.be/cnt/dmf20160211_02122515 77 X, “Desender wil meer geld voor biomassa”, De Tijd 12 februari 2016,
http://www.tijd.be/nieuws/archief/Desender_wil_meer_geld_voor_biomassa.9731707-
1615.art?highlight=Electrawinds
31
renderingsinstallatie en Nederlandse biodieselfabriek leidde de overname niet tot een succes.
Zij zijn intussen gesloten na aanhoudende opstartverliezen.78
60. De activiteiten in Zuid-Afrika welke onder meer bestond uit een windturbine, werden
verkocht aan het Zuid-Amerikaanse bedrijf Tombolo Energy eind 2015.79
61. Na de afwikkelingen bleef Electrawinds over met nog enkele wind- en zonneparken in
Italië en windparken in Bulgarije en Roemenië, welke operationeel zijn en op het eerste zicht
goed draaien.80
62. Recent moest Electrawinds echter een nieuwe tegenvaller slikken. Winpar, de
controleholding van de familie Desender werd in maart 2016 immers failliet verklaard.81 Dit
faillissement komt er na een rechtszaak met PMV. De investeringsmaatschappij van de
Vlaamse Overheid probeerde destijds immers haar aandelen te verkopen aan Winpar door
middel van een put-optie toen Electrawinds in moeilijkheden kwam. Dit werd geweigerd door
Winpar, waarop PMV een rechtszaak aanspande, die in eerste instantie gewonnen werd. Winpar
zou hierdoor 20 miljoen euro moeten ophoesten.82 Zij gingen tegen deze beslissing in beroep,
maar beslisten nu toch om de boeken neer te leggen. Winpar is hoofdaandeelhouder van SE
Electrawinds. Hierdoor is de toekomst van het resterende bedrijf momenteel onzeker. Er zou
een koper moeten gevonden worden voor de aandelen die Winpar heeft in SE Electrawinds,
maar het is nog onduidelijk of Luc Desender, die zelf nog een persoonlijk belang van 6% in SE
78 D. ADRIAEN, “Controleholding Electrawinds failliet na strijd met PMV”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Controleholding_Electrawinds_failliet_na_strijd_met_PMV.974
4319-3088.art?ckc=1 79 D. ADRIAEN, “Electrawinds verkoopt zijn enige windturbine in Afrika”, De Tijd 04 december 2015,
www.tijd.be/nieuws/archief/Electrawinds_verkoopt_zijn_enige_windturbine_in_Afrika.9706596-
1615.art?highlight=electrawinds 80 D. ADRIAEN, “Controleholding Electrawinds failliet na strijd met PMV”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Controleholding_Electrawinds_failliet_na_strijd_met_PMV.974
4319-3088.art?ckc=1 81 D. ADRIAEN, “Controleholding Electrawinds failliet na strijd met PMV”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Controleholding_Electrawinds_failliet_na_strijd_met_PMV.974
4319-3088.art?ckc=1 82 X, “Stichter Electrawinds moet 20 miljoen ophoesten”, De Tijd 4 juli 2015,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Stichter_Electrawinds_moet_20_miljoen_ophoesten.9652177-
3088.art?ckc=1&ts=1456919395
32
Electrawinds heeft, dan wel FPIM die voor hetzelfde percentage in de onderneming actief is
hiervoor verantwoordelijkheid zal opnemen.83
63. Daarnaast besliste ook privé-spaarders vehikel CVBA Groenkracht om niet verder te
gaan. Waar zelfs Test-Aankoop in 2010 nog adviseerde om in Groenkracht te investeren84,
dreigden in 2013 duizenden spaarders hun spaargeld te verliezen toen Electrawinds in
moeilijkheden kwam. Groenkracht CVBA is momenteel in vereffening nadat op 23 Juni 2014
met quasi unanimiteit tot ontbinding werd gestemd op de buitengewone algemene vergadering
van aandeelhouders. Deze ontbinding kan echter nog niet worden voltrokken, omdat er nog
geld moet worden gerecupereerd van Electrawinds via openstaande vorderingen.
Afdeling 6. Conclusie
64. Al deze gegevens samen, doen toch enkele vragen rijzen. Hoe het mogelijk was dat het
grootste private groenestroombedrijf van België in zulke slechte papieren terecht kon komen is
moeilijk te duiden. Velen wijzen met een beschuldigende vinger naar roekeloos management.85
Opportunisme ligt in veel gevallen van ondernemingen in moeilijkheden mee aan de oorzaak
van het falen. Aangezien het een sterk stijgend bedrijf in een groeiende sector was, is dit
inderdaad niet uit te sluiten. Er was indertijd echter ook plotse daling van de internationale
energieprijzen, wat Electrawinds uiteraard ook geen goed heeft gedaan. Het lijkt er echter op
dat een combinatie van deze en andere factoren samen met de gebruikte financieringsmethoden
Electrawinds uiteindelijk de das om deden. Er lagen grote schulden op alle onderdelen van het
bedrijf. Verder zorgden onder meer ingewikkelde clausules met call- en put opties ervoor dat
er geen overeenkomst meer kon worden bereikt over waardering van de onderneming en dat
investeerders tegengestelde belangen begonnen te krijgen. Het is duidelijk gebleken dat de
83 D. ADRIAEN, “Controleholding Electrawinds failliet na strijd met PMV”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Controleholding_Electrawinds_failliet_na_strijd_met_PMV.974
4319-3088.art?ckc=1 84 X, “Wat met groenkracht”, Test aankoop 18 januari 2010, https://www.test-aankoop.be/invest/wat-met-
groenkracht-s644670.htm; P. DENDOOVEN, RDC en JTA, “Test Aankoop: diversifieer uw portefeuille”, De
Standaard 4 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131204_00870789 85 D. ADRIAEN, “Te veel rock-‘n-roll bij Electrawinds”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/nieuws/archief/Te_veel_rock_n_roll_bij_Electrawinds.9744444-
1615.art?highlight=Electrawinds
33
positie schuldeiser-bestuurder-aandeelhouder niet steeds een zwart-wit situatie is, zeker niet in
het geval waar verticale groepsconstructies aanwezig zijn.
65. Ook valt op dat bijna alle onderdelen van Electrawinds uiteindelijk werden overgelaten
aan oude bekenden. Zo werden een groot deel van de vloeibare biomassa activiteiten via
Biopower Holding overgedragen aan Bertrand Bornhausser, die Electrawinds destijds nog hielp
om zijn eerste stappen in de vloeibare biomassa te zetten. Ook Nethys werkte al eerder samen
met Electrawinds, evenals TDP86 die de Belgische zonneparken overnam. Deze laatste is
immers de facto in handen van Gimv en Belfius, welke oud-aandeelhouders en schuldeisers
zijn van Electrawinds.87 Hoewel dit eventueel verklaard kan worden doordat groene stroom
toch een specifieke markt is waar toch enige kennis van zaken vereist is voor geïnvesteerd zal
worden en men dus vlug met elkaar in contact komt, is dit toch een opvallend gegeven in dit
dossier.
66. Ook de media-aandacht die dit dossier met zich meebracht is opvallend doch logisch.
Electrawinds was namelijk een onderneming van zulke omvang waarvan slechts weinigen zich
vooraf een slechte afloop konden indenken. Het ondenkbare gebeurde toch, waar men dacht dat
we na de financiële crisis ons lesje hadden geleerd. Zware en aanslepende onderhandelingen
zorgden ervoor dat de particuliere investeerders van Groenkracht zo goed mogelijk van het
ergste gespaard bleven, waar het vooral publieke investeerders zijn die met een put blijven
zitten. Het uiteindelijke resultaat van de afwikkeling lijken op het eerste zicht een goede zaak,
Tecteo lijkt het immers vrij goed te doen met de overgenomen activiteiten. Toch mag nog niet
te vroeg victorie worden gekraaid, gezien de recente moeilijkheden van de biomassa-
activiteiten en het faillissement van Winpar.
86 Voorheen: DG Infra 87 B. SOUFFREAU, “Luxemburgse holding koopt Biomassa-activiteiten Electrawinds”, Energeia 5 November
2014, http://www.energeia.be/previewbe/2125-Luxemburgse-holding-koopt-biomassa-activiteiten-
Electrawinds.html?utm_campaign=belgie&utm_source=website&utm_medium=preview&utm_content=Luxemb
urgse+holding+koopt+biomassa-activiteiten+Electrawinds; D. ADRIAEN, “Electrawinds verdeeld onder
vrienden” De Tijd 5 november 2014,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Electrawinds_verdeeld_onder_vrienden.9563964-
3088.art?highlight=electrawinds
34
67. Dit dossier was heel interessant om te onderzoeken in het kader van deze thesis, gezien
de omvang en het grote aantal belanghebbenden. Er werd vooral aangetoond dat er voor het
openen van een gerechtelijke procedure reeds heel wat getouwtrek vooraf kan gaan en dat ook
tijdens de procedure vaak duchtig met modder wordt gegooid tussen verschillende partijen. Ook
de uitkomst blijkt niet voor elke schuldeiser even opportuun.
68. Bij deze case-study kwamen enkele moeilijkheden en opmerkingen boven betreffende
de positie van schuldeisers. Vooral de motivatie van de rechtbank om tot homologatie over te
gaan kan in vraag gesteld worden. Op dit, en andere aspecten wordt in de volgende
hoofdstukken uitgebreid ingegaan.
35
DEEL II. Onderneming in financiële moeilijkheden:
begripsomschrijving
69. Deze masterproef betreft de reorganisatie van ondernemingen die in financiële
moeilijkheden verkeren. Dit begrip is echter een vlag die vele ladingen dekt. Voordat een
verdere analyse kan worden gemaakt is een omschrijving van de begrippen ‘onderneming’ en
‘financiële moeilijkheden’ vereist om zo een betere kijk te krijgen op de toepassing ervan in het
verdere verloop van deze masterproef. Voor de volledigheid wordt vooreerst gestart met een
korte bespreking van de reorganisatie.
Afdeling 1. Reorganisatie
70. Het begrip reorganisatie behoeft geen omvangrijke beschrijving. Het omvat immers
verschillende methoden die worden aangewend om de structuur of omvang van de onderneming
te wijzigen. Deze structuurwijziging kan verschillende vormen aannemen en kan zowel
gerechtelijk als buitengerechtelijk georganiseerd worden. Als voornaamste voorbeelden van
reorganisatietechnieken kan gewezen worden op het (buiten)gerechtelijk minnelijk akkoord, de
juridische fusie, de inbreng van een bedrijfstak of algemeenheid of overdracht onder
gerechtelijk gezag. De kapitaalvermindering of collectief ontslag kunnen echter eveneens als
een reorganisatie van de onderneming worden beschouwd. Dit begrip overkoepelt tenslotte ook
de figuren van de gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord en juridische splitsing, welke
in deze masterproef besproken worden.
Afdeling 2. Begrip onderneming
71. Als titel werd er gekozen voor de term ‘onderneming in moeilijkheden’ in plaats van
vennootschap of handelaar in moeilijkheden. Dit omdat het begrip onderneming een bredere en
meer algemene reikwijdte heeft dan de andere 2 begrippen. Zoals reeds vermeld focust deze
masterproef echter op de gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord en in ondergeschikte
orde op de juridische splitsing. Deze omschrijving zal dan ook voornamelijk het wettelijke
36
toepassingsgebied van deze figuren behelzen, welke minder omvangrijk blijkt dan de algemene
beschrijving van het ondernemingsbegrip.
§ 1. In de regeling van de juridische splitsing
72. De regelgeving van de juridische splitsing wordt specifiek geregeld door Boek XI van
het Wetboek van Vennootschappen88. In dit onderdeel wordt echter niet gesproken over
ondernemingen maar over vennootschappen. Het specifieke toepassingsgebied omvat ‘alle
vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die door dit wetboek worden geregeld, behalve de
landbouwvennootschappen en economische samenwerkingsverbanden’. Concreet gaat het hier
om: de VOF, Comm. V., BVBA, CVBA, CVOA, NV, Comm. VA, SE en SCE.89 Deze kunnen
zowel vennootschappen met een burgerlijk als handelsdoel omvatten, maar vereisen in elk geval
rechtspersoonlijkheid. Natuurlijke personen kunnen dus bijvoorbeeld niet deelnemen aan een
juridische splitsing. Ook een vzw zal niet juridisch gesplitst kunnen worden aangezien zij niet
wordt geregeld in het Wetboek van Vennootschappen. Dit toepassingsgebied is een stuk nauwer
dan de interpretaties van het begrip onderneming die hieronder besproken worden.
§ 2. In de WCO
73. De omschrijving van het begrip onderneming in de Wet betreffende de continuïteit van
de ondernemingen is in het kader van deze masterproef meest van belang. Deze wet heeft het
begrip onderneming zelfs in de titel staan. Wat de term in deze wet precies betekent wordt niet
uitdrukkelijk gedefinieerd, maar wordt duidelijk door de omschrijving van het personeel
toepassingsgebied.90 Uit de artikelen 3 en 4 blijkt immers voor welke ‘schuldenaren’, aldus
ondernemingen, de wet wel en niet toepasselijk is. Zo vallen slechts kooplieden, landbouwers,
landbouwvennootschappen en burgerlijke vennootschappen met handelsvorm onder het
ondernemingsbegrip91 en worden welbepaalde zaken zoals vrije beroepen en verschillende
soorten kredietinstellingen er specifiek uit gehouden.92
88 Wetboek van Vennootschappen 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999. (Hierna: W. Venn.) 89 Art. 2 W. Venn. 90 Art. 3 - 4 WCO 91 Art. 3 WCO 92 Art. 4 WCO
37
74. Onder kooplieden verstaat het Wetboek van Koophandel93: ‘Zij die daden van
koophandel stellen en daarvan, hoofdzakelijk of aanvullend, hun gewoon beroep maken.’94
Bepaalde handelingen worden door de wet specifiek als daad van koophandel aangemerkt.95
Dit zijn objectieve daden van koophandel. Daarnaast zijn er subjectieve daden van koophandel,
die dit karakter krijgen door de hoedanigheid van de persoon die de daden stelt. Alle
handelingen van een handelaar worden vermoed daden van koophandel te zijn, tenzij de
handelaar specifiek kan aantonen dat zij een oorzaak hebben die vreemd is aan hun
handelsbedrijvigheid.96 Ook worden bepaalde categorieën specifiek uit het begrip daden van
koophandel gehouden, onder meer de apotheker.
Een beroep zoals in het begrip handelaar, wijst op een duurzame activiteit die wordt ontwikkeld
met het oogmerk om winst te maken. Er moet hier nog op gewezen worden dat ook
handelsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid kooplieden zijn, maar dat
rechtspersoonlijkheid is geen noodzakelijke vereiste is om als handelaar te worden
gekwalificeerd.
75. Burgerlijke vennootschappen met handelsvorm worden door het Wetboek van
Vennootschappen gedefinieerd als ‘vennootschappen met een burgerlijk doel, en die, zonder
hun burgerlijke aard te verliezen, de rechtsvorm van een handelsvennootschap aannemen met
het oog op het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid. Zij hebben niet de hoedanigheid van
koopman.’.97 Het gaat hier dus om vennootschappen met rechtspersoonlijkheid die vallen onder
de regels van het Wetboek van Vennootschappen, maar die wel hun burgerrechtelijk karakter
behouden. Zij kunnen worden georganiseerd in de vorm van een VOF, Comm. V., BVBA,
CVBA, CVOA, NV, Comm. VA, ESV, SE en SCE.98
76. Landbouwers worden specifiek in het toepassingsgebied begrepen omdat zij anders
geen toepassing van de WCO zouden kunnen maken aangezien zij geen handelaar zijn en zij
93 Wetboek van Koophandel van 10 september 1807, bekendgemaakt 10 september 1807. (Hierna: W. Kh.) 94 Art. 1 W. Kh. 95 Art. 2 W. Kh. 96 Art. 2, laatste lid W. Kh. 97 Art. 3, §4 W. Venn. 98 Art. 2 W. Venn.
38
hun beroepsactiviteit uitoefenen als natuurlijke persoon. Deze uitbereiding kwam er bij de
reparatiewet van 2013 na een beslissing van het Grondwettelijk Hof.99 Ook het inbegrip van
landbouwvennootschappen wordt specifiek vermeld aangezien zij burgerlijke vennootschappen
met rechtspersoonlijkheid zijn.100
77. Het toepassingsgebied van de WCO is dus duidelijk ruimer dan het traditionele begrip
handelaar aangezien zij de gerechtelijke reorganisatie openstelt voor ondernemingen die geen
handelsdaden stellen evenals landbouwers en landbouwvennootschappen. Zij beperkt zich niet
langer tot handelaars-natuurlijke personen en vennootschappen met handelsdoel.101 Deze
uitbereiding wordt echter weer beperkt omdat naast een aantal specifieke kredietinstellingen102,
ook de vrije beroepen uit het toepassingsgebied van de WCO gehouden worden.
78. Naast de specifieke invulling die het begrip onderneming in de WCO inneemt, zijn er
zowel in de rechtsleer als in andere wetgeving verschillende andere interpretaties van het begrip
te vinden. De invulling van het begrip onderneming in de WCO is immers niet algemeen
geldend.
§ 3. In de rechtsleer
79. Het begrip onderneming is in de rechtsleer reeds decennia voer voor discussie. In
beginsel poogden verschillende gezaghebbende auteurs het begrip onderneming in een
alomvattende definitie te gieten.103 Zo probeerde onder meer VAN GERVEN het begrip te
plaatsen. Zijn opvatting heeft veel aanzien in de rechtsleer en wordt onder meer door DIRIX
gevolgd.104 Van Gerven omschrijft een onderneming als ‘een zelfstandige en duurzame
99 GwH 28 februari 2013, nr.24/2013, BS 28 maart 2013. 100 Art. 2, §3 W. Venn. 101 J. VENANROYE en K.J. VANDORMAELE, “Boek I WER en Wet natuurlijke rechter: Van handelsrecht naar
ondernemingsrecht” in: B. KEIRSBILCK en E. TERRYN (eds.), Het wetboek economisch recht: van nu en
straks?, Antwerpen, Intersentia, 2014, (5) 8. 102 Het gaat hier om: kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen, beleggingsondernemingen,
beheervennootschappen van instellingen voor collectieve beleggingen, verrekenings- en vereffeningsinstellingen
en daarmee gelijkgestelde instellingen, herverzekeringsondernemingen, financiële holdings en gemengde
financiële holdings die specifiek uit de WCO worden gesloten. 103 R. CRIVITS, “Instandhouding en overdracht van ondernemingen in moeilijkheden door (gerechtelijke)
bewindvoerders”, in: L. MARTENS en M. VAN VOLCEM (eds.), De onderneming in de branding: actuele
ontwikkelingen inzake de onderneming en haar continuïteit, Gent, Academia Press, 2002, (37) 39. 104 E. DIRIX, B. TILLEMAN EN P. VAN ORSHOVEN, De valks juridisch woordenboek, Antwerpen, Intersentia,
2001, 222.
39
organisatie waarbinnen een of meerdere personen met behulp van materiële en immateriële
middelen, goederen of diensten produceren of verdelen, d.i. toegevoegde waarde voortbrengen.
Zij doen dit tegen betaling door de afnemer van die goederen of diensten, van een vergoeding
welke ertoe strekt en erop berekend is om tenminste zoveel inkomsten op te leveren als er
uitgaven nodig zijn voor een continue werking van de organisatie.’105
80. De term ‘zelfstandig’ moet worden opgevat dat de onderneming los van diens eigenaar
bestaat, welke aldus rechten en plichten heeft. Er kan eveneens worden afgeleid dat
ondernemingen waar niet naar winst wordt gestreefd uit de definitie gelicht worden. Hierdoor
worden non-profit of niet-economische ondernemingen uit deze definitie gehouden.106 Deze
interpretatie is ruimer dan deze van de WCO onder meer omdat de vrije beroepsbeoefenaars
hier wel tot het ondernemingsbegrip horen.
§ 4. In andere wetgeving
81. In het recent ingevoerde ‘Wetboek van Economisch Recht’107 formuleerde de Belgische
wetgever een eigen interpretatie van het begrip onderneming: ‘elke natuurlijke persoon of
rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn
verenigingen’.108
Deze omschrijving is algemeen geldend voor het hele WER tenzij bepaalde delen uitdrukkelijk
een andere definitie voorstellen. Hier kan als voorbeeld worden verwezen naar artikel I.4 °1
WER waar het ondernemingsbegrip beperkt wordt tot entiteiten die zich in de Kruispuntbank
voor ondernemingen moeten inschrijven. Onder meer natuurlijke personen worden aldus uit de
definitie gelicht.
82. De algemene omschrijving die wordt gegeven in het WER is ruimer dan de interpretatie
die in de WCO gegeven wordt. De vereiste van op duurzame wijze een economisch doel na te
105 W. VAN GERVEN, Beginselen van privaatrecht. Deel XIII: Handels- en economisch recht. Deel 1:
ondernemingsrecht. Volume A., Brussel, E. Story Scienta, 1989, 72. 106 W. VAN GERVEN, “Naar een nieuw ondernemingsbegrip in het jaar 2000?”, DAOR, 1993, (165) 165. 107 Wetboek van economisch recht van 28 februari 2013, BS 29 maart 2013. (Hierna: WER) 108 Art. I.1, °1 WER.
40
streven omvat immers ook de beoefenaars van vrije beroepen109, welke specifiek uit de WCO
gesloten worden. Ook is het WER onder meer van toepassing op vzw’s, wat voor de WCO niet
het geval is.
83. Daarnaast zijn er nog vele specifieke wetgevingen die van het begrip onderneming
gebruik maken. Zo heeft onder meer ook het Europese mededingingsrecht een eigen
interpretatie, net als de Wet bestrijding betalingsachterstand handelstransacties110 en het
Gerechtelijk Wetboek111 bij de omschrijving van het toepassingsgebied van de rechtbank van
koophandel.112
Afdeling 3. Financiële moeilijkheden
84. Nu de draagwijdte van de begrippen reorganisatie en onderneming in het kader van dit
proefschrift besproken zijn, rest nog om te verduidelijken wat met ‘financiële moeilijkheden’
bedoeld wordt.
85. Een onderneming kan immers met verschillende soorten moeilijkheden te maken
krijgen. Vaak is het zo dat niet-financiële moeilijkheden wel financiële gevolgen zullen hebben.
Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan aandeelhoudersactivisme, ruzie in het bestuur van
de onderneming, fraude, spionage, stakingen wegens ontevredenheid bij de werknemers en zo
verder.
86. Het begrip financiële moeilijkheden werd in de titel vooral gebruikt als algemene term
om het onderwerp te duiden. Hoewel sommige wetgeving en rechtsleer wel een poging doen
om het specifieke begrip te omschrijven is er geen algemeen geldende definitie voorhanden.
Aangezien de focus zal liggen op het collectief akkoord en de juridische splitsing wordt
hieronder vooral onderzocht in welke fase van financiële moeilijkheden dergelijke procedures
kunnen worden aangevat. Daarna wordt toch geprobeerd om wat duiding te geven omtrent de
omvang van het algemene begrip.
109 E. DIRIX, R. STEENNOT, H. VANHEES, Handels- en economisch recht in hoofdlijnen, Antwerpen, Intersentia,
2014, 8. 110 Art. 2 Wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties, BS 7 augustus 2002. 111 Gerechtelijk wetboek van 10 oktober 1967, BS 31 oktober 1967. (Hierna: Ger. W.) 112 Art. 573 Ger. W.
41
§ 1. Toegang tot de gerechtelijke reorganisatie
87. Voordat een onderneming tot de procedure voor gerechtelijke reorganisatie wordt
toegelaten is vereist dat ‘de continuïteit van de onderneming, onmiddellijk of op termijn,
bedreigd is’.113 Dit is op zich een heel ruime omschrijving die feitelijk moet worden beoordeeld,
maar de WCO voorziet in een vermoeden wanneer de continuïteit in elk geval geacht wordt te
zijn bedreigd. Dit vermoeden speelt indien ‘de verliezen het netto actief hebben herleid tot
minder dan de helft van het maatschappelijk kapitaal’.114 Verder belet de staat van faillissement
niet dat een gerechtelijke reorganisatie wordt aangevraagd of geopend.115
88. Bij beoordeling van het verzoekschrift tot opening van de procedure wordt slechts een
prima facie onderzoek gevoerd door de rechtbank, aldus geen onderzoek ten gronde. Ook de
reddingkansen van de onderneming worden niet onderzocht alvorens de opschorting kan
worden toegekend. Wanneer de voorwaarden van artikel 23 vervuld ‘lijken’ wordt de procedure
immers geopend.116 Deze beginselen vormen het basis van de zogenoemde
openportaalbenadering, welke vervat ligt in de WCO.
89. Bij de gerechtelijke reorganisatie kan dus een heel ruime interpretatie worden gegeven
aan financiële moeilijkheden, aangezien er geen specifiek startpunt wordt vastgesteld vanaf
wanneer de gerechtelijke reorganisatie kan worden aangevraagd. Een bedreiging van de
continuïteit op termijn is immers voor interpretatie vatbaar. Ruim gezien is dit eigenlijk steeds
mogelijk. Er wordt ook niet bepaald op welk moment het niet langer mogelijk is om nog een
verzoek tot opening van de procedure in te dienen. Hier kan worden gesteld dat de aanvraag
kan gebeuren zolang het faillissement niet werd uitgesproken. Zoals hierboven reeds vermeld
verhindert het voldoen aan de voorwaarden van het faillissement de opening van de
gerechtelijke reorganisatie niet.
113 Art. 23, §1 WCO 114 Art. 23, §2 WCO 115 Art. 23, §3 WCO 116 Art. 24, § 2 WCO
42
§ 2. Voorwaarden om tot juridische splitsing over te gaan
90. Het Wetboek van Vennootschappen bevat geen voorwaarden betreffende de toestand
waarin de onderneming zich moet bevinden alvorens tot juridische splitsing kan worden
overgegaan. Meer zelfs, in artikel 681 W. Venn. wordt bepaald dat de splitsing nog mogelijk
is indien de overdragende vennootschap in vereffening is of in staat van faillissement verkeert.
Enige voorwaarde die hierbij wordt gesteld is dat er nog geen uitkering van het vermogen aan
de vennoten mag zijn gebeurd. In zulk geval zal de vereffenaar of curator de beslissingen nemen
met betrekking tot de juridische splitsing, die in beginsel wordt voorbehouden aan het bestuur
van de onderneming.
§ 3. Staat van faillissement
91. Zoals hierboven meerdere keren werd vermeld belet de staat van faillissement niet dat
er tot juridische splitsing of gerechtelijke reorganisatie wordt overgegaan. Artikel 2 van de
Faillissementswet117 bepaalt dat een koopman zich in een staat van faillissement bevindt indien
hij ‘op duurzame wijze heeft opgehouden te betalen en wiens krediet geschokt is’. Dit is de
meest verregaande vorm van financiële moeilijkheden, aangezien de koopman vanaf dit
moment failliet verklaard kan worden. Vanaf dat moment kan zelfs een schuldeiser de
procedure tot faillissement instellen voor de bevoegde rechtbank van koophandel.118 Duurzaam
opgehouden te zijn met betalen vereist niet dat de schulden in hun totaliteit niet meer betaald
kunnen worden. Ook de vaststelling van niet-betaling van de voornaamste schulden kan
volstaan opdat de staat van faillissement door de rechtbank wordt vastgesteld.119 Verder wordt
er geoordeeld dat een krediet geschokt is indien geldschieters en leveranciers niet langer krediet
willen verlenen.
117 Art. 2 van Faillissementswet 8 februari 1997, BS 28 oktober 1997. (Hierna: Faill. Wet.) 118 Art. 6 Faill. Wet. 119 E. DIRIX, R. STEENNOT, H. VANHEES, Handels- en economisch recht in hoofdlijnen, Antwerpen-
Cambridge, Intersentia, 2014, 490.
43
§ 4. Algemeen begrip
4.1. Omschrijving
92. In het domein van het sociaal recht, onder meer bij ontslag van werknemers door een
onderneming in moeilijkheden, wordt het begrip financiële moeilijkheden specifiek
omschreven.120 Hier wordt bepaald dat ondernemingen in moeilijkheden deze zijn die reeds een
herstructureringsplan hebben, grote verliezen boeken, reeds een pak ontslagen achter de rug
hebben of te maken krijgen met een daling van het netto-actief tot minder dan de helft van het
maatschappelijk kapitaal.
93. Ook de rechtsleer doet moedige pogingen om het begrip vorm te geven. Een van de vele
omschrijvingen is bijvoorbeeld: ‘Een onderneming verkeert in moeilijkheden vanaf het
ogenblik dat haar toestand omwille van economische, financiële, organisatorische of sociale
redenen, zodanig evolueert dat redelijkerwijze verwacht mag worden dat zij vroeg of laat
moeite zal ondervinden om voldoende inkomsten te genereren teneinde aan al haar wettelijke
en contractuele verplichtingen te voldoen en de investeringen te blijven verrichten die zich
opdringen.’121 Ook deze beschrijving is erg ruim, waar een concreet begin- of eindpunt van de
financiële moeilijkheden niet vast te stellen is.
94. Het komt erop neer dat een onderneming in grote mate zelf moet bepalen wanneer zij
zich in financiële moeilijkheden bevindt. Vele omschrijvingen, waaronder deze van hierboven,
hebben het immers over een verandering in de terugbetalingsmogelijkheden van de
onderneming op korte of lange termijn. Er kan dus worden geconcludeerd dat het begrip
onderneming in financiële moeilijkheden zodanig ruim te begrijpen is dat een onderneming
bijna steeds gekwalificeerd kan worden als zijnde met financiële problemen.
120 Koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot bepaling van de ondernemingen in moeilijkheden of die
uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, bedoeld in art. 39bis van de wet van 3 juli 1978
betreffende de arbeidsovereenkomsten. BS 19 oktober 1985. 121 C. VAN BUGGENHOUT, “Overname van ondernemingen in moeilijkheden of in faillissement”, in W.
RAUWS, P. COLLE, en E. DIRIX (eds.), Schuldeisers en onderneming in moeilijkheden, Kalmthout, Biblo, 1994,
(185) 187; P. COLLE, Het juridisch kader van de faillissementsvoorkoming, Antwerpen, Maklu, 1989, 14
44
95. Als indicator kan eventueel ‘de daling van het netto-actief tot minder dan de helft van
het maatschappelijk kapitaal’ gebruikt worden. Deze indicator geldt immers in het
vennootschapsrecht en wordt ook als vermoeden gebruikt voor continuïteitsdreiging bij het
openen van een gerechtelijke reorganisatieprocedure.
96. Tot slot is het belangrijker dat de ondernemer zich eerst bewust wordt van het feit dat
hij betalingsmoeilijkheden heeft of zal krijgen en wat hiervan de onderliggende oorzaak is.
Bewust worden van een probleem is vaak al de halve oplossing ervan.122 Ook is het zo dat snel
ingrijpen vaak succesvoller is dan herstructureren in een later stadium. De te treffen
maatregelen hoeven ook minder ingrijpend te zijn indien men snel reageert. Slechts in heel
verregaande situaties, wanneer een onderneming aan de faillissementsvoorwaarden voldoet,
kunnen derden zonder toestemming van het bestuur maatregelen treffen met betrekking tot het
verdere bestaan van de onderneming. Ook bevat het Wetboek van Vennootschappen enkele
regelgevingen123 om derden op de hoogte te brengen en zelf bewust te worden van
continuïteitsproblemen, maar deze behelzen geen directe verplichtingen om effectief in te
grijpen.
4.2. Oorzaken
97. Nu gebleken is dat het begrip financiële moeilijkheden een ruim toepassingsgebied
omvat en dat de procedure tot opening van een gerechtelijke reorganisatie en de beslissing tot
een juridische splitsing tot in een heel ver stadium kan worden aangevraagd, stelt zich nog de
vraag hoe een onderneming überhaupt in financiële moeilijkheden terecht kan komen.
98. Financiële moeilijkheden kunnen zowel interne als externe oorzaken hebben. Zo zijn er
algemeen economische oorzaken. Dit is een eerste grote groep externe oorzaken, waar de
ondernemer zelf weinig tot geen vat op heeft. Hierbij kan worden gedacht aan stijging van de
kosten om redenen zoals stijging van de energieprijzen of monetaire instabiliteit. Ook
verminderde koopkracht van de consument of inflatie waar een onderneming zijn afzetprijzen
niet kan aanpassen aan de gestegen loonkosten die zij heeft, zijn belangrijke voorbeelden van
122 G. DE COCK en M. VERSCHELDEN, Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de nieuwe wet op de
continuïteit van de ondernemingen, Mechelen, Kluwer, 2009, 17 123 Bijvoorbeeld: art. 96§1°6 W.Venn.; art. 137 W.Venn; art. 332 W.Venn; art. 665 W.Venn,..
45
algemeen economische oorzaken. Algemeen economische omstandigheden zijn moeilijk te
voorkomen en moeten aldus door een goed vooruitziend bestuur vooraf worden opgevangen
door bijvoorbeeld voldoende reserves aan te leggen. Naast algemene economische oorzaken
zijn er ook nog andere externe factoren te bedenken. Zo kan een insolvente debiteur
bijvoorbeeld ook zijn leverancier meesleuren in zijn val, waardoor een soort sneeuwbaleffect
ontstaat. Hoewel hier wel een preventief beleid kan worden gevoerd door bijvoorbeeld de
kredietwaardigheid van een schuldenaar te onderzoeken alvorens te contracteren, kan de
onderneming zelf ook hier weinig doen of voorzien om zulke verliezen om te vermijden.124
99. Interne oorzaken zijn deze die specifiek bedrijfsgebonden zijn. Ze zijn veelal te wijten
aan menselijke tekortkomingen. Zo is wanbeheer door het management bijvoorbeeld vaak
gevoed door overmoed. Dit is een vaak geziene factor die de continuïteit van de onderneming
kan bedreigen.125 Ook de druk van aandeelhouders op het management om grotere winstcijfers
te boeken, waardoor deze meer risico’s moeten nemen kan ervoor zorgen dat een
ondernemingen met financiële moeilijkheden krijgt af te rekenen.
100. In deze context kan verwezen worden naar het Electrawinds verhaal. Hieruit bleek dat
de financiële moeilijkheden waar het bedrijf mee te kampen kreeg eigenlijk een combinatie van
zowel interne als externe factoren was. Zowel een daling van de internationale energieprijzen
als opportunistisch management lagen waarschijnlijk aan de basis van de problemen.126 Dat het
bedrijf zo snel groeide en successen boekte op korte termijn zorgde voor overmoed.
Electrawinds is echter lang niet de enige zie zich hierdoor liet vangen. Heel veel ondernemingen
komen om dezelfde redenen in moeilijkheden.
124 P. COLLE, Het juridisch kader van de faillissementsvoorkoming, Antwerpen, Maklu, 1989, 14-18 125 W.J. SLAGTER, Herstructurering en reorganisatie, Zuthpen, Uitgeverij Paris, 2011, 15 126 Supra 32, nr.64
46
DEEL III. Schuldeisers in de procedure van collectief
akkoord in de WCO
Afdeling 1. Inleiding
101. Indien een onderneming zich in financiële moeilijkheden bevindt, kan deze bescherming
tegen zijn schuldeisers aanvragen bij de rechtbank van koophandel. Vooral bij de procedure
van gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord zijn inlichtingen aan de schuldeisers van
groot belang.127 Deze procedure is immers een duidelijke ‘debtor in possesion’ regeling
aangezien de schuldenaar zelf aan het hoofd van de onderneming blijft tijdens de procedure.128
102. Dit wil echter niet zeggen dat de schuldeisers helemaal geen inspraak hebben tijdens de
procedure van gerechtelijke reorganisatie. Zo kunnen zij onder meer de aanstelling van een
gerechtsmandataris of voorlopig bewindvoerder vorderen, wiens taak door de rechtbank zal
worden vastgesteld. Ook beslissen zij of het reorganisatieplan uiteindelijk al dan niet wordt
goedgekeurd en kunnen zij onder meer sancties vorderen indien het reorganisatieplan niet naar
behoren wordt uitgevoerd.
103. Bij de procedure waarin de onderneming onder gerechtelijk gezag wordt overgedragen
hebben zowel de schuldenaar als de schuldeisers veel minder inspraakmogelijkheden.129 Hier
heeft de gerechtsmandataris de touwtjes immers in handen, die werkt onder toezicht van de
rechtbank. Om die reden zal dit hoofdstuk de meeste aandacht besteden aan de procedure van
de gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord en worden het minnelijk akkoord en de
overdracht onder gerechtelijk gezag slechts uitzonderlijk vermeld.
127 I. VEROUGSTRAETE, “De afwikkeling van een gerechtelijke reorganisatie. Een summier overzicht van de
verschillende mogelijkheden binnen de WCO na de hervorming van 2013.”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX,
ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen
III, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 2014, (287) 300. 128 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, (157) 159. 129 I. VEROUGSTRAETE, “De afwikkeling van een gerechtelijke reorganisatie. Een summier overzicht van de
verschillende mogelijkheden binnen de WCO na de hervorming van 2013.”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX,
ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen
III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (287) 300.
47
104. Het is duidelijk dat de wetgever het slagen van de procedure prioritair beschouwde. Dit
blijkt niet letterlijk uit de wet, maar kan worden afgeleid uit de vergaande beperkingen van hun
executierechten waarmee schuldeisers te maken krijgen tijdens de periode van opschorting.130
De WCO van 31 januari 2009 werd echter gewijzigd bij wet van 27 mei 2013.131 Hoofddoel
van deze reparatiewet was om onduidelijkheden die de laatste jaren waren ontstaan weg te
werken en om de positie van schuldeisers toch enigszins te verbeteren.132 Uit onderstaande
bespreking zal echter blijken dat de wetgever niet volledig slaagde in het wegwerken van
onduidelijkheden.
105. Of een schuldeiser de voorkeur heeft voor een gerechtelijke reorganisatie dan wel het
instellen van een faillissementsprocedure hang veelal af van hun positie. Een gewone
schuldeiser heeft in het algemeen slechts beperkte recuperatiekansen in geval van een
faillissement, dus deze zal veelal de gerechtelijke reorganisatie verkiezen. Ook werknemers
zullen meestal een voorkeur hebben voor de gerechtelijke reorganisatie omdat zij hier meer
kansen hebben om bijvoorbeeld hun job te behouden, terwijl bij faillissement de belangen van
werknemers naar de achtergrond verplaatst zullen worden omdat nadruk hier zal liggen op
vergoeding van de schuldeisers. De bijzonder gewaarborgde schuldeisers zullen eerder de
omgekeerde voorkeur hebben, aangezien een reorganisatie risico geeft op uitholling van hun
onderpand.133
Bovenstaande bepalingen mogen echter niet zwart-wit gezien worden. Zoals verder zal blijken
zijn fiscus en RSZ vaak geen voorstander van het collectief akkoord, omdat zij in het
reorganisatieplan vaak minder gunstig behandeld werden dan andere schuldeisers. De
130 E. DIRIX, R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen Intersentia, 2010, (157) 158. 131 Wet van 27 mei 2013 tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen,
BS 22 juli 2013; (Hierna: reparatiewet van 27 mei 2013) 132 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 349. 133 P. COUSSEMENT, “Macht en onmacht van de verschillende stakeholders in een gerechtelijke reorganisatie
door collectief akkoord”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke
reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (65) 69.
48
wetswijziging van 2013 bouwde echter een betere waarborg in voor deze schuldeisers,
waardoor dit argument opnieuw te relativeren is.134
106. Handleidingen van de WCO werden reeds in grote getalen geschreven. Daarin worden
de bepalingen van de WCO uitvoerig belicht, maar gaat men vaak niet dieper in op problemen
waar schuldeisers op kunnen botsen ten gevolge van hiaten in de wetgeving. In dit deel wordt
getracht om de tekortkomingen op te sporen waar schuldeisers in de procedure van gerechtelijke
reorganisatie mee te maken te krijgen. Er wordt eveneens geprobeerd om steeds een antwoord
of interpretatie op de juridische vraagstukken in deze context te bieden. Tenslotte wordt waar
mogelijk de terugkoppeling naar het Electrawinds-dossier gemaakt om de toepassing van de
verschillende bepalingen in de praktijk te schetsen.
107. Er wordt uitgegaan van een basiskennis van de WCO-wet, waardoor algemene
beginselen niet opnieuw worden uitgelegd, maar er onmiddellijk specifiek op het probleem
gefocust zal worden.
Afdeling 2. Periode tussen de aanvraag en het toestaan van de
procedure
108. De aanvraag van gerechtelijke reorganisatie geniet een grote mate van confidentialiteit.
Zij moet dus niet worden gepubliceerd. Het is pas in de fase waar de aanvraag wordt toegestaan
dat er verplichte publicatie is. Om de onderneming te begeleiden wordt er na het verzoek tot
opening van de procedure reeds een gedelegeerd rechter aangesteld. Deze kan voor zijn
onderzoek iedereen horen die hij wenst.135 Schuldeisers die dus weet hebben van de aanvraag
tot gerechtelijke reorganisatie kunnen de gedelegeerd rechter dus eventueel benaderen met het
verzoek om gehoord te worden.136
134 Infra 98, nr. 240 ev. 135 Art. 18 WCO. 136 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 150.
49
109. Hier kan de vraag gesteld worden of deze ongelijke informatie geen nadelen voor andere
schuldeisers met zich meebrengt. Er is immers kans dat een schuldeiser die weet heeft van het
verzoek tot reorganisatie de gedelegeerd rechter benadert waardoor hij gehoord kan worden.
Schuldeisers die geen weet hebben van het verzoek zijn daarentegen niet in de mogelijkheid
om zelf te vragen om te worden gehoord terwijl zij misschien over elementen beschikken die
nuttig kunnen zijn voor de beoordeling door de gedelegeerd rechter. Deze laatsten kunnen dan
pas gehoord worden indien de gedelegeerd rechter zelf oordeelt dat er nood is om de onwetende
schuldeisers te horen.
110. Het belang van deze ongelijkheid mag echter niet overdreven worden. Het toestaan van
de procedure vereist immers geen grondige inhoudelijke analyse van de onderneming. Door de
open portaal benadering wordt elke onderneming wiens continuïteit onmiddellijk of op termijn
bedreigd is in de procedure toegestaan indien de vereiste vormvoorwaarden vervuld werden.137
Hierdoor kan het nut van schuldeisers om gehoord te worden gerelativeerd worden. Na het
toestaan van de procedure kan de voortijdige beëindiging immers nog gevorderd worden, indien
deze werd toegestaan op basis van onjuiste of onvolledige informatie.138 Dit heeft tot gevolg
dat het slechts zelden voorkomt dat schuldeisers voor de opening gehoord worden. Het kan hier
bijvoorbeeld gaan over de huisbankier of een cruciale leverancier.139
Afdeling 3. Tijdens de periode van opschorting
§ 1. Kennisgeving
1.1. Individuele mededelingen en bekendmaking in het Belgisch staatsblad
111. Schuldeisers hebben na het openen van een procedure tot gerechtelijke reorganisatie
recht op verschillende vormen van informatie. De reparatiewet van 27 mei 2013 deed reeds een
137 Art. 23, §1 WCO 138 Infra 73, nr. 178. 139 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 151.
50
moedige poging om gebreken in deze kennisgeving te verhelpen, maar slaagde hier zo blijkt
toch niet volledig in.
112. De reparatiewet voorzag bijkomende informatie die krachtens artikel 26, §1 WCO moet
worden verschaft bij de publicatie van de opening van de gerechtelijke reorganisatie in het
Belgisch Staatsblad.140
113. Daarnaast werd ook het toepassingsgebied van de persoonlijke kennisgeving aan de
schuldeisers in de opschorting verruimd. Zo moet de schuldenaar niet alleen alle schuldeisers
in de opschorting persoonlijk op de hoogte brengen door de gegevens van het Belgisch
staatsblad mede te delen, maar moet hij sinds de reparatiewet141 ook een lijst van alle
schuldeisers in de opschorting overmaken bij de persoonlijke kennisgeving.142 Ook moeten de
schuldeisers op de hoogte worden gesteld van het bedrag van hun schuldvordering en eventueel
de daaraan verbonden zekerheid.143
114. De duur van de opschorting moet eveneens individueel worden meegedeeld,144 maar in
geval van verlening145 van de opschorting voorziet de wetgever slechts de bekendmaking in het
Belgisch Staatsblad. Bij voortijdige beëindiging van de procedure maakt men in elk geval het
vonnis bekend in het Belgisch Staatsblad. Indien de voortijdige beëindiging gebeurt door
verzaking aan zijn vordering tot gerechtelijke reorganisatie wordt dit persoonlijk ter kennis van
de schuldeisers gebracht zoals in artikel 26, §2 WCO.146
115. Volledigheidshalve moet hier nog worden vermeld dat de schuldeisers ook ten aller tijde
het dossier dat werd neergelegd ter griffie (elektronisch) kunnen inkijken.147 Dit dossier bevat
alle stukken betreffende de procedure waaronder verslagen van de gedelegeerd rechter en
eventuele gerechtsmandatarissen of voorlopige bewindvoerder, evenals adviezen van het
140 Art. 15 Reparatiewet 27 mei 2013. 141 Ibid. 142 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 359. 143 Art. 45 WCO. 144 Art. 26, §1, °4 WCO. 145 Art. 38, §4 WCO. 146 Art. 40, lid 4, WCO. 147 Art. 20 WCO.
51
openbaar ministerie.148 Doel van dit dossier is om schuldeisers een beter beeld te verschaffen
van de toestand van de onderneming. De schuldeisers die werden opgenomen in lijst van
schuldvorderingen en partijen in de procedure krijgen rechtstreekse toegang terwijl andere
belanghebbenden de toegang tot het dossier moeten vragen aan de gedelegeerd rechter.149
1.2. Sanctie
116. Hoewel de reparatiewet van 27 mei 2013 de kennisgevingsverplichtingen aanzienlijk
uitbreidde, werd er geen specifieke sanctie voorzien voor de miskenning van één van deze
verplichtingen.
117. Indien men zelf redeneert kan tot de oplossing worden gekomen dat de gedelegeerd
rechter het vervolg van deze miskenning grotendeels bepaalt.150 Hij zal immers de
tekortkomingen van de schuldenaar opnemen in zijn verslagen, welke aan de rechtbank
overgemaakt worden en dus gevolgen kunnen hebben bij verdere stappen in de procedure.
118. Indien de gedelegeerd rechter van oordeel is dat de tekortkomingen in hoofde van de
schuldenaar dermate ernstig zijn, kan hij eveneens beslissen om artikel 41 WCO aan te wenden.
Hierdoor komt de zaak voor de rechtbank en kan de procedure tot gerechtelijke reorganisatie
voortijdig worden beëindigd op grond van het verstrekken van foutieve informatie.151
In dit geval zou het gebrek aan het geven van informatie gelijkgesteld worden aan het geven
van foutieve informatie. Beide tekortkomingen hebben immers tot gevolg dat de schuldeiser
benadeeld wordt. Het verslag wordt dan aan de voorzitter van de rechtbank en het openbaar
ministerie overgemaakt, waarna de schuldenaar wordt gehoord en een beslissing wordt gemaakt
na een eventueel advies vanwege het Openbaar Ministerie.152
148 Art. 20, §1 WCO. 149 Art. 20, §4 WCO. 150 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 360. 151 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 360 152 Ibid.
52
§ 2. Kwalificatie van de schuldeisers en schuldvorderingen
2.1. Kwalificatie als gewone of buitengewone schuldeiser
119. Doordat de buitengewone schuldeisers een betere behandeling dan gewone schuldeisers
krijgen in de procedure van het collectief akkoord, is het voordelig om zich als schuldeiser in
deze positie te bevinden.
120. Voor de wetswijziging in 2013 probeerden gewone schuldeisers in de opschorting om
alsnog de hoedanigheid van buitengewone schuldeiser te verwerven door nog snel (al dan niet
eenzijdig) nieuwe zekerheden te bedingen. Vooral de fiscus, die een algemeen voorrecht geniet
maar in beginsel geen buitengewone schuldeiser is, poogde om zijn positie te verbeteren door
op het moment van de opschorting nog een wettelijke hypotheek te nemen op de
schuldvorderingen die reeds voor de opschorting bestonden, waardoor hij alsnog buitengewone
schuldeiser werd.153
121. Hierbij kan de vraag worden gesteld of het wijzigen van hoedanigheid tijdens de
opschorting nog mogelijk is.154 Nadat rechtspraak verdeeld reageerde besliste de wetgever bij
de aanpassing van de WCO in 2013 dat ‘de aard van de schuldvordering wordt vastgesteld op
moment van opening van de procedure’.155 Na de aanvraag tot opening van de procedure
kunnen nog steeds nieuwe zekerheden worden afgesloten, maar deze zullen de hoedanigheid
als gewone schuldeiser in de opschorting niet meer wijzigen.156 De fiscus wordt hierdoor terug
op zijn plaats gezet, aangezien het net de bedoeling van de wetgever was om de continuïteit van
de onderneming te waarborgen in plaats van de openbare besturen in een bevoorrechte positie
te plaatsen. Zij krijgen wel extra bescherming tegen te nadelige behandelingen door de
invoering van artikel 49/1 WCO, welk bepaalt dat de openbare besturen niet minder gunstig
153 P. FRANCOIS, “De aanpassing van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen: geen wijziging
van de fundamenten, maar wel enkele fundamentele wijzigingen”, BFR 2013, (243) 246. 154 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie” in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 352. 155 Art. 2/1 WCO. 156 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie” in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 352.
53
behandeld mogen worden dan de best behandelde gewone schuldeiser. De bespreking van dit
artikel gebeurt in een verder onderdeel van dit proefschrift.157
122. Bij het homologatievonnis van SE Electrawinds werd geoordeeld dat er geen redelijke
verantwoording was waarom Groenkracht CVBA als buitengewone schuldeiser werd
aangemerkt.158 De rechtbank keurde het reorganisatieplan toch goed, ondanks dit gebrek aan
verantwoording, aangezien geen van de andere schuldeisers de kans had gegrepen om de
schuldvordering van Groenkracht CVBA op SE Electrawinds te betwisten op basis van artikel
46 WCO.159
2.2. Buitenlandse schuldeiser
123. De Europese insolventieverordening is toepasselijk op zowel de procedure van
gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord als de procedure van de overdracht onder
gerechtelijk gezag. Dit wil zeggen dat beide procedures erkend worden in de Europese Unie
(met uitzondering van Denemarken) en dat Europese schuldeisers gebonden zullen zijn door de
opschorting. Wanneer het gaat om een situatie buiten de Europese Unie zal de opschorting via
het Wetboek van Internationaal Privaatrecht160 universeel erkend worden en doorwerken indien
de voornaamste vestiging, statutaire zetel of woonplaats van de schuldenaar in België ligt.161
Deze laatste regel is ook van toepassing op het gerechtelijk minnelijk akkoord.
124. We zagen in het Electrawinds dossier reeds een toepassing van de
insolventieverordening. Het ging daar echter niet om buitenlandse schuldeisers, maar om de
bevoegdheid van de Belgische rechter vast te stellen om een Belgische reorganisatieprocedure
te openen bij een buitenlandse onderneming. Dit werd in casu toegestaan omdat het centrum
van de voornaamste belangen van deze onderneming in België bleek te liggen, wat de vereiste
is om de reorganisatieprocedure te mogen openen.162
157 Infra 98, nr. 240 ev. 158 Kh. Gent (afd. Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 819 159 Supra 28, nr. 55. 160 Wetboek van Internationaal recht van 16 juli 2004, BS 27 juli 2004. (Hierna: WIPR) 161 Art. 116 WIPR 162 Supra 21, nr. 32
54
2.3. Lijst van schuldvorderingen
125. Dit is een specifieke regel voor de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord.
Alle schuldvorderingen worden immers gebundeld en samengevoegd in een lijst van
schuldvorderingen. Hierdoor wordt een mooi beeld van de nog openstaande schulden van de
onderneming gevormd, welk als uitgangspunt zal dienen voor het opstellen van het
reorganisatieplan. Zoals hierboven reeds uiteen werd gezet moet deze lijst ook ter kennis
worden gebracht van de schuldeisers.163
126. Hoewel het opstellen van zulke lijst in beginsel wordt voorbehouden aan de schuldenaar,
is het ook mogelijk dat een schuldeiser proactief zelf melding doet aan de schuldenaar van zijn
schuldvordering.164 Dit staat niet in de wet, maar kan in het kader van de minnelijke
overeenstemming over de omvang en hoedanigheid van de schuldvordering worden aanvaard.
Inschrijving in en aanpassing van de lijst kan overigens alleen gebeuren door de schuldenaar
zelf.
127. Met betrekking tot de lijst van schuldeisers mogen ook de strafrechtelijke bepalingen
van artikel 72 WCO niet uit het oog verloren worden. Een strafrechtelijke vervolging is immers
mogelijk indien bepaalde schuldeisers wetens en willens niet in de lijst van schuldeisers werden
opgenomen.165 Deze vervolging geldt dus evenwel slechts voor het uitsluiten van bepaalde
schuldeisers uit de lijst en in beginsel niet voor het niet ter kennis brengen van deze lijst.
128. Het belang van de lijst van schuldvorderingen mag niet worden onderschat. Zij dient
immers als uitgangspunt voor het opstellen van het reorganisatieplan. Of het bedrag van de
schuldvordering op de lijst ook als basis dient om de omvang van het stemrecht van de
schuldeiser te bepalen is voer voor discussie. Sommige rechtsleer gaat hiervan uit,166 terwijl
163 Supra 50, nr. 113. 164 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 365. 165 Art. 72, °3 WCO 166 M. VANMEENEN, “De (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 291.
55
anderen een verschillende mening hebben. Deze discussie wordt bij de bespreking van het
stemrecht beslecht.167
2.4. Bedrag van de buitengewone schuldvordering
129. In verband met het vaststellen van de omvang van de buitengewone schuldvordering
heerst er discussie.168 Het is onduidelijk of het onderliggende vermogensbestanddeel, dan wel
de waarde van de zekerheid in aanmerking genomen moet worden om vast te stellen in hoeverre
het bedrag van de schuldvordering buitengewoon is. Voorbeeld dat wordt gebruikt is een
schuldvordering van 1 miljoen euro waarop een hypotheek is ingeschreven ten belope van 500
000 euro. Er zijn 3 heersende strekkingen, waar vooral de eerste 2 bijval verdienen.
De eerste visie is van oordeel dat de buitengewone schuldeiser aanvaard moet worden voor zijn
volledige schuldvordering, namelijk 1 miljoen euro.
Volgens de tweede visie is er slechts een buitengewone schuldvordering ten belope het bedrag
waarvoor zijn zekerheid gevestigd is, dus 500 000 euro. Voor de overige 500 000 euro zou men
worden gezien als gewone schuldeiser in de opschorting.
Een laatste opvatting is van oordeel dat met de werkelijke waarde van de zekerheid rekening
moet worden gehouden. Indien het onroerende goed wordt geschat op 400 000 euro dan zal
men voor dit bedrag worden beschouwd als buitengewone schuldeiser, terwijl hij voor 600 000
euro gewone schuldeiser in de opschorting zal zijn.
Deze laatste visie is echter te bekritiseren aangezien zij onzekerheid met zich meebrengt. Ook
op de tweede visie is kritiek mogelijk aangezien niet alle zekerheden geplafonneerd zijn op een
167 Infra 80, nr. 196 ev.. 168 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 353.
56
bepaald bedrag, waardoor dit ook geen algehele oplossing op het probleem is. De eerste visie
lijkt dus het best verdedigbaar. Zij wordt eveneens door de rechtspraktijk gehanteerd.169
2.5. Schuldvordering betwisten
130. Nadat de schuldenaar de schuldvordering ter kennis heeft gebracht van de schuldeiser
heeft deze laatste het recht om hier opmerkingen over te geven.
131. Om betwisting te vermijden wordt in sommige contracten vooraf uitdrukkelijk
bedongen voor welk bedrag de schuldeiser in elk geval zijn rechten mag laten gelden indien er
een gerechtelijke reorganisatie zou worden opgestart.170
132. Het is echter onduidelijk of andere schuldeisers door deze clausule gebonden zullen zijn.
Men moet immers rekening houden met artikel 1165 BW, dat bepaalt dat overeenkomsten
slechts gevolgen met zich zullen meebrengen voor de contracterende partijen en dat zij geen
nadeel mogen toebrengen aan derden.
2.5.1 Minnelijk akkoord
133. Indien de schuldeiser akkoord is met het bedrag en de kwalificatie die de schuldenaar
hem ter kennis bracht moet hij niks doen en zal de schuldvordering en de eventuele zekerheid
worden ingeschreven in de lijst van schuldvorderingen.
134. Indien hij echter niet akkoord is moet hij zijn bezwaren ter kennis brengen van de
schuldenaar. Hoewel dit niet in de wet staat, kunnen de schuldenaar en de schuldeiser dan
minnelijk tot een akkoord proberen te komen. Deze mogelijkheid vloeit voort doordat de
schuldenaar de lijst van schuldvorderingen mag aanpassen.171
169 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie” in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 352-353. 170 M. VANMEENEN, “De (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord,”, DAOR 2011, (289) 291. 171 Art. 46, §6 WCO.
57
135. Er is echter ook een minnelijk akkoord met tussenkomst van de rechtbank mogelijk.172
Dit mechanisme werd gecreëerd om wijziging van de schuldvordering mogelijk te maken vlak
voor de stemmingszitting voor schuldeisers waarvan de omvang schuldvordering slechts op een
later tijdstip kon worden vastgesteld. Er moet hier echter sprake zijn van een eensluidend
verzoek van zowel de schuldenaar als de schuldeiser.
De meerwaarde van deze mogelijkheid kan echter in vraag worden gesteld. Het is immers
onduidelijk waarom de partijen naar de rechtbank zouden trekken om de schuldvordering te
laten bevestigen, terwijl de schuldenaar zelf de mogelijkheid heeft om de schuldvorderingen in
de lijst aan te passen tot 8 dagen voor de stemmingszitting. Het kan moeilijk worden ingebeeld
dat het de bedoeling van de wetgever was dat elke minnelijke aanpassing van de lijst moet
gebeuren via een beschikking van de rechtbank.173 Dit zou immers onnodige werklast voor de
rechtbank en overbodige kosten met zich meebrengen. Het is vreemd dat er tussenkomst van
de rechtbank voorzien wordt terwijl beide partijen akkoord zijn met de aanpassing en de
schuldenaar de mogelijkheid heeft om de lijst zonder rechterlijke tussenkomst aan te passen.
2.5.2 Formele betwisting
136. Indien de schuldenaar en de schuldeiser echter niet tot een vergelijk komen, kan een
officiële betwistingsvordering worden ingesteld door de schuldeiser.174 Hier kan de schuldeiser
zowel zijn eigen schuldvordering zoals die in de lijst werd opgenomen als de schuldvordering
van een andere schuldeiser betwisten. Dit laatste zal in de praktijk echter minder evident zijn.
Hoewel de schuldeisers een lijst ontvangen van alle schuldvorderingen in de opschorting, zijn
schuldeisers in beginsel niet op de hoogte van de concrete overeenkomsten van de schuldenaar
met andere schuldeisers en kunnen zij de correctheid van de andere schuldvorderingen dus
moeilijk inschatten.
172 Art. 46, §1, tweede lid WCO. 173 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 365. 174 Art. 46 WCO.
58
137. De betwisting moet minimaal 14 dagen voor de stemmingszitting gebeuren. Indien hij
dit niet doet wordt hij in de stemming en het reorganisatieplan opgenomen voor het
oorspronkelijk voorgestelde bedrag van de schuldenaar. Deze regel werd ingevoerd om te
verhelpen dat schuldeisers pas op de stemmingszitting zelf de betwisting van de opgenomen
schuldvordering zouden opwerpen.175
138. Indien de betwisting tijdig werd ingesteld zal de rechtbank onmiddellijk het bedrag van
de schuldvordering vaststellen, of een voorlopig bedrag bepalen. Dit laatste komt voor wanneer
een andere rechtbank bevoegd is om het effectieve bedrag vast te stellen of wanneer de
effectieve beslissing op een later tijdstip wordt gemaakt. De schuldeiser zal dan voor dit
voorlopige bedrag worden opgenomen in het reorganisatieplan en de stemming. Hier staat geen
enkel rechtsmiddel tegen open. Wanneer het effectieve bedrag van de schuldvordering na
stemming en homologatie van het reorganisatieplan komt vast te staan, bepaalt artikel 57, lid 1
WCO dat deze schuldvorderingen worden betaald zoals voor schuldvorderingen van dezelfde
aard is voorzien. Aangezien tegen het voorlopig toegekende bedrag geen rechtsmiddelen
ingesteld kunnen worden en zij na het vaststellen van het effectieve bedrag genoegen moeten
nemen met de terugbetaling zoals schuldvorderingen van dezelfde aard, worden deze
schuldeisers de facto met hun rug tegen de muur gezet. Zij hebben immers niks in handen om
achteraf het reorganisatieplan nog te wijzigen, indien voor de categorie van haar
schuldvordering slechts beperkte terugbetaling wordt voorzien bijvoorbeeld. Hieruit blijkt
opnieuw de prioriteit die de wetgever heeft gegeven aan het belang van herstel van de
onderneming boven garanties voor de schuldeisers.
139. Zoals hierboven reeds enkele malen werd vermeld, was de niet-betwisting van de
buitengewone schuldvordering van Groenkracht CVBA op SE Electrawinds de oorzaak
waardoor het reorganisatieplan gehomologeerd werd.176 De rechtbank was immers van oordeel
dat uit het gebrek van betwisting van deze schuldvordering de toestemming van de schuldeisers
mocht worden afgeleid. Dit is op z’n zachtst uitgedrukt een opmerkelijke redenering, aangezien
175 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 366 176 Supra 28, nr. 55.
59
deze kwalificatie ook (impliciet) gevolgen kan hebben voor andere belanghebbenden die niet
konden protesteren op grond van artikel 46 WCO.
§ 3. Verhaalsrechten
140. De aanvraag tot opening van de procedure van gerechtelijke reorganisatie brengt reeds
gevolgen met zich mee waardoor de rechten van schuldeisers ingeperkt worden. Dit verzoek
doet immers een verbod op tegeldemaking ontstaan.177 Hierdoor is het leggen van bewarend
beslag wel nog mogelijk. Ook uitvoerend beslag kan gelegd worden, maar dit zal echter niet
kunnen leiden tot gedwongen verkoop. Een dagvaarding in faillissement blijft eveneens
mogelijk, het is slechts de uitspraak ervan die zal worden opgeschort.178 Er wordt immers
voorkomen dat uitvoeringsmaatregelen genomen kunnen worden die de continuïteit van de
onderneming in het gedrang brengen.
141. Tijdens de periode van opschorting, dus nadat het openen van de procedure werd
toegestaan, kunnen er geen middelen van tenuitvoerlegging meer worden aangewend of
voortgezet én kan geen beslag meer worden gelegd. Reeds gelegde beslagen blijven wel gelden,
maar daar kan eventueel de opheffing van worden aangevraagd.179 De rechtbank staat dit toe
indien dit ‘geen beduidend nadeel voor de schuldeiser met zich meebrengt’. Bij de vroegere
wet gerechtelijk akkoord was dit mogelijk ‘naargelang de omstandigheden’. De huidige
omschrijving heeft ondanks haar andere formulering eveneens een ruim toepassingsgebied. Het
verzoek wordt beoordeeld onder meer rekening houdend met: het voorwerp van het beslag, het
belang voor de reorganisatieprocedure, de positie van de schuldeiser tegenover andere
schuldeisers en diens positie in geval van een faillissement.180 Dit komt eigenlijk neer op een
afweging die de rechter zal maken tussen het nadeel dat het beslag berokkent aan de schuldenaar
177 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (157) 162. 178 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 151. 179 Art. 31, lid 2 WCO 180 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, uit: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (157) 165.
60
en de risico’s die de handlichting met zich meebrengt voor de schuldeiser.181 Hier kan echter
de bedenking worden gemaakt dat zulk ruim interpretatiegebied rechtsonzekerheid teweeg kan
brengen.
142. De vraag stelt zich welke goederen precies onder het verbod op tegeldemaking vallen.
Bepaalde rechtsleer leest wettekst letterlijk waardoor middelen van tenuitvoerlegging slechts
verboden zouden zijn op goederen waarvan de schuldenaar effectief eigenaar is. Op goederen
die werden geleverd met eigendomsvoorbehoud of in consignatie gegeven goederen is
tenuitvoerlegging volgens hen wél toegelaten.182 Anderen, die overigens een duidelijke
meerderheid uitmaken, bepalen terecht dat bovenstaande visie duidelijk afwijkt van de wil
van de wetgever. Met goederen van de eigenaar wordt volgens hen de goederen bedoeld
waarvan de schuldenaar de economische eigenaar is.183
§ 4. Vrijwillige betaling
4.1. Bepaling
143. De WCO geeft de schuldenaar de mogelijkheid om vrijwillige betalingen te doen aan
schuldeisers.184 Enige voorwaarde die wordt gesteld is dat deze betaling nodig is voor de
continuïteit van de onderneming.
144. Er moet bij de vrijwillige betaling op basis van artikel 33 WCO geen rekening worden
gehouden met de gelijkheid van schuldeisers noch met de eventuele wettelijke redenen van
voorrang.185
181 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 369. 182 S. LOOSVELD, “De lopende overeenkomsten en insolventie (faillissement en gerechtelijke reorganisatie): een
stand van zaken”, RGAB 2009, (520) 525. 183 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 154. 184 Art. 33, §1 WCO. 185 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 370.
61
145. Het artikel is echter niet onbeperkt toepasbaar. De wet vereist immers dat de
terugbetalingen slechts mogen worden verricht in zoverre deze vereist zijn voor de continuïteit
van de onderneming.186 De specifieke invulling van deze voorwaarde is echter onduidelijk. De
parlementaire voorbereiding leert ons dat deze betalingen de onderneming niet in gevaar mogen
brengen en dat deze niet gepaard mogen gaan met bedrog.187 De vervroegde betaling behoeft
dus een motivering door de schuldenaar. Deze motivering kan onder meer worden uitgedrukt
in het raam van bijkomende informatieplichten die werden opgelegd door de rechtbank188, of
in het bepalend gedeelte189 van het reorganisatieplan.190
146. In deze context kan tenslotte nog vermeld worden dat de schuldenaar na de homologatie
van het reorganisatieplan nog steeds vrijwillige betalingen kan verrichten aan bepaalde
schuldeisers. Hij verricht deze betalingen dan wel op eigen risico van sancties.191
4.2. Gevolgen in een navolgend faillissement
147. Om absolute uitvoering te verlenen aan de mogelijkheid van de vrijwillige betaling werd
vastgesteld dat de artikelen 17, °2 en 18 van de faillissementswet niet van toepassing zullen
zijn.192 Hierdoor kunnen de betalingen niet meer in vraag gesteld worden bij een eventueel later
faillissement van de schuldenaar.193
186 A. DE WILDE, “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de continuïteit van de
ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal than others”, in: P. MARTENS, F.
WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tendensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in
de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (77) 93. 187 Amendement betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Parl.St. Kamer, 2008, nr 0160/002, 61; J.
WINDEY, “Les effets de la loi de 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et leurs
garanties” in: C. ALTER, L. PELTZER, J. WINDEY en A. ZENNER, La loi du 31 janvier 2009 relative à la
continuité des entreprises,Brussel, Larcier, 2009, (95) 119. 188 Art. 24, §4 WCO. 189 Art. 47, §1 WCO. 190 A. VAN HOE, “Continuïteit voor de wet continuïteit ondernemingen”, RW 2013, (1202) 1217. 191C. ALTER, “La procedure de réorganisation (les different options ainsi que les mesures extrajudicaires)” in: C.
ALTER, L. PELTZER, J. WINDEY en A. ZENNER, La loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des
entreprises, Brussel, Larcier, 2009, (43) 84. 192 Art. 33, §6 WCO 193 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 370.
62
Bij toepassing van deze artikels uit de faillissementswet kunnen betalingen in geld van niet
vervallen schulden en betalingen in iets anders dan geld van vervallen schulden immers niet
aan de boedel worden tegengeworpen indien zij werden gesteld tijdens de verdachte periode.194
De betaling van vervallen schulden is niet tegenstelbaar indien de begunstigden kennis hadden
van de staking van betaling.195 De toepassing van deze artikels wordt uitdrukkelijk uitgesloten
bij de vrijwillige betaling in het kader van een gerechtelijke reorganisatie. Dit komt de
rechtszekerheid van zowel de schuldenaar als de schuldeiser ten goede aangezien de gedane
betalingen achteraf niet meer herroepen kunnen worden.
148. In een navolgend faillissement kan artikel 20 van de faillissementswet eventueel wel
worden ingeroepen. Dit is de faillissementspauliana, welke de niet tegenwerpelijkheid van
handelingen en betalingen tot gevolg heeft indien deze werden verricht met bedrieglijke
benadeling van de rechten van de schuldeisers. Bepaalde rechtsleer lijkt echter niet te geloven
in het inroepen van de actio pauliana voor vrijwillige betalingen in het kader van een collectief
akkoord.
4.3. Gevaar voor misbruik
149. De bepaling die de vrijwillige terugbetaling toestaat is enerzijds positief en
noodzakelijk, aangezien de schuldenaar in de mogelijkheid moet zijn om flexibel betalingen te
doen aan deze schuldeisers waarmee een blijvende relatie nodig is om de onderneming te
kunnen verderzetten.196
Anderzijds opent dit ook een deur voor misbruik. Bepaalde schuldeisers kunnen immers sterk
worden benadeeld ten opzichte van andere die betaling ontvingen door de vrijwillige betaling.
Schuldeisers met een feitelijke machtspositie, bijvoorbeeld belangrijke leveranciers, hebben
hierdoor immers een middel om druk uit te oefenen op de schuldenaar om reeds betaling te
194 Art. 17, °2 Faill.Wet. 195 Art. 18 Faill.Wet. 196 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 155.
63
verkrijgen voor de andere schuldeisers.197 Ook selectieve betalingen aan bijvoorbeeld
verbonden vennootschappen of bestuurders zijn denkbaar.198
150. Deze bepaling kan zware discriminatie van de andere schuldeisers met zich
meebrengen. Het totale beschikbare bedrag om schuldvorderingen te voldoen wordt immers
kleiner, waardoor schuldeisers die nog niet vergoed werden hun kansen op volledige
terugbetaling van hun schuldvordering zien slinken.
151. Door de invoering van de voorwaarde van het belang voor de continuïteit in de
reparatiewet van 27 mei 2013 probeerde de wetgever het risico op misbruiken te verminderen.
Hierdoor is het nu duidelijk dat bijvoorbeeld het betalen van een lening die door een
aandeelhouder werd verstrekt niet kadert binnen het waarborgen van de continuïteit, terwijl de
betaling van een leverancier die tijdens de opschorting blijft leveren wel verantwoord is. 199
152. Niet alles is echter even zwart-wit te stellen. Er zijn immers veel vrijwillige betalingen
denkbaar waar niet duidelijk te zien is of zij al dan niet vereist waren om de continuïteit van de
ondernemingen te waarborgen. Zo kan een vrijwillige betaling eventueel ook kaderen in een
ruimere overeenkomst bij het uitwerken van het reorganisatieplan, waar het globale plaatje dus
in rekening moet worden gebracht.200 Bij twijfel zal de schuldenaar moeten kunnen aantonen
dat de vervroegde betaling dienend was voor de continuïteit van de onderneming.201 De
scheidingslijn tussen favoritisme en rechtmatige betalingen is evenwel dun.202
197 A. DE WILDE, “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de continuïteit van de
ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal than others”, in: P. MARTENS, F.
WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tensensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in
de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (77) 93. 198 J. BEKAERT, “De WCO: de schuldeisers schaakmat?” in: ORDE VAN ADVOCATEN TE KORTRIJK, De
vennootschap in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2013, (81) 102. 199 P. FRANCOIS, “De aanpassing van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen: geen wijziging
van de fundamenten, maar wel enkele fundamentele wijzigingen”, BFR 2013, (243) 251. 200 Ibid. 251 – 252. 201 Ibid. 251 – 252. 202 A. VAN HOE, “Continuïteit voor de wet continuïteit ondernemingen”, RW 2013, (1202) 1216.
64
4.4. Sanctie
153. Ondanks het grote risico op discriminatie tussen schuldeisers is er geen sanctie voorzien
indien deze bepaling misbruikt wordt. Dit wordt terecht betreurd in de rechtspraak.
154. Er zijn wel enkele mogelijkheden voorhanden om tegen onrechtmatig gebruik van dit
artikel tegen te gaan. Men kan eventueel redeneren dat de stopzetting van de procedure bevolen
kan worden indien blijkt de terugbetalingen niet werden gedaan met het oog op behoud van de
continuïteit van de onderneming.203 Ook kan homologatie van het reorganisatieplan geweigerd
worden bij vrijwillige betalingen die gebeuren in strijd met dit voorschrift.204 Schuldeisers
kunnen eventueel ook tegen onrechtmatig verrichte betalingen opkomen door de pauliaanse
rechtsvordering te gebruiken. Bepaalde rechtsleer stelt zich echter vragen bij de effectieve
uitoefening van deze laatste vordering. Volgens hen zal het bewijs dat aan de voorwaarden voor
deze vordering werd voldaan immers moeilijk te leveren zijn.205
§ 5. Schuldvergelijking
5.1. Algemeen
155. Door artikel 34 WCO is schuldvergelijking tussen schuldvorderingen in de opschorting
en schuldvorderingen die ontstaan zijn tijdens de opschorting slechts toegestaan indien beide
schuldvorderingen verknocht zijn. Deze bepaling is echter niet van toepassing op de wet van
de Financiële zekerheden.206
203 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 370. 204 Ibid. 205 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen-Oxford, Intersentia, 2010, (157) 176-177; J. BEKAERT, “De WCO: de schuldeisers
schaakmat?” in: DE ORDE VAN ADVOCATEN TE KORTRIJK, De vennootschap in de verschillende takken
van het recht, Gent, Larcier, 2013, (81) 102; M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke
reorganisatie”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.),
Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 371, voetnoot 103. 206 Wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake
zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, BS 1 februari 2005.
(Hierna: WFZ)
65
156. Het compenseren van schuldvorderingen is een goede zaak voor schuldeisers. Zij
kunnen hierdoor immers betaling afdwingen ondanks het verbod op tenuitvoerlegging.
Daarenboven kan de schuldeiser op die manier (al dan niet gedeeltelijk) aan een herleiding van
zijn schuldvordering in het reorganisatieplan ontsnappen.207
5.2. Vereiste van verknochtheid
157. Er kunnen echter vragen worden gesteld naar de effectieve betekenis van het begrip
‘verknocht’. Het is eveneens onduidelijk of ook louter conventioneel bedongen samenhang de
toepassing van deze bepaling kan genieten, of dat toch een zekere band met de werkelijkheid
vereist is.208
158. Indien men artikel 34 WCO letterlijk leest komt dit erop neer dat schuldvergelijking
slechts mogelijk is bij conventionele schuldvergelijking krachtens de wet Financiële
zekerheden en wettelijke schuldvergelijking tussen oude en nieuwe schuldvorderingen bij
verknochtheid. Deze bepaling zou voortkomen uit de cassatiearresten van 7 april 2006 en 6 juni
2006.209 Hier werd eerst bevestigd dat de regel ‘na samenloop kan geen schuldvergelijking meer
optreden tenzij verknochtheid’, ook geldt voor de wet gerechtelijk akkoord. In het arrest dat
daarop volgde bepaalde het Hof van Cassatie dat de wet gerechtelijk akkoord het fixatiebeginsel
inhoudt zonder dat hierdoor een samenloop ontstaat die schuldvergelijking met schuldvordering
die ontstonden voor de opschorting volledig uitsluit. Dat deze regel in de WCO werd
overgenomen en verknochtheid vereist alvorens schuldvergelijking toe te laten is opmerkelijk
omdat bovenstaande cassatiearresten gebaseerd zijn op de hypothese van samenloop. 210
207 N. VAN LANDUYT, “Schuldvergelijking en rechtsmisbruik in het kader van de wet continuïteit
ondernemingen”, RAGB 2011, (667) 667. 208 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 157. 209 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 157. 210 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (157) 178.
66
159. Aangezien er dus geen samenloop ontstaat in de WCO is het zo dat deze bepaling een
loutere uitzondering is op de principiële compensatiemogelijkheid tussen schuldvorderingen.
Compensatie blijft dus steeds mogelijk, maar indien men wil compenseren tussen
schuldvorderingen in de opschorting en schulden ontstaan tijdens de opschorting wordt de
bijkomende voorwaarde van samenhang gesteld.211
160. De vereiste van samenhang zorgt voor uiteenlopende visies in de rechtsleer. Zo zijn
enkelen van mening dat de verknochtheidsvereiste strijdig is met het grondwettelijk
discriminatieverbod aangezien er geen sprake is van samenloop tijdens de opschorting en dit
onderscheid dus niet zou mogen worden gemaakt. 212 Artikel 34 mag volgens hen geen afbreuk
doen aan het recht op wettelijke schuldvergelijking door het te beperken tot samenhang. Zij zijn
dan ook van oordeel dat deze exceptie maximale toepassing moet kunnen genieten, zodat louter
conventioneel bedongen samenhang voldoende is.213
Strijdigheid met discriminatieverbod is volgens andere auteurs dan weer een brug te ver.
Volgens hen had de wetgever gegronde redenen om voor deze gedifferentieerde aanpak te
kiezen. Volgens hen zou haast elke bepaling in de Belgische rechtsorde die een materie
gedifferentieerd regelt een schending van het discriminatieverbod kunnen uitmaken indien
bovenstaande visie wordt gevolgd.214 Zij zijn ook terecht van oordeel dat er steeds een band
moet zijn met de economische werkelijkheid, dus dat een te ruime interpretatie van de exceptie
zoals louter conventionele samenhang niet kan worden toegelaten.215
211 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (157) 157. 212 Ibid. 99-100.; J. WINDEY, “Les effets de la loi de 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur
les créanciers et leurs garanties” in: C. ALTER, L. PELTZER, J. WINDEY en A. ZENNER, La loi du 31 janvier
2009 relative à la continuité des entreprises,Brussel, Larcier, 2009, (95) 119, voetnoot 80. 213 A. ZENNER, De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 99. 214 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 157, voetnoot 17. 215 Ibid. 157.; N. VAN LANDUYT, “Schuldvergelijking en rechtsmisbruik in het kader van de wet continuïteit
ondernemingen”, RAGB 2011, (667) 670.
67
161. In verband met artikel 8 en 9 van de Hypotheekwet wordt gesteld dat deze bepalingen
niet van openbare orde zijn.216 Hierdoor kunnen schuldeisers afstand doen van hun recht op
schuldvergelijking, zelfs indien de schuldvorderingen samenhangend zijn.
5.3. Onverminderd de Wet op de Financiële zekerheden
162. Compensatie op grond van de wet Financiële zekerheden is dus wel mogelijk. Hier zijn
vooral de artikels 14 en 15 WFZ van belang. Deze bepalen immers de voorwaarden waaraan de
schuldvordering moet voldoen alvorens compensatie kan optreden. Artikel 14 bepaalt dat
nettingsovereenkomsten (waaronder een compensatiebeding, beding van eenheid van rekening
en rekening-courant begrepen zijn) tegenwerpelijk zijn aan de schuldeisers in geval van opening
van een insolventieprocedure. Artikel 15 WFZ bepaalt dan dat deze overeenkomsten effectief
rechtsgevolgen hebben indien ze werden gesloten voor de opening van de insolventieprocedure.
Schuldvergelijking is dus maar mogelijk indien zowel de overeenkomst houdende de
contractuele compensatie én beide vorderingen bestonden op het moment van het openen van
de insolventieprocedure. Er wordt geoordeeld dat een vordering ‘bestaat’ op het moment dat de
oorzaak van de vordering vast komt te staan.217 Doordat de wetgever voorrang geeft aan de Wet
Financiële Zekerheden boven de procedure van de WCO kan worden geoordeeld dat zij in dit
geval toch de belangen van (bepaalde) schuldeisers heeft laten primeren op dit vlak.218
5.4. Verbod op schuldvergelijking in het reorganisatieplan
163. Compensatie tussen een schuldvordering in de opschorting en een schuld ontstaan na de
homologatie is bijvoorbeeld ook toegestaan, tenzij het reorganisatieplan voorziet in een verbod
op schuldvergelijking.219 Zulk verbod kan immers in het reorganisatieplan worden opgenomen
maar slechts indien het niet over samenhangende vorderingen gaat.220
216 Infra. 89, nr. 219. 217 N. VAN LANDUYT, “Schuldvergelijking en rechtsmisbruik in het kader van de wet continuïteit
ondernemingen”, RAGB 2011, (667) 670-671 218 Ibid, 674. 219 A. ZENNER, De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 99; E. DIRIX en R.
JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX,
M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen,
Intersentia, 2010, (157) 158. 220 Art. 49, lid 3 WCO
68
164. Er kan dus voorbijgegaan worden aan de rechten van bepaalde schuldeisers door een
compensatieverbod in het reorganisatieplan te bedingen. Dit plan wordt immers toegestaan
indien de vereiste meerderheden behaald worden en heeft dan ook weerslag op schuldeisers die
tegen het plan stemden. Daarom wordt toch een beperking van het te bedingen
compensatieverbod opgelegd, namelijk dat compensatie van samenhangende vorderingen niet
verboden kan worden in het reorganisatieplan. Afstand doen van het compensatierecht van
samenhangende vorderingen heeft dus individuele toestemming van de schuldeiser in kwestie
nodig.221
§ 6. Lopende overeenkomsten
6.1. Toepassingsgebied
165. In beginsel is de regel dat de procedure van gerechtelijke reorganisatie geen afbreuk
doet aan de continuïteit van de lopende overeenkomsten. Er wordt geen verdere verklaring
gegeven aan het begrip ‘lopende overeenkomst’, waardoor we er kunnen van uitgaan dat het
om lopende overeenkomsten in het algemeen gaat en er dus geen specifieke overeenkomsten
uit het toepassingsgebied worden gesloten.222 Met deze interpretatie zullen ook ‘intuitu
personae’ overeenkomsten terecht bij de lopende overeenkomsten horen.223
6.2. Opzeggingsbedingen
166. De bepalingen uit de WCO zijn dwingend, waardoor bedingen die het einde van de
overeenkomst voorschrijven in geval van een procedure van gerechtelijke reorganisatie geen
uitwerking kunnen hebben.224 Ruimere bedingen zoals bijvoorbeeld beëindiging van de
overeenkomst bij contractuele wanprestatie zijn ook aan voorwaarden onderworpen. Indien er
221 A. DE WILDE, “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de continuïteit van de
ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal than others”, in: P. MARTENS, F.
WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tensensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in
de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (77) 100-101. 222 J. WINDEY, “Les effets de la loi de 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et
leurs garanties” in: C. ALTER, L. PELTZER, J. WINDEY en A. ZENNER, La loi du 31 janvier 2009 relative à
la continuité des entreprises, Brussel, Larcier, 2009, (95) 119, voetnoot 80. 223A. ZENNER, De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 101; I.
VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.) De
wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 158. 224 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 158.
69
contractuele wanprestatie is door de schuldenaar voordat de opschorting werd toegekend krijgt
de schuldenaar als het ware een tweede kans. De overeenkomst mag immers slechts beëindigd
worden indien de schuldenaar zijn verbintenis 15 dagen na het ontvangen van een
ingebrekestelling van de schuldeisers in de opschorting nog steeds niet heeft uitgevoerd.225 De
schuldeiser moet na het toekennen van de opschorting dus ook een nieuwe ingebrekestelling
sturen.226
6.3. Niet-uitvoeringsexceptie
6.3.1 Toepassingsgebied
167. Een sterk drukkingsmiddel dat de schuldenaar in het kader van de lopende
overeenkomsten heeft is artikel 35, §2 WCO. Dit artikel bepaalt dat de schuldenaar kan
beslissen om lopende overeenkomsten niet langer uit te voeren tijdens de opschorting. Hij kan
dit indien niet-uitvoering noodzakelijk is om een reorganisatieplan te kunnen voorstellen aan
schuldeisers, of om een overdracht onder gerechtelijk gezag mogelijk te maken. Het gaat hier
dan niet om een beëindiging van de overeenkomst, maar eerder om een tijdelijke schorsing van
de activiteiten ten opzichte van de schuldeiser. Hierbij kan het om zowel opeenvolgende als
aflopende prestaties gaan.227 Deze beslissing kan echter wel heel verregaande gevolgen hebben
voor de schuldeiser tegenover wie de prestaties worden opgeschort, bijvoorbeeld in het geval
dat de prestaties vanwege de schuldenaar van groot belang waren voor de activiteiten van de
schuldeiser.
Die beslissing zorgt ervoor dat de schuldeiser op zijn beurt zijn eigen prestaties eveneens mag
opschorten. Hij mag ook alle feitelijke zekerheidsmechanismes van gemeen recht gebruiken
zoals de enac en het retentierecht. Indien de schuldeiser deze mogelijkheid niet zou hebben, zou
dit een onredelijk zware last op zijn de schouders leggen.
225 A. ZENNER, De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 102. 226 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 159. 227 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 160.
70
6.3.2 Noodzakelijkheidscriterium
168. De beslissing om het contract niet langer uit te voeren moet ‘noodzakelijk’ zijn om de
continuïteit van de onderneming te kunnen waarborgen. Deze mogelijkheid moet immers de
uitzondering blijven en mag geen vaste methode worden om de rendabiliteit van de
onderneming snel te verhogen.228 Bij deze regel wordt de bewijslast omgekeerd doordat de
schuldenaar de buitengewoon zware last van de prestatie moet aantonen om de niet-uitvoering
te rechtvaardigen.229
169. Uit de parlementaire voorbereiding van de WCO blijkt dat het aan de partijen en indien
zij niet overeenkomen, aan de rechter toekomt om de begrippen in te vullen. Hij zal dus bepalen
of het einde van uitvoering van de overeenkomst door de schuldenaar al dan niet
gerechtvaardigd kan worden door het noodzakelijkheidscriterium. Hierbij moet men het doel,
namelijk vlotte werking van de procedure, goed in het achterhoofd houden. 230
170. Hoewel de schuldenaar de noodzaak moet aantonen, staat in de WCO de bescherming
van de schuldenaar diens continuïteit voorop. Het is dus heel onwaarschijnlijk dat de rechter
zou beslissen dat het niet langer uitvoeren van de overeenkomst door de schuldenaar op grond
van artikel 35, §2 WCO rechtsmisbruik zou uitmaken. Er zal immers steeds een ruime
interpretatie gebeuren van het noodzakelijkheidsbegrip, om de schuldenaar zo veel mogelijk
bescherming te bieden.
Het feit dat slechts van het artikel gebruik gemaakt kan worden indien er een band van
noodzakelijkheid is tussen de uitvoering en continuïteit, voorziet naar alle waarschijnlijkheid
voldoende bescherming, waardoor de figuur van het rechtsmisbruik niet meer moet worden
ingeroepen.231
228 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 160. 229 J. WINDEY, “Les effets de la loi de 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur les créanciers et
leurs garanties” in: C. ALTER, L. PELTZER, J. WINDEY en A. ZENNER, La loi du 31 janvier 2009 relative à
la continuité des entreprises, Brussel, Larcier, 2009, (95) 116. 230 Wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen,
Parl.St. Kamer 2010-14, nr. 2692/001, 19. 231 C. VERBRUGGEN en S. VAN OMMESLAGHE, “Abus de droit et loi sur la continuïté des entreprises”, in:
A. ZENNER en M. DAL, Actualité de la continuïté, continuïté de l’actualité: Etats généraux de la continuïté des
entreprises, Brussel, Larcier, 2012, (99) 125.
71
6.4. Strafbedingen
171. Schadevergoeding die uit deze niet-uitvoering voortvloeit is in beginsel een
schuldvordering in de opschorting. Voor strafbedingen is in een aparte regeling voorzien in de
WCO. Strafbedingen zijn forfaitaire bedragen voor schade die de schuldeiser heeft door het niet
naleven van de hoofdverbintenis. Deze bedingen blijven zonder gevolg tijdens de periode van
opschorting tot na de uitvoering van het reorganisatieplan,232 aangezien de wetgever zulke
bedingen immers zo veel mogelijk wil weren uit de reorganisatieprocedure.233 Wat de
schuldeiser wel kan doen is pogen om de effectief geleden schade aan te tonen en deze te laten
opnemen in zijn schuldvordering in de opschorting.234 Dit brengt echter wel een vermoeden van
verzaking aan het strafbeding met zich mee.235 Ook na uitvoering van het reorganisatieplan of
bij een later faillissement of ontbinding kan het strafbeding dan geen uitvoering meer verkrijgen
en speelt het vermoeden van afstand verder door.
6.5. Praktische toepassing
172. Omdat bovenstaande regeling van de lopende overeenkomsten vrij theoretisch klinkt
wordt hier de link gemaakt met de praktijk. Het lot van de lopende overeenkomsten speelt vaak
een belangrijke rol, onder meer bij kredieten. In beginsel heeft het openen van de procedure
van gerechtelijke reorganisatie geen invloed op het krediet. De overeenkomst mag om deze
reden immers niet worden opgezegd, ook niet indien op basis van een uitdrukkelijk ontbindend
beding. De vorderingen op termijn worden dus niet ineens opeisbaar en ook de intresten zullen
in beginsel verder blijven lopen.
173. De overeenkomst loopt in beginsel dus gewoon verder. Indien het krediet (deels) moest
worden terugbetaald voor de toekenning van de opschorting en dit niet gebeurde kan de
232 Art. 35, §3, lid 1 WCO. 233 E. DIRIX en R. JANSEN, “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende overeenkomsten”, in: K.
BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (157) 192; Wetsvoorstel betreffende de continuïteit van de
ondernemingen, Parl.St. Kamer 2007-08, 0160/001, 22. 234 Art. 35, §3, lid 2 WCO 235 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 161.
72
overeenkomt eveneens niet onmiddellijk worden opgezegd. Er is bij de toekenning van de
opschorting een nieuwe ingebrekestelling vereist en de schuldenaar heeft vanaf dan 15 dagen
om de schuld alsnog te voldoen. Pas indien na deze termijn nog steeds geen betaling werd
ontvangen zal de overeenkomst beëindigd kunnen worden en zullen de schuldvordering en
eventuele schadevergoeding die hieruit voortvloeien beschouwd worden als schuldvorderingen
in de opschorting.236 Indien het contract echter voorzag in een strafbeding zal dit pas uitbetaald
worden na volledige uitvoering van het reorganisatieplan, tenzij de schuldeiser afstand doet van
zijn schuldvordering.237
174. Indien de contractuele vervaldag van de overeenkomst tijdens de opschorting valt moet
de schuldvordering in beginsel gewoon worden terugbetaald. Indien er niet betaald wordt op de
vervaldag is er sprake van contractbreuk. Er is hier dan sprake van een contractuele
wanprestatie waardoor de bank eventueel tot onmiddellijke opeising zal kunnen overgaan of
haar zekerheden kan uitwinnen voor zover het zou gaan om schuldvorderingen buiten de
opschorting.238 De opening van de opschorting laat eveneens de toepassing van de feitelijke
zekerheidsrechten onverlet. De WCO doet immers geen afbreuk aan de rechten van schuldeisers
tenzij dit uitdrukkelijk wordt bepaald. Daardoor kan de bank bijvoorbeeld beslissen om haar
prestaties ook niet langer te voldoen door geen krediet meer beschikbaar te stellen zolang de
schuldvordering niet werd voldaan.
175. De schuldenaar kan eventueel ook overgaan tot vervroegde terugbetaling van het krediet
op grond de vrijwillige betaling voorzien in artikel 33 WCO, maar hij moet hierbij dan wel de
noodzaak voor de continuïteit van de onderneming aantonen.
176. Ook is het mogelijk dat voor of tijdens de opschorting een specifieke overeenkomst met
de bank wordt gesloten. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Electrawinds, waar een stand-still
overeenkomst gesloten werd met de banken, waardoor zij hun zekerheden niet mochten
uitoefenen tot de vervaldag van de specifieke overeenkomst.239
236 J. BEKAERT, “De WCO: de schuldeisers schaakmat?” in: ORDE VAN ADVOCATEN TE KORTRIJK, De
vennootschap in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2013, (81) 125. 237 Supra. 71, nr. 171. 238 P. FRANCOIS, “De aanpassing van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen: geen wijziging
van de fundamenten, maar wel enkele fundamentele wijzigingen”, BFR 2013, (243) 251-252. 239 Supra. 18, nr. 21.
73
§ 7. Voortijdig stopzetten van de procedure
7.1. Verzoekers
177. Elke belanghebbende, waaronder dus ook een schuldeiser, kan de stopzetting van de
procedure quasi ambtshalve bevelen.240 Daarnaast kunnen ook de schuldenaar zelf of het
openbaar ministerie om de stopzetting verzoeken waarbij in hetzelfde vonnis het faillissement
of de gerechtelijke vereffening van de onderneming kan worden uitgesproken. Ook de
gedelegeerd rechter kan deze procedure opstarten. Deze mogelijkheid wordt geboden sinds de
wetswijziging in 2013, aangezien de bovenstaande mogelijkheden slechts zelden werden
aangewend.241 Ingeval het verzoek uitgaat van deze laatste kan het faillissement echter niet
worden uitgesproken in het vonnis dat de stopzetting beveelt.
7.2. Gronden
178. De stopzetting kan worden bevolen indien bewezen wordt geacht dat de onderneming
de continuïteit van de onderneming overeenkomstig het doel van de procedure niet langer kan
waarborgen. Hier moet de rechtbank een economische afweging maken.242 Dit is de
tegenhanger van de gunstige regeling bij het openen van de procedure waar wordt uitgegaan
van een open portaal benadering en er geen controle wordt gedaan van de economische
redbaarheid van de onderneming. Men kande procedure dus wel stopzetten na zulke controle.243
Andere reden waarom de rechtbank de stopzetting van de procedure kan bevelen is op basis
van een niet-economische appreciatie, indien de rechtbank oordeelt dat bij aanvraag van de
procedure kennelijk onvolledige of onjuiste informatie werd verschaft.
240 Art. 41 WCO. 241 I. VEROUGSTRAETE, “De afwikkeling van een gerechtelijke reorganisatie. Een summier overzicht van de
verschillende mogelijkheden binnen de WCO na de hervorming van 2013.”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX,
ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen
III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (287) 300. 242 Ibid. 299. 243 A. ZENNER, De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009, 120.
74
Afdeling 4. Reorganisatieplan
179. Tijdens de opschorting in de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord wordt
door de schuldenaar een reorganisatieplan opgesteld. Dit herstelplan moet dan aan de
schuldeisers worden voorgelegd, die er na inzage hun stem over uitbrengen. Het plan wordt
geacht te zijn goedgekeurd wanneer de meerderheid van de aanwezige schuldeisers, die de helft
van alle in hoofdsom verschuldigde bedragen vertegenwoordigen, voor stemmen.244 Hierna
wordt het goedgekeurde plan dan voorgelegd aan de rechtbank die het plan zal homologeren
indien het niet strijdig blijkt te zijn met de openbare orde en indien de pleegvormen in de wet
werden nageleefd. Na homologatie wordt het reorganisatieplan bindend voor alle
schuldeisers.245
180. Bovenstaande kort samengevatte procedure klinkt in theorie erg eenvoudig en snel.
Toch blijken er opnieuw enkele onduidelijkheden de kop op te steken die betrekking hebben op
het toestaan en uitvoeren van het reorganisatieplan. Hieronder wordt geprobeerd om een zo
duidelijk mogelijk overzicht te geven van de huidige regelgeving.
§ 1. Opmaken en inkijken
181. Hier en daar gaan stemmen op die van oordeel zijn dat schuldeisers te weinig macht
hebben bij de opmaak van het reorganisatieplan. Zo heeft de schuldenaar een exclusief
initiatiefrecht, waarbij hij de inhoud van het onderhandelingsvoorstel bepaalt, wanneer de
onderhandelingen aanvangen en zo verder.246 Pas wanneer het reorganisatieplan wordt
neergelegd ter griffie kan dit worden ingekeken door de schuldeisers. Bovendien hebben zij in
theorie geen enkele mogelijkheid om tussen te komen tijdens het opstellen van het plan. Verder
mogen zij slechts voor of tegen het plan stemmen, waar bij afkeuring van het plan hen vaak een
nog slechter alternatief boven het hoofd hangt.247
182. Deze bevindingen moeten toch met een korrel zout worden genomen. Het is immers niet
zo dat de schuldeiser in de praktijk compleet in de kou blijft staan. Hiervoor kan naar de praktijk
244 Art. 54, lid 2 WCO. 245 Art. 57 WCO. 246 Ibid. 247 P. COUSSEMENT, “Macht en onmacht van de verschillende stakeholders in een gerechtelijke reorganisatie
door collectief akkoord”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke
reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 98.
75
worden gekeken. Bij het Electrawinds dossier bijvoorbeeld werden schuldeisers immers wel
betrokken bij het opstellen van het reorganisatieplan. Het zal immers van hen afhangen of het
plan al dan niet wordt goedgekeurd. De schuldenaar doet er aldus goed aan om vooraf de
schuldeisers al te horen over hun standpunten zodat hij hier rekening mee kan houden wanneer
hij het reorganisatieplan opstelt. Ook hebben schuldeisers vaak de mogelijkheid om gezien hun
machtspositie de onderhandelingen te sturen. Hier kan opnieuw verwezen worden naar het
Electrawinds dossier, waar het eerste voorstel noodgedwongen werd teruggenomen onder druk
van één van de schuldeisers (Groenkracht), waarna onderhandelingen met een derde partij van
start ging, wier plan uiteindelijk werd aanvaard. De schuldeisers kunnen immers druk
uitoefenen door te kennen te geven dat zij het reorganisatieplan niet zullen goedkeuren.
Daardoor zal de schuldenaar genoodzaakt zijn om het plan aan te passen indien hij alsnog de
goedkeuring van het plan wil verkrijgen. Hier is echter opnieuw een nuancering nodig doordat
niet alle schuldeisers over deze macht om druk uit te oefenen beschikken. Dit kan onder meer
zijn door de beperkte omvang van hun schuldvordering waardoor hun stem niet noodzakelijk
cruciaal zal doorwegen bij de stemming van het reorganisatieplan.
§ 2. Inhoud
183. De WCO omvat geen voorschriften betreffende de specifieke maatregelen die een
reorganisatieplan moet bevatten. Er wordt echter wel wettelijk vastgesteld dat het plan moet
bestaan uit een beschrijvend en bepalend gedeelte.248
Het beschrijvende deel omschrijft de staat van de onderneming, de moeilijkheden die ze
ondervindt en de middelen waarmede zij deze wil verhelpen. Ook de betwistingen over de
schuldvorderingen worden hierin opgenomen. In dit gedeelte wordt eveneens de strategie
weergegeven hoe de schuldenaar de rendabiliteit van de onderneming wil herstellen.
Het bepalend gedeelte van het reorganisatieplan omvat dan weer de maatregelen hoe de
schuldeisers die in de lijst werden opgenomen zullen worden voldaan. Deze kunnen heel divers
van aard zijn. Naast de traditionele hersteltechnieken zoals schuldvermindering of
248 Art. 47 WCO.
76
betalingstermijnen kan het reorganisatieplan echter ook in meer alternatieve maatregelen
voorzien zoals de overdracht van een deel van de onderneming249, de omzetting van een
schuldvordering in aandelen of de vermindering van intresten.250 De maatregelen die worden
opgesomd in artikel 49 WCO is echter geen limitatieve lijst. De schuldenaar is vrij om de
inhoud van het reorganisatieplan vast te stellen.
Daarnaast moeten ook de schuldvorderingen die niet geraakt worden door het reorganisatieplan
best vermeld worden in het reorganisatieplan.251 Hier kan worden gedacht aan bijvoorbeeld
huurgelden of de aflossing van een lopende lening die tijdens de uitvoering van het plan verder
betaald moeten worden.252 Ook de schuldvorderingen waarvan men verwacht dat zij zullen
ontstaan na de homologatie worden best ter kennis gebracht.
184. Er moet duidelijk gesteld worden dat de schuldenaar heel veel vrijheid heeft bij het
opstellen van het reorganisatieplan. Er wordt uitdrukkelijk in de wet bepaald dat een
gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers is toegestaan. Gezien haar complexiteit
wordt deze bepaling in een apart onderdeel besproken.253
185. Sinds de wetswijziging van 2013 moet elke gewone schuldeiser voor minstens 15% van
hun totale schuldvordering vergoed worden.254 Hierdoor is het voorzien in de kwijtschelding
van bepaalde schuldvorderingen in het reorganisatieplan in beginsel niet langer mogelijk. Deze
morele ondergrens dat de kwijtschelding van een schuldvordering niet meer dan 85% mag
bedragen moet echter genuanceerd worden. Bij dwingende en met reden omklede vereisten die
verband houden met de continuïteit van de onderneming mogen immers nog steeds andere
percentages worden voorgesteld.
Hoewel artikel 49/1 WCO bescherming biedt aan de gewone schuldeisers kan dit anderzijds
ook ongunstige gevolgen met zich meebrengen. Hierdoor moeten immers alle schuldeisers voor
249 Infra 88, nr. 218 ev. 250 J. BEKAERT, “De WCO: de schuldeisers schaakmat?” in: ORDE VAN ADVOCATEN TE KORTRIJK, De
vennootschap in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2013, (81) 114 251 Ibid. 252 Ibid. 253 Infra 88, nr. 218 ev.. 254 Art. 49/1 WCO.
77
minstens 15% terugbetaald worden, ook zij die bijvoorbeeld bestuurder zijn en op een manier
een schuldvordering hebben op de onderneming.255 De invoering van dit artikel zorgt eveneens
voor meer druk op de schuldenaar bij het opstellen van een reorganisatieplan. Elke schuldeiser
moet immers een minimum deel vergoed worden, waardoor er minder te verdelen is.256
Dit artikel werd in de rechtsleer dan ook slechts lauw onthaald doordat de wetgever enerzijds
een bescherming inbouwde om schuldenaren te beschermen tegen misbruiken bij bijvoorbeeld
stemming door meerderheden, maar anderzijds toeliet om deze bescherming even vlug terug
opzij te laten zetten.257 Een motivering die door de rechter wordt beoordeeld volstaat immers
om toch andere percentages in het reorganisatieplan op te nemen.
Ander belangrijk tegenargument is dat de minimumstandaard van 15% gefixeerd wordt op
betaling van de schuldvordering. Een reorganisatieplan kan immers nog verschillende andere
maatregelen bevatten. Wanneer het reorganisatieplan bijvoorbeeld voorziet in de omzetting van
de schuldvordering in aandelen kan vooraf niet gegarandeerd worden dat de schuldenaar
effectief 15% van zijn schuldvordering zal ontvangen. Dit zal dan immers afhangen van de
toekomstige waarde van de onderneming.258
186. Een schuldenaar kan echter ook afstand doen van zijn schuldvordering en zo art. 49/1
omzeilen. Dit gebeurde bijvoorbeeld bij Electrawinds. Hier werd deze kwijtschelding van
schulden onder meer toegestaan door de dochtervennootschap (Electrawinds NV) ten opzichte
van haar moedervennootschap (SE Electrawinds).259 De reden voor deze kwijtschelding was
het belang voor de dochtervennootschap dat de moedervennootschap solvent blijft.
255 P. FRANCOIS, “De aanpassing van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen: geen wijziging
van de fundamenten, maar wel enkele fundamentele wijzigingen”, BFR 2013, (243) 256. 256 Ibid. 257 L. DE KEYSER, T. DELWICHE, J.J. ACKAERT en J. MALEKZADEM, “Wijzigingen aan de wet betreffende
de continuïteit van de ondernemingen” TRV 2013, (740) 761. 258 A. VAN HOE, “Continuïteit voor de Wet Continuïteit Ondernemingen” RW 2014, (1202) 1222. 259 Supra. 27, nr. 53.
78
§ 3. Stemming
3.1. Manipulatie
187. Door de stemming van het reorganisatieplan kunnen de belangen van bepaalde
schuldeisers opzij gezet worden door de meerderheidsvereisten voor het goedkeuren van een
reorganisatieplan. Artikel 54, lid 2 WCO vereist immers een meerderheid van de schuldeisers
die voor stemmen én dat deze samen meer dan de helft van de openstaande schuldvordering
vertegenwoordigen alvorens het plan is goedgekeurd. Met de niet aanwezige schuldeisers en
het bedrag van hun schuldvordering wordt geen rekening gehouden.
188. Eigenlijk kan men moeilijk spreken van een collectief akkoord. Door het bereiken van
een dubbele meerderheid wordt het akkoord immers aanvaard. Bij het goedkeuren van het
reorganisatieplan gaat de wetgever dus akkoord dat een meerderheid haar wil kan opleggen aan
een minderheid. Deze mogelijkheid doorstond reeds een toetsing van het Grondwettelijk Hof.260
Het Grondwettelijk Hof besliste hier dat het niet onredelijk is dat de schuldenaren die het
reorganisatieplan goedkeuren de facto beslissen over de economische haal=baarheid van het
reorganisatieplan in plaats van de rechtbank van koophandel. Ook is het niet kennelijk
onredelijk dat slechts de schuldeisers die akkoord gaan met het reorganisatieplan geloven in de
slaagkansen van het reorganisatieplan. Het Hof was immers van oordeel dat het vereisen van
unanimiteit een te grote macht zou geven aan schuldeisers die misschien de gerechtelijke
reorganisatie in het algemeen niet opportuun vinden. Het doel van de procedure, namelijk het
waarborgen van de continuïteit van de onderneming, waar de bescherming van de schuldeisers
niet prioritair is, weegt sterker door dan de toestemming van alle schuldeisers.
189. Hier kunnen bepaalde schuldeisers echter in de kou blijven staan indien het
reorganisatieplan zo wordt opgesteld dat het een groot aantal kleine schuldeisers vergoedt en
zij dus voor stemmen waardoor de meerderheid in aantal wordt bereikt. Indien daarenboven
een grote schuldeiser bevoordeeld wordt, waarmee de meerderheid in waarde van de totale
260 GwH 18 januari 2012, nr. 8/2012, TBH 2012, (435) 440.
79
schuldvordering wordt bereikt,261 kunnen een aantal schuldeisers buiten spel worden gezet,
zonder dat zij enige vorm van protest kunnen uitoefenen.
190. Manipulatie kan ook door hogere bedragen van schuldvorderingen op te nemen in de
lijst, eventueel voor verbonden vennootschappen-schuldeisers. Of schuldvorderingen artificieel
op te splitsen of opblazen om stemming te beïnvloeden.262 Hier kunnen uiteraard wel sancties
tegenover staan.
191. Over het lot van al dan niet toegelaten gedifferentieerde behandeling wordt verder een
uitgebreide bespreking gemaakt.263
3.2. Begrip ‘weerslag’
192. Het voorgelegde reorganisatieplan moet dus worden ingekeken en gestemd door de
schuldeisers. Artikel 53 van de WCO bepaalt echter dat slechts schuldeisers op wiens rechten
het plan een weerslag heeft aan de stemming kunnen deelnemen. Onduidelijkheid omtrent dit
begrip weerslag zorgt voor de nodige commotie.
3.2.1 Ruime algemene interpretatie
193. Algemeen wordt een ruime interpretatie van het begrip vooropgesteld. De vordering
moet op een manier aangetast worden door het reorganisatieplan. Slechts indien het
reorganisatieplan voorziet in een volledige en onmiddellijke uitbetaling aan een schuldeiser
volgens de normale voorwaarden zou er geen sprake zijn van een weerslag en mag deze
schuldeiser dus niet deelnemen aan de stemming.264 Indien de vordering op welke manier dan
ook wordt aangetast door het reorganisatieplan, is de schuldeiser van deze vordering
stemgerechtigd.
261 P. COUSSEMENT, “Macht en onmacht van de verschillende stakeholders in een gerechtelijke reorganisatie
door collectief akkoord”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke
reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpe, Intersentia, 2010, (65) 101-103. 262 M. VANMEENEN, “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 292. 263Infra 88, nr. 218 ev. 264 J. DUPONT, “Artikel 53 WCO: het begrip ‘weerslag’ nader toegelicht”, DAOR 2013, (180) 181.
80
194. Er worden verschillende manipulatietechnieken gebruikt om de vereiste meerderheden
te bekomen terwijl bepaalde schuldeisers benadeeld worden. Zo wordt er soms een symbolische
aanpassing aan de terugbetaling van de schuldvordering gemaakt, waardoor deze toch een
weerslag heeft op het reorganisatieplan en de schuldeiser dus aan de stemming kan deelnemen.
Door zulke constructies kunnen de vereiste meerderheden dan eventueel bekomen worden,
terwijl andere schuldeisers, op wiens schuldvordering het plan misschien een veel grotere
weerslag heeft, buiten spel kunnen worden gezet.265 Indien men artikel 53 WCO letterlijk leest
en men ook de aanvaarde ruime interpretatie uit de rechtsleer in het achterhoofd houdt, zou men
kunnen denken dat zulke constructies aanvaard worden.
195. Toch werd in de rechtspraak reeds geoordeeld dat de weerslag ‘noemenswaardig’ moet
zijn alvorens een schuldeiser aan de stemming mag deelnemen. Indien er geen feitelijke
weerslag is voor de schuldvordering in het plan, zou volgens de rechtbank immers vermoed
kunnen worden dat ze is ingegeven uit strategische overwegingen om andere schuldeisers
buiten spel te zetten266, wat eventueel tot rechtsmisbruik zou kunnen leiden. Aangezien zulk
manipulatief gebruik van de wet niet de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest, verdient
bovenstaande visie bijval. Probleem is echter dat er op zijn beurt ook geen eenduidige
begripsomschrijving van ‘noemenswaardig’ voorhanden is, waardoor dit tot opnieuw
rechtsonzekerheid zou kunnen leiden.
3.2.2 Weerslag in concreto: Bedrag in de stemming
196. Zoals bij de bespreking van de lijst van schuldvorderingen al kort naar voren kwam
bestaat er ook onduidelijkheid over het bedrag die het gewicht van de stem van elke schuldeiser
bepaalt.
197. Rechtsleer en rechtspraak zijn het vaak oneens. Zo besliste de rechtbank van koophandel
Dendermonde267 in eerste aanleg dat de schuldeiser maar aan de stemming mocht deelnemen
ten belope van het bedrag van de schuldvordering waarop het reorganisatieplan effectief een
265 C. ALTER en Z. PLETINCKX, “Droit bancaire et continuité des entreprises” in A. ZENNER en M. DAL
(eds.), Actualité de la continuïté, continuïté de l’actualité – Etats généraux de la continuïté des entreprises,
Brussel, Larcier, 2012, (359) 385. 266 Kh. Antwerpen 24 februari 2012, RW 2012, 512. 267 Kh. Denderdmonde 13 februari 2012, RW, 2012-13, 228.
81
weerslag had, terwijl deze schuldeiser in de lijst van schuldeisers was opgenomen met een
bedrag dat meer dan het dubbele bedroeg.268 In hoger beroep werd in deze zaak echter
geoordeeld dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om ambtshalve te beslissen ten belope van
welk bedrag de schuldvordering een weerslag heeft op het reorganisatieplan. De lijst moet
immers als uitgangspunt dienen en wanneer de schuldvordering hierin niet werd betwist door
de andere schuldeisers, heeft de rechtbank niet het recht om ambtshalve het bedrag van de
stemming te wijzigen. Deze visie van de beroepsrechter wordt door VANMEENEN
bevestigd.269 Anderen zijn dan weer van oordeel dat zulke opvatting kan leiden tot een te grote
benadeling van bepaalde schuldeisers bij de stemming en dat het oordeel van de bodemrechter
toch gevolgd moet worden. Het begrip weerslag moet dan ruim geïnterpreteerd worden, maar
op welk deel van de schuldvordering het reorganisatieplan weerslag heeft, moet volgens hen
onderzocht worden door de rechter door middel van een restrictieve beoordeling.270 Er kan
volgens deze visie immers geen verantwoordelijkheid worden verleend aan de schuldeisers,
aangezien zij naar artikel 46 WCO slechts een aanpassing in de lijst kunnen vorderen. De
schuldvordering in de lijst zijn immers wel correct, maar er moet een aanpassing van het bedrag
waarvoor zij mogen stemmen gebeuren, waar schuldeisers dus geen wettelijke basis voor
hebben.
Anderzijds heeft ook de rechter slechts beperkte wettelijke beoordelingsmogelijkheden,
waardoor ook zijn bevoegdheid om het bedrag aan te passen in vraag kan worden gesteld. Een
verminderingsbevoegdheid van de rechter zou immers heel verregaande gevolgen kunnen
hebben. Het kan ertoe leiden dat de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, waardoor het
reorganisatieplan niet kan worden goedgekeurd en gehomologeerd. Enige wettelijke
bevoegdheid die de rechter met betrekking tot het reorganisatieplan heeft is deze om het
goedgekeurde plan al dan niet te homologeren. De rechter houdt hierbij rekening met de
pleegvormen die worden voorgeschreven door de wet en de openbare orde. Er zou kunnen
worden geredeneerd dat de rechter de homologatie kan weigeren wegens schending van artikel
268 Ibid.; J. DUPONT, “Artikel 53 WCO: het begrip ‘weerslag’ nader toegelicht”, DAOR 2013, (180) 183. 269 M. Vanmeenen, “De (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via collectief
akkoord”, DAOR 2011, (289) 291; M. VANMEENEN, “Drie jaar wet continuïteit ondernemingen – over kleine
en grote misverstanden” in: C. VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN, CBR Jaarboek,
Antwerpen, Intersentia, 2012, (387) 448. 270 J. DUPONT, “Artikel 53 WCO: het begrip ‘weerslag’ nader toegelicht”, DAOR 2013, (180) 184.
82
53, lid 1, vierde streepje WCO door rekening te houden met de pleegvormen in de wet. Hij kan
hiermee echter geen aanpassing van het bedrag waarvoor de schuldeiser aan de stemming kan
deelnemen vorderen aangezien artikel 55, §3, lid 2 WCO de aanpassing van het
reorganisatieplan door de rechter expliciet uitsluit.
198. Er kan worden geconcludeerd dat het begrip weerslag een grote invloed kan hebben op
de uitkomst van de stemming. Hoewel dit tot een benadeling van bepaalde schuldeisers kan
leiden met behulp van bepaalde constructies, lijkt het moeilijk om een rechterlijke inmenging
in het bedrag waarin een schuldeiser mag meestemmen te rechtvaardigen. Gelukkig wordt wel
vrij algemeen toegestaan dat de rechtbank manipulatietechnieken waar een weerslag in het
reorganisatieplan geveinsd wordt kan tegengaan.
3.3. Stemgerechtigheid van bepaalde categorieën van schuldeisers
3.3.1 Verbonden schuldeisers
199. Er kan worden opgemerkt dat verbonden schuldeisers een gemeenschappelijk belang
hebben met de schuldenaar waardoor zij hoogstwaarschijnlijk bevooroordeeld zijn en hun
positieve stem reeds vaststaat.271 Hier zijn aandeelhouder-schuldeisers het belangrijkste
voorbeeld.272 Vooral als zij een meerderheidsgewicht hebben in de stemming is dit belangrijk,
gezien zij hierdoor het reorganisatieplan kunnen opdringen aan andere (onafhankelijke)
schuldeisers. De WCO regelt over deze specifieke materie echter niks, waardoor algemeen moet
worden aangenomen dat zij gelijk worden behandeld als de andere schuldeisers in de
opschorting. Er gaan dan ook stemmen op om deze categorie van schuldeisers een bijzonder
statuut te verschaffen. Hier kan echter nog bij vermeld worden dat de rechter wel steeds de
homologatie zal toetsen aan de openbare orde alvorens tot homologatie over te gaan.
3.3.2 Buitengewone schuldeisers
200. De vraag stelt zich eveneens of buitengewone schuldeisers al dan niet mogen deelnemen
aan de algemene stemming. Zij vertegenwoordigen vaak immers een groot bedrag van de
schuldvordering in de opschorting. Aangezien de goedkeuring van het reorganisatieplan
271 R. LINDEMANS, “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de gehanteerde toetsingscriteria”,
TRV 2014, (798) 800. 272 A. VAN HOE, “Over verbonden schuldeisers en de gerechtelijke reorganisatie”, TRV 2013, (800) 800.
83
afhangt van zowel het aantal schuldeisers dat voor stemt als de omvang van de schuldvordering
hebben zij niet zelden een grote invloed op de uiteindelijke uitkomst.
201. Buitengewone schuldeisers krijgen extra bescherming wat betreft de termijn van
opschorting van hun rechten in van het reorganisatieplan. Artikel 50 bepaalt de
maximumtermijn van het uitstel van betaling, die niet meer mag zijn dan uiterst 36 maanden.273
Indien een schuldenaar hiervan wil afwijken, heeft hij specifieke toestemming van de
buitengewone schuldeiser nodig.
202. Voor zover het reorganisatieplan zich houdt aan de beperking van artikel 50, mag de
buitengewone schuldeiser gewoon mee deelnemen aan de stemming. De maximale
opschortingstermijn van artikel 50 is immers een minimumvereiste die bovenop de stemming
komt.274 Artikel 54, lid 2, welke de vereiste meerderheid bepaalt, spreekt immers van ‘de
schuldeisers’. Deze term omvat zowel de buitengewone als de gewone schuldeisers.
203. Indien het plan echter meer verregaande toegevingen van de buitengewone schuldeiser
verzoekt, is er meer voer voor discussie. Er is immers individuele instemming vereist, die
eventueel ook kan worden verkregen buiten de algemene stemming. Men zou hier dan kunnen
argumenteren dat reeds een minnelijk akkoord gesloten werd met de schuldenaar, waardoor het
plan als zodanig geen weerslag meer heeft op zijn rechten.275 Volgens VANMEENEN mag
deze individuele instemming echter gebeuren door een positieve stem tijdens de algemene
stemming.276 De buitengewone schuldeiser wordt immers geraakt door het reorganisatieplan
een heeft dus stemrecht. Deze stem telt dan gewoon mee in de berekening van de meerderheden.
Ook BRIJS en JACMAIN zijn van oordeel dat de buitengewone schuldeiser in dit geval nog
steeds mag deelnemen aan de stemming. Het tegendeel wordt naar hun mening nergens bepaald
273 Termijn van maximaal 24 maanden uitstel, waarop nog eens een buitengewone verlenging van 12 maanden kan
worden toegestaan. 274 S. BRIJS en S. JACMAIN, “De reorganisatie van een onderneming in het kader van een collectief akkoord”,
in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR (eds.), De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi
relative à la continuité des entreprises, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2010, (77) 105. 275 Artikel 53, lid 1, vierde streepje WCO vereist dat het plan weerslag heeft op de rechten van de schuldeiser in
de opschorting alvorens deze aan de stemming mag deelnemen. 276 M. VANMEENEN, “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 294.
84
en ook uit de bewoording van artikel 53 en 54 blijkt de uitsluiting van de buitengewone
schuldeisers immers niet.277
§ 4. Meerdere reorganisatieplannen voorleggen
204. De schuldeisers mogen bij de stemming hun aan- en opmerkingen kenbaar maken.
Indien de schuldenaar zich bereid toont om aanpassingen te doen van het reorganisatieplan kan
dit eventueel gebeuren voor de stemming van het plan, indien dit slechts kleine aanpassingen
betreft. Indien het echter gaat om grotere aanpassingen die de rechten van schuldeisers wijzigen
zal de schuldenaar uitstel van de stemmingszitting en eventueel verlenging van de
opschortingstermijn aan de rechtbank moeten vragen. Dit is nodig zodat de schuldeisers zich
opnieuw kunnen beraden over het plan.
205. Hierbij stelt zich de kritiek waarom schuldeisers niet wettelijk de mogelijkheid geboden
wordt om reeds tijdens inzage van het plan, dus voor de stemmingszitting hun opmerkingen te
formuleren. Hierdoor zou een verplaatsing van de stemmingszitting vermeden kunnen worden
en kan de procedure dus eventueel sneller worden afgehandeld. Anderzijds kan hiertegen
worden ingebracht dat de opmerkingen van de schuldeiser ook aan de andere schuldeisers
moeten worden bekendgemaakt, net als de eventuele aanpassingen aan het voorgestelde
reorganisatieplan, wat gezien de gebruikelijk korte termijn tussen voorlegging van het plan en
de stemmingszitting voor chaos en onduidelijkheid zou kunnen zorgen. In de praktijk wordt het
reorganisatieplan echter vaak in samenspraak met de schuldeisers opgemaakt. In dat geval laten
de schuldeisers hun opmerkingen reeds vroeger gelden.
206. Ook is er onduidelijkheid of er na een negatieve stemming een tweede stemmingszitting
kan worden aangevraagd betreffende een aangepast reorganisatieplan. Volgens BRIJS en
JACMAIN bestaat hierover geen twijfel. Volgens hen is het na een eerste verwerping van het
plan mogelijk om een nieuwe poging te doen indien de lopende opschorting dit qua termijn nog
toelaat. Anders moet volgens hen eerst een verlenging van de opschorting worden
aangevraagd.278
277 S. BRIJS en S. JACMAIN, “De reorganisatie van een onderneming in het kader van een collectief akkoord”,
in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.) De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi
relative à la continuité des entreprises, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2010, (77) 105-106. 278 S. BRIJS en S. JACMAIN, “De reorganisatie van een onderneming in het kader van een collectief akkoord”,
in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.) De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi
relative à la continuité des entreprises, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2010, (77) 106.
85
207. Tenslotte is er nog de vraag of het reorganisatieplan nog kan worden aangepast na een
positieve stemming, voor de homologatie van de rechter. Dit deed zich bijvoorbeeld voor in
een zaak waar gevreesd werd dat de rechtbank het reorganisatieplan niet zou homologeren.279
De rechtbank stond hier een nieuwe voorlegging aan de schuldeisers toe, rekening houdend met
de continuïteit en grondige aanpassing van het reorganisatieplan. Dit vonnis wordt gevolgd door
onder meer VANMEENEN.280
208. Bij bovenstaande vraagstukken moet men eveneens rekening houden dat dit zou kunnen
leiden tot misbruik. Indien de schuldenaar de mogelijkheid heeft om verschillende
reorganisatieplannen voor te leggen aan de schuldeisers, kan hij bijvoorbeeld bij een eerste
voorlegging een voorstel doen aan de schuldeisers waar minder terugbetalingen worden gedaan
dan eigenlijk mogelijk is. Op die manier zou de schuldenaar kunnen proberen om goedkeuring
te verkrijgen, waar hij bij weigering van de schuldeisers een nieuw plan kan voorleggen.
209. Bij Electrawinds werd een reorganisatieplan ter griffie neergelegd dat kort voor de
stemming opnieuw werd ingetrokken doordat er geruchten waren dat belangrijke schuldeisers
een negatieve stem zouden uitbrengen. Daaropvolgend werd het plan van Tecteo voorgesteld
dat uiteindelijk werd goedgekeurd en gehomologeerd.
279 Kh. Nijvel, 22 februari 2010, JLMB 2010, 1388. 280 M. VANMEENEN, “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 292.
86
Afdeling 5. Homologatie:
§ 1. Weigeren: gronden
210. Waar de rechtbank na stemming van het reorganisatieplan nog een bepaalde
beoordelingsvrijheid had bij het homologeren toen de WCO nog WGA281 was, is deze nu veel
minder. Vroeger eigenden bepaalde rechtbanken zich immers nog de bevoegdheid toe om de
haalbaarheid van het plan te meten doordat toenmalig artikel 34 WGA het woord ‘kan’
vermeldde.282
211. In de huidige WCO is het meten van de haalbaarheid van het plan voorbehouden aan de
schuldeisers, het zijn immers zij die de gevolgen ervan dragen.283 Dit principe werd overigens
bevestigd werd door het Grondwettelijk Hof en in het besproken Electrawinds dossier. Op dit
gebrek aan beslissingsmacht door de rechtbank van koophandel bestaat echter een beperkte
uitzondering. Bij het homologeren van het reorganisatieplan mag zij immers toetsen aan de
pleegvormen van de wet en de openbare orde. De draagwijdte van deze bepalingen was voor
lange tijd voer voor discussies.
1.1. Pleegvormen
212. Het Grondwettelijk Hof284 deed uitspraak over het begrip ‘pleegvormen’ en stond hier
een ruimere invulling toe dan aanvankelijk werd verwacht. Waar men oorspronkelijk dacht dat
de rechtbank slechts de vormelijke aspecten (termijnen bijvoorbeeld) mocht beoordelen, stond
het Grondwettelijk Hof toe dat hieronder ‘alle bepalingen van de WCO die de gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord beheersen’ vallen. Zo werd eerder reeds tot de
schending van de pleegvormen van de WCO beslist doordat het reorganisatieplan had nagelaten
om het lot van de buitengewone schuldeisers in de opschorting maar waarvoor geen bijzondere
maatregelen werden genomen te vermelden.285 Deze betalingen kunnen de haalbaarheid van de
281 Wet van 17 juli 1997 betreffende het Gerechtelijk Akkoord, BS 28 oktober 1997. 282 P. COUSSEMENT, “Macht en onmacht van de verschillende stakeholders in een gerechtelijke reorganisatie
door collectief akkoord”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds), Gerechtelijke
reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (65) 101-103. 283 A. VAN HOE en I. VEROUGSTRAETE, “Van toegelaten differentiatie tot verboden discriminatie”, T.B.H.
2011, (921) 922. 284 GwH 18 januari 2012, nr. 8/2012, TBH 2012, 435 285 HvB Antwerpen 10 februari 2011, TBH 2011, (932) 932.
87
vooropgestelde terugbetalingen in het reorganisatieplan beïnvloeden en moeten dus aan de
schuldeisers in de opschorting worden medegedeeld.286 Er kan hierbij nog worden vermeld dat
inbreuken op de pleegvormen slechts tot weigering van homologatie kunnen leiden indien ze
gevolgen teweeg hebben gebracht op de procedure en de stemming in het bijzonder.287 Deze
stelling wordt echter niet algemeen aanvaard.
1.2. Openbare orde: Toetsen van gedifferentieerde behandeling
213. Ook het begrip openbare orde288 wordt onder de loep genomen. Het vraagstuk om
gedifferentieerde behandeling van schuldeisers te toetsen aan de openbare orde wordt hier
uitvoerig besproken.
214. In de meeste reorganisatieplannen is er geen compleet gelijke behandeling van de
schuldeisers voorzien. Een verschil in behandeling tussen schuldvorderingen die niet tot
dezelfde categorie behoren is echter wettelijk toegestaan in artikel 49 WCO. De verschillende
behandeling is hierbij toegestaan voor schuldvorderingen die niet tot dezelfde categorie
behoren. Deze categorieën kunnen volgens de wet worden bepaald volgens de aard of de
omvang van de schuldvordering, maar de opdeling in categorieën is hiertoe niet beperkt. Ook
andere zaken kunnen immers als onderscheidingscriterium dienen.289 Hier kan onder meer
worden gedacht aan een onderscheid naargelang het strategische belang van de schuldeiser.290
Ook de al dan niet institutionele aard van de schuldeiser wordt soms als onderscheidingsgrond
gebruikt. De schuldeiser zal ook bijna automatisch rekening houden met het stemgewicht en de
stemintentie van de schuldeiser.291
286 A. VAN HOE en I. VEROUGSTRAETE, “Van toegelaten differentiatie tot verboden discriminatie”, T.B.H.
2011, (921) 927. 287 S. BRIJS en S. JACMAIN, “De reorganisatie van een onderneming in het kader van een collectief akkoord”,
in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.) De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi
relative à la continuité des entreprises, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2010, (77) 107. 288 Dit zijn fundamentele normen die een bepaalde maatschappij op een bepaald moment kenmerken. 289 S. LOOSVELD, “De gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in een reorganisatieplan: de grenzen van
de openbare orde”, RABG 2013, (208) 211. 290 R. LINDEMANS, “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de gehanteerde toetsingscriteria”,
TRV 2014, (798) 799. 291 M. VANMEENEN, “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 293.
88
215. Artikel 49 WCO is een uitzondering op het principe van artikel 1134, eerste lid BW292
en het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. Er wordt immers een eenzijdig wijzigingsrecht
toegestaan aan de schuldenaar. Hierdoor kan hij de inhoud van zijn overeenkomsten met de
schuldeisers wijzigen en verschillende categorieën van schuldeisers verschillend behandelen.
De gewijzigde overeenkomst is dan bindend, zelfs terwijl de individuele schuldeiser niet
noodzakelijk zijn toestemming moet gegeven hebben. Het volstaat immers dat het
reorganisatieplan met de vereiste meerderheden wordt aanvaard.293 Om te zware benadeling
van schuldeisers te vermijden werd echter een waarborg ingebouwd in de wet, zodat minstens
15% van de schuldvordering van elke schuldeisers wordt terugbetaald.294 Dit is een
minimumdrempel om gehele verzaking aan schuldvorderingen onmogelijk te maken.295
216. Toch is deze gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in vele gevallen heel
manifest waardoor toetsing door de rechtbank vereist. Een te grote benadeling van bepaalde
schuldeisers zou in uiterste gevallen immers tot een sneeuwbaleffect kunnen leiden.
217. De rechtbank toetst het reorganisatieplan aan de openbare orde. De interpretatie van het
begrip openbare orde om de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers te beoordelen was
echter verschillende jaren vatbaar voor discussie.
1.2.1 Gelijke behandeling
218. Gelijke behandeling in het insolventierecht kan naast de grondwettelijke artikelen 10 en
11 echter ook slaan op de artikelen 8 en 9 van de Hypotheekwet. Het begrip verliest overigens
in het hele insolventierecht in binnen- en buitenland steeds meer aan belang. In de UNICITRAL
Legislative guide (2005) zegt men bijvoorbeeld dat een ‘effective Insolvency law’ slechts een
‘equitable treatment of similary situated creditors’ moet verzekeren, wat erop duidt dat het
gelijkheidsbeginsel niet langer een onoverkomelijke voorwaarde is in insolventieprocedures.296
292 Alle ovk die wettig zijn aangegaan strekken degene die ze zijn aangegaan tot wet 293 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 701. 294 Art. 49/1 WCO. 295 Supra 76, nr. 185. 296 R. LINDEMANS, “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de gehanteerde toetsingscriteria”,
TRV 2014, (798) 801-802.
89
Ook ZENNER is van dit oordeel. Volgens hem komt dit doordat het doel van de WCO
procedure er niet in ligt om de schuldeisers gelijk te doen delen in de verliezen van de
schuldenaar, maar wel om bedrijven gelijke kansen op bescherming van zichzelf, hun
werknemers en hun schuldeisers te bieden tegen de negatieve gevolgen van insolventie van hun
schuldenaar.297 Hier wordt de nadruk gelegd op het feit dat schuldeisers zelf de
verantwoordelijkheid dragen om zichzelf te beschermen tegen eventuele insolventie van hun
schuldenaar. Dit kan bijvoorbeeld door bedingen van zekerheden af te sluiten.298 Er is volgens
hem eerder sprake van een andere soort gelijke behandeling, namelijk deze van de procedurele
gelijkheid van schuldeisers. Zo besteedt de WCO bijvoorbeeld meer aandacht dan voorheen
aan transparantie en mogelijkheden voor schuldeisers om op te treden.299
(i) Art. 8 en 9 Hypotheekwet
219. De artikelen 8 en 9 van de Hypotheekwet omvatten in hoofdzaak dat alle goederen van
de schuldenaar strekken tot gemeenschappelijke waarborg van de schuldeisers en dat de prijs
ervan in beginsel naar evenredigheid van hun schuldvordering verdeeld zal worden, tenzij er
regels van wettelijke voorrang zijn.300 In dit verband besliste het Hof van Cassatie reeds in
2000, bevestigd in 2005, dat de Paritas-regel die vervat ligt in artikel 8 van de Hypotheekwet
en bepaalt dat alle schuldeisers behoudens wettelijke redenen van voorrang op gelijke voet
worden behandeld, niet van openbare orde is en dus geen beletsel kan vormen voor de
homologatie van het reorganisatieplan.301 Zij is hierdoor niet aan de orde bij de procedure van
gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord aangezien hierbij geen sprake is van
297 A. ZENNER, “Van gerechtelijk akkoord naar continuïteit van de onderneming”, in: B. ALLEMEERSCH en
D. LAMBRECHT (eds.), Actuele ontwikkelingen in het faillissementsrecht, Antwerpen, Intersenia, 2008, (1) 6. 298 M. VANMEENEN, “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke reorganisatie via
collectief akkoord”, DAOR 2011, (289) 290. 299 C.VAN BUGGENHOUT, “Gelijkheid van schuldeisers, samenloop, gerechtelijk akkoord en gerechtelijke
reorganisatie”, in: P. MARTENS, F. WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tendensen in het
bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (107) 115-116. 300 A. DE WILDE, “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de continuïteit van de
ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal than others”, in: P. MARTENS, F.
WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tendensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in
de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (77) 80. 301 Cass 9 maart 2000, RW. 2000, 480.; Cass 20 oktober 2005, NjW 2006, 365.
90
samenloop.302 Duidelijk is dus dat er bij de beoordeling van de gedifferentieerde behandeling
van schuldeisers geen rekening mag worden gehouden met de paritas-regel.303
(ii) Art. 10 en 11 Grondwet
220. In beginsel is de toegestane gedifferentieerde behandeling van schuldeisers van artikel
49 een afwijking op het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. De invulling van het constitutionele
gelijkheidsbeginsel in het openbare orde begrip om homologatie te weigeren onderging een
hele evolutie.
221. Het Grondwettelijk Hof bevestigde in zijn arrest van 18 januari 2012 dat het algemeen
rechtsbeginsel van gelijkheid en non-discriminatie van de openbare orde is.304 Ondanks de regel
van artikel 49 WCO die een verschil in behandeling van bepaalde categorieën van
schuldvorderingen in het reorganisatieplan toestaat, moet dit verschil in behandeling toch steeds
redelijk kunnen worden verantwoord. Dit arrest is in navolging van een bepaalde strekking in
de rechtspraak en rechtsleer die van oordeel was dat dit publiekrechtelijke beginsel ook van
toepassing is op puur privaatrechtelijke verhoudingen door gebruik te maken van het leerstuk
van de horizontale werking.305 Dit arrest werd eveneens bevestigd door het Hof van Cassatie,
die zelfs uitdrukkelijk naar het arrest van het Grondwettelijk Hof verwees.306 In dit arrest wordt
bepaald dat gedifferentieerde behandeling is toegestaan indien er objectieve criteria zijn die het
verschil in behandeling redelijk verantwoorden, of wanneer er een redelijke evenredigheid
bestaat tussen de differentiaties en het nagestreefde doel. De rechtspraak oordeelde dus dat de
homologatie van een reorganisatieplan die in een gedifferentieerde behandeling voorziet kan
worden geweigerd bij gebrek aan redelijke verantwoording of evenredigheid.
222. De hierboven omschreven interpretatie van het Grondwettelijk Hof en het Hof van
Cassatie is echter niet vrij van kritiek. Bepaalde auteurs zijn immers van mening dat de toetsing
302 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 696. 303 A. DE WILDE, “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de continuïteit van de
ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal than others”, in: P. MARTENS, F.
WIJCKMANS, A. DE WILDE en J. CATTARUZZA, Tendensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in
de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, (77) 97. 304 GwH 18 januari 2012, nr. 8/2012, TBH 2012, 435. 305 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 697. 306 Cass. 7 februari 2013, JLMB 2013, 1510.
91
van het reorganisatieplan door de rechter niet op deze publiekrechtelijke grondslag zou mogen
gebeuren doordat dit verregaande en ongewenste gevolgen met zich meebrengt. Volgens deze
visie is het gelijkheidsbeginsel een algemeen rechtsbeginsel dat niet van toepassing kan zijn op
privaatrechtelijke verhoudingen aangezien deze verhoudingen in beginsel gewaarborgd worden
door de principes van wilsautonomie en contractsvrijheid.307 Deze interpretatie vindt echter niet
dat de burger volledige contractsvrijheid moet kunnen genieten, maar dat deze op andere
manieren aan banden kan worden gelegd, bijvoorbeeld door specifieke sancties of het verbod
op rechtsmisbruik. Het wordt hier als een paard van Troje beschouwd dat het
gelijkheidsbeginsel voor via de WCO in het privaatrecht wordt gebracht. Hierdoor zou men het
algemeen gelijkheidsbeginsel immers op alle takken van het privaatrecht moeten toepassen.
Deze laatste bewering kan echter getemperd worden doordat er voor de toepassing van het
gelijkheidsbeginsel toch een zekere vorm van machtsverhouding moet zijn, wat zeker niet
steeds het geval is in het privaatrecht. Aan de andere kant zal deze afweging of er al dan niet
sprake is van een machtsverhouding slechts a postiori door de rechter gebeuren, wat de
rechtszekerheid deels in het gedrang kan brengen.
1.2.2 Toepassing op Electrawinds
223. In de inleidende Electrawinds-zaak besliste de rechtbank om het reorganisatieplan te
homologeren, ondanks het feit dat bepaalde schuldeisers beter behandeld werden dan anderen.
De rechtbank bracht hier zelf aan dat artikel 49 een verschil in behandeling van verschillende
categorieën van schuldvorderingen toestaat, maar dat het reorganisatieplan nog steeds kan
worden getoetst aan het gelijkheidsbeginsel, aangezien dit van openbare orde is. Het verschil
in behandeling wordt dan slechts toegestaan indien hiervoor een redelijke verantwoording
bestaat. Hoewel de rechtbank zelf toegeeft dat deze verantwoording in casu niet kan worden
gevonden, besliste zij toch om het reorganisatieplan te homologeren. Zij oordeelde immers dat
de openbare orde niet geschonden werd door de gedifferentieerde behandeling, ondanks het
gebrek aan redelijke verantwoording, aangezien de schuldeisers volgens haar afstand deden van
hun rechten door zelf ook overeenkomsten te sluiten in het reorganisatieplan en het goed te
307 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 699.
92
keuren, terwijl zij wisten dat een bepaalde andere schuldeiser een gunstigere behandeling
genoot.308
1.2.3 Functie-criterium
224. In een ander cassatiearrest309 werden andere mogelijkheden onderzocht die als
toetsingsgrond voor homologatie van het reorganisatieplan zouden kunnen dienen. Het Hof
oordeelde hier dat een gedifferentieerde behandeling verantwoord is indien dit functioneel is
met het oog op - en proportioneel is vergeleken met- het beoogde doel van de procedure. Deze
proportionaliteit wordt marginaal getoetst door de rechtbank. Indien aan deze twee cumulatieve
voorwaarden niet wordt voldaan kan volgens het Hof beslist worden dat het reorganisatieplan
strijdig is met de openbare orde. Opvallend is hier dat de toets van het grondwettelijk
gelijkheidsbeginsel wordt verlaten en dat men hier eerder het verbod op rechtsmisbruik als
standaard hanteert.310 De kritiek die werd gegeven op het gebruik van het gelijkheidsbeginsel
als toetsingsgrond om al dan niet tot homologatie over te gaan gaat bij deze toetsingsgrond
teniet omdat het verbod op rechtsmisbruik reeds een privaatrechtelijk mechanisme is.311
1.2.4 Besluit
225. Om de gedifferentieerde positie van schuldeisers te beoordelen werd in beginsel gebruik
gemaakt van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel als toetsingsgrond. Hier was redelijke
verantwoording vereist voor het verschil in behandeling te verklaren. Er is echter een evolutie
dat men nu minder het gelijkheidsbeginsel hanteert om het reorganisatieplan te toetsen aan de
openbare orde. Er moet nu immers worden aangetoond dat het verschil in behandeling van de
schuldeisers bijdraagt tot het doel van de gerechtelijke reorganisatie, dus de continuïteit van de
onderneming. Dit wil echter niet zeggen dat eender wat mag worden opgedrongen aan de
schuldeisers. Ook al is de opgelegde regel functioneel om de continuïteit te waarborgen, deze
mag niet disproportioneel zijn. Men heeft de toetsingsgrond van het grondwettelijk
gelijkheidsbeginsel dus enigszins verlaten en wil de rechtbank het verschil in behandeling nu
laten toetsen door de dubbele vereiste van functionaliteit en proportionaliteit. Theoretisch
308 Supra 28, nr. 55. 309 Cass. 13 maart 2014, RW 2014, 226. 310 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 701. 311 R. FRANSIS, “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een privaatrechtelijke
toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, (696) 701.
93
gezien klinkt dit erg mooi, maar uit onder meer het Electrawinds-dossier blijkt dat de
rechtbanken in de praktijk vaak alsnog een eigen interpretatie geven aan de toetsingsgronden
van de openbare orde waardoor nog steeds homologatie wordt verleend aan
reorganisatieplannen die moeilijk te verantwoorden zijn.312
§ 2. Herstelplan aanpassen
226. Waar de rechtbank voor de wetswijziging van 2013 bij schending van deze pleegvormen
of de openbare orde slechts kon beslissen tot weigering van het reorganisatieplan, kan zij nu
ook aan de schuldenaar toestaan dat deze een aangepast reorganisatieplan voorlegt aan de
schuldeisers.313 De draagwijdte van dit artikel was tot enkele maanden geleden nog voorwerp
van discussie, maar werd nu beoordeeld door het Hof van Cassatie. In zijn arrest van 28 januari
2016 oordeelde het Hof immers dat de homologatie van dit aangepaste reorganisatieplan op
basis van artikel 55, §2 WCO niet door de rechter kan worden geweigerd ‘wegens onderdelen
van het plan die niet het voorwerp waren van de weigeringsbeslissing en die ongewijzigd
bleven’. Cassatie vernietigde hiermee het vonnis van een Gentse appelrechter die van oordeel
was dat de reorganisatieprocedure een geheel is en dat het niet is omdat een schending van een
pleegvorm of de openbare orde bij de eerste beoordeling niet werd opgeworpen, dat dit daarna
niet meer ter sprake gebracht mag worden.314
Afdeling 6. Na de homologatie
§ 1. Intrekking van het gehomologeerde reorganisatieplan
227. Het gehomologeerde reorganisatieplan kan worden ingetrokken op vordering van elke
schuldeiser door de schuldenaar te dagvaarden.315 Dit kan indien de verzoekende schuldeiser
aantoont dat het niet anders kan dan dat het plan niet stipt zal worden uitgevoerd en dat hij hier
schade van zal ondervinden.316 Ook de procureur des konings kan de intrekking vorderen indien
hij (gedeeltelijke) niet-uitvoering van het plan vaststelt.
312 Supra 28, nr. 55 313 Art. 55, §2 WCO 314 Cass. 28 januari 2016, C.15.0321.N, www.cass.be 315 Art. 58 WCO. 316 Ibid.
94
228. Gevolgen van de intrekking zijn ex nunc aangezien de wetgever bepaalde dat de
intrekking tot gevolg heeft dat de reeds uitgevoerde verrichtingen blijven gelden maar dat het
plan verder geen enkele uitwerking meer kan hebben. Vereffening of faillissement van de
onderneming is hierna mogelijk aangezien wordt aangenomen dat de schuldeisers en
schuldenaar zich na de intrekking in dezelfde toestand bevinden als waar het plan nooit werd
gehomologeerd, behalve wat betreft de reeds uitgevoerde verrichtingen. Er kan eventueel ook
een nieuw verzoek tot reorganisatie worden ingesteld, wat in beginsel echter niet ontvankelijk
zal zijn op basis van artikel 23, §5 WCO, tenzij het gaat om een verzoek tot overdracht onder
gerechtelijk gezag.317 De rechtbank zou dit eventueel kunnen toestaan, ook indien de
faillissementstoestand duidelijk is.318
§ 2. Rechtsmiddelen
229. Schuldeisers kunnen hun stemrecht aanwenden om te protesteren tegen een nadelige
behandeling. Zij mogen op de stemmingszitting steeds opmerkingen geven die door de rechter
in aanmerking zullen worden genomen bij zijn beoordeling van de homologatie van het plan.
Na de homologatie van het reorganisatieplan hebben zij nog enkele mogelijkheden, waarvan
het belang echter niet overschat mag worden.
230. Er kan derdenverzet of hoger beroep ingesteld worden, afhankelijk van het feit of zij al
dan niet officieel zijn tussengekomen in de procedure.
Derdenverzet is niet zo interessant gezien artikel 1122, °3 Ger. W, waardoor derdenverzet
slechts kan worden ingesteld bij bedrog of indien de schuldeiser een hypotheek, voorrecht of
ander recht behalve de schuldvordering heeft.
231. Partij worden is dus belangrijk, aangezien slechts tussengekomen partijen hoger beroep
kunnen instellen tegen het homologatievonnis.319 Het hof van beroep doet dan bij
hoogdringendheid uitspraak over het beroep. Hierbij moet echter in het achterhoofd gehouden
317 I. VEROUGSTRAETE, “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: P. LAMBRECHT en C. GHEUR, (eds.)
De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, (143) 166. 318 Art. 23, §3 WCO. 319 Art. 56, lid 2 WCO
95
worden dat de appelrechter slechts zal nagaan of de oorspronkelijke beslissing om al dan niet
tot homologatie over te gaan correct werd genomen.
§ 3. Laattijdige schuldeisers
232. Het lot van schuldeisers die slechts laattijdig of achteraf van de procedure tot
gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord weet krijgen, worden afzonderlijk behandeld
in de WCO. Er wordt niet toegelaten dat het reorganisatieplan wordt gewijzigd.
3.1. Schuldeisers met betwiste schuldvordering
233. Schuldeisers die hun schuldvordering betwistten en waarvan deze pas na homologatie
wordt vastgesteld werd bij het onderdeel van betwiste schuldvorderingen reeds behandeld, maar
wordt hier voor de volledigheid opnieuw vermeld. 320 Zij worden gelijk behandeld als
gelijkaardige schuldvorderingen in het reorganisatieplan.
3.2. Schuldeisers die opduiken tijdens de uitvoering van het reorganisatieplan
234. Schuldeiser tijdens de opschorting die niet werden opgenomen in de lijst van
schuldeisers en die hun schuldvorderingen niet betwistten door gebruik te maken van artikel 46
worden pas na volledige uitvoering vergoed zoals schuldvorderingen van dezelfde aard.321
Aangezien de uitvoering van het reorganisatieplan echter tot 5 jaar na de homologatie kan
duren322 kan deze regel verregaande implicaties hebben voor de schuldeiser. De wetgever was
hier duidelijk van oordeel dat de schuldeiser zelf verantwoordelijk is voor juiste en consistente
opvolging van zijn schuldvorderingen indien de schuldenaar zijn verplichting nakwam om de
schuldeiser behoorlijk in te lichten. Deze regel is echter vrij theoretisch. Het lijkt immers weinig
waarschijnlijk dat een schuldeiser correct werd ingelicht over het bedrag waarvoor hij in de
boeken van de schuldenaar is opgenomen en toch niet voorkomt in de lijst van schuldeisers.323
320 Supra 58., nr. 138 ev. 321 Art. 57, lid 3 WCO 322 Art. 52 WCO 323 J. BEKAERT, “De WCO: de schuldeisers schaakmat?” in: ORDE VAN ADVOCATEN TE KORTRIJK, De
vennootschap in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2013, (81) 125.
96
235. Indien echter blijkt dat de schuldeiser niet ‘behoorlijk’ werd ingelicht tijdens de
opschorting, wordt hij vergoed op de wijze en mate zoals in het reorganisatieplan wordt
voorzien voor gelijkaardige schuldvorderingen.324 Onder behoorlijke inlichting mag men
waarschijnlijk het nakomen van de informatieverplichtingen van artikel 26 in de wet
begrijpen.325 De schuldeiser wordt hier eigenlijk gestraft voor de gebreken van de schuldenaar.
Hij had immers geen kans om deel te nemen aan de stemming of om opmerkingen betreffende
het reorganisatieplan te geven en wordt er toch aan onderworpen. Deze regeling komt echter
wel de rechtszekerheid voor de schuldenaar en andere schuldeisers ten goede.
236. In deze context kunnen de strafrechtelijke bepalingen van artikel 72 WCO echter ook
een rol spelen waarbij de schuldenaar wordt gestraft indien hij wetens en willens bepaalde
schuldeisers weggelaten heeft uit de lijst.
237. Dat het reorganisatieplan verder niet mag voorzien in een afwijkende regeling van deze
bepaling werd bevestigd door het Hof van Cassatie.326 Hier werd immers beslist dat de
wettelijke regeling van artikel 57 WCO van openbare orde is, waardoor het reorganisatieplan
dus niet in afwijkende regeling kan voorzien voor laattijdig ingediende schuldvorderingen. Dit
werd geoordeeld om de rechten van de schuldeisers te beschermen, zodat het reorganisatieplan
geen regeling kan opnemen die schuldvorderingen die achteraf opduiken slechts minimale
terugbetaling verleent. Ook werd door het Grondwettelijk Hof reeds geoordeeld dat dit artikel
geen schending uitmaakt van het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel.327
324 Art. 57, lid 3 WCO 325 Supra 50, nr. 113. 326 Cass. 24 november 2011, TBH 2012, 905. 327 GwH 18 januari 2012, nr. 8/2012, TBH 2012, 435.
97
DEEL IV. Specifieke behandeling van bepaalde
categorieën schuldeisers
Afdeling 1. Openbare besturen
238. Het openbaar bestuur heeft bijna steeds een schuldvordering op de te reorganiseren
onderneming. Zij is echter een dwangschuldeisers en heeft dus weinig tot geen strategisch
belang voor de onderneming in moeilijkheden.328 Daardoor heeft de schuldenaar minder snel
de neiging om deze schuldvorderingen te voldoen, wat in het verleden vaak leidde tot slechts
beperkte terugbetaling van hun schuldvordering in het reorganisatieplan. Het valt dan ook niet
te verwonderen dat de fiscus en RSZ geen grote fan zijn van de WCO-procedure. Om toch
enigszins tegemoet te komen aan deze kwetsbare positie werd bij de wetswijziging van 2013
een procedure voorzien waar hun positie aanzienlijk verbetert. Hier kwam de wetgever
gedeeltelijk terug op het principe dat de private en openbare schuldeiser in beginsel op dezelfde
voet staan. Daarnaast doet er zich nog een opmerkelijke discussie voor betreffende de positie
van deze categorie schuldeisers in een navolgend faillissement. De bespreking ervan gebeurt
hieronder.
239. In dit inleidende kader kan tenslotte nog worden opgemerkt dat het openbaar bestuur in
beginsel slechts 1 stem heeft, aangezien zij allen 1 rechtspersoon vertegenwoordigen, namelijk
de Belgische staat. Toch wordt vrij algemeen aanvaard dat verschillende publieke
belanghebbenden afzonderlijk mogen stemmen.329
328 R. LINDEMANS, “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de gehanteerde toetsingscriteria”,
TRV 2014, (798) 799. 329 M. VANMEENEN, “Drie jaar wet continuïteit ondernemingen – over kleine en grote misverstanden” in: C.
VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN, CBR Jaarboek, Antwerpen, Intersentia, 2012, (387)
448.
98
§ 1. Artikel 49/1 WCO
240. Bij de wetswijziging van 2013 werd artikel 49/1 ingevoerd om de positie van de
openbare besturen te verbeteren. De wetgever voorzag in dezelfde reparatiewet immers dat het
vestigen van een wettelijke hypotheek tijdens de opschorting hun positie als gewone schuldeiser
niet meer wijzigde en dat de inhoudingsplicht in hun voordeel bij het openen van de procedure
werd afgeschaft.330
241. Artikel 49/1 bepaalt dat een schuldenaar in beginsel geen betalingsvoorstel voor minder
dan 15% van de schuldvordering mag doen331 en dat openbare schuldeisers met een algemeen
voorrecht332 niet minder gunstig behandeld mogen worden dan de behandeling die de best
behandelde gewone schuldeisers in de opschorting geniet.333
242. Hieruit kan men afleiden dat het onmogelijk is geworden om voor een gewone
schuldeiser in een gunstige terugbetaling te voorzien zonder minstens hetzelfde te doen voor de
fiscus en de RSZ. Deze laatste twee komen hierdoor in een betere positie terecht dan andere
gewone schuldeisers.334 Het is echter wel zo dat deze bepaling slechts geldt voor de inhoud
van het reorganisatieplan en niet voor vrijwillige betalingen die werden gedaan tijdens de
opschorting.
243. Deze bepaling moet genuanceerd worden aangezien er nog kan worden afgeweken van
deze minimumvoorwaarden. Er kunnen immers lagere percentages worden voorgesteld indien
hier dwingende en met reden omklede vereisten voor zijn die rekening houden met de
continuïteit van de onderneming.
244. Het is ook niet steeds vanzelfsprekend om de best behandelde schuldeiser te bepalen.
Zoals bij de bespreking van de inhoud van het reorganisatieplan reeds werd vermeld335 moet
330 Supra 52, nr. 121. 331 Supra 76, nr. 185. 332 RSZ en Fiscus 333 R. LINDEMANS, “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de gehanteerde toetsingscriteria”,
TRV 2014, (798) 799. 334 L. DE KEYSER, T. DELWICHE, J.J. ACKAERT en J. MALEKZADEM, “Wijzigingen aan de wet betreffende
de continuïteit van de ondernemingen” TRV 2013, (740) 761. 335 Supra 75, nr. 183.
99
een reorganisatieplan niet noodzakelijk alleen in terugbetalingen in geld voorzien. Indien
andere mogelijkheden worden aangewend om schuldvorderingen te voldoen is het immers niet
eenvoudig om te bepalen wie de best behandelde gewone schuldeiser in de opschorting is.336
Verder is het eveneens onduidelijk hoe de openbare besturen behandeld moeten worden indien
het reorganisatieplan voorziet in de gespreide terugbetaling van de verschillende schuldeisers.
245. Tenslotte kan hier nog de eventuele schending van het grondwettelijk
gelijkheidsbeginsel worden opgeworpen. Volgens de wetgever kan dit verschil in behandeling
verklaard worden doordat de fiscus en RSZ door hun positie als gewone schuldeiser niet van
hun algemeen voorrecht kunnen genieten, wat gecompenseerd wordt door artikel 49/1.337
Volgens sommige rechtsleer is dit echter weinig overtuigend en volstaat dit niet als een redelijke
verantwoording om het verschil in behandeling tussen de private en openbare schuldeisers te
verantwoorden. 338
§ 2. Kwalificatie als boedelschuld bij navolgend faillissement
246. Ook de verenigbaarheid van artikel 37 WCO met de publieke overheden zorgt al
geruime tijd voor de nodige controverse. Dit artikel bepaalt immers dat schuldvorderingen die
ontstonden tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie onder bepaalde voorwaarden
behandeld worden als boedelschulden bij een navolgend faillissement. Doel van dit artikel is
om schuldeisers te overtuigen om nieuwe contracten met de onderneming in moeilijkheden te
sluiten en oude contracten verder te zetten. Zij hebben hierdoor een waarborg op betaling,
waardoor ze dus minder geneigd zullen zijn om onmiddellijke betaling te vorderen, wat de
continuïteit van de onderneming ten goede komt. In deze toepassing ontstond er echter
onduidelijkheid doordat ook de fiscus en RSZ meenden gebruik te mogen maken van dit
gunstregime.
336 A. VAN HOE, “Continuïteit voor de Wet Continuïteit Ondernemingen” RW 2014, (1202) 1223. 337 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 417. 338 A. VAN HOE, “Continuïteit voor de Wet Continuïteit Ondernemingen” RW 2014, (1202) 1223.
100
247. Tot voor kort waren er twee strekkingen in de rechtsleer en rechtspraak.339 Enerzijds
werd geopperd dat vorderingen van de fiscale administratie en de RSZ wel degelijk
boedelschulden kunnen uitmaken in navolging van artikel 37 WCO doordat zij deel zijn van de
schuldvordering.340 Aan de andere kant was sommige rechtspraak en het merendeel van de
rechtsleer van oordeel dat artikel 37 WCO een restrictieve interpretatie behoeft waardoor de
RSZ en fiscus het artikel niet kunnen toepassen. Voornaamste argument bij deze laatste visie
was dat door het woord ‘medecontractant’ in artikel 37, het duidelijk is dat er een contractuele
relatie tussen beide partijen nodig is, welke tussen de onderneming in moeilijkheden en de
fiscale administratie of RSZ ontbreekt. De wetgever greep in 2013 bij aanpassing van de wet
niet de kans om duidelijkheid omtrent dit euvel te verschaffen, mede omwille van politieke
tegenkantingen.341
248. Hieromtrent werden daarna echter 3 arresten geveld door het Hof van Cassatie. In een
eerste arrest werd op 16 mei 2014342 door de Franstalige kamer geoordeeld dat de
bedrijfsvoorheffing in het loonbegrip begrepen ligt, waardoor zij deel uitmaakt van de prestatie
en dus kan genieten van het statuut boedelschuld.343 Minder dan een jaar later oordeelde de
Nederlandstalige kamer echter het tegenovergestelde. In 2 arresten van 27 maart 2015 werd
geoordeeld dat zowel voor bedrijfsvoorheffing als de btw-schulden geen toepassing kan worden
gemaakt van dit gunstregime.344 De Nederlandstalige kamer kwam tot dit oordeel door rekening
te houden met de wil van de wetgever zoals deze uit de parlementaire voorbereiding bleek,
terwijl de Franstalige kamer een puur juridisch terminologisch oordeel velde.345 Het is vooral
opvallend dat de overheidsdiensten het slagen in het doel van hun eigen bepaling, namelijk het
339 V. LAWAREE, “Artikel 37: liefde en tranen tussen het Hof van Cassatie en de publieke overheden”, RAGB
2015, (1192) 1193-1194. 340 T. GOOVAERTS, M. MAHIEU en G. SMET, “Boedelschulden in de zin van art. 37 WCO: beslechting van
een vurige tweestrijd – Les dettes de la masse dans le sens de l’art. 37 de la LCE: règlement d’un différent
important”, IN FORO 2015, (24) 26. 341 V. LAWAREE, “Artikel 37: liefde en tranen tussen het Hof van Cassatie en de publieke overheden”, RAGB
2015, (1192) 1195. 342 Cass. 16 mei 2014, TBH 2015, 569. 343 S. JACMAIN en C. DE BOE, “L’article 37 de la loi sur la continuïté des entreprises: nouveaux développements
et mise en perspective au regard de la responsabilité – en particulier en matière fiscale et sociale – des dirigeants
d’entreprises”, RDC 2015-16, (526) 532. 344 V. LAWAREE, “Artikel 37: liefde en tranen tussen het Hof van Cassatie en de publieke overheden”, RAGB,
2015, (1192) 1192.; S. JACMAIN en C. DE BOE, “L’article 37 de la loi sur la continuïté des entreprises: nouveaux
développements et mise en perspective au regard de la responsabilité – en particulier en matière fiscale et sociale
– des dirigeants d’entreprises”, RDC, 2015, (526) 533. 345 V. LAWAREE, “Artikel 37: liefde en tranen tussen het Hof van Cassatie en de publieke overheden”, RAGB,
2015, (1192) 1197.
101
vinden van een evenwicht tussen de verschillende belangen, zelf in de weg staan. Doordat de
RSZ en fiscus in concurrentie proberen te treden met de leverancier, welke de oorspronkelijk
beoogde begunstigde van deze regel is, zorgt zij ervoor dat deze niet langer zeker is van zijn
terugbetaling, waardoor de continuïteit van de onderneming nog meer in het gedrang dreigt te
komen.346 De controverse blijft tot op heden dus bestaan en zal naar alle waarschijnlijkheid pas
rust kunnen vinden indien het Hof van Cassatie een vonnis velt bij verenigde kamers, of de
wetgever zelf duidelijkheid schept omtrent dit probleem.
§ 3. Publieke schuldeisers in het Electrawinds-dossier
249. Tot slot kan de behandeling van de openbare besturen nog worden teruggekoppeld aan
Electrawinds. Hier was er echter sprake van een uitzonderlijke situatie aangezien de overheid
ook voor bedragen aan investeringen schuldeiser was, naast de vorderingen van de RSZ en
fiscus. Uit het homologatievonnis blijkt dat het reorganisatieplan van Electrawinds NV in een
terugbetaling van de openbare schuldeisers, fiscus en RSZ, van 38% voorziet die wordt gespreid
in 5 jaarlijkse schijven. Dit is dezelfde behandeling als de best behandelde gewone schuldeiser,
waardoor aan artikel 49/1 WCO werd voldaan.347 Ook in het homologatievonnis van het
reorganisatieplan van SE Electrawinds wordt geoordeeld dat de pleegvormen van artikel 49 en
verder werden nageleefd, waardoor ervanuit gegaan mag worden dat de openbare besturen
gelijk behandeld werden als de meest gunstig behandelde gewone schuldeiser.348
346 S. JACMAIN en C. DE BOE, “L’article 37 de la loi sur la continuïté des entreprises: nouveaux développements
et mise en perspective au regard de la responsabilité – en particulier en matière fiscale et sociale – des dirigeants
d’entreprises”, RDC, 2015, (526) 547. 347 Kh. Gent,(afd. Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, 823. 348 Kh. Gent, (afd. Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, (816) 818.
102
Afdeling 2. Werknemers
250. Er wordt eveneens dieper ingegaan op de specifieke positie van de werknemers in het
kader van een gerechtelijke reorganisatie. Zij zijn immers ook schuldeisers van de onderneming
aangezien zij loon in ontvangst nemen in ruil voor hun arbeid. Aangezien zij hun job graag
willen behouden is deze categorie van schuldeisers veelal meer fan van de reorganisatie dan
van het faillissement. Toch is hun positie ook bij de gerechtelijke reorganisatie bedreigd,
waardoor voor hen een aantal specifieke regels voorzien zijn. Deze worden hieronder uitgebreid
besproken. De focus zal hier opnieuw liggen op de reorganisatie bij collectief akkoord om de
lijn met het voorgaande hoofdstuk beter te kunnen door trekken. In de overdracht van de
onderneming bij gerechtelijk gezag is echter een specifieke regeling voor werknemers voorzien
aangezien deze procedure tot gevolg heeft dat de werknemers een nieuwe werkgever krijgen,
wat verregaande gevolgen heeft voor hen. Deze procedure wordt hier echter niet verder
besproken, gezien haar specificiteit en bij gebrek aan verdere behandeling in deze masterproef.
Er wordt in dit onderdeel geprobeerd om zo praktijkgericht mogelijk de rechten van de
werknemers uit een onderneming in gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord te
omschrijven.
251. In deze context is echter niet alleen de WCO van toepassing, maar eveneens het gemene
arbeidsrecht. De WCO omvat immers weinig bepalingen die extra rechten geven aan
werknemers in geval van de collectief-akkoordprocedure, terwijl het arbeidsrecht echter wel
een aantal specifieke informatieverplichtingen bevat. Deze arbeidsrechtelijke
informatieplichten zijn van toepassing ondanks dat de WCO er niet specifiek naar verwijst.349
De mogelijkheid hiertoe kan worden afgeleid uit artikel 7 van de WCO, waarin bepaald wordt
dat zij geen oudere wetten wil wijzigen of hierop uitzonderingen wil aanbrengen, tenzij dit
uitdrukkelijk voortvloeit uit de tekst van de WCO.
349 P. HUMBLET en J. PEETERS, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de
ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (271) 272.
103
§ 1. Periode voor openen procedure van gerechtelijke reorganisatie
252. Tijdens de periode voor de opening van de gerechtelijke reorganisatie spelen de regels
van het gewone arbeidsrecht. Hier zal slechts worden stilgestaan bij de
informatieverplichtingen die de onderneming heeft in geval zij de beslissing neemt om een
verzoek tot gerechtelijke reorganisatie in te dienen. De WCO vereist immers een bewijs bij het
indienen van het verzoekschrift dat aan de wettelijke en conventionele informatieplichten werd
voldaan.350
1.1. Regelgeving
253. De werknemer heeft recht op informatie door gebruik te maken van verschillende
arbeidsrechtelijke bepalingen. Hier kan vooreerst verwezen worden naar KB 1973351 en CAO
nr.9352. Deze bevatten algemene bepalingen betreffende verplichte inlichtingen aan de
ondernemingsraden. De reeds eerder uitgelegde algemene kennisgevingsverplichtingen uit de
WCO zullen echter ook van toepassing zijn op de werknemers.353
1.1.1 Artikel 25 KB 1973
254. In KB 1973 is vooral artikel 25 van belang in deze context. Volgens dit artikel is de
werkgever immers verplicht om naast de periodieke, ook occasionele informatie te verschaffen
aan de ondernemingsraden van de onderneming indien er zich gebeurtenissen voordoen of er
interne beslissingen gemaakt worden die een belangrijke weerslag kunnen hebben op de
onderneming. De werknemer moet dus los van de vaste momenten onmiddellijk geïnformeerd
worden indien er zich zo een situatie voordoet.
255. De draagwijdte van dit begrip ‘belangrijke weerslag’ is niet nader omschreven. Welke
weerslag ‘belangrijk’ is, zal een feitenkwestie zijn die in het slechtste geval zal beoordeeld
350 Art. 17, §2, °9 WCO 351 Koninklijk besluit van 27 november 1973 houdende reglementering van economische en financiële inlichtingen
te verstrekken aan de ondernemingsraden, BS 28 november 1973. 352 Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad
gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende ondernemingsraden, algemeen
verbindend verklaard bij KB van 12 september 1972, BS 25 november 1972. 353 Supra, 49, nr. 111 ev.
104
worden door de rechter. Er wordt algemeen aanvaard dat de beslissing geïnformeerd moet
worden, ook als deze geen rechtstreekse gevolgen heeft voor de tewerkstelling binnen de
onderneming of voor de rechtspositie van de werknemers354 of wanneer vaststaat dat de
ondernemingsraad geen invloed meer kan uitoefenen op de beslissing.355
256. Het tijdstip waarop de werknemers van de beslissing op de hoogte moeten worden
gebracht is niet precies bepaald. Volgens het artikel moeten deze beslissingen ‘zo snel mogelijk’
verstrekt worden, wat impliceert dat de informatie ook mag worden verstrekt nadat de
beslissingen reeds werden gemaakt. Deze mogen echter nog niet tot uitvoering gebracht zijn.356
257. Tenslotte is er bij toepassing van dit artikel slechts informatieverstrekking vereist en
hoeft raadpleging in beginsel dus niet.
1.1.2 Artikel 4 en 11 CAO nr. 9
258. Ook CAO nr. 9 bevat een aantal situaties waarin inlichtingen moeten worden verschaft
aan de werknemers. Zo moet de ondernemingsraad volgens artikel 4, laatste lid CAO nr. 9
vooraf worden ingelicht en geraadpleegd over beslissingen die ingrijpende veranderingen voor
de arbeidsorganisatie of de arbeidsovereenkomsten met zich kunnen meebrengen. Hier doelt
men dus wel specifiek op beslissingen die een impact hebben op de positie van werknemers.
Ook artikel 11 van deze CAO vereist een mededelings- en raadplegingsplicht, meer bepaald in
geval van een fusie, concentratie, sluiting, overname of andere belangrijke structuurwijziging.
259. In beide gevallen gaat het om zowel een verplichting tot informeren als raadplegen. Dit
is verschillend van de bepaling in KB 1973, waar slechts informatieverstrekking vereist is.
Onderscheid tussen beide is dat de informatieverstrekking een loutere manier is om werknemers
in kennis te stellen van een bepaalde situatie, zij hebben hierbij geen bevoegdheid tot inspraak
in de beslissing. Bij het recht op raadgeving daarentegen mogen de ondernemingsraden in
354 P. HUMBLET en J. PEETERS, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de
ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (271) 276. 355 Ibid. 356 Ibid., 279.
105
dialoog gaan en advies ventileren met betrekking tot de verstrekte informatie.357 Dit wil echter
niet zeggen dat er effectief rekening moet gehouden worden met de opmerkingen van de
ondernemingsraad, noch dat deze de beslissing in beginsel kunnen tegenhouden.
260. In de rechtsleer is er echter discussie over het tijdstip waarop de mededelingen van
artikel 11 moeten worden gedaan. Artikel 3 is immers het algemene artikel van CAO nr. 9 dat
bepaalt dat de inlichtingen moeten worden gecommuniceerd voor het nemen van de beslissing.
Artikel 11 van CAO nr. 9 bevat echter specifieke bepalingen om het tijdstip van
informatieverstrekking vast te stellen, waaruit blijkt dat dit ook na het nemen van de beslissing
kan zijn. Zowel ENGELS als PEETERS zijn van oordeel dat artikel 3 van CAO nr. 9 prevaleert
voor artikel 11, waardoor de ondernemingsraad zou moeten worden ingelicht alvorens de
beslissingen worden getroffen.358 Deze stelling kan echter op weinig bijval rekenen in de
rechtsleer. Zo zijn onder meer BEYAERT, DE KOSTER, THOELEN, WERY,
VANSCHOEBEKE, MATTHYS, DE MAREZ en PETRY van mening dat bovenstaande
interpretatie veel te ruim is en dat rekening moet worden gehouden met de commentaar van
artikel 11.359 Volgens hen moet aan deze informatieplicht niet noodzakelijk worden voldaan
voor de feitelijke werd beslissing gemaakt.360 De commentaar onder artikel 11 spreekt immers
over andere elementen, waar deze raadpleging slechts uiterlijk voor de bekendmaking zou moet
geschieden.
261. Hierbij moet het tijdstip van de informatieplicht die wordt voorzien in artikel 4 echter
ook in vraag worden gesteld. Dit artikel spreekt immers van ‘vooraf’, maar het is onduidelijk
wat dit nu precies wil zeggen. Er kan worden geopperd dat artikel 3 hier wel van toepassing zal
zijn, waardoor de informatie en raadpleging moet geschieden voor het maken van de beslissing.
357 P. HUMBLET en J. PEETERS, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de
ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (271)280. 358 J. PEETERS, Informatie en raadpleging van werknemers bij herstructurering, Antwerpen, Intersentia, 2009,
492-496. 359 Ibid. 491-492. 360 D. DE MAREZ, V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 396.
106
In dat geval kan dan echter opnieuw worden opgeworpen dat herstructureringen evenzeer
ingrijpende veranderingen voor de arbeidsorganisatie of arbeidsovereenkomsten zijn, waardoor
artikel 11 en artikel 4 zouden samenhangen en er dus opnieuw discussie ontstaat over het tijdstip
van deze mededeling.361
262. Behalve de hierboven besproken verplichtingen kan nog worden opgemerkt dat er in
specifieke situaties nog meer regels kunnen gelden en dat ook sectorale overeenkomsten
bijkomende plichten kunnen opleggen.362
1.2. Cascaderegeling
263. Bij toepassing van bovenstaande bepalingen moeten de beslissingen ter kennis worden
gebracht van de ondernemingsraad.
264. Bij ontstentenis van een ondernemingsraad is er bij KB 1973 geen cascaderegeling
voorzien, waardoor ondernemingen zonder ondernemingsraad buiten de toepassing van dit KB
gehouden worden.
265. Voor CAO nr. 9 blijven de werknemers echter niet in het ongewisse. Hier wordt immers
wel een cascadesysteem voorzien, waar de informatie moet worden verstrekt aan de vakbonds-
afvaardiging bij gebreke van een ondernemingsraad. Indien er ook geen vakbondsafvaardiging
is, wordt het comité voor preventie en bescherming op het werk op de hoogte gebracht.363
266. Het grote probleem is bij gebreke van een cascaderegeling of wanneer naast een
ondernemingsraad ook geen comité of vakbondsafvaardiging in de onderneming aanwezig is.
In dat geval is er immers geen formele verplichting om de werknemers in te lichten over de
financiële positie van de onderneming. Terwijl werknemers van grote ondernemingen met
zulke instellingen op de hoogte worden gebracht van de financiële toestand van de
361 J. PEETERS, Informatie en raadpleging van werknemers bij herstructurering, Antwerpen, Intersentia, 2009,
495. 362 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 398-399. 363 Art. 65decies Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk, BS 18 september 1996. (Welzijnswet)
107
onderneming, vallen werknemers van kleinere ondernemingen die geen instellingen ter
bescherming van de werknemers hebben grotendeels uit de boot om preventieve informatie te
kunnen krijgen.
1.3. Praktische toepassing
267. Nu de meest belangrijke informatieverplichtingen zijn besproken, kan getoetst worden
of zij van toepassing zullen zijn bij de beslissing tot het instellen van een verzoek tot
gerechtelijke reorganisatie.
268. In beginsel zouden de ondernemingsraad, vakbondsafvaardiging of comité voor
preventie en bescherming op het werk op de hoogte moeten zijn indien de onderneming in een
slechte financiële en economische toestand verkeert.364 Zoals hierboven reeds aan bod kwam
bevat het arbeidsrecht immers verschillende periodieke en uitzonderlijke tijdstippen waarop de
ondernemingsraad geïnformeerd moet worden.
269. De beslissing om een verzoek tot reorganisatie bij collectief akkoord bij de rechtbank
van koophandel in te stellen zal immers een aanzienlijke impact hebben op de onderneming.
Hierdoor zal de occasionele informatieplicht van artikel 25 KB 1973 moeten worden vervuld.
Deze verplichting vervalt echter indien de onderneming geen ondernemingsraad heeft,
aangezien er geen cascaderegeling is voorzien.
270. De beslissing houdt (nog) geen structuurwijziging in, waardoor in dit stadium geen
raadpleging op basis van artikel 11 CAO nr. 9 vereist zal zijn. Ook de toepassing van artikel 4
CAO nr. 9 kan volgens de bij te treden visie van DE MAREZ en PETRY niet worden opgelegd,
aangezien de beslissing tot het verzoek van gerechtelijke reorganisatie geen directe gevolgen
364 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 399.
108
heeft voor de positie van werknemers. Slechts indien bij het verzoek ook maatregelen zullen
worden voorgesteld die de rechtspositie van werknemers aantasten, zal artikel 4 spelen.365
§ 2. Verzoek tot gerechtelijke reorganisatie
271. Bij het verzoek tot openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie moet de
schuldenaar krachtens artikel 17 een aantal documenten voegen. In deze lijst staan eveneens
enkele verplichtingen die specifiek betrekking hebben op de werknemers. Zo moet de
onderneming op straffe van niet-ontvankelijkheid maatregelen bij zijn verzoekschrift voegen
‘om een eventueel sociaal plan in te zetten’, en moet hij aantonen dat hij ‘voldaan heeft aan de
wettelijke of conventionele verplichtingen de werknemers of hun vertegenwoordigers in te
lichten of te raadplegen’. Indien aan deze verplichtingen niet voldaan wordt, zal het
verzoekschrift onontvankelijk verklaard worden. Dit kan ook het einde van de WCO-procedure
betekenen op basis van artikel 41. Op grond van dit artikel kan onvolledige of onjuiste
informatie bij neerlegging van het verzoekschrift immers tot voortijdige beëindiging van de
procedure leiden.
272. Zo’n sociaal plan wordt vaak onderhandeld indien de werknemer wil overgaan tot
meervoudig of collectief ontslag.366 Uit het verzoekschrift mag echter niet blijken dat de
werkgever reeds de beslissing heeft gemaakt om het collectief ontslag door te voeren. Bij
plannen om tot collectief ontslag over te gaan zijn er immers specifieke informatie- en
raadgevingsprocedures die moeten worden gevolgd.367
273. In verband met de regel dat alle wettelijke en conventionele verplichtingen in verband
met inlichtingen nageleefd moeten worden kan naar het voorgaande onderdeel verwezen
worden.368 De onderneming zal immers op grond van artikel 25 WCO en in geval er ook sprake
365 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 400. 366 P. HUMBLET en J. PEETERS, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de
ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (271) 282. 367 Onder meer: CAO nr. 24 betreffende de procedure van inlichting en raadpleging van
werknemersvertegenwoordigers met betrekking tot het collectief ontslag, BS 17 februari 1976. 368 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
109
is van een sociaal plan, op basis van artikel 4 CAO nr. 9 de aanvraag tot opening van
gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord ter kennis moeten brengen van de
ondernemingsraad. De WCO bepaalt dat bij het verzoekschrift een bewijs moet worden
geleverd dat de informatievoorschriften werden nageleefd. Hieruit kan worden afgeleid dat dit
zeker aan de werknemers moet worden bekendgemaakt voor het verzoekschrift tot gerechtelijke
reorganisatie werd neergelegd.
274. Na neerlegging van het verzoekschrift wordt een gedelegeerd rechter aangewezen, die
een hoorrecht heeft. Hierbij kunnen ook de werknemers eventueel gehoord worden, maar zoals
eerder reeds besproken werd heeft deze mogelijkheid slechts beperkte toepassing.369
§ 3. Tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie
3.1. Verder bestaan inspraakorganen
275. De WCO voorziet bepalingen omtrent de gevolgen van de toekenning van de
opschorting voor de ondernemingsraad, vakbondsafvaardiging of comité voor preventie en
bescherming op het werk. Hierdoor kan worden afgeleid dat zij onverkort blijven bestaan met
dezelfde bevoegdheden. Bij belangrijke momenten zal de ondernemingsraad nog steeds
geïnformeerd moeten worden op grond van artikel 25 KB 1973 of de bepalingen van CAO nr.9.
3.2. Statuut schuldvorderingen
276. In beginsel zijn werknemers gewone schuldeisers in de opschorting. Zij hebben in
beginsel geen speciaal statuut waardoor zij als buitengewone schuldeiser mogen worden
behandeld. Hun schuldvorderingen die ontstaan waren voor het openen van de gerechtelijke
reorganisatie zijn ook schuldvorderingen in de opschorting. Termijnschulden zoals
vakantiegeld of eindejaarspremies zullen pro rata worden opgedeeld als schuldvorderingen in
en buiten de opschorting.370 Werknemers kunnen verder ook geen beslag leggen of middelen
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 400. 369 Supra 49, nr. 110. 370 J. PEETERS, “Het gedwongen huwelijk van de werknemers (of de RSZ) met de WCO. Een eerste overzicht
van de rechtspraak (2009-2011)”, Soc. Kron. 2012, (105) 107.
110
van tenuitvoerlegging laten gelden bij bijvoorbeeld onbetaalde lonen voor prestaties die dateren
van voor de opschorting. In de praktijk komt het soms wel voor dat zij naar de arbeidsrechtbank
trekken om hun schuldvordering vast te laten stellen en een titel te bekomen.371 Zij kunnen deze
niet ten uitvoer leggen, maar de WCO verbiedt het verkrijgen van een titel niet. Deze titel kan
van belang zijn in het geval dat het reorganisatieplan niet gehomologeerd wordt, of later wordt
ingetrokken.
3.3. Lot van de lopende overeenkomsten
277. Zoals in het vorige hoofdstuk reeds uitvoering werd besproken, blijven de reeds
bestaande overeenkomsten in principe doorlopen tijdens de opschorting.372 Dit beginsel geldt
ook voor de werknemers. De mogelijkheid die in artikel 33, §2 WCO aan de schuldeiser
geboden wordt om de lopende overeenkomsten tijdelijk niet uit te voeren tijdens de duur van
de opschorting wordt echter specifiek niet van toepassing verklaard op
arbeidsovereenkomsten.373
278. Dat de arbeidsovereenkomsten in beginsel blijven lopen belet echter niet dat deze
definitief kunnen worden beëindigd. Hier moeten desgevallend de arbeidsrechtelijke regels met
betrekking tot (collectief) ontslag gerespecteerd worden.
3.4. Hoorplicht WCO
279. Artikel 49 WCO voorziet in een niet-limitatieve opsomming met betrekking tot de
inhoud van een reorganisatieplan. Dit artikel bevat eveneens een bepaling die voorziet dat er
een hoorrecht is en dat er een sociaal luik in het reorganisatieplan moet staan indien het plan in
een vermindering van de loonmassa of in ontslagen voorziet.374 Indien er in ontslagen wordt
voorzien moeten eveneens de specifieke arbeidsrechtelijke bepalingen die hier van toepassing
zijn worden gevolgd. Het daaropvolgende lid bestaat uit een cascaderegeling wie in deze
context gehoord moet worden.375 Hierdoor kan in laatste instantie de werknemersafvaardiging
371 J. PEETERS, “Het gedwongen huwelijk van de werknemers (of de RSZ) met de WCO. Een eerste overzicht
van de rechtspraak (2009-2011)”, Soc. Kron. 2012, (105) 106. 372 Supra 68, nr 165 ev. 373 Art. 33, §2, laatste lid WCO; J. PEETERS, “Het gedwongen huwelijk van de werknemers (of de RSZ) met de
WCO. Een eerste overzicht van de rechtspraak (2009-2011)”, Soc. Kron. 2012, (105) 106. 374 Art. 49, vierde lid WCO. 375 Art. 49, vijfde lid, WCO.
111
worden gehoord indien er geen andere instelling in de onderneming aanwezig is. Wie dit precies
is, wordt niet beschreven.376 Er mag vanuit worden gegaan dat dit enkele werknemers kunnen
zijn die het voltallige personeelsbestand vertegenwoordigen, maar dit kan bijvoorbeeld ook een
advocaat zijn.377
280. De specifieke omvang van het hoorrecht wordt niet nader bepaald. Er kan vanuit worden
gegaan dat de instellingen het recht moeten krijgen om hun standpunt uiteen te zetten, maar dat
hier niet noodzakelijk een consensus vereist is, noch dat dit standpunt gevolgd moet worden.378
Sommige rechtsleer gaat in zijn interpretatie echter minder ver en is van oordeel dat er slechts
een adviesrecht is dat zich niet uitstrekt tot een effectieve raadplegingsbevoegdheid.
281. Ook is het onduidelijk of het hoorrecht slechts geldt voor reorganisatieplannen met een
sociaal luik, of voor reorganisatieplannen in het algemeen. Hierover bestaat opnieuw discussie
in de rechtsleer. PEETERS is van oordeel dat de vertegenwoordigingsorganen niet noodzakelijk
op grond van artikel 49 WCO geraadpleegd moeten worden, maar dat dit ook kan op grond van
de eerder besproken bepalingen van CAO nr. 9 en KB 1973. Volgens anderen geldt dit
hoorrecht bij de opmaak van elk reorganisatieplan, zowel voor deze met als deze zonder sociaal
luik.
282. Men moet eveneens op de hoogte worden gebracht van de inhoud van het
reorganisatieplan dat werd neergelegd ter griffie.379 Deze bepaling zal vooral van belang zijn
indien het reorganisatieplan geen sociaal luik bevat. Indien er wel een sociaal luik in staat
zouden de werknemers immers al op de hoogte moeten zijn van de inhoud van het plan.
376 J. VAN DROOGHENBROECK, “Aspects de droit du travail de la réorganisation judiciaire et du transfert sous
autorité de justice”, in A. AUTENNE, P. MALHERBE, E. TRAVERSA en EJ. NAVEZ, Les réorganisations de
sociétés – Actualités en droit des sociétés, droit fiscal, droit comptable et droit social, Limal, Anthemis, 2011,
(211) 220. 377 R. PARIJS en P. TIERENS, “De arbeidsrechtelijke gevolgen van het faillissement en de gerechtelijke
reorganisatie. Tav. Collectieve arbeidsverhoudingen.”, In: X, Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer,
2016, V.B.11.(1) 4. 378 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 401. 379 Art. 53, laatste lid WCO.
112
3.5. Inhoud reorganisatieplan
283. Schuldvorderingen die reeds ontstaan waren voor de toekenning van de periode van
opschorting zullen in het reorganisatieplan worden opgenomen. De WCO voerde bij de
wetswijziging van 2013 echter artikel 49/1 in. Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat
schuldvorderingen in de opschorting ten gevolge van een arbeidsprestatie niet verminderd of
kwijtgescholden mogen worden. Hierdoor hebben werknemers een grote waarborg dat zij
volledige vergoeding voor hun arbeid zullen ontvangen in het kader van een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord.
284. Hier is opmerkelijk dat de wetgever koos voor de termen ‘geen vermindering of
kwijtschelding’. Beide bepalingen hebben immers hetzelfde effect tot gevolg aangezien er nooit
kwijtschelding kan plaatsvinden indien er geen vermindering mogelijk is.380
285. Er is ook geen afwijking van dit lid mogelijk, in tegenstelling tot het algemene eerste
lid volgens welke elke schuldvordering voor minstens 15% vergoed moet worden, behoudens
strikte motivering. Uit de voorbereidende werken van de reparatiewet blijkt echter wel dat de
werknemers zelf aan hun recht van artikel 49/1, vierde lid WCO kunnen verzaken indien zij dit
wensen.381
286. Tenslotte kan in dit kader nog de bedenking worden gemaakt dat het reeds besproken
voorlaatste lid van artikel 49 WCO net zegt dat er een sociaal luik moet worden voorzien indien
er vermindering van de loonmassa in het reorganisatieplan is voorzien. Door de invoering van
artikel 49/1 WCO wordt echter specifiek bepaald dat er geen vermindering van de
schuldvorderingen van de voorheen verrichte arbeidsprestaties mag plaatsvinden. Hierdoor kan
het nut van deze bepaling in vraag worden gesteld. Dat het reorganisatieplan bepalingen omvat
over de toekomstige schuldvorderingen uit arbeidsprestaties is immers niet mogelijk volgens
DE MAREZ en PETRY. Eventueel zou het reorganisatieplan volgens hen wel kunnen voorzien
in plannen om de arbeidsvoorwaarden te wijzigen, maar kan de effectieve beslissing niet door
380 L. DE KEYSER, T. DEWICHE, JJ. ACKAERT en J. MALEKZADEM, “Wijzigingen aan de wet continuïteit
betreffende de ondernemingen”, TVR 2013, (740) 762. 381 Wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de ondernemingen,
Parl.St. Kamer 2010-14, nr. 2692/001, 24.
113
hen worden genomen. Hiervoor zouden immers de regels van het arbeidsrecht moeten worden
gevolgd.382
3.6. Rechtsmisbruik
287. Een vaak voorkomende situatie is deze waar werknemers kort voor de aanvraag tot
gerechtelijke reorganisatie ontslagen worden zonder opzeggingstermijn. De
opzeggingsvergoeding wordt dan beschouwd als een schuldvordering in de opschorting,
waardoor deze opgenomen zal worden in het reorganisatieplan. Bepaalde rechtsleer gaat ervan
uit dat deze opzeggingsvergoeding niet gekwalificeerd kan worden als een gevolg van de
prestatie van de arbeid, maar een gevolg is van de rechtshandeling tot ontslag.383 Hierdoor zou
de uitzondering van artikel 49/1 WCO niet toegepast kunnen worden, wat tot gevolg heeft dat
de opzeggingsvergoeding wel verminderd kan worden in het reorganisatieplan. Hierbij mag het
eerste lid van artikel 49/1 echter niet uit het oog verloren worden, volgens welke de
schuldvorderingen in het reorganisatieplan minstens 15% moeten worden terugbetaald
behoudens motivering. Het voortijdig ontslag met als doel om de opzeggingsvergoeding in de
opschorting terecht te laten komen is een omzeiling van het lot van de lopende overeenkomsten,
die echter door geen enkele regel in de WCO of het arbeidsrecht specifiek verboden wordt.
PEETERS stelt zich echter wel terecht de vraag of zulke constructie niet in strijd kan zijn met
het principe van de goede trouw.384 Indien men dan geen andere verklaring kan geven voor de
opzeg van de arbeidsovereenkomst dan de opzeggingsvergoeding in de opschorting terecht te
laten komen, kan dit eventueel worden gezien als misbruik van het ontslagrecht. In zulk geval
zou homologatie van het reorganisatieplan dan kunnen worden geweigerd door de rechter. DE
MAREZ en PETRY gaan nog een stap verder en opperen zelfs dat een vermindering van de
opzeggingsvergoeding een schending van een menswaardig bestaan uitmaakt en dus de
382 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 405. 383 Ibid. 410. 384 J. PEETERS, “Het gedwongen huwelijk van de werknemers (of de RSZ) met de WCO. Een eerste overzicht
van de rechtspraak (2009-2011)”, Soc. Kron. 2012, (105) 107.
114
openbare orde raakt, aangezien deze vergoeding het inkomen van de ontslagen werknemer
uitmaakt voor zolang deze geen nieuwe betrekking gevonden heeft.385
288. Het feit dat werknemers die werden ontslagen voor de opening van de procedure anders
worden behandeld dan werknemers die tijdens de opschorting ontslagen werden gaf aanleiding
tot een arrest van het Grondwettelijk Hof. De opzeggingsvergoeding die voortvloeit uit een
ontslag tijdens de opschorting is immers volledig een schuldvordering buiten de opschorting,
waarop het reorganisatieplan dus geen weerslag heeft.386 Dit in tegenstelling tot de
opzeggingsvergoeding van een ontslag voor de opening van de procedure, welke verminderd
kan worden in het reorganisatieplan. Het Grondwettelijk Hof was echter van oordeel dat dit
verschil in behandeling geen verboden discriminatie of ongelijke behandeling met zich
meebrengt.387 Dat de opzeggingsvergoeding buiten de opschorting betekent immers niet dat de
houder van de schuldvordering integraal en zonder betalingstermijn vergoed zal worden.
3.7. Overdracht van een deel of het geheel van de onderneming
289. Bij een gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord kan ook voorzien worden in de
overdracht van een deel of het geheel van de onderneming of van haar activiteiten. Deze
overdracht wordt uitgebreid besproken in het volgende hoofdstuk maar behoeft toch reeds een
korte vermelding in het kader van de positie van de werknemers bij een collectief akkoord.
290. De overdracht van een deel of het geheel van de onderneming of haar activiteiten wordt
arbeidsrechtelijk immers beschouwd als een conventionele overdracht van de onderneming.388
Deze regels worden nader bepaald in Hoofdstuk II van CAO nr. 32bis. 389 Algemeen kan worden
gesteld dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet wijzigt en dat de eruit voortvloeiende
385 D. DE MAREZ en V. PETRY, “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een gerechtelijke
reorganisatie door een collectief akkoord”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en
M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
(395) 411. 386 Ibid. 387 GwH 21 november 2013, nr. 162/2013, BS 17 maart 2014. 388 R. PARIJS en P. TIERENS, “De arbeidsrechtelijke gevolgen van het faillissement en de gerechtelijke
reorganisatie. Tav de individuele arbeidsverhoudingen”, In: X, Faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer,
2016, V.A.31.(1) 13. 389 Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 32bis van 7 juni 1985 in de Nationale Arbeidsraad betreffende het behoud
van de rechten van de werknemers bij wijziging van de werkgever ingevolge de overgang van de onderneming
krachtens overeenkomst en tot regeling van de rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname
van activa bij faillissement, BS 9 augustus 1985.
115
verplichtingen zullen overgaan op de overnemer.390 Hierin wordt onder meer voorzien in
bepaalde verplichtingen die als doel hebben om de rechten van werknemers in een onderneming
zonder vakbondsvertegenwoordiging of ondernemingsraad te waarborgen.391
291. In deze context kan tenslotte nog verwezen worden naar het Electrawinds-dossier. Hier
werd een deel van de activiteiten van Electrawinds NV immers overgedragen aan Tecteo bij de
stemming van het reorganisatieplan. Bij deze overdracht werd voorzien in een maximaal
behoud van tewerkstelling waar slechts 1 baan sneuvelde. 2/3e van het personeel ging over naar
de verkrijger, terwijl ongeveer 1/3e van het personeel bij Electrawinds NV bleef.392 Deze
overdracht was dus duidelijk positief voor de tewerkstelling. Of de arbeidsvoorwaarden van de
werknemers door deze overname wijzigden is niet geweten. Er mag echter wel aangenomen
worden dat alle arbeidsovereenkomsten, met uitzondering van één, werden behouden.
§ 4. Homologatie
292. Waar ook dit onderdeel in het vorige hoofdstuk reeds uitgebreid ter sprake kwam,
behoeft het in de context van de werknemersregeling echter nog een kort intermezzo. Zoals
steeds heeft de homologatie tot gevolg dat het reorganisatieplan bindend wordt voor de
schuldeisers die erin werden opgenomen, dus ook voor deze die tegen het plan stemden. Aldus
zullen ook werknemers, wiens schuldvordering verminderd in het reorganisatieplan werd
opgenomen, zich hierbij moeten neerleggen.393 In tegenstelling tot bij een faillissement kunnen
zij in dit geval geen beroep doen op het sluitingsfonds. Dit verschil in behandeling werd door
het hof van beroep Antwerpen echter toegestaan gezien de verschillende aard van de betrokken
390 P. HUMBLET en J. PEETERS, “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de continuïteit van de
ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: K. BYTTEBIER, E. DIRIX, M. TISON en M. VANMEENEN (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, (271) 293. 391 VAN DROOGHENBROECK J., “Aspects de droit du travail de la réorganisation judiciaire et du transfert sous
autorité de justice”, in: A. AUTENNE, P. MALHERBE, TRAVERSA. E., NAVEZ. EJ., Les réorganisations de
sociétés – Actualités en droit des sociétés, droit fiscal, droit comptable et droit social, Limal, Anthemis, 2011
(211) 220. 392 X, “Pas dinsdag duidelijkheid over Electrawinds”, De Standaard 17 april 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140417_01072063 393 Tenzij het gaat om schuldvorderingen uit arbeidsprestaties van voor de opening van de procedure, want dan
geldt het verbod van artikel 49, lid 4, WCO.
116
procedures, waardoor volgens hen geen nood was om een prejudiciële vraag te stellen aan het
Grondwettelijk Hof of Hof van Justitie.394 Het hof van beroep oordeelde immers dat het
faillissement een vereffeningsprocedure is terwijl de WCO het behoud van de onderneming als
doel heeft, waardoor het verschil in behandeling volgens hen gerechtvaardigd is.
394 HvB Antwerpen 22 november 2012, RABG 2013, 195.
117
DEEL V. Splitsing van de onderneming
293. In dit onderdeel wordt een belangrijke zijsprong gemaakt. Waar de focus in deze
masterproef tot nu toe lag op de gerechtelijke reorganisatie wordt in dit deel kort vergeleken
met een andere herstructureringsmethode. Naast de gerechtelijke reorganisatie kan de
onderneming immers nog op vele andere figuren een beroep doen om zich te reorganiseren, in
de hoop een vereffening te kunnen vermijden. Dit laatste hoofdstuk beperkt zich echter tot de
figuur van de juridische splitsing. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen een juridische
splitsing als reorganisatietechniek en de overdracht van een deel of de hele onderneming of
haar activiteiten tijdens de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord. Hierbij wordt
vooral de bescherming voor schuldeisers van de overdragende onderneming besproken. Er
werd gekozen voor de splitsing als alternatieve reorganisatietechniek omdat deze het meest
voorkomt in geval van financiële moeilijkheden. De onderneming wil immers haar gezonde
delen van de deficitaire scheiden om zo de gezonde delen te proberen redden. Andere
herstructureringsmethodes zoals de fusie, inbreng van een algemeenheid of bedrijfstak,
kapitaalsvermindering en dergelijke worden hier niet verder besproken aangezien zij in het
kader van het herstructureren van een onderneming in financiële moeilijkheden in mindere mate
gehanteerd worden.
Afdeling 1. Splitsing tijdens de opschorting
294. In het Electrawinds dossier werden verschillende assets van de onderneming
overgedragen reeds nadat de gerechtelijke reorganisatie werd aangevraagd. Het verloop van
deze overdracht werd tijdens de case-study reeds uitvoerig besproken, waaruit duidelijk bleek
dat niet alle schuldeisers even gelukkig waren met deze overdracht. Naar aanleiding hiervan
wordt de mogelijkheid onderzocht om tot overdracht van bepaalde onderdelen van de
onderneming over te gaan tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie bij collectief
akkoord, alsook wat de rechten van de schuldeisers zijn bij zulke akkoorden.
118
295. Artikel 51 van de WCO erkent dat ‘het reorganisatieplan kan voorzien in een vrijwillige
overdracht van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten’.395 Hier
is er sprake van een vrijwillige overdracht doordat de raad van bestuur van de onderneming het
initiatief tot de overdracht zal nemen.396 Bij een overdracht in het raam van een
reorganisatieplan ligt het initiatief immers bij de schuldenaar. Hij legt ook de modaliteiten van
de overdracht vast. Dit alles gebeurt onder voorbehoud van de aanstelling van een voorlopig
bewindvoerder of gerechtsmandataris.397
296. Er zijn bij dit onderzoek 2 hypothesen te maken. De overdracht kan immers gebeuren
tijdens de periode van opschorting of in het reorganisatieplan worden opgenomen. In dit laatste
geval zullen de schuldeisers hun stem mogen uitbrengen over de overdracht, terwijl zij in geval
van overdracht tijdens de opschorting haast geen inspraak zullen hebben.
§ 1. Overdracht die niet in het reorganisatieplan wordt opgenomen
297. In deze eerste situatie gaat het om een overdracht tijdens de periode van opschorting.
Hier kan echter ook de periode voordien bij betrokken worden, waar de aanvraag tot
gerechtelijke reorganisatie reeds is ingediend, maar de opening van de reorganisatieprocedure
nog niet werd toegestaan. In beide situaties behoudt de schuldenaar in beginsel zijn
beschikkingsbevoegdheid. In principe kan hij dus bestanddelen van de onderneming
overdragen. Zoals werd gezien bij Electrawinds gaan de schuldeisers hier echter vaak niet mee
akkoord. Zij zien het onderpand waarop hun verhaalsrecht rust immers verkleinen, terwijl hun
eigen rechten opgeschort zijn.398 De schuldeisers kunnen dan ook proberen om de overdracht
tegen te houden door deze te betwisten voor de rechtbank. Gezien de spoedeisendheid zal
hiervoor normaliter een kortgedingprocedure aangespannen moeten worden. Zij zullen dan
moeten aantonen dat de overdracht te kwader trouw is of de continuïteit van de onderneming
miskent.
395 Art. 51 WCO 396 CA. LEUNEN en J. RASQUIN, “Overdracht van de onderneming in het kader van gerechtelijke reorganisatie
en faillissement”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (423) 425. 397 Art. 28, §2 WCO 398 CA. LEUNEN en J. RASQUIN, “Overdracht van de onderneming in het kader van gerechtelijke reorganisatie
en faillissement”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (423) 426.
119
298. In de eerder besproken case-study van Electrawinds gebeurde deze betwisting tussen de
aanvraag en opening van de procedure. De rechter besliste in eerste instantie om de overdracht
van de Biostoomcentrale te verbieden op straffe van een dwangsom.399 Nadat zij de schuldenaar
had gehoord over de overdracht besliste zij dat de overdracht de continuïteit van de
onderneming niet in gevaar bracht, dus dat deze toch moest worden toegestaan.400 Er mag vanuit
worden gegaan dat dezelfde procedure zal worden gevolgd indien de overdracht wordt gepland
tijdens de periode van opschorting.
299. De rechter heeft hier het recht om het nut van de overdracht te toetsen, terwijl dit recht
in beginsel is voorbehouden aan de schuldeisers indien de overdracht deel uitmaakt van het
reorganisatieplan.
300. LEUNEN en RASQUIN stellen zich nog de vraag of de artikelen 17, 2° en 18 van de
Faillissementswet al dan niet van toepassing zullen zijn. Voor de periode tussen de aanvraag en
toekenning van de opschorting wordt geen expliciete uitsluiting van deze artikelen voorzien.
Zij zullen dus wel gewoon toepasselijk zijn voor de periode voor de toekenning van
opschorting. De toepassing van deze artikelen heeft tot gevolg dat de overdracht van het geheel
of een deel van de onderneming of haar activiteiten relatief nietig kan verklaard worden indien
er nadien een faillissement optreedt.401
Deze artikelen worden in artikel 33, §6 van de WCO wel uitgesloten. Probleem is echter dat ze
slechts voor ‘betalingen’ die worden gedaan tijdens de periode van opschorting specifiek niet
toepasselijk worden verklaard. Dit terwijl de artikelen voor het minnelijk akkoord onder
gerechtelijke reorganisatie, een uitdrukkelijk ruimere uitsluitingsgrond kennen. Hierbij worden
de artikelen immers uitgesloten voor ‘alle handelingen’ die worden verricht ter uitvoering van
het akkoord. De overdracht is geen betaling, dus kan bij een letterlijke lezing van artikel 33, §6
WCO worden geoordeeld dat de artikelen 17, °2 en 18 van de Faillissementswet wel toepassing
zullen vinden bij de overdracht tijdens de periode van opschorting met het oog op een collectief
399 Voorz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 13 december 2013, TRV 2014, 192. 400 Voorz. Kh. Brugge (afdeling Oostende) (KG) 18 december 2013, TVR 2014, 194; Voor een uitgebreide
bespreking: Supra 20 nr. 29. 401 Art. 17, 2° en art. 18 Faillissementswet.
120
akkoord.402 Dit standpunt vindt volgens LEUNEN en RASQUIN dan ook bijval aangezien de
overdracht van (een deel) van de onderneming buiten het traditionele overlegkader van de
gerechtelijke reorganisatie valt.
§ 2. Overdracht bij goedkeuring van het reorganisatieplan
301. Indien de overdracht een onderdeel is van het reorganisatieplan, hebben de schuldeisers
meer inspraak. Zij moeten het reorganisatieplan en dus de overdracht immers goedkeuren.403
Deze overdracht via het reorganisatieplan kan echter verschillende vormen aannemen. Zo kan
het herstelplan zowel voorzien in de overdracht van aandelen als een effectieve overdracht door
verkoop van de onderneming. In het geval dat aandelen van de onderneming worden
overgedragen stemmen de schuldeisers toe met een vervanging van de bestaande
aandeelhouders. Indien er sprake is van een effectieve overdracht van een deel of alle activa
van de onderneming wordt de opbrengst gebruikt om schuldeisers te vergoeden of de
onderneming verder te zetten. Indien het reorganisatieplan achteraf nog zou worden
ingetrokken, zijn de overnemers van de activa hiertegen beschermd.404
302. Behalve de overdracht van Biostoom buiten het reorganisatieplan om, werd in het
Electrawinds-dossier ook een deel van de onderneming overgedragen in het reorganisatieplan.
Hier werden grote delen en schuldvorderingen van Electrawinds overgedragen aan Elicio.405
De meerderheid van de schuldeisers stemden in met deze overdracht door het reorganisatieplan
toe te staan.
402 CA. LEUNEN en J. RASQUIN, “Overdracht van de onderneming in het kader van gerechtelijke reorganisatie
en faillissement”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (423) 426. 403 M. VANMEENEN, “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie” in: H. BREACKMANS,
E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN (eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele
ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (349) 384. 404 Art. 58, lid 3 WCO. 405 Supra 26. nr. 51 ev.
121
§ 3. Redenen om voor zulke overdracht te opteren
303. Aangezien ook de keuze kan worden gemaakt om voor een overdracht onder
gerechtelijk gezag te kiezen, dringt de vraag zich op waarom men de overdracht toch zou laten
doorgaan in het kader van een collectief akkoord.
304. Door de procedure van een overdracht onder gerechtelijk gezag is er bijna geen
zeggenschap voor de schuldeisers en schuldenaren. De overdracht wordt in dat geval immers
geleid door een gerechtsmandataris, welke dus zal beslissen met wie onderhandeld wordt en
tegen welke voorwaarden de overdracht zal doorgaan. Tijdens de reorganisatie bij collectief
akkoord heeft de schuldenaar het verloop van de overdracht in handen.
305. Verder zal een overdracht onder gerechtelijk gezag meestal tot gevolg hebben dat de
overdragende vennootschap na de overdracht failliet wordt verklaard.406 De band tussen de
aandeelhouders en de onderneming wordt dus doorgeknipt, wat in geval van overdracht bij
collectief akkoord niet noodzakelijk het geval is.
306. Andere reden om voor overdracht bij collectief akkoord te kiezen kan zijn dat deze
procedure discreter is dan bij de gerechtelijke overdracht. Deze laatste is immers een openbare
procedure waarbij een boekenonderzoek kan worden gevoerd door alle partijen.407
§ 4. Besluit
307. Overdracht van een deel of het geheel van de onderneming of haar activiteiten is aldus
mogelijk tijdens de procedure van gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord. In het
geval waar de overdracht wordt georganiseerd tijdens de procedure van opschorting kan dit
echter nadelige gevolgen hebben voor de schuldeisers. Zij hebben immers geen inspraak en het
is mogelijk dat de overdracht gebeurt aan voorwaarden die hen niet ten goede komen. Zij
406 CA. LEUNEN en J. RASQUIN, “Overdracht van de onderneming in het kader van gerechtelijke reorganisatie
en faillissement”, in: H. BREACKMANS, E. DIRIX, ME. STORME, B. TILLEMAN en M. VANMEENEN
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, (423) 429. 407 Ibid.
122
hebben hierbij echter nog de mogelijkheid om naar de rechtbank te stappen om de overdracht
alsnog tegen te gaan. De rechtbank zal bij zijn oordeel vooral rekening houden met het feit of
de overdracht gunstig is voor de verdere continuïteit van de onderneming en dus niet louter met
de belangen van de schuldeisers. Verder is deze overdracht niet volledig beschermd aangezien
de artikelen 17 °2 en 18 van de faillissementswet waarschijnlijk van toepassing zullen zijn.
Indien de overdracht echter wordt opgenomen in het reorganisatieplan gaat deze pas door na
goedkeuring van de schuldeisers. Zij hebben bij deze laatste optie dus de meeste inspraak.
Afdeling 2. Juridische splitsing buiten de WCO
308. De juridische splitsing wordt specifiek geregeld in het Wetboek van Vennootschappen,
namelijk in Boek XI betreffende het herstructureren van vennootschappen. Dit boek regelt de
specifieke procedure van de juridische fusie, splitsing en inbreng van een algemeenheid of
bedrijfstak. Er werden enkele bijzondere waarborgen voor schuldeisers ingebouwd ter
bescherming van hun schuldvordering. Deze worden hieronder uiteengezet. Zo worden er
publiciteitsvoorschriften voorzien zodat de schuldeiser de eventuele implicaties voor zijn
schuldvordering kan inschatten. De schuldeiser kan dan eventueel optreden door zijn rechten te
doen gelden om zijn schuldvordering veilig te stellen.
§ 1. Wat?
309. De juridische splitsing is een reorganisatiemethode waar de hele onderneming
overgenomen wordt door één of meer al dan niet reeds bestaande ondernemingen.408 Zij is dus
eigenlijk het omgekeerde van een juridische fusie. Bij een juridische fusie worden de patrimonia
van twee ondernemingen samengebracht tot één onderneming, terwijl bij een splitsing het
patrimonium van één onderneming bij verschillende ondernemingen wordt ingebracht.409
Beide reorganisatietechnieken worden samen geregeld in Wetboek van Vennootschappen410 en
brengen de ontbinding zonder vereffening van de overdragende vennootschap met zich mee.411
408 Art. 673 - 675 W. Venn. 409 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 152. 410 Boek XI: herstructurering van vennootschappen, deel II: De regeling inzake fusies, splitsingen en gelijkgestelde
verrichtingen (art. 681 – 758 W. Venn.) 411 Art. 671 – 675 W. Venn.
123
Deze regels gelden slechts voor ‘interne’ fusies en splitsingen, namelijk deze die aan het
Belgische vennootschapsrecht onderworpen zijn. Het betreft hier ondernemingen die in België
werden opgericht en waarvan de werkelijke zetel zich in België bevindt. Fusies en splitsingen
tussen een Belgische en buitenlandse vennootschap vallen dus niet onder deze bepalingen.412
310. Onderstaande regels zijn toepasselijk op alle vennootschappen met
rechtspersoonlijkheid, met uitzondering van landbouwvennootschappen en economische
samenwerkingsverbanden.413 Er is hier dus een ander toepassingsgebied dan de Wet
Continuïteit van ondernemingen wat reeds eerder besproken werd.414
Er werden een aantal bijzondere voorschriften in het Wetboek van Vennootschappen
opgenomen ter bescherming van de schuldeisers van de bij de fusie en splitsing betrokken
ondernemingen. Daarnaast kunnen deze schuldeisers zich ook beroepen op de
gemeenrechtelijke beschermingsvoorschriften.415
311. De splitsing is een nuttige reorganisatietechniek voor ondernemingen in moeilijkheden
omdat zij nog steeds kan plaatsvinden indien de te splitsen onderneming zich in een staat van
faillissement bevindt. Enige voorwaarde die wordt gesteld is dat er nog geen verdeling van het
vermogen aan de aandeelhouders heeft plaatsgevonden.416
§ 2. Soorten splitsingen
312. Het is nog van belang om een bondig overzicht te geven van de verschillende vormen
die een splitsing kan aannemen. Volgens het Wetboek van Vennootschappen kunnen we 3
soorten splitsingen onderscheiden. Daarnaast is er nog de partiële splitsing, welke door de
rechtsleer wordt aangenomen op basis van artikel 677 W. Venn.
313. Splitsing door overneming is een van de aanvaarde soorten uit het Wetboek van
Vennootschappen.417 Hier gaat het gehele vermogen van een onderneming over op meerdere
412 R. FELTKAMP, De overdracht van schuldvorderingen, Antwerpen, Intersentia, 2005, 880. 413 Art.670 W. Venn. 414 Supra 36, nr. 73. 415 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 136. 416 Art. 681 W. Venn. 417 Art. 673 W. Venn.
124
verkrijgende ondernemingen die reeds bestonden van voor de overdracht. De aandeelhouders
van de ontbonden vennootschap krijgen aandelen in de verkrijgende vennootschap in ruil, maar
er kan onder voorwaarden in een opleg in geld voorzien worden.
Daarnaast is er nog de splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen.418 De naam zegt
het eigenlijk zelf, hierbij gaat het gehele vermogen van de overdragende vennootschap over op
meerdere vennootschappen die bij de splitsing werden opgericht. De overdragende
vennootschap is de oprichter van deze nieuw opgerichte verkrijgende ondernemingen. De
oprichting gebeurt volgens de regels uit het Wetboek van Vennootschappen die van toepassing
zijn op de toepasselijke rechtsvorm.419 De vergoeding van de overdragende aandeelhouders
bestaat ook hier uit aandelen, eventueel met een opleg in geld die aan wettelijke beperkingen is
onderworpen.
Ook de gemengde splitsing wordt in het Wetboek van Vennootschappen beschreven. Hier gaat
eveneens het gehele vermogen over op verschillende vennootschappen. De verkrijgers zijn in
dit geval minstens één reeds bestaande en minstens één nieuw opgerichte vennootschap. De
vergoeding van de oorspronkelijke aandeelhouders bestaat hier uit aandelen. De toepasselijke
regels zijn afhankelijk. Indien het gaat over het deel dat aan de nieuwe vennootschap wordt
overgedragen worden deze regels toegepast terwijl de regelgeving voor reeds bestaande
ondernemingen wordt gebruikt wanneer het gaat over het deel dat aan de bestaande
onderneming wordt overgedragen.
De partiële splitsing wordt eveneens algemeen aanvaard, maar deze wordt niet letterlijk
omschreven in het Wetboek van Vennootschappen. Zij wordt echter afgeleid uit de bepaling
van artikel 677 W. Venn, welk bepaalt dat alle definities van splitsingen uit het Wetboek van
Vennootschappen eveneens toepasselijk zijn indien de overdragende vennootschap niet
ophoudt te bestaan. Een partiële splitsing wordt beschouwd als een herstructurering waarbij de
overdragende vennootschap verder blijft bestaan met een deel van het vermogen dat niet werd
overgedragen. De aandeelhouders van de splitsende vennootschap blijven aandeelhouder, maar
worden eveneens aandeelhouder van de verkrijgende vennootschappen. Grootste verschil met
418 Art. 674 W. Venn. 419
H. BOUCKEN en H. BRAEKMANS, Handboek vennootschapsrecht, Mortsel, Intersentia, 2012, 870.
125
de eigenlijke splitsing is dat in geval van een partiële splitsing de (af)splitsende vennootschap
blijft bestaan, terwijl de splitsende vennootschap bij een eigenlijke splitsing wordt ontbonden.
Er wordt aanvaard dat de regels van de eigenlijke splitsing evenzeer toepasselijk zijn op de
partiële splitsing.420
§ 3. Publiceren splitsingsvoorstel
314. Het splitsingsvoorstel moet minstens 6 weken voordat de algemene vergadering
hierover zijn stem uitbrengt worden neergelegd ter griffie van de bevoegde rechtbank van
koophandel. Vervolgens wordt er melding gedaan van de neerlegging ter griffie in het Belgisch
Staatsblad.421 Tijdens die termijn kunnen onder meer schuldeisers het splitsingsvoorstel
inkijken. In dit voorstel moet onder meer worden weergegeven hoe de activa en passiva van de
splitsende onderneming verdeeld zullen worden, zodat schuldeisers zich een beeld kunnen
vormen hoe de splitsing hun schuldvordering zal beïnvloeden.422
§ 4. Artikel 684 W. Venn
315. Een splitsing hangt voor de schuldeisers uiteraard samen met een risico op verandering
van hun onderpand.423 De Belgische wetgever kwam hier op basis van Europese richtlijnen aan
tegemoet door een beschermingsregeling voor schuldeisers te voorzien in geval van een fusie
of splitsing.
316. De schuldeiserbescherming in geval van een fusie of splitsing wordt geregeld in artikel
684 W. Venn. Dit artikel bepaalt dat de schuldeiser 2 maanden heeft om een verzoek tot
bijkomende zekerheid in te stellen vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de
akten houdende de fusie of de splitsing. Dit artikel is eveneens van toepassing op een partiële
splitsing.424
420 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 190-191. 421 Art. 728, derde lid W. Venn resp. 743, derde lid W. Venn. 422 Art. 728 W. Venn. resp. 743 W. Venn. 423 K. BYTTEBIER, Fusies en overnames, Brugge, Die Keure, 2006, 94. 424 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 196.
126
317. Schuldeisers hebben het recht om een bijkomende zekerheid te eisen van de
vennootschappen die bij de fusie of splitsing betrokken zijn. Zij kunnen echter de voltrekking
van de fusie of splitsing niet tegengaan.425 De bijkomende zekerheidsstelling kan slechts
worden aangevraagd nadat de splitsing al is voltrokken en alle rechtsgevolgen reeds hebben
plaatsgevonden. Dit artikel is sterk verschillend van de procedure inzake
kapitaalsvermindering. Een kapitaalsvermindering kan immers geen rechtsgevolgen hebben
zolang de termijn waarbinnen schuldeisers een aanvraag tot bijkomende zekerheidsstelling
kunnen doen nog niet verstreken is, of zolang de rechter nog geen uitspraak heeft gedaan over
de hiertoe ingestelde vordering.
4.1. Welke schuldvorderingen?
318. De zekerheidsstelling is echter slechts toegestaan indien de vordering ontstond voor de
bekendmaking van het splitsingsvoorstel én indien de schuldvordering op dat moment nog niet
vervallen is. Ook schuldvorderingen die in rechte of via arbitrage betwist werden voor de
algemene vergadering die zich over de splitsing moest uitspreken kunnen de vordering tot
zekerheid instellen. De bescherming is dus niet van toepassing op schuldvorderingen die reeds
vervallen maar nog niet betaald zijn.
319. Deze mogelijkheid wordt voorbehouden aan de schuldeisers van alle deelnemende
vennootschappen, dus zowel deze van de splitsende als deze van de verkrijgende vennootschap.
Dat ook schuldeisers van de overnemende vennootschap bescherming genieten vloeit voort uit
het risico dat een onderneming in financiële moeilijkheden wordt overgenomen.426 Deze
mogelijkheid zou gelden voor alle categorieën van schuldeisers, ook deze die reeds over een
zekerheid beschikken.427
425 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 138. 426 Ibid. 139. 427 Ibid. 140.
127
4.2. Zekerheden
320. Artikel 684 W. Venn. omvat geen verdere informatie over de soort zekerheid die kan
worden aangevraagd. Ook over de rangregeling tussen verschillende categorieën van
schuldeisers blijft het stil. Er mag dus worden aangenomen dat partijen zelf mogen
overeenkomen welke zekerheid aan hun schuldvordering gekoppeld wordt.
4.3. Verzoek afweren
4.3.1 Vervroegde betaling
321. Zowel de verkrijgende als de overgenomen vennootschap kunnen het verzoek tot
bijkomende zekerheidsstelling afweren door de schuldvordering van de verzoeker te voldoen
tegen haar waarde, na aftrek van het disconto.428
4.3.2 Rechtbank van koophandel
322. Indien de partijen niet tot een overeenkomst komen betreffende de eis tot
zekerheidsstelling kan een vordering worden ingesteld bij de voorzitter van de rechtbank van
koophandel in het rechtsgebied van de schuldenaar. De procedure en tenuitvoerlegging zullen
dan gebeuren zoals in kortgeding.429 De voorzitter beslist dan of er al dan niet een zekerheid
moet worden gesteld, rekening houdend met de waarborgen en voorrechten die de schuldeiser
al heeft en met de gegoedheid van de vennootschap-schuldenaar.430 Indien de zekerheid niet
werd gesteld binnen de vooraf bepaalde termijn wordt de schuldvordering onmiddellijk
opeisbaar. De verkrijgende vennootschappen zijn in geval van een splitsing in dat geval
hoofdelijk gehouden om de verbintenis na te komen.431 De schuldeiser kan in dit laatste geval
dus alle vennootschappen aanspreken die een deel van het patrimonium van de gesplitste
vennootschap verworven hebben.432
428 Art. 684, §1, tweede lid W. Venn. 429 Art. 684, §1, derde lid W. Venn. 430 Art. 684, §1, vierde lid W. Venn. 431 Ibid. 432 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 182.
128
§ 5. Aanspraken t.a.v. aandeelhouders of vennoten
323. Indien een onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid gesplitst wordt geldt er een
specifieke regeling.433 Dit om eventuele rechten van schuldeisers van zulke vennootschappen
niet in het gedrang te brengen. Artikel 685 bepaalt immers dat (bepaalde) vennoten van de
overdragende vennootschap onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk blijven voor verbintenissen
die werden aangegaan voor de splitsing aan derden kon worden tegengeworpen. Dit is de dag
van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de akte waarbij tot splitsing wordt
overgegaan.
324. De positie van de oude schuldeisers verandert hier dus niet. Indien de overnemende
vennootschap insolvabel zou worden kunnen zij hun aanspraken nog steeds doen gelden op de
vennoten van de oorspronkelijke vennootschap.
325. Deze regel geldt ook indien de overnemende vennootschap een vennootschapsvorm
zonder aansprakelijkheidsbeperking is. De oude schuldeisers krijgen er in dat geval een
schuldenaar bij, namelijk de vennoten van de overnemende vennootschap die hoofdelijk en
persoonlijk gehouden zullen zijn om de schuld te voldoen.434
326. Tenslotte kunnen vennoten van zulke overnemende vennootschappen van deze
verplichting ontheven worden indien zulks uitdrukkelijk wordt bepaald in het splitsingsvoorstel
en de splitsingsakte en indien deze aan derden kunnen worden tegengeworpen.435
§ 6. Aansprakelijkheid verkrijgende vennootschap
327. Verder bepaalt artikel 686 W. Venn. dat de verkrijgende vennootschappen hoofdelijk
gehouden zijn om de zekere en opeisbare schuldvorderingen te voldoen. Tevens is vereist dat
deze schulden reeds bestonden op het moment van publicatie in het Belgisch Staatsblad van de
akte houdende vaststelling van besluit tot deelneming aan de splitsing én dat zij overgaan op
een andere vennootschap die door de splitsing tot stand kwam. Deze bepaling geldt ook voor
433Met name: V.O.F., gewone commanditaire vennootschap, commanditaire vennootschap op aandelen,
coöperatieve vennootschap met onbeperkte (hoofdelijke) aansprakelijkheid; 434 Art. 685, §2 W. Venn. 435 Art. 685, §2? lid 2 W. Venn.
129
schulden die in rechte of via arbitrage betwist werden voor de algemene vergadering die zich
over de splitsing uitsprak. Deze hoofdelijkheid geldt slechts ten belope van het netto-actief dat
aan de vennootschap werd toegekend.
328. Over de toepassing van dit artikel in geval van een partiële splitsing heerst er discussie.
Volgens een deel van de rechtspraak is een splitsende vennootschap eveneens een verkrijgende
vennootschap aangezien zij niet ontbonden wordt. Hierdoor zou de (af)splitsende vennootschap
ook hoofdelijk gehouden blijven.436
§ 7. Besluit
329. Na deze bondige bespreking van de juridische splitsing kan vooral geconcludeerd
worden dat de wetgever haar uiterste best heeft gedaan om schuldeisers zo min mogelijk hinder
te laten ondervinden bij de splitsing van hun schuldenaar. Waar schuldeisers van
schuldvorderingen die nog niet vervallen zijn bescherming kunnen aanvragen door een extra
zekerheid te eisen, worden de schuldeisers van schuldvorderingen die wel al opeisbaar zijn
beschermd doordat de verkrijgers hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld. In beide gevallen
moet het echter gaan om schuldvorderingen die reeds ontstaan waren op het ogenblik van de
bekenmaking van de beslissing houdende de splitsing in het Belgisch Staatsblad. Er moet
eveneens rekening mee gehouden worden dat de schuldeisers in beginsel de splitsing zelf niet
kunnen tegenhouden.
436 K. BYTTEBIER, Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, 196.
130
BESLUIT
330. Er werd geprobeerd om de positie van schuldeisers in een gerechtelijke reorganisatie
door een collectief akkoord in kaart te brengen met behulp van een praktijkvoorbeeld.
331. Uit het theoretische derde onderdeel blijkt dat de wetgever reeds enkele stappen in de
goede richting heeft gezet om de schuldeisers meer bescherming te bieden, maar dat het
initiatiefrecht en de beslissingsbevoegdheid tijdens de opschorting nog steeds volledig bij de
schuldenaar liggen.
Aangezien de schuldenaar tijdens de procedure zijn eigen baas is, is het de taak van de
schuldeiser om zelf waakzaam te blijven en te anticiperen op de stappen van de schuldenaar.
De schuldeiser kan dit onder meer doen door het controleren en eventueel betwisten van zijn
schuldvordering of door een verzoek tot aanstelling van een gerechtsmandataris of voorlopig
bewindvoerder in te dienen. Indien aan de voorwaarden werd voldaan kan de schuldeiser zelfs
voortijdige beëindiging van de procedure te vorderen.
De schuldenaar kan slechts op actieve wijze opkomen voor zijn rechten indien hij over
voldoende informatie beschikt. De wetgever kwam aan deze noodzaak tegemoet in de
Reparatiewet van 2013 door bijkomende rechten op informatie te voorzien voor de schuldeisers.
332. Na analyse van het Electrawinds dossier moet de stelling dat de schuldenaar op papier
de touwtjes in handen heeft echter genuanceerd worden. Bij de uitwerking van het
praktijkvoorbeeld bleek immers dat bepaalde schuldeisers toch een grote invloed kunnen
hebben op het verloop van de procedure. Schuldeisers die zich in een machtspositie bevinden
ten opzichte van de schuldenaar, bijvoorbeeld door hun strategisch belang, kunnen druk
uitoefenen om bepaalde gunsten te verkrijgen. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het
verzoek om tijdens de opschorting vrijwillige betaling te verkrijgen. Schuldeisers die van
minder cruciaal belang zijn voor de onderneming kunnen deze invloed niet uitoefenen waardoor
zij zich in een nadeligere positie bevinden.
131
333. Er werd eveneens een onderdeel aan de splitsing van de onderneming gewijd. Hieruit
blijkt dat de schuldeisers om een bijkomende zekerheid kunnen verzoeken, maar dat er ook
verschillende maatregelen worden getroffen opdat de eventuele aanspraken van de schuldeiser
op zijn schuldenaar niet verloren zouden gaan. Alle schuldeisers zullen bescherming genieten
in het geval van een splitsing, waardoor er in beginsel geen gedifferentieerde behandeling in de
terugbetaling van hun schuldvorderingen zal zijn.
334. De hierboven vermelde gedifferentieerde behandeling van de schuldeisers is wel
toegestaan bij de gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord. Hierdoor wordt echter ook
de poort voor misbruiken opengezet. Daarom voerde de wetgever extra waarborgen in ter
bescherming van bepaalde kwetsbare categorieën, namelijk het openbaar bestuur en de
werknemers. Het resultaat is echter dat zij zodanig worden begunstigd dat dit gedeeltelijk ten
koste gaat van de andere gewone schuldeisers. Zo bleek bijvoorbeeld uit het Electrawinds
dossier dat de RSZ en Directe belastingen even gunstig werden behandeld als de best
behandelde gewone schuldeisers, terwijl andere schuldeisers soms grote verliezen moesten
slikken.
335. Omdat de continuïteit van de onderneming bij deze procedure voorop staat is een
gedifferentieerde behandeling wel noodzakelijk. Dit mag echter geen vrijgeleide betekenen
voor de schuldenaar, begrenzing is immers nog steeds nodig. De rechtbank moet bij de
homologatie van het goedgekeurde reorganisatieplan rekening houden met de pleegvormen van
de WCO en de openbare orde. Om overdreven ongelijke behandeling te kunnen toetsen, haalde
zij het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel van stal. Dit toetsingsbegrip wordt heden ten dage
geleidelijk aan vervangen door een functioneel en proportioneel criterium. Niet tegenstaande
het feit dat er twijfels zijn bij de verantwoording van het verschil in behandeling, zal de
rechtbank het reorganisatieplan in sommige gevallen toch homologeren. Dit bleek onder meer
uit het Electrawinds dossier.
132
336. Algemeen kan niet ontkend worden dat de wetgever zijn best heeft gedaan om een
evenwicht te vinden tussen de belangen van de verschillende stakeholders. Doordat de
continuïteit van de onderneming echter het hoofddoel blijft, was de wetgever genoodzaakt om
onder meer gedifferentieerde behandeling van schuldeisers en vrijwillige betalingen tijdens de
opschorting toe te staan. Hoewel de gewone schuldeisers in beginsel beroep kunnen doen op
gelijke rechten en onderworpen worden aan dezelfde beperkingen, is gebleken dat bepaalde
schuldeisers in realiteit meer druk op de schuldenaar kunnen uitoefenen terwijl anderen eerder
aan de zijlijn moeten supporteren. Er kan besloten worden dat de grens tussen toegestane
differentiatie en verboden discriminatie onder de schuldeisers erg dun is.
133
BIBLIOGRAFIE
WETGEVING
EUROPESE WETGEVING
Verordening Raad nr. 1346/2000, 29 mei 2000 betreffende insolventieprocedures, Pb. L. 30
juni 2000, afl. 160.
BELGISCHE WETGEVING
Wetten en Koninklijke Besluiten
Wetboek van Koophandel van 10 september 1807, bekendgemaakt 10 september 1807.
Gerechtelijk wetboek van 10 oktober 1967, BS 31 oktober 1967.
Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun
werk, BS 18 september 1996.
Faillissementswet van 8 februari 1997, BS 28 oktober 1997.
Wet van 17 juli 1997 betreffende het Gerechtelijk Akkoord, BS 28 oktober 1997.
Wetboek van Vennootschappen van 7 mei 1999, BS 6 augustus 1999.
Wet van 2 augustus 2002 betreffende de betalingsachterstand bij handelstransacties, BS 7
augustus 2002.
Wetboek van Internationaal Privaatrecht van 27 juli 2004, BS 27 juli 2004.
134
Wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale
bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot
financiële instrumenten, BS 1 februari 2005.
Wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, BS 9 februari 2009.
Wetboek van Economisch recht van 28 februari 2013, BS 29 maart 2013.
Wet van 27 mei 2013 tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van
de ondernemingen, BS 22 juli 2013.
Koninklijk besluit van 27 november 1973 houdende reglementering van economische en
financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden, BS 28 november 1973.
Koninklijk besluit van 29 augustus 1985 tot bepaling van de ondernemingen in moeilijkheden
of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kennen, bedoeld in art. 39bis van
de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, BS 19 oktober 1985.
Koninklijk Besluit van 31 december 1986 nr. 492 houdende bepalingen ter bevordering van de
tewerkstelling, BS 23 januari 1987.
Collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972 houdende ordening van de in de
Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten
betreffende ondernemingsraden, algemeen verbindend verklaard bij KB van 12 september
1972, BS 25 november 1972.
Collectieve Arbeidsovereenkomst nr. 32bis van 7 juni 1985 in de Nationale Arbeidsraad
betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van de werkgever
ingevolge de overgang van de onderneming krachtens overeenkomst en tot regeling van de
rechten van de werknemers die overgenomen worden bij overname van activa bij faillissement,
BS 9 augustus 1985.
Parlementaire stukken
135
Wetsvoorstel betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Parl.St. Kamer 2007-08, nr.
0160/001.
Amendement betreffende de continuïteit van de ondernemingen, Parl.St. Kamer 2007-08, nr.
0160/002.
Wetsontwerp tot wijziging van verschillende wetgevingen inzake de continuïteit van de
ondernemingen, Parl.St. Kamer 2010-14, nr. 2692/001.
Schriftelijke vragen en antwoorden
Vr. en Antw. Kamer 2010-11, 10 juni 2011 (L. VEREECK, antw. I. LIETEN).
RECHTSPRAAK
GwH 18 januari 2012, nr. 8/2012, TBH 2012, 435.
GwH 28 februari 2013, nr.24/2013, BS 28 maart 2013.
GwH 21 november 2013, nr. 162/2013, BS 17 maart 2014.
Cass. 9 maart 2000, RW 2000, 480.
Cass. 20 oktober 2005, NjW, 2006, 365.
Cass. 24 november 2011, TBH 2012, 905.
Cass. 7 februari 2013, JLMB 2013, 1510.
Cass. 13 maart 2014, RW 2014, 226.
Cass. 16 mei 2014, TBH 2015, 569.
136
Cass. 28 januari 2016, C.15.0321.N, www.cass.be.
HvB Antwerpen, 10 februari 2011, TBH 2011, 932.
HvB Antwerpen, 22 november 2012, RABG 2013, 195.
Kh. Antwerpen 24 februari 2012, RW 2012, 512.
Kh Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV 2014, 199.
Kh Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013, TRV 2014, 208, noot M. ROELANDS.
Kh. Denderdmonde 13 februari 2012, RW, 2012, 228.
Kh. Gent (afd. Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, 816.
Kh. Gent (afd. Oostende) 22 april 2014, TRV 2014, 821, noot M. ROELANDS.
Kh. Nijvel, 22 februari 2010, JLMB 2010, 1388.
Voorz. Kh. Brugge (afd. Oostende) (KG) 13 december 2013, TRV 2014, 192.
Voorz. Kh. Brugge (afd. Oostende) (KG) 18 december 2013, TRV 2014, 194.
137
RECHTSLEER
BOEKEN EN BIJDRAGEN IN BOEKEN
ALTER, C., “La procedure de réorganisation (les different options ainsi que les mesures
extrajudicaires)” in: ALTER, C., PELTZER, L., WINDEY, J. en ZENNER, A., La loi du 31
janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, Brussel, Larcier, 2009, 43-94.
ALTER, C. en PLETINCKX, Z., “Droit bancaire et continuité des entreprises” in ZENNER, A
en DAL, M. (eds.), Actualité de la continuïté, continuïté de l’actualité – Etats généraux de la
continuïté des entreprises, Brussel, Larcier, 2012, 359- 394.
BEKAERT, J., “De WCO: de schuldeisers schaakmat?” in: ORDE VAN ADVOCATEN TE
KORTRIJK, De vennootschap in de verschillende takken van het recht, Gent, Larcier, 2013,
81-126.
BOUCKEN, H. en BRAEKMANS, H., Handboek vennootschapsrecht, Mortsel, Intersentia,
2012, xlii + 924 p.
BRIJS, S. en JACMAIN, S., “De reorganisatie van een onderneming in het kader van een
collectief akkoord”, in: LAMBRECHT, P. en GHEUR, C. (eds.), De wet betreffende de
continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à la continuité des entreprises, Louvain-
La-Neuve, Anthemis, 2010, 77 – 115.
BYTTEBIER, K., Fusies en overnames, Brugge, Die Keure, 2006, XVI + 355p.
BYTTEBIER. K., Handboek fusies en overnames, Antwerpen, Intersentia, 2012, xxxi+ 1083 p.
COLLE, P., Het juridisch kader van de faillissementsvoorkoming, Antwerpen, Maklu, 1989,
491 p.
COUSSEMENT, P., “Macht en onmacht van de verschillende stakeholders in een gerechtelijke
reorganisatie door collectief akkoord”, in: BYTTEBIER, K., DIRIX, E., TISON, M. en
138
VANMEENEN, M. (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen,
Intersentia, 2010, 65-119.
CRIVITS, R., “Instandhouding en overdracht van ondernemingen in moeilijkheden door
(gerechtelijke) bewindvoerders”, in: MARTENS, L. en VAN VOLCEM, M. (eds.), De
onderneming in de branding: actuele ontwikkelingen inzake de onderneming en haar
continuïteit, Gent, Academia Press, 2002, 37-110.
DE COCK, G. en VERSCHELDEN, M., Preventie bij ondernemingen in moeilijkheden na de
nieuwe wet op de continuïteit van de ondernemingen, Mechelen, Kluwer, 2009, 208p.
DE MAREZ, D. en PETRY, V., “De positie van de werknemers en de RSZ in het raam van een
gerechtelijke reorganisatie door een collectief akkoord”, in: BREACKMANS, H., DIRIX, E.,
STORME, ME., TILLEMAN, B. en VANMEENEN, M. (eds.), Curatoren en vereffenaars:
actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014, 395 – 413.
DE WILDE, A., “Gelijkheid tussen schuldeisers. Toetsing aan de hand van de wet op de
continuïteit van de ondernemingen. – All animals are equal, but some animals are more equal
than others”, in: MARTENS, P., WIJCKMANS, F., DE WILDE, A. en CATTARUZZA, J.,
Tendensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in de bedrijfswereld, Brussel, Bruylant,
2009, 77- 105.
DIRIX, E. en JANSEN, R., “De positie van de schuldeisers en het lot van lopende
overeenkomsten”, in: BYTTEBIER, K., DIRIX, E., TISON, M. en VANMEENEN, M. (eds),
Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 157-
195.
DIRIX, E., TILLEMAN, B. en VAN ORSHOVEN, P., De valks juridisch woordenboek,
Antwerpen, Intersentia, 2001, 431 p.
DIRIX, E., STEENNOT, R. en VANHEES, H., Handels- en economisch recht in hoofdlijnen,
Antwerpen, Intersentia, 2014, xviii + 537 p.
139
FELTKAMP, R., De overdracht van schuldvorderingen, Antwerpen, Intersentia, 2005, xxx+
1012 p.
HUMBLET, P. en PEETERS, J., “De arbeidsrechtelijke aspecten van de wet betreffende de
continuïteit van de ondernemingen: gewikt en gewogen”, in: BYTTEBIER, K, DIRIX, E.,
TISON, M. en VANMEENEN, M., (eds), Gerechtelijke reorganisatie – getest, gewikt en
gewogen, Antwerpen, Intersentia, 2010, 271-313.
PARIJS, R. en TIERENS, P., “De arbeidsrechtelijke gevolgen van het faillissement en de
gerechtelijke reorganisatie. Tav. Collectieve arbeidsverhoudingen.”, In: X, Faillissement en
reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2016, V.B.11.1 – V.B.11.18.
PARIJS, R. en TIERENS, P., “De arbeidsrechtelijke gevolgen van het faillissement en de
gerechtelijke reorganisatie. Tav de individuele arbeidsverhoudingen.”, In: X, Faillissement en
reorganisatie, Mechelen, Kluwer, 2016, V.A.31.1 – V.A.31.20.
PEETERS, J., Informatie en raadpleging van werknemers bij herstructurering, Antwerpen,
Intersentia, 2009, 718 p.
RASQUIN J., “Overdracht van ondernemingen in het kader van de wet betreffende de
continuïteit van de onderneming”, in: X, faillissement en reorganisatie, Mechelen, Kluwer,
2016, I.K.1 – I.K.60.
SLAGTER, W.J., Herstructurering en reorganisatie, Zuthpen, Uitgeverij Paris, 2011, 158p.
VAN BUGGENHOUT, C., “Gelijkheid van schuldeisers, samenloop, gerechtelijk akkoord en
gerechtelijke reorganisatie”, in: MARTENS, P., WIJCKMANS, F., DE WILDE, A. en
CATTARUZZA, J., Tendensen in het bedrijfsrecht. 20: Gelijke behandeling in de
bedrijfswereld, Brussel, Bruylant, 2009, 107-116.
140
VAN BUGGENHOUT, C., “Overname van ondernemingen in moeilijkheden of in
faillissement”, in: RAUWS, W., COLLE, P. en DIRIX, E. (eds.), Schuldeisers en onderneming
in moeilijkheden, Kalmthout, Biblo, 1994, 185 - 210
VAN DROOGHENBROECK, J., “Aspects de droit du travail de la réorganisation judiciaire et
du transfert sous autorité de justice”, in AUTENNE, A., MALHERBE, P., TRAVERSA, E en
NAVEZ, EJ., Les réorganisations de sociétés – Actualités en droit des sociétés, droit fiscal,
droit comptable et droit social, Limal, Anthemis, 2011, 211 – 271.
VAN GERVEN, W., Beginselen van privaatrecht. Deel XIII: Handels- en economisch recht.
Deel 1: ondernemingsrecht. Volume A., Brussel, E. Story Scienta, 1989, 436 p.
VANMEENEN, M., “Drie jaar wet continuïteit ondernemingen – over kleine en grote
misverstanden” in: C. VOOR BEROEPSVERVOLMAKING IN DE RECHTEN, CBR
Jaarboek, Antwerpen, Intersentia, 2012, 387-458.
VANMEENEN, M., “Rechten van de schuldeisers in de gerechtelijke reorganisatie”, in:
BREACKMANS, H., DIRIX, E., STORME, ME., TILLEMAN, B. en VANMEENEN, M.
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
349 – 393.
VAN SOLINGE, G., “Herstructurering bij financiële moeilijkheden”, in: VAN SOLINGE G.,
SCHILD, A.J.P., VLETTER-VAN DORT, H.M., LEIJTEN ,A.F.J.A., VAN HEES, J.J., VAN
OLFFEN, M., VAN DER KORST, P.J., VAN GALEN, R.J., BURGGRAAF, J.L. en WAKKIE,
P.N., (eds.), Herstructureringen van ondernemingen in financiële moeilijkheden, Deventer,
Kluwer, 2014, 1-7.
VENANROYE, J. en VANDORMAELE, K.J., “Boek I WER en Wet natuurlijke rechter: Van
handelsrecht naar ondernemingsrecht” in: KEIRSBILCK, B. en TERRYN, E. (eds.), Het
wetboek economisch recht: van nu en straks?, Antwerpen, Intersentia, 2014, 5-63.
VERBRUGGEN, C. en VAN OMMESLAGHE, S., “Abus de droit et loi sur la continuïté des
entreprises”, in: ZENNER, A. en DAL. M., Actualité de la continuïté, continuïté de l’actualité:
Etats généraux de la continuïté des entreprises, Brussel, Larcier, 2012, 99 – 140.
141
VEROUGSTRAETE, I., “De afwikkeling van een gerechtelijke reorganisatie. Een summier
overzicht van de verschillende mogelijkheden binnen de WCO na de hervorming van 2013.”,
in: BREACKMANS, H., DIRIX, E., STORME, ME., TILLEMAN, B. en VANMEENEN, M.
(eds.), Curatoren en vereffenaars: actuele ontwikkelingen III, Antwerpen, Intersentia, 2014,
287-308.
VEROUGSTRAETE, I., “Rechten en garanties van de schuldeisers” in: LAMBRECHT P. en
GHEUR C., (eds.) De wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen – La loi relative à
la continuité des entreprises, Louvain-La-Neuve, Anthemis, 2010, 143-169.
WINDEY, J., “Les effets de la loi de 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises sur
les créanciers et leurs garanties” in: ALTER, C, PELTZER, L., WINDEY, J. en ZENNER, A.,
La loi du 31 janvier 2009 relative à la continuité des entreprises, Brussel, Larcier, 2009, 95-
124.
ZENNER, A., De wet op de continuïteit van ondernemingen, Antwerpen, Intersentia, 2009,
221p.
ZENNER, A., “Van gerechtelijk akkoord naar continuïteit van de onderneming”, in:
ALLEMEERSCH, B. en LAMBRECHT, D. (eds.), Actuele ontwikkelingen in het
faillissementsrecht, Antwerpen, Intersenia, 2008, 1-90.
BIJDRAGEN IN TIJDSCHRIFTEN
DE KEYSER, L., DELWICHE, T., ACKAERT, J.J. en MALEKZADEM, J., “Wijzigingen aan
de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen” TRV 2013, 740-777.
DUPONT, J., “Artikel 53 WCO: het begrip ‘weerslag’ nader toegelicht”, DAOR 2013, 180-
186.
142
FRANCOIS, P., “De aanpassing van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen:
geen wijziging van de fundamenten, maar wel enkele fundamentele wijzigingen”, BFR 2013,
243-259.
FRANSIS, R., “Gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in het reorganisatieplan: een
privaatrechtelijke toets aan het verbod op rechtsmisbruik’, R.D.C 2014, 696 – 702.
GOOVAERTS, T., MAHIEU, M. en SMET, G., “Boedelschulden in de zin van art. 37 WCO:
beslechting van een vurige tweestrijd – Les dettes de la masse dans le sens de l’art. 37 de la
LCE: règlement d’un différent important”, IN FORO 2015, 24-28.
JACMAIN, S. en DE BOE, C., “L’article 37 de la loi sur la continuïté des entreprises: nouveaux
développements et mise en perspective au regard de la responsabilité – en particulier en matière
fiscale et sociale – des dirigeants d’entreprises”, RDC 2015, 526-548.
LAWAREE, V., “Artikel 37: liefde en tranen tussen het Hof van Cassatie en de publieke
overheden”, RAGB 2015, 1192 – 1197.
LINDEMANS, R., “De grenzen aan de gedifferentieerde behandeling van schuldeisers bij een
gerechtelijke reorganisatie door collectief akkoord: enkele kritische beschouwingen omtrent de
gehanteerde toetsingscriteria”, TRV 2014, 798 – 805.
LOOSVELD, S., “De gedifferentieerde behandeling van schuldeisers in een reorganisatieplan:
de grenzen van de openbare orde”, RABG 2013, 208 – 213.
PEETERS, J., “Het gedwongen huwelijk van de werknemers (of de RSZ) met de WCO. Een
eerste overzicht van de rechtspraak (2009-2011)”, Soc. Kron. 2012, 105-113.
ROELANDS, M., “De afsluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie: beslissen
enkel de schuldeisers over de redelijke verantwoording van hun verschil in behandeling?” (noot
onder Kh. Gent (afd. Oostende) 22 april 2014), TRV 2014, 824 -832.
143
ROELANDS, M., “De gerechtsmandataris als actiemiddel in het kader van de WCO bij
conflicten in de vennootschap” (noot onder Kh. Brugge (afd. Oostende) 26 december 2013),
TRV 2014, 218-222.
VAN GERVEN, W., “Naar een nieuw ondernemingsbegrip in het jaar 2000?”, DAOR, 1993,
165 – 167.
VAN HOE, A., “Continuïteit voor de wet continuïteit ondernemingen”, RW 2013, 1202-1229.
VAN HOE, A., “Over verbonden schuldeisers en de gerechtelijke reorganisatie”, TRV 2013,
800- 804.
VAN HOE, A. en VEROUGSTRAETE, I., “Van toegelaten differentiatie tot verboden
discriminatie”, T.B.H. 2011, 921-928.
VAN LANDUYT, N., “Schuldvergelijking en rechtsmisbruik in het kader van de wet
continuïteit ondernemingen”, RAGB 2011, 667-675.
VANMEENEN, M., “de (veron)gelijk(t)e positie van de schuldeisers bij gerechtelijke
reorganisatie via collectief akkoord”, DAOR 2011, 289 – 299.
NIEUWSWEBSITES
ADRIAEN, D., “Controleholding Electrawinds failliet na strijd met PMV”, De Tijd 16 maart
2016,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Controleholding_Electrawinds_failliet_na_stri
jd_met_PMV.9744319-3088.art?ckc=1
ADRIAEN, D., “Electrawinds verdeeld onder vrienden” De Tijd 5 november 2014,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Electrawinds_verdeeld_onder_vrienden.9563
964-3088.art?highlight=electrawinds
144
ADRIAEN, D., “Electrawinds verkoopt zijn enige windturbine in Afrika”, De Tijd 4
december 2015,
http://www.tijd.be/nieuws/archief/Electrawinds_verkoopt_zijn_enige_windturbine_in_Afrika.
9706596-1615.art?highlight=electrawinds
ADRIAEN, D., “Te veel rock-‘n-roll bij Electrawinds”, De Tijd 16 maart 2016,
http://www.tijd.be/nieuws/archief/Te_veel_rock_n_roll_bij_Electrawinds.9744444-
1615.art?highlight=Electrawinds
DENDOOVEN, P., WLE en EDM, “Aandeelhouders Electrawinds verwerpen reddingsplan”,
De Standaard 25 november 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131124_00854734
DENDOOVEN, P. en TEMMERMAN, J., “Banken hebben geen baat bij forceren Electrawinds-
dossier”, De Standaard 5 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131205_00872597;
DENDOOVEN, P. en RDC, “Dedecker wil parlementaire onderzoekscommissie Electrawinds”,
De Standaard 1 april 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140401_01050205
DENDOOVEN, P., “Desender verpandde zijn eigen management”, De Standaard 28 januari
2014, www.standaard.be/cnt/dmf20140128_00951088
DENDOOVEN, P., “Duizenden spaarders dreigen te verliezen door Electrawinds”, De
Standaard 4 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131203_043;
DENDOOVEN, P., “Electrawinds krijgt ademruimte dankzij Limburgse gemeenten”, De
Standaard 7 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131206_090
DENDOOVEN, P., “Electrawinds kost 91 miljoen euro aan belastingbetaler”, De Standaard 1
april 2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140331_01049748
DENDOOVEN, P., “Patstelling bij Electrawinds compleet”, De Standaard 1 december 2013
www.standaard.be/cnt/dmf20131130_00864905
145
DENDOOVEN P., RDC en JTA, “Test Aankoop: diversifieer uw portefeuille”, De Standaard
4 december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131204_00870789
DENDOOVEN, P. en WLE, “Top Electrawinds wil tijd winnen”, De Standaard 21 november
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131121_00849530
LECLUYSSE, W., “Waar ging het fout bij Electrawinds?” De Standaard 19 december 2013,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20131202_00867550
SOUFFREAU, B., “Luxemburgse holding koopt Biomassa-activiteiten Electrawinds”,
Energeia 5 November 2014, http://www.energeia.be/previewbe/2125-Luxemburgse-holding-
koopt-biomassa-activiteiten
Electrawinds.html?utm_campaign=belgie&utm_source=website&utm_medium=preview&ut
m_content=Luxemburgse+holding+koopt+biomassa-activiteiten+Electrawinds
TACK, H., “Electrawinds verkoopt belang in Iers windmolenpark”, De Standaard 11 december
2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131211_00882773
VAN BELLE, B., “Dedecker: klacht bewijst mijn gelijk”, De Standaard 8 januari 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140108_00918496
VAN BELLE, B., “Groen vraagt tekst en uitleg van bevoegde ministers”, De Standaard 1 april
2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140401_01050056;
VAN BELLE, B., “Vande Lanotte dient een klacht in tegen Dedecker” De Standaard 8 januari
2014, http://www.standaard.be/cnt/dmf20140108_00918237
VERGAUWEN, E., “Lieten: Stop met zinloze beschuldigingen Electrawinds”, De Standaard 4
december 2013, http://www.standaard.be/cnt/dmf20131204_00871247
VERGAUWEN, E., “Vande Lanotte: Ik stap naar rechter voor laster en eerroof”, De Standaard
3 December 2013, www.standaard.be/cnt/dmf20131203_00869725
146
X, “Biopower in Oostende sluit voorlopig niet”, De Standaard 11 februari 2016,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20160211_02122515
X, “Desender wil meer geld voor biomassa”, De Tijd 12 februari 2016,
http://www.tijd.be/nieuws/archief/Desender_wil_meer_geld_voor_biomassa.9731707-
1615.art?highlight=Electrawinds
X, “Electrawinds gaat dit jaar nog naar de beurs.”, Trends 2 mei 2012,
http://trends.knack.be/economie/bedrijven/electrawinds-gaat-dit-jaar-nog-naar-de-
beurs/article-normal-238237.html
X, “Jean Marie Dedecker vrijgesproken van laster en eerroof”, Het Nieuwsblad 21 april 2015,
http://www.nieuwsblad.be/cnt/dmf20150421_01641913
X, “Pas dinsdag duidelijkheid over Electrawinds”, De Standaard 17 april 2014,
http://www.standaard.be/cnt/dmf20140417_01072063
X, “Stichter Electrawinds moet 20 miljoen ophoesten”, De Tijd 4 juli 2015,
http://www.tijd.be/ondernemen/milieu_energie/Stichter_Electrawinds_moet_20_miljoen_oph
oesten.9652177-3088.art?ckc=1&ts=1456919395
X, “Wat met groenkracht”, Test aankoop 18 januari 2010, https://www.test-
aankoop.be/invest/wat-met-groenkracht-s644670.htm;
VARIA
Jaarverslag Electrawinds NV, 30 juli 2015 mbt boekjaar 2013.
www.bionerga.be/nl/nieuwsenpers/21-01-2014-bionerga-koopt-biostoomcentrale-van-
electrawinds
www.biostoom.be/energie-opwekking
http://kbopub.economie.fgov.be