De invloed van betekenisgeving op coördinatie in ...€¦ · Woensdag 5 januari 2011 brak er een...
Transcript of De invloed van betekenisgeving op coördinatie in ...€¦ · Woensdag 5 januari 2011 brak er een...
2011
Naam: Valentijn Holewijn Email: [email protected] Datum: 06 oktober 2011 Master: Beleid, Communicatie en Organisatie Begeleider: drs. J.J. Wolbers 2
e Begeleider: dr.ir. F.K. Boersma
De invloed van betekenisgeving op coördinatie in crisissituaties
I
Abstract
In deze masterthesis wordt bekeken wat de invloed is van betekenisgeving van een Community of
Practice bestaande uit de brandweer, GHOR, politie en gemeente op coördinatie tijdens een
crisissituatie. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de verschillende contacten die worden gelegd en
via welke kanalen informatie wordt uitgewisseld. In de onderzochte case is gebleken dat de
betekenisgeving binnen het CoPI, zijnde een CoP, over het algemeen overeenkomt tussen de
verschillende leden. De coördinatie binnen het CoPI verliep dan ook goed binnen de onderzochte case.
De betekenisgeving tussen de verschillende CoPs verschilt echter wel en heeft dan ook een op
sommige gebieden een negatieve invloed op de coördinatie tijdens een crisissituatie. Dit is vooral
zichtbaar in de coördinatie met betrekking tot de opschaling van een crisissituatie.
Trefwoorden: betekenisgeving, Community of Practice, coördinatie, crisissituatie
II
Voorwoord
Met deze masterthesis sluit ik mijn masterstudie Beleid, Communicatie en Organisatie aan de VU in
Amsterdam af. Ik begon aan de VU met de bachelor studie Bestuur- en Organisatiewetenschap.
Gedurende deze studie ben ik mij steeds meer gaan interesseren voor communities, groepen en teams
binnen organisaties. Mijn bachelorthesis over crossculturele samenwerking in grote
constructieprojecten sloot hier dan ook goed bij aan. Voor mijn master wilde ik graag verder met dit
onderwerp en om die reden is dan ook mijn keuze gevallen om mij te richten op crisismanagement bij
drs. J.J. Wolbers. Dit onderwerp bood mij de mogelijkheid om de samenwerking tussen personen op
een nieuwe manier te bekijken.
De totstandkoming van deze masterthesis heeft mij veel geleerd over het in de praktijk
brengen van de kennis die ik heb opgedaan gedurende mijn studie. Van het verkrijgen van toegang tot
verschillende organisaties tot het opstellen van een correct theoretische kader. Doorzettingsvermogen
is één van de cruciale eigenschappen gebleken tijdens het schrijven. Ik kan met plezier terug kijken
naar deze periode. De samenwerking met Jeroen Wolbers heeft geholpen om samen nieuwe inzichten
te verkrijgen en ook zijn advies gedurende het proces heeft mij geholpen. Waarvoor dan ook mijn
dank. Hiernaast wil ik ook de respondenten bedanken die mee hebben gewerkt aan dit onderzoek.
Ook wil ik mijn vriendin en ouders bedanken voor hun inzichten en kritische blik op mijn onderzoek.
Dit alles heeft er voor gezorgd dat ik met trots deze masterthesis kan presenteren als het eindresultaat
van mijn studie.
Amsterdam, 06 oktober 2011
Valentijn Holewijn
III
Inhoudsopgave
1 Inleiding........................................................................................................................................... 1
1.1 Aanleiding ............................................................................................................................... 1
1.2 Vraagstelling ........................................................................................................................... 2
1.2.1 Doelstelling ..................................................................................................................... 2
1.2.2 Onderzoeksvraag ............................................................................................................. 2
1.2.3 Conceptueel model .......................................................................................................... 3
1.3 Wetenschappelijke relevantie .................................................................................................. 3
1.4 Maatschappelijke relevantie .................................................................................................... 4
2 Leeswijzer ....................................................................................................................................... 5
3 Betekenisgeving in Communities of Practice .................................................................................. 6
3.1 Communities ........................................................................................................................... 6
3.1.1 Communities of Practice ................................................................................................. 7
3.1.2 Occupational Communities ............................................................................................. 9
3.2 Betekenisgeving .................................................................................................................... 12
3.3 Coördinatie ............................................................................................................................ 15
3.3.1 Bouwstenen van coördinatie .......................................................................................... 17
4 Onderzoeksmethode ...................................................................................................................... 21
4.1 Locatie en populatie .............................................................................................................. 21
4.2 Interviews .............................................................................................................................. 22
4.3 Holistische resultaten ............................................................................................................ 23
4.4 Data-analyse .......................................................................................................................... 24
5 Analyse .......................................................................................................................................... 25
5.1 Feitenrelaas: Gasexplosie ...................................................................................................... 26
5.2 Beschikbare informatie .......................................................................................................... 27
5.2.1 Informele communicatiekanalen ................................................................................... 29
5.3 Opschalen .............................................................................................................................. 31
5.4 Contact................................................................................................................................... 33
5.4.1 Hoge mate van contact .................................................................................................. 34
IV
5.4.2 Lage mate van contact ................................................................................................... 36
5.4.3 Belang van contact ........................................................................................................ 37
5.5 Betekenisgeving .................................................................................................................... 40
5.5.1 Betekenisgeving tijdens andere incidenten .................................................................... 44
5.5.2 Betekenisgeving aan beroep .......................................................................................... 45
5.6 Coördinatie ............................................................................................................................ 46
5.6.1 Coördinatie met het OT en BT ...................................................................................... 48
5.6.2 Coördinatie tijdens andere incidenten ........................................................................... 49
6 Conclusie ....................................................................................................................................... 51
6.1 Informatie-uitwisseling ......................................................................................................... 52
6.2 Betekenisgeving .................................................................................................................... 52
6.3 Coördinatie ............................................................................................................................ 53
7 Discussie ........................................................................................................................................ 55
Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 58
Appendix I: Afkortingen ....................................................................................................................... 62
Appendix II: Interviewvragenlijst ......................................................................................................... 63
Appendix III: Codeerschema ................................................................................................................. 64
1 | P a g i n a
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Woensdag 5 januari 2011 brak er een grote brand uit bij Chemie-Pack, een chemicaliënbedrijf in
Moerdijk. Brandweer en politie rukten op grote schaal uit. Doordat de omvang en mogelijk schadelijke
invloed van de rookwolk zo groot was, werd de hoogste alarmfase afgekondigd: GRIP 4.
Medewerkers van omringende gebouwen werden geëvacueerd en bewoners in de omgeving werd via
geluidswagens en het lokale nieuws verzocht ramen en deuren te sluiten. Niet alleen de brandweer en
politie waren aanwezig, maar ook andere partijen zoals Defensie en Shell waren ter plaatse om te
assisteren met speciaal blusmateriaal. Zo zette defensie twee crashtenders in, die normaal gesproken
worden gebruik voor vliegtuigbranden (Defensie, 2011; Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant,
2011).
Zoals in bovenstaand voorbeeld naar voren komt, werken verschillende diensten en instanties
ten tijde van een crisissituatie vaak nauw met elkaar samen. Soms is ook medewerking noodzakelijk
met partijen waarmee vooraf geen rekening is gehouden (Dongen, Huis in 't Veld, & Koning, 2011).
Deze samenwerking wordt ook duidelijk wanneer wordt gekeken naar de definitie van een regionale
crisis: “gebeurtenis waardoor een ernstige verstoring van de openbare order en/of de fysieke
veiligheid is ontstaan binnen een veiligheidsregio, en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten
en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijkje
gevolgen te beperken.” (Helsloot, Martens, & Scholtens, 2010, p. 44). De samenwerking tussen
verschillende instanties is van essentieel belang, omdat in een crisissituatie gebruik dient te worden
gemaakt van kennis en kunde van de verschillende disciplines om een crisis snel de baas te kunnen
zijn. Het blijkt ook dat belangrijke beslissingen dienen te worden gemaakt door meer dan één instantie
(Dongen, et al., 2011). Om de samenwerking effectief te laten verlopen is coördinatie niet alleen
binnen de verschillende instanties belangrijk, maar ook tussen de verschillende instanties essentieel. Er
moet namelijk ineens intensief samen worden gewerkt, in tegenstelling tot de dagelijkse
werkzaamheden waarbij vaak apart van elkaar wordt geopereerd. Hierdoor is de kans op het ontstaan
van problemen op het gebied van coördinatie en communicatie groot. Wanneer er sprake is van een
GRIP-situatie wordt een CoPI (commando plaats incident) ingericht. In een CoPI bevinden zich de
Hoofdofficier van Dienst (HOvD), Officier van Dienst Brandweer (OvD-B), Officier van Dienst
Geneeskundig (OvD-G), Officier van Dienst Politie (OvD-P), Informatie Coördinator (IC CoPI),
degemeente en een voorlichtingsfunctionaris. Een overzicht van de gebruikte afkortingen van de
functies is te vinden in Appendix I. Zo wordt in enkele veiligheidsregio’s een Calamiteitenmanager
van de gemeente veelvuldig in het CoPI ingezet.
Een CoPI bestaat dus uit leden van de verschillende beroepsgroepen elk met hun eigen
werkzaamheden of ook wel ‘practice’. Daarnaast delen deze personen ook een practice te weten het
besturen van een CoPI. Er zijn dus verschillende lagen van practice binnen een CoPI. De bovenste
2 | P a g i n a
laag is het CoPI zelf en de laag daaronder zijn de verschillende beroepen. Een CoPI wordt opgericht
om de aanwezigheid van de verschillende organisaties op het plaats incident te kunnen coördineren.
De coördinatie van een crisissituatie is veeleisend aangezien het om situaties gaat waarbij sprake is
van grote onzekerheid, er noodzaak is voor het maken van snelle beslissingen en er beperkte middelen
beschikbaar zijn om in te zetten (Chen, Sharman, Rao, & Upadhyaya, 2008). De aanwezigheid van
verschillende beroepsgroepen in een CoPI zorgt er hiernaast ook voor dat coördinatie niet altijd
makkelijk tot stand komt. Voor goede coördinatie is het namelijk van belang dat data en informatie op
dezelfde manier wordt geïnterpreteerd door de verschillende disciplines. Overeenkomsten in
betekenisgeving aan informatie zorgen er voor dat er snel beslissingen kunnen worden genomen en er
weinig tijd wordt verloren met het uitleggen aan andere partijen wat er nu precies bedoeld wordt. Door
de aanwezigheid van personen met verschillende functies en achtergronden zullen er mogelijk
verschillen in betekenisgeving zijn. Deze verschillen in betekenisgeving ontstaan doordat personen
werkzaam bij de brandweer, GHOR (Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen),
politie en gemeente zich bevinden in verschillende Communities of Practice waarbinnen zij onderling
vaak met elkaar in contact staan; bijvoorbeeld gedurende een lunch of een training. Een Community of
Practice is een community gebaseerd op personen die een bepaalde practice delen. Ten tijden van
onderling contact leren zij van elkaar en dragen zij kennis aan elkaar over, door het uitwisselen van
verhalen en het bespreken van incidenten, waardoor zij hun beroep beter kunnen uitoefenen (Wenger,
2000). Hierdoor zal de betekenisgeving binnen een bepaalde Community of Practice grotendeels
hetzelfde zijn. Echter er kunnen zodoende wel verschillen in betekenisgeving ontstaan tussen de
verschillende Communities of Practice. Door deze verschillen in betekenisgeving zal het op elkaar
afstemmen van coördinatie moeilijk zijn.
1.2 Vraagstelling
1.2.1 Doelstelling
Het doel van dit onderzoek is om meer te weten te komen over de invloed van verschillen in
betekenisgeving van Communities of Practice op coördinatie. Hierbij ligt de nadruk op het verzamelen
van empirische gegevens van de brandweer, politie, GHOR en gemeente. Het antwoord op de
onderzoeksvraag biedt de mogelijkheid om aanbevelingen te doen aan de hulpdiensten. Op deze
manier kunnen hulpdiensten ten tijden van een crisissituatie beter met elkaar samen werken. Tevens
levert dit antwoord inzichten op voor andere multidisciplinaire samenwerkingsverbanden.
1.2.2 Onderzoeksvraag
De onderzoeksvraag die centraal staat in deze scriptie is: Wat is de invloed van betekenisgeving van
een Community of Practice van de brandweer, GHOR, politie en gemeente op coördinatie?
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn de volgende theoretische en empirische deelvragen
opgesteld:
3 | P a g i n a
- Wat is er bekend over Communities of Practice?
- Wat is de invloed van een Community of Practice op betekenisgeving?
- Wat is er bekend over coördinatie ten tijden van een crisissituatie?
- Wat is er bekend over de invloed van betekenisgeving op coördinatie?
- Hoe verloopt de interactie tijdens een crisissituatie ten behoeve van informatie-uitwisseling?
- Is er verschil in betekenisgeving aan informatie tijdens een crisissituatie?
- Hoe verloopt de coördinatie tussen de diensten tijdens een crisissituatie?
1.2.3 Conceptueel model
Het conceptueel model (Figuur 1) biedt een schematische weergave van de onderzoeksvraag en de
deelvragen.
Figuur 1 Conceptueel model
Het model laat de relatie zien tussen de verschillende Communities of Practice. Het CoPI is een
Community of Practice op zichzelf, echter het bestaat zelf ook weer uit verschillende Communities of
Practice te weten de brandweer, politie GHOR en gemeente. Ten tijden van een crisissituatie staat het
CoPI weer in contact met twee andere CoPs: het Operationeel Team (OT) en het Beleidsteam (BT). De
pijl tussen de Communities of Practice geven de betekenisgeving en coördinatie weer tussen de
verschillende diensten.
1.3 Wetenschappelijke relevantie
Dit exploratieve onderzoek heeft een hoge mate van wetenschappelijk relevantie. Er is gebruik
gemaakt van verschillende organisatietheorieën om een theoretisch raamwerk op te stellen voor dit
onderzoek. Binnen de organisatietheorie is gekozen voor een focus op theorieën met betrekking tot
communities, waarbij de nadruk ligt op theorieën met betrekking tot Communties of Practice en
Occupational Communities. Deze theorieën bieden de mogelijkheid om meer inzicht te krijgen in de
invloed van deelname in een groep. De nadruk ligt op de Communities of Practice theorie aangezien
hiermee inzicht kan worden verkregen in effect van het beoefenen van dezelfde practice op
4 | P a g i n a
betekenisgeving. Om meer te weten te komen over de effecten van het beroep op betekenisgeving en
zodoende op coördinatie zal de Occupational Community theorie worden gebruikt. De Occupational
Community theorie zal zodoende “nieuw leven” in worden geblazen aangezien dit begrip de laatste
jaren meer en meer is overstemd door het begrip Communities of Practice (Elliott & Scacchi, 2003).
De resultaten van deze studie zullen een bijdrage leveren aan de kennis over Communities of Practice
en Occupational Communities. Tevens zal deze masterthesis een bijdrage leveren aan de
wetenschappelijke discussie betreffende het onderscheid tussen een Community of Practice en een
Occupational Community. Beide begrippen worden, door de overlap die zij met elkaar vertonen, in
elkaars plaats gebruikt in de (wetenschappelijke) literatuur. Het tweede deel van deze thesis richt zich
op betekenisgeving en coördinatie. Een verrijking van de kennis op het gebied van betekenisgeving is
noodzakelijk, omdat op dit moment nog maar weinig bekend is in de wetenschappelijke literatuur over
de betekenisgeving van de brandweer, GHOR, politie en gemeente aan informatie ten tijden van een
crisissituatie en hoe deze betekenisgeving de coördinatie beïnvloedt (Faraj & Xiao, 2006). Tevens
biedt dit onderzoek inzicht in wat er nu echt gebeurd tijdens een crisissituatie tussen en binnen de
verschillende communities.
1.4 Maatschappelijke relevantie
Voor diensten en instanties die intensief samen moeten werken in een crisissituatie en dan in het
bijzonder de brandweer, GHOR, politie en gemeente zal deze thesis mogelijk bijdragen aan een
effectievere onderlinge samenwerking. Hier ligt dan ook de maatschappelijk relevantie van dit
onderzoek. Uit krantenartikelen en onderzoeksrapporten blijkt nu namelijk nog vaak dat de coördinatie
niet goed verloopt (ANP, 2009; de Onderzoeksraad voor Veiligheid, 2010). Het is voor hen dan ook
van belang om dit te verbeteren zodat zij bij volgende crisissituaties beter de crisis kunnen bestrijden
waardoor eerder de negatieve gevolgen van een crisissituatie kunnen worden verholpen. Effectiever
management van een incident zal er aan bijdragen dat meer levens van burgers worden gered en
maatschappelijke onrust zal worden beperkt. Het is voor de verschillende organisaties ook interessant
om te zien wat het effect is van onderdeel zijn van een bepaalde groep op de betekenisgeving aan de
beschikbare informatie. Wanneer zij zich hier meer bewust van worden kunnen zij hier in de
coördinatie rekening mee houden waardoor er minder fouten worden gemaakt en ze sneller tot
coördinatie komen. Verschillen in interpretatie zullen zodoende worden verkleind.
Om de samenwerking tussen de verschillende hulpdiensten beter te laten verlopen doen de
hulpdiensten samen oefeningen in Engeland en Duitsland, maar ook in Nederland. Deze oefeningen
bieden de mogelijkheid om elkaar te leren kennen en om bekend te worden met elkaars procedures en
handelswijzen. Toch is een crisissituatie altijd anders dan een training. Wetenschappelijk onderzoek
naar echte crisissituaties is dan ook van belang om inzichten te verkrijgen welke zullen bijdragen aan
verdere verbeteringen.
5 | P a g i n a
2 Leeswijzer
In het theoretisch kader zal aandacht worden besteed aan de theorieën over communities. Hierbij zal
specifiek worden gekeken naar de Community of Practice en Occupational Community theorie.
Daarnaast komt ook de theorie met betrekking tot betekenisgeving en coördinatie aan bod. Het
hoofdstuk Onderzoeksmethode biedt inzicht in de gebruikte onderzoeksmethode. Tevens zal hier
worden stilgestaan bij de validiteit en betrouwbaarheid van de gebruikte methode. In de analyse wordt
gestart met een feitenrelaas van de onderzochte case. De casus is geanonimiseerd vanwege het belang
van de anonimiteit van de respondenten. Vervolgens zal het feitenrelaas en de transcripten worden
geanalyseerd. Na de analyse zal de onderzoeksvraag worden beantwoord met behulp van de
deelvragen. Tenslotte zal de gebruikte theorie en de werkwijze van het onderzoek worden
bediscussieerd. Hierop volgend zullen er suggesties worden gedaan voor vervolgonderzoek.
6 | P a g i n a
3 Betekenisgeving in Communities of Practice
3.1 Communities
In een crisissituatie werken medewerkers van verschillende diensten en instanties nauw met elkaar
samen, dit in tegenstelling de hedendaagse omstandigheden waarbij zij veel meer zelfstandig opereren.
De diversiteit van aanwezige groepen zal een positief effect hebben op de aanpak van een
crisissituatie. Het draagt namelijk bij aan een snelle oplossing van complexe problemen (Adekola &
Sergi, 2007; Watson, Kumar, & Michaelsen, 1993). Echter deze diversiteit zorgt ook voor een negatief
effect, omdat diversiteit kan leiden tot complexiteit en verwarring tussen groepen waardoor er sprake
zal zijn van een afname van de effectiviteit en een toename van communicatieproblemen (Adekola &
Sergi, 2007). Om beter te begrijpen waarom diversiteit, als gevolg van de verschillende groepen, kan
zorgen voor verwarring zal er eerst stil worden gestaan bij de effecten van deelname aan een groep.
Personen die werkzaam zijn bij dezelfde dienst of instantie hebben over het algemeen
overeenkomende wereldbeelden, doordat zij dezelfde organisatiecultuur delen (Alderfer & Smith,
1982). Dit zorgt ervoor dat deze personen, die deel uitmaken van dezelfde groep, op een
overeenkomende wijze communiceren, samenwerken en omgaan met problemen (d'Irbarne et al. in:
Chevrier, 2003). Wanneer naar een definitie van groepscultuur wordt gekeken, wordt ook duidelijk
waarom samenwerking binnen een groep goed verloopt: Group culture is a pattern of shared basic
assumptions learned by a Group as it solved its problems of external adaptation and internal
integration, which has worked well enough to be considered valid and, therefore, to be taught to new
members as the correct way to perceive, think, and feel in relation to those problems (Schein, 2010, p.
18). Deze samenwerking is van essentieel belang in een crisissituatie aangezien in een dergelijke
situatie snel en accuraat dient te worden gecoördineerd en gehandeld. Een voorbeeld uit de
wetenschappelijke literatuur van een dergelijke groep is een community (Schein, 2010). Er kan in de
context van een crisissituatie beter worden gesproken over een community dan over een groep. Een
community is namelijk een groep van personen die een gezamenlijk doel hebben, de zelfde cultuur
delen en een (virtuele) locatie delen (Ward, 2000). Een voorbeeld hier van is een groep personen die
werkzaam zijn bij de brandweer. Zij hebben een gezamenlijk doel: het onder controle krijgen van een
brand, delen de zelfde cultuur en delen ook dezelfde locatie: een brandweerkazerne, waardoor dus kan
worden gesproken over een community. De overeenkomende manier van denken en handelen binnen
een community zorgen er voor dat personen dezelfde betekenis geven aan informatie. Gedurende een
crisissituatie zorgt deze overeenkomende manier van denken, handelen en betekenis geven binnen een
community mogelijk voor een negatief effect. Wanneer namelijk wordt gekeken naar verschillende
communities, zoals de brandweer, GHOR en politie wordt zichtbaar dat zij elk hun eigen cultuur,
identiteit en normen en waarden hebben. Elke community heeft dus zijn eigen manieren en gedachten
die kunnen verschillen van andere communities. Dit kan een negatieve invloed kan hebben op de
samenwerking. Een voorbeeld van dergelijk falen is een witte lelie die wordt geschilderd op de muur
van een gebouw. Deze kan als decoratief worden gezien, maar in China staan witte bloemen voor de
7 | P a g i n a
dood (Adekola & Sergi, 2007). Een verschil in betekenisgeving kan dus grote gevolgen hebben.
Wanneer in de literatuur gekeken wordt naar communities en betekenisgeving zijn in de literatuur
verschillende vormen van communities te onderscheiden: ‘Communities of Practice’,
‘Occupational/Professional Communities’ en ‘Epistemic Communities’. Alle drie de begrippen
vertonen overeenkomsten met elkaar, maar worden ook gekenmerkt door hun eigen specifieke
eigenschappen. Om de verschillende communities in een CoPI te onderzoeken is kennis van de
Community of Practice theorie noodzakelijk aangezien deze theorie de mogelijkheid biedt om inzicht
te krijgen in een bepaalde ‘practice’. Omdat de verschillende leden deel uitmaken van een bepaald
beroep is de Occupational Communities theorie ook van toepassing daar deze de mogelijkheid biedt
om naar de effecten te kijken van verschillende beroepsgroepen zoals die van de brandweer, GHOR,
politie en gemeente te kijken. Een Epistemic Community vertoont ook veel overeenkomsten met de
vorige twee communities, maar dergelijke communities hebben een meer ‘vluchtig’ en vrijblijvend
karakter. Vaak ontstaan dergelijke communities wanneer om advies wordt gevraagd (Haas, 1992). In
deze thesis ligt de nadruk op de invloed van het beroep en de practice waardoor zal worden stil gestaan
bij Occupational Communities en Communities of Practice. Epistemic Communities zijn om deze
redenen dan ook niet relevant voor dit onderzoek.
Bij onderzoek naar personen in een community is het belangrijk om de juiste bril op te zetten.
Van Maanen en Barley (1984) geven in hun publicatie twee brillen aan: een beroepsmatige bril en een
organisatorische bril. Het verschil tussen het opzetten van beide brillen is dat een persoon werkzaam in
een ziekenhuis vanuit de beroepsmatige bril wordt gezien als een arts, terwijl deze persoon door een
organisatorische bril wordt gezien als een medewerker. Er wordt dus specifieker gekeken naar de
personen die werkzaam zijn binnen een organisatie. Het organisatorisch perspectief ziet het werk van
een persoon als een klein onderdeel van grotere problemen als coördinatie, autoriteit en productie
methode. Een beroepsmatige bril behandelt werk en de bijbehorende groepen als het middelpunt van
waaruit een sociale structuur kan worden verklaard, omdat dit de basis is voor een beroepshalve
gelaagde organisatie of samenleving (Van Maanen & Barley, 1984). Aangezien in deze thesis wordt
gekeken naar het effect op coördinatie zal gebruik worden gemaakt van een organisatorisch
perspectief. Daarbij staan de gedragingen van de verschillende personen niet centraal en ligt de nadruk
op coördinatie.
3.1.1 Communities of Practice
Een Community of Practice bestaat uit personen die een bepaalde functie uitoefenen of een passie
delen en die regelmatig samen komen om hun kennis en ervaringen uit te wisselen (Wenger, 2000).
Een voorbeeld hiervan is een Officier van Dienst. Orr (1996) geeft in zijn etnografisch boek Talking
about machines een ander goed voorbeeld van een Community of Practice bestaande uit
onderhoudsmonteurs die zich bezighouden met het onderhoud en reparatie van kopieerapparaten. Door
middel van verhalen brengen zij kennis en ervaring, over de apparaten waar zij mee werken, aan
elkaar over. Kennis en ervaring is de basis die ten grondslag ligt aan het toekennen van betekenis aan
8 | P a g i n a
informatie. Personen in een Community of Practice (vanaf nu CoP) delen hun kennis en ervaring vaak
op een gemakkelijke en/of creatieve manier waardoor nieuwe innovatieve oplossingen ontstaan voor
verschillende soorten problemen (Wenger & Snyder, 2000). Hierbij is het van belang dat de leden
relaties met elkaar aangaan, samenwerken en met elkaar in discussie gaan (Wenger, 1998).
Het gebruik van het begrip Communities of Practice heeft, in de wetenschappelijke literatuur,
een enorme vlucht genomen de afgelopen jaren. Hierbij is het begrip en zijn losse concepten
‘community’ en ‘practice’ door wetenschappers op verschillende manieren geïnterpreteerd. Cox
(2005) stelt dan ook dat er om het begrip een bepaalde zweem van verwarring hangt. Er kan zodoende
worden verondersteld dat dit niet bijdraagt aan een heldere en eenduidige wetenschap betreffende dit
begrip. Daarnaast wordt het begrip ook vaak gebruikt in plaats van een Occupational Community
(Elliott & Scacchi, 2003). Dit probleem is ontstaan doordat beide begrippen veel overlap met elkaar
vertonen. Zo staat in beide begrippen het delen van kennis centraal en worden personen onderdeel van
een community op basis van hun beroep en interesse. Een Occupational Community betreft, in
tegenstelling tot een Community of Practice, de hele beroepsgroep. Een goed voorbeeld van de
verwarring is te zien in het gebruik door verschillende wetenschappers van het zojuist aangehaalde
boek Talking about machines van Orr (1996). Dit boek wordt namelijk zowel aangeduid als een
beschrijving van een Occupational Community als wel een Community of Practice (Bechky, 2006;
Dougherty, 1992; Engeström, 2006; Fontaine & Millen, 2004). Een tweede voorbeeld is zichtbaar bij
het eerder gegeven voorbeeld van ontwikkelaars van open source software; die zowel worden
genoemd als Occupational Community als wel een Community of Practice (Dahlander & Magnusson,
2005; Kollock & Smith, 1999; Lee & Cole, 2003; Lesser & Storck, 2001).
Vanuit de wetenschap is er door verschillende onderzoekers het belang en de waarde
aangetoond van CoPs voor organisaties (Brown & Duguid, 1991; Wenger, 1998; Wenger, McDermott,
& Snyder, 2002; Wenger & Snyder, 2000). Het begrip wordt voornamelijk gebruikt om het leerproces
binnen een groep te beschrijven. Lave en Wenger (1990) brengen CoPs dan ook in verband met
‘Legitimate Peripheral Participation’ (vanaf nu LPP) om het leerproces binnen een community te
beschrijven. LPP beschrijft het proces van hoe een nieuwkomer leert van de groep en op deze manier
een ervaren persoon wordt en daarmee onderdeel van de community. Een nieuw lid van de groep
beweegt zich van de periferie (peripheral) van de community steeds meer naar het midden totdat hij
een volledig lid is (Kimble & Hildreth, 2004). Een nieuwkomer wordt lid van een community door
eerst deel te nemen aan simpele taken. Naarmate de nieuwkomer meer inzicht krijgt in de taken, taal
en de normen en waarden van de community zal hij worden gezien als een volwaardig lid.
Niet alles wat een community wordt genoemd is ook een Community of Practice. Een CoP
heeft drie kenmerkende karakteristieken: ‘domain’, ‘community’ en ‘practice’ (Wenger, 2009). Met
domain wordt verwezen naar het feit dat een CoP een identiteit heeft die gebaseerd is op een
gemeenschappelijk interesse op een bepaald domein. Lid zijn betekent dus het hebben van een
verbintenis met het domein en een gedeelde bevoegdheid waardoor leden kunnen worden
onderscheiden van niet leden. Het domein hoeft niet per se worden erkend als een bepaalde expertise
9 | P a g i n a
door buitenstaanders. Zo geeft Wenger (2009) het voorbeeld van een straatbende die weet te overleven
op straat en een bepaalde manier van doen heeft opgebouwd. Zij waarderen het om lid te zijn van hun
community en leren ook van elkaar. Echter weinig buitenstaanders zien de ‘expertise’ van de groep.
Het tweede kenmerk van een groep betreft de community. Leden bouwen relaties met elkaar op om zo
te leren van elkaar. Daarnaast worden gezamenlijke activiteiten ondernomen, hulp aan elkaar geboden
en informatie gedeeld. Hiermee wordt duidelijk dat het hebben van dezelfde baan niet automatisch
aangeeft dat er sprake is van een Community of Practice. Er dient wel interactie tussen de personen te
zijn en is het noodzakelijk dat er met en van elkaar wordt geleerd. Practice is het laatste kenmerk van
een CoP. Het draait namelijk niet alleen om gezamenlijke interesses, maar ook om het feit dat de leden
beoefenaars zijn. Ze beschikken over ‘shared practice’ doordat zij ervaringen, verhalen,
gereedschappen en het oplossen van problemen met elkaar uitwisselen. Een goed voorbeeld hiervan is
de uitwisseling van ervaringen door rechercheurs bij de politie tijdens de lunch. Op deze manier
bouwen zij namelijk een gemeenschappelijk praktijkervaring op (Wenger, 2009). Hierbij gaat het dus
echt om personen die dezelfde practice delen; specifieke functies binnen een beroep.
Een belangrijk aspect van een CoP is de productie van ‘tacit knowledge’ die wordt gedeeld
tussen de verschillende leden. Het delen van dergelijke kennis wordt door veel organisaties als een
moeilijk te managen aspect ervaren (Hislop, 2009). Leden van een CoP zijn intrinsiek gemotiveerd om
kennis te delen doordat zij deel uitmaken van dezelfde gemeenschap. Het delen van kennis in een CoP
is dan ook veelvuldig onderzocht in de wetenschappelijke literatuur (Hislop, 2004). Er is echter
minder bekend over het delen van kennis tussen verschillende CoPs. Uit onderzoek van Donald Hislop
(2004) blijkt dat dit veel moeizamer gaat door een gebrek aan gemeenschappelijke kennis en
verschillende betekenissen van identiteit. Om dit probleem te overbruggen is het noodzakelijk om
vertrouwen en begrip te creëren tussen de twee groepen. Daarnaast is het ook van belang dat managers
er voor zorgen dat mechanismen worden ingezet die de communicatie en interactie tussen de
verschillende groepen vergroot (Hislop, 2004). Voor dit onderzoek is het van belang om niet alleen te
kijken naar de verschillende practices, maar zal er ook worden gekeken naar de effecten van de
verschillende beroepen.
3.1.2 Occupational Communities
De theorie met betrekking tot Occupational Communities biedt de mogelijkheid om inzicht te krijgen
naar het effect van deelname aan een bepaald beroep op betekenisgeving en coördinatie. In de
literatuur over Occupational Communities wordt het artikel van Van Maanen en Barley (1984) gezien
als de grondslag van dit begrip. Zij definiëren in dit artikel het begrip als volgt: “een groep personen
die betrokken zijn in hetzelfde type werk; hun identiteit wordt onttrokken aan hun werk; zij delen met
elkaar een set van normen, waarden en perspectieven die niet alleen van toepassing zijn op hun werk,
maar ook hier buiten; hun sociale relaties zorgen voor een samensmelting tussen werk en vrije tijd”
(Van Maanen & Barley, 1984, p. 287). Elliot en Scacchi (2004) verschaffen naast deze uitgebreide
definitie een meer hanteerbare definitie: Occupational Communities bestaan uit een groep personen
10 | P a g i n a
die het zelfde type werk doen en die dezelfde identiteiten, normen, waarden en perspectieven hebben
die niet alleen hun werk beïnvloeden, maar ook het leven buiten hun werk. Occupational Communities
ontstaan wanneer beroepen meer overeenkomende waarden hebben dan in andere beroepen door
overeenkomsten tussen werk en de sociale setting (Lee-Ross, 2008). Er zal dan ook niet altijd sprake
zijn bij elk beroep van een dergelijke community. Enkele voorbeelden van deze Occupational
Communities zijn ingenieurs, technici, monteurs, horecamedewerkers en vissers (Bechky, 2003; Lee-
Ross, 2008). Het gaat dus om personen die werkzaam zijn in een gemeenschappelijke beroepsgroep,
maar het is niet zo dat zij ook dezelfde functie vervullen. Wanneer naar de brandweer wordt gekeken
kunnen twee personen allebei bij de brandweer horen echter de één is een Officier van Dienst en de
ander Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Toch behoren zij wel tot één Occupational Community.
Een eerste kenmerk van een Occupational Community is dat de personen in de groep zichzelf
zien als leden van een bepaald beroep en niet als personen die behoren tot een bepaald beroep. Hierbij
komen de boundaries van een Occupational Community ter sprake. Het gebruik van traditionele labels
voor beroepen legt een theoretische zwakte van een Occupational Community bloot. Immers een
commerciële visser ziet zichzelf en de andere leden van zijn community niet hetzelfde als een persoon
die af en toen in zijn vrije tijd gaat vissen. Beide groepen hebben hun eigen Occupational Community
ondanks dat er in beide gevallen gesproken kan worden over vissers. Als laatst kan over de grenzen
gezegd worden dat het niet per se zo hoeft te zijn dat de leden zich in één organisatie of zelfs in één
land hoeven te bevinden. Een tweede onderscheidend kenmerk van een Occupational Community is
dat de leden van de community hun identiteit en hun zelfbeeld ontlenen aan hun beroep (Van Maanen
& Barley, 1984). Vanuit de filosofische wereld wordt ook wel gesproken over de ‘social self’ (Mead,
1913). Deze wordt gevormd en aangepast door de dagelijkse interactie met andere personen en doordat
men leert hoe andere naar hen kijken (Mead, 1913). De ene social self kan meer centraal staan in de
identiteit van een persoon dan de andere social self. Deze sociale identiteit kan sterk worden beïnvloed
door de sociale situatie waarin een persoon zich bevindt. Echter door leden van een Occupational
Community wordt de identiteit die zij ontlenen aan hun beroep niet snel opzij gezet en zullen zij deze
ook met (enige) trots aan anderen laten zien, omdat deze centraal staat aan het zelfbeeld (Van Maanen
in: Van Maanen & Barley, 1984). Hatch & Schultz (2002) stellen dat wanneer de beelden die anderen
van de organisatie hebben worden gespiegeld in de sociale identiteit, deze beelden zullen worden
geïnterpreteerd aan de hand van bestaande identiteiten die vast liggen in de cultuur. Wanneer er wordt
nagedacht over de identiteit door de leden van een community wordt deze identiteit opgenomen in de
cultuur van de community. Een voorbeeld vanuit de praktijk kan zijn dat in de media en bij de burgers
een beeld van de brandweer ontstaat dat zij vaak niet tijdig aanwezig zijn bij een brand.
Brandweerlieden zullen dit beeld niet automatisch accepteren indien in hun identiteit en cultuur
stiptheid een belangrijke plaats inneemt. Zij zullen dit beeld dan proberen te veranderen. Indien leden
van de brandweer reflecteren over hun identiteit zorgt dit ervoor dat deze reflecties worden
opgenomen in hun cultuur of ook wel hun basisassumpties en waarden (Schein, 2010). Dit heeft weer
11 | P a g i n a
tot gevolg dat informatie mogelijk anders wordt geïnterpreteerd doordat er een andere betekenis aan
wordt toegekend waardoor andere acties zullen worden ondernomen.
Leden van een Occupational Community maken op verschillende manieren kenbaar dat zij lid
zijn van een community. Hierbij valt te denken aan kleding en jargon om zo hun identiteit aan elkaar
en aan de buitenwereld te laten zien. Zo dragen de vissers uit een bepaalde haven een specifiek type
honkbalpet om aan andere vissers duidelijk te maken uit welke haven zijn komen (Miller & Van
Maanen in: Van Maanen & Barley, 1984). Deze zichtbare tekens zorgen naast minder zichtbare tekens
voor een complex systeem aan ‘codes’. Met behulp van deze codes communiceren de leden van een
community en onderscheiden zij zich van de rest. Taal en dan met name jargon zorgt ervoor dat een
zelfde object of gebeurtenis meerdere betekenissen kan hebben voor personen met verschillende
‘codes’ (Van Maanen & Barley, 1984). Hierbij valt te denken aan een vreemd tikken van de auto
wanneer in de winter de motor wordt gestart. Voor een doorsnee autorijder betekent deze gebeurtenis
een afspraak maken bij de garage terwijl ditzelfde geluid voor een automonteur betekent dat een
cilinder dient te worden vervangen. Dergelijke verschillende betekenissen die worden toegekend aan
dezelfde informatie zorgen dus voor verschillende acties en kunnen in het geval van coördinatie leiden
tot onderlinge verschillen met mogelijk grote gevolgen (Knotek, 2003). Jargon kan, indien er te weinig
aandacht aan wordt besteed, ervoor zorgen dat er binnen de groep onduidelijkheid bestaat over wat er
nu precies wordt aangegeven. Een voorbeeld hiervan komt naar voren uit een onderzoek van Knotek
naar studiegroepen op scholen (2003). Tussen de leerlingen ontstaat onduidelijkheid door gebruik van
het woord ongeletterd. Het woord wordt gebruikt om aan te geven dat iemand zijn of haar
taalbeheersing niet correct is, terwijl andere leerlingen dit opvatten als dat deze persoon helemaal niet
overweg kan met taal. Uit dit voorbeeld blijkt dat jargon kan zorgen voor verschil in betekenisgeving
en daardoor kan leiden tot andere conclusies (Knotek, 2003).
Een community is gespecialiseerd in het uitvoeren van een specifieke taak waardoor
communities binnen dezelfde organisatie anders tegen het werk en de organisatie aankijken (Carlile in:
Bechky, 2003; Boland & Tenkasi, 1995; Dougherty, 1992). Kennis is hierdoor vaak community
afhankelijk, omdat dit wordt gecreëerd in een bepaalde sociale context. Het ontwikkelt zich in relatie
tot de activiteiten die personen ondernemen (Bechky, 2003). De technici die Orr (1996) heeft gevolgd,
delen hun kennis bijvoorbeeld voornamelijk ten tijden van een lunch en onderweg in de vorm van war
stories en andere keren door elkaar om advies te vragen. Doordat zij hierbij tot in detail treden wordt
er ook kennis gedeeld tussen de nieuwe en meer ervaren technici. De verschillende perspectieven van
de communities maken het moeilijk om kennis te delen tussen communities waardoor dit het
verkrijgen van een beter begrip in de weg staat. Voor managers die tot betere coördinatie willen
komen is het dan ook van belang om de opvattingen van de verschillende groepen te kennen en te
integreren (Bechky, 2003). Tijdens een crisissituatie is het dan ook essentieel om de belangen en
perspectieven van de aanwezige diensten en instanties inzichtelijk te krijgen.
12 | P a g i n a
3.2 Betekenisgeving
Het verkrijgen, delen en verwerken van informatie in een community is essentieel voor het maken van
juiste beslissingen. Voordat informatie van waarde is in een dergelijk situatie, dient er betekenis aan te
worden toegekend door de aanwezige hulpverleners (Miranda & Saunders, 2003). Data, informatie en
kennis zijn dan ook drie cruciale concepten in een crisissituatie. Het is van belang om eerst een
duidelijk onderscheid te maken tussen deze verschillende concepten voordat verder wordt ingegaan op
betekenisgeving.
- Data kunnen worden gedefinieerd als getallen, foto’s, woorden en geluiden welke worden
verkregen uit observatie of een meting.
- Informatie is data welke gerangschikt is in een betekenisvol patroon, ofwel data waar
intellectuele input aan is toegevoegd.
- Kennis ontstaat uit de toepassing, analysering en productief gebruik van data en/of informatie.
Er wordt dus een nieuwe intellectuele analyse laag aan toegevoegd, het wordt geïnterpreteerd,
er wordt betekenis aan toegevoegd en het is gestructureerd en gelinkt met bestaande systemen
en kennisorganen (Hislop, 2009). Het betreft hier dus een constructivistisch perspectief.
In een crisissituatie is het noodzakelijk dat data, informatie en kennis tussen verschillende instanties
worden uitgewisseld en/of overgedragen; op deze manier kan immers gekomen worden tot het nemen
van beslissingen en coördinatie. Data- en informatieoverdracht is de uitwisseling van data of
informatie tussen verschillende eenheden. Een voorbeeld hiervan is de uitwisseling van het aantal
gewonden die zijn waargenomen door de GHOR met de brandweer en de politie. Kennisoverdracht
verschilt hiervan aangezien het niet gaat om een uitwisseling. Argote & Ingram (2000) definiëren
kennisoverdracht als het proces waarin één eenheid (bijv. groep, departement of divisie) wordt
beïnvloed door de ervaring van een ander. Bij het overdragen van data, informatie en kennis speelt
betekenisgeving een grote rol. Wanneer een Officier van Dienst van de brandweer een andere
betekenis toekent aan informatie dan een Officier van Dienst van de politie kan dit tot tegenstrijdige
acties leiden. Indien er geen rekening wordt gehouden met eventuele verschillen in betekenisgeving
tijdens de overdracht zal dit zijn invloed hebben op de coördinatie tussen verschillende diensten. Er
dient hierbij rekening te worden gehouden met de intrede van nieuwe voorschriften en/of nieuwe
spelers, omdat dit er voor kan zorgen dat een woord, meting of uitkomst een andere betekenis krijgt
(Carlile, 2004). Effectief management van kennis tussen personen wordt op deze manier negatief
beïnvloed. De betekenis die personen toekennen aan informatie wordt beïnvloed door de tacit
knowledge die zij bezitten (Saint-Onge, 1996). Een toenemende hoeveelheid tacit knowledge is ook
nodig om van data naar informatie naar kennis en uiteindelijk zelfs wijsheid te komen. In Figuur 2 op
bladzijde 13 is dit grafisch weergegeven waarbij ook duidelijk wordt dat steeds meer betekenis wordt
toegekend in de opeenvolgende processtappen.
13 | P a g i n a
Figuur 2 van data naar wijsheid (Saint-Onge 1996, p.12)
Kennisoverdracht tussen verschillende personen of communities is dan ook van groot belang, omdat
dit leidt tot de creatie van nieuwe mogelijkheden en het toekennen van nieuwe betekenissen (Teece,
Pisano, & Shuen, 1997). Uit de literatuur over Occupational Communities en Communities of Practice
komt naar voren dat er veel bekend is over het delen van kennis binnen deze communities, maar dat er
maar weinig bekend is over het delen van kennis tussen deze communities (Bechky, 2003). Daarnaast
geven veel wetenschappers aan dat er aanwijzingen zijn dat het delen van kennis tussen de
verschillende communities een stuk complexer is dan het delen van kennis binnen een community.
Vooral het overdragen van betekenisgeving (‘meaning’) aan informatie tussen de communities blijkt
problematisch te zijn (Carlile, 2004). Begrip van de kennis en kunde in de eigen community en in
andere communities is dan ook noodzakelijk om acties goed te coördineren, omdat op deze manier ook
bekend is hoe anderen betekenis geven aan informatie (McPhee & Zaug, 2001).
Tot nu toe werd vaak door een objectieve lens naar het delen van informatie gekeken:
informatie heeft dezelfde betekenis voor iedereen. Deze manier van kijken is echter onderhevig aan
verandering. Miranda en Saunders (2003) geven een andere functie voor het delen van informatie, te
weten de sociale constructie van betekenisgeving (Miranda & Saunders, 2003). Zij kijken niet door
een objectieve lens, maar door een subjectieve lens wat betekent dat de betekenis die wordt toegekend
aan bepaalde informatie afhankelijk is van de sociale context waarin het wordt ‘gevonden’ en heeft
dan ook niet dezelfde betekenis voor iedereen (Miranda & Saunders, 2003). Dit subjectieve perspectief
zal dan ook worden gebruikt in dit onderzoek. Schutz (1967) is er zelfs van overtuigd dat dit de enige
manier is om te kijken naar informatie. Hij stelt dat dit komt doordat elk individu zijn eigen biografie
en positie in de samenleving heeft (Schutz, 1967). Betekenisgeving is dus een sociaal construct en is
specifiek voor verschillende groepen binnen organisaties waaronder netwerken, subculturen, beroepen
en dergelijke (Bechky, 2003; Krackhardt & Kilduff, 1990; Miranda & Saunders, 2003; Van Maanen &
14 | P a g i n a
Barley, 1984). Doordat veel werk tegenwoordig is gespecialiseerd en verdeeld, hebben personen
verschillende werkervaringen en kennis wat van invloed is op betekenisgeving. Studies die
verschillende communities hebben onderzocht komen tot de conclusie dat personen betekenis geven
aan organisatorische gebeurtenissen vanuit de context van hun werk en door de invloed van
verschillende organisatie- of functieculturen doen ze dit op verschillende manieren (Bechky, 2003;
Van Maanen & Barley, 1984). Personen in een organisatie worden namelijk onder andere beïnvloed
door de cultuur van een community waar zij deel van uitmaken: zij verkrijgen een subjectief standpunt
dat beïnvloed wordt door de community en leren ook om de ‘taal’ van de groep te spreken (Brown &
Duguid, 1991; Lave & Wenger, 1990). Lave en Wenger (1990) geven aan dat doordat personen ‘lid’
worden van een community zij zich de normen en waarden die hierin gelden toe-eigenen. Dit leidt er
toe dat de leden binnen een community overeenkomende wereldbeelden hebben, maar dit zorgt er voor
dat de betekenisgeving tussen verschillende communities divers kan zijn.
Het is belangrijk om te realiseren dat realiseren van gedeelde betekenisgeving tussen
hulpverleners niet automatisch leidt tot een overeenkomst. Gedeelde betekenisgeving is namelijk niet
hetzelfde als het bereiken van een overeenkomst (Miranda & Saunders, 2003). Om te komen tot
overeenkomstige betekenisgeving worden in de literatuur verschillende processen en mechanismen
beschreven. Zo wordt gesproken over de noodzaak van ‘cross-functional teams’, collocatie en het
gebruik van gedeelde methodologiëen (Carlile, 2004). Anderen wijzen meer op de noodzaak van
specifieke individuen als makelaars of vertalers van kennis (Wenger, 2000). Deze processen,
mechanismen en individuen zijn nodig, omdat de productie van tacit knowledge een belangrijk aspect
is van een community. Een eigenschap van dergelijke kennis is dat het moeilijk te verplaatsen is
tussen communities; er wordt ook wel gesproken over ‘sticky information/knowledge’ (Carlile, 2004;
Hislop, 2002; Von Hippel, 1994). Dergelijke kennis is sticky, omdat de degene die de kennis bezit zelf
vaak niet volledig op de hoogte is van de handelingen die worden uitgevoerd (Von Hippel, 1994). Te
denken valt aan een Officier van Dienst van de politie die de signalen herkent van een menigte
omstanders waarbij de groep snel wordt geanalyseerd op leiders en volgers. Deze handeling gebeurt
niet bewust, maar vindt meer onbewust plaats. Om deze kennis toch te kunnen overbrengen van de ene
community naar de ander community is het noodzakelijk om tacit knowledge te vertalen naar explicit
knowledge (Nonaka, 1994). Het is in alle voorgaande gevallen een vereiste om te komen tot
gemeenschappelijke betekenisgeving om op deze manier interpretatie verschillen aan te kunnen duiden
en vervolgens weg te nemen (Carlile, 2004). In sommige gevallen is het niet voldoende om alleen
maar de verschillende betekenissen te vertalen, maar zal er ook moeten worden onderhandeld (Brown
& Duguid, 2001; Wenger, 1998). Wanneer tacit knowledge wordt omgezet naar explicit knowledge
zal er rekening moeten worden gehouden met (uiteenlopende) interesses en belangen. Deze interesses
kunnen ervoor zorgen dat er barrières worden opgeworpen die het opstellen van gedeelde
betekenisgeving tegenhouden. Het is dan ook noodzakelijk dat er een proces tot stand komt waarin
personen bereid zijn om deze opgeworpen barrières weg te nemen (Carlile, 2004). Indien er sprake is
van verschillende interesses en belangen zal het oplossen hiervan ‘kosten’ met zich meebrengen.
15 | P a g i n a
Kosten voor een individu zijn het leren en verwerken van het nieuwe en het omzetten van de huidige
kennis die wordt gebruikt. Met huidige kennis wordt gedoeld op kennis die is ontwikkeld door het
uitoefenen van een beroep. Dergelijk kennis zal dan ook niet zomaar worden losgelaten waardoor dit
een negatief effect heeft op de bereidheid van een persoon om te veranderen (Carlile, 2004). Hier is
dus duidelijk het effect zichtbaar van pad-afhankelijkheid op betekenisgeving. Om de verschillen te
overkomen in dergelijke gevallen is in het geval van hulpdiensten een tekening van de situatie
noodzakelijk. Deze tekening biedt de mogelijkheid om voor personen uit verschillende communities,
zoals in het geval van de hulpdiensten de brandweer, politie, gemeente en GHOR medewerkers, aan
elkaar duidelijk te maken wat ze nu precies bedoelen wanneer ze met elkaar overleggen (Carlile,
2004). In dit voorbeeld fungeert de tekening als ‘boundary object’ (Bechky, 2003). Boundary objects
bieden de mogelijkheid om voor personen uit verschillende communities aan elkaar duidelijk te maken
wat ze nu precies bedoelen wanneer ze met elkaar overleggen (Carlile, 2004). Door het gebruik van
dergelijke objecten zal er eerder worden gekomen tot gemeenschappelijke betekenisgeving en zal de
kans op fouten worden verkleind. Dit is van groot belang in een crisissituatie aangezien in een
dergelijk situatie snel beslissingen moeten worden genomen en een fout fatale gevolgen kan hebben
(Faraj & Xiao, 2006).
3.3 Coördinatie
De acute fase van een crisis wordt ook wel het gouden uur genoemd, omdat hierin zoveel mogelijk de
schade kan worden beperkt. De organisatie rondom een crisissituatie wordt in de acute fase
gekenmerkt door: falende commandolijnen en informatiechaos; decentralisatie binnen de
rampenbestrijdingsorganisatie is het gevolg’ (Helsloot, 2007, p. 58). Om effectief doelstellingen te
bereiken ten tijden van een crisissituatie is het noodzakelijk om de verschillende taken te coördineren
(Okhuysen & Bechky, 2009). Coördinatie is in een dergelijke situatie veeleisend, omdat er vaak
sprake is van grote onzekerheid, plotselinge en onverwachte gebeurtenissen, het risico van veel
slachtoffers, hoge mate van tijdsdruk en urgentie, te kort aan middelen, grootschalige gevolgen, schade
en de ontwrichting van de noodzakelijke infrastructuur voor coördinatie zoals elektriciteit,
telecommunicatie en transport. Factoren als afhankelijkheid van dezelfde infrastructuur, verschillende
autoriteiten, persoonlijke betrokkenheid, belangenconflict en de grote vraag naar snelle informatie
hebben een nog meer drukkend effect hierop (Chen, et al., 2008). Tot nu toe wordt er in de coördinatie
theorie vanuit gegaan dat de omgeving waarin coördinatie noodzakelijk is voorspelbaar is, waardoor
van te voren verschillende mechanismen kunnen worden ontworpen die kunnen worden ingezet (Faraj
& Xiao, 2006). In een omgeving waarin het werk afhankelijk is van een context die elk moment kan
wijzigen, zoals een brand, vliegtuigcrash of gasexplosie, en er niet altijd gebruik kan worden gemaakt
van routines zijn traditionele modellen van coördinatie dan ook niet toereikend genoeg om de
coördinatie te verklaren. Coördinatie zal dan ook in deze scriptie worden gedefinieerd als: “een
tijdelijk en context afhankelijk proces van input regulering en interactie met als doel de realisatie van
een collectieve prestatie” (Faraj & Xiao, 2006, p. 1157). Deze definitie sluit goed aan bij een
16 | P a g i n a
crisissituatie, omdat de aanpak van een crisissituatie elke keer anders is door de verschillende context
waarin het zich afspeelt en de interactie tussen de verschillende diensten een grote rol speelt. Het
draait om de integratie van organisatorische werkzaamheden in situaties waarin taken met elkaar
samenhangen en er sprake is van onzekerheid (Faraj & Xiao, 2006). Coördinatie is een proces waarbij
taken worden toebedeeld en synergie wordt gecreëerd tussen de taken van verschillende groepen
(Okhuysen & Bechky, 2009). Afhankelijk van de context waarin het begrip coördinatie wordt gebuikt
worden elementen toegevoegd: afstemmen van activiteiten, handelen of doelen. Coördinatie kan ook
wel worden gezien als het omgekeerde van langs elkaar heen werken (Scholtens, 2007).
Er zijn verschillende factoren te onderscheiden op basis waarvan kan worden gesteld dat de
huidige visie op coördinatie dient te worden bijgesteld. Zo is het tegenwoordig niet alleen
noodzakelijk om de focus te richten op de manier waarop er dient te worden gecoördineerd, maar is
het ook van belang om te kijken naar wat en wanneer er moet worden gecoördineerd. Dit is vooral
belangrijk in situaties waarbij het werk voornamelijk wordt uitgevoerd in teams, er een complex
kenniswerk noodzakelijk is en formele structuren er minder toe doen (Faraj & Xiao, 2006). Deze twee
punten zijn zichtbaar in een crisissituatie aangezien de hulpdiensten opereren in verschillende teams en
er voor de verschillende situaties een complex kenniswerk noodzakelijk is. Naast deze eerste factor is
het ook zo dat de traditionele concept van onderlinge afhankelijkheid, als onderdeel van de bestaande
verbanden tussen organisationele eenheden, van weinig nut is voor werk waarbij gebruik wordt
gemaakt van teams en waarbij individuele samenwerking essentieel is. Coördinatietheorieën zijn ook
weinig bruikbaar in organisaties die opereren in een snelle omgeving waarbij het essentieel is dat er
geen fouten worden gemaakt. Het blijkt namelijk dat een formele wijze van coördinatie zich niet
gemakkelijk omvormt tot een geïmproviseerde wijze van coördinatie (Bigley & Roberts, 2001).
Hulpdiensten opereren over het algemeen in een snel veranderende omgeving, er is dan ook over het
algemeen sprake van geïmproviseerde wijze van coördinatie. Als laatst kan worden opgemerkt dat
coördinatie van kennis kan leiden tot de introductie van risico’s en intersubjectiviteit. Als gevolg
hiervan neemt de informatieverwerkingscapaciteit af (Faraj & Xiao, 2006). Doordat er samen wordt
gewerkt met personen uit verschillende communities met elk hun eigen taal en gebruiken is het
noodzakelijk dat de kennis vanuit de verschillende communities dient te worden vertaald dan wel
omgevormd (Bechky, 2003). Het is dus nodig om niet alleen te kijken naar coördinatie vanuit vooraf
opgestelde wijzen of routines. In situatie die gekenmerkt worden door onvoorspelbaarheid,
nieuwigheid en een voortdurende veranderende combinatie van taken, actoren en middelen zijn
coördinatieroutines niet op te stellen. Coördinatietrajecten zijn dan beter van toepassing aangezien
deze zowel de nadruk leggen op het verloop van acties als wel de interacties die ten grondslag liggen
aan deze acties (Faraj & Xiao, 2006).
Chen et al. (2008) hebben onderzoek gedaan naar coördinatie patronen gedurende
crisissituaties. Zij delen de coördinatie gedurende een incident op in twee soorten van coördinatie te
weten de ‘Mini-Second Coordination Cycle’ en de ‘Many-Second Coordination Cycle’. Het draait
hierbij om verschil in coördinatie activiteiten operationeel- vs management/bestuurlijk niveau. Met de
17 | P a g i n a
Mini-Second Coordination Cycle doelen zij op de coördinatie op de plaats van het incident waarbij
sprake is van reactief handelen en coördinatie binnen een klein tijdsbestek. Een voorbeeld hiervan is
het CoPI. Many-Second Coordination Cycle verwijst naar de coördinatie op niveau van het
Operationeel Team (OT) en Beleidsteam (BT). Het OT en BT houden zich meer bezig met
strategische kwesties en werken met een groter blikveld. De acties zijn meer gebaseerd op reflectie en
meer proactief van aard. Daarnaast is het tijdsbestek waarbinnen zij opereren groter (Chen, et al.,
2008). Dit onderscheidt in coördinatievormen zorgt voor een betere match tussen de coördinatie
expertise en taakverantwoordelijkheden. Zo is een brandweerman ter plaatse veel meer getraind in het
redden van personen en heeft een lid van het OT veel meer kennis van de totale logistiek die komt
kijken bij een crisissituatie. Mini-Second coördination gaat dus over direct noodzakelijke coördinatie
terwijl de Many-Second coördinatie toezicht hierop houdt en eventueel ondersteuning levert (Chen, et
al., 2008). In Tabel 1 op pagina 18 zijn de twee cycli uitgewerkt waarbij onderscheid gemaakt is in:
taken, middelen, informatie, besluit en hulpverlener. De tabel geeft goed inzicht op welke gebieden
coördinatie nodig is op de verschillende niveaus en welke coördinatiepatronen er zijn. Op deze manier
ontstaat zo een overzicht van de verschillen in coördinatie gedurende een crisissituatie. In de tabel zijn
in de Mini-Second coördinatie cyclus drie rijen lichtblauw gemarkeerd. Deze rijen zijn specifiek voor
dit onderzoek van belang, omdat het betrekking heeft op de elementen betekenisgeving en coördinatie
in het CoPI.
3.3.1 Bouwstenen van coördinatie
Om tot coördinatie te komen zijn drie elementen noodzakelijk: verantwoordelijkheid,
voorspelbaarheid en gemeenschappelijk begrip (Okhuysen & Bechky, 2009). Verantwoordelijkheid
draait om wie is er verantwoordelijk voor specifieke delen van een taak. In Tabel 1 is dit ook terug te
vinden bij de rijen Taken. Met het zichtbaar maken van verantwoordelijkheden zijn personen
verantwoordelijk voor hun eigen bijdrage en zijn anderen verantwoordelijk voor hun bijdrage. Door
verantwoordelijkheden inzichtelijk te beleggen, kunnen acties ook beter op elkaar worden afgestemd
tussen de verschillende diensten. Zodoende worden conflicten vermeden en functioneert iedere dienst
gemakkelijker (Tabel 1). Verantwoordelijkheid hoeft niet in alle gevallen formeel te worden
afgesproken; dit kan ook in een gesprek. Daarnaast kan het ook worden gecreëerd door een rol, routine
of zichtbaarheid. Een rol die kan bijvoorbeeld worden toebedeeld in een crisissituatie is die van
Informatie Coördinator. Deze persoon is verantwoordelijk voor de coördinatie van alle informatie door
de rol die wordt uitgeoefend. Hierbij wordt zichtbaar dat expertise coördinatie nodig is om de
onderlinge afhankelijkheid van verschillende kennis en vaardigheden te managen, omdat expertise niet
volledig bij een persoon ligt, maar verdeeld is en het werk context afhankelijk is (Faraj & Xiao, 2006).
Routines kunnen worden aangeleerd ten tijden van een training met verschillende diensten. Er is op
deze manier sprake van enige vorm van standaardisatie (Gosain, Lee, & Kim, 2005). Het is belangrijk
om hierbij te vermelden dat met routines wordt bedoeld de routine van bepaalde taken Een voorbeeld
is dat wanneer de HOvD ter plaatse komt hij eerst met de verschillende OVDs praat. Elke crisissituatie
18 | P a g i n a
is namelijk anders en er zal dus niet kunnen worden gewerkt met een vooraf opgesteld plan.
Zichtbaarheid wijst naar het zichtbaar maken van alle informatie op bijvoorbeeld een kaart. Het is
hierbij wel belangrijk dat er sprake is van onderling vertrouwen. Partijen moeten ervan op aan kunnen
dat anderen consistent en goed werk afleveren (McEvily, Perrone, & Zaheer, 2003; Okhuysen &
Bechky, 2009).
Tabel 1 Mini- & Many-Second (Chen et al. 2008, p.69)
Incident fase Coördinatie onderwerpen Coördinatie doelen Coördinatie mechanismen
en ondersteuning
Mini-
Second
coördinatie
cyclus
(Reactief)
Taken Gedetailleerde taak toekenning, taak
planning, etc.
Overeenstemming tussen taak
vereisten en expertise van
personeel, gemakkelijk functioneren van taak verloop, geen
conflicten, overlap of verdubbeling
van moeite
Routine, schema's,
synchronisatie, kennisgeving,
opeenvolging, volgen
Middelen Gebruik van middelen, herplaatsing,
tactisch gebruik, etc.
Efficiënt delen van middelen tussen
personeel, efficiënt plaatsen en
gebruiken van middelen
Volgorde van prioriteit
(gebaseerd op behoefte)
Informatie Directe informatie uitwisseling tussen
hulpverleners
Goede communicatie tussen
hulpdiensten, tijdige informatie
uitwisseling
Face-to-face communicatie,
mechanismen om informatie
door te sturen, communicatie waarborgen ook al is er
sprake van uitval van
technologieën
Besluit Besluitvormingssnelheid voor snelle interventie en preventie
Efficiënte besluitvorming in termen van tijd en verlies van levens en
bezittingen, waarborging van slaap
en mentale stabiliteit van de eerste hulpverleners ter plaatse
Delegatie van besluitvorming, vertrouwen in protocollen,
mogelijkheid tot het maken
van gedecentraliseerde besluiten, geven van
trainingen, psychische
hulpverlening
Hulpverlener Band met hulpverlener,
groepsdynamieken, groepsdenken
Hoge mate van teamgeest, zorgen
voor vertrouwen in het volbrengen
van taken
Gecoördineerde pre-incident
oefeningen, open inter-
persoonlijke communicatie
Many-
second
coördinatie
cyclus
(Proactief,
meer
reflectief)
Taken Ontwerp en management van de volledige respons activiteit, aanpakken
van taak verloop afhankelijkheden op
macroniveau, aanpakken van het plannen van externe activiteiten, etc.
Bereiken van overkoepelende doelen, integratie van locale en
externe activiteiten
Selectie van doelen, taak de-compensatie
Middelen Gebruik van locale en externe
middelen, organiseren van logistiek, etc.
Efficiënte acquisitie van externe
middelen en optimaliseren van toewijzing van beschikbare
middelen
Plan voor gezamenlijke hulp,
donorbijstand, typeren, inventariseren, aanvragen,
aanschaffen, volgen en
toewijzing van middelen
Informatie Gebruik van wereldwijde informatie Integratie en verbetering van
informatie, totaalbeeld van de
operatie
Verkrijgen van informatie uit
meerdere bronnen,
centralisatie van informatie
analyse, op een veilige
manier informatie delen en
verzamelen
Besluit Kwaliteit van besluitvorming Waarborgen van goede besluiten afhankelijk van het beeld en de
strategische behoeften, veranderen
van besluiten gebaseerd op veranderende behoeften
Delen van kennis, breken met het protocol, gezamenlijke
betekenisgeving, structuur
geven aan Community of Practice
Hulpverlener Aanwezigheid van verschillende
hulpdiensten zorgen voor conflicten door culturele verschillen, welzijn van
de hulpverlener, management van
samenwerking met de media, politiek gevoelige kwesties, leveren van
duidelijkheid met betrekking tot
wetgeving, etc.
Verenigbare doelen, belangen en
verenigbaar beleid, aanpakken van gerechtelijke verschillen bij
grensoverschrijdende situaties,
uitbreiding van quarantaine naar andere landen, coördinatie van
regionale middelen om zo aan een
grote vraag naar medische hulp te voldoen
Team overleggen,
wederzijdse aanpassing, grensoverschrijdende
interventie, delen van risico's,
oplossen van geschillen tussen hulpverleners
betreffende hun werkgebied
19 | P a g i n a
Het tweede element ‘voorspelbaarheid’ biedt de verschillende diensten de mogelijkheid om te bepalen
uit welke kleinere taken een grote taak bestaat en in welke volgorde deze dienen plaats te vinden.
Aspecten als bemiddeling en onderlinge afstemming spelen hierbij een essentiële rol, omdat de
verschillende diensten verschillende belangen hebben (Gosain, et al., 2005). Een voorbeeld van
bemiddeling en onderlinge afstemming, is de Hoofd Officier van Dienst die zich in verschillende
groepen bevindt en in het CoPI overlegt met de aanwezige diensten om te komen tot onderlinge
afstemming. Grensoverschrijdende coördinatie is dan ook nodig, om fouten te voorkomen en het
traject van herstel te blijven volgen (Faraj & Xiao, 2006). Wanneer diensten kunnen anticiperen, biedt
dit de mogelijkheid om de eigen taken te plannen en te organiseren. Beide zijn een essentieel
onderdeel van coördinatie. Planning en organisatie biedt namelijk de mogelijkheid om te voorspellen
wat de anderen gaan doen. In Tabel 1 is voorspelbaarheid ook terug te zien in de rij Taken aangezien
voorspelbaarheid zal bijdragen aan gemakkelijk functioneren en het verminderen van overlap van
moeite. Voorspelbaarheid zorgt ervoor dat de eigen taken in het grotere geheel kunnen worden
geplaatst doordat men kan anticiperen op wat anderen doen en wanneer zij dit doen. Voorspelbaarheid
kan worden ontwikkeld en vergroot door zowel formele als opkomende mechanismen. Bij formele
mechanismen valt te denken aan de HOvD die een plan opstelt om een situatie aan te pakken. Doordat
de HOvD een hogere rang heeft zal dit plan door anderen worden overgenomen en ingezet.
Opkomende mechanismen worden gecreëerd gedurende trainingen waarin de verschillende diensten
leren samen werken. Voorspelbaarheid wordt opgebouwd doordat diensten vertrouwd raken met
elkaar. Wanneer een dienst vertrouwd is met de aanwezigheid van de ander is ook bekend wat de
voorkeuren zijn van elkaar, waardoor taken beter kunnen worden georganiseerd. De uitvoering van de
taak kan ook worden gestuurd door het definiëren van de taak die moet worden behaald en de timing
of volgorde waarin zij moeten gebeuren. Ook hier spelen routines een rol. Doordat een taak altijd op
een bepaalde manier wordt uitgevoerd kunnen andere diensten voorspellen wat er gaat gebeuren.
Taken kunnen zodoende ook gemakkelijk worden geïntegreerd doordat men weet wat de ander gaat
doen.
Het laatste element, gemeenschappelijk begrip, bevordert coördinatie doordat er een gedeelde
kijk is op de gehele taak en hoe het werk van een individu in dit geheel past. Personen hebben veel
gemeenschappelijk begrip indien zij in een onderling afhankelijke activiteit kennis delen van het werk
dat moet worden gedaan, hoe dit moet worden gedaan en de doelen die hierbij behoren.
Gemeenschappelijk begrip bestaat uit drie verschillende aspecten. Het eerste is gemeenschappelijk
begrip van de taak in termen van acties en strategieën die noodzakelijk zijn om de taak uit te voeren.
Kennis van de verschillende partijen in een dergelijke situatie is het tweede aspect. Als derde aspect
kan kennis van de bredere context worden aangewezen. Hiermee wordt gedoeld op bijvoorbeeld de
impact van een incident op de omgeving of wat de gevolgen zullen zijn op de langere termijn
(Okhuysen & Bechky, 2009). In Tabel 1 is gemeenschappelijk begrip in vrijwel elke rij terug te
vinden. In de rij Taken zorgt gemeenschappelijk begrip voor een eerdere overeenstemming tussen taak
vereisten. Tevens zal het bijdragen aan een betere communicatie tussen de hulpdiensten een aspect wat
20 | P a g i n a
terug komt in de rij Informatie. Tenslotte heeft een gemeenschappelijk begrip ook een positieve
uitwerking op de besluitvorming. Besluiten zullen sneller kunnen worden genomen wanneer diensten
op één lijn zitten (Tabel 1).
Naarmate men in crisissituaties meer en meer afhankelijk wordt van interdisciplinaire teams
en het gebruik van communicatie technologie voor verspreide operaties toeneemt, neemt het belang
van coördinatie toe (Child & McGrath, 2001; DeSanctis & Monge, 1999). In artikel 1 van de Wet
veiligheidsregio’s wordt ook gesproken over het vereiste van coördinatie van diensten en organisaties
van verschillende disciplines om de dreiging van een ramp weg te nemen. Het is dus essentieel om te
komen tot een solide multidisciplinaire samenwerking met behulp van coördinatie. Om dit te bereiken
ligt gedurende een crisissituatie een grote uitdaging bij het leveren van de juiste informatie op het
juiste moment aan de aanwezige hulpverleners. Eén van de grootste uitdagingen binnen een incident,
zoals een grote brand met veel slachtoffers, is dan ook het effectief managen van de kennis en
informatie gedurende deze situatie (de Vries, van den Hooff, & de Ridder, 2006). Het managen van
verspreide kennis en informatie brengt echter verschillende problemen met zich mee. Zo onderscheidt
Becker (2001) het probleem van onzekerheid, waarmee hij doelt op het feit dat wanneer kennis
verdeeld is dit zorgt voor onzekerheid doordat de verschillende alternatieven niet bekent zijn. Dit heeft
tot gevolg dat de basis voor het maken van beslissingen en coördinatie niet duidelijk is wat grote
gevolgen kan hebben in een crisissituatie. Het tweede probleem dat te onderscheiden is, is macht. Om
tot coördinatie te komen heeft een persoon (machts-) middelen nodig om deze taak uit te voeren
(Scholtens, 2007). Immers verschillende personen en/of organisaties dienen één en dezelfde kant op te
werken. Wanneer gekeken wordt naar macht wordt ook een derde probleem zichtbaar te weten
hiërarchie. Er kan met betrekking tot hiërarchie een onderscheid worden gemaakt in bestuurlijke
coördinatie en operationele coördinatie. De bestuurlijke coördinatie ligt bij de burgemeester en de
operationele coördinatie ligt bij de brandweer. De brandweer heeft het dan ook op operationeel gebied
voor het zeggen. Beide vormen van coördinatie worden onmisbaar geacht om te komen tot
multidisciplinaire samenwerking welke essentieel is ten tijden van een crisissituatie (Scholtens, 2007).
Naast de verschillen in hiërarchie kan er onderscheid worden gemaakt in coördinatie op basis van
informatie behoefte. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de eisen vanuit de omgeving en
de behoeften vanuit de verschillende communities. Coördinatie in een crisissituatie wordt dus
gekenmerkt door verschillende aspecten. Deze aspecten maken duidelijk dat coördinatie in een
crisissituatie anders is dan coördinatie in bijvoorbeeld een organisatie als Shell.
21 | P a g i n a
4 Onderzoeksmethode
Om betekenisgeving van de verschillende Communities of Practice te onderzoeken is er naast een
theoretisch onderzoek ook een empirisch onderzoek uitgevoerd. Door beide vormen van onderzoek uit
te voeren is het mogelijk om zo een valide en betrouwbaar mogelijk antwoord te geven op de
onderzoeksvraag welke centraal staat in deze thesis. Er zal allereerst een beschrijving gegeven worden
van de onderzoekslocatie en –populatie. Daaropvolgend zal de methode van dataverzameling worden
toegelicht. Tenslotte zal er worden stilgestaan bij de technieken die zijn gebruikt bij de analyse van de
verzamelde data.
4.1 Locatie en populatie
Nederland is opgedeeld in 25 veiligheidsregio’s. Elke regio maakt gebruik van de GRIP structuur ten
behoeve van de classificatie van een crisissituatie. Ondanks dat alle regio’s met deze structuur werken
zijn er onderlinge verschillen zichtbaar in de classificatie. Zo zal een regio die minder vaak te maken
heeft met een crisissituatie eerder GRIP afkondigen dan een regio die daar vaker mee te maken heeft.
Voor het selecteren van een veiligheidsregio waarbinnen het onderzoek zal plaatsvinden is gebruik
gemaakt van Tabel 2. De veiligheidsregio zal aan zoveel mogelijk punten dienen te voldoen. Er is om
die reden gekozen voor een veiligheidsregio met een grote stad.
Tabel 2 Crises (Rijksoverheid, 2009a, 2011a)
Scenarioclusters Risicoscenario's
Klimaatverandering
overstromingen (kust of bij rivieren) en extreme
weersomstandigheden (zware storm, zware sneeuwval,
droogte)
Polarisatie en radicalisering
dierenactivisten en - extremisme, onrust in probleemwijken,
confrontaties allochtonen extreem rechts, massapolarisatie,
enclavevorming, politiek salafisme (met geweld),
extreemrechts grootschalige rel, extreemlinks grootschalige
rel, extremistische moslims - ernstige rel, terrorisme
Energievoorzieningszekerheid verstoring gaslevering, langdurige elektriciteitsuitval
ICT verstoring ICT vitale sector, verstoring IP-netwerk
Verwevenheid onderwereld en
bovenwereld
inmenging in vitale bedrijven, beïnvloeding aandelenmarkt,
beïnvloeding openbaar bestuurd
Gezondheid pandemie en grootschalige besmetting
Chemisch en nucleair ongeval nucleair incident, chemisch incident
Brand onbeheersbare natuurbrand en grootschalige evacuatie, grote
branden in gebouwen
Vanwege het belang van de anonimiteit van de respondenten zal de veiligheidsregio niet met naam
worden genoemd in deze thesis. Er is gekozen voor deze veiligheidsregio, omdat deze regio te maken
kan hebben met mogelijke overstromingen en uiteenlopende weersomstandigheden. Het is een
dichtbevolkt gebied met inwoners met zeer diverse culturele achtergronden waarbij de kans op
22 | P a g i n a
polarisatie en radicalisering toeneemt. De kans op terroristische aanslagen worden reëel geacht.
Daarnaast zijn er in de regio veel grote gebouwen met niet of verminderd zelfredzame personen
(kinderdagverblijf, ziekenhuis en verpleeghuizen) en veel gebouwen waarin grote groepen personen
zich bevinden (kantoren, warenhuizen, discotheken etc.) waarbij een brand grote gevolgen heeft. Als
laatst wordt deze regio gekenmerkt doordat er zich in dit gebied zware industrie bevindt (Gemeente,
2009). De kans op een crisissituatie is hierdoor groter dan in andere veiligheidsregio’s. Dit wordt ook
erkend in het Beleidsplan crisisbeheersing van deze veiligheidsregio en het Crisisbeheersingsplan
(Gemeente, 2009; Veiligheidsbureau, 2010). Er is in deze veiligheidsregio relatief vaak sprake van een
groot incident. Door deze veiligheidsregio te onderzoeken zullen er meer geschikte cases beschikbaar
zijn welke niet in een te ver verleden liggen. Dit is noodzakelijk aangezien er in de interviews
gevraagd wordt naar de betekenis die wordt gegeven aan bepaalde informatie. Er zijn in totaal negen
interviews afgenomen. De onderzoekspopulatie bestaat uit de Hoofd Officier van Dienst (HOvD) van
de brandweer, Officier van Dienst (OVD) van de brandweer en de GHOR, Informatie Coördinator
CoPI, de Adviseur Gevaarlijke Stoffen, twee Gezondheidskundig Adviseurs Gevaarlijke Stoffen en de
Calamiteitenmanager. De politie wilde niet meewerken aan dit onderzoek. Door in de interviews bij de
verschillende respondenten te vragen hoe zij de samenwerking met de politie ervaarden is er nog een
beeld gevormd van de politie in deze veiligheidsregio.
4.2 Interviews
Gezien de exploratieve aard van dit onderzoek is er gekozen voor kwalitatieve onderzoeksmethode
met behulp van interviews. De sterkte van een kwalitatieve onderzoeksmethode is te vinden in het feit
dat de data die hiermee wordt verzameld rijk en holistisch is waarbij complexiteit kan worden
blootgelegd. Dit levert ‘thick descriptions’ op die levendig zijn en ook de context meenemen waarin
de data is verzameld. Bij kwalitatieve data ligt de nadruk op de beleving van personen en is daarom
uitermate geschikt voor het analyseren van de betekenis die personen geven aan processen, informatie
(Miles & Huberman, 1994). De gehanteerde methode van semigestructureerde interviews is gekozen
om op deze manier goed de motieven en argumenten van de respondenten te kunnen achterhalen
(Babbie, 2007). Er is één case specifieke case onderzocht welke als grondslag diende voor het
interview. Door het stellen van open vragen kan de respondent zelf antwoorden en werd het interview
niet gestuurd (Schuman & Presser, 1979). Daarnaast bood het een bepaalde mate van flexibiliteit
aangezien er kan worden doorgevraagd op wat de respondent verteld en kan worden ingespeeld op
data uit eerdere interviews (Miles & Huberman, 1994). Respondenten kregen zodoende de ruimte om
ook ervaringen te delen vanuit andere crisissituaties. Er is gebruik gemaakt van semigestructureerde
interviews, omdat dit type interviews ook de mogelijkheid biedt om de relatie tussen variabelen goed
te begrijpen (Saunders, Lewis, & Thornhill, 2009). Tevens versterkt deze vorm van interviewen de
eerder aangegeven flexibiliteit van het onderzoek door gebruik te maken van ‘probes’ en kan de
volgorde van de vragen worden aangepast afhankelijk van het verloop van het interview. Voor het
afnemen van de semigestructureerde interviews is een lijst met vragen opgesteld (Appendix II). De
23 | P a g i n a
vragen zijn niet altijd in dezelfde volgorde gesteld, maar dienden als leidraad in het interview.
Zodoende worden alle onderwerpen besproken en is er ook ruimte voor eventuele zijpaden. Elk
interview is face-to-face afgenomen om zodoende ook de reactie van de respondent op vragen goed te
kunnen peilen en eventuele vervolgvragen hierop aan te passen. De respondenten zijn geïnterviewd
binnen de eigen locatie om zodoende de mogelijk negatieve effecten van een andere omgeving uit te
sluiten. Er zijn in totaal negen interviews afgenomen. Hierbij is gesproken met twee Hoofd Officier
van Dienst (HOvD), de Officieren van Dienst (OvD) van de brandweer en GHOR, de Informatie
Coördinator, de Adviseur Gevaarlijke Stoffen (AGS), twee Gezondheidskundig Adviseurs Gevaarlijke
Stoffen (GAGS) en de Calamiteitenmanager. Hiermee is op één na iedereen van het incident
gesproken. Dit aantal waarborgt dan ook de representativiteit van de onderzoeksresultaten. Ondanks
de kleine populatiegrootte van dit onderzoek is het niet zo dat het ook een klein aantal observaties
betreft. Immers de gegevens die zijn verkregen met de interviews omvatten veel datapunten aangezien
twee dagen, van één crisis, worden bestudeerd (Yanow & Schwartz-Shea, 2006). In de interviews is
gevraagd naar verschillende punten van betekenisgeving, samenwerking en coördinatie die onder
andere zijn gebaseerd op de kenmerken uit Tabel 1 (blz. 18).
4.3 Holistische resultaten
Het meten van de kwaliteit van kwalitatief onderzoek is in de wetenschappelijk literatuur onderhevig
aan debat (Cho & Trent, 2006; Seale, 1999; Yanow & Schwartz-Shea, 2006). Kwalitatief onderzoek
betreft onderzoek waarbij er sprake is van een bepaalde mate van subjectiviteit van de onderzoeker.
Tevens betreft het data die wordt verzameld in een situatie die onderhevig is aan verandering (Babbie,
2007; Saunders, et al., 2009). Door de manier van data verzamelen en analyse zoveel mogelijk toe te
lichten is getracht zoveel mogelijk inzicht te verschaffen in hoe de data is geanalyseerd en de
resultaten zijn verkregen. Hierdoor neemt de kracht van de resultaten toe. De gedachte achter
semigestructureerde interviews is dat zij de mogelijkheid bieden om complexe en dynamische
omstandigheden te verkennen, zoals een crisissituatie. Deze kracht zorgt ervoor dat het moeilijk is om
dit onderzoek te herhalen.
Een belangrijk aspect van onderzoek is de validiteit van een onderzoek. Dit geeft aan in
hoeverre er daadwerkelijk wordt gemeten wat de onderzoeker beoogd te meten. Hierbij kan een
onderscheid worden gemaakt naar interne en externe validiteit (Babbie, 2007; Saunders, et al., 2009).
Interne validiteit richt zich op de opzet van het onderzoek. Bij het afnemen van interviews is het
noodzakelijk dat er wordt gewaarborgd dat de interviews een representatief beeld geven van de
werkelijkheid door te voorkomen dat bijvoorbeeld de manier waarop de vragen gesteld worden de
antwoorden van de respondent beïnvloeden. Daarnaast kan het gebruik van ‘probes’ een negatief
effect hebben op de respondent aangezien deze misschien niet op dit onderwerp wil doorgaan omdat
dit vertrouwelijke informatie betreft (Babbie, 2007; Saunders, et al., 2009). Er is in de interviews
hiermee omgegaan door vooraf aan te geven dat de verkregen data vertrouwelijk zal worden
behandeld. Door gebruik te maken van openvragen in dit onderzoek is er rekening gehouden met de
24 | P a g i n a
interne validiteit van het onderzoek om zodoende de respondent voldoende vrijheid tot antwoorden te
geven en de antwoorden niet te sturen. Daarnaast zijn de vragen uitsluitend gebruikt als richtsnoer om
te voorkomen dat de respondent een bepaalde richting op wordt gestuurd. Om de interne validiteit van
de interviews verder te vergroten zijn de interviews opgenomen met een voice-recorder waarna deze
letterlijk zijn omgezet in transcripten. Op deze manier wordt voorkomen dat er sprake is van selectieve
waarneming of dat elementen uit het interview worden vergeten.
De externe validiteit van een onderzoek richt zich op de generaliseerbaarheid van een
onderzoek. Bij kwalitatief onderzoek gaat het niet om de generaliseerbaarheid van de resultaten.
Kwalitatief onderzoek richt zich er namelijk op het zo goed mogelijk weergeven van de context waarin
de data is verzameld en om deze data te interpreteren. Er wordt door sommige wetenschappers zelfs
gesteld dat externe validiteit niet een criteria is voor goed kwalitatief onderzoek (Seale, 1999; Yanow
& Schwartz-Shea, 2006). De kwaliteit van een kwalitatief onderzoek hangt meer samen met in
hoeverre er gebruik wordt gemaakt van ‘thick descriptions’ en de context waarin de data is verzameld
wordt toegelicht (Cho & Trent, 2006). Tevens is het van belang om meerdere data bronnen te
gebruiken in het onderzoek, ook wel ‘triangulation’, om zo de kwaliteit te verhogen (Seale, 1999). In
dit onderzoek is dat gedaan door verschillende gedetailleerde rapporten van het incident in te zien.
Zodoende kon hetgene wat gezegd werd in de interviews ook worden geverifieerd met datgene wat er
die dagen is opgeschreven. Tevens is er bij nieuwe interviews gecontroleerd of wat in voorgaande
interviews is gezegd ook overeenkomt met de bevindingen van de respondent.
4.4 Data-analyse
Data-analyse wordt gekenmerkt door drie opeenvolgende stappen: het reduceren van de data, het
presenteren van de data en het schrijven en controleren van de conclusie (Miles & Huberman, 1994).
Voor het reduceren van de data is het van belang om verschillende thema’s en patronen te
onderscheiden. Om dit te doen zijn er eerst aan de hand van de onderzoeksvraag en de deelvragen een
lijst met codes, het codeerschema, opgesteld. Het codeerschema is opgenomen in Appendix III. Hierna
zijn de interviews meerdere malen aandachtig doorgelezen en zijn er gedurende het lezen codes van de
lijst toegekend aan alinea’s, zinnen en woorden. Tevens zijn er gedurende het lezen nieuwe codes
toegekend. Vervolgens is het codeerschema aangevuld en zijn de codes onderverdeeld in verschillende
categorieën. Op basis van deze categorieën is weer gekeken of er nieuwe codes moesten worden
toegevoegd of nieuwe categorieën noodzakelijk waren om de onderzoeksvraag te kunnen
beantwoorden. De transcripten zijn hierna in Atlas.ti ingeladen waarna de transcripten opnieuw
aandachtig zijn doorgelezen. De codes uit het codeerschema zijn vervolgens aangemaakt in Atlas.ti.
Gedurende het lezen zijn deze codes weer toegekend in Atlas.ti; daarnaast zijn ook hier weer nieuwe
codes toegekend. De software is hierna gebruikt om samenhangende codes weer te geven en
verschillende citaten behorende bij deze verbanden of losse codes snel naar voren te halen.
25 | P a g i n a
5 Analyse
Er is één case onderzocht te weten een gasexplosie in een woning waarbij op dag twee van het incident
asbest werd geconstateerd. Bij dit incident is er opgeschaald tot GRIP 3. Ondanks dat de case zich
vorig jaar heeft afgespeeld, blijkt uit voorbereidende gesprekken dat de case een grote indruk
achtergelaten heeft op de aanwezige hulpdiensten. Beide adviseurs van de brandweer, met wie de
voorbereidende gesprekken zijn gevoerd, konden zich nog goed details herinneren, waardoor er kan
worden aangenomen dat de respondenten geen aspecten zijn vergeten doordat het incident een jaar
geleden plaats heeft gevonden. Dit maakt de case geschikt voor dit onderzoek. Er is allereerst van de
case een feitenrelaas opgesteld om op deze manier een duidelijk beeld te krijgen van het verloop van
de crisissituatie. Daarnaast zal dit feitenrelaas de mogelijkheid bieden om eventuele verschillen in
betekenis en coördinatie aan het licht te brengen. Voor het opstellen van het feitenrelaas van de
gasexplosie is onder andere gebruik gemaakt van het evaluatierapport van het incident en enkele
rapporten van aanwezige hulpdiensten. Na het feitenrelaas zal er met behulp van de empirische
deelvragen een analyse worden gemaakt van de interviews.
In dit onderzoek zijn personen met verschillende functies geïnterviewd. Het is dan ook van
belang om van elke functie kort de kerntaken toe te lichten. De verschillende functies zijn uiteengezet
in Tabel 3.
Tabel 3 Functieomschrijving
Functie Omschrijving
HOvD
- geeft leiding aan brandweereenheden bij bestrijding van een incident
- geeft leiding dan wel coördineert de acties tijdens multidisciplinaire samenwerking
- vervult de rol van leider CoPI bij multidisciplinaire samenwerking
- treft multidisciplinaire maatregelen op de plaats van het incident
OvD-B - geeft leiding aan brandweereenheden bij bestrijding van een incident
- coördineert multidisciplinaire samenwerking
- voorziet HOvD van informatie, ondersteuning en advies
OvD-G - geeft leiding aan geneeskundige hulpverlenging tijdens een incident
- coördineert multidisciplinaire samenwerking
- rapporteert en adviseert aan onder andere de HOvD
OvD-P
- geeft leiding aan politie-eenheden bij bestrijding van een incident
- coördineert multidisciplinaire samenwerking
- rapporteert en adviseert aan onder andere de HOvD
Cal. man.* - verantwoordelijk voor de openbare ruimte
- coördineert multidisciplinaire samenwerking
- rapporteert en adviseert aan onder andere de HOvD
AGS
- analyseert en beoordeelt het incident
- adviseert hoogste leidinggevende en CoPI
- werkt nauw samen met GAGS
GAGS
- verzamelt, analyseert en evalueert informatie
- geeft advies aan hoogste leidinggevenden
- verstrekt informatie
- werkt nauw samen met AGS * = Calamiteitenmanager
Bron: (GGD Amsterdam, 2011; Politie regio Braband Zuid-Oost, 2011; Rijksoverheid, 2009b, 2009c, 2009d, 2011b)
26 | P a g i n a
5.1 Feitenrelaas: Gasexplosie
Om 15:20 uur ontvangt de brandweer een melding van een bewoner in de straat dat er een gaslucht
hangt. De brandweer rukt direct uit naar het incident. In eerste instantie wordt er geen gaslek door hen
geconstateerd. Op de eerste verdieping zien zij wel een man met een aansteker in zijn woning. De
bevelvoerder wordt door een andere bewoner geïnformeerd dat dit een woning is van een begeleid
wonen project. Gezien de situatie wordt besloten om het aanwezige publiek weg te sturen en de politie
ter plaatse te vragen. Tevens wordt de OvD-B opgeroepen en de Chef van Dienst van de politie. De
meldkamer besluit om daarnaast een politieonderhandelaar te sturen. Om 16:04 uur volgt een explosie
waardoor de gevel van de woning eruit wordt geblazen en de bewoner op straat beland. Door deze
ontwikkeling schaalt de brandweer op naar middelbrand. De explosie zorgt voor enkele slachtoffers in
de omgeving. De GHOR is inmiddels ook ter plaatse en behandelt 11 van de 13 slachtoffers. Om
16:50 uur wordt GRIP 1 afgekondigd door de korpsleiding van de politie. Om 17:00 uur geeft de Chef
van Dienst van de politie aan dat er opvang nodig is voor 20 bewoners. Bij de diensten ter plaatse is op
dit moment geen GRIP 1 van kracht. Er blijkt namelijk onduidelijkheid te zijn of GRIP 1 nu wel of
niet van kracht is. De politie kondigt om 17:24 uur alsnog GRIP 1 af en er wordt een CoPI ingericht.
De HOvD inventariseert of er behoefte is aan gezamenlijke afstemming bij de verschillende diensten.
Dit blijkt niet nodig te zijn. De HOvD van de brandweer schaalt dan ook om 17:55 uur weer af naar
GRIP 0. De getroffen bewoners worden opgevangen. De volgende dag wordt er door de
reinigingsdienst mogelijk een vorm van asbest geconstateerd. De calamiteitencoördinator en een
functionaris van de gemeente komen ter plaatse en constateren dat er inderdaad asbest aanwezig is. Na
overleg met de regionaal commandant en de HOvD wordt om 15:21 uur besloten om direct GRIP 2 af
te kondigen. Er wordt aan de woningbouwvereniging medegedeeld dat zij nog moeten wachten met
ontruimen totdat de burgemeester hier een besluit over heeft genomen. Om 15:50 uur wordt GRIP 3
afgekondigd na een telefonisch overleg met de regionale brandweercommandant en de
locoburgemeester. Deze opschaling heeft tot gevolg dat er een CoPI wordt ingericht. In dit CoPI
bevinden zich de politie, de brandweer, de GHOR en de Calamiteitenmanager. Tevens wordt het OT
en het BT opgestart. De AGS van de brandweer en GAGS wordt verzocht advies te geven over de
metingen en de uitkomsten daarvan. Zowel AGS als GAGS zijn van mening dat de risico’s beperkt
zijn, maar de gemeente en woningbouwverenging zijn van mening dat de risico’s groter zijn. Het OT
geeft uiteindelijk als advies aan het BT om een maximaal onderzoek uit te voeren. Hiervoor is het
noodzakelijk dat de appartementen worden ontruimd om ook in de appartementen metingen te kunnen
uitvoeren. Om 19:00 uur wordt besloten om dit advies op te volgen en als gevolg hiervan 32
appartementen te ontruimen. De politie start om 21:30 uur met de (vrijwillige) ontruiming. De
bewoners van de betreffende appartementen krijgen een uur de tijd om eventuele spullen te pakken. In
totaal worden 30 bewoners opgevangen in een hotel en 29 bewoners hebben zelf voor onderdak
gezorgd. Het GRIP niveau wordt om 21:56 uur afgeschaald naar GRIP 1 en om 23:09 uur wordt
verder afgeschaald naar GRIP 0. Drie dagen daarna worden de bewoners in het hotel te woord gestaan
door de locoburgemeester. Tevens vinden er deze dag verschillende overleggen plaats binnen het
27 | P a g i n a
nazorgteam over het plan van aanpak. Het streven wordt om de bewoners binnen twee dagen te laten
terugkeren naar hun woning (Gemeente, 2010).
Uit het feitenrelaas kan worden opgemaakt dat er op het gebied van coördinatie een aantal
aspecten spelen. Zo wordt er door de korpsleiding van de politie om 16:50 uur GRIP 1 afgekondigd.
Dit gebeurt op afstand en wordt niet goed gecommuniceerd naar de diensten ter plaatse waardoor deze
niet op de hoogte zijn van de opschaling. Er wordt daarna alsnog ter plaatse opgeschaald naar GRIP 1.
Echter na een inventarisatie van de HOvD blijkt dat er geen behoefte is aan gezamenlijk overleg. De
coördinatie verloopt dus zowel op locatie als met de hogere leiding op dat moment niet naar behoren.
Een ander opvallend feit is dat op dag twee GRIP 2 direct wordt afgekondigd en dertig minuten later
wordt GRIP 3 afgekondigd. Na de afkondiging van GRIP 3 wordt pas het CoPI ingericht. Dit gebeurd
normaal gesproken al bij GRIP 2, maar door de snelle opschaling had dit waarschijnlijk nog niet
plaatsgevonden. Er komt daarna een verschil in betekenisgeving aan het licht. Immers de AGS en de
GAGS zijn beiden van mening dat de risico’s van het asbest niet groot zijn. Echter de gemeente,
woningbouwvereniging en het OT zien dit anders. Het OT besloot daarom ook om een maximaal
onderzoek te adviseren aan het BT.
5.2 Beschikbare informatie
Om inzicht te krijgen in de verschillen in betekenisgeving is het allereerst noodzakelijk om de
onderlinge contacten in kaart te brengen waartussen de informatie wordt uitgewisseld. Figuur 3 (blz.
28) geeft dit overzicht weer. Dit figuur is opgesteld aan de hand van rapporten van het incident en de
contacten die zijn aangegeven door de respondenten zelf in de interviews.
De informatie die beschikbaar was ten tijden van het onderzochte incident kwam uit
verschillende bronnen. Dit had tot gevolg dat er door de diensten gezocht moest worden naar de
benodigde informatie om het incident te kunnen afhandelen. De GAGS geeft aan dat dit komt doordat
er tijdens een incident veel personen bij betrokken zijn: “Het is heel versplinterd vaak. De een weet
dit, de ander weet dat. Hoe meer mensen erbij betrokken worden hoe moeilijker het wordt.” (GAGS
dag 2). Iedere dienst richt zich op het verzamelen van specifieke informatie die zij belangrijk acht
vanuit haar eigen beroep. Iets wat de GAGS verderop in het interview ook aangeeft: “De
geneeskundige hulpverlener is vooral gericht op slachtoffers en de brandweer weet weer veel meer
over die asbest. Dus je moet altijd shoppen voor je informatie.” (GAGS dag 2). De informatie die
gedurende het incident beschikbaar was, was dus niet centraal beschikbaar bij één of meerdere
personen. In eerste instantie bestaat hierdoor bij de verschillende diensten een ander beeld op basis van
de informatie die zij wisten te verkrijgen. Tevens kon hierdoor mogelijk het probleem van asbest in de
flat onontdekt blijven. Dit kwam doordat degene van Bouw en Woning Toezicht (BWT) die deze
informatie bezat onder de douche stond en de oproep niet hoorde. In het CoPI werd uiteindelijk de
verschillende informatie gezamenlijk gedeeld, waardoor er een gemeenschappelijk beeld kon ontstaan.
28 | P a g i n a
Figuur 3 Informatie-uitwisseling
De HOvD is degene in het CoPI die verantwoordelijk is voor het creëren van dit gedeelde beeld. Uit
Figuur 3 wordt duidelijk dat de HOvD voornamelijk contact heeft gehad met de OvDs en de AGS. De
HOvD vormde dus het gemeenschappelijke beeld op basis van wat zij inbrachten en ging niet zelf de
informatie vergaren bij bijvoorbeeld de huismeester. De versplinterde informatie wordt zo
samengebracht. De HOvD onderstreept hierbij wel het belang om informatie zuiver houden zoals
blijkt uit het volgende citaat: “Waarbij je wel probeert de informatie daar te halen waar die vandaan
hoort te komen. Bij een groot incident kan de politie over slachtoffers praten, kan de brandweer over
slachtoffers praten, maar de afspraak is alleen de ambulancedienst zegt hoeveel slachtoffers er zijn.
Die voert staf, dus die heeft beeld. Dit soort situaties ook of daar op straat iets ligt dat asbest is. Komt
uiteindelijk bij de Adviseur Gevaarlijke Stoffen vandaan.” Informatie dient dus bij de persoon vandaan
te komen die daar ook verantwoordelijk voor is: “… de lijnen en de ingangen willen we zuiver houden.
Dat zijn de verantwoordelijkheden ook. Als het om advies gevaarlijke stoffen dan. Soms zit de AGS
erbij, maar soms gaat het via de hoofd officier van de brandweer. Jij bent er verantwoordelijk voor.
Schakel je adviseur maar in.” (HOvD dag 2). De HOvD wil een duidelijk beeld kunnen scheppen van
de situatie gedurende een crisissituatie. Om dit te kunnen doen, is het van belang om de informatie
daarvandaan te halen, waar deze ook vandaan moet komen. Zodoende is het ook mogelijk om iemand
aan te spreken indien bepaalde informatie niet klopt. Ook wordt zo voorkomen dat bijvoorbeeld een
persoon die niet is opgeleid tot het identificeren van het aantal slachtoffers dit in het CoPI zou
mededelen, waardoor het gemeenschappelijk beeld niet correct is. Dit wordt ook door de OvD-G
29 | P a g i n a
erkend: “De AGS weet ook veel maar is geen GAGS. Ook zij weet wat het effect is op het lichaam,
maar je moet altijd zorgen dat je de GAGS daarvoor benaderd.” Het is dus van belang om de
informatie die het CoPI binnenkomt zuiver te houden, om zo correcte besluiten te nemen. Ten tijden
van een incident moeten er namelijk snel beslissingen worden genomen en indien deze beslissingen
worden genomen op basis van verkeerde informatie kan dit grote gevolgen hebben.
In Figuur 3 is ook terug te zien dat de contacten werden gelegd vanuit de verantwoordelijkheid
van een bepaalde dienst. Zo had de Calamiteitenmanager voornamelijk contact met de
woningbouwvereniging en de gemeenteraad, omdat hier zijn verantwoordelijkheid ligt en niet die van
andere diensten. Ondanks dat informatie gedurende de crisissituatie daarvandaan kwam waar het
vandaan moest komen, erkent de GAGS wel dat de informatie niet altijd volledig correct was: “Het is
zo gecompliceerd en dat betekent dat eigenlijk de helft van de boodschap verloren gaat en dat dan
niets. Er blijft niets meer van over. Er gebeurt gewoon niets meer mee.” (GAGS nazorg). De
informatie die de GAGS doorgeeft, werd dus niet goed doorgespeeld aan andere diensten. Dit komt
doordat de GAGS een taal spreekt of ook wel gebruik maakt van jargon dat niet door alle diensten
correct wordt verstaan. Zij geeft in het interview ook aan dat dit te maken heeft met de kennis die in
huis is over andere diensten. De waarde van de informatie kan hierdoor afnemen of zelfs geheel
verdwijnen indien de informatie niet wordt begrepen. In het geheel bekeken wordt duidelijk dat de
informatie in een crisissituatie in eerste instantie versplinterd is. De informatie die beschikbaar is
gedurende een incident is dan ook afhankelijk van de verschillende contacten die worden gelegd door
de diensten.
5.2.1 Informele communicatiekanalen
Ondanks dat er formele communicatiekanalen bestaan tussen verschillende personen om zo de
informatie zuiver te houden, werd er ook gebruikt gemaakt van informele kanalen gedurende het
incident. Deze kanalen zijn zichtbaar in Figuur 4 (blz. 30) en hebben betrekking op de informatie-
uitwisseling tussen het CoPI en het OT en BT. Het OT en BT zijn samengevoegd, omdat in de
interviews geen duidelijk onderscheid werd gemaakt door de respondenten.
30 | P a g i n a
Figuur 4 Communicatiekanalen
In Figuur 4 is te zien dat er veel kanalen lopen tussen het CoPI en het OT en BT. Dit ondanks dat er
eigenlijk maar twee duidelijke lijnen dienen te lopen; te weten die van de HOvD en die van de
Informatie Coördinator naar het OT en BT. Deze informele kanalen ontstaan doordat de aanwezige
diensten direct informatie probeerden te verzamelen bij de personen die zij goed kennen, zoals blijkt
uit het interview met de AGS: “Informatie vanuit het CoPI moet centraal via de informatie
functionaris naar het OT of BT, maar dan merk je dat die nieuwe functionarissen ook hun plek zoeken
en mijn chef had daar een functie en die belt mij dan tussen de overleggen op. Kan jij mij vertellen hoe
is het nu met de flat waar de explosie heeft plaats gevonden?” Deze uitspraak illustreert dat er naast de
multidisciplinaire lijnen van de HOvD en de Informatie Coördinator ook een aantal monodisciplinaire
lijnen ontstonden. De monodisciplinaire lijnen omvatten het contact binnen een bepaalde discipline en
dus niet tussen disciplines. Zodoende liep dus gedurende het incident niet alle informatie meer centraal
tussen het CoPI en het OT en BT en kwam de Informatie Coördinator in de problemen aangezien hij
niet meer over alle informatie beschikte. Hij kon niet meer een volledig beeld schetsen van de situatie.
Dit wordt ook door hem erkend: “Eigenlijk zou ik de baas moeten zijn van alle informatie. … Dus als
Informatie Coördinator word je eigenlijk geacht een voorsprong te hebben wat betreft de informatie,
maar in praktijk heb je dus een achterstand.” Het punt waarvandaan de informatie centraal naar boven
diende te gaan, beschikte dus niet over alle informatie. Om die reden is dan ook de lijn tussen de
Informatie Coördinator naar het OT en BT onderbroken in Figuur 4. Leden van het OT en BT werden
hierdoor mogelijk niet juist geïnformeerd en/of beschikten niet over alle informatie, aangezien er dus
31 | P a g i n a
via verschillende andere lijnen ook de nodige informatie werd doorgespeeld. “Daar zit het mis in het
spanningsveld. Dan gaat ook nog alle communicatie via de formele kanalen. Via het stadsdeel en het
stadhuis. Bij GRIP 3 moet alles via het stadhuis.” (Calamiteitenmanager). Hij geeft daarmee aan dat
informatie moet worden uitgewisseld via de formele kanalen (multidisciplinaire lijnen). Echter het
uitwisselen van informatie op deze wijze zorgt mogelijk voor vertraging in de uitwisseling, waardoor
diensten in een crisissituatie eerder geneigd zijn om te kiezen voor de informele kanalen
(monodisciplinaire lijnen) om zodoende hopelijk eerder tot actie over te kunnen gaan. De HOvD geeft
ook aan dat dergelijke informele kanalen ontstaan tijdens andere incidenten: “In het OT daar zit een
politiemannetje. Dat politiemannetje kan met het politiemannetje in het CoPI overleggen. Dat doet de
brandweer ook, de GHOR ook eventueel de gemeentevoorlichting ook. Dus op het moment dat ik het
gedeeld beeld aan het hoofd OT meegeef en die gaat daarmee in het OT aan de gang. Zijn alle
poppetjes daar al geïnformeerd door hun eigen mannetjes. Met name op mono gebied misschien
komen daar twistpunten uit.” Doordat de informatie niet meer centraal wordt gedeeld, ontstaat er niet
één beeld, maar verschillende beelden van hetzelfde incident. Zoals de HOvD al aangeeft, kan dit
leiden tot twistpunten op hoger niveau. Ook de AGS erkent dat de informele lijnen tussen de leden van
het CoPI en het OT en BT niet de correcte manier van informatie-uitwisseling zijn: “Ik zeg zulke
informatie moet je in het CoPI vragen en vanuit het CoPI krijgen en niet via mij, want dan gaan er
informele informatiestromen komen waarin ik dus vertel aan mijn chef die dan een niveau hoger is.
Waarmee dan in feite informatie mist, want ik denk ik heb het al verteld, maar het gaat direct een
niveau hoger en bij ons niet.” Er wordt hier een belangrijk probleem duidelijk, namelijk dat er wordt
verondersteld dat informatie is doorgespeeld, maar dit is maar aan één persoon doorgespeeld en niet
aan iedereen. Als gevolg blijven sommige hulpverleners verstoken van informatie. De informatielijn
tussen het CoPI en het OT en BT wordt in een incident dus niet correct gebruikt. Er wordt meer
vertrouwen gesteld in de monodisciplinaire lijn dan de multidisciplinaire lijn.
Naast de informatielijnen loopt er in een crisissituatie ook nog een commandolijn. De
commandolijn die tussen het OT en BT en het CoPI liep was, in tegenstelling tot de informatielijnen,
wel duidelijk afgezonderd van de rest. Dit is de communicatielijn die wordt gebruikt om acties aan
elkaar door te geven en betreft ook een multidisciplinaire lijn: “Wat je over het algemeen ziet is dat
doordat er zoveel informatiestromen lopen het beeld soms wat vertekend. Wat we daar altijd proberen
is het zuiver te houden. Dat is de lijn die ik heb als leider CoPI met het hoofd van het OT. Dat die
exclusief is. Ik zeg ook mag geen van jullie ander. Dat sluiten we kort in het CoPI. Ik overleg met hem
en niemand anders.” Op deze manier werd voorkomen dat andere personen deze lijn kunnen
beïnvloeden. De HOvD maakte goed duidelijk dat hier dus geen informele lijnen doorheen mogen
lopen.
5.3 Opschalen
Tijdens een incident is het van essentieel belang dat de verschillende diensten samenwerken.
Zodoende kan de beschikbare informatie snel worden uitgewisseld en gedeeld. Het verloop van een
32 | P a g i n a
incident, met betrekking tot samenwerking wordt goed duidelijk aan de hand van het volgende citaat:
“Je ziet zeker in de beginfase dat iedereen op zijn eigen processen zit. Brandweer is brand aan het
bestrijden. Ambulancedienst gaat over de geneeskundige hulpverlening en politie is bezig met de
afzettingen en eventueel met onderzoek bezig. Iedereen is heel druk bezig. Tot dat je zegt we hebben
elkaar nodig.” (HOvD dag 2). Een crisissituatie verloopt dus van monodisciplinair naar
multidisciplinair. Allereerst zijn de verschillende diensten die ter plaatse komen vooral
monodisciplinair bezig. Dit wordt ook aangegeven door de OvD-G die aangeeft dat iedereen eerst orde
in de chaos probeert te creëren. Pas wanneer de chaos is verdwenen, wordt het noodzakelijk om te
kijken naar het gemeenschappelijke deel. De diensten zetten dus eerst hun eigen processen op. Ook de
HOvD die ter plaatse komt bij het incident gaat eerst monodisciplinair aan de slag voordat hij aan het
multidisciplinaire deel gaat beginnen: “Uiteindelijk wil iedereen zijn eigen ding doen. Je ziet ook dat
als wij een grote brand hebben dan gaan we rennen en gaan we als een gek aan de gang. Als ik dan
ter plaatse kom en we hebben nog niet multidisciplinair opgeschaald of we hebben het wel gedaan.
Zeg ik politie ik kom straks bij je en ambulancedienst later. Eerst zorgen dat mijn eigen proces
gepositioneerd is.” Ondanks dat een HOvD ter plaatse wordt geroepen om het multidisciplinaire
proces in gang te zetten, gaat ook hij eerst monodisciplinair kijken of alles goed loopt. Dit terwijl de
HOvDs allebei aangeven dat ze grijs zijn tijdens een incident, wat dus eigenlijk betekent dat ze er voor
iedereen zijn. Elke dienst wil eerst informatie verzamelen over het incident voordat zij met elkaar in
overleg gaan. “Ja. Je weet dat je elkaar nodig hebt op een gegeven moment. Je wil eerst je eigen beeld
creëren. Het heeft geen zin om een overleg in te gaan als je nog niets weet.” (OvD-G). Zoals de OvD-
G in het voorgaande citaat ook al aangeeft, direct met elkaar in overleg gaan heeft geen positief effect
op de afhandeling van het incident aangezien er eerst informatie over het incident dient te worden
verzameld.
Nadat het monodisciplinair goed loopt en er informatie is verzameld, wordt gezamenlijke
coördinatie wel van belang. De hoeveelheid aanwezige diensten maakt dit ook noodzakelijk: “Dan heb
je al drie partijen die verantwoordelijk zijn voor het incident. Dan heb je gecoördineerde aanpak
nodig. Dat heet GRIP. Het werd daarom heel snel GRIP 1. Op het moment dat het GRIP 1 is dan
verklaar je eigenlijk gezamenlijk al dat het een gezamenlijke aanpak is.” (Calamiteitenmanager).
Opschaling is dus noodzakelijk vanuit het oogpunt van coördinatie, maar ook om de verzamelde
informatie te delen. Er is echter bij de verschillenden diensten niet altijd sprake van bereidheid om op
te schalen naar een GRIP situatie, om te komen tot een gecoördineerde aanpak.
Figuur 5 Verloop opschaling
De pijl tussen ‘Mono’ en ‘Multi’ is dan ook om deze reden onderbroken in Figuur 5. De GAGS die
aanwezig was op dag twee van het incident verwoord dit duidelijk: “Hoe meer mensen erbij betrokken
33 | P a g i n a
worden hoe moeilijker het wordt. Daarom heb je ook vaak het idee dat ze niet graag opschalen van
GRIP 1 naar GRIP 2.” Ondanks dat bekend is dat informatie gedeeld dient te worden en afstemming
noodzakelijk is, wordt er niet graag opgeschaald. Dit wordt ook door de OvD-B aangegeven: “…
eigenlijk niet moet willen om te gaan proberen om in die eerste chaos fase, het eerste kwartier, om dan
een hele zware structuur op te zetten met informatievoorziening. Het voegt niks toe. Hoe meer
informatie je krijg hoe meer je moet analyseren en hoe moeilijker het daarmee een kort en bondig
besluit te nemen en actie uit te zetten. Het lijkt heel mooi. … Leuk, maar je hebt het niet meteen nodig.
Moet je ook niet willen. Werkt alleen maar averechts.” Dat je eerst een eigen beeld wilt creëren
voordat je in overleg gaat is een logische stap; zoals ook de andere respondenten aangeven. Echter er
is ook noodzaak om het proces van monodisciplinair handelen zo kort mogelijk te houden, zodat het
multidisciplinaire proces van start kan gaan. Er is immers behoefte aan elkaars informatie en
gezamenlijke afstemming, wat de HOvDs ook aangeven. Ook de OvD-G erkent de noodzaak van het
gezamenlijk afstemmen: “Ja. Je weet dat je elkaar nodig hebt op een gegeven moment. Je wil eerst je
eigen beeld creëren. Het heeft geen zin om een overleg in te gaan als je nog niets weet. Dus je
probeert zo snel mogelijk in korte tijd je eigen beeld te krijgen.” Vroegtijdige opschaling blijkt dus
niet zinvol, omdat het eerst noodzakelijk is dat alle diensten hun eigen beeld opstellen en hun eigen
processen in orde brengen. Hierna is het wel noodzakelijk dat er gemeenschappelijk wordt opgetreden
om zo de verschillende informatie te delen. Echter over de noodzaak van opschaling wordt door de
respondenten verschillend gedacht, wat een negatief effect heeft op het delen van informatie.
5.4 Contact
De mate van informatie-uitwisseling, betekenisgeving en afstemming wordt beïnvloed door de mate
van contact die er is tussen de verschillende diensten. Immers wanneer er meer contact is, is er meer
tijd om elkaar uitleg te geven waardoor duidelijk wordt wat er met bepaalde informatie wordt bedoeld.
Daarnaast leidt meer contact ook tot betere coördinatie aangezien de diensten dan meer op de hoogte
zijn van elkaars werkwijze. In Tabel 4 op pagina 34 is de mate van contact binnen het CoPI
weergegeven. Met mate van contact wordt hierbij bedoeld de mate waarin informatie wordt
uitgewisseld tussen twee hulpverleners. Dit kan zowel face-to-face zijn als telefonisch. De tabel is
opgesteld aan de hand van data uit de interviews en gedetailleerde rapporten van het incident. Er is
hierbij gekeken naar of er gesproken werd over enige contactmomenten en of er tijdens deze
contactmomenten informatie werd uitgewisseld. De GAGS is ook in deze tabel opgenomen, omdat de
GAGS in crisissituaties veel contact heeft met de leden van het CoPI; ondanks dat hij/zij over het
algemeen op afstand opereert.
34 | P a g i n a
Tabel 4 Mate van contact
HOVD OVD-B OVD-G OVD-P Cal.man. GAGS AGS IC CoPI
HOVD ++ + + + - ++ ++
OVD-B ++ +/- + + - + -
OVD-G + +/- + - ++ + -
OVD-P + + + + - - -
Cal.man. + + - + - - -
GAGS - - ++ - - ++ -
AGS ++ + + - - ++ -
IC CoPI ++ - - - - - -
5.4.1 Hoge mate van contact
In Tabel 4 is zichtbaar dat vooral binnen de eigen dienst veel contact is geweest. Zo heeft de HOvD
veel contact met de OvD-B en de AGS. Naast deze contacten is tijdens de interviews gebleken dat er
normaal gesproken veel contact is tussen de brandweer en GHOR. Dit komt doordat beide diensten op
eenzelfde manier optreden tijdens een incident en ook overeenkomende verantwoordelijkheden
hebben: “Brandweer is gericht op hulpverlening en dienstverlenging. Geneeskundige is gericht op
hulpverlenging en dienstverlenging.” (OvD-B). In Tabel 4 zijn een aantal hokjes groen. Deze hokjes
zullen nu nader worden toegelicht. De GAGS en de AGS hebben ook tijdens het incident veel contact
met elkaar gehad en om die reden staat er twee keer een + bij hen in Tabel 4. Ook buiten de incidenten
om hebben ze veel contact met elkaar. Ze weten dan ook veel van elkaars werkwijze waardoor ze
weten wat de ander wil en doet. De AGS stelt ook in het interview: “Wij begrijpen elkaar met een half
woord.” De goede samenwerking tussen GAGS en de AGS komt ook duidelijk naar voren in het
volgende citaat van de GAGS nazorg: “Dan is het heel moeilijk om als enige inhoudsdeskundige aan
tafel (de brandweer zat er niet bij) om mensen te overtuigen.” Hier wordt dus door de GAGS
aangegeven dat ze andere personen moeilijker kan overtuigen zonder de aanwezigheid van de AGS.
Ze weet dat ze samen sterker staan. Tussen hen is er dan ook sprake van een sterke vertrouwensband:
“Wij kennen de brandweer persoonlijk. Ik vertrouw die mensen blindelings. De AGS heb ik het nu
over. Die mensen die ken ik.” Ze weten ook wat de gevolgen van een bepaalde actie of een bepaald
besluit ten tijde van een crisissituatie kan hebben voor de ander. Dit was ook zichtbaar tijdens de
gasexplosie. De AGS wist dat het besluit tot ontruiming grote gevolgen zou hebben voor de GHOR en
informeerde om die reden dan ook direct de GAGS. Ook is bekend wat de één aan de ander heeft en
op welk gebied de één meer kennis heeft dan de ander.
Ondanks dat de brandweer en GHOR veel overeenkomsten vertonen, is er daarentegen maar
weinig contact geweest tussen de OvD-B en OvD-G gedurende het onderzochte incident. Om die
reden is het contact tussen de OvD-B en de OvD-G met een +/- aangegeven. Een verklaring hiervoor
komt van de OvD-G die aangeeft dat dit kwam door de aanwezige OvD-B: “Op een gegeven moment
spreek je wel dingen uit en dan pak je het wel weer op, maar hier was weer een beetje hetzelfde
35 | P a g i n a
verhaal. Het was meer dat hij altijd weg was.” De aanwezige OvD-B heeft zich meer monodisciplinair
dan multidisciplinair opgesteld, waardoor er weinig contact is geweest tussen hem en de OvD-G op
dag 1. Dit is ook zichtbaar wanneer naar zijn bereidheid tot opschaling wordt gekeken. Hierover geeft
hij, zoals in de voorgaande paragraaf ook is aangegeven, dat hij niet te snel wil opschalen. In het CoPI
is er wel contact tussen hen geweest. Normaal gesproken is het contact tussen de OvD-G en OvD-B
ook buiten het CoPI beter en kunnen de twee diensten goed met elkaar afstemmen en zal er meer
contact zijn tussen beiden.
Over het contact tussen de politie en de andere diensten kan uit de interviews worden
opgemaakt dat er wel contact was. Dit in tegenstelling tot het verleden. Zo geeft de OvD-G aan: “Ik
weet dat ze de naam hebben eigenwijs te zijn.” Hieruit valt op te maken dat de samenwerking niet
altijd goed verliep en er van de politie een zeker beeld is ontstaan bij de overige hulpdiensten. Het
contact tussen de politie en andere diensten was tijdens een crisissituatie minder doordat het voor de
andere diensten vaak niet goed duidelijk was wie er nu verantwoordelijk is bij de politie. Er wordt
door de verschillende respondenten aangegeven dat vaak tijdens beslissingsmomenten door de politie
werd aangeven dat ze dat hogerop moesten gaan navragen. Hierdoor ontstaat ook het beeld dat er niet
goed met de politie kan worden afgestemd en dit de coördinatie negatief beïnvloedt. Tegenwoordig
gaat het beter in het CoPI, doordat er sneller een hogere functionaris van de politie ter plaatse is, zoals
de HOvD van dag twee aangeeft: “Bij GRIP gaat het over het algemeen wel goed, omdat ze
tegenwoordig wel een ander poppetje in het CoPI zetten. Tegenwoordig is dat de wijkteamchef die er
in komt. Die moet over het algemeen wel van het bureau of van huis komen. Duurt wel wat langer.”
Tijdens het incident met de gasexplosie was ook deze functionaris van de politie aanwezig, waardoor
de besluitvorming in het CoPI niet werd gehinderd. In het verleden zat er vaak een Inspecteur van
Dienst die minder bevoegdheden had, waardoor besluitvorming en ook de coördinatie langer duurde.
De brandweer, GHOR en gemeente zijn tegenwoordig ook meer op de hoogte van de
verantwoordelijkheden die bij de politie liggen. Hierdoor neemt het contact ook toe aangezien je dan
weet waar je de ander op kan aanspreken. Dit blijkt ook uit het feit dat de OvD-B zich op dag 1 in het
begin bezighoudt met politieprocessen: “je moet je dan ook met politieprocessen gaan bezig houden.”
Het gaat dan wel om de verantwoordelijkheden op hoofdniveau. De respondenten geven namelijk te
kennen dat ze niet op de hoogte zijn van alle activiteiten van de politie. Een oorzaak hiervoor kan
worden gevonden in de manier van optreden van de politie. Deze verschilt namelijk met die van de
brandweer en GHOR. De politie is bezig met handhaving van de openbare orde. Terwijl de brandweer
en GHOR bezig zijn met hulpverlening zoals eerder aangegeven. Een oorzaak die het contact tussen
de politie en brandweer en GHOR matigt is het feit dat de organisatiecultuur van de politie dusdanig
afwijkt van de brandweer en GHOR dat je minder snel op de hoogte bent van elkaars organisatie.
Hierdoor is er sprake van enigszins minder contact doordat de hulpverleners zich vanuit de cultuur van
hun organisatie met andere aspecten bezighouden.
36 | P a g i n a
5.4.2 Lage mate van contact
In Tabel 4 zijn ook een nog een aantal afwezige contacten zichtbaar. De ontbrekende contacten, die
rood gekleurd zijn, zullen worden toegelicht. Zo had de Informatie Coördinator opvallend genoeg het
minste contact met de andere leden van het CoPI gedurende het incident. Dit is zichtbaar door middel
van de mintekens in Tabel 4. Eigenlijk had hij alleen maar contact met de HOvD en via hem probeerde
hij dan ontbrekende informatie te achterhalen. Nu is dit beter geregeld: “Wat je nu ziet is dat de
Informatie Coördinator zelf op de politie afstapt. Dat hij zegt: “ik mis hier nog wat informatie kan je
die achterhalen voor mij” of dat je zelf even naar de bron kan waar ik die informatie zelf kan halen.”
(IC CoPI). Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in het feit dat dit de eerste keer was dat de
Informatie Coördinator aan het CoPI werd toegevoegd. Uit de interviews kwam naar voren dat de
deelnemers van het CoPI moesten wennen aan zijn aanwezigheid en zelf moest hij ook nog zijn rol in
het geheel vinden. Het aantal informele kanalen (Figuur 4, blz. 30) zal hierdoor tijdens het
onderzochte incident naar alle waarschijnlijkheid groot zijn geweest. Doordat de HOvDs de Informatie
Coördinator tegenwoordig meer accepteren en hem meer vrijheid geven, heeft dit geleid tot een
verbeterde positie van de Informatie Coördinator tijdens latere incidenten: “De rol is meer ontwikkeld.
Meer geaccepteerd geraakt. Dat komt ook meer, omdat de leiders CoPI hen meer vrijheid geven,
omdat ze zien dat het toegevoegde waarde heeft. In het begin waren ze toch een beetje angstig, omdat
het toch verantwoordelijk die ze dan weggeven zeg maar aan iemand.” (IC CoPI).
Ook opmerkenswaardig is het ontbreken van contact tussen de Calamiteitenmanager en de
OvD-G gedurende het incident. Dit is opvallend aangezien er toch tijdens dit incident bewoners
bezorgd waren over hun gezondheid. Noch de OvD-G, noch de Calamiteitenmanager spreekt over enig
contact tussen beide personen. Ook in de rapporten wordt geen melding gemaakt van enig contact. Het
contact tussen hen is dan ook gewaardeerd met een – in Tabel 4. De OvD-G geeft alleen aan dat de
gemeente aanwezig was in het CoPI: “Naar gelang wie er komt, zit je met de brandweer en politie om
tafel. In dit geval was de gemeente oh nee dat was maandag.” Dit is de enige referentie naar een
mogelijk contact; meer wordt er niet over gezegd. Deze twee diensten zullen dan ook niet veel van
elkaars werkwijze weten en zullen ook weinig informatie hebben gedeeld. Er zijn wel
contactmomenten geweest in het CoPI, omdat zij hier beiden aan deelnamen. Echter, tijdens het
onderzochte incident is er naar alle waarschijnlijk weinig interactie geweest. De betekenis die aan
informatie wordt gegeven kan dan ook moeilijk worden overgedragen. Uit de interviews kwam ook
naar voren dat de gemeente eerst nog niet veel betrokken werd in het CoPI waardoor er enigszins
sprake was van een vreemde eend in de bijt. De respondenten geven dan ook aan dat het belangrijk is
dat de gemeente er vaker bij wordt betrokken zodat er meer contact is. Zo geeft de HOvD van dag één
aan “Ja, precies. Dat vind ik wel een mooie conclusie dat het openbaar bestuur er vaker bijzit.”
Tussen de (Geneeskundig) Adviseur Gevaarlijke Stoffen en de politie was weinig tot geen
contact. Dit is niet heel opvallend aangezien het contact normaal gesproken via de OvD-B en OvD-G
verloopt. De AGS spreekt als enige wel over een contactmoment met de politie tijdens een ander
37 | P a g i n a
incident waarbij een woning vol gas stond. “Ik zeg: “Als de boel vol gas staat en er komt een kogel die
trekt een vonkje dan zegt hij als nog poef.” Hij zegt: “Nee, we schieten niet met kogels we schieten
met bonenzakjes. Daar krijg je geen vonken van.” (AGS). Doordat er dus maar weinig contact is
tussen de politie en AGS, is de AGS ook niet volledig op de hoogte van de werkwijze van de politie.
Ditzelfde is terug te zien bij de GAGSen die allebei aangeven weinig van de politie te weten.
5.4.3 Belang van contact
Zoals duidelijk is geworden, leidt veel contact tot meer kennis van en ervaring met de processen en
werkwijzen van andere diensten wat van belang is tijdens een incident. Het belang van kennis en
ervaring is geïnventariseerd in Tabel 5 (p. 38). Te weinig kennis van en ervaring met andere diensten
kan nadelig zijn zoals blijkt uit Tabel 5. Kennis van en ervaring met anderen diensten biedt de
mogelijkheid om te komen tot snellere coördinatie. Zo is te lezen in Tabel 5 dat de AGS de GAGS
informeert waardoor de GAGS zich alvast kan voorbereiden op wat komen gaat. Het belang van elkaar
kennen wordt ook erkend door de OvD-B die stelt dat afstemmen daardoor een stuk makkelijk gaat.
Dit is ten tijden van een crisissituatie uiteraard cruciaal aangezien er anders veel meer tijd verloren
gaat met coördinatieactiviteiten. Wanneer de verschillende diensten elkaars werkgebied kennen is ook
sneller duidelijk hoe de acties in elkaar vallen zoals de Calamiteitenmanager aangeeft: “Je weet wat je
aan elkaar hebt.” Weinig tot geen kennis en/of ervaring met andere diensten heeft een negatief effect,
zoals ook blijkt uit het citaat van de HOvD: “…dan ga je zeker zien dat zij de eerste keren dat het
gebeurd ze er onwennig in zitten.” Zodoende is het moeilijker om met elkaar af te stemmen en zal
coördinatie meer tijd vergen. Te veel kennis en ervaring kan ook een negatief effect hebben zoals
blijkt uit Tabel 5: "Het zijn vaak mensen die jarenlang met elkaar werken. Of in ieder geval met de
discipline werken. Die denken van ohja zo doen we het al een tijdje. Dat klopt. Alleen formeel ben ik
eindverantwoordelijke. Ik kan er ook op worden aangesproken. Als hij wat roept en ik zit er bij en ik
zeg niets." (OvD-G). Hieruit blijkt dus dat te veel ervaring het proces in de weg kan staan, waardoor er
bijvoorbeeld voor elkaar wordt gesproken. In een crisissituatie is het juist van belang, zoals eerder is
aangegeven, dat de informatie zuiver wordt gehouden, omdat er anders mogelijk problemen kunnen
ontstaan op het gebied van verantwoordelijkheid.
38 | P a g i n a
Tabel 5 Kennis en ervaring andere diensten
OvD-G GAGS HOvD OvD-B AGS Calamiteitenmanager
Voordelig
"Je komt elkaar tegen en
je oefent veel dus in die
zin bouw je wel wat op. Je
zit in de processen. Dat is
wel zo iedereen denkt
vanuit zijn proces. Ik ken
de brandweer processen.
Die zou ik moeten kennen
tot op zekere hoogte. Ook
de politieprocessen. Ik
weet waar ik de ander op
mag aan spreken. "
"Mijn idee is dat we dat
toch al jaren hebben
afgesproken, dat zij ons
dan even een belletje
geven. Dat doet de AGS
dus ook: “Ik sta hier bij
een incident er is nog
niemand blootgesteld,
met die en die stoffen.”
Dan weet je het maar
alvast, want dan kan ik
mij alvast inlezen op
fenol." (GAGS nazorg)
"Je komt ook permanent
dezelfde mensen tegen.
Dat werkt op den duur zo
super simpel. Ik heb jou
drie keer meegemaakt in
een incident dus ik weet
hoe je doet of denkt. Jij
weet ook hoe ik de
vergadering leidt.”
(HOvD dag 1)
"Nee, dat is ook een
kwestie van dat je op
de hoogte bent van
elkaars werkwijze en
belangen enzo."
"Je kan hebben dat je
toevallig dat je een
relatief onervaren
officier van de politie
hebt. Dan moet je nog
wat meer uitleggen en
afstemmen. Als hij wat
meer ervaren is dan
loopt het wat
soepeler."
"Ik heb gelijk contact
opgenomen met mijn
collega bij de GGD.
Dit wordt namelijk een
heel verhaal over
nazorg, want nu gaan
er mensen wat ik niet
wil ontzettend
overdreven reageren
op een asbestverhaal
waar we net een
aantal jaren vanaf
waren."
"Bij het incident was het
toevallig dat we vlak
daarvoor ook drie grote
rampen hadden met
dezelfde mensen. Dat
werkt. Dat helpt
gewoon. Je weet wat je
aan elkaar hebt."
Te weinig
"Iedereen heeft zijn eigen
proces. Het geheel is meer
dan de som der delen. Dat
is hier van toepassing.
Soms is het onwetendheid
in de processen van
anderen. Hij zei alleen:
“Dit is het.” en toen
vertrok hij weer."
"Wij zijn ook vrij nieuw.
Het zal wel een periode
van wennen worden."
(GAGS dag 2)
"Soms zie je dat er nieuwe
spelers zich aanbrengen
in dit spel en die moeten
er aan wennen. We
proberen het stadsdeel en
in ieder geval de
gemeente structureel in
ons CoPI te krijgen dan
ga je zeker zien dat zij de
eerste keren dat het
gebeurd ze er onwennig
inzitten." (HOvD dag 2)
39 | P a g i n a
Kennis van en ervaring met andere diensten levert dus over het algemeen voordeel op. Echter dit gaat
niet in alle gevallen op zoals bij de Geneeskundige Adviseurs Gevaarlijke Stoffen. Kennis en ervaring
leiden er dan toe dat wordt gedacht dat personen het zelf wel kunnen (Tabel 6). Hierdoor kunnen
verkeerde beslissingen worden genomen die óf niet noodzakelijk waren geweest óf wel grote gevolgen
hebben. Terwijl er een adviseur is die hiervoor is opgeleid om advies te geven, wordt er toch
vertrouwd op de eigen kennis en ervaring. Zelfs binnen de eigen keten zoals blijkt uit het eerste citaat
van de GAGS in Tabel 6 kan dit voorkomen.
Tabel 6 Kennis & Ervaring
GAGS
"en de HSGHOR die denkt. Ja,
maar ik weet het allemaal wel
hoor. Ik kijk even in het
chemiekaartenboek." (GAGS
nazorg)
"Ja, misschien is dat het
inderdaad wel. Dat is wat ik bij
deze mensen proef. Ik heb zoveel
jaar ervaring en ik heb het altijd
zo gedaan." (GAGS nazorg)
"Dat is ook wel grappig. Op basis
van het onderbuik gevoel is een
heel kinderdagverblijf afgevoerd
naar een ziekenhuis vanwege
koolmonoxide. Als ze de GAGS
erbij hadden gehaald, hadden wij
kunnen bekijken hoeveel is er nu
gemeten, hebben mensen
klachten." (GAGS nazorg)
"Een dokter die zegt we doen die
en die behandeling volg je ook
niet blind. Je gaat toch je eigen
weg ook al is dat niet het beste.
Dat was nu denk ik ook zo."
(GAGS dag 2)
Misschien dat dit komt doordat ze nog niet zo heel lang mee draaien, zoals ook blijkt uit het citaat van
de GAGS in Tabel 6. Ditzelfde is namelijk ook te zien bij de Informatie Coördinator die voor het eerst
meedraaide tijdens dit incident. De HOvD was volgens hem nog niet gewend om met hem samen te
werken waardoor hij nog niet alle vrijheid kreeg. De Informatie Coördinator speelde om die reden
gedurende het incident zijn vragen via de HOvD in plaats van dat hij zelf achter de informatie aanging
bij de andere diensten. Dit leidt tot vertraging, omdat hij het niet direct kan vragen.
40 | P a g i n a
5.5 Betekenisgeving
Het incident dat als case diende voor dit onderzoek betreft een incident waarbij asbest wordt
geconstateerd. Uit de transcripten is naar voren gekomen dat er tussen de verschillende diensten en
beroepen verschillen zit in de betekenisgeving aan asbest. Zo is de ene dienst veel meer bezig met het
gevaar dat er van asbest uit gaat dan de andere dienst. Om hier beter inzicht in te krijgen is Figuur 6
opgesteld. Dit figuur biedt een grafische weergave van de betekenis die wordt toegekend aan asbest
vanuit een dienst dan wel beroep. Het is opgesteld aan de hand van de data uit de interviews. Hoe
verder de dienst of beroep van asbest af staat hoe meer ‘angst’ er is voor asbest. ‘Angst’ moet hier
worden opgevat als dat de personen die deel uit maken van een Community of Practice als
bijvoorbeeld de AGS een bepaalde mate van angst hebben ten opzichte van asbest. Daarnaast wordt er
ook gekeken naar het beroep als geheel zoals de brandweer. In Figuur 6 ontbreekt de OvD-P, omdat
over hem te weinig gegevens zijn verkregen met betrekking tot asbest waardoor zijn mate van angst
niet kon worden bepaald.
Figuur 6 Betekenisgeving asbest
41 | P a g i n a
Geen angst
Zoals te zien is in Figuur 6 zitten de AGS en de GAGS allebei het dichtst bij asbest. Dit geeft aan dat
zij dus weinig angst voor asbest hebben. De AGS geeft vooral in het interview aan dat de reactie van
anderen ten opzichte van asbest overdreven is: “We hebben vroeger heel veel asbestpaniek gehad en
de afgelopen jaren is de asbestpaniek een beetje normaler gezond verstand geworden en er zijn veel
ergere dingen dan asbest en je moet niet zo verschrikkelijk overdrijven.” Hieruit komt goed naar voren
dat zij asbest niet als gevaarlijk ervaart. Ze is het dan om die reden ook niet eens met de grote
ontruiming van de appartementen. Ditzelfde is terug te zien bij de GAGS die de nazorg leidde: “Dat
betekent dat het dus dan, maar een korte blootstelling was van mensen. Je loopt pas risico op kanker
als je langdurig aan hoge concentraties wordt blootgesteld. Dat is een hele vage term natuurlijk. Als
je heel kort aan een beperkte hoeveelheid een beperkte hoeveelheid vezels dan is het risico op asbest
gerelateerde kanker heel erg klein. Heel erg klein. Er is ook zoveel asbest in de wereld.” Hieruit kan
worden opgemaakt dat door de kennis en ervaring van een GAGS asbest veel minder als iets angstigs
wordt gezien. Ook de GAGS die dag twee aanwezig was kijkt op deze manier tegen asbest. De
personen met veel kennis en ervaring op het gebied van gevaarlijke stoffen schatten een gevaarlijke
stof ook veel minder in als zijnde gevaarlijk. Een GAGS en AGS die dus vaker vanuit zijn of haar
functie in contact staat met gevaarlijke stoffen, geeft een andere betekenis aan een gevaarlijke stof dan
andere beroepen en/of functies. Om die reden is het dan ook zo dat de overige functies en beroepen
verder van asbest af staan.
Weinig angst
De HOvD heeft op zichzelf geen reële angst voor asbest, omdat hij van zijn AGS te horen krijgt hoe
gevaarlijk de stof is. Echter, de HOvDs geven in de interviews aan dat zij verder dienen te kijken dan
alleen de gevaarlijke stof. Zij moeten ook rekening houden met de reacties van bevolking en het OT en
BT. Door hen wordt toch anders gereageerd op asbest. Er moet ook worden gedacht aan de politieke
gevolgen van een dergelijke gasexplosie zoals de HOvD van dag twee aangeeft: “Ik snap het wel. Ik
snap ook dat er voor de burgemeester gevolgen aan zitten”. Daarnaast is er ook een verschil in risico-
acceptatie wat een HOvD ziet een waarop hij dus zijn besluiten neemt: “Het is een risiconiveau dat je
acceptabel vind.” (HOvD dag 1). Om die redenen staat de HOvD toch wat verder van asbest af dan
een AGS of GAGS. De OvD-B staat ook net wat meer van asbest af. Hij heeft minder vaak direct te
maken met gevaarlijke stoffen waardoor hij toch net wat anders aan kijkt tegen asbest dan
bijvoorbeeld de AGS. Ook geeft de HOvD van dag 1 aan: “In het nazorgtraject moet je het goed
vertellen. Jullie hebben daar gelopen alles is nat gespoten, de hoeveelheden waren klein. Het zit
misschien onder je laarzen, maar die hadden we afgespoeld. Er was dus wel wat onrust.” Bij de OvD-
B was echter geen sprake van grote onrust zoals bij de spuitgasten het geval was. Om die reden staat
de OvD-B net wat verder van asbest af dan de HOvD. De OvD-G staat ook wat meer van asbest af dan
de AGS en GAGS. Hij stelt het volgende over dit verschil in betekenisgeving wat dit goed duidelijk
42 | P a g i n a
maakt: “Wat lastig is bij dit soort processen. Een AGS weet heel goed hoe je er mee om moet gaan.
Alleen je weet niet wat het effect is. Je kan vanuit je professie wel heel makkelijk doen, niet dat ze dat
deed want ze gaf al zelf heel reel aan wat de gevaren zijn, alleen daar schuilt dan wel in het valt wel
mee.” Met dit citaat wordt duidelijk dat er verschil is in betekenisgeving tussen de OvD-G en de AGS.
Beiden hebben geen angst ten opzichte van asbest, maar de OvD-G ziet wel in dat het effect van asbest
op omwonenden beangstigender kan zijn dan wat de AGS ziet. De AGS bekijkt asbest echt vanuit haar
professie. Om deze reden staat de OVD-G dan ook op enige afstand van asbest.
Redelijk tot veel angst
Dat de brandweer als beroep verder van asbest afstaat komt door het feit dat er uit de interviews naar
voren kwam dat er onrust heerste onder de brandweerlieden die ter plaatse waren, afgezien van de
HOvD, OvD-B en AGS. Zoals eerder aangegeven is de HOvD namelijk naar de kazerne geweest om
hen uitleg te geven over de vorm van asbest en de ernst ervan. Hiermee wordt dus zichtbaar dat er
binnen één en hetzelfde beroep duidelijke verschillen zichtbaar zijn met betrekking tot
betekenisgeving aan informatie.
De Calamiteitenmanager heeft ook tot op zekere hoogte angst voor asbest. Hij geeft aan: “Een
Adviseur Gevaarlijke Stoffen die gaat dagelijks met gevaarlijk stoffen om. Die zijn heel nuchter.
Terecht. Heel goed van die mensen. Alleen als er asbest is vrijgekomen dan gaan er allerlei bellen
rinkelen bij bewoners. Lampen gaan aan. Asbest is gewoon niet goed.” Dit citaat maakt tevens het
verschil in betekenisgeving duidelijk tussen de AGS, GAGS en gemeente op het gebied van
gevaarlijke stoffen. Bij de gemeente en de Calamiteitenmanager was er dan ook zorg over het feit of
het asbest gevaarlijk was voor het personeel. Zij dachten: “het blijft toch asbest en is dus gevaarlijk”.
Dit verschil in betekenisgeving wordt erkend door beide GAGSen en de AGS. Er wordt door hen
aangegeven dat er een bepaalde mate van angst zit bij de gemeente met betrekking tot asbest. Een
Calamiteitenmanager staat daar dan weer wat minder angstig tegenover dan bijvoorbeeld een
wethouder. Dit komt waarschijnlijk doordat de Calamiteitenmanager ook aanwezig was bij het
incident en daar een beeld krijgt van hoe het er aan toe gaat. Een ander aspect van de gasexplosie, de
inschatting van de verspreiding van asbest, wordt ook door de Calamiteitenmanager en de AGS anders
ingeschat. Zo geeft de Calamiteitenmanager aan: “Ik zeg tegen de gemeente: “Goed als de ramen stuk
zijn en er is een explosie geweest waardoor je een luchtdruk golf hebt dan is de kans groot dat op al
die balkons asbest ligt. Misschien ligt er wel asbest in de woning als al die ramen stuk zijn. Plus het
feit dat iedereen op zijn balkon stond.” Hij ziet dus meer gevaar van de verspreiding van het asbest
dan de AGS die stelt: “Ik wilde ook weten waar het dan verspreid is. Ik had de brokstukken beneden
kunnen zien. … Balkons zijn schoon dan ligt er ook niks binnen. Zelfs als de mensen buiten hebben
gestaan en zitten te kijken en er ligt niks op de balkons hebben ze ook niks naar binnen kunnen lopen
want het ligt daar niet buiten.” Aan dezelfde informatie, het gegeven dat de ramen kapot zijn en
bewoners zijn op de balkons, wordt dus een andere betekenis toegekend. Immers de AGS gaat er veel
43 | P a g i n a
rustiger mee om en trekt de conclusie dat wanneer er geen asbest op het balkon ligt dit ook niet in de
woning zal liggen. Aan de andere kant denkt de Calamiteitenmanager veel eerder dat er asbest binnen
ligt.
De politie staat net als de gemeente ook ver van asbest vandaan, omdat er bij hen angst was
voor de gevolgen van asbest. Dit is door vrijwel alle respondenten aangegeven. Waarschijnlijk heeft
dit meer te maken met het feit dat zij net als de gemeente geen (Gezondheidskundig) Adviseur
Gevaarlijke Stoffen hebben en er ook in hun training minder bij wordt stilgestaan. Hun kennis van
gevaarlijk stoffen is dus minder zoals de GAGS van dag twee aangeeft: “De politie weet natuurlijk het
minst van de stoffen af. Die zijn relatief gezien het snelst ongerust.” Ook de andere respondenten
geven dit als reden voor het feit dat er bij de politie meer angst is voor asbest. Ondanks deze
verschillen in betekenisgeving tussen de diensten zijn degenen die in het CoPI zitten het over het
algemeen genomen met elkaar eens. Het volgende citaat maakt dit goed duidelijk: “Ik denk dat de
betekenis aan informatie in het CoPI ging het gewoon goed. Heeft ook een oorzaak. Je zit in een keetje
en je zit op de plek waar het gebeurd.” (Calamiteitenmanager).
De voorgaande uitspraak van de Calamiteitenmanager geeft direct een verklaring waarom er in
het OT en BT een andere betekenis wordt toegekend aan informatie. Zij zitten namelijk niet op
dezelfde plek en maken ook geen deel uit van het CoPI. Het OT en BT gaven dan ook een andere
betekenis aan asbest gedurende het incident. “Qua gevaar dus niet noodzakelijk, maar politiek gezien
om de onrust weg te halen snappen wij het helemaal als het leeggehaald moet worden.” (HOvD dag
2). Zoals de HOvD aangeeft zijn het OT en BT meer bezig met het feit dat asbest leidt tot onrust en
ook politieke gevolgen heeft. Als gevolg daarvan heerst er meer angst voor asbest aangezien zij hier
meer gevolgen aan verbinden. Tevens is er minder kennis van asbest wat volgens de
(Gezondheidskundig) Adviseurs Gevaarlijke Stoffen leidt tot meer angst voor asbest. De afstand die
het OT en BT hebben ten opzichte van het incident zorgt ook voor een andere betekenisgeving: “Het
CoPI staat misschien wel een beetje emotioneel. Dat valt wel mee. Wij kunnen best denken en we de-
escaleren de boel. Er speelt wel veel emotie om ons heen. Dat raakt je soms. ... Je mag het best
heroverwegen. Niet van alle kanten tegen het licht houden. Laten we nou eens wat gaan doen.”
(Calamiteitenmanager). Er wordt dus in het OT en BT gedacht dat de betekenis die het CoPI toekent
aan informatie wordt beïnvloed door emoties. Om die reden wordt de informatie en betekenis opnieuw
door hen bekeken aan de hand van de beschikbare informatie. Een andere reden waarom de
betekenisgeving kan verschillen is het verschil in risico dat je wilt nemen: “Het bestuur is wat
risicomijdender dan de hulpdiensten. Hulpdiensten accepteren wat sneller risico’s. Ik weet niet wat
goed of fout is. Vanuit hun eigen overwegingen en achtergrond is het ongetwijfeld verklaarbaar. Over
het algemeen is het zo dat hulpdiensten op een hoger risico niveau gaan zitten.” (HOvD dag 1). Dit
komt doordat de verschillende Communities of Practice in meer of mindere mate in contact komen
met gevaarlijke situaties. De leden van het CoPI als CoP hebben veel vaker te maken met gevaarlijke
44 | P a g i n a
situaties en staan hier ook dichter op dan de leden van het OT en BT. Hiermee valt ook weer het
verschil in betekenisgeving aan asbest te verklaren.
5.5.1 Betekenisgeving tijdens andere incidenten
Naast dat er duidelijke verschillen zichtbaar zijn op het gebied van betekenisgeving aan asbest, zijn er
ook op andere fronten verschillen in betekenisgeving zichtbaar. Deze kwamen voornamelijk voor
tijdens andere incidenten die de respondenten hebben meegemaakt. Zo geeft zowel de brandweer als
GHOR aan dat er door de politie een andere betekenis wordt toegekend aan rook. De brandweer en
GHOR zien veel beter in dat rook gevaarlijk is. De politie denkt bij rook niet automatisch aan
ademhalingsproblemen en dergelijke. Er wordt dan ook wel gesproken over blauwe meetbuisjes als
het gaat om de politie, zoals de Informatie Coördinator aangeeft: “Daarom heb je het over blauwe
meetbuisjes als er over de politie wordt gesproken. Die gaan overal staan en dan vallen ze vanzelf
om.” Een ander voorbeeld van verschil in betekenisgeving is te vinden tussen de brandweer en GHOR
op het gebied van slachtoffers. Een slachtoffer heeft voor de GHOR een hele andere betekenis dan
voor de brandweer: “De brandweer noemt alles slachtoffers. Een slachtoffer bij de geneeskundige tak
is een overleden persoon anders hebben ze het over een patiënt.” Uit dit citaat blijkt dus ook dat een
andere betekenisgeving grote gevolgen kan hebben. Tevens laat dit ook zien dat het belangrijk is om
informatie zuiver te houden. Tussen de brandweer en politie is er ook verschil in betekenisgeving aan
een incident zoals de AGS aangeeft: “Wij mogen niet meer blussen van de politie, want dan zouden we
sporen uitwissen, maar zij kunnen geen technisch onderzoek doen zolang ze in de rook staan.” Beide
diensten konden dus niet hun beroep uitoefenen, omdat zij een andere betekenis geven aan de brand.
In het geval van de brandweer betekent een brand dat deze dient te worden geblust, maar in het geval
van de politie betekent de brand informatie over de oorzaak. Ook blijkt tussen de AGS en GAGS dat
er op sommige aspecten sprake is van verschil in betekenisgeving: “de brandweer kijkt vooral naar
acute risico’s van stoffen. Van een brand of een vluchtige stof of asbest, maar wij houden ook heel erg
in ons hoofd: “Kunnen mensen hier weer wonen? Is het op lange termijn gevaarlijk of niet?” Dus de
brandweer kijkt naar veel hogere concentraties van stoffen dan wij.” (GAGS dag 2). Ondanks dat zij
dus veel met elkaar omgaan, geven ook zij op basis van hun beroep een andere betekenis aan dezelfde
informatie.
De HOvD van dag twee geeft als verklaring voor het verschil in betekenisgeving dat de
diensten ieder door hun eigen bril naar een incident kijken: “Ieder vanuit zijn eigen
verantwoordelijkheid.” De brandweer kijkt dus vanuit haar eigen verantwoordelijkheid net zoals de
GHOR, gemeente en politie dit doen. Dit brengt mogelijk negatieve consequenties met zich mee, zoals
hiervoor beschreven is en ook door OvD-G wordt aangegeven: “Daar hebben we wel soms strijd mee.
Als het echt niet anders kan gaan ze mee, maar liever niet. Ze willen die auto hier houden, want ze
moeten paraat blijven.” De politie heeft haar eigen verantwoordelijkheden en ook de GHOR heeft haar
verantwoordelijkheden. Hierdoor kan dit leiden tot wrijving tussen de verschillende diensten en kan de
45 | P a g i n a
onderlinge samenwerking afnemen. Ook de Calamiteitenmanager van de gemeente ziet dit probleem:
“Je mag het niet zeggen, maar er wordt erg in kokers gewerkt.” De verschillende hulpdiensten kijken
dus naar een incident vanuit hun eigen verantwoordelijkheden, omdat ze daar later op kunnen worden
afgerekend. Een verklaring die hiervoor wordt gegeven, is dat door de verschillende
bezuinigingsmaatregelen de diensten met minder personeel en materieel te maken hebben, waardoor
nog meer de focus komt te liggen op de eigen dienst. Zo werd aangegeven dat vroeger een ambulance
vaak een escorte kreeg van een politieagent, echter door de bezuinigingen is dit niet meer mogelijk.
Om die reden houdt de politie haar mankracht liever ter plaatse en stuurt deze niet meer mee met de
ambulance tijdens het vervoer naar het ziekenhuis. Ondanks deze verschillende brillen verloopt de
samenwerking goed, wat mede lijkt te komen door de opschaling: “Ja, heel erg verkokerd. De overige
diensten hebben dat ook altijd wel dat mensen verkokerd denken. Als men meer multidisciplinair heeft
opgeschaald zeker met GRIP dan zie je steeds meer begrip voor elkaars processen.” (HOvD dag 2).
De opschaling die dus niet altijd gewenst is, zorgt dus wel voor een andere blik op een incident. Er
wordt hierdoor meer samen gekeken naar een incident en hoe dit aan te pakken. De verschillende
perspectieven worden door de opschaling samengevoegd waardoor de hulpdiensten elkaar aanvullen
en er een beter beeld van de situatie ontstaat.
5.5.2 Betekenisgeving aan beroep
Dat er verschil in betekenisgeving zit aan informatie is duidelijk geworden uit voorgaande analyse.
Een ander verschil in betekenisgeving dat naar voren gekomen is, is het verschil in de betekenis die
wordt toegekend aan het beroep Hoofd Officier van Dienst. In totaal zijn er twee Hoofd Officieren van
Dienst gesproken. Beiden geven aan dat ze in het geval van een GRIP-situatie leider CoPI zijn. Dit
blijkt ook uit het volgende citaat van de Hoofd Officier van Dienst die de eerste dag aanwezig was:
“Nu is het op het moment van een GRIP situatie volstrekt helder. Ik ben leider CoPI. Ik moet dat
overleg gaan leiden.” Ook de Hoofd Officier van Dienst die de tweede dag aanwezig was maakt dit
duidelijk: “We hebben nog een tweede functie; dat is een multidisciplinaire functie, omdat wij vanuit
de brandweer verantwoordelijk zijn bij GRIP 1 situaties, leiding coördinatie. Wij vullen dan als HOvD
de leider CoPI rol. Wordt het een multidisciplinaire situatie dan nemen wij deze rol aan. Wij leiden
het hele incident ter plaatse.” Beiden geven aan dit aspect van hun beroep dezelfde betekenis. Echter
wanneer verder wordt gekeken, blijkt dat er toch verschillen zichtbaar zijn. Zo zegt de HOvD van dag
één: “Ik ben dus niet leidinggevend over politie en ambulance. Wel over de brandweer, maar dat komt
omdat ik uit de brandweerkolom kom en ik hoofd officier van dienst ben. Ik ben niet leidinggevend
over de politie, maar ik ben wel verantwoordelijk voor de afstemming.” Een HOvD is dus volgens hem
geen leidinggevende van alle diensten, maar de leider van het gesprek. Hij is aanwezig om er voor te
zorgen dat er niet eindeloos wordt vergaderd, maar dat er daadwerkelijk afstemming wordt bereikt
tussen de verschillende aanwezige partijen. Dit staat enigszins haaks op de uitspraken van de HOvD
van dag twee: “Als ik aankom als leider CoPI ben ik de baas over de brandweer, maar ook over de
46 | P a g i n a
ambulance en politie. Dat accepteren ze.” Het wordt dus duidelijk dat beide HOvDs een andere
invulling geven aan hun beroep. Immers de HOvD van dag twee stelt dat hij de baas is over de andere
diensten ter plaatsen. Dit wordt nog versterkt door een tweede citaat van hem: “het voorbeeld van de
boot met de radio actieve stoffen, dat de officier van justitie gewoon het CoPI binnen stapt. Die stelde
zich ook onderdanig op naar mij als leider CoPI. Dat is heel mooi. Die accepteerde het gezag van het
CoPI ook als besluitvormende gremium daar.” Het woord onderdanig geeft aan dat hij de HOvD meer
ziet als iemand die de baas is ten tijden van het incident. De HOvD van dag één ziet zichzelf meer als
een sturend persoon die het gesprek leidt wat ook weer blijkt uit het volgende citaat van hem: “Ik ben
leider CoPI. Ik moet dat overleg gaan leiden.” Personen met hetzelfde beroep kunnen dus een andere
betekenis geven aan wat hun rol precies is in het geheel. Dit heeft weer zijn effect op de coördinatie
tussen de verschillende diensten. Immers wanneer een HOvD zichzelf meer ziet als de leider zal er
meer een brandweerkleur aan het incident worden gegeven, dan wanneer deze persoon zichzelf ziet als
iemand die zorgt voor de afstemming.
5.6 Coördinatie
De coördinatie gedurende het incident met de gasexplosie liep volgens de respondenten op sommige
punten goed, maar op andere punten deden zich wel problemen voor, zoals al naar voren kwam bij de
analyse van de betekenisgeving. In Tabel 7 op pagina 47 is de coördinatie weergegeven tussen de
verschillende hulpverleners gedurende dag één en dag twee van de gasexplosie. De tabel is opgesteld
aan de hand van de data uit de interviews en gedetailleerde rapporten van het incident. Hierbij is
gekeken naar de coördinatie tussen twee partijen die formeel ook met elkaar dienen te coördineren. Zo
stemt de GAGS wel af met de OvD-G, maar niet met de Calamiteitenmanager. Over de coördinatie
tussen de OvD-G en de Calamiteitenmanager is weinig bekend. In de interviews gaven zij, zoals ook
eerder is aangegeven, beiden weinig aan over het contactmoment tussen hen. Om die reden staat er bij
hen ook in Tabel 7 onbekend.
Uit de tabel is op te maken dat de coördinatie gedurende het incident over het algemeen goed
verliep binnen het CoPI. Dit wordt ook door alle respondenten die in het CoPI aanwezig waren erkend.
Vooral tussen de HOvD en de OvD-B en tussen de GAGS en AGS was er sprake van goede
coördinatie. Bij de HOvD en OvD-B is sprake van goede coördinatie, omdat zij goed met elkaar
afstemden welke acties noodzakelijk waren. Ook hield de OvD-B de HOvD goed op de hoogte van de
ontwikkelingen van de crisissituatie. Dat de coördinatie tussen de GAGS en AGS goed verliep, komt
door het vele contact dat zij met elkaar hebben. Zo informeerde de AGS de GAGS direct toen zij zag
dat de beslissingen die werden genomen gevolgen zouden hebben voor de GAGS. De andere
respondenten geven ook aan dat er tussen de leden van het CoPI goed is samengewerkt. De
Calamiteitenmanager stelt dat dit waarschijnlijk komt doordat iedereen snel wil handelen en je weet
dat je elkaar nodig hebt: “Kort en bondig houden. Snel besluiten nemen. Dan wel ook soms
conformerende besluiten. Eén iemand zegt we gaan naar links. Dan gaan we het ook zo doen.” Er
47 | P a g i n a
wordt dus niet over alle beslissingen lang gediscussieerd. Indien er in het CoPI onduidelijkheid was
werd gevraagd om opheldering om zo te voorkomen dat er met verschillende beelden het CoPI werd
uitgestapt. Dit wordt ook door de beide HOvDs gezien als één van de belangrijkste taken.
Tabel 7 Coördinatie tijdens incidenten
Coördinatie met
HOvD OT en BT OvD-B OvD-G OvD-P Cal. man.* AGS
+/- ++ + + + +/-
OvD-B HOvD OvD-G OvD-P Cal. man.* AGS
++ +/- + + +/-
OvD-G HOvD OvD-B OvD-P Cal. man.* GAGS
+ +/- + onb. +
OvD-P HOvD OvD-B OvD-G Cal. man.
+ + + +/-
Cal.man.* HOvD OvD-B OvD-G OvD-P
+ + onb. +/-
AGS HOvD OvD-B GAGS
+/- +/- ++
GAGS OT en BT OvD-G AGS
+/- + ++
* = Calamiteitenmanager
De HOvD die dag twee aanwezig was geeft daarnaast als verklaring, voor de goede coördinatie, dat er
in het CoPI gebruik wordt gemaakt van BOB: “Zo toets je dus met behulp van de systematiek van
BOB: beeld, oordeel en besluitvorming elke keer weer zitten we er nog allemaal hetzelfde in. Is dus
het gedeelde beeld.” Op basis hiervan wordt in het CoPI gekomen tot coördinatie tussen de aanwezige
diensten. Opvallend in Tabel 7 is dat er tussen de AGS en HOvD en de AGS en OvD-B geen sprake is
van goede coördinatie ondanks dat zij allen van de brandweer zijn. Dit komt doordat op dag één de
AGS niet werd geïnformeerd of werd opgeroepen door de HOvD of OvD-B. De AGS geeft ook aan:
“… ik was er niet bij geroepen en ik hoor het achteraf en ik zit op verschillende brandweerfora en ik
zie viermasterstraat en denk potverdikkeme hebben ze mij er niet bij geroepen.” Er werd dus niet met
de AGS afgestemd. Ook in het CoPI op dag 2 werd onvoldoende met de AGS afgestemd aangezien de
AGS ervan uitging dat iedereen het ermee eens was dat ontruiming niet noodzakelijk was. Echter de
HOvD zag vanuit het oogpunt van het OT en BT wel in dat dit een optie was. Tenslotte is zichtbaar
dat de coördinatie tussen de OvD-P en de Calamiteitenmanager niet goed verliep. De
Calamiteitenmanager geeft over de coördinatie tussen hen aan: “Daar is een hele discussie over
geweest. Wie belt, wie doet wat?” Er was tussen deze twee diensten enige discussie op het gebied van
toetreding tot de woning. Daarnaast was het ook zo dat de politie net als de brandweer vrij abrupt de
locatie verlieten nadat zij met hun eigen taken klaar waren. Dit zonder een goede afstemming met de
Calamiteitenmanager. Een verklaring hiervoor kan worden gevonden in het feit dat de politie klaar
was met datgene waarvoor zij verantwoordelijk is. De politie is, zoals eerder aangegeven,
48 | P a g i n a
verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Zodra hiervoor geen inzet van de politie
meer noodzakelijk was, verlieten zij dan ook het incident.
5.6.1 Coördinatie met het OT en BT
In Tabel 7 staat alleen bij de HovD en de GAGS het OT en BT weergegeven, omdat zij de enige zijn
die officieel coördineren met het COPI. De coördinatie tussen het CoPI en het OT en BT werd
gekenmerkt door zowel goede als minder goede momenten. Tijdens het incident werd de door het OT
en BT gekozen optie om te ontruimen door vrijwel alle leden van het CoPI snel geaccepteerd en ook
andere besluiten werden snel uitgevoerd. Dit kwam doordat de HOvD en de Calamiteitenmanager
beiden ook inzagen dat het OT en BT eerder voor deze optie zouden kiezen vanwege de mogelijke
onrust en politieke gevolgen. Op dit punt werd de coördinatie dan ook niet negatief beïnvloed. Dat de
coördinatie niet altijd goed verliep, wordt door de OvD-G goed duidelijk gemaakt: “Oh ja. Toen we
klaar waren toen werd ineens GRIP 1 gemaakt. Het incident was al afgehandeld. Toen was er
verbazing over. Hoe moet dat nou nu ineens, GRIP 1, terwijl wij al klaar zijn.” Dit kwam doordat er
op afstand GRIP werd gemaakt en dit werd niet goed afgestemd met de diensten ter plaatse. Uit het
opgestelde feitenrelaas is dit ook op te maken. Ook de HOvD die ter plaatse kwam, wist niet goed wat
van hem verwacht werd. Hierdoor kwam hij ook vrij snel tot de conclusie dat hij niet nodig was.
Wanneer er beter met hem was gecoördineerd over de opschaling vanuit de politie was het misschien
anders verlopen. Nu werd op afstand de situatie door de leiding van de politie anders ingeschat en
werd GRIP 1 afgekondigd. Door een verschil in betekenisgeving ontstond dus een probleem op het
gebied van coördinatie. Ook op dag twee van het incident deed een dergelijk probleem zich voor
volgens de OvD-G. Door de snelle opschaling naar GRIP 3 was het volgens hem niet duidelijk voor de
HOvD wat hij moest doen. Dit wordt ook door de HOvD erkend. Door deze snelle opschaling is de
coördinatie tussen de diensten ter plaatse en het OT en BT niet goed verlopen. Dit komt doordat er op
afstand wordt opgeschaald, maar dit niet goed wordt afgestemd met de diensten ter plaatse. De
coördinatie die plaats vindt in het CoPI wordt in LCMS (Landelijk Crisis Management Systeem) gezet
om dit door te geven aan het OT en BT. Echter in het OT en BT werd er niet tot nauwelijks gebruik
gemaakt van LCMS gedurende het incident, zoals ook blijkt uit het probleem met de opschaling. Dit
verklaart ook de uitspraak van de AGS: “In het CoPI is het prima gegaan, maar op een ander niveau
gebeurde er hele andere dingen.” Het OT en BT baseerden zich namelijk meer op informatie die haar
bereikte via de informele informatiekanalen. Dit zorgt voor vertraging gedurende de crisissituatie, wat
ook door de hulpdiensten in het CoPI werd ervaren. Dit heeft mogelijk een negatief effect gehad op de
coördinatie betreffende de opschaling.
Ook de AGS en GAGSen maken duidelijk dat er tussen hen en het OT en BT er zich
problemen voortdeden: “We hebben een incident ter plekke en we hebben het gevoel dat we het hebben
opgelost en dan zitten mensen op een hoger niveau een heel ander incident te behandelen. Dan denk ik
hebben we het over het zelfde incident?” (AGS). Er is dus geen sprake van interactie tussen het CoPI
49 | P a g i n a
en het OT en BT, omdat er twee van elkaar verschillende crisissituaties worden behandeld. In dit geval
was het bijvoorbeeld zo dat de GAGS en AGS de noodzaak inzien van het informeren van de
bewoners. Echter het OT en BT besluiten dat dit niet nodig is waardoor er onbegrip ontstaat bij de
GAGS en AGS: “We mogen het niet op de website zetten dat is nog steeds een probleem. Dat is al, al
die jaren een ontzettend groot probleem. Dat zorgt er dus voor wat de mensen achteraf gezegd
hebben. Gebrek aan informatievoorziening.” (GAGS nazorg). De GAGS en AGS weten dat bij
dergelijke incidenten het noodzakelijk is om de bewoners goed te informeren. Vooral de GAGS vindt
dit belangrijk aangezien de GHOR zal worden geconfronteerd met vragen van de bewoners indien ze
niet goed worden geïnformeerd. Het OT en BT stemden hierover onvoldoende met de GAGS en AGS
af. De GAGS en AGS bleven daardoor toch gedurende het incident proberen om de bewoners te
informeren door het opstellen van brieven en contact op te nemen met de communicatieafdeling van
de gemeente, terwijl het OT en BT aangaven dit niet te willen. Een mogelijk oorzaak hiervoor is te
vinden in het feit dat het OT en BT nog weinig weet heeft van beide beroepen. De GAGS opereert ook
nog is vaak op afstand waardoor zij niet zichtbaar is voor de rest. Dit alles leidt er toe dat er geen
sprake van een collectieve prestatie, maar van een tegenwerkende prestatie. Zij focussen zich immers
op iets wat niet zal worden ingezet tijdens het incident. Een ander probleem dat zich voortdeed, heeft
betrekking op de protocollen: “Mensen realiseren zich niet wat de protocollen zijn. Hoe het normaal
gesproken gaat, omdat er mensen zijn die een bepaalde verantwoordelijkheid hebben. Vooral die op
hogere posities. Die zijn dan bang denk ik dat ze erop afgerekend worden.” (GAGS dag 2). Hierbij
wordt door de GAGS verwezen naar de leden van het OT en BT. Het niet volgen van de protocollen
heeft tot gevolg dat het voor de diensten niet makkelijk wordt om in te schatten wat de ander gaat
doen, aangezien er anders wordt gehandeld. Wanneer van de protocollen wordt afgeweken zal dit de
coördinatie negatief beïnvloeden. In dit geval heeft het er in het onderzochte incident toe geleid tot het
hiervoor aangegeven probleem van de informatieverstrekking.
5.6.2 Coördinatie tijdens andere incidenten
Wanneer naar de coördinatie in het CoPI wordt gekeken bij andere incidenten wordt duidelijk dat er
niet altijd goed gecoördineerd wordt in het CoPI. Dit wordt duidelijk aan de hand van andere
incidenten, zoals het eerder besproken probleem waarbij de brandweer en de politie elkaar
tegenwerkten: “We moesten nablussen want het moest uit. Er werd wel geklaagd het is nog steeds niet
uit. Ja, dat klopt. Wij mogen niet meer blussen van de politie, want dan zouden we sporen uitwissen,
maar zij kunnen geen technische onderzoek doen zolang ze in de rook staan.” (AGS). Beide diensten
zitten elkaar dus in de weg en er is dan ook geen sprake van coördinatie, maar juist van tegenwerking.
Een ander voorbeeld dat door de OvD-B wordt genoemd speelt zich af zonder dat er een CoPI is
opgericht. Het betreft een verkeersongeval waarbij de brandweer het dak van de auto dient te
verwijderen om zodoende de slachtoffers te kunnen bevrijden. “Dan is de politie al bezig met het
onderzoek, die is kentekens aan het noteren in plaats van dat ze een veilig wegafzetting aan het
50 | P a g i n a
creëren zijn zodat we veilig kunnen werken.” (OvD-B). De twee diensten werken dus langs elkaar heen
wat in dit geval zorgt voor een onveilige werksituatie. Hier is sprake van onduidelijkheid over de
verantwoordelijkheid bij de politie. De brandweer weet wel dat de politie moet zorgen voor een veilige
afzetting, maar de politie is zo bezig met andere taken dat ze een deel van haar verantwoordelijkheden
vergeet uit te voeren. Dit komt doordat er niet goed wordt gecoördineerd. Iedereen is alleen met zijn
eigen werk bezig. Ook de HOvD van dag twee erkent het probleem van verantwoordelijkheid:
“Iedereen zit ook daar weer op zijn vakgebied. Waar liggen de taakbevoegdheden en
verantwoordelijkheden. Soms is het zo ingewikkeld dat het gewoon even zoeken is.” Onduidelijkheid
over verantwoordelijkheid kan dus de coördinatie gedurende een incident ernstig beïnvloeden. Zolang
het niet duidelijk is wie waarvoor verantwoordelijk is kunnen taken en acties niet worden uitgezet. Dit
wordt ook door de andere respondenten erkend. Dit maakt duidelijk wat ook al eerder is aangegeven
dat kennis van elkaars verantwoordelijkheden noodzakelijk is. Doordat het voor de andere diensten
nogal eens onduidelijk is wie er verantwoordelijk is bij de politie, wordt er aangegeven dat
afstemming met de politie op sommige momenten moeizaam verloopt.
51 | P a g i n a
6 Conclusie
Binnen het kader van deze masterthesis is zowel de bestande wetenschappelijke literatuur
geïnventariseerd als een praktijkonderzoek gehouden om antwoord te kunnen geven op de
onderzoeksvraag:
Wat is de invloed van betekenisgeving van een Community of Practice van de brandweer, GHOR,
politie en gemeente op coördinatie?
Er kan worden geconcludeerd dat betekenisgeving van een Community of Practice de coördinatie ten
tijden van de crisissituatie binnen de CoP niet negatief beïnvloed, maar tussen CoPs wel. Het verschil
in betekenisgeving tussen het CoPI en het OT en BT als CoPs leidde namelijk tot verminderde
coördinatie. Zo werd er op afstand door het verschil in betekenisgeving opgeschaald, maar werd dit
niet goed afgestemd met de leden van het CoPI. De eerste dag was het voor de hulpverleners dan ook
niet duidelijk van welke GRIP-situatie sprake was. Op de tweede dag werd er door verschil in
betekenisgeving direct ingezet op een hoge GRIP-situatie waardoor de coördinatie niet goed op gang
kwam. Hierdoor werd ook de snelheid van het nemen van besluiten en het uitzetten van acties
afgeremd. Er moet hierbij wel worden vermeld dat wanneer er door het OT en BT een beslissing werd
genomen, het CoPI dit besluit opvolgde. Ondanks een verschil in betekenisgeving, werden deze
besluiten niet langdurig ter discussie gesteld. Op dit punt werd de coördinatie dan ook niet negatief
beïnvloed. Ook tussen de CoP van (Gezondheidskundig) Adviseurs Gevaarlijke Stoffen en de andere
CoPs is te zien dat de coördinatie negatief werd beïnvloed door verschil in betekenisgeving. Binnen
hun eigen CoP geven ze wel dezelfde betekenis aan informatie en verliep de coördinatie dan ook goed.
De coördinatie binnen het CoPI als Community of Practice verliep in de onderzochte crisissituatie
over het algemeen ook goed. Een reden hiervoor is dat de leden van het CoPI binnen deze
veiligheidsregio veel met elkaar in contact staan en er in zekere mate een gemeenschappelijk kader is
opgebouwd van waaruit wordt gewerkt. Er wordt dezelfde betekenis toegekend aan de beschikbare
informatie. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat ook binnen het CoPI niet in alle gevallen dezelfde
betekenis werd toegekend aan informatie, maar dit heeft niet geleid tot problemen op het gebied van
coördinatie in het CoPI. Hierdoor is ook duidelijk geworden dat het CoPI uit verschillende
Communities of Practice bestaat, omdat er binnen het CoPI als zijnde een CoP verschil in
betekenisgeving is geconstateerd.
Deze conclusie is geformuleerd op basis van de resultaten van de empirische deelvragen die
aan het begin van dit onderzoek zijn opgesteld. Deze deelvragen omvatten ieder een aspect van de
conclusie. Hierbij is er gekeken naar de informatie-uitwisseling, de betekenisgeving en de coördinatie.
Alle drie deze aspecten zullen nu kort worden besproken.
52 | P a g i n a
6.1 Informatie-uitwisseling
Het uitwisselen van kennis en informatie speelt een grote rol tijdens een crisissituatie (de Vries, et al.,
2006). Immers, de hulpdiensten dienen op de hoogte te zijn van de ontwikkelingen van het incident en
de kennis die aanwezig is om het incident te bestrijden. Voor de coördinatie is het ook van belang dat
de informatie en kennis niet alleen binnen een CoP worden gedeeld, maar ook tussen CoPs (McPhee
& Zaug, 2001). Om informatie uit te wisselen, leggen de leden van het CoPI allemaal hun eigen
contacten op basis van de informatie waarvoor zij verantwoordelijk zijn. Zodoende wordt de
informatie zuiver gehouden gedurende een incident. Dit betekent dat de GHOR over slachtoffers praat
en niet de brandweer. De GHOR wordt ook verantwoordelijk gehouden voor het correct doorgeven
van het aantal slachtoffers. Tijdens de gasexplosie werd er goed samengewerkt in het CoPI. De
contacten liepen ter plaatse ook zoals zij moesten lopen. Wanneer de contacten tussen het CoPI en het
OT en BT erbij worden betrokken, wordt echter ook zichtbaar dat er naast de formele kanalen ook een
groot aantal informele kanalen liepen. Hierdoor liep niet alle informatie centraal via de Informatie
Coördinator. Als gevolg hiervan bestaat de mogelijkheid dat niet iedereen over dezelfde informatie
beschikte. Een ander geconstateerd probleem is dat het OT en BT te weinig gebruik van de informatie
die beschikbaar was via LCMS. Een ander probleem dat naar voren kwam is dat de voordelen van
opschalen niet geheel duidelijk zijn. Er heerst nog een zekere afkeur voor opschaling gedurende een
incident, terwijl opschaling er juist voor zorgt dat informatie kan worden gedeeld en er
gemeenschappelijk begrip kan worden opgebouwd.
6.2 Betekenisgeving
Betekenisgeving leidt er toe dat de beschikbare informatie in een crisissituatie van waarde wordt voor
de aanwezige diensten (Miranda & Saunders, 2003). Het toekennen van betekenis aan informatie
speelt dan ook een grote rol. De informatie die beschikbaar is gedurende een incident wordt door de
verschillende CoPs op verschillende manier geïnterpreteerd. De leden van een CoP beïnvloeden
elkaars betekenisgeving doordat zij deel uitmaken van dezelfde groep. Binnen een dergelijke
community worden verhalen gedeeld, ervaringen uitgewisseld en ontstaan nieuwe innovatieve
oplossingen wat er toe leidt dat de betekenisgeving gelijk is (Wenger & Snyder, 2000). Deze conclusie
die in de wetenschappelijke literatuur wordt getrokken blijkt niet volledig stand te houden in de
onderzochte praktijkcasus. Het CoPI, als Community of Practice, is het er gedurende het incident over
eens dat asbest niet gevaarlijk is en dat ontruiming dan ook niet noodzakelijk is. Vanuit het CoPI
wordt dit als advies gegeven aan het OT en BT. Hier tegenover staat het OT en BT die een andere
betekenis aan asbest toekent en dan ook van mening is dat de woningen dienen te worden ontruimd.
Hierbij houden zij vooral ook rekening met politieke kwesties en speelt het feit mee dat zij minder
risico willen nemen. De HOvD en de Calamiteitenmanager, die allebei ook weer deel uitmaken van
aparte Communities of Practice, zien wel in dat ontruiming vanuit het standpunt van het OT en BT
misschien wel noodzakelijk is. De AGS en GAGS, die samen ook een CoP vormen, zijn er het over
53 | P a g i n a
eens dat ontruiming echt niet nodig is. Er is dus in zekere mate ook sprake van verschil in
betekenisgeving binnen het CoPI als zijnde een CoP. Op dit punt wijkt de onderzochte casus dus af
van de wetenschappelijke literatuur.
Binnen de verschillende CoPs is er sprake van een gemeenschappelijk kader van waaruit de
leden handelen en betekenissen toekennen. Dezelfde informatie over asbest leidt dus tot andere
betekenissen; van de constatering dat er niet zoveel aan de hand is tot onrust en politieke gevolgen.
Hiernaast zijn er ook nog verschillen in betekenisgeving zichtbaar tijdens andere incidenten op het
gebied van rook, slachtoffers en concentraties van bepaalde stoffen. Dit komt door de verschillen in
kennis en ervaring van de hulpdiensten die is opgebouwd binnen het eigen beroep of ook wel
Occupational Community. Er kan dus worden geconcludeerd dat er verschil is in betekenisgeving
zowel tussen de verschillende CoPs als ook binnen een CoP zoals het CoPI. Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat er in mindere mate sprake is van verschil in betekenisgeving aan bepaalde informatie.
Een opmerkenswaardige constatering, omdat het tegenstrijdig is met wat er kan worden geconcludeerd
op basis van de literatuur.
6.3 Coördinatie
Een crisissituatie kan worden gekenmerkt door een grote mate van onzekerheid, plotselinge en
onverwachte gebeurtenissen, het risico van veel slachtoffers, hoge mate van tijdsdruk en urgentie,
tekort aan middelen, grootschalige gevolgen, schade en de ontwrichting van de noodzakelijke
infrastructuur voor coördinatie zoals elektriciteit, telecommunicatie en transport (Chen, et al., 2008).
Door deze kenmerken wordt duidelijk dat coördinatie ten tijden van een crisissituatie niet voorspelbaar
is en van te voren opgestelde mechanismen en routines van coördinatie niet toereikend zijn. Er is over
het algemeen sprake van een geïmproviseerde wijze van coördinatie (Faraj & Xiao, 2006). Om te
komen tot goede coördinatie is het belangrijk dat de verschillende verantwoordelijkheden duidelijk
zijn (Okhuysen & Bechky, 2009). Je moet weten wie verantwoordelijk is voor welke taak om af te
stemmen. Daarnaast speelt ook voorspelbaarheid een grote rol aangezien om te komen tot goede
coördinatie de verschillende diensten het gedrag van de anderen dienen te kunnen voorspellen
(Okhuysen & Bechky, 2009). Op deze wijze kan worden gekomen tot een collectieve prestatie.
De coördinatie gedurende het incident verliep binnen het CoPI goed. Dit kwam doordat de
diensten relatief veel met elkaar samenwerken, waardoor ze over het algemeen op de hoogte waren
van elkaars verantwoordelijkheden en er sprake was van gemeenschappelijk begrip binnen een CoP.
Alleen tussen de Calamiteitenmanager en de OvD-P verliep het afstemmen niet optimaal. Tussen het
CoPI en het OT en BT verliep de coördinatie niet naar behoren doordat er onvoldoende werd
afgestemd. Dit was vooral te zien tijdens de snelle opschalingen. Ook tussen de GAGS en het OT en
BT was sprake van onvoldoende coördinatie. De GAGS bleef zich inzetten voor
informatievoorziening naar de getroffen bewoners, terwijl het OT en BT deze informatie niet wilde
inzetten. Er was geen sprake van een collectieve prestatie gezien de GAGS zich bezighield met iets
54 | P a g i n a
wat niet gerealiseerd zou worden. De AGS en GAGS stemden wel goed af gedurende het incident,
omdat zij dezelfde betekenis toekenden aan informatie. Daarnaast waren zij ook goed op de hoogte
van elkaars verantwoordelijkheden en weten zij wat de ander doet.
Wanneer ook andere incidenten worden meegenomen, wordt duidelijk dat er door verschil in
betekenisgeving en onvoldoende kennis van andere diensten de coördinatie negatief beïnvloed wordt.
Dit is vooral zichtbaar buiten het CoPI, maar ook binnen het CoPI is de coördinatie niet op alle
vlakken optimaal. Het voorbeeld waarin de brandweer niet kan blussen en de politie geen onderzoek
kan doen doordat zij beiden een andere betekenis toekennen aan de brand maakt dit duidelijk. Het gaat
hier dan echter om verschil in betekenisgeving vanuit de Occupational Community en niet vanuit een
Community of Practice.
55 | P a g i n a
7 Discussie
De in dit onderzoek gemaakte theoretische en empirische keuzes hebben hun invloed gehad op de
resultaten van dit onderzoek. Om deze reden zal er eerst stil worden gestaan bij de gemaakte
theoretische keuzes en daarna zullen de empirische keuzes tegen het licht worden gehouden. In dit
onderzoek is gewerkt vanuit het oogpunt dat een CoPI een Community of Practice is. Hierbij wordt
verondersteld dat er wordt toegewerkt naar een gedeeld en homogeen kader om te handelen (Wenger,
2009). Het kader kan tijdelijk en contextafhankelijk kan zijn en wordt door de leden van een CoP op
basis van consensus opgesteld. Het is in dit onderzoek gebleken dat dit gemeenschappelijke kader
deels tot stand komt in de verschillende CoPs. Een andere insteek die in de wetenschappelijke
literatuur over crisissituaties te vinden is, is die van ‘Transactive Memory System’ (TMS). Daarin is
niet zo zeer consensus de gedachte, maar het idee dat kennis gedistribueerd blijft over verschillende
leden. Kennis wordt toebedeeld aan bepaalde personen. Hierbij ligt de focus op het leren begrijpen wat
de verschillende leden wel en/of niet weten en kunnen en het toekennen van bepaalde taken op basis
van de kennis die een lid bezit (Brandon & Hollingshead, 2004). Deze theorie kent echter elementen
waarover in de wetenschappelijke literatuur discussie is over in hoeverre dit toepasbaar is in onder
andere crisissituaties (Huber & Lewis, 2010; Majchrzak, Jarvenpaa, & Hollingshead, 2007). Een
crisissituatie wordt namelijk gekenmerkt door onvoorspelbaarheid, waardoor de benodigde expertise
en kennis contextafhankelijk is (Faraj & Xiao, 2006). Hierdoor kan het voorkomen dat er niemand
aanwezig is die de specifieke kennis bezit of over de benodigde ervaring beschikt (Majchrzak, et al.,
2007). Een tweede aanname die wordt verondersteld binnen de TMS theorie is geloofwaardigheid, wat
wordt opgebouwd door nauwe contacten en/of eerdere samenwerking (Lewis, 2003). Majchrzak et al.
(2007) nemen aan dat er in een crisissituatie niet altijd samengewerkt wordt met dezelfde personen
waardoor geen geloofwaardigheid kan worden opgebouwd. Uit dit onderzoek blijkt dat de
hulpdiensten door het relatief hoge aantal incidenten en trainingen binnen de onderzochte
veiligheidsregio wel veel met elkaar samenwerken. Dit spreekt dus de voorgaande bewering tegen.
Ten slotte wordt TMS gekenmerkt door het opstellen van een gedeeld kader net als een CoP. Ook
hierbij stellen Majchrzak et al. (2007) de vraag of een dergelijk kader tot stand komt in een groep
bestaande uit hulpverleners. Zoals eerder aangegeven komt dit kader gedeeltelijk tot stand. Om deze
redenen is TMS niet de juiste manier om te kijken naar een crisissituatie, maar kan beter gebruik
worden gemaakt van ‘Cross-understanding’. Cross-understanding is de mate waarin leden van een
groep een accuraat beeld hebben van elkaars mentale kaders (Huber & Lewis, 2010). Een belangrijk
verschil met TMS is dat er niet kennis wordt toebedeeld aan een persoon. Het richt zich dan ook niet
op de verschillen of overeenkomsten tussen de mentale kaders, maar draait om het feit of het mentale
kader van de ander wordt begrepen. Daarnaast wordt niet alleen gekeken naar wie weet wat zoals bij
TMS, maar ook naar wie gelooft wat en wie geeft waaraan de voorkeur (Huber & Lewis, 2010).
Cross-understanding biedt dus een andere manier van kijken naar betekenisgeving en coördinatie
56 | P a g i n a
gedurende een crisissituatie. Met behulp van deze theorie valt ook te verklaren dat een HOvD en
Calamiteitenmanager aangeven dat ze het begrijpen dat er gekozen wordt voor ontruiming door het
OT en BT, ondanks dat zij zich elk in een andere CoP bevinden. Ook wordt hiermee mogelijk een
ander beeld verkregen over de overeenkomsten en verschillen binnen het CoPI, omdat deze bestaat uit
meerdere CoPs. Hierbij is het ook van belang om het concept ‘boundary work’ mee te nemen. Dit richt
zich op hoe er tussen Communities of Practice kan worden georganiseerd. Uit onderzoek van Kello,
Orlikowski en Yates (2006) blijkt dat in een snel veranderende en tijdelijke omgeving het niet
mogelijk is informatie en kennis daadwerkelijk over te dragen van de ene community naar de andere
community. Een crisissituatie voldoet aan de kenmerken van een dergelijke omgeving (Chen, et al.,
2008; Faraj & Xiao, 2006). Het probleem met betrekking tot het overdragen van informatie en kennis
komt doordat hiervoor tijd nodig is, relaties dienen te worden opgebouwd en compromissen moeten
worden gesloten. Tevens is gebleken dat in een dergelijke omgeving het tot stand komen van gedeelde
betekenisgeving en het vertalen van kennis niet altijd mogelijk is. Ook Bechky (2003) erkent dit
probleem. In plaats hiervan is het noodzakelijk dat boundary work zich richt op het zichtbaar maken
van de kennis en informatie voor anderen, de kennis en informatie dient begrijpelijk te zijn en als
laatst dient een collage te worden opgebouwd van aan elkaar gekoppelde bijdragen (Kellogg, et al.,
2006).
Naast de theoretische keuzes zijn ook de empirische keuzes van invloed geweest op het
onderzoek. Zo heeft de keuze om te blijven bij deze veiligheidsregio, ondanks de moeilijke toegang tot
de verschillende hulpdiensten, er toe geleid dat de politie niet kon worden meegenomen. Deze keuze
maakt de resultaten van dit onderzoek minder krachtig. Door bij de verschillende respondenten te
vragen naar hun ervaringen met de politie om zodoende toch een beeld te krijgen van de politie
gedurende een crisissituatie is deze zwakte in zekere mate opgevangen. Hierbij moet wel worden
vermeld dat dit dus een beeld is geweest van derden. Hoe de politie het zelf heeft ervaren blijft dan
ook onbekend. Een ander aspect van het onderzoek dat de resultaten mogelijk heeft beïnvloed is het
feit dat het onderzochte incident gevoelig ligt bij de hulpdiensten. Om die reden kan het zo zijn dat
niet alle respondenten vrijuit hebben gesproken. Dit kwam ook naar voren bij enkele interviews.
Zodoende kan het zijn voorgekomen dat niet alle onderwerpen voldoende aan het licht zijn gekomen.
Door de veiligheidsregio, het incident en de respondenten te anonimiseren heeft dit er wel voor
gezorgd dat meer en deel van de respondenten hun volledige verhaal wilden vertellen. Wat dit
onderzoek daarnaast sterk maakt, is dat naast de politie vrijwel iedereen van de brandweer, GHOR en
gemeente zijn geïnterviewd die aanwezig waren tijdens het onderzochte incident. Op één OvD-B na is
iedereen uit het CoPI meegenomen in het onderzoek. Het CoPI bestond, over de twee dagen dat het
incident duurde, uit in totaal twaalf personen inclusief de politie. Hiervan zijn in totaal negen personen
geïnterviewd. Zodoende kan dus worden gesteld dat ¾ deel van de aanwezigen is onderzocht. Het
beeld dat hiermee van het incident is verkregen zal om die reden dan ook een goede weerspiegeling
zijn geweest van de werkelijkheid.
57 | P a g i n a
In dit onderzoek stonden de gemeenschappelijke kaders van de verschillende communities
centraal. Deze kaders bleken niet in alle gevallen aanwezig te zijn ten tijden van een crisissituatie.
Voor vervolgonderzoek is het dan ook van belang om een andere bril op te zetten. Er dient niet te
worden gekeken vanuit het feit dat er een gemeenschappelijk kader aanwezig is of wordt gevormd,
maar het is belangrijk om meer te kijken vanuit het standpunt van cross-understanding. Op deze
manier zal er meer bekend worden over de betekenisgeving en zal de wetenschap met betrekking tot
crisissituaties verder worden verrijkt. Het is namelijk de vraag in hoeverre de verschillende
hulpdiensten besef hebben van elkaars mentale kaders en in hoeverre dit besef de betekenisgeving
beïnvloed. Hierbij is het van belang om ook het OT en BT mee te nemen in het onderzoek om
zodoende de nog beter de verschillen en overeenkomsten tussen de verschillende aanwezige diensten
ten tijden van een crisissituatie weer te kunnen geven. Een ander aspect dat dient te worden onderzocht
is hoe de informatie en kennis kan worden gedeeld tussen de verschillende CoPs. Het delen binnen een
CoP blijkt namelijk goed te verlopen echter tussen CoPs blijkt dit meer problematisch te zijn. Hiervoor
dient te worden gekeken naar wat voor boundary work noodzakelijk is in een crisissituatie. Daarnaast
is het ook van belang om te bestuderen wat de invloed is geweest van betekenisgeving op coördinatie
in andere veiligheidsregio’s. De respondenten hebben immers aangegeven dat deze veiligheidsregio
wordt gekenmerkt door veel incidenten en veel trainingen waardoor er vaak contact heeft plaats
gevonden. Het is dan ook van belang om een veiligheidsregio te onderzoeken waarbinnen minder
incidenten zich voortdoen om een vergelijke studie te kunnen uitvoeren. Er kan dan worden
onderzocht in hoeverre het aantal contactmomenten van invloed is op de verschillen in
betekenisgeving. In de interviews is namelijk door de respondenten aangegeven dat ze door de vele
contactmomenten beter van elkaars werkwijze op de hoogte zijn en ook de belangen van de ander
kennen.
58 | P a g i n a
Literatuurlijst
Adekola, A., & Sergi, B. (2007). Global business management: a cross-cultural perspective.
Aldershot: Ashgate Publishing Limited.
Alderfer, C. P., & Smith, K. K. (1982). Studying Intergroup Relations Embedded in Organizations.
Administrative Science Quarterly, 27(1), 35-65.
ANP. (2009). 'Communicatiesysteem reddingsdiensten ramp'. de Volkskrant. Retrieved from
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/357436/2009/09/27/Communic
atiesysteem-reddingsdiensten-ramp.dhtml
Argote, L., & Ingram, P. (2000). Knowledge transfer: A basis for competitive advantage in firms.
Organizational Behavior and Human Decision Processes, 82(1), 150-169.
Babbie, E. R. (2007). The practice of social research (12 ed.). Belmont: Wadsworth/Cengage
Learning.
Bechky, B. A. (2003). Sharing Meaning across Occupational Communities: The Transformation of
Understanding on a Production Floor. Organization Science, 14(3), 312-330.
Bechky, B. A. (2006). Talking About Machines, Thick Description, and Knowledge Work.
Organization Studies, 27(12), 1757-1768.
Becker, M. C. (2001). Managing dispersed knowledge: Organizational problems, managerial
strategies, and their effectiveness. Journal of Management Studies, 38(7), 1037-1051.
Bigley, G. A., & Roberts, K. H. (2001). The Incident Command System: High-Reliability Organizing
for Complex and Volatile Task Environments. The Academy of Management Journal, 44(6),
1281-1299.
Boland, R. J., & Tenkasi, R. V. (1995). Perspective making and perspective-taking in communities of
knowing. Organization Science, 6(4), 350-372.
Brandon, D. P., & Hollingshead, A. B. (2004). Transactive Memory Systems in Organizations:
Matching Tasks, Expertise, and People. Organization Science, 15(6), 633-644.
Brown, J. S., & Duguid, P. (1991). Organizational Learning and Communities-of-Practice: Toward a
Unified View of Working, Learning, and Innovation. Organization Science, 2(1), 40-57.
Brown, J. S., & Duguid, P. (2001). Knowledge and Organization: A Social-Practice Perspective.
Organization Science, 12(2), 198-213.
Carlile, P. R. (2004). Transferring, translating, and transforming: An integrative framework for
managing knowledge across boundaries. Organization Science, 15(5), 555-568.
Chen, R., Sharman, R., Rao, H. R., & Upadhyaya, S. J. (2008). Coordination in emergency response
management. Communications of the ACM, 51(5), 66-73.
Chevrier, S. (2003). Cross-cultural management in multinational project groups. Journal of World
Business, 38(2), 141-149.
Child, J., & McGrath, R. G. (2001). Organizations unfettered: Organizational form in an information-
intensive economy. Academy of Management Journal, 44(6), 1135-1148.
Cho, J., & Trent, A. (2006). Validity in qualitative research revisited. Qualitative Research, 6(3), 319-
340.
Cox, A. (2005). What are communities of practice? A comparative review of four seminal works.
Journal of Information Science, 31(6), 527-540.
Dahlander, L., & Magnusson, M. G. (2005). Relationships between open source software companies
and communities: Observations from Nordic firms. Research Policy, 34(4), 481-493.
de Onderzoeksraad voor Veiligheid. (2010). Hulpverlening na vliegtuigongeval Turkish Airlines,
Haarlemmermeer 25 februari 2009. Den Haag: de Onderzoeksraad voor Veiligheid.
de Vries, R. E., van den Hooff, B., & de Ridder, J. A. (2006). Explaining Knowledge Sharing.
Communication Research, 33(2), 115-135.
Defensie. (2011). Inzet blusvoertuigen Defensie bij grote brand Moerdijk (video). Retrieved 24
januari, 2011, from
http://www.defensie.nl/actueel/nieuws/2011/01/05/46177288/Inzet_blusvoertuigen_Defensie_
bij_grote_brand_Moerdijk_video
DeSanctis, G., & Monge, P. (1999). Introduction to the special issue: Communication processes for
virtual organizations. Organization Science, 10(6), 693-703.
59 | P a g i n a
Dongen, K. v., Huis in 't Veld, M., & Koning, L. d. (2011). Multidisciplinair samenwerken en
beslissen in de sector Maatschappelijke veiligheid. In Fietje Vaas & P. Oeij (Eds.), Innovatie
die werkt: Praktijkvoorbeeld van netwerk-innoveren. Den Haag: Boom Lemma uitgevers.
Dougherty, D. (1992). Interpretive Barriers to Successful Product Innovation in Large Firms.
Organization Science, 3(2), 179-202.
Elliot, M. S., & Scacchi, W. (2004). Mobilization of software developers: the free software movement.
Information Technology & People, 21(1), 4-33.
Elliott, M. S., & Scacchi, W. (2003). Free software developers as an occupational community:
resolving conflicts and fostering collaboration. Paper presented at the Proceedings of the 2003
international ACM SIGGROUP conference on Supporting group work.
Engeström, Y. (2006). From Well-Bounded Ethnographies to Intervening in Mycorrhizae Activities.
Organization Studies, 27(12), 1783-1793.
Faraj, S., & Xiao, Y. (2006). Coordination in fast-response organizations. Management Science, 52(8),
1155-1169.
Fontaine, M. A., & Millen, D. R. (2004). Understanding the Benefits and Impact of Communities of
Practice. In P. Hildreth & C. Kimble (Eds.), Knowledge networks: innovation through
communities of practice. London: Idea Group Publishing.
Gemeente. (2009). Crisisbeheersingsplan Anoniem. Gemeente.
Gemeente. (2010). Evaluatie Onderzoek Incident.
GGD Amsterdam. (2011). Positionering en kerntaken Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke
Stoffen. Retrieved 28 september, 2011, from
http://www.acutehulp.gezond.amsterdam.nl/GetDocument.ashx?DocumentID=2958&name=G
AGS&rnd=634247697338949438
Gosain, S., Lee, Z., & Kim, Y. (2005). The management of cross-functional inter-dependencies in
ERP implementations: emergent coordination patterns. European Journal of Information
Systems, 14(4), 371-387.
Haas, P. M. (1992). Introduction: Epistemic Communities and International Policy Coordination.
International Organization, 46(1), 1-35.
Hatch, M. J., & Schultz, M. (2002). The Dynamics of Organizational Identity. Human Relations,
55(8), 989-1018.
Helsloot, I. (2007). Voorbij de symboliek: over de noodzaak van een rationeel perspectief op
veiligheidsbeleid. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Helsloot, I., Martens, S., & Scholtens, S. (2010). Basisboek regionale crisisbeheersing: Een praktische
reader voor functionarissen in de regionale crisisorganisatie. Arnhem: Coers en Roest.
Hislop, D. (2002). Mission impossible? Communicating and sharing knowledge via information
technology. [Article]. Journal of Information Technology, 17(3), 165-177.
Hislop, D. (2004). The Paradox of Communities of Practice: Knowledge Sharing Between
Communities. In P. Hildreth & C. Kimble (Eds.), Knowledge networks: innovation through
communities of practice (pp. 36-46). London: Idea Group Publishing.
Hislop, D. (2009). Knowledge management in organizations: a critical introduction (2 ed.). Oxford:
Oxford University Press.
Huber, G. P., & Lewis, K. (2010). Cross-Understanding: Implications For Group Cognition And
Performance. Academy of Management Review, 35(1), 6-26.
Kellogg, K. C., Orlikowski, W. J., & Yates, J. A. (2006). Life in the trading zone: Structuring
coordination across boundaries in postbureaucratic organizations. Organization Science,
17(1), 22-44.
Kimble , C., & Hildreth, P. (2004). Communities of Practice: Going One Step Too Far? Paper
presented at the Proceedings 9e colloque de l'AIM, Evry, France.
Knotek, S. E. (2003). Making sense of jargon during consultation: Understanding consultees' social
language to effect change in student study teams. Journal of Educational and Psychological
Consultation, 14(2), 181-207.
Kollock, P., & Smith, M. (1999). Communication in cyberspace. In M. Smith & P. Kollock (Eds.),
Communication in Cyberspace (pp. 290-310). London: Routledge.
Krackhardt, D., & Kilduff, M. (1990). Friendship Patterns and Culture: The Control of Organizational
Diversity. American Anthropologist, 92(1), 142-154.
60 | P a g i n a
Lave, J., & Wenger, E. (1990). Situated Learning: Legitimate Peripheral Participation. Cambridge:
Cambridge University Press.
Lee-Ross, D. (2008). Occupational communities and cruise tourism: testing a theory. Journal of
Management Development, 27(5), 467-479.
Lee, G. K., & Cole, R. E. (2003). From a Firm-Based to a Community-Based Model of Knowledge
Creation: The Case of the Linux Kernel Development. Organization Science, 14(6), 633-649.
Lesser, E. L., & Storck, J. (2001). Communities of practice and organizational performance. IBM
Systems Journal, 40(4), 831-841.
Lewis, K. (2003). Measuring Transactive Memory Systems in the Field: Scale Development and
Validation. Journal of Applied Psychology, 88(4), 587-604.
Majchrzak, A., Jarvenpaa, S. L., & Hollingshead, A. B. (2007). Coordinating expertise among
emergent groups responding to disasters. Organization Science, 18(1), 147-161.
McEvily, B., Perrone, V., & Zaheer, A. (2003). Trust as an Organizing Principle. Organization
Science, 14(1), 91-103.
McPhee, R. D., & Zaug, P. (2001). Organizational Theory, Organizational Communication,
Organizational Knowledge, and Problematic Integration. Journal of Communication, 51(3),
574-591.
Mead, G. H. (1913). The Social Self. The Journal of Philosophy, Psychology and Scientific Methods,
10(14), 374-380.
Miles, M. B., & Huberman, A. M. (1994). An Expanded Sourcebook: Qualitative Data Analysis
(Second ed.). London: SAGE Publications.
Miranda, S. M., & Saunders, C. S. (2003). The Social Construction of Meaning: An Alternative
Perspective on Information Sharing. Information Systems Research, 14(1), 87-106.
Nonaka, I. (1994). A Dynamic Theory of Organizational Knowledge Creation. Organization Science,
5(1), 14-37.
Okhuysen, G. A., & Bechky, B. A. (2009). Coordination in Organizations: An Integrative Perspective.
Academy of Management Annals, 3, 463-502.
Orr, J. E. (1996). Talking about machines: An ethnography of a modern job. New York: Cornell
University Press.
Politie regio Braband Zuid-Oost. (2011). Officier van Dienst geeft leiding aan noodhulpeenheid.
Retrieved 28 september, 2011, from http://www.politie.nl/Brabant-Zuid-
Oost/projecten/Noodhulp/DIT-artikelen/officiervandienstgeeftleidingaannoodhulpeenheid.asp
Rijksoverheid. (2009a). Scenario's Nationale Risicobeoordeling 2008/2009.
Rijksoverheid. (2009b). Supplement Functie Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Retrieved from
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2009/09/17/a-
adviseur-gevaarlijke-stoffen/supplementafunctieadviseurgevaarlijkestoffen.pdf.
Rijksoverheid. (2009c). Supplement Functie Hoofd Officier van Dienst. Retrieved from
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2009/09/17/k-
hoofdofficier-van-dienst/supplementkfunctiehoofdofficiervandienst.pdf.
Rijksoverheid. (2009d). Supplement Functie Officier van Dienst. Retrieved from
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2009/09/17/u-
officier-van-dienst/supplementufunctieofficiervandienst.pdf.
Rijksoverheid. (2011a). Crises en rampen. Retrieved 26-05-2011, 2011, from
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/crisis-en-nationale-veiligheid/crises-en-rampen
Rijksoverheid. (2011b). Supplement Functie Officier van Dienst Geneeskundig. Retrieved from
http://www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/richtlijnen/2009/09/17/h-
officier-van-dienst-geneeskundig/supplementhfunctieofficiervandienstgeneeskundig.pdf.
Saint-Onge, H. (1996). Tacit knowledge: The key to the strategic alignment of intellectual capital.
Strategy & Leadership, 24(2), 10-14.
Saunders, M., Lewis, P., & Thornhill, A. (2009). Research methods for business students (5 ed.).
Harlow: Prentice Hall.
Schein, E. H. (2010). Organizational culture and leadership (4 ed.). San Francisco: Jossey-Bass.
Scholtens, A. (2007). Samenwerking in crisisbeheersing: Overschat en onderschat. Politieacademie.
Schuman, H., & Presser, S. (1979). The Open and Closed Question. American Sociological Review,
44(5), 692-712.
61 | P a g i n a
Schutz, A. (1967). Phenomenology of the Social World. Evanston: Northwestern University Press.
Seale, C. (1999). Quality in Qualitative Research. Qualitative Inquiry, 5(4), 465-478.
Teece, D. J., Pisano, G., & Shuen, A. (1997). Dynamic capabilities and strategic management.
Strategic Management Journal, 18(7), 509-533.
Van Maanen, J., & Barley, S. R. (1984). Occupational Communities: Culture and control in
organizations. In L. L. Cummings & B. Staw (Eds.), Research in Organizational Behavior
(Vol. 6). Greenwich: JAI Press.
Veiligheidsbureau. (2010). Beleidsplan Crisisbeheersing: 2010 - 2013. Gemeente: Veiligheidsbureau.
Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant. (2011). Stand van zaken zeer grote brand Chemie-Pack:
ROT via RBT aan “Projectorganisatie Nafase”. Tilburg: Veiligheidsregio Midden- en West-
Brabant.
Von Hippel, E. (1994). "Sticky Information" and the Locus of Problem Solving: Implications for
Innovation. Management Science, 40(4), 429-439.
Ward, A. (2000). Getting strategic value from constellations of communities. Strategy & Leadership,
28(2), 4-9.
Watson, W. E., Kumar, K., & Michaelsen, L. K. (1993). Cultural Diversity's Impact on Interaction
Process and Performance: Comparing Homogeneous and Diverse Task Groups. The Academy
of Management Journal, 36(3), 590-602.
Wenger, E. C. (1998). Communities of Practice: Learning, Meaning and Identity. New York:
Cambridge University Press.
Wenger, E. C. (2000). Communities of Practice and Social Learning Systems. Organization, 7(2),
225-246.
Wenger, E. C. (2009). Communities of practice a brief introduction. Retrieved 24 maart, 2011, from
http://neillthew.typepad.com/files/communities-of-practice.pdf
Wenger, E. C., McDermott, R., & Snyder, W. M. (2002). Cultivating Communities of Practice: A
Guide to Managing Knowledge. Boston: Harvard Business School Press.
Wenger, E. C., & Snyder, W. M. (2000). Communities of practice: The organizational frontier.
Harvard Business Review, 78(1), 139-145.
Yanow, D., & Schwartz-Shea, P. (2006). Introduction. In D. Yanow & P. Schwartz-Shea (Eds.),
Interpretation and Method: Empirical Research Methods and the Interpretive Turn. London:
M.E. Sharpe.
62 | P a g i n a
Appendix I: Afkortingen
AGS Adviseur Gevaarlijke Stoffen
CoPI Commando Plaats Incident
GAGS Gezondheidskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen
GHOR Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen
GRIP Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijding Procedure
HOvD Hoofd Officier van Dienst
IC CoPI Informatie Coördinator Commando Plaats Incident
LCMS Landelijk Crisis Management Systeem
OvD-B Officier van Dienst (Brandweer)
OvD-G Officier van Dienst Geneeskundig (Ambulance)
OvD-P Officier van Dienst (Politie)
63 | P a g i n a
Appendix II: Interviewvragenlijst
Algemeen - Naam
- Functie omschrijving
- Wat zijn uw werkzaamheden ten tijden van een crisis?
Ervaring - Wat dacht u toen u de oproepmelding kreeg?
- Wat is er gebeurd?
- Wat was er bekend over de situatie?
- Wat staat u nog het meest bij van de Viermasterstraat?
- Wat was uw rol ten tijden van dit incident?
- Wat is uw aanpak van dit incident geweest?
- Had u het gevoel dat u voldoende werd betrokken?
(deskundigheid AGS werd onvoldoende gebruikt voor voorlichting)
- Hoe denkt u dat andere diensten naar dit incident keken?
Informatie - Met welke diensten had u veel contact?
- Van wie ontving u informatie?
- Hoe ervaarde u de informatie overdracht?
(geen eenduidig verslagformat wat delen/intpretatie van informatie bemoeilijkt)
Samenwerking - Hoe ervaarde u de samenwerking met andere diensten?
- Hoe heeft u onderlinge afstemming bereikt met de andere diensten?
- Waren er knelpunten?
- Hoe bent u hier mee omgegaan?
- Wat waren uw ervaringen met de aanpak van andere diensten?
Betekenisgeving - Had u het gevoel dat anderen u goed begrepen?
- Begrijpen jullie elkaars taal (jargon)?
- Waren er aspecten waarover onduidelijkheid was?
- Kunt u een voorbeeld opnoemen van een situatie waarin dit naar voren kwam?
- Ten tijden van de crisis was er onduidelijkheid over het verschil tussen
ontruimen (=tijdelijk) en evacueren (=langdurig)? Herkent u dit?
Opschaling - Wie mocht er opschalen?
- Was u zich bewust van de onduidelijkheid rond de opschaling?
- Hoe interpreteerde u dit?
- Hoe interpreteerde u de opschaling naar GRIP 3 op dag 2?
- Leverde de snelle opschaling naar GRIP 3 problemen op?
Coördinatie - Hoe waren de taken verdeeld?
- Wie was er verantwoordelijk?
- Weet u wat de taken van de andere partijen zijn?
- Hoe stemmen jullie onderling af?
- Doen er zich problemen voor bij de onderlinge afstemming?
- Hoe wordt er omgegaan met deze problemen?
Extra - Kunt u voorbeelden noemen van verschillen in betekenisgeving?
Brandmeester: politie denk brand is uit
AT: brandweer weet niet altijd dat zij dan de leiding hebben
Cas
e V
ierm
asts
traa
t
64 | P a g i n a
Appendix III: Codeerschema
Beroep - AGS
Beroep - Brandweer
Beroep - Calamiteitenmanager
Beroep - Cultuur - Verschil
Beroep - Denken in kokers
Beroep - GAGS
Beroep - Gemeente - Bredere blik
Beroep - HOvD
Beroep - HOvD - invulling
Beroep - Informatie Coördinator
Beroep - Inhoudsdeskundige - Gebruikt
Beroep - Inhoudsdeskundige - Niet voldoende gebruikt
Beroep - Kennis- Ervaring - Weinig
Beroep - Kennis - Andere beroepen
Beroep - Kennis - Andere beroepen laag
Beroep - Kennis - Asbest
Beroep - Kennis - Ervaring
Beroep - Kennis - Ervaring - Nadelig
Beroep - Kennis - Gevaarlijke stoffen
Beroep - Kennis - Gevaarlijke stoffen - Laag
Beroep – OvD-G
Beroep – OvD-B
Beroep - Structuur- Brandweer Politie
Beroep - Structuur - Brandweer GHOR
Betekenisgeving - Asbest
Betekenisgeving - Overeenkomst - AGS GAGS
Betekenisgeving - Overeenkomst - Brandweer
Betekenisgeving - Overeenkomst - GHOR
Betekenisgeving - Overkomst - Diensten
Betekenisgeving - Verschil - AGS
Betekenisgeving - Verschil - Asbest
Betekenisgeving - Verschil - Brandweer
Betekenisgeving - Verschil - Brandweer Politie
Betekenisgeving - Verschil - OT en BT
Betekenisgeving - Verschil - Denken op langere termijn
Betekenisgeving - Verschil - GAGS
Betekenisgeving - Verschil - GAGS AGS
Betekenisgeving - Verschil - GAGS Politie
Betekenisgeving - Verschil - Gemeente
Betekenisgeving - Verschil - Gemeente Brandweer
Betekenisgeving - Verschil - GHOR
Betekenisgeving - Verschil - Politie
Betekenisgeving - Verschil - Risico
Betekenisgeving - Verschil - Veiligheid
Contact - AGS
Contact - AGS GAGS
Contact - Brandweer
Contact - Brandweer - Bevelvoerder
Contact - Brandweer – OvD-B
Contact - CoPI
Contact - Eerste ambulance
Contact - GAGS
Contact - Geen - AGS
65 | P a g i n a
Contact - Geen - Calamiteitenmanager OVDG
Contact - Geen - GAGS politie
Contact - Geen - HOvD
Contact - Geen - OvD-B
Contact - Geen - Plotter
Contact - Geen - Politie
Contact - HOvD
Contact - Informeel kanaal
Contact - Niet goed - Gemeente
Contact - Niet goed - OT en BT
Contact - Niet goed - Politie
Contact - OT en BT
Contact - OT en BT - indirect
Contact - OvD-G
Contact - Politie
Contact - Politie - OvD-P
Coördinatie - Activiteiten verschillen
Coördinatie - Afstemming
Coördinatie - Afstemming - Niet goed
Coördinatie - Afstemming - OT en BT
Coördinatie - Afstemming - OvD-B niet goed
Coördinatie - Afstemming - Taak - GAGS GGD
Coördinatie - Afstemming goed - CoPI
Coördinatie - Afstemming goed - Politie
Coördinatie - Besluitvorming - onvolledige info
Coördinatie - Goed
Coördinatie - Mono
Coördinatie - Multi
Coördinatie - Taken- Duidelijk
Coördinatie - Taken - Onduidelijk
Coördinatie - Verantwoordelijkheden - Duidelijk
Coördinatie - Verantwoordelijkheid - Onduidelijk
Coördinatie - Vertrouwen
Coördinatie – Vertrouwen - Geen
Incident - Eerst chaotisch
Incident - GRIP noodzakelijk voor coördinatie
Incident - GRIP uit de lucht
Incident - Niet graag opschalen
Incident - Opschaling - Onduidelijk
Incident - Vaak aanwezig
Informatie - Asbest - Bekend bij huismeester
Informatie - Melding - Bevolking slecht
Informatie - Niet volledig
Informatie - Niet volledig - OT en BT
Informatie - Uit verschillende bronnen
Informatie - Uitwisseling - Beter naarmate incident verloopt
Informatie - Uitwisseling - Gaat verloren
Informatie - Uitwisseling - Moeilijk
Informatie - Uitwisseling - Moet snel
Informatie - Verschil in behoefte
Informatie - Versplinterd
Informatie - Verzamelen
Informatie - Zuiver houden
Jargon - Geen probleem
Jargon - Probleem