Presentatie Muel Kaptein KPMG tijdens Dag van het onderzoek .
BPPV: Onderzoek naar het nystagmuspatroon tijdens ...
Transcript of BPPV: Onderzoek naar het nystagmuspatroon tijdens ...
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen
Academiejaar 2012-2013
BPPV: Onderzoek naar het nystagmuspatroon tijdens bevrijdingsmanoeuvres
Silke Naessens
Promotor: Prof. Floris Wuyts
Copromotor: Dr. Leen Maes
Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van master in de
logopedische en audiologische wetenschappen
2
Voorwoord
Deze studie werd opgezet in het kader van het behalen van een masterdiploma
in de Audiologie. Ik koos dit onderwerp wegens mijn interesse voor
evenwichtsstoornissen. Na een jaar hieraan te werken, ben ik tevreden mijn
bevindingen te kunnen samenbundelen in dit eindrapport.
Graag wens ik mijn promotor prof. Wuyts te bedanken om mij bij deze
masterproef te begeleiden. Ik mocht bij hem en dr. De Valck de consultaties in
het UZA meevolgen om de gegevens van de proefpersonen te verzamelen.
Naast het verzamelen van de data, heeft het meevolgen van deze consultaties
mij ook veel waardevolle kennis over evenwichtsstoornissen bijgebracht. Tevens
was prof. Wuyts een grote hulp bij de statistische verwerking.
Ook zou ik heel graag dr. Maes bedanken. Als copromotor heeft zij mijn teksten
regelmatig nagelezen en mij geholpen met de opbouw en vorm van dit
eindrapport.
Als laatste bedank ik dr. Weerts. Zij heeft me geholpen met het raadplegen van
de patiëntendossiers om de proefpersonen op te volgen.
3
4
Inhoudstabel
Voorwoord ........................................................................................................... 3
Inhoudstabel ........................................................................................................ 5
1. Abstract ......................................................................................................... 7
Nederlandstalig ................................................................................................ 7
English ............................................................................................................. 7
2. Inleiding ........................................................................................................... 8
2. Methodologie .............................................................................................. 12
3. Resultaten ................................................................................................... 17
4. Discussie .................................................................................................... 26
5. Conclusie .................................................................................................... 30
6. Referenties.................................................................................................. 32
7. Appendices ................................................................................................. 33
5
6
1. Abstract
Nederlandstalig Introductie: Benigne paroxysmale positionele vertigo is een veelvoorkomende
evenwichtsstoornis met als oorzaak losgekomen otoconia die in de semicirculaire
kanalen rondzweven of vastgehecht zijn op de cupula. Om deze stoornis te
behandelen wordt een manoeuvre uitgevoerd die de otoconia terug op de
utriculus brengt. In deze studie wordt nagegaan of het voorkomen van bepaalde
nystagmuspatronen tijdens dit manoeuvre een voorspelling geeft over het
oplossen van de BPPV. Methode: Nystagmuspatronen van 76 manoeuvres bij 26
proefpersonen werden geobserveerd. Omdat het voorkomen van anterieur
(1,3%) en horizontaal kanaal BPPV (6,7%) heel beperkt was, werd vooral op
BPPV van het posterieur kanaal (97%) en het daarvoor uitgevoerde Epley-
manoeuvre gericht. Resultaten: Er werden geen significante associaties
gevonden tussen de nystagmi en outcome van het Epley-manoeuvre (p > 0,05).
Wel waren bepaalde tendensen zichtbaar. In alle posities was het voorkomen
van een horizontale nystagmus een negatieve voorspeller. Ook een downbeating
nystagmus in derde of vierde positie was eerder negatief. Een ipsilaterale
rotatoire of upbeating nystagmus in de vierde positie kwam vaker voor bij een
positieve outcome. Discussie: De observaties komen niet overeen met de
literatuur, waarschijnlijk ten gevolge van de niet-representatieve, kleine
steekproef. Conclusie: Het voorkomen van nystagmuspatronen is zeer variabel
en geeft geen duidelijke voorspelling.
English Introduction: Benign paroxysmal positional vertigo is a common balance disorder
caused by otoconia that are floating around in the semicircular canals or have
adhered to the cupula. To treat this disorder a maneuver is performed to return
the otoconia to the utricle. This study determines whether the occurrence of
certain nystagmus patterns during this maneuver can predict the recovery.
Method: Nystagmus patterns of 76 maneuvers at 26 subjects were observed.
Because the occurrence of anterior (1.3%) and horizontal canal BPPV (6.7%)
7
was very limited, we focussed particularly on the posterior canal BPPV (97%) and
the Epley maneuver. Results: No significant associations were found between the
nystagmi and outcome of the Epley maneuver (p > 0.05). Though, certain trends
were visible. Generally, the occurrence of a horizontal nystagmus was a negative
predictor. A downbeating nystagmus was a rather negative predictor in the third
and fourth position. Ipsilateral rotatory or upbeating nystagmus in the fourth
position was more often found in successful maneuvers. Discussion: The
observations are not consistent with the literature, probably due to the non-
representative, small sample. Conclusion: The occurrence of certain nystagmi
during the liberatory maneuver is variable and therefore the succes of that
maneuver is not confirmed.
2. Inleiding
Het evenwichtsorgaan is een vliezige structuur gelegen in het beenderig labyrint.
Functioneel kan men het evenwichtsorgaan in twee grote delen opsplitsen:
enerzijds de utriculus en sacculus en anderzijds de semicirculaire kanalen. Bij de
utriculus en sacculus liggen de trilharen van de haarcellen ingebed in een
gelatineuze massa. Op deze massa liggen otolietkristallen of otoconia ingebed.
De haarcellen, gelatineuze massa en otoconia worden samen de macula
genoemd. Dit orgaan werkt volgens het principe van traagheid en staat in voor de
lineaire versnellingen. In de semicirculaire kanalen zijn de haarcellen gelegen op
de crista en liggen de trilharen ingebed in de cupula. De kanalen staan in voor de
detectie van hoekversnellingen (Wuyts & Stadsbader, 2010). Zelfs een kleine
verandering in deze complexe structuur kan reeds aanleiding geven tot een
verstoorde werking ervan. In deze studie richten we ons op de meest
voorkomende evenwichtsstoornis met een mechanische verandering als oorzaak:
benigne paroxysmale positionele vertigo.
8
Benigne paroxysmale positionele vertigo wordt meestal afgekort als BPPV. Het
gaat om een korte episode van vertigo die optreedt na het maken van een
bepaalde beweging met het hoofd. Bij welke bewegingen er vertigo optreedt,
hangt af van het type BPPV. (Bhattacharyya et al., 2008) De oorzaak is otoconia
die losgekomen zijn van de utriculus en die in een semicirculair kanaal
terechtgekomen zijn. Deze kunnen dan in het semicirculair kanaal gaan
rondzweven en bij een beweging de endolymfestroom beïnvloeden. Dit noemt
men canalolithiasis. Het kan ook gebeuren dat de otoconia zich vasthechten op
de cupula van het semicirculaire kanaal en door hun gewicht zorgen voor een
druk op de cupula. Dit fenomeen noemt men cupulolithiasis. De afgezette
otoconia verzwaren de cupula waardoor deze de eigenschappen van een
otolietorgaan krijgt en dus ook gevoelig zal worden voor lineaire versnellingen.
Het membraneuze kanaal bij mensen is erg dun. Dit leidt ertoe dat zelfs een
kleine hoeveelheid otoconia een grote impact zal hebben op de beweging van
het endolymfe of de druk op de cupula. (Suzuki, 2012)
Afhankelijk van in welk semicirculair kanaal de otoconia terechtkomen hebben we
verschillende types BPPV: posterieur kanaal BPPV (PC-BPPV), horizontaal
kanaal BPPV (HC-BPPV) en anterieur kanaal BPPV (AC-BPPV).
PC-canalolithiasis is de meest voorkomende vorm van BPPV. In de anamnese
zien we dat vertigo optreedt bij het gaan neerliggen, rechtkomen of draaien in
ruglig. De diagnose wordt gesteld door middel van het Dix-Hallpike-manoeuvre,
waarbij een rotatoire upbeating nystagmus zichtbaar zal zijn gepaard gaande met
vertigo. Deze treedt op na een bepaalde latentieperiode (tot de otoconia
beginnen te bewegen) en heeft een korte duur (tot de otoconia stoppen met
bewegen). Het bovenste deel van de iris slaat in de richting van de aarde (dus
naar het aangedane oor toe). Dit noemt men een geotrope nystagmus. Bij BPPV
van het linker PC zal bij het uitvoeren van het Dix-Hallpike manoeuvre de iris dus
een beweging tegen de richting van de klok maken, ook wel counterclockwise
nystagmus genoemd (CCW). In geval van een rechter PC-BPPV krijgen we dan
een beweging van de iris met de klok mee of clockwise nystagmus (CW). In een
rechtop zittende positie is een downbeating nystagmus aanwezig. (Bhattacharyya
et al., 2008; Suzuki, 2012)
9
De behandeling van PC-BPPV bestaat uit het Epley-manoeuvre. Dit manoeuvre
maakt gebruik van de zwaartekracht om de otoconia terug naar hun
oorspronkelijke plaats te brengen. De zwaartekracht zorgt ervoor dat de otoconia
bij elke positie naar het laagste punt van het kanaal zakken. Het manoeuvre
bestaat uit vier posities waarin de patiënt achtereenvolgens gebracht wordt.
(Bhattacharyya et al., 2008; Wuyts & Stadsbader, 2010). Aangezien het Dix-
Hallpike-manoeuvre en de eerste positie dezelfde zijn, is tijdens de eerste positie
een rotatoire upbeating nystagmus aanwezig die naar de aangedane zijde slaat.
In de tweede positie, waarbij het hoofd 90° naar de gezonde zijde gedraaid
wordt, zal volgens Oh, Kim, Han en Lim (2007) opnieuw een rotatoire upbeating
nystagmus naar diezelfde zijde optreden. Dit zou erop wijzen dat de otoconia
zich in de juiste richting bewegen en de kans op een positieve outcome groter is.
Een nystagmus naar de gezonde zijde of de afwezigheid van nystagmus wordt
als een negatieve voorspeller beschouwd. De nystagmi in andere posities
kunnen volgens diezelfde studie geen voorspelling geven over het al dan niet
slagen van het manoeuvre. Er valt echter op te merken dat in deze studie elke
positie drie minuten wordt aangehouden. Bij een kortere wachttijd wordt deze
ipsilaterale rotatoire en upbeating nystagmus eerder in de derde positie
geobserveerd. Bij de laatste positie is het mogelijk dat de patiënt een sterke
lineaire sensatie ervaart. Dit is het gevolg van het neerbotsen van de otoconia op
de utriculus (Wuyts & Stadsbader, 2010).
Minder vaak zien we HC-BPPV. Om HC-BPPV vast te stellen maken we gebruik
van het Roll-manoeuvre of de Roll-test. Bij deze test wordt het horizontale kanaal
in het verticale vlak georiënteerd. Wanneer we vervolgens aan beide zijden een
hoofdrotatie van 90° uitvoeren, zien we hier typisch een richtingveranderende
horizontale nystagmus. In het geval van canalolithiasis zal deze nystagmus
meestal geotroop (GT) zijn (naar de aarde toe). Bij cupulolithiasis is deze vaker
apogeotroop (weg van de aarde) (AGT). (Suzuki, 2012) Bij canalolithiasis is de
nystagmus het hevigst als het hoofd in de richting van de aangedane zijde
gedraaid is. De apogeotrope nystagmus die bij cupulolithiasis optreedt zal hevigst
zijn als het hoofd in de richting van de gezonde zijde gedraaid is. (Escher,
Ruffieux, & Maire, 2007; Lee & Kim, 2010) De GT nystagmus is zelden puur
horizontaal en bevat meestal een rotatoire component. Dit komt waarschijnlijk
10
omdat de otoconia ook een invloed hebben op de andere kanalen. Er is frequent
transitie van het horizontaal kanaal naar het posterieur of anterieur kanaal. Dit
leidt ertoe dat de BPPV moeilijker te behandelen zal zijn. Bij het behandelen van
HC-canalolithiasis is het voorkomen van een rotatoire component dus een eerder
negatieve voorspeller voor de outcome. Bij cupulolithiasis zal de nystagmus
vaker puur horizontaal zijn, omdat er niet snel transitie zal zijn van de otoconia
naar andere kanalen. (Suzuki, 2012)
Voor de behandeling van HC-BPPV zullen we het manoeuvre van Lempert
toepassen. Dit manoeuvre wordt ook wel het Barbecue-Roll-manoeuvre
genoemd. De patiënt zal hierbij in verschillende stappen rollen tot een volledige
draai van 360° is bereikt. (Bhattacharyya et al., 2008) Dit manoeuvre heeft een
bewezen efficiënte voor zowel de geotrope als apogeotrope variant van HC-
BPPV. (Escher et al., 2007) Een alternatief voor het Barbecue-Roll-manoeuvre is
het Gufoni-manoeuvre. Hier bij wordt de patiënt snel naar een liggende houding
op de gezonde zijde gebracht met het hoofd in neutrale positie. Vervolgens wordt
het hoofd 45° naar de gezonde zijde (en dus naar de grond) gedraaid. Tenslotte
wordt de patiënt terug in de oorspronkelijke zittende houding gebracht. Elke
positie wordt ongeveer twee minuten aangehouden. Ook dit manoeuvre heeft
een bewezen efficiëntie zowel bij GT als AGT. (Lee & Kim, 2010)
AC-BPPV komt zelden voor. Bij het uitvoeren van een Dix-Hallpike-manoeuvre
krijgt men het omgekeerde fenomeen als bij PC-BPPV. Bij de AC-BPPV zal in de
‘head-hanging’ positie de nystagmus downbeating en rotatoir zijn. (Suzuki, 2012)
Voor de behandeling van AC-BPPV zijn veel verschillende manoeuvres
beschreven. Een ervan bestaat uit een diep Dix-Hallpike manoeuvre dat wordt
gevolgd door een rechtop zittende houding met het hoofd naar voor gebogen. In
tegenstelling tot het normale Dix-Hallpike manoeuvre wordt het hoofd niet naar
een zijde gedraaid. Dit diepe Dix-Hallpike-manoeuvre heeft een bewezen
efficiëntie. (Yacovino, Hain, & Gaultieri, 2009) Een ander mogelijk manoeuvre,
met bewezen efficiëntie, is van Kim, Shin en Chung (2005). Hierbij wordt gestart
in een zittende houding met het hoofd 45° naar de gezonde zijde gedraaid.
Vervolgens wordt de persoon in een liggende houding gebracht met het hoofd
30° in hyperextensie. Deze positie wordt gedurende 2 minuten aangehouden.
11
Nadien wordt gedurende 1 minuut het hoofd in neutrale positie geplaatst (nog
steeds 45° naar de gezonde zijde gedraaid). Tenslotte wordt de persoon terug in
een zittende positie gebracht met de kin tegen de borst gedrukt. In theorie zou bij
AC-BPPV de nystagmus door positionele veranderingen moeten omkeren zoals
we dat bij PC-BPPV observeren (lig => upbeating, zit => downbeating). Het is bij
AC-BPPV inderdaad zo dat in de liggende houding, waarbij het hoofd in
hyperextensie is, er een rotatoire downbeating nystagmus optreedt. De
nystagmuspatronen van AC-BPPV in andere posities werden in de literatuur nog
niet beschreven. (Suzuki, 2012)
In de kliniek zien we vaak andere nystagmi dan deze hierboven beschreven.
Bovendien is BPPV in sommige gevallen moeilijk te behandelen en zijn meer
sessies nodig dan normaal. In deze studie worden de nystagmuspatronen van de
verschillende types BPPV tijdens de bevrijdingsmanoeuvres nauwkeurig
geobserveerd. Aan de hand van de follow-up proberen we een relatie te leggen
tussen het voorkomen van bepaalde nystagmi tijdens het manoeuvre en het
succes van dit manoeuvre. Dit leidt tot volgende onderzoeksvraag: kan het
voorkomen van bepaalde nystagmi tijdens het manoeuvre ons een voorspelling
geven over het al dan niet oplossen van de BPPV?
2. Methodologie
De proefpersonen zijn patiënten die op consultatie kwamen op de dienst NKO
van het UZA, tussen september 2012 en april 2013 met evenwichtsklachten en
waarbij BPPV werd vastgesteld. In totaal waren dit 26 verschillende personen,
waarvan 19 (73%) vrouwen en 7 (27%) mannen. De gemiddelde leeftijd bij de
vrouwen is 62 jaar (Med = 62). Bij de mannenpopulatie is dit 58 jaar (Med = 58).
Wanneer een patiënt na een geruime periode herviel of wanneer bij eenzelfde
persoon eerst BPPV voorkwam aan een zijde, en in een tweede tijd aan de
contralaterale zijde, werden deze gevallen van BPPV en hun behandeling als
12
apart beschouwd. Hierdoor kwamen we aan een aantal van 33 geïsoleerde
gevallen van BPPV waarvoor telkens één of meerdere manoeuvres werden
uitgevoerd. Op die manier konden we nagaan wat de gemiddelde duur van
herstel was en hoeveel manoeuvres hier gemiddeld aan voorafgingen. Bij 30
gevallen ging het om BPPV van het posterieur kanaal. Slechts bij twee van deze
was er sprake van cupulolithiasis. Bij een hiervan was er sprake van
cupulolithiasis die voorafgegaan werd door canal plugging. Wegens de invloed
van deze operatie op de nystagmi en het atypische verloop van de BPPV, werd
deze uit de studie geëxludeerd. De andere werd wel geïncludeerd. In alle andere
gevallen PC-BPPV ging het om canalolithiasis.
Tevens werd per manoeuvre apart gekeken welke de voorkomende nystagmi
waren en of de BPPV na dit manoeuvre al dan niet opgelost was. Alles apart
beschouwd, werden in totaal 76 manoeuvres uitgevoerd. 74 werden geïncludeerd
in de studie. Van deze manoeuvres waren 68 (92%) ter behandeling van PC-
BPPV. Bij 8 manoeuvres van de 66 geïncludeerde Epley-manoeuvres is de
outcome niet geweten (12,1% missings). Slechts één (1,3%) keer werd AC-BPPV
vastgesteld en behandeld. Bij twee patiënten werd HC-BPPV vastgesteld. Bij de
ene proefpersoon ging het om de geotrope en bij de andere om de apogeotrope
variant van HC-BPPV. In totaal werden bij deze twee personen vijf Roll-
manoeuvres uitgevoerd (6,7%). Bij beiden werd één maal het Barbecue-Roll-
manoeuvre ter behandeling uitgevoerd.
Bij het begin van de consultatie vond er een uitgebreide anamnese plaats,
volgens de SO STONED methode (Wuyts & Stadsbader, 2010). Op basis hiervan
was er reeds een vermoeden van BPPV. Bij dergelijk vermoeden werd ter
diagnose het Dix-Hallpike-manoeuvre (bij vermoeden PC-BPPV) of het Roll-
manoeuvre (bij vermoeden HC-BPPV) uitgevoerd. Bij het Dix-Hallpike-
manoeuvre werd de persoon van zittende naar liggende houding gebracht. In de
liggende houding was de nek ongeveer 20° in hyperextensie en het hoofd 45°
naar de vermoedelijk aangedane zijde gedraaid. Wanneer een geotrope
nystagmus optrad, werd het manoeuvre als positief beschouwd. Bij het Roll-
manoeuvre werd het horizontale kanaal in het verticale vlak gebracht door de
persoon op de rug te laten liggen op een tafel die 30° naar boven gekanteld is.
Achtereenvolgens werd het hoofd 90° naar links en naar rechts gedraaid. Het
13
manoeuvre werd als positief beschouwd als een horizontale nystagmus optrad,
die omkeerde als het hoofd naar de andere kant gedraaid werd.
Wanneer uit dit manoeuvre bleek dat er sprake was van BPPV, werd onmiddellijk
hierop aansluitend, dus nog voor het recht op zetten van de patient, het
bevrijdingsmanoeuvre uitgevoerd. Voor PC-BPPV was dit bevrijdingsmanoeuvre
het Epley-manoeuvre, voor HC-BPPV het Barbecue-Roll-manoeuvre en voor AC-
BPPV een diep Dix-Hallpike-manoeuvre. Het manoeuvre werd steeds uitgevoerd
aan de aangedane zijde. Elk manoeuvre bestaat uit een aantal opeenvolgende
posities. In onderstaande tabel (tabel 1) vindt u een overzicht waarin de
verschillende posities van het Epley-manoeuvre, het Barbecue-Roll-manoeuvre
en het diep Dix-Hallpike-manoeuvre beschreven staan.
Tabel 1: Toelichting posities bevrijdingsmanoeuvres
Epley-manoeuvre voor PC-BPPV Positie 1 Ruglig met hoofd 20° in hyperextensie en 45° naar de aangedane zijde
gedraaid.
Positie 2 Hoofd 45° naar niet-aangedane zijde gedraaid (90° gedraaid t.o.v. positie 1)
Positie 3 Liggend op de zij + hoofd wordt 90° graden verder gedraaid (neus wijst naar
beneden)
Positie 4 Rechtopzittende houding
Barbecue-Roll-manoeuvre of manoeuvre van Lempert voor HC-BPPV Positie 1 Ruglig + hoofd 90° naar aangedane zijde gedraaid
Positie 2 Ruglig + hoofd 90° naar niet-aangedane zijde
Positie 3 Zijlig op niet-aangedane zijde (hoofd behoudt positie)
Positie 4 Liggend op buik
Positie 5 Zijlig op aangedane zijde
Diep Dix-Hallpike-manoeuvre voor AC-BPPV Positie 1 Ruglig + hoofd ver in hyperextensie
Positie 2 Rechtopzittende houding + kin tegen borst gedrukt
Tijdens deze manoeuvres werd de patiënt geobserveerd en werden de
oogbewegingen die tijdens elke positie voorkwamen in een database genoteerd.
Bovendien werden deze nystagmi opgenomen met een digitaal videoregistratie-
systeem, waarbij tevens de positie van de proefpersoon te zien was. Deze
14
manier van registratie heet videonystagmografie. Hierdoor was het mogelijk de
rechtstreekse observaties post hoc te toetsen aan de geregistreerde
videobeelden. Het videonystagmografiesysteem dat bij deze studie gebruikt werd
is de Nysstar II van het merk Difra. (www.difra.be)
Deze oogbewegingen of nystagmi werden op basis van hun richting
onderverdeeld in 6 types: ipsilaterale horizontale nystagmus, contralaterale
horizontale nystagmus, upbeating, downbeating, ipsilaterale rotatoire nystagmus
en contralaterale rotatoire nystagmus. Met ipsilateraal wordt de aangedane zijde
bedoeld. Wanneer een patiënt met BPPV van het rechter posterieur kanaal
bijvoorbeeld een horizontale nystagmus met de snelle fase naar rechts
vertoonde, wordt in de studie over een ipsilaterale horizontale nystagmus
gesproken. Tabel 2 geeft hiervan een overzicht.
Tabel 2: Overzicht mogelijke nystagmi met gebruikte benaming
Gebruikte benaming Observatie BPPV van het linker kanaal
Ipsilaterale horizontale nystagmus Nystagmus naar links
Contralaterale horizontale nystagmus Nystagmus naar rechts
Upbeating nystagmus Nystagmus naar boven
Downbeating nystagmus Nystagmus naar onder
Ipsilaterale rotatoire nystagmus Counterclockwise nystagmus
Contralaterale rotatoire nystagmus Clockwise nystagmus
BPPV van het rechter kanaal Ipsilaterale horizontale nystagmus Nystagmus naar rechts
Contralaterale horizontale nystagmus Nystagmus naar links
Upbeating nystagmus Nystagmus naar boven
Downbeating nystagmus Nystagmus naar onder
Ipsilaterale rotatoire nystagmus Clockwise nystagmus
Contralaterale rotatoire nystagmus Counterclockwise nystagmus
Binnen elk type werd het onderscheid gemaakt tussen een afwezige, transiënte
en persistente nystagmus. De patiënt werd opgevolgd om later een verband te
15
kunnen leggen tussen de geobserveerde oogbewegingen en de outcome van het
manoeuvre.
De BPPV werd als opgelost beschouwd wanneer er geen of nog minimale
klachten resteerden. Om de duur te bepalen werd gerekend vanaf de eerste
consultatie, en dus het eerste manoeuvre, tot wanneer de patiënt genezen was of
enkel nog minimaal last ervoer. Zowel de start datum als de datum van herstel
zijn hierdoor eerder subjectief en dus een schatting. Daarom zullen we de duur in
een benadering van weken uitdrukken.
De variabele “outcome” kan twee waarden aannemen in de statistische analyse:
‘genezen’ of ‘niet genezen’, waarbij genezen wordt omschreven als het vrij zijn
van duizeligheid bij het innemen van de posities die tot voor de behandeling nog
last gaven van vertigo. Om correlaties na te gaan tussen bepaalde
nystagmuspatronen en de outcome werd voor elk type nystagmus afzonderlijk
ten opzichte van de outcome een chi-kwadraattest uitgevoerd. Ook de correlatie
tussen de aanwezigheid van vertigo tijdens de verschillende posities van het
bevrijdingsmanoeuvre en de outcome werd met deze test nagegaan. Er werd
telkens een significantieniveau van p=0.05 gehanteerd. Nadien werd ook een
meervoudige logistische regressie met eenzelfde significantieniveau uitgevoerd.
Deze zou de gezamenlijke invloed van de nystagmi en vertigo op de outcome
nagaan, en dus een relatie kunnen aan het licht brengen tussen specifieke
combinaties van nystagmi en de uiteindelijke outcome.
Daarnaast werd ook beschrijvende statistiek uitgevoerd op de gegevens uit de
database. Door middel van diagrammen en tabellen werden bepaalde tendensen
naar voorkomen van een bepaalde nystagmus per positie nagegaan. Deze
werden ook gelinkt aan het al dan niet slagen van het manoeuvre. Tevens werd
gekeken naar de duur van herstel en het aantal manoeuvres die aan het herstel
voorafgingen.
16
3. Resultaten
De centrale hypothese uit dit werk stelde dat op basis van het voorkomen van
bepaalde nystagmuspatronen de outcome van het manoeuvre voorspeld kon
worden. Verschillende statistische testen werden uitgevoerd om na te gaan of de
hieruit afgeleide nulhypothese al dan niet verworpen kan worden. Omdat er
slechts enkele horizontaal kanaal BPPV’s en anterieur kanaal BPPV’s
voorkwamen in deze studie, werden deze testen enkel uitgevoerd voor het Epley-
manoeuvre dat BPPV van het posterieur kanaal behandeld. Uit de statistische
analyse (SPSS) bleek dat er geen associatie was tussen een nystagmuspatroon
en de outcome (chi-kwadraattest p> 0.05). Ook een meervoudige logistische
regressie toonde geen significante relatie aan tussen outcome en een combinatie
van nystagmuspatronen en of vertigo (p> 0.05).
Omdat geen associaties konden worden aangetoond, werden door middel van
beschrijvende statistiek enkele tendensen nagegaan. Een overzichtstabel werd
bijgevoegd in de appendix. Deze geeft aan hoe vaak een bepaalde nystagmus
voorkomt in elke positie van het Epley-manoeuvre en dit voor alle manoeuvres in
de groep met positieve (22 manoeuvres) en de groep met negatieve outcome (36
manoeuvres) afzonderlijk. In de tabel viel op dat het voorkomen van de
verschillende nystagmi heel diffuus was. Bovendien was elk type nystagmus
slechts bij een beperkt deel van de bestudeerde manoeuvres aanwezig.
Nystagmi met een persistent karakter waren eerder uitzonderlijk. Daarom werd
geen onderscheid gemaakt tussen een transiënt en persistent karakter en werd
het voorkomen van transiënte en persistente nystagmi gecumuleerd. Door de
eerder lage getallen in combinatie met een uitgebreide tabel, was het moeilijk
specifieke tendensen terug te vinden. Wel viel op dat in de groep met negatieve
outcome over het algemeen vaker nystagmi optraden dan in de groep met
positieve outcome. Het grootste aantal nystagmi werden in de eerste en derde
positie waargenomen. Mogelijke tendensen konden duidelijker gemaakt worden
door middel van visualisatie met schijfdiagrammen. In deze diagrammen werden
enkel de aanwezige nystagmi van het Epley-manoeuvre afgebeeld. Op die
17
manier werd de verdeling van de verschillende types nystagmus binnen de groep
van aanwezige nystagmi duidelijk. Per positie werd een diagram met de verdeling
bij positieve outcome en een diagram met de verdeling bij negatieve outcome
uitgezet. De manoeuvres waarin geen nystagmus optrad, werden dus niet
opgenomen in de figuur. Er dient echter voorzichtig te worden omgesprongen
met dergelijke visualisaties omdat deze misleidend kunnen zijn.
De verdeling van de verschillende types nystagmus (binnen de aanwezige
nystagmi) tijdens de eerste positie van het Epley manoeuvre wordt weergegeven
in figuur 1. Hieruit kan worden afgeleid dat voornamelijk een ipsilaterale rotatoire
en upbeating nystagmus zichtbaar was. Bij de manoeuvres met negatieve
outcome werden ook ipsilaterale horizontale, contralaterale horizontale of
contralaterale rotatoire nystagmi geobserveerd. Deze kwamen enkel voor in
combinatie met een ipsilaterale rotatoire, upbeating of downbeating component:
contralateraal rotatoir upbeating (2,8%), horizontaal rotatoir (8,3%: 5,6%
ipsilateraal horizontaal en 2,7% contralateraal horizontaal), contralateraal
horizontaal upbeating (2,8%), ipsi- en contralateraal horizontaal downbeating
rotatoir (2,8%) en ipsilateraal horizontaal upbeating die nadien downbeating werd
(2,8%). Deze percentages duiden het voorkomen van pure of gecombineerde
nystagmi ten opzichte van de totale groep manoeuvres met negatieve outcome
aan. Van deze manoeuvres met negatieve outcome was 63,9% van de nystagmi
puur ipsilateraal rotatoir en 16,7% ipsilateraal rotatoir upbeating. In de groep met
positieve outcome (22 manoeuvres) kwamen volgende nystagmi voor: puur
ipsilateraal rotatoir (63,6%), ipsilateraal rotatoir upbeating (13,6%), ipsilateraal
rotatoir downbeating (13,6%) en puur upbeating (4,5%). Bij één manoeuvre was
geen nystagmus zichtbaar (4,5%). Het grootste verschil tussen de groep met
negatieve en de groep met positieve outcome is het dus het voorkomen van de
nystagmi met horizontale of contralaterale rotatoire component in de groep met
negatieve outcome.
18
Figuur 1: Verdeling aanwezige nystagmi tijdens de eerste positie van het Epley-manoeuvre
Figuur 2 geeft de distributie van de aanwezige nystagmi tijdens de tweede positie
van het Epley-manoeuvre weer. De aanwezigheid van een contralaterale
horizontale nystagmus was volgens deze figuur een eerder negatieve
voorspeller. Er was in deze positie over het algemeen een laag voorkomen van
nystagmi, daarom moet opgelet worden met de interpretatie van figuur 2. In de
groep met negatieve outcome was in 52,8% van de gevallen geen nystagmus
aanwezig. Wanneer wel een nystagmus voorkwam, was deze voornamelijk puur
horizontaal (van alle manoeuvres met negatieve outcome 11,2% contralateraal
en 11,2% ipsilateraal) en iets minder vaak puur rotatoir (8,3% contralateraal en
5,6% ipsilateraal). Binnen de verdeling van aanwezige nystagmi (figuur 2) nam
de horizontale nystagmus zelfs een gebied van 50% in. De aanwezigheid van
een horizontale nystagmus zal dus een eerder negatieve voorspeller zijn.
Volgende patronen kwamen eenmalig (2,8%) voor en geven hierdoor geen
voorspelling: puur downbeating nystagmus, ipsilaterale rotatoire upbeating
nystagmus, ipsilaterale horizontale upbeating nystagmus en contralaterale
19
horizontale downbeating nystagmus. In de groep met positieve outcome was in
68,2% van de gevallen geen nystagmus aanwezig. De nystagmuspatronen die
geobserveerd werden zijn: contralateraal rotatoir (9,1%), ipsilateraal rotatoir
(9,1%), downbeating (4,5%), ipsilateraal horizontaal (4,5%) en contralateraal
rotatoir upbeating (4,5%). In figuur 2 valt in de groep met positieve outcome
vooral de aanwezigheid van de contralaterale rotatoire nystagmus op. Van de
aanwezige nystagmi (manoeuvres waarbij geen nystagmus optrad dus niet
meegerekend) waren 38% contralateraal rotatoir in tegenstelling tot 15% bij de
manoeuvres met negatieve outcome. Wanneer we echter kijken naar het
voorkomen ten opzichte van het totaal aantal manoeuvres kwam deze in
positieve outcome slechts 14% versus 8% in negatieve outcome voor, wat eerder
een klein verschil is.
Figuur 2: Verdeling aanwezige nystagmi tijdens de tweede positie van het Epley-manoeuvre
20
Het voorkomen van nystagmi bij de derde positie was heel diffuus (figuur 3). De
derde positie van het Epley-manoeuvre heeft volgens dit diagram dus geen
voorspellende waarde, aangezien zowel bij een positieve als een negatieve
outcome het patroon van nystagmusverdeling erg gelijkaardig was. Ook wanneer
we de verschillende combinaties van nystagmi bekeken, zagen we een heel
grote variatie. De meest voorkomende patronen bij negatieve outcome waren:
puur horizontaal (22,2% ipsilateraal en 8,3% contralateraal) en downbeating
(13,9%). Andere nystagmuspatronen die elk eenmalig (2,8%) voorkwamen zijn:
puur upbeating, puur ipsilateraal rotatoir, ipsilateraal rotatoir upbeating,
ipsilateraal rotatoir downbeating, contralateraal rotatoir downbeating, ipsi- en
contralateraal rotatoir en tenslotte ipsilateraal horizontaal downbeating. In 33,3%
van de manoeuvres met negatieve outcome trad geen nystagmus op. Ook in de
manoeuvres met positieve outcome waren de patronen heel divers. De volgende
patronen kwamen elk twee maal voor (9,1%): downbeating, ipsilateraal rotatoir
en de combinatie ipsilateraal en contralateraal horizontaal. 6 patronen kwamen
eenmalig (4,5%) voor: puur upbeating, puur contralateraal horizontaal, puur
ipsilateraal horizontaal, ipsilateraal rotatoir upbeating, contralateraal rotatoir
ipsilateraal horizontaal en ipsilateraal horizontaal downbeating. In deze groep
trad in 45,5% van de 22 manoeuvres geen nystagmus op. Als we naar de
overzichtstabel (appendix) kijken valt echter wel op dat er in de groep met
negatieve outcome een veel grotere aanwezigheid was van ipsilaterale
horizontale en downbeating nystagmus dan in de groep met positieve outcome.
21
Figuur 3: Verdeling aanwezige nystagmi tijdens de derde positie van het Epley-manoeuvre
In de vierde positie van het Epley manoeuvre (figuur 4) vielen meteen enkeIe
tendensen op. Meer dan een derde van de optredende nystagmi bij manoeuvres
met negatieve afloop was downbeating in tegenstelling tot de nystagmi van de
manoeuvres met positieve afloop die geen enkele keer downbeating waren. Ook
het voorkomen van een ipsilaterale horizontale nystagmus bij deze groep met
negatieve outcome viel op. 21% van de optredende nystagmi bij negatieve
outcome waren van dit type, terwijl deze ipsilaterale horizontale nystagmus in de
groep met positieve outcome niet voorkwam. De aanwezigheid van dergelijke
nystagmi zijn dus vermoedelijk negatieve voorspellers. Toch dient men
voorzichtig te zijn met interpretatie van deze vaststellingen omdat deze
downbeating en ipsilaterale horizontale nystagmus respectievelijk slechts in
13,9% en 8,3% van deze manoeuvres voorkwamen. Een contralaterale rotatoire
en contralaterale horizontale nystagmus kwamen elk in 8,3% van de manoeuvres
voor. In 61,1% van de manoeuvres met negatieve outcome trad geen nystagmus
22
op. Ook bij de manoeuvres die tot een oplossing van de PC-BPPV leidden, was
het voorkomen van nystagmus eerder zeldzaam. In 68,2% van de 22
manoeuvres trad geen nystagmus op. De aanwezigheid van ipsilaterale rotatoire
nystagmus en upbeating nystagmus is opvallend in figuur 4. Men dient echter
indachtig te zijn dat zowel deze upbeating als ipsilaterale rotatoire nystagmus
slechts één maal (4,5%) geobserveerd werden. Andere manoeuvres die elk
eenmalig (4,5%) in deze groep optraden zijn: contralaterale horizontale
nystagmus en ipsilaterale rotatoire upbeating nystagmus. Een puur contralaterale
rotatoire nystagmus kwam in 13,6% van de manoeuvres met positieve outcome
voor.
Figuur 4: Verdeling aanwezige nystagmi tijdens de vierde positie van het Epley-manoeuvre
Het voorkomen van vertigo is ook weergegeven in de overzichtstabel (appendix).
Hier werd ook de vergelijking gemaakt tussen de aanwezigheid van vertigo bij
23
manoeuvres met een positieve outcome en deze met een negatieve outcome. In
positie 1, 2 en 3 was er zo goed als geen verschil. In de vierde positie zagen we
dat bij de manoeuvres met negatieve outcome er 44% van de gevallen sprake
was van vertigo in tegenstelling tot slechts 27% bij de manoeuvres met positieve
outcome. De chi-kwadraattest toonde echter aan dat dit verschil niet significant
was (p = 0.191). Over het algemeen viel wel op dat in de eerste positie het meest
vertigo optrad (93%). In de tweede positie trad het minst vertigo op (14%). In de
derde en vierde positie traden respectievelijk in 31% en 38% van de manoeuvres
vertigo op.
Het gemiddelde aantal manoeuvres voor herstel was 2,24 (Med = 2). Het
maximaal aantal manoeuvres nodig voor het herstel van de PC-BPPV was 6.
Meer dan een derde van alle gevallen van PC-BPPV was na het eerste
manoeuvre opgelost. Dus 70% van de patiënten was geholpen na 2 manoeuvres.
De verdeling van het aantal manoeuvres is weergegeven in figuur 5.
Figuur 5: Het aantal PC-BPPV's ten opzichte van het aantal manoeuvres dat werd uitgevoerd vooraleer deze PC-BPPV was opgelost
24
Uitgedrukt in weken was de gemiddelde duur van het herstel vanaf aanvang van
het eerste manoeuvre 10,52 weken (Med = 5). Door enkele outliers is het
gemiddelde veel hoger dan de mediaan. De grootste groep (11 van de 23) had
een herstel van 2,5 tot 7,5 weken.
Figuur 6: Het aantal PC-BPPV's ten opzichte van de duur van herstel uitgedrukt in weken
Bij 2 proefpersonen werd HC-BPPV vastgesteld. Bij proefpersoon 1 trad een
geotrope nystagmus op zowel wanneer het hoofd 45° naar ipsilateraal als naar
contralateraal gedraaid was in de verschillende uitgevoerd Roll-testen. Het ging
om een HC-BPV van het rechter horizontaal kanaal. Op de tweede consultatie
werd een Barbecue-Roll-manoeuvre uitgevoerd die tot een herstel leidde.
Proefpersoon 2 vertoonde tijdens het Roll-manoeuvre (tabel 7) een apogeotrope
nystagmus. Het nystagmuspatroon was niet puur horizontaal, maar vertoonde
ook een contralaterale rotatoire component in alle posities en een downbeating
component in de positie met het hoofd naar contralaterale zijde gedraaid. Tijdens
de eerste consultatie werd een Barbecue-Roll-manoeuvre uitgevoerd. De
consultatie die daarop volgde, gaf de proefpersoon aan geen last meer te hebben
25
van de BPPV. Bij het Roll-manoeuvre in deze consultatie trad een discrete
geotrope nystagmus op.
Het nystagmuspatroon tijdens het Barbecue-Roll-manoeuvre bij de twee
proefpersonen was heel divers. In de tweede en vijfde positie werd, net zoals
tijdens het Roll-manoeuvre, bij proefpersoon 1 een GT en bij proefpersoon 2 een
AGT nystagmus waargenomen. Bij proefpersoon 2 was in alle posities tevens
een downbeating nystagmus aanwezig.
Bij 1 proefpersoon werd AC-BPPV vastgesteld en behandeld. Bij het Dix-Hallpike
manoeuvre trad een downbeating nystagmus op. Het diepe Dix-Hallpike-
manoeuvre werd uitgevoerd: het hoofd werd verder in hyperextensie gebracht
(reeds liggende houding) en bij het rechtkomen werd de kin tegen de borst
gedrukt. In deze laatste positie trad geen nystagmus op. De patiënt was sinds dit
manoeuvre klachtenvrij. Het manoeuvre kan dus als succesvol beschouwd
worden.
4. Discussie
In de studie worden 74 manoeuvres bij 26 verschillende proefpersonen
beschreven. De steekproef is niet aselect gekozen uit de populatie van BPPV-
patiënten. Enkel de BPPV-patiënten die op consultatie kwamen op de NKO-
dienst in het UZA waren voorhanden. De BPPV-patiënten die daar op consultatie
kwamen, waren vaak reeds ‘onsuccesvol’ behandeld elders, of alvast na een
eerste evaluatie (met Dix-Hallpike) doorverwezen naar de ‘vertigoconsultatie’ in
het UZA. Veel patiënten hadden dus een eerder hardnekkige vorm van BPPV.
Dat resulteerde in het feit dat er vaak meer dan één bevrijdingsmanoeuvre nodig
was (56%) om de patiënten van hun aandoening te verlossen. De steekproef is
hierdoor niet representatief voor de volledige populatie BPPV-patiënten.
Bovendien zijn hierdoor in de database vaak meerdere nystagmuspatronen van
26
eenzelfde proefpersoon afkomstig (doordat deze meerdere manoeuvres
onderging). Ook zal de kans mogelijk groter zijn dat in bepaalde gevallen
meerdere kanalen betrokken zijn.
In de resultaten worden de nystagmuspatronen bij manoeuvres met positieve
outcome vergeleken met deze bij manoeuvres met negatieve outcome. In de
groep met positieve outcome gaat het sowieso om 22 verschillende gevallen van
BPPV, aangezien na een oplossing van de BPPV uiteraard geen manoeuvres
meer worden uitgevoerd. In de groep van manoeuvres met negatieve outcome
zullen, wanneer meer dan twee manoeuvres noodzakelijk waren, opeenvolgende
manoeuvres bij eenzelfde geval van PC-BPPV opgenomen zijn. Er wordt dus
een vergelijking gemaakt tussen een groep met van elkaar losstaande
manoeuvres en een groep met manoeuvres waarvan sommigen aan elkaar
gerelateerd zullen zijn. Er werd geen onderscheid gemaakt tussen PC-
canalolithiasis en PC-cupulolithiasis. Misschien is het in toekomstige studies
interessant ook deze op te splitsen, van zodra de aantallen voldoende groot zijn.
In de eerste positie van het Epley-manoeuvre werd logischerwijze in bijna alle
manoeuvres een ipsilaterale rotatoire en upbeating nystagmus waargenomen. De
verklaring hiervoor is dat het Epley-manoeuvre in principe pas uitgevoerd wordt
wanneer tijdens het Dix-Hallpike-manoeuvre (en dus de eerste positie van het
Epley-manoeuvre) een geotrope nystagmus geobserveerd wordt. (Suzuki, 2012)
Belangrijkst is het feit dat bij de groep met negatieve outcome ook andere
nystagmi voorkwamen. Deze zouden kunnen wijzen op de aanwezigheid van
otoconia in andere kanalen, wat er toe leidt dat de BPPV moeilijker oplosbaar zal
zijn en het manoeuvre een lagere slaagkans heeft. Dit kan echter niet gestaafd
worden aan de literatuur en is eerder een persoonlijke hypothese.
In de tweede positie van het Epley manoeuvre is er een laag voorkomen van
nystagmi. Dit maakt dat zeer kritisch moet worden omgesprongen met de
interpretatie van de aanwezige nystagmi. Oh et al. (2007) stelden vast dat het
voorkomen van een ipsilaterale rotatoire nystagmus een positieve voorspeller is
voor het slagen van het manoeuvre. Echter in onze studie komt deze nystagmus
slechts bij 9% van de manoeuvres met positieve outcome voor en werd in vele
gevallen geen nystagmus geobserveerd. Dit is een laag percentage in
27
vergelijking met de studie van Oh et al. (2007) waar deze ipsilaterale nystagmus
bij 93% van deze manoeuvres voorkwam. Een contralaterale rotatoire nystagmus
werd als negatieve voorspeller beschouwd. In deze studie echter komt deze
nystagmus of nystagmuscomponent procentueel vaker voor bij positieve (14%)
dan negatieve outcome (8%). Ze gaven in hun studie ook aan dat de afwezigheid
van nystagmus op recurrente of hardnekkige PC-BPPV kon wijzen. Aangezien in
deze studie meer dan de helft (56,0%) van de aandoening twee of meer
manoeuvres nodig heeft en dus eerder hardnekkig is, is dit meteen ook een
mogelijke verklaring waarom zo vaak geen nystagmus zichtbaar is in de tweede
positie. In de groep met negatieve outcome valt in deze studie de aanwezigheid
van een horizontale nystagmus op, zowel ipsi- als contralateraal. De horizontale
nystagmus zou dus, met enige voorzichtigheid, als een negatieve voorspeller
beschouwd kunnen worden. Het feit dat een horizontale nystagmus een
negatieve voorspeller zou zijn, wordt niet teruggevonden in de resultaten van Oh
et al. (2007). Ook hiervan is de samenstelling van de steekproef mogelijk de
oorzaak. Wat opvalt is dat deze horizontale nystagmus enkel voorkomt bij
proefpersonen waarbij na dat manoeuvre (met optreden horizontale nystagmus in
tweede positie) gemiddeld nog 3,0 (Med = 3) manoeuvres nodig zijn voor herstel
en waarbij de aandoening dus eerder hardnekkig is. Een mogelijke verklaring
voor deze horizontale nystagmus kan zijn dat er een aanwezigheid van otoconia
in het horizontale kanaal (en dus multi-kanaalse betrokkenheid) is. Wanneer in
het manoeuvre naar de tweede positie wordt gegaan, wordt met het hoofd een
draaibeweging (90°) van het hoofd gemaakt. De aanwezigheid van otoconia in
het horizontaal kanaal veroorzaakt bij dergelijke beweging ook een horizontale
nystagmus. (Suzuki, 2012)
Over het voorkomen van nystagmi tijdens de derde positie was in de
taartdiagrammen (figuur 3) geen tendens zichtbaar. Toch komt uit de
overzichtstabel (appendix) naar voor dat de aanwezigheid van een ipsilaterale
horizontale of downbeating nystagmus eerder negatieve voorspellers zijn. Dit
komt niet overeen met wat men zou verwachten op basis van de literatuur (Wuyts
& Stadsbader, 2010) die aangeeft dat een contralaterale rotatoire nystagmus een
negatieve voorspeller zou zijn. Een ipsilaterale rotatoire nystagmus zou dan weer
tot een herstel moeten leiden. In overzichtstabel zien we echter dat in de derde
28
positie van de manoeuvres met een positieve outcome slechts 14% van dit type
zijn.
In de vierde positie werden het minst aantal nystagmi geobserveerd. Op de
taartdiagrammen werd wel duidelijk dat een downbeating en ipsilaterale
horizontale nystagmus negatieve voorspellers en een upbeating en ipsilaterale
rotatoire nystagmus positieve voorspellers kunnen zijn. Suzuki (2012) gaf aan
dat een downbeating nystagmus in zittende houding een kenmerk is van PC-
BPPV. Het voorkomen van deze nystagmus in de laatste positie van het
bevrijdingsmanoeuvre zou er dus op kunnen wijzen dat nog steeds een PC-
BPPV aanwezig is en het manoeuvre met andere woorden een negatieve
outcome kent. Dit is echter in strijd met wat Oh et al. (2007) beweren. In hun
studie kon niet aangetoond worden dat een downbeating nystagmus een
negatieve voorspeller is voor het manoeuvre. Zij stellen daarom dat de
downbeating nystagmus in de vierde positie een andere oorzaak heeft dan deze
die wordt geobserveerd bij het rechtop zitten na het Dix-Hallpike-manoeuvre.
Het voorkomen van vertigo in de verschillende posities is in beide groepen min of
meer gelijk. In de vierde positie wordt het grootste verschil (27 % versus 44 % bij
positieve en negatieve outcome respectievelijk) geobserveerd. Hiervoor is geen
verklaring voorhanden. We kunnen het voorkomen van vertigo ook niet staven
aan de literatuur. Wat wel aan de hand van de literatuur verklaard kan worden is
dat in bijna alle gevallen vertigo optreedt in de eerste positie van het manoeuvre.
Deze vertigo wordt uitgelokt door het uitvoeren van het Dix-Hallpike-manoeuvre
en dus het brengen in de eerste positie van het Epley-manoeuvre.
(Bhattacharyya et al., 2008) In de andere posities is het voorkomen van vertigo
veel lager.
In de resultaten wordt ook de duur tot herstel en het aantal manoeuvres nodig
besproken. De duur dienen we echter kritisch te behandelen omdat dit een zeer
subjectieve variabele is. Deze wordt bepaald op basis van de bevindingen van de
proefpersoon. Wanneer enkel nog minimale klachten aanwezig zijn, wordt de
BPPV als opgelost beschouwd. De mate van last die de proefpersoon nog
ondervindt, is uiteraard zeer subjectief. In toekomstige studies kan geprobeerd
worden dit objectiever te bepalen. Het gemiddeld aantal manoeuvres nodig voor
29
herstel is bij deze studie hoog gelegen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de
steekproef die niet representatief is voor een normale populatie BPPV-patiënten.
Wegens een heel beperkt aantal proefpersonen met HC- of AC-BPPV, worden
deze louter als gevalsstudies behandeld. Op basis van deze gevalsstudies is het
uiteraard niet mogelijk conclusies te trekken. Bij beide proefpersonen met HC-
BPPV leidt het Barbecue-Roll-manoeuvre tot een herstel van de respectievelijk
GT en AGT variant. Het feit dat het Barbecue-Roll-manoeuvre voor beide types
een effectieve behandeling is, was ook de bevinding van Escher et al. (2007). De
nystagmuspatronen die optreden tijdens dit manoeuvre zijn in overeenstemming
met het Roll-manoeuvre: in de tweede en vijfde positie treedt bij proefpersoon 1
een GT en bij proefpersoon 2 een AGT op. Bij proefpersoon 2 treedt in
verschillende posities ook een downbeating nystagmus op. Hiervoor kan echter
geen verklaring gevonden worden. Om conclusies te trekken is een studie-opzet
met grotere steekproef noodzakelijk.
Bij één proefpersoon is AC-BPPV aanwezig. Hier wordt in de liggende houding
een downbeating nystagmus geobserveerd, wat overeenkomt met de bevinding
van Suzuki (2012). Het diepe Dix-Hallpike-manoeuvre heeft een positieve
outcome. Omdat het slechts om een gevalsstudie gaat kunnen we hierover ook
geen conclusies trekken.
5. Conclusie
In de studie konden geen concrete nystagmuspatronen aangeduid worden die
een voorspelling geven over het al dan niet oplossen van de BPPV. Er kan
hierdoor dan ook geen duidelijk antwoord geformuleerd worden op de
onderzoeksvraag. Dit is wellicht toe te schrijven aan mogelijk een te kleine
steekproef, en aan het feit dat de patiënten in een aantal gevallen reeds elders
onderzocht of zelfs behandeld waren zonder succes. Dit zou een complicatie van
30
BPPV met zich kunnen meebrengen. Desalniettemin kunnen we bij het Epley-
manoeuvre wel enkele observaties distilleren.
Volgende nystagmuspatronen leidden vaker tot een negatieve outcome:
Positie 1: nystagmus die een horizontale of contralaterale rotatoire
component vertoont
Positie 2: horizontale nystagmus
Positie 3: ipsilaterale horizontale of downbeating nystagmus
Positie 4: ipsilaterale horizontale of downbeating nystagmus
Deze nystagmi kwamen slechts in een beperkt deel van de manoeuvres met
negatieve outcome voor. Het niet voorkomen ervan, wijst er dus zeker niet op dat
het manoeuvre zal slagen.
Bij een positieve outcome van het Epley-manoeuvre vielen deze nystagmi op:
Positie 1: ipsilaterale rotatoire nystagmus
Positie 2: /
Positie 3: /
Positie 4: ipsilaterale rotatoire en upbeating nystagmus
Het is in de praktijk dus zeer moeilijk het succes van het manoeuvre te
voorspellen op basis van het voorkomen van bepaalde nystagmi. Ook op basis
van de aanwezigheid van vertigo kunnen geen voorspellingen gemaakt worden.
Voor verder onderzoek lijkt het me interessant een grotere steekproef te
gebruiken die representatief is voor een normale populatie BPPV-patiënten, door
bijvoorbeeld meerdere ziekenhuizen te betrekken.
31
6. Referenties
Bhattacharyya, N., Baugh, R.F., Orvidas, L., Barrs, D., Bronston, L.J., Cass, S., .
. . Haidari, J. (2008); Clinical practice guideline: Benign paroxysmal
positional vertigo. Otolaryngology - Head and Neck Surgery, 139, S47-
S81. doi:10.1016/j.otohns.2008.08.022
Escher, A., Ruffieux, C., & Maire, R. (2007); Efficacy of the barbecue manoeuvre
in benign paroxysmal vertigo of the horizontal canal. European Archives of
Oto-Rhino-Laryngology, 264, 1239-1241, doi:10.1007/s00405-007-0337-6
Kim, Y.O., Shin, J.E., & Chung, J.W. (2005); The effect of canalith repositioning
for anterior semicircular canal canalithiasis. ORL - Journal for Oto-Rhino-
Laryngology and Its Related Specialties, 67, 56-60.
doi:10.1159/000084336
Lee, S.H., & Kim, J.S. (2010); Benign paroxysmal positional vertigo. Journal of
Clinical Neurology, 6, 51-63. doi:10.3988/jcn.2010.6.2.51
Oh, H.J., Kim, J.S., Han, B.I., & Lim, J.G. (2007); Predicting a successful
treatment in posterior canal benign paroxysmal positional vertigo.
Neurology, 68, 1219-1222. doi:10.1212/01.wnl.0000259037.76469.e4
Suzuki, M. (2012); Basic and clinical approach to BPPV based on model
experiment results; Tokio, Japan: SPIO
Wuyts, F., & Stadsbader, T. (2010); Dizzy me, leven met evenwichtsstoornissen;
Brussel: ASP
Yacovino, D., Hain, T., & Gualtieri, F. (2009); New therapeutic maneuver for
anterior canal benign paroxysmal positional vertigo; Journal of neurology,
256, 1851-1855. doi:10.1007/s00415-009-5208-1
32
7. Appendices
Overzichtstabel: Voorkomen nystagmi en vertigo in de verschillende
posities van het Epley-manoeuvre ten opzichte van de outcome
Goedkeuring Ethisch Comité
33
Overzichtstabel: Voorkomen afzonderlijke types nystagmi en vertigo in de verschillende posities van het Epley-manoeuvre ten opzichte van de outcome
Horizontaal
ipsilateraal
Horizontaal
contralateraal
Upbeating Downbeating Rotatoir
ipsilateraal
Rotatoir
contralateraal
Vertigo
Positie 1 Niet genezen
(totaal = 36)
4
11 %
3
8 %
9
25 %
2
6 %
33
92 %
1
3 %
34
94 %
Genezen
(totaal = 22)
0
0 %
0
0 %
4
18 %
3
14 %
20
91%
0
0 %
20
91 %
Positie 2
Niet genezen
(totaal = 36)
5
14 %
5
14 %
2
6 %
2
6 %
3
8 %
3
8%
5
14 %
Genezen
(totaal = 22)
1
5 %
0
0 %
1
5 %
1
5 %
2
9 %
3
14 %
3
14 %
Positie 3 Niet genezen
(totaal = 36)
10
28 %
3
8 %
2
6 %
9
25 %
5
14 %
2
6 %
11
31 %
Genezen
(totaal = 22)
4
18 %
1
5 %
2
9 %
3
14 %
3
14 %
2
9 %
7
32 %
Positie 4 Niet genezen
(totaal = 36)
3
8 %
3
8 %
0
0 %
5
14 %
0
0 %
3
8 %
16
44 %
Genezen
(totaal = 22)
0
0 %
1
5 %
2
9 %
0
0 %
2
9 %
3
14 %
6
27 %