Avondmaal en eucharistie de eeuwen...
Transcript of Avondmaal en eucharistie de eeuwen...
1
Het laatste avondmaal. Mozaïek circa 520.
De nadruk ligt uitsluitend op de avondmaalsgedachte. Judas is niet uitge-
sloten en de figuren liggen rustig – naar Romeinse zede – aan de tafel in
halve cirkelvorm, met Jezus op de ereplaats links.
LEEN DEN BESTEN
Avondmaal en eucharistie de eeuwen door
Ontstaan
In de tijd dat het christendom ontstond, speelde een gezamenlijke maaltijd een grote rol in de
cultus van mysteriegodsdiensten1, bv. in de cultus van de Perzische zonnegod Mitras (De onder-
grondse heiligdommen van Mitras waren uitgerust met banken, waarop de gelovigen konden
aanliggen voor de maaltijd). Een gezamenlijke maaltijd speelde ook een grote rol bij de vele
verenigingen, genootschappen en broederschappen die in de Grieks-Romeinse wereld beston-
den. Die verenigingen waren veelal gesticht door een rijke die een deel van de kosten voor zijn
rekening nam. De verenigingen stonden dikwijls onder bescherming van een goddelijke macht
en beschikten over een ruimte in of in de nabijheid van een tempel, een ruimte waarin de le-
den hun feestelijke maaltijden nuttigden, waarbij vlees en wijn, maar ook dans en muziek niet
ontbraken. De door de vereni-
gingen georganiseerde bijeen-
komsten, symposia, gewijd
aan een bepaald thema, waa-
rbij de deelnemers om beu-
rten het woord voerden, wer-
den dikwijls afgesloten met
een maaltijd. Zo'n maaltijd
had tot doel om onder mensen
van sociaal diverse rang de
gelijkheid, gemeenschap en
eenheid te stichten die de
maatschappij buiten de groep
niet bood. 'Aan het vereni-
gingsmaal heerste even een
ideale wereld.'2
Christenen volgden dat
onder joden en niet-joden
algemene gebruik van vereni-
gingsmaal. Ze kwamen op
zaterdagavond en later 's zon-
dags in een of ander huis bij
elkaar om te luisteren naar de
verhalen die over Jezus van
Nazareth werden verteld en samen een maaltijd te vieren. Bij de maaltijd, die alleen voor ge-
doopten toegankelijk was3, werd de zegen uitgesproken over brood en beker (zoals in de jood-
se traditie), het brood gebroken, verwezen naar wat Jezus deed tijdens diens laatste maaltijd4
en een verband gelegd tussen de maaltijd en de dood van Jezus en tussen de maaltijd en de
Opgestane die met zijn leerlingen maaltijd hield5. Aan de maaltijd (maaltijd van de Heer ge-
noemd)6 hechtten de christenen een uiteenlopende betekenis. Sommigen zagen de gemeen-
schap die hun maal beoogde, al gauw als vereniging met Christus. Anderen zagen in het maal
een vooruitgrijpen op Gods koninkrijk.
Buitenstaanders stelden christenen vaak op één lijn met leden van religieuze verenigin-
2
Pagina in een pericopenboek, Salzburg, omstreeks 1140, Staatsbibliotheek
van Beieren.
gen of met aanhangers van mysteriegodsdiensten. 'De Romeinse overheid stond wantrouwig
tegenover private verenigingen in het algemeen en mysteriegodsdiensten in het bijzonder.
Clubs die 's nachts samenkwamen en waarbij de leden een eed moesten afleggen waren in haar
ogen uitermate verdacht. Deze groeperingen waren oncontroleerbaar en de overheid vreesde
dat ze een staat in de staat zouden gaan vormen. Vooral de mysteriegodsdiensten waren in dit
opzicht bedreigend en moesten het van tijd tot tijd ontgelden. Hun samenkomsten werden
verboden en aanhangers werden soms vervolgd. Het ongenoegen van de overheid uitte zich ook
in tal van verdachtmakingen.
Tijdens de samenkomsten
zouden schandelijke rituelen
plaatsvinden, zoals incest,
kindermoord en kannibalis-
me.'7 Ook christenen kregen
met dergelijke verdachtma-
kingen en vervolgingen te
maken.
Vanaf midden tweede
eeuw kwamen de christenen
niet langer in een huiskamer,
maar in een kerkhuis ofwel
zaalkerk bijeen. 'Intussen wa-
ren de evangeliën en enige
rondzendbrieven (bijvoor-
beeld van Paulus) geworden
tot wat ze sindsdien zijn ge-
bleven: gezagvolle ge-
schriften die bepaalden wat
en hoe in de gemeenten
diende te worden geloofd en
geleefd. In de kerkhuizen of
zaalkerken werden die ge-
schriften wekelijks voorgele-
zen en uitgelegd door gekwa-
lificeerde voorgangers en
werden brood en beker geheven ter herinnering aan Jezus.'8 De dankzegging (Grieks: euch-
aristia) voor Gods heilsdaden werd een vaststaand liturgisch gebeuren.9 Wellicht omdat de
gemeenschapsmaaltijden verdacht waren bij de overheid en omdat het aantal gelovigen wat al
te groot was geworden voor een maaltijd, ging 'een maaltijdrite en een rituele nuttiging'10
meer en meer de plaats innemen van de maaltijd.11 Het eucharistisch gebed werd belangrijk.12
Toen de kerk van Rome een gevestigd maatschappelijk instituut was geworden (vanaf het
midden van de vierde eeuw), werd de liturgie met de geloofsbelijdenis meer en meer een te-
ken van eenheid en van rechtzinnigheid in en van de kerk. 'Om die eenheid te bewerken werd
de eredienst geüniformeerd en werd wat in de liturgie werd gebeden en gezongen, een voor-
schrift waaraan ieder zich diende te houden. Zo ontstond langzamerhand binnen de sacrale
ruimte van het kerkgebouw een plechtige, geregelde en sterk hiërarchisch opgezette, sacrale
eredienst.'13 In het koor voltrok de priester in rituele taal, het Latijn, de heilige handelingen,
daarbij geholpen door meerdere mannelijke assistenten: de voorzanger, het koor, de ordebe-
3
Olieverf op hout, Museum van Dyon, 15e eeuw.
wakers en de voorlezers van de bijbel. In het kerkschip zagen de gelovigen toe.
Ontwikkelingen in de Middeleeuwen
In de Middeleeuwen werd benadrukt, dat er voor mensen vergeving van de zonden en redding
van de eeuwige dood was, doordat Jezus gestorven was aan het kruis. Brood en wijn werden
teken van zijn lichaam en bloed en aangeduid met het woord offer. Maar, zo vroegen de Mid-
deleeuwers vroegen zich al snel af, is die verlossing wel echt als brood en wijn slechts een te-
ken van Jezus' offer zijn? In antwoord op deze vraag formuleerde het Vierde Lateraanse Conci-
lie in 1215 de leer van de transsubstantiatie: bij de consecratie (het door een gewijde priester
uitspreken van de woorden van Jezus: 'Dit is mijn lichaam' en 'Dit is mijn bloed'14) veranderen
brood en wijn in hun kern (hun wezen of substantie) in het lichaam en bloed van Christus.15 Om
het heilig sacrament16 te kun-
nen ontvangen, bepaalde het
Concilie: 'Wanneer gelovigen
van beiderlei kunnen tot de
jaren des onderscheids geko-
men zijn, moeten zij al hun
zonden minstens eenmaal per
jaar bij de eigen priester eer-
lijk biechten en zich erop toe-
leggen de hun opgelegde boete
naar vermogen te voldoen.'17
Omdat zo weinig mensen ter
communie gingen, bepaalde
het Concilie dat de gelovigen
minstens met Pasen het sa-
crament van de eucharistie
moesten ontvangen. Het Conci-
lie achtte het ontvangen van
de sacramenten noodzakelijk
om eeuwig heil te kunnen krij-
gen. Het stelde: 'Eén is de uni-
versele kerk der gelovigen,
buiten welke wij geloven dat
niemand zalig kan worden.'18
Het Lateraans Concilie
had ingrijpende gevolgen: Men
ging spreken over het misoffer19. Dit werd opgevat als 'onbloedige herhaling van het offer van
Christus'. De ruimte waar het altaar stond werd een heilige ruimte, die door gewone, niet ge-
wijde mensen niet mocht worden betreden. De schaal voor het brood en de beker voor de wijn
werden voortaan van kostbare materialen vervaardigd en met edelstenen versierd. Het voor de
mis gebruikte brood veranderde: het was niet langer dagelijks brood, maar speciaal vervaar-
digd, rond, wit, ongedesemd 'brood' in de vorm van schijfjes die niet konden brokkelen: de
zogeheten hostie (een Latijns woord, dat offer betekent). 'De gelovigen moesten het brood en
wijn de grootste eerbied betuigen. Ze mochten ze zelf niet aanraken. De manier waarop het
brood werd ontvangen was daarvan een uiting: men ontving geknield de hostie, op de tong.'20
In verband met gevaar voor morsen werd al gauw de wijn niet meer aan gelovigen uitgereikt.
4
Jacob Corneliszoon van Oostzanen (circa 1470 - circa 1533): Drie-
luik met het laatste avondmaal, circa 1525, olieverf en bladgoud
op glas.
Processievaandel, mirakel van Amsterdam, ca. 1555, detail
Collectie Amsterdams Historisch Museum, inv. nr. KB 1652.
De niet genuttigde hosties werden
bewaard in rijkversierd vierkant of
rechthoekig kastje dat op het sacra-
mentsaltaar stond (de tabernakel)21.
De hostie werd tijdens de mis opge-
heven en aan de gelovigen getoond,
en bij speciale gelegenheden in een -
monstrans22 tentoongesteld en in
processie rondgedragen.23 Een speci-
aal feest op de tweede donderdag na
Pinksteren ontstond: de zogenaamde
Sacramentsdag24, waarop de gelovi-
gen onder de aandacht werd ge-
bracht, dat het werk van de verlos-
sing in de mis wordt voortgezet. De
priester werd middelaar, wiens taak
het was het was het heilswerk te
verrichten in woord en daad, door
middel van de sacramenten. 'Aange-
zien het laten lezen van missen werd
gezien als een 'goed werk', dat bij-
droeg aan iemands zielenheil in he-
den en toekomst, vond de instelling
van private missen op grote schaal
plaats. Daartoe werden steeds meer
altaren in de kerk opgericht. Ook
zonder dat de parochie, de plaatse-
lijke gemeente, tegenwoordig was,
mocht de priester, krachtens zijn roeping
en wijding, de mis lezen! Daar behoefde
de persoon in wiens (wier) geestelijk be-
lang het gebeurde, niet bij aanwezig te
zijn. Er konden namelijk ook missen wor-
den gelezen voor de gestorvenen. De rij-
ken stichtten daarvoor een eigen altaar,
soms zelfs een eigen kapel.'25 Wonderver-
halen begonnen de ronde te doen, bij-
voorbeeld over hosties die bloedden als ze
doorstoken werden met een speld. In Gent
ging het verhaal, dat dieven hosties had-
den begraven en dat schapen op die plek
al knielende eerbied bewezen aan het hei-
lige sacrament. Te Poederlee, zo wordt
verteld, zat een menigte konijnen in aan-
bidding neer voor de weggeworpen hos-
ties. In 1345 zou het 'Mirakel der Heilige
Stede' zijn voorgevallen: 'Een zieke aan de
Amsterdamse Nieuwezijds had van een
priester de Heilige Teerspijze ontvangen,
maar nauwelijks was de priester weg of de
patiënt kotste zijn maag leeg. De vrouw
5
Tintoretto (Jacopo Robusti, 1598-1594): Laatste Avondmaal, 1591-1594.
Het laatste avondmaal als een nachtelijke scène, geïllumineerd door bovenaards licht en schokkend van emotie –
leerlingen, dienstmeisjes, engelen en toeschouwers schijnen allemaal in een storm gevangen.
die hem verzorgde veegde de boel bij elkaar en gooide die in het vuur, zonder te weten dat
het Lichaam des Heren zich onder de kots bevond. Toen ze later weer in de kamer kwam, zag
ze de hostie wit en ongeschonden tussen de vlammen staan en kon ze hem uit het vuur halen
zonder haar vingers te branden.'26 De hostie die door de priester met eerbied naar parochie-
kerk was teruggebracht, leidde dadelijk tot grote verering en tot stichting van een kapel ter
plaatse.27
Kritiek en Reformatie
Kritiek op genoemde ontwikkelingen bleef niet uit. In kringen van de begijnen in de zuidelijke
Nederlanden en in die van de Moderne Devotie werd niet het eten van het geconsacreerde
brood het belangrijkste geacht, maar het geloof waarmee dit brood werd ontvangen. Door het
geloof kon men het teken van het brood doorzien en de diepste waarde ervan peilen. Kritiek
kwam vooral van de zijde van christen-humanisten, spiritualisten en reformatoren die allen
meenden, dat de kerk in verval was. Door de uitvinding van de boekdrukkunst kregen hun
ideeën in de 16e eeuw een razendsnelle verspreiding. De christen-humanisten streefden een
herstel van de kerk na op basis van een heroriëntatie op de christelijke oudheid, de spiritualis-
ten verwachtten alle vernieuwing van een nieuwe uitstorting van de Geest en reformatoren als
Maarten Luther (1483-1546), Philipp Melanchton (1497-1560), Martin Bucer (1491-1551), Ulrich
Zwingli (1484-1531) en Johannes Calvijn (1509-1564) meenden, dat de kerk alleen door een
heroriëntatie op de bijbel uit haar verval kon worden opgericht.28
De protestanten, met name beïnvloed door de reformatoren, wilden de kerk opnieuw
opbouwen met als middelpunt 'het Woord van God'. Dat Woord, zo geloofden ze, komt in het
woord van de Schrift (de bijbel) tot de mens, actueel en persoonlijk. Het heeft geen menselij-
ke bescherming en geen menselijk gezag van de kerk nodig. Gods woord slaat in als een blik-
sem en laat geen bezit van genade, maar slechts een krater, een opengebroken mens achter.
6
Nicolas Poussin (1594-1665): De instelling van de eucharistie, 1647 (St. Boswells, Duke of Sutherland Collection – in
bruikleen afgestaan aan National Galleries of Scotland, Edinburgh).
In een van zijn strengste composities maakte de humanist Poussin dit schilderij tot een studie van de klassieke
Oudheid. De figuren liggen aan een triclinium (geheel van drie banken) in Romeinse kledij. Een antieke lamp ver-
licht een ruimte met Dorische pilasters. Zelfs voor de gelaatstrekken bestudeerde Poussin voorbeelden van de
antieke beeldhouwkunst. De gelijkenis van Jezus met een bekende hellenistische Zeuskop bijvoorbeeld is frap-
pant. Poussin negeerde het verraad door Judas. Alles concentreert zich op het sacrament.
God alleen is de handelende; de mens is de open hand. 'Dit sluit de hiërarchie, het priesterlijk
en kerkelijk middelaar-zijn uit, omdat Christus de enige Middelaar is. De kerk heeft uiteinde-
lijk geen leergezag, geen rechtsmacht en geen priesterlijk taak tegenover de gelovige, omdat
God zelf met hem bezig is. Dit is zijn christelijke waardigheid, die de kerk met heilig ontzag
voor Gods werk moet respecteren. Hij staat in het algemeen priesterschap van de gelovigen,
waarin hij uiteindelijk alleen persoonlijk verantwoordelijk is voor zijn geloofsantwoord aan
God.'29
De protestanten veranderden de eredienst fundamenteel: ze braken de altaren af en
plaatsten de preekstoel met daarop een opengeslagen bijbel in het centrum; ze ontnamen de
priester zijn plaats en gaven de predikant een centrale plaats. De viering van de eucharistie
(nu avondmaal genoemd)30 lieten ze voorafgaan door verkondiging, vermaning en uitleg. Het
avondmaal zagen ze als een zichtbaar teken van en zegel op de waarheid van het Woord.431
Door deel te nemen aan het avondmaal (meestal samen zittend rond de avondmaaltafel)32,
door in geloof en dankbaarheid te gedenken van wat Christus door zijn leven en sterven voor
de mensheid heeft gedaan, wisten de gelovigen zich gesterkt in hun verbondenheid met de
Heer van de kerk en met elkaar.
De protestanten moesten niets weten aanbidding van het symbool. Deze aanbidding ging
volgens hen ten koste van het gesymboliseerde. Ze geloofden niet, dat de kerk (via de eucha-
ristie) uitdeelster van genade kon zijn.33 Ze geloofden, dat de verlossing geheel in Gods handen
lag en dat alleen het aan het Woord en aan Christus gebonden geloof de met nieuwe gerech-
tigheid begiftigde mens in staat stelde voor God stand te houden. Het sacrament34 van de
7
Gustave Doré (1832-1883): Het laatste avondmaal, 1865.
doop en van het avondmaal was voor hen een hart onder de riem ofwel een toelichting bij de
preek35.
In katholieke kerken namen de gelovigen veelal nog maar een keer per jaar (verplicht) deel
aan de eucharistie, mede omdat de biechtpraktijk en de transsubstantiatieleer voor de mees-
ten een huiver voor de heilige tekenen had geschapen. De reformatoren wilden het avondmaal
weer teruggeven aan de gemeente. Dat lukte aanvankelijk vrij goed. De lutheranen vierden
het avondmaal elke zondag, de calvinisten eenmaal per maand en de zwinglianen viermaal per
jaar. Meestal namen vrijwel alle gedoopten geestdriftig deel aan het avondmaal. In lutherse en
calvinistische kerken werden gedoopte kinderen via de catechese (kerkelijk onderwijs) voorbe-
reid op het avondmaal. Bij Luther mochten ze vanaf hun zevende jaar eraan deelnemen, bij
Calvijn omstreeks hun elfde, nadat gebleken was dat ze enige kennis van het christelijke ge-
loofsgoed bezaten.
Steeds verder van de gemeente af
Onder invloed van de Verlichting (be-
naming voor achttiende eeuwse gees-
telijke stromingen die dogmatisch
autoriteitsgeloof bestreden en de re-
de - het gezonde verstand - en de
natuur centraal stelden) werd in pro-
testantse kerken meer en meer de
nadruk gelegd op kennis en begrip. In
diezelfde tijd werd door de Nadere
Reformatie (de geestelijk stroming die
persoonlijke vroomheid vooropstelde)
de persoonlijke geloofskeuze als vol-
tooiing van de doop benadrukt. Zo
kwam tenslotte in protestantse kerken
tussen doop en avondmaal de openba-
re belijdenis van het geloof te staan:
alleen de gedoopte die ofwel door een
intellectueel bepaalde ofwel een spi-
ritueel geladen belijdenis van het
geloof 'bewust' een 'volwassen' lid-
maat van de kerk was geworden, had
toegang tot het avondmaal.36 Omdat
de eis van belijdenis (met geloofsin-
zicht) verbonden werd met het dragen
van verantwoordelijkheid in de ge-
meente, kwam de leeftijdsgrens voor
deelname aan het avondmaal bij acht-
tien jaar te liggen.
De deelname aan het avondmaal nam sterk af, bij sommigen door een totaal gebrek aan
belangstelling (o.a. door invloed van de Verlichting), bij anderen door huiver. Met name in
orthodox protestantse kringen was het laatste het geval. Men legde er (onder invloed van de
Nadere Reformatie) de nadruk op de individuele beleving van het heilig avondmaal. Een week
8
Emil Nolde (1867-1956): Laatste avondmaal, 1909.
Nolde was uiterst gevoelig voor het lijden van mensen en voor de hoop op
verlossing zoals die haar symbool in de beker van Jezus heeft. Met een
minimum aangebaren wordt een gevoel van verbondenheid uitgedrukt – een
arm om een schouder gelegd, een hand over de tafel gestoken om een an-
dere te drukken.
voordat het avondmaal gevierd werd, werd de gelovigen nadrukkelijk voorgehouden zichzelf te
'beproeven'37. Ieder moest existentieel door diepten heen, voor hij/zij de geestelijke staat be-
reikt had om met Christus verenigd te worden.38 Velen durfden niet aan te gaan aan 'de tafel
van de Heer', omdat ze het gevoel hadden, dat hun leven niet heilig genoeg was, omdat ze
geen bekeringservaring hadden, of omdat ze bang waren zichzelf een oordeel te eten en te
drinken.39 Wie deelnamen, gingen meestal in het zwart gekleed. In de negentiende eeuw vier-
den Calvinistische gelovigen het avondmaal nog maar één keer per jaar: eerst op Pasen, vanaf
1853 op Goede Vrijdag.40
Van de zeventiende tot de negentiende eeuw veranderde er vrijwel niets in de katholieke li-
turgie. In de 19e eeuw namen de gelovigen nauwelijks meer deel aan de eucharistie. Terwijl
de priester met de rug naar de gelovigen aan het altaar zachtjes prevelend vanuit het misboek
de voorgeschreven teksten las en de voorgeschreven gebaren maakte, murmelden de gelovigen
geknield de rozenkrans (waarbij ze eindeloos veel het 'Onze Vader' en 'Wees gegroet Maria...'
herhaalden) en onderbraken alleen hun gebeden om op te zien naar de hostie en de kelk, die
achtereenvolgens door de priester omhoog werden gehouden.41
Vernieuwingen
In de twintigste eeuw kwa-
men er stap voor stap litur-
gische vernieuwingen. Paus
Pius X (1835-1914) sprak in
1903 over de 'werkdadige
deelname aan de hoogheili-
ge geheimen en aan het
openbare gebed der Kerk'
door alle gelovigen, zonder
enige uitzondering.42 Hij
beoogde de doorbreking van
de clericale liturgie: alle
ogen moesten gericht wor-
den op de viering van de
hele gemeente. In 1905 sti-
muleerde de paus de veel-
vuldige communie. In 1910
voerde hij de communie-
plicht in en bepaalde, dat
kinderen van zeven tot de
communie moesten worden
toegelaten (zo onstond het
feest van de eerste commu-
nie). In de jaren twintig
werden volksmissaals op de
markt gebracht: kerkboeken
waarin alle teksten van de mis, zowel in het Latijn als in het Nederlands stonden, waardoor de
gelovigen de tekst die door de priester werd gesproken, konden volgen. Na de Tweede Wereld-
oorlog werd gepropageerd om de communie, indien enigszins mogelijk, tijdens de mis uit te
9
Stanley Spencer (1891-1959): Laatste avondmaal, 1920.
Spencer schilderde zijn laatste avondmaal kort nadat hij van het gevechtsterrein van de eerste wereldoorlog was
thuisgekomen. Zijn entourage is een mouterij – de rode muur is de kant van een graanbak – waar gewone mensen
in afzondering communie kunnen vieren. Zijn brandpunt is het ronde brood dat Jezus openbreekt.
reiken en de gelovigen de antwoorden en gebeden die in de oude kerk voor het volk bestemd
waren, te laten zeggen.
Wat de Liturgische Beweging in de Rooms Katholieke Kerk in een halve eeuw op gang ge-
bracht had, werd bekroond door het Tweede Vaticaans Concilie (1963-1965): de mis mocht
voortaan in de volkstaal; geadviseerd werd te stoppen met de processies en de aanbidding van
de hostie buiten de mis om; de priester werd bevolen in dialoog met de gelovigen de mis te
celebreren43 en wel van achter een altaartafel44, en bij bepaalde gebeurtenissen en plechtig-
heden niet alleen iedereen brood, maar ook wijn aan te reiken. Theologen wezen erop, dat het
sacramentele teken niet bestaat uit het brood dat aanbeden moet worden, maar uit het brood
dat de gelovigen breken en delen met elkaar om elkaar te voeden.
Kerkelijke toenadering
Het Vaticaans Concilie pleitte ervoor meer aandacht te hebben voor de verstaanbaarheid, aan-
sprekelijkheid en innerlijke overtuigingskracht van de vieringen en juichte daarom experimen-
ten toe. Dit sprak veel protestanten aan, bij wie de zorg voor een existentiëel-intieme en ac-
tuele beleving van het Godswoord in liturgie en persoonlijk gebed altijd al voorop stond. Ook
10
Rudolf Hausner (1914-1995): Adams Kinderbeeltenis, 1990.
Het schilderij citeert uit en varieert op Leonardo da Vinci’s ‘Laatste Avondmaal’. De steiger verwijst naar de stella-
ge die Da Vinci gebruikte om zijn hoog boven de vloer aangebrachte wandschildering te maken.
Zowel de biljartspeler, een verplaatsbaar decorstuk uit de figurenwereld van Hausner, alsook de Adamsfiguur op de
avondmaalstafel wijzen op de associatieve verbanden, waarin het werk van Da Vinci is ingevoegd.
de in opdracht van de bisschoppen in Nederland opgestelde Nieuwe Katechismus (1966) sprak
veel protestanten bijzonder aan. In de Katechismus werd o.a. gezegd, dat de bedoeling van de
uitspraken die concilies over de eucharistie deden, niet was 'om heel de waarheid voorgoed in
woorden afgesloten vast te klemmen. Het waren vaak woorden die in een bepaalde tijd, tegen
een bepaalde dwaling, heel bepaalde christelijke en evangelische waarden verdedigden.'45 De
Katechismus wees erop, dat wel de inhoud, maar niet de preciese herhaling van de inzettings-
woorden bij de eucharistie van belang is, immers: 'Het is geen toverspreuk die de Heer ons
gaf.'46 Verder lezen we o.a.: 'Jezus nodigt ons samen! (...) Tegenover Jezus is het van-
zelfsprekend dat onze verschillen in het niet vallen. Hij maakte ons zoons en dochters van één
Vader.'47 Van het begin tot het eind is de eucharistie dankzegging, maaltijd, offer.48 Al dankend
houden we een maal 'ter herinnering aan de bevrijding uit de zonde.'49 'De eucharistie als maal-
tijd betekent 1. dat de Heer ons voedt, 2. dat Hij ons daardoor één maakt met Hem en 3. dat
Hij ons één maakt onderling. Deze drie hangen innig samen.'50 'Maaltijd en offer staan niet
naast elkaar. Het offer is een maaltijd; dat wil zeggen wij ontvangen het, nemend en etend.
'Neemt en eet', met deze woorden werd het gegeven. Wat wij aanbieden wordt òns aange-
boden.'51 Het brood is het symbool waarin Christus onder ons is. In de mis wordt het wezen van
brood (aards voedsel) in wezen heel anders (Jezus' lichaam als voedsel voor eeuwig leven).52
'Jezus' aanwezigheid in de eucharistie mogen wij niet apart, geïsoleerd beleven. Niet zonder de
andere elementen van de eucharistie, zoals verbond, herdenking, dankzegging, offer, enz. Ook
niet zonder de andere wijzen waarop de Heer onder ons is: niet zonder zijn aanwezigheid door
het woord; bovenal niet zonder zijn aanwezigheid door zijn heilige Geest in de harten en on-
derlinge verhoudingen der mensen.'53
11
Het Vaticaans Concilie en de Nieuwe Katechismus gaven de oecumene een nieuwe stimu-
lans. Aan protestantse zijde (waar de behoefte aan liturgie, aan mysterie, aan mystiek, aan
verwijding van het leven naar hogere en wijdere verten, niet langer weggedrukt werd) kwam
aandacht voor oude liturgische tradities en tradities van andere kerken. Veel elementen uit de
kerk van de eeuwen en van de oecumene kregen opnieuw een plaats in de eredienst, met na-
me ook in de viering van de maaltijd. Het statische en belerende karakter verdween van lie-
verlee. Het accent kwam meer en meer te liggen op vieren.54 Kinderen kregen in veel gemeen-
ten weer een plaats aan het avondmaal. Ontdekt werd, dat een leren aan elkaar en zich ver-
nieuwen aan elkaar belangrijk is, en dat je met een mentaliteit van 'blijf zitten waar je zit'
niet verder komt in de groei naar Gods Koninkrijk.
Intercommunie?
In parochies en gemeenten werden kerkgrenzen steeds minder belangrijk. Mensen ontmoetten
elkaar over grenzen heen. In die ontmoeting groeiden kennis en respect, die men in gezamen-
lijk gebed en gemeenschappelijke actie voor een rechtvaardiger samenleving tot uiting wilde
brengen. Deze onderlinge toenadering wilden sommigen ook beleven in het elkaar aanreiken
van brood en wijn. Zo kwam de vraag naar intercommunie (waarbij de christenen van andere
kerken worden uitgenodigd of toegelaten tot de eucharistie/avondmaalsviering) op de kerke-
lijke agenda. Volgens de kerkelijke regels mochten protestanten niet deelnemen aan de eucha-
ristie en rooms-katholieken niet aan het avondmaal. De achterliggende gedachte was, dat de
kerk een gemeenschap is en dat alleen wie tot die gemeenschap behoren en geloven wat deze
gemeenschap gelooft, mogen deelnemen aan wat die gemeenschap uitdrukt: de eucharistie,
het avondmaal. In de katholieke theologie werd betoogd, dat de Rooms Katholieke Kerk Chris-
tus op aarde vertegenwoordigt en de bron is van genade en heil voor deze wereld. 'Wie in con-
tact wil komen met Christus moet dit doen via de kerk. Daarbuiten is alleen heil voorzover an-
dere kerken en godsdiensten of levensovertuigingen met haar in verband te brengen zijn.'55
In 1970 kreeg een commissie bestaande uit afgevaardigden van de Rooms Katholieke
Kerk, de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken in Nederland, de Oud Katho-
lieke Kerk, de Evangelisch Lutherse Kerk, de Evangelische Broedergemeente en de Raad van
Kerken in Nederland de opdracht 'een theologische verklaring te ontwerpen, op grond waarvan
de kerkelijke beleidsorganen tot een ruimer toelatingsbeleid bij de eucharis-
tie/avondmaalsviering zouden komen. In het concept-rapport56 (1975) kwam hetvolgende naar
voren: Maaltijd duidt op een gemeenschap waar met lofzang en dankbetuiging het feest ge-
vierd wordt van de grote daden van God in de bevrijdende en verlossende heilswerkzaamheid
van de Christus. De 'Maaltijd van de Heer' is teken van een in Christus aanwezige eenheid van
de kerk en van een groeiende eenheid, van het kerkzijn en van de kerkwording. Het initiatief
tot de maaltijd ligt bij de gemeente rond Christus en de Heilige Geest, niet bij de voorganger.
Het accent bij de maaltijd dient te liggen op vieren. De betiteling avondmaal is niet juist, om-
dat we niet de maaltijd van vóór het lijden hernemen, maar de maaltijd van de vroeg-
christelijke gemeente. Juist als herdenking van de overwonnen dood in de verrijzenis is de euc-
haristieviering een onderpand van het komende koninkrijk van God. De Heilige Geest is dé
Paasgave, waardoor Christus onder ons werkzaam is. Waar Christus aanwezig is in de kracht
van de Heilige Geest, is Hij als geofferde aanwezig en neemt Hij ons als zodanig in zich op.
Door het nemen van het brood en van de beker viert de kerk het levensoffer van de Heer en
neemt zij er deel aan. 'Door zijn gehoorzaamheid is Hij geworden tot dé gave van God voor het
leven van de wereld.' De viering beoogt een vernieuwde relatie met God en onder de mensen
en van daaruit dienstbetoon binnen en vanuit de kerk ten bate van de samenleving.
De bisschoppen wezen het concept-rapport af, omdat het niet - zo zeiden ze - volledig in
overeenstemming was met 'de traditie en de leer van de kerk'. Onder kerk verstonden ze blijk-
baar de Rooms Katholieke Kerk, gezien het feit dat ze op de volgende tekorten van het docu-
Hans Kooijman (º1957), Het laatste avondmaal, papier op foam, 80x110 cm, 2004
12
ment wezen: 'de werkelijke tegenwoordigheid van het lichaam en bloed van Christus; het eigen
offerkarakter van de eucharistische viering; de noodzaak van sacramenteel priesterschap.'57
Bij alle theologische en kerkelijke verschillen hebben kerken en individuele christenen
hun eenheid in Christus herontdekt en groeiden meer naar elkaar toe. In de kerken gaat het
fundamenteel om liefde en gemeenschap. Deze liefdesgemeenschap wordt nog dikwijls ge-
blokkeerd door mensen die oude antwoorden repeteren met de suggestie 'de gezonde leer' te
handhaven, maar intussen onrecht doen aan nieuwe vragen en kritisch-vragenden van zich ver-
vreemden.
'Heel de oecumenische beweging steunt op de ontdekking, dat de eenheid van de kerk
een vóór-gegeven werkelijkheid in Christus is. (...) Waar die vóór-gegeven eenheid is heront-
dekt en voor zover die wordt beleefd, moeten christenen samen aan de ene Tafel kunnen aan-
zitten.'58 Door de gezamenlijke viering van de maaltijd worden de kerken en christenen op el-
kaar gericht: 'Wat gescheiden was, groeit samen, omdat het brood één is, dat is: de ene Heer
in ons midden.'59 Om te kunnen groeien in gezamenlijke beleving is het van groot belang, dat
christenen in al hun diversiteit ook met elkaar bidden en vieren, als teken van bereikte een-
heid en als oproep tot verdere groei in eenheid.60 'Samen eucharistie vieren en samen "het lic-
haam van Christus" ontvangen, is blijven in God, want dat is het eeuwige leven, leven met de
Eeuwige. En dat beklink je met de wijn, teken van het bloed als levenskracht en van verzoe-
ning. Eucharistie vieren is samen corpus Christi, het lichaam van Christus zijn, samen kerk-zijn,
samen vieren dat je Gods volk bent, in Zijn geest.'61
© L. den Besten, Zevenaar 18 maart 1999; gewijzigd 24 maart 2010 en op 18 april 2012.
1. In de tijd van het ontstaan van het christendom gingen vormen van eredienst waaraan alleen mystea (ingewij-
den) konden deelnemen, steeds meer de plaats innemen van de traditionele officiële en openbare offerdienst. 'Het
13
gemeenschappelijke van deze mysteriënculten is dat zij aan de behoefte van het individu aan een heel persoonlijke
religieuze ervaring voldeden, godsdienst en moraal met elkaar verbonden en de mogelijkheid tot bevrijding en
verlossing door de overwinning van het goede over de machten van het kwaad beloofden.' (Otto, Bantel, 'De myste-
riënculten', in: G.Stemberger, red., De Bijbel en het Christendom, deel 4, Haarlem: De Haan 1979, 15). Ook in de
Mitrascultus, waartoe een doopceremonieel en een gezamenlijke maaltijd hoorden, werd de verlossingsgedachte
benadrukt. Zo luidde een inscriptie uit de Mithrastempel op de Aventijn te Rome: 'En gij hebt ons gered, doordat
gij het eeuwige bloed vergoten hebt.'
2. H. J. de Jonge, 'Het avondmaal: geschiedenis en geloof', in: Trouw 25 januari 1999.
3. In de Didachè, de leer van de twaalf apostelen, (een omstreeks 100 in Syrië in omloop zijnd geschrift) worden de
gelovigen opgewekt op zondag samen te komen, brood te breken, de zonden te belijden, en God te danken voor
het leven en de kennis hen deelachtig geworden door Jezus. De Didachè vervolgt: 'Zoals dit brood verspreid was
over de bergen en, na verzameld te zijn, één is geworden, zo moge Uw Kerk worden verzameld van de uiteinden
der aarde tot Uw Rijk... Niemand echter ete of drinke van deze dankzegging, tenzij die gedoopt zijn. (...) Indien
iemand heilig is, hij moge komen, indien niet, hij bekere zich. Maranatha. Amen'. (geciteerd in: J. van der Werf,
Kleine Liturgiek, ’s-Gravenhage: Boekencentrum 1965, 26).
4. Over de vraag of het laatste avondmaal (Mattheüs 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:14-20; 1 Corinthe 11:23-
25) een versie is van de pascha- dan wel de chaboerahmaaltijd, zijn de meningen verdeeld. (zie: Rudolf Boon, De
joodse wortels van de christelijke eredienst, Amsterdam: Prof. Dr. G. van der Leeuwstichting 1973, 198-217).
Joodse genootschappen, de zogenaamde chaboeroth (afgeleid van chaber = vriend) hielden regelmatig een ge-
meenschapsmaaltijd. Tijdens zo'n maaltijd sprak ieder de voorgeschreven zegeningen uit en nuttigde staande de
voorgerechten. Als het duister inviel, sprak de leider van de feestmaaltijd bij een beker wijn de zegening van de
dag uit. Daarop waste men de handen en ging aan tafel. De leider nam brood en zei daarbij: 'Gezegend zijt Gij,
Here onze God, Koning der wereld, die het brood uit de aarde doet voortspruiten.' Na het 'Amen' van de aanwezi-
gen, brak hij het brood en deelde het uit. De joodse gemeenschapsmaaltijden waren niet bedoeld als aanleiding om
gezellig samen te zijn. Ze werden beheerst door de verwachting van het aanbreken van de messiaanse heerschap-
pij, die met het beeld van de messiaanse maaltijd werd aangeduid.
De pascha-maaltijd werd op joodse Seideravond (de 14e Nisan) gevierd om de bevrijding van de voorouders
uit het slavernij in Egypte te gedenken. Het jongste kind dat aanwezig was vroeg: 'Waarom is deze nacht zo anders
dan alle andere nachten?' De vader, die de tafel leidde, vertelde over het bevrijdingverhaal uit Exodus 12. Of hij
vertelde een verhaal uit zijn eigen leven, of uit de geschiedenis van zijn volk, dat toeleidde naar Exodus 12. Aan
het begin van maaltijd sprak hij een lof- en dankgebed uit over ongedesemd brood en deelde het uit onder de ta-
felgenoten; nadat het paaslam genuttigd was, nam hij een drinkbeker met wijn (3e rituele beker), hield deze in de
hoogte, sprak de rituele dankzegging en gaf hem rond om eruit te drinken. Tijdens de maaltijd werd het 'Hallel'
gezongen: Psalm 113-118 en 136. De pascha-maaltijd kwam in grote trekken overeen met de chaboerah-maaltijd.
'Maar bij de paasmaaltijd werden de voorgerechten gezamenlijk in de gezinskring aan tafel genuttigd. Bovendien
waren er de bijzondere spijzen (de bittere kruiden en het paaslam), de gedachtenis van het Pascha en de daarbij
behorende liederen.' (R.Boon, 215).
5. Lucas 24:13-35.
6. 'Maaltijd van de Heer' (1 Corinthe 11:20) is de oudste aanduiding voor het avondmaal. De uitdrukking agapè (lief-
desmaaltijd) treffen we voor het eerst aan bij Ignatius (ca.100). De agapèviering was verbonden met de armenzorg
onder de christenen.
7. Lucinda Dirven, 'De 'maaltijd des Heren' in laat-antieke context', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls,
Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoe-
termeer: Boekencentrum 1994, 30-31.
8. H. A. J. Wegman, 'Liturgie en kerkgebouw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman,
red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencen-
trum 1994, 12-13.
9. Van Justinus de Martelaar (circa 150) vernemen we, dat na de lezing uit de bijbel, de preek en de gebeden, de
gemeenteleden elkaar met de heilige kus begroetten en dat dan brood en beker naar de voorganger gebracht wer-
den. Deze dankte God. De gemeente beaamde de dankzegging (zei: Amen). De diakenen deelden daarna het brood
en de wijn uit aan alle aanwezigen en brachten ook de afwezigen daarvan. Justinus schreef: 'Wij noemen dit voed-
sel eucharistie. Niemand mag eraan deelnemen behalve degene die onze leer voor waar houdt, het bad tot verge-
ving van de zonden en tot wedergeboorte heeft ontvangen en volgens de voorschriften van Christus leeft. Want wij
beschouwen dit voedsel niet als gewoon brood en als gewone drank. Maar zoals Jezus Christus, onze Verlosser, toen
hij door Gods Logos (= Woord, een aanduiding voor Jezus Christus, zie Joh.1:1; LdB) vlees werd, vlees en bloed
omwille van ons heil heeft aangenomen, zo is ons geleerd dat dit voedsel dat door een gebed om de Logos die er-
van uitgaat, met een dankzegging wordt geconsacreerd en waarmee ons vlees en bloed door verandering wordt
14
gevoed, vlees en bloed van die vleesgeworden Jezus is.' (tekst in: G.Stemberger, red., De Bijbel en het Christen-
dom, Haarlem: De Haan 1978, 67).
Van Hippolytus (circa 220) vernemen we, dat de gaven van brood en wijn door de diakenen binnengebracht werden
waarna de bisschop en de presbyters de dankzegging uitspraken:
'De Heer zij met u
EN MET UW GEEST.
Verheffen wij onze harten.
ZIJ ZIJN BIJ DE HEER
Danken wij de Heer.
RECHT IS HET EN NOODZAKELIJK
Wij zeggen U dank, o God, door Uw welbemind Kind, Jezus Christus,
die Gij in de eerste tijden ons hebt gezonden als Redder,
Verlosser en Boodschapper van Uw wil!'
Daarna volgde een uitvoerige lofprijzing op Christus. Na de dankzegging volgden de inzettingswoorden en het gebed
om Gods Geest over de gaven en over de deelnemers aan het avondmaal.
10. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi
en Sticht 1976, 42.
11. Welgestelde gemeenteleden organiseerden nog wel eens een gemeenschappelijke maaltijd (agapèmaaltijd
genoemd), waarbij verbondenheid met elkaar, gezelligheid en weldadigheid centraal stonden.
12. J. C. M. van Winden O.F.M., 'De eucharistie van midden eerste tot midden tweede eeuw', in: Irene Faber, Moni-
que Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhis-
torisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 33-37.
13. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi
en Sticht 1976, 13.
14. vergelijk Mattheüs 26:26-29; Marcus 14:22-25; Lucas 22:19-20; 1 Corinthe 11:23-25.
15. Al omstreeks 830 geloofde Paschasius Radbertus, dat bij het woord van de priester door een woord van de al-
machtige de elementen brood en wijn met een scheppende werkingskracht in het lichaam en bloed van Christus
veranderen. Zijn tijdgenoot, Ratramnus, pleitte in 844 voor een geestelijke opvatting: Christus is werkelijk tegen-
woordig, maar door de Geest gewekt. Tweehonderd jaar later betoogde Berengarius van Tours (1050) in deze lijn:
'Door de consecratio komt er weliswaar bij de zichtbare elementen een nieuwe onzichtbare realiteit bij, nl. de
hemelse Christus, die de gelovige ontvangt, maar er vindt géén verandering van substantie plaats.' (zie: M. A. Vrij-
landt, Liturgiek, Delft: Meinema 1987, 76). Berengarius werd gedwongen zijn visie te herroepen en de belijdenis te
onderschrijven dat 'het lichaam en bloed van Christus door de priester worden aangevat en door de ontvangers met
de tanden worden vermalen.' (Vrijlandt, 76). Het Vierde Lateraanse Concilie (1215) definieerde de wezensverande-
ring van brood en wijn in lichaam en bloed van Christus. Thomas van Aquino (1225-1274) onderbouwde de transsub-
stantiatieleer in zijn Summa Theologica en het Concilie van Lyon (1274) en het Concilie van Trente (1551) bekrach-
tigden die.
Paus Paulus VI (1897-1978) onderstreepte in de encycliek Mysterium fidei van 3 september 1965 nog eens
het belang van de leer van de transsubstantiatie: Een loutere 'transsignificatie' of 'transfinalisatie' (brood en wijn
krijgen een nieuwe betekenis als teken voor de zelfovergave van Jezus in de eucharistie) is alleen niet voldoende
om het eucharistisch gebeuren te verklaren.
16. Het Latijnse woord sacramentum was ten tijde van Tertullianus (ca.160-ca.240) een in zijn milieu geaccepteer-
de religieuze term die in veel gevallen synoniem was van het Griekse woord mustèrion (=mysterie). In het christe-
lijk spraakgebruik werd het meer en meer de term voor een concrete heiligende handeling die in en door de kerk
werd gesteld. Bij Augustinus (354-430) had sacrament (naast de betekenis van heilig symbool en van de heilswerke-
lijkheid die voorwerp is van het geloof) de betekenis van heiligende rite.
17. Geciteerd in: Draagt elkanders vieringen. Rapport van de "Gezamenlijke Studiecommissie Toelating Jongeren
tot het Heilig Avondmaal, Leidschendam/Leusden: Generale Synoden van de Nederlandse Hervormde Kerk 1992,
11.
18. Het adagium extra ecclesiam nulla salus (buiten de kerk is geen heil) is nog altijd de officiële leer van de
Rooms Katholieke Kerk. Reeds Origenes (185-254) schreef: 'Buiten de Kerk wordt niemand zalig, want indien iemand
erbuiten treedt, is hij schuldig aan zijn eigen dood.' (In Librum Jesu Nave, 3.5). Paus Bonifatius VIII (1235-1303)
schreef in zijn bul (= open brief) Unam Sanctam (1302): 'Wij zijn verplicht te geloven in de Ene, Heilige, Katholieke
en Apostolische Kerk... buiten welke geen heil is en geen vergiffenis van zonden... Wij verklaren, zeggen, definië-
ren en verkondigen, dat onderwerping aan de paus van Rome volstrekt noodzakelijk is voor de zaligheid.'(Denziger,
Schönmetzer, Enchiridion Symbolorum. Definitionum et declarationum de rebus fidei et morum, Freiburg 1965,
468-469). Paus Pius IX (1792-1878) verklaarde in 1854: 'Het is de geloofsleer, dat er buiten de Apostolische Roomse
15
Kerk niemand zalig kan worden, dat zij de enige ark is van het heil en dat degenen die haar niet zijn binnengetre-
den, in de zondvloed zullen vergaan.' (Denziger, 1647). Paus Pius XII (1876-1958) zei in de encycliek (= pauselijke
zendbrief aan alle bisschoppen) Mystici Corporis Christi (1943): '... hij, die weigert naar de Kerk te luisteren, moet
... beschouwd worden als een heiden en tollenaar. En daarom kunnen zij, die onderling verdeeld zijn, wijl zij niet
hetzelfde geloof of hetzelfde gezag erkennen, niet in dit éne mystieke lichaam noch uit diens énen goddelijken
Geest leven.'(Ecclesia Docens, Hilversum 1949, 33).
19. De term 'mis' komt van de Latijnse woord missa. Over de betekenis verschillen de geleerden. Sommigen zien er
een voltooid deelwoord in: missa est oratio ad Deum (opgezonden is het gebed tot God). Anderen menen dat het
woord missa (weg)zending betekent, zodat de formule 'ite missa est' zou moeten betekenen: 'Gaat, uw zending
begint.' In de 4e eeuw werd de term gebruikt als aanduiding voor een wegzendingsritus (de afsluitenden zegen van
een viering), en (omdat elke kerkdienst een zegen bevatte) soms in bredere zin voor een godsdienstige plechtigheid
of kerkdienst. Vanaf begin 6e eeuw werd de term gebruikt voor de eucharistieviering als de dienst bij uitstek.
Het Concilie van Trente (1515-1564) benadrukte, dat de mis niet slechts een lof- en dankoffer is en niet enkel de
gedachtenis van het kruisoffer, maar een echt en eigenlijk offer (een zoenoffer voor de levenden en overledenen),
waarin de priester het lichaam en bloed van Christus offeren.
20. H. A. J. Wegman, 'De Middeleeuwse mis', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman,
red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencen-
trum 1994, 48.
21. Het woord tabernakel had in de Middeleeuwen de betekenis van baldakijn. Als zodanig was de tabernakel voor-
al de overhuiving (met behulp van doek en gordijnen) van het hoogaltaar. Al gauw werd het de benaming van de
zich onder de baldakijn bevindende bewaarplaats van het geconsacreerde brood.
22. Een monstrans (van het Latijnse monstrare = tonen) is een versierd voorwerp van goud of zilver, met een ronde
opening, waarin de hostie (achter glas) zichtbaar ter verering en aanbidding wordt uitgestald en bij gelegenheden
in plechtige processie wordt rondgedragen.
23. De sacramentsprocessie is opgekomen naar het voorbeeld van processies met relieken van heiligen op hun
feestdagen. Ze gaven uitdrukking aan 'de vreugde over het kostbare bezit van de kerk en aan de overtuiging om-
trent het zegenrijk karakter van de "lichamelijke" aanwezigheid van de heiligen.' (L. Brinkhoff O.F.M., A. Hollaardt
O.P., e.a., Liturgisch woordenboek, Roermond: Romen 1965-1968, 2495-2496).
24. In 1264 door paus Urbanus IV voor de hele kerk voorgeschreven. De binding aan een donderdag is om de instel-
ling van het laatste avondmaal (op Witte Donderdag) te gedenken.
25. C. A. van Swigchem, T. Brouwer, W. van Os, Een huis voor het Woord. Het Protestantse kerkinterieur in Neder-
land tot 1900, ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1984, 29.
26. Frans Kellendonk, Geschilderd eten, Amsterdam: Nijhoff 1988, 33.
Een andere versie vertelt het volgende: ‘In maart 1345 lag in een woning aan de Kalverstraat een man doodziek te
bed. Een priester diende hem het heilige sacrament toe, dat wil zeggen dat hij de stervende man een hostie (een
schijfje brood van ongezuurd tarwemeel) gaf. Deze braakte echter de hostie uit en hoewel het braaksel in het vuur
geworpen werd, kwam de hostie er ongeschonden uit. De priester bracht de hostie daarom naar de Nicolaaskerk (de
huidige Oude Kerk), maar de hostie keerde op onverklaarbare manier terug naar de Kalverstraat. De hostie werd nu
in processie naar de Nicolaaskerk teruggebracht, maar opnieuw verscheen de hostie in de Kalverstraat. Toen was
duidelijk dat het hier om een wonder ging, ‘een mirakel’.
In 1346 erkende de stedelijke overheid het wonder. Dat oordeel werd vervolgens door de kerk bevestigd. Wie de
plaats van dit wonder als pelgrim bezocht, kreeg van de kerk een aflaat: vermindering van straf in het hiernamaals
voor begane zonden.
Op de plaats van dit wonder – de Heilige Stede (‘heilige plek’, of in het Latijn ‘Locus Sacer’) – werd een
kapel gebouwd, waarin de haard uit de ziekenkamer was opgenomen en de hostie voor de gelovigen te zien was.
Vele verbouwingen later vormde deze kapel het vertrekpunt van een jaarlijkse processie door de stad, waaraan
zowel stedelijke als kerkelijke autoriteiten in vol ornaat deelnamen. Deze mirakelprocessie, op de eerste woensdag
na 12 maart, was het luidruchtige jaarlijkse hoogtepunt in het Amsterdamse stadleven. Zij bevestigde de onderlin-
ge band; niet-Amsterdammers mochten dan ook niet meedoen.
Die mochten wel als pelgrim langskomen: Amsterdam werd zelfs een populair pelgrims-, of bedevaartsoord. Langs
de Heiligeweg stroomden de bezoekers toe naar de Heilige Stede om het wonder te aanbidden en verlichting te
vragen bij ziekte en ander onheil. Een van de belangrijkste pelgrims was Maximiliaan van Oostenrijk, koning in
Duitsland. Uit dank voor zijn genezing zou hij Amsterdam in 1489 het recht hebben verleend om de koningskroon op
te nemen in het stadwapen. Toen Maximiliaan negentien jaar later tot Duits keizer werd gekozen, veranderde dat
in de keizerskroon. Deze bekroont nog altijd de toren van de Westerkerk.
Kort na zijn overgang naar de Rooms Katholieke Kerk schreef Joost van Vondel (1587-1679) ter gelegenheid
van de 300e verjaardag van het Mirakel van Amsterdam zijn leerdicht 'Altaergeheimenissen'(Al de dichtwerken van
16
Joost van Vondel. Naar tijdsorde gerangschikt en in de hedendaagsche spelling uitgegeven, Schiedam: H. A. M.
Roelants 1864), waarin hij opkwam voor de priester ('De priesters zijn Gods Englen hier beneên, Stadhouders, die 's
Gezalfden ampt bekleên.' (568)), opriep de Gekruisigde te aanbidden ('En bidt dat lijf, dat bloed, die wonden aan,
En eert zijn kruis, met haar gekruiste vaan, En bouwt met vreugd triomfen op zijn lijden, Uit dankbaarheid, in deze
ondankbre tijden. (588)) en vooral de 'offerspijs' bezong:
Aan 't hoog Altaar; daar God zijn waardste pand
U schenkt, tot een verzoenende offerand'
En offerspijs; het zalig tegengift
Van 't doodlijk ooft en errefzonde,
En prikkel van ongoddelijke drift.
Die artsenij geneest de wonde,
Die ''Helsch serpent u beet in dees woestijn,
Daar 't leven hangt aan zulk een medecijn.
De Hemel, die u hier met Manne voedt,
En uit de ware rots komt laven,
Verkwikt en sterkt 't gewillige gemoed, (562)
't Heel aardrijk door wordt aangebeden
Dit zuiver offer, welks geheimenis
't Oprechte merk van waren Godsdienst is.' (562)
Verzamelt hier, en valt, o Kristbeminden!
'Op 't lekkerste aas, dat ergens was te vinden.
De Hemel geeft u, onder schijn van korst
Zijn vleesch en bloed, en doorgesteke borst. (568)
Het Manne kost geen onvroom hart vernoegen,
En 't offer geeft den boozen stof tot wroegen. (568)
Dees offerspijs, Gods lijf, wordt niet verspild.
Hoewel men 't nut, 't behoudt zijn aard en wezen.
Wie 't nuttigt, hoeft voor 't rotten niet te vreezen.
Noch 't nare graf. Dit onbederfzaam zaad
Bewaart het lijk, hoewel het lijk vergaat,
Voor eene wijl. Door kracht der offerspijzen,
Een eeuwig zaad, zal 't lichaam weêr verrijzen; (568)
Met de Heilige Stede liep het niet goed af. In 1578 werd de kapel in bezit genomen door de protestanten. De katho-
lieke herinnering aan dit mirakel werd sindsdien gekoesterd in het kerkje op het Begijnhof. Processies vonden niet
meer plaats. Maar vanaf 1887 werd de traditie weer hervat; nu als een zwijgende processie, een ‘stille omgang’,
zonder vaandels en bellen en baldakijnen, mirakelkisten, monstransen, wierook en priesters in witte en brokaten
gewaden. Voor de protestanten was het hervatten van de processie een van de argumenten om de oude kapel af te
breken (1908) en een nieuwe kerk te bouwen, grotendeels onzichtbaar achter huizen en winkels.
In de jaren vijftig van de twintigste eeuw beleefde de stille omgang haar hoogtepunt: zo'n zestigduizend mannen
trokken op drie avonden in een lange, stille stoet, deels langs de rand van de rosse buurt, door de stad. In de jaren
zestig nam het enthousiasme voor de stille omgang snel af en overwoog men er maar mee te stoppen.
27. Een sierlijk lantaarntje in de Kalverstraat staat nu op de bewuste plek. Nog altijd is er ieder jaar een 'stille
omgang': vijf tot tienduizend mensen lopen voor of na een nachtelijke mis de oude processieroute over de Kalver-
straat naar de Nieuwendijk, Warmoestraat en Nes.
28. G. H. M. Posthumus Meyjes, 'Kerkelijke ontwikkelingen in Nederland in de zestiende eeuw', in: Irene Faber,
Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Westerman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en
kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boekencentrum 1994, 61-71.
29. H. A. M. Fiolet, De tweede reformatie. Zijn de huidige kerken van de Reformatie authentiek-
reformatorische gesprekpartners voor de Rooms-Katholieke kerk?, Rotterdam 1969, 35.
30. Op oude kerkborden komen we soms het woord 'nachtmaal' tegen. 'Nacht' betekent in dit geval zoveel als
'avond', 'maal' staat voor 'maaltijd'.
31. In de zestiende eeuw waren er vier posities (zie: T. Brattinga, De werkelijke tegenwoordigheid van Christus in
de eucharistie. Dialoog tussen de kerken, Amersfoort 1987):
a. De Rooms Katholieke Kerk hield vast aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie en legde
die uit met behulp van de transsubstantiatieleer (de leer over de 'wonderbare en eigenaardige omzetting van de
gehele substantie van brood in het lichaam en de gehele substantie van wijn in het bloed' van Christus).
b. Luther hield vast aan de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het avondmaal, maar vond de transsub-
17
stantiatieleer overbodig. Hij sprak liever over consubstantiatie. Hij geloofde namelijk, dat lichaam en bloed van
Christus zich tijdens de avondmaalsviering voegen bij het brood en de wijn, en dat Christus dus alomtegenwoordig
is. Luther liet de mis bestaan met altaar, gewaden en liturgische zang, maar schrapte alles wat met de katholieke
offerhandeling verband hield. In de Oosters-Orthodoxe Kerken en in de Anglicaanse Kerk vinden we dezelfde visie
als bij Luther. De orthodox ziet het leven van de Kerk als een nieuw leven met en in Christus door de Heilige Geest.
Dit leven wordt vooral beleefd in de liturgie met als centrum daarvan de eucharistie. 'In en door de Geest heeft de
eucharistische gemeenschap nu deel aan het totale heilsgebeuren van de Christus. (...) De eucharistie, hoogste
uiting van het leven en de eredienst van de Kerk, kan slechts beleefd worden door hen, die ten volle één zijn in
geloof.' (Herman Docx, Intercommunie. Van Lund tot Uppsala, Roermond: Romen 1969, 106).
c. Calvijn ontkende de werkelijke tegenwoordigheid niet, maar had moeite met een al te lichamelijke en realisti-
sche voorstelling van zaken. Hij wilde iedere vermenging van het goddelijke en het menselijke vermijden. Brood en
wijn waren voor hem niet meer dan aanleiding om de geestelijke aanwezigheid van Christus en Zijn genade te erva-
ren.
d. Zwingli vatte brood en wijn op als teken en symbool en concentreerde zich op de geestelijke eenwording met
Christus en met elkaar. In zijn Commentaar over de ware en de valse godsdienst (1525) stelde hij: 'De eucharistie
of de bijeenkomst of de maaltijd des Heren is dus niets anders dan een gedachtenisviering waarbij zij die vast
geloven dat ze door de dood en het bloed van Christus met de Vader verzoend zijn, deze leven schenkende dood
des Heren verkondigen, dat wil zeggen: zij loven, begroeten en verkondigen deze. Daaruit volgt ook dat zij die
voor dit gebruik en voor deze viering bij elkaar komen om de dood des Heren gezamenlijk te herdenken, dat wil
zeggen: deze te verkondigen, daarmee getuigen dat zij ledematen van één lichaam, dat zij één brood zijn. Allen
die in Christus geloven, vormen namelijk één lichaam...' (G. Stemberger, red., De Bijbel en het Christendom, Haar-
lem: De Haan 1979, 225).
32. De luthersen kenden een 'lopend' avondmaal. De belijdende leden van de gemeente begaven zich naar de al-
taarstafel om daar de gaven in ontvangst te nemen. De doopsgezinden kenden een 'gaande en staande communie',
maar ook de 'ronddeling'. In het laatste geval bleven de gemeenteleden op hun plaats zitten en gingen de oudsten
(ouderlingen) rond met het brood en de wijn, die zij hadden meegenomen van de tafel die voor de preekstoel
stond opgesteld. Bij de calvinisten (en soms ook bij de doopsgezinden) was de 'zittende communie' gebruikelijk. Er
was een tafel gedekt en om beurten namen de belijdende leden van de gemeente daaraan plaats. Eerst de man-
nen, vervolgens de vrouwen.
De avondmaalstafel was een gewone houten tafel, soms in mooie uitvoering, maar niet kostbaarder dan één uit het
rijke burgermilieu.
33. 'De reformatie is een felle reactie tegen de menselijke aanmatiging van de rooms-katholieke kerk, omdat zij
voor zichzelf de erkenning opeist dat zij een bemiddelende functie heeft in het doorgeven van de genade, en wel
zij alléén, m.a.w. dat zij de alléénzaligmakende kerk is.' H. A. M. Fiolet, De tweede reformatie. Zijn de huidige
kerken van de Reformatie authentiek-reformatorische gesprekpartners voor de Rooms-Katholieke kerk?, Rot-
terdam 1969, 31.
34. Voor de katholieken was een sacrament een door Christus ingesteld teken, waardoor bijzondere genade wordt
aangeduid en gegeven. Ze kenden zeven sacramenten, te weten: doopsel, vormsel, sacrament des altaars (eucha-
ristie), biecht, oliesel, priesterwijding en huwelijk. Voor de protestanten was een sacrament een kerkelijke gewij-
de handeling die door Christus was ingesteld. Ze kenden twee sacramenten: doop en avondmaal. De Lutheranen
noemden ook de absolutie (vergeving van zonden) een sacrament.
35. Het avondmaal werd wel verbum visibele (zichtbaar Woord) genoemd. Het had geen zelfstandig bestaan en
geen waarde los van het Woord.
36. De vergadering van het door koning Willem I benoemde synodale bestuur van de hervormde kerk stelde in 1817,
dat na onderzoek door de kerkenraad de aangenomen lidmaten openlijke bevestigd moesten worden en toegelaten
moesten worden tot de gemeenschap rond de tafel.
37. Het zogenoemde Avondmaalsformulier (via de kerk van de Rijnpalts afkomstig van Johannes à Lasco (1499-
1560)) werd gelezen, waarin de gelovigen o.a. hetvolgende werd voorgehouden: 'Opdat wij nu tot onzen troost des
Heren avondmaal mogen houden, is ons vóór alle dingen nodig, dat wij ons tevoren recht beproeven; ten andere,
dat wij het tot dat einde richten, waartoe het de Here Christus verordineerd en ingesteld heeft, namelijk tot zijn
gedachtenis.
De waarachtige beproeving van onszelf bestaat in deze drie stukken:
Ten eerste, bedenke een iegelijk bij zichzelf zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishage en zich voor
God verootmoedige, aangezien de toorn Gods tegen de zonde zo groot is, dat Hij die (eer Hij ze ongestraft liet
blijven) aan zijn lieven Zoon Jezus Christus met den bitteren en smadelijken dood des kruises gestraft heeft.
Ten andere, onderzoeke een iegelijk zijn hart, of hij ook deze gewisse belofte Gods gelooft, dat hem al zijn zon-
den, alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn en volkomen gerechtigheid van Christus hem
18
als zijn eigen toegerekend en geschonken is, ja zo volkomen, alsof hijzelf in eigen persoon voor al zijn zonden
betaald, en alle gerechtigheid volbracht had.
Ten derde onderzoeke een iegelijk zijn consciëntie, of hij ook gezind is, voortaan met zijn ganse leven waarachtige
dankbaarheid jegens God den Here te bewijzen, en voor het aangezicht Gods oprecht te wandelen; insgelijks of hij
zonder enige geveinsdheid (alle vijandschap, haat en nijd van harte afleggende) een ernstig voornemen heeft, om
van nu voortaan in waarachtige liefde en enigheid met zijn naaste te leven.
Allen dan, die alzo gezind zijn, die wil God gewis in genade aannemen, en voor waardige medegenoten van de tafel
zijns Zoons Jezus Christus houden. Daarentegen die dit getuigenis in hun harten niet gevoelen, die eten en drinken
zichzelf een oordeel.'
38. M. A. Vrijlandt, Liturgiek, Delft: Meinema 1987, 226.
39. Zie: Ambt en avondmaalsmijding. Herderlijk schrijven van de Generale Synode der Nederlandse Hervormde
Kerkten ten aanzien van avondmaalsmijding door gemeenteleden en ambtsdragers, ’s-Gravenhage: Boekencen-
trum 1986.
40. In 1853 stelde de synode van de Nederlandse Hervormde Kerk de viering van de Goede Vrijdag, met de avond-
maalsviering, verplicht. Tot dan was de viering dikwijls op de Paasdag. Door de verplaatsing naar de Goede Vrijdag
(tot dan nog geen speciale gedenkdag) wilde de synode én de Goede Vrijdag én de viering van het avondmaal een
nieuwe zin en kracht geven. Maar de avondmaalsviering kwam op een verkeerd spoor terecht: de nadruk te eenzij-
dig te liggen op de herinnering aan het lijden en sterven van Christus; het offer van Christus, gebracht aan het
kruis, 'tot een volkomen verzoening van al onze zonden', werd te massief verstaan; de gemeenschap met de Opge-
stane raakte uit beeld. 'Er is iets van een rouwsluier over de viering van het Avondmaal gekomen sindsdien.' (J. P.
Boendemaker, Drie maal drie is negen. Liturgie voor gemeenteleden, 's-Gravenhage: Boekencentrum, Amsterdam:
Stichting Lutherse Uitgeverij en Boekhandel 1976, 89).
41. H. van Breukelen, 'De mis in de negentiende eeuw', in: Irene Faber, Monique Van Rompay-Daniëls, Jeroen Wes-
terman, red., "Neemt en eet". Avondmaal en eucharistie in kunst- en kerkhistorisch perspectief, Zoetermeer: Boe-
kencentrum 1994, 85-90.
42. H. A. J. Wegman, Geschiedenis van de christelijke eredienst in het Westen en in het Oosten, Hilversum : Gooi
en Sticht 1976, 262.
43. Dus niet langer vanaf het altaar moest de mis worden gelezen, met de rug naar de parochianen toe, maar sa-
men met de parochianen moest de eucharistie worden gevierd (celebrare = vieren).
44. De stenen altaartafel kreeg een centrale plek in de kerk.
45. De Nieuwe Katechismus. Geloofsverkondiging voor volwassenen, Hilversum: Brand, Antwerpen/’s-
Hertogenbosch: Malmberg, Roermond-Maaseik: Romen 1966, 393.
46. De Nieuwe Katechismus, a.w., 391.
47. De Nieuwe Katechismus, a.w., 396.
48. De Nieuwe Katechismus, a.w., 400.
49. De Nieuwe Katechismus, a.w., 399.
50. De Nieuwe Katechismus, a.w., 398.
51. De Nieuwe Katechismus, a.w., 400.
52. De Nieuwe Katechismus, a.w., 403.
53. De Nieuwe Katechismus, a.w., 404-405.
54. 'De echte viering is een rijk geschakeerd gebeuren, waarin allerlei scheppingsgaven een plaats vinden en allerlei
lagen van de mens aangesproken worden. (...) Viering staat op de lijn van de overtuiging, dat het geloof geen pak-
ket van waarheden en uitspraken is, dat onveranderlijk doorgegeven kan worden. Het geloof is een relatiebegrip.
Het gaat om een relatie van God met mensen en van mensen met God. Het is een heilsrelatie, die heelmaking door
God en geleidelijk heelworden van gelovigen veronderstelt. Gods aanwezigheid kan men nooit uitsluitend aan een
bepaalde plaats of aan bepaalde zaken verbinden. Hij is niet statisch doch werkzaam aanwezig. Hij is er werkzaam
voor ons in een heilsrelatie.' (Wim L. Boelens S.J., Tafel en Gastheer. Toenadering bij interkommunie en ambt,
Baarn: Ten Have 1979, 32).
'Vier is (...) een sociaal gebeuren bij uitstek. Je doet het in een groep en in een gemeenschap. Je wordt tot de
viering uitgenodigd, omdat er een groepsbinding aanwezig is, die tijdens de viering wordt verdiept en nauwer aan-
gehaald. Je viert op grond van een achter je liggende ervaring en situatie, die je je thans dieper bewust maakt in
herinnering, om er met verdiepte motivatie de toekomst mee in te gaan. Het vieren bouwt op de drievoudige di-
mensie van de herinnering, die het hart verblijdt: het verleden, in het heden herdacht met vertrouwen dat de
herdachte levensfase voor de toekomst gelding en voortgang belooft.' (Boelens, 37).
55. André Lascaris o.p., 'Intercommunie? Ja, graag', in: Op de Stadsdam 12 (1998) 4, 11-12.
56. Intercommunie en ambt. Bijbelse achtergronden en kerkelijke perspectieven. Uitgave van de commissie Inter-
communie en Ambt van de Raad van Kerken in Nederland, 's-Gravenhage 1976.
19
57. Geciteerd door W. L. Boelens, 'Verantwoorde open viering van Schrift en Tafel', in: H. van der Linde, H. J. van
Hout, red., Oecumenisch pastoraat. Opbouw van oecumenische gemeenschap tussen plaatselijke kerken, Kam-
pen: Kok 1980, 64.
58. Herman Fiolet, Een vlinder kan niet terug in zijn cocon. Bijbelse verkenningen in opstandig geloven, Baarn:
Ten Have 1988, 130.
59. Intercommunie en ambt. Bijbelse achtergronden en kerkelijke perspectieven. Uitgave van de commissie Inter-
communie en Ambt van de Raad van Kerken in Nederland, 's-Gravenhage 1976, 108.
60. Wim Boelens S.J., Tafel en Gastheer. Toenadering bij interkommunie en ambt, Baarn: Ten Have 1979, 17.
61. C. E.M. Struyker Boudier in een preek op Sacramentsdag 9 juni 1996.