Arrest Hof van Cassatie dossier Karel De Gucht
-
Upload
thierry-debels -
Category
Law
-
view
502 -
download
2
Transcript of Arrest Hof van Cassatie dossier Karel De Gucht
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/1
Hof van Cassatie van België
Arrest
Nr. F.14.0065.N
BELGISCHE STAAT , vertegenwoordigd door de minister van Financiën, met
kabinet te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor wie optreedt de gewestelijk directeur
bij de Bijzondere Belastinginspectie te Gent 3, met kantoren te 9050 Gent (Lede-
berg), Gaston Crommenlaan 6, bus 801,
eiser,
vertegenwoordigd door mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie
en bijgestaan door mr. Stefaan De Vleeschouwer, advocaat bij de balie te Brussel,
beiden met kantoor te 1000 Brussel, Dalstraat 67, waar de eiser woonplaats kiest,
tegen
1. K D G,
2. M S,
verweerders,
vertegenwoordigd door mr. Paul Wouters, advocaat bij het Hof van Cassatie, met
kantoor te 3000 Leuven, Koning Leopold I- straat 3, waar de verweerders woon-
plaats kiezen.
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/2
I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF
Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het hof van beroep te Gent van
17 december 2013.
Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft op 11 februari 2016 een schriftelijke conclusie
neergelegd.
Raadsheer Bart Wylleman heeft verslag uitgebracht.
Advocaat-generaal Dirk Thijs heeft geconcludeerd.
II. CASSATIEMIDDEL
De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.
III. BESLISSING VAN HET HOF
Beoordeling
Zevende onderdeel
Ontvankelijkheid
1. De verweerders werpen twee gronden van niet-ontvankelijkheid op:
- de kritiek van de eiser gaat uit van de onjuiste premisse dat de kennisgeving
van artikel 331/1, § 1, eerste lid, WIB92 de uitbreiding van de onderzoekster-
mijn tot gevolg heeft;
- het onderdeel komt op tegen een feitelijke beoordeling of er sprake is van
“aanwijzingen van belastingontduiking”.
2. Het onderdeel gaat niet uit van voormelde premisse.
De eerste grond van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen.
3. Het onderzoek van de grond van niet-ontvankelijkheid is niet te onderschei-
den van het onderzoek van het onderdeel zelf.
De tweede grond van niet-ontvankelijkheid moet eveneens worden verworpen.
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/3
4. Het Hof slaat geen acht op de bijkomende grond van niet-ontvankelijkheid
die in strijd met artikel 1107 Gerechtelijk Wetboek in de repliek op de conclusie
van het openbaar ministerie wordt opgeworpen.
Gegrondheid
5. Krachtens artikel 354, tweede lid, WIB92 wordt de termijn van drie jaar
waarbinnen de belasting kan worden gevestigd, met vier jaar verlengd in geval
van een inbreuk op de bepalingen van dit wetboek of van de ter uitvoering ervan
genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
Krachtens artikel 333, derde lid, WIB92 mogen onderzoekingen bovendien wor-
den verricht gedurende de in artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende termijn
van vier jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf
schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen
inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijd-
perk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid
van de aanslag.
6. Een discrepantie tussen de uiterlijke tekenen van welstand of het uitgaven-
patroon en de aangegeven of gekende inkomsten waarvoor de belastingplichtige
geen sluitende uitleg kan geven nadat hem dat is gevraagd, geldt als een aanwij-
zing van belastingontduiking.
7. Artikel 333, derde lid, WIB92 vereist niet dat die kennisgeving nauwkeurig
vermeldt welke inzichten of bedoelingen te schaden aan de belastingplichtige ten
laste kunnen worden gelegd. Het volstaat dat de aanwijzingen inzake belasting-
ontduiking nauwkeurig worden vermeld.
Evenmin is vereist dat het fiscaal bestuur over bekende feiten of vaststellingen be-
schikt die tot het bewijs van fraude aanleiding kunnen geven en dat zij dit moet
meedelen in de voorafgaande kennisgeving. Het zou immers in strijd zijn met de
wil van de wetgever het bestuur op voorhand te dwingen te bewijzen wat het juist
op grond van een bijkomend onderzoek wil bewijzen.
De voorafgaande kennisgeving van nauwkeurig omschreven aanwijzingen van be-
lastingontduiking volstaat bijgevolg, zonder dat het bewijs van de belastingont-
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/4
duiking reeds objectief moet zijn geleverd. Enkel wanneer de aanwijzingen on-
nauwkeurig zijn omschreven of berusten op vage of ongeloofwaardige veronder-
stellingen, kan niet tot het bestaan van aanwijzingen van belastingontduiking
worden besloten.
Aangezien de bijkomende onderzoekstermijn onder meer ertoe strekt klaarheid te
scheppen over de aard van de inkomsten, is het niet vereist dat het fiscaal bestuur,
alvorens het de onderzoekstermijn kan uitbreiden, eerst moet bewijzen dat aan een
vastgesteld indiciair tekort inkomsten ten grondslag liggen die bewust worden
verzwegen en waarvan aangifte diende te worden gedaan.
8. De appelrechter stelt vast dat het bericht van 4 februari 2010, houdende de
kennisgeving van de aanwijzingen van belastingontduiking, als volgt besluit:
“Samengevat zijn deze aanwijzingen van [belastingontduiking] gesteund op vol-
gende vaststellingen:
- het bestaan van een investering (aankoop - verbouwingen) in Italië van dergelij-
ke omvang en waarde, zij het nu rechtstreeks of via de SS LA MACCINAIA waar-
van u alle aandelen bezit, vormt een teken en indicie waarvan tot op de datum van
de inzage van het gerechtsdossier geen spoor terug te vinden was in uw fiscaal
dossier en dat belangrijkere inkomsten laat vermoeden dan de aangegeven inkom-
sten;
- de tegenstrijdigheid tussen het antwoord op de vraag om inlichtingen volgens
hetwelk het onroerend goed in Italië eigendom zou zijn van de SS LA MACCI-
NAIA en de gegevens van het gerechtsdossier waaruit eerder blijkt dat het om uw
persoonlijke eigendom gaat;
- het feit dat de bewering als zou het onroerend goed eigendom zijn van de SS LA
MACCINAIA door geen enkel stuk wordt gestaafd en dit niettegenstaande zulks in
de vraag om inlichtingen uitdrukkelijk werd gevraagd;
- het niet vermelden van de brutohuur/waarde in vak III van de aangiften in de
personenbelasting wat wel diende te gebeuren indien het onroerend goed uw per-
soonlijke eigendom is;
- het feit dat de administratie in het antwoord op uw vraag om inlichtingen volle-
dig in het ongewisse wordt gelaten omtrent de aan het project (aankoop + ver-
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/5
bouwingen) bestede bedragen en de belastbare tijdperken waarin deze bestedin-
gen hebben plaatsgevonden;
- de bedrieglijke redeneringen op basis waarvan u in het antwoord beweert som-
mige gestelde vragen niet te moeten beantwoorden;
- het totaal gebrek aan medewerking om te komen tot een objectieve en juiste be-
rekening van uw indiciaire toestand.”
9. De appelrechter oordeelt dat:
- het niet valt te betwisten dat de taxatiedienst op het moment van het bericht van
4 februari 2010 redenen had om te stellen dat er een discrepantie bestond tus-
sen enerzijds de gegoedheid die moet gepaard gaan met het aankopen en de
restauratie van een villa in Italië waarvan in een gerechtsdossier gesteld wordt
dat de waarde ervan op 5 miljoen euro moet worden geschat en anderzijds de
inkomsten die de verweerders in de voorbije jaren in hun aangiften in de per-
sonenbelasting hebben aangegeven;
- dit op zich voldoende reden kan zijn om een indiciaire taxatie voorop te stellen;
- het enkele feit dat iemand kennelijk belangrijke inkomsten moet hebben gehad,
evenwel nog niet volstaat om ervan uit te gaan dat het voor het fiscaal bestuur
bewust verzwegen inkomsten betreft omdat het mogelijk kan gaan om inkom-
sten die niet moeten aangegeven worden.
10. Door te oordelen dat een vastgestelde discrepantie tussen de gegoedheid van
een belastingplichtige en zijn aangegeven inkomsten geen aanwijzing van belas-
tingontduiking kan zijn, omdat het mogelijk kan gaan om inkomsten die niet
dienden te worden aangegeven, terwijl de bijkomende onderzoekstermijn precies
moet toelaten dit laatste te onderzoeken, en door te oordelen dat de aangevoerde
elementen niet toelaten te besluiten tot het bestaan van aanwijzingen van belas-
tingontduiking, zonder vast te stellen dat deze elementen onnauwkeurig zijn om-
schreven of berusten op ongeloofwaardige veronderstellingen, miskent de appel-
rechter het wettelijk begrip “aanwijzingen van belastingontduiking” in de zin van
artikel 333, derde lid, WIB92.
Het onderdeel is gegrond.
7 APRIL 2016 F.14.0065.N/6
Dictum
Het Hof,
Vernietigt het bestreden arrest.
Beveelt dat van dit arrest melding zal worden gemaakt op de kant van het vernie-
tigde arrest.
Houdt de kosten aan en laat de beslissing daaromtrent aan de feitenrechter over.
Verwijst de zaak naar het hof van beroep te Antwerpen.
Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, eerste kamer, samen-
gesteld uit afdelingsvoorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, en de raadsheren
Koen Mestdagh, Geert Jocqué, Bart Wylleman en Koenraad Moens, en in openba-
re rechtszitting van 7 april 2016 uitgesproken door afdelingsvoorzitter Beatrijs
Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Dirk Thijs, met bijstand van
griffier Frank Adriaensen.
F. Adriaensen K. Moens B. Wylleman
G. Jocqué K. Mestdagh B. Deconinck
VERZOEKSCHRIFT/1
VOORZIENING TOT CASSATIE
VOOR : de BELGISCHE STAAT, Federale overheids-
dienst Financiën, vertegenwoordigd door de
Minister van Financiën, wiens kabinet geves-
tigd is te 1000 Brussel, Wetstraat 12, voor 5
wie optreedt de Gewestelijk Directeur bij de
Bijzondere Belastinginspectie te Gent 3, met
kantoren te 9050 Gent (Ledeberg), Gaston
Crommenlaan 6, bus 801,
bijgestaan en vertegenwoordigd door Meester Antoine 10
DE BRUYN, advocaat bij het Hof van Cassatie,
en Meester Stefan DE VLEESCHOUWER, advocaat
bij de balie te Brussel, beiden kantoor hou-
dende te 1000 Brussel, Dalstraat, 67, waar
keuze van woonplaats wordt gedaan, 15
eiser tot cassatie,
TEGEN : 1./ de Heer K D G, en zijn echtgenote
2./ Mevrouw M S, die keuze van woonst doen op het 20
kantoor van gerechtsdeurwaarder Stéphan MAS-
SA, te 1190 Vorst, Fontaine Vanderstraeten-
laan 57,
verweerders in cassatie, 25
* * *
Aan de Heren Eerste Voorzitter en Voorzitter,
de Dames en Heren Raadsheren, leden van het Hof van 30
Cassatie,
VERZOEKSCHRIFT/2
* * *
35
Hooggeachte Dames en Heren,
Eiser heeft de eer het arrest aan Uw toezicht
te onderwerpen dat op 17 december 2013 op tegenspra ak
werd gewezen door de vijfde kamer bis van het Hof v an 40
Beroep te Gent (Nr.2012/AR/426).
FEITEN EN PROCEDUREVOORGAANDEN
Bij inzage in een gerechtsdossier bij het parket t e 45
Gent bleek dat verweerders over eigendommen beschik ten
in Italië waarvan geen spoor was te vinden in het p er-
soonlijk fiscaal dossier van betrokkenen.
Op 20 november 2009 verstuurde eiser naar verweer-50
ders hieromtrent een vraag om inlichtingen betreffe nde
de aanslagjaren 2007, 2008 en 2009.
Waar verweerders geen afdoend antwoord boden op
voormelde vraag om inlichtingen, werden verweerders op 55
4 februari 2010 schriftelijk door eiser op de hoogt e
gebracht van aanwijzingen van belastingontduiking d ie
in hunnen hoofde bestaan en die een uitbreiding van de
onderzoekstermijn rechtvaardigen overeenkomstig art ikel
333, derde lid, WIB92. 60
VERZOEKSCHRIFT/3
Op 4 maart 2010 werd met betrekking tot de eigen-
dommen van verweerders in Italië een vraag om inlic h-
tingen verstuurd naar de Italiaanse belastingdienst en.
65
Na ontvangst van het antwoord van de Italiaanse ad -
ministratie, bevestigde eiser aan verweerders, bij
schrijven van 15 april 2010, dat alle elementen uit de
voormelde kennisgeving van 4 februari 2010 beschouw d
kunnen worden als voldoende aanwijzingen van fraude in 70
de zin van artikel 333, derde lid, WIB92, wat in da t
schrijven nader werd gemotiveerd.
Op 15 juli 2011 werd door eiser een vraag om in-
lichtingen toegezonden aan verweerders betreffende de 75
aanslagjaren 2005, 2006 en 2007, waarbij overeenkom stig
artikel 322, §2, derde lid, WIB92, werd aangegeven dat
de toepassing van artikel 322, §2, WIB92, kan worde n
gevraagd indien de belastingplichtige de gevraagde
bankgegevens verborgen houdt of ze weigert te versc haf-80
fen.
Op 11 oktober 2011 werden verweerders, overeenkom-
stig de bepalingen van artikel 333/1, §1, WIB92, in
kennis gesteld van de aanwijzingen van belastingont dui-85
king die een vraag om inlichtingen bij een financië le
instelling rechtvaardigen. Aansluitend werd op 11 o kto-
ber 2011, overeenkomstig de bepalingen van artikel 322,
§2, WIB92, een vraag gericht aan drie financiële in -
stellingen. 90
VERZOEKSCHRIFT/4
Bij verzoekschrift op tegenspraak, neergelegd voor
de Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent op 4 novembe r
2011, vorderden verweerders:
- een prejudiciële vraag te stellen aan het Grondwe t-95
telijk Hof betreffende de nieuwe procedure inzake
het bankonderzoek, neergelegd in de artikelen 55 en
56 van de Wet houdende diverse bepalingen van 14
april 2011;
- de vernietiging uit te spreken van de schriftelij ke 100
kennisgeving van 11 oktober 2011 van de aanwijzin-
gen van belastingontduiking die een vraag om in-
lichtingen bij een financiële instelling rechtvaar-
digen;
- dienvolgens ook de vernietiging uit te spreken va n 105
de vraag om inlichtingen bij de betrokken financi-
ele instellingen.
Bij tussenvonnis van 19 december 2011 werd gewei-
gerd om een prejudiciële vraag te stellen aan het 110
Grondwettelijk Hof, waarna het pretaxatiegeschil in
voortzetting werd gesteld.
Tegen dit vonnis werd bij verzoekschrift van 15 fe -
bruari 2012 hoger beroep ingesteld door verweerders . 115
Bij tussenarrest van 3 april 2012 stelde het Hof
van Beroep te Gent, alvorens verder recht te doen, een
prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof i.v.m . de
bestaanbaarheid van de artikelen 55 en 56 van de We t 120
houdende diverse bepalingen van 14 april 2011 met h et
recht op privé-leven.
VERZOEKSCHRIFT/5
Het Grondwettelijk Hof oordeelde, bij arrest van 1 4
maart 2013 (nr.39/2013), dat voormelde bepalingen a rti-125
kel 22 van de Grondwet niet schenden, al dan niet i n
samenhang gelezen met artikel 8 EVRM en 16 van het Ver-
drag betreffende de werking van de Europese Unie.
Het bestreden eindarrest van 17 december 2013 ver-130
klaart de vordering van de verweerders gegrond en v er-
nietigt de machtiging tot bankonderzoek verleend do or
de gewestelijke directeur op 6 oktober 2011, alsook de
op 11 oktober 2011 aan de verweerders verstuurde
schriftelijke kennisgeving van de aanwijzingen van be-135
lastingontduiking die een vraag om inlichtingen bij een
financiële instelling in toepassing van artikel 322 , §2
WIB92 zouden moeten rechtvaardigen, evenals de vrag en
om inlichtingen bij de betrokken financiële instell in-
gen die op basis van de genoemde machtiging en de g e-140
noemde kennisgeving zijn gesteld, waarbij ook het v er-
bod wordt opgelegd op om de op grond van die vragen om
inlichtingen overgemaakte gegevens op enige wijze a an
te wenden voor taxatie- of voor onderzoeksdoeleinde n.
145
VERZOEKSCHRIFT/6
ENIG MIDDEL TOT CASSATIE
Geschonden wetsbepalingen:
- artikel 149 van de Grondwet; 150
- het beschikkingsbeginsel of het beginsel inzake d e
wilsautonomie van partijen, zoals uitgedrukt in ar-
tikel 1138,2° van het Gerechtelijk Wetboek;
- het algemeen rechtsbeginsel van het recht van ver -
dediging, waarvan artikel 774, tweede lid, van het 155
Gerechtelijk Wetboek een toepassing uitmaakt;
- de artikelen 774, tweede lid, en 1138, 2°, van he t
Gerechtelijk Wetboek;
- de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het Burgerlij k
Wetboek; 160
- de artikelen 322, 333, in het bijzonder het derde
lid, en 333/1, §1, van het Wetboek van Inkomstenbe-
lastingen 1992 (WIB92), artikel 322 vóór zijn wij-
ziging bij Wet van 28 december 2011, artikel 333/1
vóór zijn wijziging bij Wet van 21 december 2013, 165
behalve artikel 333/1, §1, eerste lid, in zijn ver-
sie zoals van toepassing vóór zijn wijziging bij
Wet van 7 november 2011.
VERZOEKSCHRIFT/7
Aangevochten beslissing: 170
Het bestreden arrest verklaart de vordering van
verweerders gegrond en vernietigt:
- de machtiging tot bankonderzoek verleend door de
gewestelijke directeur op 6 oktober 2011; 175
- de op 11 oktober 2011 aan de verweerders verstuur de
schriftelijke kennisgeving van de aanwijzingen van
belastingontduiking die een vraag om inlichtingen
bij een financiële instelling in toepassing van ar-
tikel 322, §2 WIB92 zouden moeten rechtvaardigen en 180
- de vragen om inlichtingen bij een financiële in-
stelling die op basis van de genoemde machtiging en
de genoemde kennisgeving zijn gesteld.
Het bestreden arrest legt eiser dienvolgens het 185
verbod op om de op grond van die vragen om inlichti ngen
overgemaakte gegevens op enige wijze aan te wenden voor
taxatiedoeleinden of voor onderzoeksdoeleinden.
Het bestreden arrest oordeelt dat eiser ten onrech -190
te is overgegaan tot uitbreiding van de onderzoekst er-
mijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, zo-
als aan de verweerders ter kennis gebracht bij brie f
van 4 februari 2010, op grond dat eiser over geen o b-
jectieve aanwijzingen van belastingontduiking besch ikte 195
zodat de door eiser, na het verstrijken van de gewo ne
onderzoekstermijn gestelde onderzoeksdaden, nietig wor-
den verklaard:
VERZOEKSCHRIFT/8
« 2.3. De voorwaarden voor de toepassing van artikel 200
322 §2 WIB 92
« De (verweerders) stellen dat de voorwaarden om in-
lichtingen op te vragen bij een bankinstelling
overeenkomstig artikel 322 §2 WIB 92 niet vervuld 205
waren. Zij gaan ten eerste uitvoerig in op de
vraag of de administratie over één of meer aanwij-
zingen van belastingontduiking beschikte. Ten
tweede stellen zij dat ook aan de voorwaarde dat er
een voornemen is om een indiciaire taxatie volgens 210
artikel 341 WIB92 door te voeren, niet is voldaan
omdat dat voornemen zich al gerealiseerd had.
« 2.3.1. Het hof stelt vast dat de (verweerders) de
vraag of er aanwijzingen van belastingontduiking 215
aanwezig waren, niet alleen in verband brengen met
de vraag of aan de voorwaarden van artikel 322 §2
WIB92 is voldaan. Op pagina 26 van de beroepsakte
onder randnummer 68 en op pagina 25 van hun conclu-
sie van 15 oktober 2013 onder randnummer 71. stel-220
len zij immers het volgende:
« ‘ Ook om reden van de afwezigheid van aanwijzingen van belastingontdui-
king in hoofde van (verweerders) dient de schriftelijke kennisgeving van
de aanwijzingen van belastingontduiking die een vraag om inlichtingen 225
bij een financiële instelling zouden moeten rechtvaardigen, vernietigd te
worden. Bij gebreke van afdoende aanwijzingen van belastingontdui-
king had de driejarige onderzoekstermijn van artikel 333 WIB immers
nooit mogen worden uitgebreid. Het voorgenomen bankonderzoek is
bijgevolg nietig. (onderstreping door het hof). 230
VERZOEKSCHRIFT/9
« Het staat de (verweerders) vrij om elk middel aan
te voeren om hun vordering tot nietigverklaring van
de machtiging tot bankonderzoek van 6 oktober 2011,
en van de kennisgeving en de vragen om inlichtingen 235
van 11 oktober 2011 te ondersteunen. De vraag of
de (eiser) over aanwijzingen van fraude beschikte,
is inderdaad niet alleen relevant binnen het be-
perktere bestek van artikel 322 §2 WlB92, maar ook
om na te gaan of de (eiser) op dat moment hoege-240
naamd nog wettig onderzoeksdaden kon stellen. De
(eiser) heeft zich immers bij dat alles steeds ge-
baseerd en moeten baseren op de veronderstelling
dat hij met zijn bericht van 4 februari 2010 te-
recht overgegaan was tot uitbreiding van de onder-245
zoekstermijn overeenkomstig artikel 333, 3 de lid
WlB92. Het bankonderzoek dat met de brieven van 11
oktober 2011 werd ingesteld heeft betrekking op de
aanslagjaren 2005, 2006 en 2007. Voor die aanslag-
jaren viel de laatste dag van de gewone onderzoeks-250
termijn van artikel 333, 2 de lid WlB92 op 31 decem-
ber van respectievelijk 2007, 2008 en 2009, zijnde
de laatste dag van de aanslagtermijn bedoeld in ar-
tikel 354, 1 ste lid WlB92. Op 11 oktober 2011 waren
die gewone onderzoekstermijnen dus al ruimschoots 255
verstreken.
« Bovendien blijkt dat de taxatiedienst voor de moti-
vering van het bankonderzoek zich baseert en moet
baseren op gegevens verstrekt door de Italiaanse 260
belastingdiensten die op zich ook na het verstrij-
ken van de gewone onderzoekstermijnen zijn ge-
vraagd, namelijk met een vraag om inlichtingen die
VERZOEKSCHRIFT/10
per brief van 4 maart 2010 naar Italië werd ver-
stuurd. 265
« Daar werd tijdens de openbare terechtzitting van 19
november 2013 uitdrukkelijk op gewezen.
« 2.3.2. Het hof kan slechts vaststellen dat het be-270
richt van 4 februari 2010 onvoldoende elementen be-
vat om te laten besluiten tot het bestaan van aan-
wijzingen van belastingontduiking.
« Het bericht van 4 februari 2010 besluit als volgt: 275
« ‘ Samengevat zijn deze aanwijzingen [van belastingontdui-
king] gesteund op volgende vaststellingen:
« ‘ Het bestaan van een investering (aankoop + verbouwingen) in Italië 280
van dergelijke omvang en waarde, zij het nu rechtstreeks of via de SS LA
MACCINAIA waarvan u alle aandelen bezit, vormt een teken en indicie
waarvan tot op de datum van de inzage van het gerechtsdossier geen
spoor terug te vinden was in uw fiscaal dossier en dat belangrijkere in-
komsten laat vermoeden dan de aangegeven inkomsten. 285
« ‘ De tegenstrijdigheid tussen het antwoord op de vraag om inlichtingen
volgens hetwelk het onroerend goed in Italië eigendom zou zijn van de SS
LA MACCINAIA en de gegevens van het gerechtsdossier waaruit eerder
blijkt dat het om uw persoonlijke eigendom gaat. 290
VERZOEKSCHRIFT/11
« ‘ Het feit dat de bewering als zou het onroerend goed eigendom zijn van de
SS LA MACC1NA1A door geen enkel stuk wordt gestaafd en dit niette-
genstaande zulks in de vraag om inlichtingen uitdrukkelijk werd ge-
vraagd. 295
« ‘ Het niet vermelden van de brutohuur/waarde in vak III van de aangiften
in de personenbelasting wat wel diende te gebeuren indien het onroerend
goed uw persoonlijke eigendom is.
300
« ‘ Het feit dat de administratie in het antwoord op de vraag om inlichtingen
volledig in het ongewisse wordt gelaten omtrent de aan het project (aan-
koop + verbouwingen) bestede bedragen en de belastbare tijdperken
waarin deze bestedingen hebben plaats gevonden.
305
« ‘ De bedrieglijke redeneringen op basis waarvan u in het antwoord be-
weert sommige gestelde vragen niet te moeten beantwoorden.
« ‘ Het totaal gebrek aan medewerking om te komen tot een objectieve en
juiste berekening van uw indiciaire toestand.’ 310
« De motivering van de taxatiedienst is gebaseerd op
wat de advocaat van de (verweerders) in zijn brief
van 22 december 2009 (slechts) heeft geantwoord op
de vraag om inlichtingen van 20 november 2009. 315
« Het valt niet te betwisten dat de taxatiedienst op
het moment van het bericht van 4 februari 2010 re-
denen had om te stellen dat een discrepantie be-
stond tussen enerzijds de gegoedheid die moet ge-320
paard gaan met het aankopen en de restauratie van
VERZOEKSCHRIFT/12
een villa in Italië waarvan in een gerechtsdossier
gesteld wordt dat de waarde ervan op 5 miljoen euro
moet worden geschat en anderzijds de inkomsten die
de (verweerders) in de voorbije jaren in hun aan-325
giften in de personenbelasting hadden aangegeven.
Op zich kan dat voldoende reden zijn om een indici-
aire taxatie voorop te stellen.
« Het enkele feit evenwel dat iemand kennelijk be-330
langrijke inkomsten moet hebben gehad, volstaat
evenwel nog niet om ervan uit te gaan dat het voor
de belastingadministratie (bewust) verzwegen inkom-
sten betreft; het kan immers gaan om inkomsten die
niet moeten aangegeven worden. Dat is in het bij-335
zonder het geval wanneer het inkomsten zouden zijn
van privéverrichtingen. Er kunnen belangrijke op-
brengsten gerealiseerd worden met beleggingen van
een privévermogen, ook zonder enige vorm van specu-
latie of geprofessionaliseerde aanpak. Terecht la-340
ten de (verweerders) overigens gelden dat het be-
staan van de villa en het feit dat die was gereno-
veerd al in de kranten had gestaan, zoals ze in het
antwoord van 22 december 2009 lieten weten.
345
« Waar de advocaat van de (verweerders) in zijn brief
van 22 december 2009 (herhaaldelijk) verklaarde dat
de onroerende goederen in Italië waarvan melding
was gemaakt in het gerechtsdossier waarop de taxa-
tiedienst zich beriep, niet hun persoonlijke eigen-350
dom maar die van LA MACINAIA SS waren, was er voor
de taxatiedienst geen echte reden om aan die ver-
klaring te twijfelen. Het volstond daartoe immers
niet te verwijzen naar een verklaring in dat ge-
VERZOEKSCHRIFT/13
rechtsdossier en naar een kranteninterview door de 355
(verweerder) waarin werd gesteld dat het om ‘ zijn’
of ' hun' eigendom ging. Het is immers niet onge-
bruikelijk in dagdagelijkse gesprekken de goederen
van familievennootschappen als persoonlijk bezit
van de familie/aandeelhouders te noemen. 360
« Het is zeker waar dat van de aankoop van die onroe-
rende goederen door LA MACINAIA SS door de (ver-
weerders) geen stukken waren voorgelegd. Bij nader
toezien blijkt evenwel dat dit door de taxatie-365
dienst in de vraag om inlichtingen van 20 november
2009 niet was gevraagd.
« Vraag 2.a), g) luidde immers als volgt:
370
« ‘ Indien de SS LA MACCINAIA eigenares is van één of meerdere van de
onder vraag 1 hiervoor bedoelde onroerende goederen of gedeelten van
deze onroerende goederen, gelieve betreffende deze onroerende goe-
deren of gedeelten dezelfde vragen te beantwoorden als deze gesteld on-
der waag 1, a), b), c), f) en g) hiervoor.’ 375
« Hoewel bij bepaalde vragen het verzoek toegevoegd
werd om het antwoord met stukken te staven, werd
geen dergelijk verzoek toegevoegd aan vraag 2, a),
g), wat ook bij bepaalde andere vragen het geval 380
blijkt te zijn. Het hof stelt vast dat de keuze om
een dergelijk verzoek al dan niet toe te voegen
kennelijk als reden moet hebben gehad dat de (ver-
weerders) (persoonlijk) niet geacht worden stukken
die op ' derden' (zoals LA MACINAIA SS) slaan, in hun 385
VERZOEKSCHRIFT/14
bezit te hebben, zodat ze strikt genomen van hen
niet kunnen gevraagd worden.
« Tegen die achtergrond had de taxatiedienst onvol-
doende redenen om aan de woorden van de advocaat 390
van de (verweerders) (en dus van de (verweerders)
zelf) te twijfelen. Daaruit kon dus geen aanwijzing
van belastingontduiking worden afgeleid.
« De verwijzing naar het niet aangeven van de bruto-395
huur of de waarde van de Italiaanse onroerende goe-
deren door de (verweerders) in hun aangiften in de
personenbelasting, kon geen echte aanwijzing van
belastingontduiking zijn, nu de taxatiedienst zelf
stelde dat dit slechts het geval zou zijn indien de 400
onroerende goederen de persoonlijke eigendom van de
(verweerders) zouden zijn, terwijl dat laatste door
de taxatiedienst slechts werd verondersteld in
weerwil van het duidelijke en volgehouden antwoord
van de advocaat van de (verweerders) . 405
« Voor het overige heeft de taxatiedienst zich kenne-
lijk gebaseerd op het feit dat de advocaat van de
(verweerders) uitdrukkelijk weigerde op bepaalde
vragen te antwoorden. Terecht hebben de (verweer-410
ders) er steeds op gewezen dat zij hun weigering om
te antwoorden gemotiveerd hebben en dat de (eiser)
zich ten onrechte baseert op het arrest van het Hof
van Cassatie van 4 januari 2007 (rolnr.
F.05.0077.F) om te stellen dat de belastingplichti-415
ge op alle vragen zonder meer zou moeten antwoor-
den. In dat arrest heeft het Hof van Cassatie
VERZOEKSCHRIFT/15
(weliswaar) aangenomen dat de taxatiedienst ook
vragen met betrekking tot het privéleven mag stel-
len aan een belastingplichtige, maar verder werd 420
slechts bevestigd dat de taxatiedienst een indici-
aire taxatie mag vestigen op basis van gegevens die
de belastingplichtige (wel) verstrekt heeft als
antwoord op een algemeen geformuleerde vraag om in-
lichtingen die ook op privézaken betrekking had. 425
Over de verplichting voor de belastingplichtige om
dergelijke gegevens te verstrekken, werd in dat
cassatiearrest geen standpunt ingenomen.
De (verweerders) konden verder met reden aannemen 430
dat het transparant karakter van een societá sim-
plice (letterlijk 'eenvoudige vennootschap’ een vennoot-
schapsvorm naar Italiaans recht), zoals LA MACINAIA
SS, nog niet betekent dat haar onroerende goederen
geacht worden goederen van de aandeelhouders te 435
zijn. Verder was het op het eerste gezicht niet
zonder meer duidelijk of de eventuele winsten van
LA MACINAIA SS op grond van de transparantie ook
tot het in België belastbaar wereldwijd inkomen van
de (verweerders) moesten worden gerekend, zodat het 440
antwoord van de (verweerders) dat verwees naar de
belastbaarheid in Italië en het progressievoorbe-
houd niet als ' bedrieglijk' en zelfs niet als 'bewust ver-
keerd' kan worden beschouwd. Bovendien staat in het
antwoord van de advocaat van de (verweerders) uit-445
drukkelijk: ‘ Er werden voor de jaren waarvoor U onderzoekt geen
inkomsten aangegeven omdat er geen inkomsten waren met betrekking tot
het Italiaanse LA MACCINAIA.’ Naderhand is trouwens ge-
bleken dat de vennootschap in de betrokken jaren
inderdaad alleen verliezen had geboekt. 450
VERZOEKSCHRIFT/16
« Tegen de geschetste achtergrond waarbij de taxati e-
dienst in wezen over geen objectieve aanwijzingen
van belastingontduiking beschikte, kon de concrete,
gemotiveerde weigering van de (verweerders) om op 455
bepaalde vragen te antwoorden, niet volstaan als
aanwijzing van belastingontduiking.
« Ook de combinatie van de verschillende aangevoerde
elementen volstond niet als ‘ aanwijzingen van belastingont-460
duiking’.
« 2.3.3. Uit het bovenstaande moet worden besloten
dat de taxatiedienst ten onrechte is overgegaan tot
uitbreiding van de onderzoekstermijn overeenkomstig 465
artikel 333, 3 de lid WlB92, zoals aan de (verweer-
ders) ter kennis gebracht per brief van 4 februari
2010. Vermits de beslissing van 6 oktober 2011 tot
toestemming voor het bankonderzoek evenals het in-
stellen op 11 oktober 2011 van het bankonderzoek 470
zich voordeden in die uitgebreide onderzoekstermijn
en trouwens slechts mogelijk waren door gebruik te
maken van informatie die slechts bekomen werd op
basis van een onderzoeksmaatregel (vraag om inlich-
tingen van 4 maart 2010 aan de Italiaanse fiscus) 475
die ook in de uitgebreide onderzoekstermijn plaats-
vond, moet worden ingegaan op de vraag van de (ver-
weerders) om de machtiging tot bankonderzoek van 6
oktober 2011, de schriftelijke kennisgeving aan de
(verweerders) van 11 oktober 2011 van de aanwijzin-480
gen van belastingontduiking die een vraag om in-
lichtingen bij een financiële instelling in toepas-
VERZOEKSCHRIFT/17
sing van artikel 322, § 2, WlB92 zouden moeten
rechtvaardigen en de vragen om inlichtingen bij een
financiële instelling, te vernietigen. Op basis 485
daarvan moet de (eiser) meteen het verbod worden
opgelegd om de aan de (eiser) op grond van die vra-
gen om inlichtingen overgemaakte gegevens op enige
wijze aan te wenden voor taxatiedoeleinden of voor
onderzoeksdoeleinden. 490
« De vordering is in die mate gegrond. »
(folio 36000-36005).
Grieven
495
1./ Inzake inkomstenbelastingen bedraagt de normale on -
derzoekstermijn, krachtens artikel 333, eerste en t wee-
de lid, WIB92, drie jaar. Binnen die termijn kan de ad-
ministratie, zonder voorafgaande kennisgeving, de i n
het Wetboek van Inkomstenbelastingen vermelde onder -500
zoeksdaden verrichten.
Overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, kan
de administratie, binnen de in artikel 354, tweede lid,
bedoelde aanvullende onderzoekstermijn van vier jaa r, 505
nieuwe onderzoekshandelingen stellen, op voorwaarde dat
de administratie de belastingplichtige vooraf schri fte-
lijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven v an
de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te z ij-
nen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die 510
voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op stra ffe
van nietigheid van de aanslag.
VERZOEKSCHRIFT/18
2./ Krachtens artikel 322, §1, WIB92, kan de admi-
nistratie, wat betreft een bepaalde belastingplicht ige, 515
geschreven attesten inzamelen, derden horen, een on der-
zoek instellen, en binnen de door haar bepaalde ter -
mijn, welke wegens wettige redenen kan worden verle ngd,
van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van veren i-
gingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichting en 520
vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing va n de
belasting te verzekeren, op voorwaarde dat het rech t om
derden te horen en om een onderzoek in te stellen
slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met e en
hogere graad dan die van controleur. 525
Wanneer de administratie bij het onderzoek over éé n
of meer aanwijzingen van belastingontduiking beschi kt
of wanneer de administratie zich voorneemt om de be -
lastbare grondslag te bepalen overeenkomstig artike l 530
341 WIB92, wordt een bank-, wissel-, krediet- of sp aar-
instelling, krachtens artikel 322, §2, WIB92, als e en
derde beschouwd waarop de bepalingen van §1 onvermi n-
derd van toepassing zijn. In voorkomend geval kan e en
ambtenaar met minstens de graad van directeur, die 535
hiertoe werd aangesteld door de Minister van Financ iën,
een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteu r
ermee belasten om bij een bank-, wissel-, krediet- en
spaarinstelling elke inlichting op te vragen die nu ttig
kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van 540
de belastingplichtige te bepalen. Voorwaarde is dat de
belastingplichtige de kans heeft gekregen om sponta an
mee te werken aan het onderzoek en zelf de gevraagd e
bankgegevens te verstrekken.
545
VERZOEKSCHRIFT/19
In het geval bedoeld in artikel 322, §2, stelt de
administratie de belastingplichtige, overeenkomstig ar-
tikel 333/1, §1, WIB92, schriftelijk in kennis van de
aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiki ng
die een vraag om inlichtingen bij een financiële in -550
stelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij
een ter post aangetekende brief gelijktijdig met he t
verzenden van voormelde vraag om inlichtingen.
3./ Bij brief van 4 februari 2010 had eiser de verweer -555
ders schriftelijk op de hoogte gebracht van aanwijz in-
gen van fraude die te hunnen aanzien bestaan en die een
uitbreiding van de onderzoekstermijn rechtvaardigen
overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92.
560
Het bestreden arrest oordeelt dat dit bericht van 4
februari 2010 onvoldoende elementen bevat om te lat en
besluiten tot het bestaan van aanwijzingen van bela s-
tingontduiking (folio 36001, 2.3.2.) zodat eiser te n
onrechte is overgegaan tot uitbreiding van de onder -565
zoekstermijn overeenkomstig artikel 333, derde lid,
WIB92, zoals aan de verweerders ter kennis gebracht per
brief van 4 februari 2010 (folio 36004, 2.3.3.).
Vermits de beslissing van 6 oktober 2011 tot toe-570
stemming voor een bankonderzoek evenals het instell en
op 11 oktober 2011 van het bankonderzoek zich voord eden
in die uitgebreide onderzoekstermijn en trouwens
slechts mogelijk waren door gebruik te maken van in for-
matie die slechts bekomen werd op basis van een ond er-575
zoeksmaatregel (vraag om inlichtingen van 4 maart 2 010
aan de Italiaanse fiscus) die eveneens in die onwet tig
VERZOEKSCHRIFT/20
uitgebreide onderzoekstermijn plaatsvond, oordeelde het
bestreden arrest dat kon worden ingegaan op het ver zoek
van verweerders tot vernietiging van respectievelij k de 580
machtiging tot bankonderzoek van 6 oktober 2011, de
schriftelijke kennisgeving aan verweerders van 11 o kto-
ber 2011 van de aanwijzingen van belastingontduikin g
die een vraag om inlichtingen bij een financiële in -
stelling in toepassing van artikel 322, §2, WIB92 z ou-585
den moeten rechtvaardigen en de vragen om inlichtin gen
bij een financiële instelling (folio 36004, laatste zin
- 36005, eerste alinea).
4./ In hun beroepsconclusie hadden verweerders nooit 590
aangevoerd dat de kennisgeving van 4 februari 2010 geen
afdoende aanwijzingen bevatte van belastingontduiki ng,
noch dat de uitbreiding van de onderzoekstermijn ge en
steun kon vinden in de aanwijzingen van belastingon t-
duiking vermeld in die kennisgeving. Ook voor de ee rste 595
rechter was de rechtsgeldigheid van die kennisgevin g en
van de uitbreiding van de onderzoekstermijn nooit b e-
twist.
De onwettige uitbreiding van de onderzoekstermijn 600
werd in hun beroepsbesluiten enkel in verband gebra cht
met de aanwijzingen van belastingontduiking vermeld in
de op 11 oktober 2011 aan verweerders, overeenkomst ig
artikel 333/1, §1 , WIB92, verstuurde schriftelijke ken-
nisgeving van de aanwijzingen van belastingontduiki ng 605
met een vraag om inlichtingen bij een financiële in -
stelling in toepassing van artikel 322, §2, WIB92.
VERZOEKSCHRIFT/21
Door te oordelen dat het bericht van 4 februari
2010 onvoldoende elementen bevat om te laten beslui ten 610
tot het bestaan van aanwijzingen van belastingontdu i-
king (folio 36001, 2.3.2.) zodat eiser ten onrechte is
overgegaan tot uitbreiding van de onderzoekstermijn
overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, zoals aan
de verweerders ter kennis gebracht per brief van 4 fe-615
bruari 2010 (folio 36004, 2.3.3.), heeft het bestre den
arrest bijgevolg ambtshalve een betwisting opgeworp en
waartegen eiser zich niet heeft kunnen verweren.
5./ Hieruit volgt dat het bestreden arrest, eerste on-620
derdeel , door ambtshalve op te werpen dat het bericht
van 4 februari 2010 onvoldoende elementen bevatte o m te
laten besluiten tot het bestaan van aanwijzingen va n
belastingontduiking en door ambtshalve te oordelen dat
hierdoor de onderzoekstermijn onwettig was uitgebre id, 625
het beschikkingsbeginsel heeft miskend (schending v an
het beschikkingsbeginsel en van artikel 1138, 2°, v an
het Gerechtelijk Wetboek), alsook eisers recht van ver-
dediging, nu eiser niet in de gelegenheid was geste ld
om verweer te voeren over voormelde ambtshalve opge wor-630
pen kwestie (schending van het algemeen rechtsbegin sel
van het recht van verdediging en van artikel 774, t wee-
de lid, van het Gerechtelijk Wetboek).
6./ Anders dan het bestreden arrest aanneemt, steunde 635
de uitbreiding van de onderzoekstermijn in toepassi ng
van artikel 333, derde lid, WIB92, niet uitsluitend op
de aanwijzingen van belastingontduiking die verweer ders
ter kennis waren gebracht bij brief van 4 februari
2010, doch ook op de aanwijzingen van belastingontd ui-640
king vermeld in eisers brief van 15 april 2010.
VERZOEKSCHRIFT/22
Dit blijkt zowel uit de beroepsconclusie van ver-
weerders, als uit de beroepsconclusie van eiser:
645
« Middels brieven dd. 4 februari 2010 en 15 april
2010 van (eiser) wordt de onderzoekstermijn van ar-
tikel 333 WIB uitgebreid » (beroepsconclusie van
verweerders, p.2, I.2).
650
« Op 15/04/2010 werden (verweerders) schriftelijk op
de hoogte gebracht van het standpunt van de admi-
nistratie, met name dat alle elementen zoals die
werden geformuleerd in de kennisgeving van
04/02/2010 samen beschouwd voldoende aanwijzingen 655
van fraude zijn in de zin van artikel 333, 3° lid
WIB 1992 (…) (stuk nr.10) » (beroepsconclusie van
eiser, p.3, achtste alinea).
De vaststelling dat eiser zich « steeds gebaseerd 660
(heeft) (…) op de veronderstelling dat hij met zijn be-
richt van 4 februari 2010 terecht (was) overgegaan (…)
tot uitbreiding van de onderzoekstermijn » (folio 36001,
midden), is derhalve niet in overeenstemming met he t
niet tussen partijen betwiste feit dat de aanwijzin gen 665
van belastingontduiking ook bij schrijven van 15 ap ril
2010 aan verweerders ter kennis waren gebracht en d aar-
in verder waren uitgewerkt zodat de uitbreiding van de
onderzoekstermijn ook op dat schrijven was gebaseer d.
670
Het bestreden arrest stelt niet vast dat het be-
richt van 15 april 2010 onvoldoende elementen bevat die
VERZOEKSCHRIFT/23
toelaten te besluiten tot het bestaan van aanwijzin gen
van belastingontduiking, ofschoon door partijen nie t
werd betwist dat de uitbreiding van de onderzoekste r-675
mijn in toepassing van artikel 333, derde lid, WIB9 2,
ook steunde op aanwijzingen van belastingontduiking die
aan verweerders ter kennis waren gebracht bij brief van
15 april 2010.
680
7./ Hieruit volgt dat het bestreden arrest, tweede on-
derdeel , door niet na te gaan of de elementen vervat in
het bericht van 15 april 2010 tot het bestaan van a an-
wijzingen van belastingontduiking kunnen doen beslu i-
ten, niet wettig heeft beslist dat eiser ten onrech te 685
is overgegaan tot uitbreiding van de onderzoeksterm ijn,
overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, bij g e-
brek aan het bestaan van aanwijzingen van belasting ont-
duiking, nu aldus geen rekening werd gehouden met a lle
elementen van belastingontduiking die door eiser wa ren 690
aangevoerd tot uitbreiding van de onderzoekstermijn
(schending van artikel 333, in het bijzonder het de rde
lid, WIB92), minstens laten de overwegingen van het be-
streden arrest Uw Hof niet toe na te gaan of al dan
niet rekening was gehouden met de aanwijzingen van het 695
bestaan van belastingontduiking aangehaald in het
schrijven van 15 april 2010 zodat Uw Hof zijn wetti g-
heidscontrole niet kan uitoefenen nu de beslissing niet
regelmatig met redenen werd omkleed (schending van ar-
tikel 149 van de Grondwet). 700
8./ Door enkel rekening te houden met de elementen ver -
meld in de kennisgeving van 4 februari 2010 en door de
elementen vermeld in het bericht van 15 april 2010
ambtshalve niet in overweging te nemen, ofschoon par-705
VERZOEKSCHRIFT/24
tijen het erover eens waren dat de uitbreiding van de
onderzoekstermijn door eiser ook werd gemotiveerd o p
grond van de elementen vervat in het bericht van 15
april 2010, heeft het bestreden arrest, derde onder-
deel , het beschikkingsbeginsel miskend (schending van 710
het beschikkingsbeginsel en van artikel 1138, 2°, v an
het Gerechtelijk Wetboek).
9./ Door zodoende het debat over de aanwijzingen van
belastingontduiking ambtshalve te beperken tot de a an-715
wijzingen vermeld in de kennisgeving van 4 februari
2010, heeft het bestreden arrest, vierde onderdeel , het
recht van verdediging van eiser miskend nu hem niet de
gelegenheid was geboden zich te verweren tegen die
ambtshalve toegepaste beperking van het debat tot d e 720
aanwijzingen van belastingontduiking zoals vermeld in
het bericht 4 februari 2010 (schending van het alge meen
rechtsbeginsel van het recht van verdediging en van ar-
tikel 774, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek ).
725
10./ In zoverre het bestreden arrest in die zin moet
worden gelezen dat de appelrechter van oordeel was dat
eiser zich enkel heeft gebaseerd op de elementen va n
belastingontduiking vermeld in het bericht 4 februa ri
2010, heeft het bestreden arrest, vijfde onderdeel , de 730
bewijskracht miskend van de sub 6 aangehaalde beroe ps-
conclusies van eiser en van verweerster waaruit dui de-
lijk blijkt dat eiser de uitbreiding van de onderzo eks-
termijn ook steunde op de elementen van belastingon t-
duiking die bij brief van 15 april 2010 ter kennis van 735
verweerders waren gebracht. Zodoende werd aan die b e-
roepsconclusies een bevestiging toegeschreven die er
niet in voorkomt, en beslist dat die beroepsconclus ies
VERZOEKSCHRIFT/25
een bevestiging die er wel in voorkomt niet bevat, min-
stens werd een interpretatie aan die beroepsconclus ies 740
gegeven die onverzoenbaar is met de bewoordingen er van
(schending van de artikelen 1319, 1320 en 1322 van het
Burgerlijk Wetboek).
11./ Een uitbreiding van de onderzoekstermijn, over-745
eenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, is slecht s
mogelijk voor zover er aanwijzingen van belastingon t-
duiking zijn en voor zover de administratie de bela s-
tingplichtige van het bestaan van die aanwijzingen
vooraf in kennis stelt. 750
Wanneer de administratie de belastingplichtige, me t
toepassing van artikel 333/1, §1, WIB92, schrifteli jk
in kennis stelt van de aanwijzing of de aanwijzinge n
van belastingontduiking die een vraag om inlichting en 755
bij een financiële instelling rechtvaardigen, leidt ook
die kennisgeving tot een uitbreiding van de onderzo eks-
termijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB9 2,
gelet op het bestaan van aanwijzingen van belasting ont-
duiking die aan de belastingplichtige ter kennis wo rden 760
gebracht.
12./ Na eerst op 15 juli 2011 een vraag om inlich-
tingen te hebben toegezonden aan verweerders, waarb ij
overeenkomstig artikel 322, §2, derde lid, WIB92, w erd 765
aangegeven dat de toepassing van artikel 322, §2,
WIB92, kan worden gevraagd indien de belastingplich tige
de gevraagde bankgegevens verborgen houdt of ze wei gert
te verschaffen, verstuurde eiser op 11 oktober 2011 aan
verweerders, betreffende de aanslagjaren 2005, 2006 en 770
VERZOEKSCHRIFT/26
2007, met toepassing van artikel 333/1, §1, WIB92,
een schriftelijke kennisgeving van de aanwijzing of de
aanwijzingen van belastingontduiking die een vraag om
inlichtingen bij een financiële instelling in toepa s-
sing van artikel 322, §2 WIB92 kunnen rechtvaardige n 775
zodat de onderzoekstermijn voor die betreffende aan -
slagjaren, op grond van die kennisgeving, telkens m et
vier jaar werd uitgebreid overeenkomstig artikel 33 3,
derde lid, WIB92.
780
Het bestreden arrest oordeelt dat het bericht van 4
februari 2010 onvoldoende elementen bevat om te lat en
besluiten tot het bestaan van aanwijzingen van bela s-
tingontduiking (folio 36001, 2.3.2.) zodat eiser te n
onrechte is overgegaan tot uitbreiding van de onder -785
zoekstermijn overeenkomstig artikel 333, derde lid,
WIB92, zoals aan de verweerders ter kennis gebracht per
brief van 4 februari 2010 (folio 36004, 2.3.3.), zo nder
rekening te houden met de aanwijzingen van belastin g-
ontduiking vermeld in de kennisgeving van 11 oktobe r 790
2011, die evenzeer tot een verlenging van de onder-
zoekstermijn met vier jaar aanleiding gaf, en zonde r
vast te stellen dat die kennisgeving van 11 oktober
2011, alsook de eraan voorafgaande vraag om inlicht in-
gen bij verweerders dd. 15 juli 2011, onvoldoende e le-795
menten bevat die toelaten te besluiten tot het best aan
van aanwijzingen van belastingontduiking.
13./ Hieruit volgt dat het bestreden arrest, zesde
onderdeel , niet wettig heeft beslist dat eiser ten on-800
rechte is overgegaan tot uitbreiding van de onderzo eks-
termijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB9 2,
nu de appelrechter aldus geen rekening hield met al le
VERZOEKSCHRIFT/27
elementen die door eiser waren aangevoerd tot uitbr ei-
ding van de onderzoekstermijn, te weten de aanwijzi ngen 805
van belastingontduiking aangehaald in de kennisgevi ng
ex artikel 333/1, §1, WIB92, in het bijzonder van 1 1
oktober 2011, waarop eiser de uitbreiding van de on der-
zoekstermijn tevens liet steunen (schending van de ar-
tikelen 322, in het bijzonder §2, 333, in het bijzo nder 810
het derde lid, en 333/1, §1 WIB92), minstens laten de
overwegingen van het bestreden arrest Uw Hof niet t oe
na te gaan of al dan niet rekening was gehouden met de
aanwijzingen van het bestaan van belastingontduikin g
aangehaald in voormelde kennisgeving zodat Uw Hof z ijn 815
wettigheidscontrole niet kan uitoefenen nu de besli s-
sing van de appelrechter niet regelmatig met redene n
werd omkleed (schending van artikel 149 van de Gron d-
wet).
820
14./ Overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92,
mag de administratie gedurende een aanvullende term ijn
van vier jaar onderzoeken doen, mits het de belasti ng-
plichtige, op straffe van nietigheid van de aanslag ,
vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis 825
heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingo nt-
duiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedo elde
tijdperk.
Wanneer de administratie de belastingplichtige, me t 830
toepassing van artikel 333/1, §1, WIB92, schrifteli jk
in kennis stelt van de aanwijzing of de aanwijzinge n
van belastingontduiking die een vraag om inlichting en
bij een financiële instelling rechtvaardigen, leidt ook
die kennisgeving tot een uitbreiding van de onderzo eks-835
termijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB9 2,
VERZOEKSCHRIFT/28
gelet op het bestaan van aanwijzingen van belasting ont-
duiking die aan de belastingplichtige ter kennis wo rden
gebracht.
840
Beide bepalingen vereisen niet dat die kennisgevin g
nauwkeurig vermeldt welke inzichten of bedoelingen te
schaden aan de belastingplichtige ten laste worden ge-
legd. Het volstaat dat de aanwijzingen inzake belas -
tingontduiking nauwkeurig worden vermeld (Cass., 14 ok-845
tober 1999, A.C., 1999, nr.535).
Evenmin is vereist dat de administratie reeds over
indicaties, bekende feiten of vaststellingen zou mo eten
beschikken die tot bewijs van de belastingontduikin g 850
aanleiding kunnen geven. Het is in strijd met de wi l
van de wetgever om de administratie op voorhand te
dwingen te bewijzen wat het juist op grond van een bij-
komend onderzoek wil bewijzen (Cass., 8 mei 2009, A .C.,
2009, nr.303; zie JVD, «Over welke ‘aanwijzingen’ v an 855
fraude moet fiscus beschikken», Fiscoloog, 2009,
afl.1167, 7-8).
Een nauwkeurig omschreven vermoeden van belasting-
ontduiking volstaat bijgevolg, zonder dat het bewij s 860
van de belastingontduiking reeds objectief moet zij n
geleverd. Enkel wanneer de aanwijzingen onnauwkeuri g
zijn omschreven of berusten op « wilde of vage veronder-
stellingen », kortom niet geloofwaardig zijn, kan niet
tot het bestaan van aanwijzingen van belastingontdu i-865
king worden besloten (Parl.St., Kamer, 2010-2011, D OC
53-1208/007, p.13).
VERZOEKSCHRIFT/29
15./ Het bestreden arrest stelt vast dat het bericht
van 4 februari 2010 onvoldoende elementen bevat om te 870
laten besluiten tot het bestaan van aanwijzingen va n
belastingontduiking, zonder hierbij aan te geven da t
die aanwijzingen, hetzij onnauwkeurig zijn omschrev en,
hetzij berusten op vage of lichtzinnige veronderste l-
lingen. 875
De ontstentenis van aanwijzingen van belastingont-
duiking werd zodoende niet wettig vastgesteld.
16./ Het bestreden arrest verwijt de administratie 880
dat zij niet over « objectieve » aanwijzingen van belas-
tingontduiking beschikt (folio 36004, derde laatste
alinea).
Aldus blijkt dat de appelrechter van eiser in wer-885
kelijkheid verlangt dat hij het objectieve bewijs b ij-
brengt van concrete feiten of vaststellingen die op
zich het bestaan van belastingontduiking kunnen bew ij-
zen, terwijl loutere vermoedens van belastingontdui king
volstaan als aanwijzing van belastingontduiking. De ad-890
ministratie moet bij toepassing van de artikelen 32 2,
§2 en 333, derde lid, WIB92, nog geen « objectieve » aan-
wijzingen van belastingontduiking voorleggen, maar en-
kel objectieve vaststellingen waarop vermoedens van be-
lastingontduiking kunnen worden geschraagd. 895
Door te oordelen dat eiser over « objectieve » aan-
wijzingen van belastingontduiking moet beschikken,
voegt het bestreden arrest derhalve onwettig een vo or-
VERZOEKSCHRIFT/30
waarde toe aan de artikelen 322, §2 en 333, derde l id, 900
WIB92.
17./ Niettegenstaande het bestreden arrest zelf
vaststelt dat de taxatiedienst op het moment van he t
bericht van 4 februari 2010 redenen had om te stell en 905
dat een discrepantie bestond tussen enerzijds de ge -
goedheid die moet gepaard gaan met het aankopen en de
restauratie van een villa in Italië waarvan in een ge-
rechtsdossier gesteld wordt dat de waarde ervan op 5
miljoen euro moet worden geschat en anderzijds de i n-910
komsten die de verweerders in de voorbije jaren in hun
aangiften in de personenbelasting hadden aangegeven ,
wat op zich voldoende reden kan zijn om een indicia ire
taxatie voorop te stellen (folio 36002, voorlaatste
alinea), weigert het arrest om dit pertinente eleme nt 915
als een relevante aanwijzing van belastingontduikin g in
aanmerking te nemen louter op grond van de mogelijk heid
dat het niet om bewust verzwegen inkomsten zou gaan :
« Het enkele feit evenwel dat iemand kennelijk be-920
langrijke inkomsten moet hebben gehad, volstaat
evenwel nog niet om ervan uit te gaan dat het voor
de belastingadministratie (bewust) verzwegen inkom-
sten betreft; het kan immers gaan om inkomsten de
niet moeten aangegeven worden. Dat is in het bij-925
zonder het geval wanneer het inkomsten zouden zijn
van privéverrichtingen… » (folio 36002, laatste ali-
nea).
Waar de bijkomende onderzoekstermijn precies tot 930
doel heeft om klaarheid te scheppen over de aard va n de
VERZOEKSCHRIFT/31
inkomsten is het niet vereist dat de administratie, al-
vorens zij de onderzoekstermijn kan uitbreiden, eer st
moet bewijzen dat aan een vastgesteld « incidiair te-
kort » inkomsten ten grondslag liggen die bewust werden 935
verzwegen en waarvan aangifte diende te worden geda an.
In de parlementaire voorbereiding bij de Wet van 1 4
april 2011 houdende diverse bepalingen, werd uitdru kke-
lijk bepaald dat als aanwijzing van belastingontdui king 940
kan gelden:
« (een) belangrijke discrepantie tussen de uiterlijke
tekenen van welstand of het uitgavenpatroon en de
aangegeven of gekende inkomsten en waarvoor de be-945
lastingplichtige geen sluitende uitleg kan geven
nadat hem dat is gevraagd » (Parl.St., Kamer, 2010-
2011, DOC 53-1208/007, p.13).
18./ Hieruit volgt dat het bestreden arrest, zevende 950
onderdeel , het wettelijk begrip « aanwijzingen » van be-
lastingontduiking in de zin van de artikelen 322, § 2 en
333, derde lid, WIB92, heeft miskend:
(1) door voorop te stellen dat de administratie ove r 955
«objectieve » aanwijzingen van belastingontduiking
moet beschikken alvorens het de onderzoekstermijn
kan uitbreiden, waardoor de administratie onwettig
het bewijs wordt opgelegd van concrete en bekende
feiten die de belastingontduiking bewijzen; 960
(2) door te oordelen dat een vastgestelde discrepan tie
tussen de gegoedheid van een belastingplichtige en
VERZOEKSCHRIFT/32
zijn aangegeven inkomsten geen aanwijzing van be-
lastingontduiking kan zijn, omdat het mogelijk kan
gaan om inkomsten die niet dienden te worden aange-965
geven, terwijl de bijkomende onderzoekstermijn pre-
cies moet toelaten dit laatste te onderzoeken;
(3) door te oordelen dat de aangevoerde elementen n iet
toelaten te besluiten tot het bestaan van aanwij-
zingen van belastingontduiking, zonder vast te 970
stellen dat deze elementen onnauwkeurig zijn om-
schreven of berusten op ongeloofwaardige veronder-
stellingen,
mitsdien niet wettig heeft beslist dat eiser ten on -975
rechte is overgegaan tot uitbreiding van de onderzo eks-
termijn overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB9 2
(schending van de artikelen 322, §2, 333, in het bi j-
zonder het derde lid, en 333/1, §1 WIB92).
980
19./ De verplichting ex artikel 333, derde lid,
WIB92, tot voorafgaande kennisgeving ingeval van on der-
zoekshandelingen verricht buiten de normale onderzo eks-
termijn van drie jaar, geldt alleen voor onderzoeks ver-
richtingen bij de belastingplichtige zelf en niet v oor 985
onderzoeksdaden bij derden, zoals een buitenlandse ad-
ministratie (Cass., 18 november 2010, F.10.0001.F;
Cass., 14 oktober 1999, A.C., 1999, nr.533; VAN CRO M-
BRUGGE, S., «Verlenging van de aanslagtermijn bij b e-
wijskrachtige gegevens», R.Cass., 1996, 341; contra : 990
MISSAL, A., «Pretaxatiegeschillen, artikel 333, 3 e lid
WIB, onderwaardering actief en inzagerecht van de b e-
lastingplichtige… een blijvende bron van discussie» ,
T.F.R., afl.403, 516).
VERZOEKSCHRIFT/33
995
20./ Het bestreden arrest stelt vast dat de admi-
nistratie zich voor de motivering van het bankonder zoek
baseert en moet baseren op gegevens verstrekt door de
Italiaanse belastingdiensten die op zich ook na het
verstrijken van de gewone onderzoekstermijnen door ei-1000
ser zijn aangevraagd, namelijk met een vraag om inl ich-
tingen die per brief van 4 maart 2010 naar Italië w erd
verstuurd (folio 36001, vierde laatste alinea).
Doordat de beslissing van 6 oktober 2011 tot toe-1005
stemming voor het bankonderzoek evenals het instell en
op 11 oktober 2011 van het bankonderzoek zich voord eden
in de uitgebreide onderzoekstermijn en trouwens sle chts
mogelijk waren door gebruik te maken van informatie die
slechts bekomen werd op basis van een onderzoeksmaa tre-1010
gel (vraag om inlichtingen van 4 maart 2010 aan de Ita-
liaanse fiscus) die eveneens in de uitgebreide onde r-
zoekstermijn plaatsvond, oordeelde het bestreden ar rest
dat kon worden ingegaan op het verzoek van verweerd ers
om de machtiging tot bankonderzoek van 6 oktober 20 11, 1015
de schriftelijke kennisgeving aan verweerders van 1 1
oktober 2011 van de aanwijzingen van belastingontdu i-
king die een vraag om inlichtingen bij een financië le
instelling in toepassing van artikel 322, §2, WIB92
zouden moeten rechtvaardigen en de vragen om inlich tin-1020
gen bij een financiële instelling, te vernietigen ( fo-
lio 36004, laatste zin - 36005, eerste alinea).
21./ De beslissing dat eiser de inlichtingen van de
Italiaanse fiscus niet wettig in de uitgebreide ond er-1025
zoekstermijn heeft verkregen en het bankonderzoek b ij-
gevolg niet wettig op grond van de gegevens verstre kt
VERZOEKSCHRIFT/34
door de Italiaanse belastingdienst kon worden geba-
seerd, is derhalve, achtste onderdeel , niet naar recht
verantwoord in zoverre niet was vereist dat eiser, 1030
voorafgaand aan het verzoek tot inlichtingen gerich t
aan de Italiaanse administratie, verweerders hierva n,
overeenkomstig artikel 333, derde lid, WIB92, schri fte-
lijk in kennis diende te stellen nu dit geen onder-
zoeksverrichting bij de belastingplichtige zelf bet reft 1035
en voormelde vraag om inlichtingen dus wettig buite n de
normale onderzoekstermijn kon worden gesteld, mitsd ien
de van de Italiaanse fiscus verkregen gegevens wett ig
tot grondslag konden dienen van een bankonderzoek e x
artikel 322, §2 WIB92 (schending van de artikelen 3 22 1040
en 333, in het bijzonder het derde lid, WIB92).
OM DEZE REDENEN,
besluiten voor eiser ondergetekende advocaten, dat
het U behage, Hooggeachte Dames en Heren, het bestr eden 1045
arrest te vernietigen, de zaak en partijen te verwi jzen
naar een ander hof van beroep, kosten als naar rech t.
Bijlage
1./ Exploot van betekening van 29 januari 2014 van het bestreden arrest waarin
verweerders keuze van woonst doen bij gerechtsdeurwaarder Stéphan MASSA, 1050
met kantoor te 1190 Vorst, Fontaine Vanderstraetenlaan 57,
Brussel, 18 april 2014
1055
Antoine DE BRUYN, Stefan DE VLEESCHOUW ER
VERZOEKSCHRIFT/35