Analyse van de Wederzijdse Economische Sancties Tussen...
Transcript of Analyse van de Wederzijdse Economische Sancties Tussen...
I
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Analyse van de Wederzijdse Economische Sancties Tussen Rusland en de Europese
Unie in het Kader van het Conflict in Oekraïne.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
Klaas Janssens
onder leiding van
Prof. Dr. Koen Schoors
II
III
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE
ACADEMIEJAAR 2014 – 2015
Analyse van de Wederzijdse Economische Sancties Tussen Rusland en de Europese
Unie in het Kader van het Conflict in Oekraïne.
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van
Master of Science in de Algemene Economie
Klaas Janssens
onder leiding van
Prof. Dr. Koen Schoors
IV
PERMISSION
Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of
gereproduceerd worden, mits bronvermelding.
Klaas Janssens
V
Abstract
Het gebruik van economische sancties is een van de meest gecontesteerde en ambigue onderwerpen
binnen de economische literatuur. Dit onderzoek wil de impact nagaan van de wederzijdse sancties
tussen de Europese Unie en Rusland. We geven hierbij een grondig overzicht van de economische
literatuur inzake economische sancties. Eerst schetsen we het fundamentele academische debat
tussen de verschillende strekkingen in de literatuur, en bespreken we recente empirische
ontwikkelingen. Hierna behandelen we integraal alle economische modellen die ontwikkeld werden
om sancties te analyseren. Een methode die tot nog toe ontbrak in de literatuur. Vervolgens
concretiseren we de specifieke economische kosten en dynamieken die veroorzaakt worden voor de
economieën van het zendland, het doelwit en derde-handelspartners. Na dit literatuuroverzicht
analyseren we de empirie. We gaan de impact na van de wederzijdse sancties op de bilaterale
Europees-Russische handelsbetrekkingen, specifieke productcategorieën, derde-handelspartners en
het algemene effect op de Russische economie. Dit op basis van de meest recente gegevens.
Concluderend zien we een duidelijke impact op de Europees-Russische bilaterale handel, een positief
handelseffect tussen Rusland en sommige alternatieve markten en een versterking van de volatiliteit
van enkele belangrijke macro-economische variabelen t.g.v. de sterk fluctuerende olieprijzen. Echter
de beoogde politieke desintegratie tussen de Russische elite en de Russische bevolking lijkt niet
gerealiseerd, er is eerder sprake van een nationalistisch effect.
VI
Dankwoord
Vooreerst zou ik enkele personen willen bedanken. Zo wil ik Prof. Dr. Koen Schoors bedanken voor z’n
uitstekende begeleiding doorheen het proces, de interesse voor m’n onderwerp, z’n expertise omtrent
de Russische en Oost-Europese economieën en de vele tips en hints die ik kreeg. Verder zou ik Prof.
Dr. Freddy Heylen willen bedanken voor z’n onuitputtelijke enthousiasme en uitmuntendheid in het
onderrichtten van de macro-economische theorieën en concepten. Ook Prof. Dr. Gert Peersman en
Prof. Dr. Glenn Rayp ben ik erg dankbaar voor hun expertise inzake monetaire en internationale
economie. Daarenboven zou ik graag MSc Ewoud Quaghebeur en MSc Sümyra Atmaca bedanken voor
hun hulp. De FEB is een fantastische faculteit, ik wil haar als entiteit en haar docenten bedanken voor
de opleiding die ik heb genoten, en ik ben haar eeuwig dankbaar om het economische vuur in mij te
doen ontwaken. Het was een waar genoegen om docenten te hebben die zo maatschappelijk
betrokken zijn, zeker in de context van de Europese en Griekse crisis. Onze FEB leek steeds weer in
staat om het correcte perspectief te schetsen. Als laatste wil ik mijn ouders bedanken, zij hebben mij
steeds gesteund op alle vlakken en dankzij hen kon ik dit Economische diploma behalen. Economie is
de studie van de schaarse goederen en welvaart, wel dit is voor hen en voor alle komende generaties.
VII
Inhoud Abstract V Dankwoord VI Inhoud VII Lijst van Figuren IX Lijst van Tabellen XII 1. Introductie 1
1.1 Inleiding 1 1.2 Het Grote Debat 2 1.3 Slimme Sancties 4 2. De Economie van het Sanctioneren: Economische Modellen 8 2.1 Conflictverwachtingenmodel 8 2.1.1 Het Model 8 2.1.2 Resultaten 12
2.2 Belangengroepen en Economische Sancties: Een Publieke Keuze Benadering 13 2.2.1 De Politieke Determinanten van Sancties in het Zendland 13
2.2.2 De Politieke Effecten van Economische Sancties in het Doelwit 17 2.3 Graviteitsmodel 22 2.3.1 Het model 22 2.3.2 Resultaten 24 2.4 Micro-Economische Surplusanalyse 25 2.4.1 Initiële Evenwicht 26 2.4.2 Effect Exportembargo 28 2.4.3 Effect Importembargo 30 2.5. Surplusanalyse Hufbauer 33 2.6 De Internationaal Economische Impact: Offercurve-Analyse 35 2.6.1 Tweelandenmodel 35 2.6.2 Drielandenmodel 37 3. Economische Kosten en Effecten 39 3.1 Economische Kosten en het Transmissiekanaal 39 3.2 Economische Kosten en Dynamieken 44 3.2.1 Directe Economische Kosten en Dynamieken 44 3.2.2 Indirecte Economische Kosten 48 3.3.3 Type Instrumenten 50
VIII
4. Impact van de Wederzijdse Sancties op De Russische en Europese Economieën 52 4.1 Bespreking van de wederzijdse Sanctiemaatregelen 52 4.2 Bilaterale Handel 53 4.3 Effect op Derde-Handelspartners 65 4.4 Politieke Effecten en het Transmissiekanaal 74 Conclusie 76 Referenties Appendix
IX
Lijst van Figuren
Fig. 2.1 Het Conflictverwachtingen Sanctiespel 9
Fig. 2.2 Evenwichtsniveau van Economische Sancties 16
Fig. 2.3 Evenwichtsniveau van Beleid X in het Doelwit 19
Fig. 2.4 Effect van Sancties op het Beleid van een Doelland 21
Fig. 2.5 Exportmarkt Doelland 27
Fig. 2.6. Importmarkt Zendland 28
Fig. 2.7 Importmarkt Zendland 29
Fig. 2.8 Exportmarkt Doelland 30
Fig. 2.9 Exportmarkt Doelland 31
Fig. 2.10 Importmarkt Zendland 32
Fig. 2.11 Importmarkt Doelland 33
Fig. 2.12 Offercurve Tweelandenmodel 36
Fig. 2.13 Offercurve Drielandenmodel 38
Fig. 3.1 Theoretisch Effect van Sancties 39
Fig. 3.2 De Naïeve Sanctietheorie Volgens Galtung 40
Fig. 3.3 Gereviseerde Sanctietheorie Volgens Galtung 41
Fig. 3.4 Effect van Politiek Regime op Politieke Demonstraties 43
Fig. 4.1 EU-Rus Export Q2 2014-Q1 2015 (miljoen dollar) 53
Fig. 4.2 EU-Rus Export 2010-2014 (miljoen dollar) 53
Fig. 4.3 EU-Rus Totaal Handelsvolume in Goederen en Diensten 2010-2016 (miljoen dollar) 54
Fig. 4.4 EU-Rus Importhoeveelheid Q2 2014-Q1 2015 (miljoen dollar) 54
Fig. 4.5 EU-Rus Importhoeveelheid 2010-2014 (miljoen dollar) 55
Fig. 4.6 EU-Rus Handelsbalans M08 2014-M05 2015 SITC 0+1: Voedsel, Drank, Tabak (miljoen dollar) 55
X
Fig. 4.7 EU-RUS Handelsbalans M08 2014-M05 2015 SITC 0+1: Voedsel en Vee (miljoen dollar) 56
Fig. 4.8 EU-RUS Export SITC 0+1 2010-2014 (miljoen dollar) 56
Fig. 4.9 EU-Rus Handelsbalans Overige Productcategorieën M08 2014-M01 2015 (miljoen dollar) 57
Fig. 4.10 EU-Rus Handelsbalans SITC 2+4, 5, 6+8, 7. M08 2014-M05 2015 (miljoen dollar) 57
Fig. 4.11 EU-Rus Export SITC 2+4, 3, 5, 6+8, 7 2010-2014 (miljoen dollar) 58
Fig. 4.12 EU-Rus Export SITC 2+4, SITC 3, 2010-2014 (miljoen dollar) 58
Fig. 4.13 EU-Rus Import SITC 2+4, 3, 5, 6+8, 7 2010-2014 (miljoen dollar) 59
Fig. 4.14 EU-Rus Import SITC 2+4, 5, 6+8, 7 2010-2014 (miljoen dollar) 59
Fig. 4.15 Rus-EU Export 2014-2015 (miljoen dollar) 60
Fig. 4.16 Rus-EU Export 2010-2014 (miljoen dollar) 60
Fig. 4.17 Rus-EU Import 2014-2015 (miljoen dollar) 61
Fig. 4.18 Rus-EU Importhoeveelheid 2010-2014 (miljoen dollar) 61
Fig. 4.19 HICP Procentuele Voedselprijswijziging M-12 EU-28 62
Fig. 4.20 HICP Procentuele Algemene prijswijziging M-12 EU-28 62
Fig. 4.21 Percentagestijging Voedselprijzen Rusland 2014 63
Fig. 4.22 Percentagestijging Specifieke Goederen Rusland 2014 63
Fig. 4.23 Prijsniveau (%) Overige Goederen Rusland 2014 64
Fig. 4.24 Inflatieniveau Rusland 2014-2015 64
Fig. 4.25 Rus-Balkan Export 2014-2015 (miljoen dollar) 65
Fig. 4.26 Rus-AMM Export 2014-2015 (miljoen dollar) 66
Fig. 4.27 Rus-Balkan Export 2010-2014 (miljoen dollar) 66
Fig. 4.28 Rus-Balkan Importhoeveelheid 2014-2015 (miljoen dollar) 67
Fig. 4.29 Rus-Balkan Import 2010-2014 (miljoen dollar) 67
Fig. 4.30 Rus-BICTA Export 2014-2015 (miljoen dollar) 68
XI
Fig. 4.31 Rus-BIA Export 2014-2015 (miljoen dollar) 68
Fig. 4.32 Rus-BICTA Export 2010-2014 (miljoen dollar) 69
Fig. 4.33 Rus-BICT Import 2014-2015 (miljoen dollar) 69
Fig. 4.34 Rus-BIAT Import 2014-2015 (miljoen dollar) 70
Fig. 4.35 Rus - BICT Import 2010-2014 (miljoen dollar) 70
Fig. 4.36 Rus-GOS Export 2014-2015 (miljoen dollar) 71
Fig. 4.37 Rus-AAKMTTO Export 2014-2015 (miljoen dollar) 71
Fig. 4.38 Rus-GOS Export 2010-2014 (miljoen dollar) 72
Fig. 4.39 Rus-GOS Import 2014-2015 (miljoen dollar) 72
Fig. 4.40 Rus-AAKT Import 2014-2015 (miljoen dollar) 73
Fig. 4.41 Rus-GOS Import 2010-2014 (miljoen dollar) 73
Fig. 4.42 Goedkeuring Vladimir Poetin 75
XII
Lijst van Tabellen
Tabel 1 Gecombineerde Elasticiteiten en Sanctiemultiplicator 35
1
1. Introductie 1.1. Inleiding
Het gebruik van economische sancties is een van de meest gecontesteerde onderwerpen binnen de economische literatuur. Er heerst ambiguïteit over de concrete kosten en de reële economische effecten van sancties. Een van de meest fundamentele vragen is hoe het transmissiekanaal opereert tussen de economische en de politieke sfeer, en of politieke beleidswijziging een functie vormt van de reële economische schade (Askari et al, 2004). Deze ambiguïteit heeft aanleiding gegeven tot de creatie van drie strekkingen: pessimisten, voorzichtige optimisten en de optimisten (Lacey & Niou, 2004; Pape, 1997, 1998). De literatuur heeft nochtans verscheidene economische modellen geconstrueerd om het gebruik, de implementatie en de economische effecten van sanctierondes te analyseren. Het problematische is echter dat de onderzoekpogingen tot op heden onvoldoende gecoördineerd werden en een hoge mate van segregatie vertoonden (Drezner, 1999). Het is de opzet van deze studie om de verschillende modellen volgens een geïntegreerd kader in verband te brengen en terug te koppelen naar de empirie. Er lijkt een opmerkelijke paradox te bestaan tussen het empirische gebruik van economische sancties en de conclusies in de economische literatuur. Zo is er een duidelijke proliferatie in het gebruik van economische sancties observeerbaar na 1945 (Cortright & Lopez, 1995, 2002). Toch houdt het conventionele paradigma voor, dat sancties volstrekt inefficiënt zijn om haar politieke doelstellingen te realiseren en wordt hierdoor enkel nutteloze welvaartschade gecreëerd. Zoals Milton Friedman duidt “al bij al zijn economische sancties geen effectief wapen om politieke strijd mee te leveren” (Drezner, 1999, p. 10). De cruciale vraag die zich stelt is: Waarom grijpen politieke leiders zo vaak naar economische sancties als zij totaal inefficiënt zijn? Door een tussenstand op te maken van het onderzoek naar economische sancties in de literatuur, trachtten we deze ogenschijnlijke paradox te verklaren (Hufbauer et al, 2007). Het is echter duidelijk dat sancties geen free lunch zijn en het gebruik ervan creëert een geheel van directe en indirecte kosten voor de zender, het doelwit en de andere handelspartners. Dit onderzoek gaat dan ook na welke concrete economische dynamieken geïnitieerd worden en wat de impact hiervan is op de verschillende economieën. Dit onderzoek is te situeren binnen de recente ontwikkelingen tussen Europa, Rusland en Oekraïne. De Europese Unie tracht met haar economische sancties de Russische rol in de Oekraïense crisis te wijzigen. Het is dan ook interessant om een jaar na de implementatie van de Europese sancties na te gaan wat de impact is op de Russische economie. De vraag is welke uitwerking de exogene sanctieschok veroorzaakt op de Russische macro-economische variabelen. De studie wil deze impact analyseren. De focus zal hierbij liggen op de economische variabelen en minder op de politieke beleidswijziging, omdat de situatie en de machtsverhoudingen tussen beide geopolitieke spelers nog steeds volop in ontwikkeling is (EU, 2015a).
2
Dit onderzoek is opgebouwd rond de volgende onderzoeksvragen:
Welke modellen bestaan er in de literatuur om economische sancties te verklaren?
Wat is volgens de literatuur de impact en het effect die sancties hebben op de economieën van het
doelwit, zendland en overige handelspartners?
Welke impact hebben de wederzijdse economische sancties op de economieën van Rusland, Europa en
derde-handelspartners naar aanleiding van de crisis in Oost-Oekraïne?
Dit werk zal eerst een algemene tussenstand opmaken van de literatuur. Hierna worden de reeds ontwikkelde economische modellen uiteengezet. Het daaropvolgende deel bespreekt de concrete economische kosten en dynamieken. Afsluitend zullen we onderzoeken wat het effect is van de wederzijdse sancties.
1.2. Het Grote Debat
Er bestaat tot op heden een theoretische ambiguïteit die aanleiding heeft gegeven tot drie theoretische posities: pessimisme, voorzichtig optimisme en optimisme (Drezner, 1999). Het pessimistische paradigma is de traditionele visie omtrent sancties in de literatuur. Deze strekking houdt voor dat sancties volledig inefficiënt zijn. Volgens Pape (1997, 1998) leiden sancties in minder dan 5% van de gevallen tot een succesvolle uitkomst (Elliott, 1998). De strekking van het voorzichtige optimisme wordt gedreven door het werk van Hufbauer et al (2007). Volgens dit paradigma zijn sancties niet volstrekt inefficiënt, maar werken ze in 34% van de cases, doch vaak ook niet. De optimistische visie stelt dat sancties veel effectiever zijn dan voorgaand onderzoek doet vermoeden. Dit komt volgens hen omdat teveel wordt gefocust op politieke beleidswijziging als succesconditie, en omdat enkel gevallen worden bestudeert waarin effectief tot sanctioneren werd overgegaan. De optimistische strekking is van mening dat sancties veel succesvoller zijn in het dreigingsstadium (Drezner, 2003; Lacey & Niou, 2004). De literatuur zit t.g.v. die ambiguïteit in een debat verwikkeld tussen efficiëntie en inefficiëntie (Drezner, 1999; Elliott, 1998). Het betoog van de pessimistische strekking bestaat uit twee hypothesen: de elasticiteitshypothese en het politieke-integratie-axioma (Galtung, 1967; Kaempfer & Lowenberg, 1992). De elasticiteitshypothese stelt dat als de vraag- en aanbodelasticiteit van de doeleconomie voldoende elastisch is, dan kan er weinig economische druk worden uitgeoefend op die economie. De internationale goederen- en kapitaalmarkten zouden in dergelijke mate efficiënt en geïntegreerd zijn, dat ze als perfecte substituten kunnen dienen voor de gereduceerde handelsstromen (Wallensteen & Nincic, 1983). Sancties kunnen dan slechts efficiënt zijn als de mogelijkheden tot substitutie en handelsdiversifiëring geminimaliseerd worden. Zonder een volledige multilaterale coöperatie van alle landen zullen embargo’s weinig effect hebben. Daarenboven bestaan er voor individuele landen sterke vrijbuitersincentives om aan het embargo te verzaken (Askari et al, 2003a). Ook bij investerings- en kapitaalrestricties geldt de elasticiteitshypothese. Financiële beperkingen kunnen slechts functioneren indien de negatieve investeringsperceptie voldoende verspreid. De conventionele theorie verwacht echter dat nieuwe investeerders onmiddellijk bereid zullen zijn om hun kapitaal te investeren bij een desinvestering. Ook de terugtrekking van BDI en de verkoop van buitenlands kapitaal zouden slecht een minimale impact hebben. Want productiefaciliteiten kunnen niet massaal ontmanteld worden. Bijgevolg zullen activa intern slechts van eigenaar wisselen. Bovendien zouden sancties even grote kosten of een nog grotere schade veroorzaken aan de zendeconomie. Zo hebben vrijhandelsrestricties een negatieve impact door de geaggregeerde welvaart en de efficiëntie van het allocatiemethode te reduceren. Het politieke-integratie-axioma, stelt dat sancties een politieke integratie kunnen induceren binnen de politieke gemeenschap van een doelwit. Dit resulteert in een nationalistische reactie, waardoor de opofferingsbereidheid onder de bevolking toeneemt en het inkomens- en
3
welvaartseffect geen impact heeft op de politieke sfeer (Galtung, 1967; Hufbauer et al, 2007). Het paradigma veronderstelt verder dat economische sancties enkel instrumentele endogene beleidswijzigingen kunnen nastreven (Ang & Peksen, 2007; Giumelli, 2011, 2013). Als verklaring waarom sancties toch zo vaak worden ingezet, ontwikkelde de literatuur twee stellingen: de hulpeloosheidshypothese en de hypothese van de winstmaximalisatie. De hulpeloosheidshypothese stelt dat sancties geïmplementeerd worden om als staat niet zwak over te komen bij een internationale crisis. Volgens de hypothese van de winstmaximalisatie worden sancties geïnitieerd om protectionistische redenen. Het paradigma van het voorzichtige optimisme tracht de proliferatieparadox tussen theorie en praktijk te verklaren (Hufbauer et al, 2007; Kaempfer & Lowenberg, 1992). De argumentatie en de kritiek op de conventionele theorie is: (1) effectiviteit wordt bestudeerd zonder de achterliggende redenen en condities voldoende te kennen, (2) conventionele studies gaan ervan uit dat enkel een instrumentele beleidswijziging wordt vooropgesteld en geen andere objectieven, (3) de assumptie dat beleidswijziging een functie is van economische schade, (4) econometrische focus op incorrecte parameters, (5) de conventionele conclusie dat sancties inefficiënt zijn (Drury, 2005). De gemodificeerde visie tracht additionele parameters te identificeren die het succespercentage van sancties kan verhogen. Het centrale argument is dat de reële succespercentages hoger liggen dan voorheen werd aangenomen. Het onderzoek van Hufbauer et al (2007) vindt een succesratio van 34%. Volgens Drezner (1999) kan dit hogere succespercentage verklaard worden door de problematische succesdefiniëring van het conventionele paradigma, die succes enkel binair definieert. Verder identificeert het paradigma een gebrekkige theoretische kennis over de werking van het transmissiekanaal, het economische schade-effect, de specifieke condities die succes kunnen beïnvloeden en mogelijke alternatieve objectieven die sancties trachten te realiseren (Askari et al, 2003a, 2003b). Het optimisme is de meest recente strekking en veronderstelt een succespercentage dat hoger ligt dan het standaardpercentage van 34% (Smith, 1996). Volgens deze visie zijn sancties een vrij efficiënt middel. De meeste studies hanteren echter een foute methodologie waardoor dit effect voorheen niet in de data terug te vinden was (Askari et al, 2003a, 2003b). Het centrale argument is dat economische sancties het meest efficiënt zijn in het bedreigingsstadium en niet in de uitvoerende fase. De omvang van de politieke concessies door een doelwit, zouden in het bedreigingsstadium tevens groter zijn (Drezner, 2003). Zo dreigde de VS in 80% van de gevallen met sancties zonder deze effectief uit te voeren. Het slaagpercentage lag hierbij op 56%. De gevallen waarin effectief werd gesanctioneerd, beslaan slechts een zeer kleine minderheid van de totale populatie. Uitspraken over deze cases zijn dan ook niet valide voor de ganse populatie (Drezner, 1998; Hovi, Huseby & Sprinz, 2005). Volgens Niou en Lacey (2004) worden sancties net vooral toegepast in cases waar zenders geen positieve uitkomst verwachten. Maar zenders worden net gedwongen om in sommige cases te sanctioneren om hun internationale positie niet te verzwakken. Het optimisme levert ook kritiek op. de gebruikte methodologie. Volgens deze visie wordt teveel gebruik gemaakt van inductieve gevalsstudies en te weinig van econometrische methodes (Bergeijk, 2013; Galtung, 1967). Ook zou er een bias inzake caseselectie bestaan, waarbij vooral gevallen met extreme waarden worden bestudeert (Giumelli, 2011, 2013). In de literatuur bestaat er ook een twistpunt over hoe succes te definiëren en te operationaliseren. Deze discussie loopt parallel aan het debat tussen de verschillende strekkingen. Hierbij vraagt men zich af of de sanctiedoelstellingen enkel gelijkgesteld kunnen worden aan politieke beleidswijziging of ook ruimere objectieven kunnen nastreven. Het problematische aan een puur instrumentele definiëring is dat sancties bij voorbaat een vrij inefficiënte werking zullen kennen (Hufbauer et al, 2007). Cortright en Lopez (2002) definiëren succes pragmatisch volgens drie criteria: (1) slaagden sancties erin om het doelwit gedeeltelijk te doen instemmen met de eisen van de zendstaat? (2) leverde het sanctieregime een bijdrage tot een duurzame oplossing? (3) waren sancties een hulpmiddel om de militaire macht
4
van het doelwit te isoleren of te verzwakken? Volgens Joyner (1984) hoeft efficiëntie niet gelijkgesteld te worden aan succes. Het is mogelijk dat sancties doeltreffend zijn in het verbreken van de commerciële relaties, het teweegbrengen van economische kosten en het bestraffen van een land zonder hiermee politieke effecten te veroorzaken. Zo kunnen sancties in sommige cases een louter signalerende functie hebben (Joyner, 1995). Succes moet dan ook gedefinieerd worden op basis van de doelstellingen die ze nastreeft. Askari et al (2003a, 2003b) identificeren een viervoudige typologie van succes. De instrumentele doelstelling streeft een beleidswijzing na van het doelland bij een controversieel beleid. Het signalerende objectief heeft als doel het publiekelijk signaleren van ontevredenheid over het beleid van een doelwit, en streeft ex ante geen directe beleidswijziging na. De derde succesdefinitie streeft penaliteit na, waarbij het doel is om een land te straffen zonder ex ante beleidswijziging te beogen. Het laatste objectief is protectionisme. Sancties worden als dusdanig geïmplementeerd om de binnenlandse economische belangen en andere belangen te beschermen. Succes wordt bij Askari et al beschouwd als de mate waarin sancties tegemoet komen aan het achterliggende objectief. Overige doelstellingen die in de literatuur vaak voorkomen zijn: interne politieke druk, bewaren van internationale normen, signaleren van solidariteit met een bondgenoot, ondersteunen van de interne oppositie in het doelland, politieke isolatie van het doelwit, signaleren van onaanvaardbaar gedrag naar derde landen of het creëren van een afschrikkingseffect (Cortright & Lopez, 1995, 2002; Kaempfer & Lowenberg, 1992).
1.3. Slimme Sancties
Selectieve sancties zijn een recent empirisch fenomeen. De basis voor het selectieve axioma werd gelegd door Galtung (1967). Volgens Galtungs theorie zullen brede handelsembargo’s een inherente politieke integratie veroorzaken in het doelwit en zo de werking van het transmissiekanaal uitschakelen. Het einde van de Koude Oorlog fungeerde als een extra impuls voor het gebruik van economische sancties door landen en internationale organisaties (Cortright & Lopez, 1999, 2002). De sanctiemaatregelen tegen Irak en Joegoslavië, maakten echter duidelijk dat economische sancties geen wondermiddel zijn om te reageren op internationale crisissen. Als reactie kwam de repliek van het selectief sanctioneren om de humanitaire impact en het uitblijven van politieke beleidswijzigingen het hoofd te bieden (Wallensteen & Staibano, 2004). Het opzet van selectieve sancties is om de humanitaire impact te reduceren en om de politieke efficiëntie te verhogen (Gordon, 2011). Het doel is dan ook om zeer gericht economische schade te veroorzaken aan diegenen verantwoordelijk voor een gecontesteerd beleid, en hiermee beleidswijziging te induceren met minimale kosten voor de bevolking (Hufbauer & Oegg, 2000). Selectieve sancties zijn nog in volle opbouw en het concept zal zich in de toekomst verder ontwikkelen ( Kaempfer & Lowenberg, 2007). Slimme sancties worden door Cortright en Lopez (2002) gedefinieerd als: sancties die een dwangmatige druk uitoefenen op specifieke individuen en entiteiten, waarbij selectieve restricties worden opgelegd aan producten en of activiteiten en de onbedoelde humanitaire gevolgen geminimaliseerd worden. Volgens Wallesteen en Staibano (2004) zijn slimme sancties: het viseren van middelen van specifieke individuen binnen een overheid en of machtsposities. Hufbauer en Oegg (2000) maken een onderscheid tussen selectieve en doelgerichte sancties: selectieve sancties zijn minder breed dan algemene handelsembargo’s en viseren specifieke producten en financiële stromen, doelgerichte sancties viseren en creëren een impact voor specifieke groepen of individuen binnen een doeleconomie. Inhoudelijk is de doelstelling van selectieve sancties gelijkaardig aan een traditioneel handelsembargo, nl. de kosten en baten van het gecontesteerde beleid negatief te beïnvloeden. De economische schade moet echter voldoen aan twee additionele condities: het beperken van de humanitaire impact en het bekomen van een hogere politieke efficiëntie. Een selectief sanctieregime focust zich op de politieke besluitvormers, maatschappelijke groepen, bedrijven en entiteiten die baten hebben bij het beleid (Wallensteen & Staibano, 2005). Het sanctiebeleid bestaat uit selectieve restricties van specifieke
5
producten en activiteiten, vitaal voor de doeleconomie (Cortright & Lopez, 2002). Volgens Kaempfer en Lowenberg (2012) zal de efficiëntie van selectieve sancties afhankelijk zijn van de impact op de politieke markt van het doelwit. Zo moet een slim sanctiebeleid de politieke middelen van oppositionele groepen verhogen, en de middelen en welvaart van groepen die het regeringsbeleid steunen verlagen. Zodoende wordt het evenwicht op de politieke markt gewijzigd en de prijs van het gecontesteerde beleid verhoogd. De goederenrestricties worden best toegepast op goederen met een sterke consumptiedifferentiatie tussen de verschillende maatschappelijke groepen. Vaak wordt de aanhang van een beleid bepaald op basis van raciale, etnische, klasse of religieuze kenmerken, die elk een eigen consumptiepatroon hanteren. Selectieve restricties veroorzaken een prijs- en hoeveelheids-effect op specifieke goederen, waardoor het doelregime ontzegd wordt van assets als technologische componenten of militaire capaciteiten nodig om een beleid uit te voeren. Het overkoepelende idee is om de geaggregeerde macro-economische schade voor de bevolking te beperken (Hufbauer & Oegg, 2000). Volgens Eland (1995) kunnen selectieve sancties tegengewicht bieden aan een nationalistisch effect, omdat selectief sanctioneren zorgt dat economische schade niet inherent gebruikt kan worden als politiek mobilisatiemiddel in het doelwit. De algemene economische kosten van slimme sancties zijn: verhogen van handelskosten, vertragen van de macro-economische groei, diversifiëren van handelsstromen met bijhorend prijseffect, verhogen van de kapitaalprijs en het aantasten van het interne en externe consumenten- en ondernemersvertrouwen. Er kunnen tevens allocationele inefficiënties ontstaan door import te substitueren d.m.v. interne productie, waardoor schaarse middelen verloren gaan die elders in de economie zouden geïnvesteerd kunnen worden (Cortright & Lopez, 1995). Om een slim sanctieregime te implementeren is diepgaande kennis nodig van de sociale, politieke en economische structuur van een doelwit. Selectieve sancties bestaan uit: financiële restricties, beperkingen t.a.v. het personenverkeer, selectieve goederenembargo’s en wapenembargo’s (Wallensteen & Staibano, 2004; Cortright & Lopez, 2002; Kaempfer & Lowenberg, 2007). Onder financiële restricties wordt begrepen: de bevriezing van financiële activa en kapitaal, het blokkeren van financiële stromen, de opschorting van herfinancieringsoperaties en het beperken van krediet, leningen en of ontwikkelingshulp (Kaempfer & Lowenberg, 2007). Volgens Cortright en Lopez (2002) kunnen brede krediet- en leningrestricties geen onderdeel vormen van een slim sanctieregime, omdat dergelijke maatregelen een sterke impact hebben op de algemene economie. Financiële sancties worden aanzien als het krachtigste instrument van de selectieve sancties (Drezner, 2003). De bevriezing van financiële activa is hierbij de meest populaire methode, waarbij buitenlandse activa van het doelregime en politieke sleutelfiguren binnen dat regime geblokkeerd worden (Drezner, 2011). Door het vermogen om politieke leiders individueel te viseren, tracht men druk uit te oefenen op de beleidsverantwoordelijken en neveneffecten voor de bevolking te vermijden. De efficiëntie van de methode is echter conditioneel afhankelijk van de strategische omzeilingsopties (Interlaken II, 1998). Zo moeten doelregimes buitenlandse assets hebben in hun investeringsportfolio, die een significant deel uitmaken van hun individuele vermogen en identificeerbaar zijn (Joyner, 2011). Hoe sterker een land economisch ontwikkeld is, hoe complexer de financiële markten zullen zijn en hoe meer het financiële vermogen intern geïnvesteerd zal worden. Het moet tevens onmogelijk zijn om de financiële activa te substitueren in waardevolle goederen, en het individuele nut van de machtspositie moet kleiner zijn dan de nutsfunctie van het financieel vermogen (biersteker et al, 2004). Volgens Cortright en Lopez (2002) zal een bevriezing van activa het meest efficiënt zijn bij: een weinig complexe economie met een beperkt aantal alternatieven tot welvaartsaccumulatie, corrupte dictators die gesteund worden door een identificeerbare en financieel kwetsbare elite en een zender die enkel beperkte beleidswijzigingen nastreeft. Bij het gebruik van financiële restricties worden volgende economische effecten geïnitieerd: marktbewegingen die de financiële sancties verder versterken, restricties die moeilijker te omzeilen zijn dan andere sancties, het ontzeggen van buitenlandse deviezen, de financieringsmiddelen om internationale handel te voeren worden gereduceerd, een aantasting van de handelsstromen, kredietwaardigheid die in het gedrang komt en een stijgende
6
inflatie en muntdevaluatie (Hufbauer et al, 2007). De implementatie kent enkele obstakels: snelheid en geheimhouding, herallocatie van het vermogen door mobiele kapitaalmarkten, gebrek aan juridische en institutionele capaciteiten, activa-identificatie en overzeese belastingparadijzen (Biersteker et al, 2004; Interlaken II, 1999). Er zijn twee types van personenverkeerrestricties: brede lucht- en reisembargo’s en selectieve restricties op specifieke individuen, groepen en entiteiten (Hufbauer & Oegg, 2000). De focus ligt op het beperken van de bewegingsvrijheid van de politieke elite, de persoonlijke en politieke kring rond de besluitvormers en of individuen verantwoordelijk voor het gecontesteerde beleid. Ook nationale luchtvaartmaatschappijen of volledige bevolkingen kunnen inbegrepen worden. De bedoeling is om het land in diskrediet te brengen en het te depriveren van de internationale politieke en economische vertegenwoordiging. Deze vorm van restricties zijn onvoldoende om het beleid van een land endogeen te kunnen wijzigen en trachten vooral psychologische en diplomatieke kosten te creëren. Een land waar de toeristische sector van primair belang is voor het nationale BBP vormt hierop een uitzondering. Zo kan er ook druk op het overheidsbudget ontstaan indien het land genationaliseerde luchtvaartmaatschappijen bezit (Cortright, Lopez et al, 2002). Het markteffect dat veroorzaakt wordt is: een hogere prijs voor interne vluchten, toename van het wegverkeer en het bemoeilijken van regionale luchtverbindingen. Een omzeiling van de boycot kan gerealiseerd worden door illegale luchtnetwerken of het gebruik van valse identiteiten (Joyner, 2011). Reisrestricties zijn het meest effectief bij strategisch gecoördineerde implementaties, aangevuld met andere selectieve sancties. Deze vorm en impact van selectief sanctioneren zijn theoretisch het minst bekend en bestudeert. Zo waarschuwen Biersteker et al (2004) voor een mogelijke humanitaire impact bij belangrijke toeristische sectoren of effecten op de begroting (Gordon, 2010). Bij selectieve goederenbeperkingen worden restricties opgelegd t.a.v. goederen met een specifieke commerciële aard. Vaak gaat het om strategische goederen als hout, diamant en olie die worden geviseerd op basis van het economische belang voor de doeleconomie of de politieke elite. De bedoeling is om het doelregime de middelen en cashstromen te ontzeggen, nodig om het controversiële beleid uit te voeren of te financieren. De handelsrestrictie zal tot een prijsstijging leiden indien: de doeleconomie niet over de nodige interne productie beschikt, er onvoldoende substitutiemogelijkheden zijn of het goed een lage substitutie-elasticiteit heeft. Het beperken van de humanitaire impact kan ondermijnd worden indien het goed een belangrijke bijdrage levert aan het BBP of schade aan een belangrijke economische sector veroorzaakt. Een prijsstijging kan additionele druk veroorzaken op de overheidsfinanciën waardoor de herallocatie van publieke middelen tot een lagere levensstandaard van de bevolking kan leiden (Gordon, 2011). Wanneer de politieke elite belangen heeft in de zwarte economie, zal zowel hun individuele vermogen als de financiering voor het gecontesteerde beleid stijgen (Drezner, 2011). De herkomst van het beperkte goed kan vervalst worden of via een derde-handelspartner toch geëxporteerd worden naar de doeleconomie. Het doelregime behoudt dan haar cashstromen en marktaandeel (Hufbauer & Oegg, 2000). Een wapenembargo tracht selectieve invloed uit te oefenen op politieke en militaire leiders, door het aanbod van wapens, militaire technologie en andere militaire capaciteiten te elimineren. Het doel is: de intensiteit van het conflict reduceren, een onderbreking in de spanningen induceren, de wapenkwaliteit verminderen of de groepen waartegen militaire capaciteiten worden ingezet beschermen (Hufbauer & Oegg, 2000). Het gedaalde aanbod creëert micro-economische kosten, wat een prijsstijging veroorzaakt waardoor het doelland mogelijk meer schaarse middelen moet alloceren naar het militaire apparaat. Dit kan een additionele druk creëren op het overheidsbudget. De effectiviteit van het embargo wordt bepaald door de grootte van het prijseffect. Brozska vond dat slechts in 8% van de cases een beleidswijziging werd bekomen. In 39% van de gevallen werd het wapenaanbod gereduceerd en de zendlanden waren in 31% van de cases tevreden met de verkregen uitkomst. Omtrent de al dan niet selectieve aard van dit instrument bestaat er ambiguïteit in de literatuur. Volgens Brzoska (2002) kan dit prijseffect en de invloed ervan op de overheidsbegroting, tot
7
een heroriëntatie van publieke middelen leiden waardoor het algemene welvaartsniveau mogelijk daalt. De vraag is of een embargo wel succesvol kan zijn in het elimineren van het volledige wapenaanbod. Alternatieve leveranciers kunnen in dat geval monopolie- of oligopoliewinsten bekomen, wat een vrijbuitersincentive creëert. Ook de illegale markt kan erdoor floreren, wat een overheid van extra opbrengsten kan voorzien of een bijdrage aan de economische groei levert (Gordon, 2011). Volgens Bondi (2002) zijn wapenembargo’s slimme sancties bij uitstek, omdat ze enkel een impact op de beleidsuitvoerders hebben. Illegaliteit kan volgens Bondi voorkomen worden door een embargo in te stellen op specifieke componenten, fysiek productiekapitaal en technologische onderdelen. De kosten van een wapenembargo voor de zender zijn: verminderde exportmogelijkheden voor de wapenindustrie, middelen vereist om het embargo in stand te houden, een verlies aan drukkingsmiddelen t.a.v. het doelwit en een mogelijke verandering van de regionale machtsbalans. Een wapenembargo kan ook een omgekeerd distributief effect hebben, door de balans positief te beïnvloeden voor de actor die ex ante over de grootste wapenvoorraad beschikte (Drezner, 2011).
8
2. De Economie van het Sanctioneren: Economische Modellen
In dit eerste deel geven we een overzicht van de bestaande formele economische modellen binnen de
literatuur. Deze modellen laten toe om bepaalde aspecten van sancties te belichten volgens de reeds
ontwikkelde theorieën en om als dusdanig een kader te creëren om sancties te analyseren. In de
literatuur bestaan vier dominante methodologische benaderingen: (1) speltheorie, (2) publieke- keuze
theorie, (3) graviteitsmodel, (4) surplusanalyse. Deze trachten afhankelijk van hun methodologische
paradigma, het schade- en welvaartseffect te meten of de politieke reactie van het beleid te
voorspellen in zowel het zend- als het doelland. De onderstaande theorieën zijn niet- exhaustief, maar
wel de meest dominante of robuuste binnen hun methodologische discipline.
2.1 Conflictverwachtingenmodel
2.1.1 Het Model
We zetten eerst een strategisch spel uiteen tussen een zend- en doeleconomie, om de implementatie
en de uitkomst van sanctierondes te kunnen bepalen. Speltheorie is een populaire methode om het
strategisch gedrag van staten te analyseren binnen de context van economische sancties (Tsebelis,
1990). Landen spelen hierbij een spel onder variërende condities zoals o.a. perfecte en imperfecte
informatie, waardoor de uitkomst van een sanctieronde kan worden bepaalt (Lacey & Niou, 2004;
Smith, 1996). Het conflictverwachtingenmodel van Drezner (1999, 2002) is staat-centristisch en
concentreert zich op de politieke besluitvorming en politieke parameters. De intensiteit van het
geaggregeerde schade-effect op een economie wordt niet verklaard (Bervoets & Hillebrand, 2013). Het
spel bevat twee spelers, de zender en het doelwit. Deze actoren zijn perfect rationeel en opereren
onder imperfecte informatie bij het nemen van een beslissing, door de introductie van de
conflictverwachtingen. Het spel wordt één keer gespeeld, fig. 2.1 geeft dit schematisch weer:
9
Bron: Drezner (1999) pg. 37.
Het sanctieproces verloopt als volgt. De zender neemt de eerste beslissing, deze moet een keuze
maken tussen sanctioneren of niet-sanctioneren. Bij het niet-sanctioneren eindigt het spel op een
status quo ante (SQA). Indien de zender kiest voor sancties, koppelt hij een eis (D) aan een dreiging
met economische sancties bij een niet naleving. De zender bepaalt de grootte van de gevraagde
concessies. Deze kunnen zijn: beleidswijziging van het doelland inzake buitenlands beleid,
beleidswijziging in de bilaterale betrekkingen tussen de zender en het doelwit of een verandering van
het interne beleid van de doelstaat t.g.v. internationale overtredingen.
Een eis creëert politieke schade voor het doelwit (-D) en opbrengst voor de zender (D), en dus een
feitelijk nulsomspel. Het doelland moet vervolgens een keuze maken tussen inwilliging of verwerping.
Bij inwilliging komt het de eisen van de zender na. Bij verwerping is de zender terug aan zet. Deze moet
hierop kiezen tussen aanvaarding van het status quo (SQ), of tussen toepassing van economische
sancties met bijhorende economische impasse. Wanneer impasse optreed, zijn beide spelers
onderhevig aan economische kosten en worden geen concessies bekomen. Een impasse kan bestaan
uit: opschorting van hulpprogramma’s, opleggen van handelsembargo’s, bevriezen van financiële
activa en het beperken van buitenlandse directe investering. De opportuniteitskosten van impasse zijn
Fig. 2.1. Het Conflictverwachtingen Sanctiespel
Zender
Toegeving (AQ)
Geen Toegeving (DL)
Geen Toegeving Toegeving Doelwit
Zender
Status Quo Ante (α,α)
Grote Eis
Eis Kleine Eis
Inwilliging (D, -D)
Status Quo (0,0)
Impasse
( 𝑆,⬚−𝐶 𝑇⬚
−𝐶 )
10
de benodigde schaarse middelen om de economische schade te compenseren in beide economieën.
Beperkte opportuniteitskosten betekenen lage substitutiekosten.
De opbrengsten voor de spelers zijn relatief t.a.v. het status quo (SQ). Beide spelers verkrijgen een nul
opbrengst bij het status quo (SQ). Deze opbrengst wijkt af van de opbrengst in het status quo ante
(SQA), in dat geval bekomen beide spelers een kleine winst (α). Het grote verschil tussen SQ en SQA is
dat bij SQA de zendstaat de economische relaties tijdelijk verbreekt, waardoor de handels- en
investeringsstromen tijdelijk onderbroken worden.
Indien we nu de assumptie van de conflictverwachtingen in het model introduceren, kunnen de
nutsfuncties van de zender (𝑈𝑆) en het doelwit (𝑈𝑇) worden afgeleid:
US = β(PS) + (1 − β)(PS − PT ) (1)
UT = β(PT) + (1 − β) (PT − PS) (2)
PS = de opbrengst voor de zender
PT = de opbrengst voor het doelwit
β = wederzijdse verwachtingen van een stabiele relatie tussen beide landen
De waarde van β ligt tussen 0 en 1. Ceteris paribus zullen toekomstige conflictverwachtingen
gedefinieerd worden als (1 - β). Perfect stabiele relaties nemen een waarde van 1 aan, volledig
instabiele betrekkingen 0. Landen zullen zich voor hun relaties baseren op het 0-1 continuüm.
Parameter β is de variabele die de hypothese van de conflictverwachtingen introduceert. In dit spel
zijn de relatieve opbrengsten van belang, niet de absolute waarde van de opbrengsten. Het spel wordt
door de spelers gespeeld als een nulsomspel. Indien de verwachting voor toekomstige conflicten stijgt,
dan zal ook de bezorgdheid van het land toenemen voor potentiële economische schade en haar
internationale reputatie. Bij het toepassen van achterwaartse inductie, wordt duidelijk dat er geen
unieke oplossing bestaat. Het is onduidelijk welke optie een zender zal kiezen in de laatste
beslissingsfase. Ook voor het doelland wordt de afweging tussen concessie en impasse onduidelijk. De
uitkomst zal afhankelijk zijn van de omvang van de eisen van de zender. β functioneert als een vorm
van imperfecte informatie (Tsebelis, 1990).
Wanneer een zender status quo ante (SQA) prefereert, zal het geen dreiging sturen. Indien de
preferentie echter uitgaat naar impasse, dan kunnen de eisen van het zendland in dergelijke mate
worden opgedreven dat een doelland nooit zal instemmen. Een zender zal opteren voor het toepassen
van economische sancties wanneer 𝑈𝑆(DL) groter is dan 𝑈𝑆(SQ). Hierbij geldt dat:
𝑈𝑆(𝑆𝑄) = 𝛽(0) + (1 − 𝛽)(0 − 0)
𝑈𝑆(𝐷𝐿) = 𝛽{−𝐶𝑆} + (1 − 𝛽) {−𝐶𝑆 + 𝐶𝑇}
Het nut van impasse 𝑈𝑆(𝐷𝐿), is groter dan het nut van toegeving 𝑈𝑆(SQ), enkel en indien als:
𝛽[−𝐶𝑆] + (1 − 𝛽)[−𝐶𝑆 + 𝐶𝑇] > 0
𝐶𝑇 − 𝐶𝑆 > 𝛽𝐶 .𝑇
β* < 1 − 𝐶𝑆
𝐶 .𝑇
(3)
Vergelijking (3) is de dwangterm. Indien β < β*, dan is 𝑈𝑆(𝐷𝐿) > 𝑈𝑆(𝑆𝑄) en zal de zender kiezen om te
sanctioneren. Indien β > β*, dan is 𝑈𝑆(𝐷𝐿) < 𝑈𝑆(𝑆𝑄) en bijgevolg zullen geen sancties worden
11
toegepast. Aan de dwangconditie zal moeilijker worden voldaan indien de conflictverwachtingen
dalen. Verhoogde conflictverwachtingen resulteren in het omgekeerde. De economische kosten voor
beide landen moet pariteit vertonen vooraleer de zender afziet van sancties. De kosten voor het
zendland (𝐶𝑆), moeten de kosten van het doelland (𝐶𝑇) benaderen. Het doelwit moet grotere kosten
dragen vooraleer een zender zal sanctioneren. Indien de landen politieke bondgenoten zijn, dan
moeten de opportuniteitskosten voor het doelwit hoog zijn vooraleer een zender impasse verkiest, nl.
𝐶𝑇 hoog en 𝐶𝑆 laag. In sommige gevallen met lage conflictverwachtingen kan toch gesanctioneerd
worden. Dit is echter uitzonderlijk en zal slechts voorkomen in gevallen waarin de relatieve
opportuniteitskosten laag zijn, en de kosten voor het zendland minimaal. Uit bovenstaande
voorwaarden volgt dat het bestaan van hoge conflictverwachtingen als dusdanig niet voldoende zijn
om sancties te initiëren. Wanneer de economische kosten voor een zender (𝐶𝑆) groter zijn dan voor
een doelwit (𝐶𝑇), dan zal er niet worden gesanctioneerd.
Indien aan de dwangconditie is voldaan, moet ook het doelwit opteren tussen toegeving of
verwerping. Die keuze zal afhangen van de omvang van de gevraagde concessies. Het zendland zal z’n
nut trachten te maximaliseren door een zo groot mogelijk aantal concessies te eisen van het doelland.
Bij te hoge eisen zal het doelwit echter kiezen voor de impasse, en zal de zender geen enkel extra nut
bekomen. De omvang van de concessies wordt endogeen bepaald binnen het model. De zender moet
de waarden van haar eisen (D) berekenen en correct bepalen (𝐷∗), zodat het doelland instemming
verkiest boven impasse (𝑈𝑇𝐴𝑄 > 𝑈𝑇𝐷𝐿):
𝑈𝑇𝐴𝑄 = 𝛽(−𝐷) + (1 − 𝛽)(−𝐷 − 𝐷)
𝑈𝑇𝐷𝐿 = 𝛽{− 𝐶𝑇} + (1 − 𝛽){−𝐶𝑇 + 𝐶𝑆}
Het nut van 𝑈𝑇𝐴𝑄 is groter dan 𝑈𝑇𝐷𝐿 enkel als:
𝛽(−𝐷) + (1 − 𝛽)(−𝐷 − 𝐷) > 𝛽{−𝐶𝑇} + (1 − 𝛽) {𝐶𝑆 − 𝐶𝑇)
𝐶𝑇 − (1 − 𝛽)𝐶𝑆 > (2 − 𝛽)𝐷
𝐷∗ < 𝐶𝑇 − (1− 𝛽)𝐶𝑆
2− 𝛽 (4)
Hierbij is vergelijking (4) de concessiefunctie en 𝐷∗ het pareto-optimum aan maximaal haalbare
concessies. De concessiefunctie geeft weer hoe 𝐶𝑆, 𝐶𝑇 en β punt 𝐷∗ beïnvloeden. Naarmate de
opportuniteitskosten toenemen voor het doelwit, stijgen tevens de optimaal haalbare concessies. De
invloed van de geanticipeerde conflictverwachtingen is ook hier van belang. Indien de β-waarde stijgt,
zal de waarde van de teller tevens toenemen en de waarde van de noemer dalen. Een daling van de
conflictverwachtingen, zal bijgevolg het optimumpunt 𝐷∗ doen stijgen. De functie toont ook dat de
voorkeuren van het doelwit een invloed heeft op de grootte van 𝐷∗. Bij te hoge eisen van de zender,
zal het doelwit kiezen voor impasse en resulteert het spel in een suboptimale uitkomst. De preferenties
van het doelwit moeten dan ook in overweging worden genomen wanneer een zender haar pareto-
optimum beoogd.
Er ontstaat een nul som transactie indien een doelland de eisen inwilligt van een zendland. Het verlies
aan 𝐷∗ voor het doelwit, wordt getransfereerd als een winst 𝐷∗ naar de zender. In die transactie
worden politieke activa gewonnen en verloren voor de spelers. Bij sterke conflictverwachtingen
ontstaat er echter een dubbel verlies. Enerzijds ontstaat voor het doelwit het verlies 𝐷∗ en anderzijds
verhoogt de kans op toekomstige conflictueuze relaties tussen beide landen. Indien een doelland
verwacht dat de toekomstige conflicten beperkt zullen blijven, dan zal zij sneller toegeven aan grotere
eisen. Wanneer het doelwit echter blijvende toekomstige conflictverwachtingen voorspeld, dan is het
impasse-scenario voordeliger omdat beide spelers dan verliezen incasseren en niet enkel het doelwit.
12
Er ontstaat dan geen politieke transfer van doelwit naar zender. Het gevolg is dat een doelland bij
sterke conflictverwachtingen enkel zal instemmen met minimale eisen om haar politieke activa te
beschermen. Bij lage conflictverwachtingen kan een doelwit wel akkoord gaan met sterkere
concessies, omdat impasse economisch en politiek minder aantrekkelijk wordt in verhouding tot
toegeving. Het effect van 𝐷∗ op 𝑈𝑆𝐴𝑄, is dat de zender steeds toegeving (AQ) zal verkiezen boven
impasse (DL) of status quo ante (SQA). Indien we 𝑈𝑆𝐴𝑄 vergelijken met 𝑈𝑆𝑆𝑄𝐴, wordt duidelijk dat
SQA enkel zal worden gekozen indien de opbrengst (α) van niet sanctioneren groter is dan de winst
van concessies. Ook indien de winsten van niet sanctioneren groter zijn dan het toepassen van
sancties, zal bij hoge conflictverwachtingen toch geopteerd worden om te sanctioneren om de
reputatie en de politieke activa te beveiligen.
2.1.2 Resultaten
Het model slaagt er vrij goed in om het sanctieproces te verklaren in de empirie. Zo wordt de hypothese
bevestigd dat de opportuniteitskosten voor het doelland hoger moeten liggen dan voor het zendland.
Van de 114 gevallen voldeed slechts één geval niet aan deze conditie. Bij verlaagde
conflictverwachtingen moeten de kosten voor de zender positief evolueren vooraleer wordt
overgegaan tot sanctioneren. Indien de relaties tussen beide spelers wijzigen van vijandig naar
neutraal, dan verdubbelt het vereiste kostenniveau. Deze stelling is significant op het 10%-niveau. De
gemiddelde kosten voor het doelwit verdrievoudigen indien de conflictverwachtingen dalen, nl. van
0.366 % BNP (vijandig) naar 2.54 % BNP (bondgenoot). Dit verschil is significant op het 1%-niveau. De
opportuniteitskosten voor het doelwit zijn negatief gecorreleerd aan politieke bondgenootschap. Voor
de zender worden de opportuniteitskosten drastisch gereduceerd indien de relaties overgaan van
vijandig naar neutraal.
Ook de schattingen voor de concessiefunctie zijn robuust en significant op het 1%-niveau. De grootte
van de opportuniteitskosten, heeft een positieve invloed op de grootte van de concessies (0.159**1).
De variabele politieke bondgenoot, heeft een positief teken (**). Hierdoor zal een land bij dalende
conflictverwachtingen bereidt zijn tot grotere concessies. Strategische politieke heroriëntatie van een
doelwit heeft een negatieve impact op de concessiegrootte (-0.667**). Politieke heroriëntatie gaat
gepaard met stijgende conflictverwachtingen. Ook de hypothesen van het
conflictverwachtingenmodel worden bevestigd. Politieke bondgenootschap heeft een negatieve
invloed op de tijdsduur van de sanctieronde (-0.530**) en dus zullen dalende conflictverwachtingen
de sanctieduur doen afnemen. De politieke heroriëntatie van het doelwit heeft een positief effect op
de tijdsduur (0.888**). De grootte van de opportuniteitskosten geeft dan weer een negatief effect (-
0.154*) op de tijdsduur. Ook Kaempfer, Lowenberg en Jing (2003) bevestigen de conclusies wat betreft
het conflictverwachtingenmodel.
Overige studies die gebruik maakten van de speltheoretische methodologie bevestigen dit model
gedeeltelijk of vullen verder aan. Volgens Tsebelis (1990) zullen sancties niet plaatsvinden bij een spel
opererende onder perfecte informatie. Smith (1996) geeft verdere duiding bij het impasseconcept
(DL). Een impasse tussen twee landen kan verklaard worden doordat de politieke opbrengsten van
sanctioneren voor het zendland hoger liggen dan de economische kosten (𝑐𝑎 ≤ 0). Indien het beleid
voor het doelland cruciaal is (𝑐𝑏 ≤ 𝜃), zal het geen concessies doen waardoor impasse ontstaat.
Hierdoor zullen sancties in een spel oneindig doorgaan. Volgens Smith kunnen sancties dan ook slechts
onder twee voorwaarden voorkomen: bij een tijdsafhankelijk proces en wanneer de politieke
opbrengsten groter zijn dan de economische kosten. Ook Eaton en Engers (1999) bevestigen het
1 *** Significant op het 1%-niveau; ** Significant op het 5%-niveau, * Significant op het 10%-niveau.
13
belang van imperfecte informatie. Bij speltheoretische variaties die opereren onder perfecte
informatie, zullen sancties nooit plaatsvinden. De zender weet dat het doelwit de impasse verkiest, of
het doelwit gaat onmiddellijk over tot concessies omdat het land weet dat de sancties zullen werken
in de evenwichtstoestand. En dus zullen sancties een gevolg zijn van de conditie van onvolledige
informatie waaronder landen opereren in de praktijk. De hoeveelheid reëel uitgevoerde sancties zullen
echter een beperkte minderheid vormen van de totale sanctiepopulatie. Volgens Niou en Lacey (2004),
zijn de onbekende preferentieparameters tussen spelers en de wisselende aard van de preferenties
van belang. De invloed van het dreigingsstadium is volgens hen cruciaal om de effectiviteit van sancties
en de evenwichtstoestand te kunnen verklaren. Als verklaring waarom inefficiënte sancties toch
plaatsvinden, wijst het model van Niou en Lacey op de rol van politieke reputatie en het verkrijgen van
een uitkomst die beter is dan het status quo. Dit model neemt dus zowel economische kosten, als
politieke kosten in rekening. Politieke kosten voor een land, worden gedefinieerd als acties die
afwijken van de preferenties van een land op het nationale en internationale niveau. Ook in het geval
waarbij sancties niet zullen werken, is het voor een zendland noodzakelijk om in enkele cases te
sanctioneren om haar reputatie te beschermen. De toepassing van sancties zal afhankelijk zijn van de
preferenties van landen om al dan niet te sanctioneren, of om zich al dan niet subversief te gedragen.
2.2 Belangengroepen en Economische Sancties: Een Publieke Keuze Benadering
Kaempfer en Lowenberg (1992, 1999, 2007) construeerden een model op basis van de Publieke-keuze
methodologie om de invloed van belangengroepen na te gaan in het economische sanctieproces. Het
is een van de weinige modellen dat zich zo expliciet buigt over de determinanten van het
transmissiekanaal en de werking van oppositionele groepen in het doelwit. Dit model focust zich op
de interne politieke omgeving van een land, om endogeen de uitkomst van sancties te verklaren
volgens een algemeen evenwicht. Belangengroepen en de competitie tussen groepen onderling, zal
de politieke reactie van een zend- en doelland en de selectie van economische instrumenten bepalen.
Het model bestaat uit twee delen. Het ene deel concentreert zich op het zendland en de
belangengroepencompetitie tussen groep J, K en L om het sanctieniveau (X) en de economische
instrumenten te verklaren. Het tweede deel focust zich op het doelland om het niveau van het
gecontesteerde beleid (X), en het algemeen evenwicht tussen drukkingsgroepen K, J en L te bepalen.
Een handelsembargo geïnitieerd door een zendland, wordt verklaart als een functie van de relatieve
efficiëntie van de belangengroepen om politieke invloed te genereren. Ook in het doelland worden de
politieke wijzigingen weergegeven als een functie van de onderlinge relatieve politieke efficiëntie. Het
competitieproces verloopt volgens een marktmechanisme dat tot politieke efficiëntie en een minimaal
welvaartsverlies leidt. Binnen het model wordt ook het signalerende effect van sancties weergegeven.
2.2.1 De Politieke Determinanten van Sancties in het Zendland
In het zendland beschikken belangengroepen over een variërende efficiëntie om invloed uit te oefenen
op het beleidsproces. Deze eigenschap kan ertoe leiden dat een embargo afwijkt van de theoretisch
verwachte optimale hoeveelheid schade, nodig om een beleidswijziging in het doelwit te induceren.
De uitkomst van het beïnvloedingsproces is een inkomensherverdeling tussen de verschillende
groepen door de handels- en of investeringsrestricties. De beïnvloeding gebeurt volgens een politieke
markt, waarvan wordt verondersteld dat zij volledig efficiënt functioneert. Het marktevenwicht komt
tot stand wanneer het marginale nut van de groep waarvan sancties het inkomen positief beïnvloedt,
gelijk is aan het marginale onnut van de groep die inkomensverlies oploopt. Dit evenwicht resulteert
niet in een pareto-optimum, omdat de totale maatschappelijke kosten groter zijn dan de totale
herverdeling en als dusdanig geen optimaal nutspunt ontstaat voor alle maatschappelijke groepen.
14
Hierdoor kunnen een beperkt aantal groepen hun welvaart licht doen stijgen, tegen een toenemende
hoeveelheid kosten verspreid over een groot aantal consumenten. De intensiteit en de specifieke vorm
van de sancties, wordt bepaald door de invloed die belangengroepen kunnen uitoefenen binnen het
politieke systeem. De mate van invloed die groepen kunnen uitoefenen wordt bepaald door de
individuele nutsmaximalisatie van haar leden. De politieke participatie van individuen geeft echter ook
aanleiding tot vrijbuitersgedrag.
Individu i, lid van de nationale populatie I, heeft als nutsfunctie:
𝑀𝑎𝑥 𝑈𝑖 = 𝑈𝑖(𝑌𝑖), 𝑈1𝑖 > 0, 𝑈11
𝑖 < 0 (5)
met als restrictie
𝑌𝑖 = 𝑌𝑖(𝑆), 𝑌𝑖(0) = 𝐸𝑖, 𝑌1𝑖 ≷ 0, 𝑌11
𝑖 = 0
𝑌 = het inkomen
𝐸 = het initiële welvaartsniveau
S = de non–negatieve continue variabele die het sanctieniveau meet t.a.v. een ander land.
Sancties zijn in essentie protectionistische instrumenten, die de goederen- en kapitaalstromen
verstoren tussen beide landen. Deze regulerende interventie heeft op de markt een herverdelend
effect, waardoor individuele inkomens verhoogd of verlaagd worden volgens een vast ratio. Sancties
zijn verstorend volgens ∑ 𝑖 𝑌1𝑖 < 0 , waardoor inefficiëntie optreedt en het inkomen van een specifieke
belangengroep zal stijgen ten nadele van andere maatschappelijke groepen. De nutswijziging is:
𝛿𝑈𝑖/𝛿𝑆 = 𝑈1𝑖 . 𝑌1
𝑖 ≷ 0 . (6)
Waarbij 𝐼 = {𝐽, 𝐾, 𝐿} zodat j, k, l, ∊ J, K, L respectievelijk 𝑌1𝑗
> 0, 𝑌1𝑘 < 0, 𝑌1
𝐼 = 0. Hierdoor kunnen
de afzonderlijke vraagfuncties voor de verschillenden groepen worden gedefinieerd. Groep J bestaat
uit alle leden, bereidt om te betalen voor een extra eenheid sancties:
𝑃𝑠 = 𝐷𝐽(𝑆) = ∑ 𝑗 𝛿𝑈𝑗/𝛿𝑆 = ∑ 𝑗 𝑈1𝑗. 𝑌1
𝑗, 𝐷1
𝑗< 0 (7)
waarbij 𝑃𝑠 de prijseenheid vormt van sancties. De prijseenheid is de dollarhoeveelheid die individuen
in groep J bereidt zijn te spenderen, om een bepaald nutsniveau aan sancties te bereiken op de
politieke markt. De vraagcurve heeft een neerwaartse helling door de specificatie van (5).
De leden van groep K zijn bereidt te betalen om sancties te vermijden op de politieke markt door 𝑌1𝑘 <
0, het individuele nut daalt hierdoor. De vraag tot sanctievermindering kunnen we weergeven als een
functie van het stijgende sanctieniveau:
𝑃𝑠 = 𝐷𝐾(𝑆) = − ∑ 𝑘 𝛿𝑈𝑘/𝛿𝑆 = − ∑ 𝑘 𝑈1𝑘.𝑌1
𝑘 , 𝐷1𝑘 > 0 (8)
Voor de individuen lid van groep K of J, bestaat echter de incentive om vrijbuitersgedrag te vertonen.
Dit vrijbuitersgedrag doet de individuele betalingsbereidheid dalen. De mate waarin de vraagcurve van
een groep daalt, zal de politieke invloed van die groep en de sanctie-uitkomst bepalen. De vraagfunctie
moet dan gespecificeerd worden als:
𝑃𝑠 = 𝐽(𝑆, 𝐸𝐽), 𝐽1 < 0, 𝐽2 < 0, (7’)
𝑃𝑠 = 𝐾(𝑆, 𝐸𝑘), 𝐾1 > 0, 𝐾2 < 0, (8’)
15
waarbij 𝐸𝑗 en 𝐸𝑘vrijbuitersparameters zijn, die de mate van vrijbuitersgedrag in groep J en K bepalen.
De omvang van het vrijbuitersgedrag is een functie van de grootte van de groep, en van andere
factoren die organisatie- en handhavingskosten creëren voor de drukkingsgroepen. Hoe groter het
vrijbuitersgedrag, hoe groter de waarde van 𝐸𝑗en 𝐸𝑘. De politieke markt zal tot evenwicht komen
wanneer beide vraagfuncties met elkaar worden geconfronteerd. De overheid zal de markt doen
ruimen, door het sanctieniveau te bepalen op het punt waar het marginale (on)nut van beide groepen
gelijk is aan elkaar. Dit punt wordt op haar beurt bepaald door het marginale (on)nutsniveau en de
politieke effectiviteit van beide groepen.
Figuur 2.2 geeft de politieke markt weer op basis van enkele additionele assumpties. Zo ontstaat er
geen outputverlies en zijn sancties slechts een herverdelend instrument waarbij ∑ 𝑖𝑌1𝑖 = 0. De
marginale nutsmogelijkheden zijn voor alle individuen gelijk, 𝑆 = 0. Beide groepen zijn even effectief
in het controleren van het vrijbuitersgedrag en het uitoefenen van politieke invloed. Voor een oneindig
kleine stijging van het sanctieniveau, zal de verhoging aan inkomen voor groep J, even groot zijn als
het verlies voor groep K. Hierdoor zal de bereidheid van groep J om extra te betalen voor een hoger
sanctieniveau, even hoog zijn als de bereidheid van groep K om extra te betalen voor een lagere
sanctiehoeveelheid. De politieke markt ruimt bij 𝐷𝑘 = 𝐷𝑗 ⇒ 𝑆 = 0. Hierdoor ontstaat een optimaal
sanctieniveau waar het marginale (on)nut van groep J en K gelijk zijn aan elkaar.
Nu zullen we aannemen dat economische sancties, door de overheid opgelegde marktverstorende
interventies zijn, zoals gangbare protectionistische maatregelen. Hierdoor ontstaat een
welvaartsverlies ∑ 𝑌1𝑖 < 0. De vraagcurve 𝐷𝑘 ligt bijgevolg boven 𝐷𝑗 voor alle positieve sanctieniveaus.
Individuen in groep K verliezen hierdoor een groter deel van het inkomen, dan personen in groep J
winnen. Het verschil ontstaat door de verspilling aan middelen, grafisch weergegeven als het verschil
tussen de curves 𝐷𝑘 en 𝐷𝑗. Hiermee zijn sancties een inefficiënte methode om inkomen tussen groep
J en K te herverdelen. De leden van groep K zijn dan ook meer bereid om extra te betalen om een
toename aan sancties te voorkomen, dan leden van groep J. Hierdoor zal de markt nu ruimen bij een
sanctieniveau 0. Het gevolg hiervan is dat de druk van de pro-sancties groep voldoende groot moet
zijn, om zowel politiek efficiënter te zijn t.a.v. de tegenstanders en om de allocatieverstoringen te
compenseren. Deze welvaartsverliezen zorgen voor een toename van de spreiding tussen 𝐷𝑘 en 𝐷𝑗,
de welke resulteert in een opwaartse verschuiving van 𝐷𝑘 relatief t.o.v. 𝐷𝑗. Hierdoor komt het nieuwe
evenwicht tot stand op een negatief sanctieniveau. Indien de overheid door het uitoefenen van
sancties een administratieve kost oploopt, vergroot dit het welvaartsverlies en de spreiding van 𝐷𝑘 en
𝐷𝑗.
16
Bron: Kaempfer & Lowenberg (1992), pg. 49.
Politieke ineffectiviteit bij de belangengroepen zal ervoor zorgen dat de vraagcurves 𝐽(𝑆, 𝐸𝑗) en
𝐾(𝑆, 𝐸𝑘) neerwaarts verschuiven onder 𝐷𝑗 en 𝐷𝑘. Indien J over een klein aantal leden beschikt en
ieder lid een substantieel aandeel van het verhoogde inkomen krijgt, dan zal deze groep veel efficiënter
opereren dan groep K. Wanneer 𝐸𝐽 kleiner is dan 𝐸𝐾, dan zal de neerwaartse verschuiving van 𝐽(. )
onder 𝐷𝐽 klein genoeg zijn om een relatieve neerwaartse verschuiving van 𝐾(. ) onder 𝐷𝐾 te
induceren. Zo zullen sancties politiek efficiënt zijn in het punt 𝑆∗. Het inkomenseffect en de hiermee
gerelateerde consumptiemogelijkheden, bepalen niet uitsluitend de uitoefening van politieke druk.
Ook de potentiële nutsverhogende capaciteit van sancties speelt een rol. Sancties zijn een vorm van
publieke goederen, die bijgevolg een directe impact kunnen hebben op het individuele nut. Doordat
een land een bepaald extern doel nastreeft met haar buitenlandse beleid, kan dit een nutsverhogend
effect hebben op individuele nutsfuncties. Dit resulteert in een herziening van de nutsmaximalisatie
en een geherdefinieerde nutsfunctie:
𝑈𝑖 = 𝑈𝑖(𝑌𝑖, 𝑆). (6’)
Fig. 2.2 Evenwichtsniveau van Economische Sancties
𝑆∗
J(.)
J’(.)
K’(.)
K(.)
𝐷𝐾 𝑀𝑈𝐽
𝑀𝑈𝐾
s
𝐷𝐽
𝑆′
17
Het differentiëren van de nutsfunctie door de invloed van S, impliceert een direct en indirect nutseffect
van economische sancties:
𝛿𝑈𝑖/ 𝛿𝑆 = 𝛿𝑈𝑖/𝛿𝑆 | 𝑌1𝑖 = 0 + 𝑈1
𝑖 . 𝑌1𝑖 (9)
Neem aan dat het initiële directe effect 𝛿𝑈𝑖/𝛿𝑆 | 𝑌1𝑖 = 0 positief is. Dit zorgt ervoor dat de druk van
groep J verder zal toenemen, waardoor de vraag J’ zal verschuiven. Alhoewel groep K inkomen verliest,
zullen ook haar leden direct positief nut ervaren van het sanctiebeleid. K’ zal neerwaarts verschuiven.
Door de directe nutsverhoging van de ganse populatie I, zal het sanctie-evenwicht nu plaatsvinden bij
S’. Er kan echter ook een derde groep L bestaan. Zij ervaart een directe nutsdaling door de
economische sancties. Beschouw 𝑌𝑙𝑖 = 0 maar 𝛿𝑈𝐼/𝛿𝑆 ≷ 0. Hierdoor ontstaat een proces van
politieke strategieën en allianties tussen de groepen J en K en bepaalde leden van groep L, wat het
proces op de politieke markt wijzigt. Algemeen genomen zullen de curves van K en J opwaarts
verschuiven en zal de marktruiming op een hoger niveau plaatsvinden. Dit is echter afhankelijk van de
relatieve intensiteit van de preferenties, en de politieke inefficiëntie van groep L. De uitkomst van het
model biedt een antwoord op de vraag waarom sancties niet steeds het gewenste politieke effect
hebben op het doelland. Sancties ontworpen in een zendland, hebben niet steeds het objectief om
een maximale economische schade te veroorzaken aan een doelwit. Dit wordt veroorzaakt door de
belangengroepencompetitie en het optimale evenwichtspunt 𝑆∗. Dit kan verklaren waarom
sanctieregimes vaak worden toegepast op handelsstromen gekenmerkt door een hoge elasticiteit.
2.2.2 De Politieke Effecten van Economische Sancties in het Doelwit
Het tweede deel van dit model tracht de politieke beleidsreactie van het doelwit te verklaren. Dit is
een van de weinige modellen die construeert hoe het transmissiekanaal tussen de economische en de
politieke sfeer mogelijk functioneert (Kaempfer & Lowenberg, 1992, 2007). Centraal hierin staat de
beïnvloeding van het politieke proces door de belangengroepen, en de onderlinge competitie
veroorzaakt door het relatieve efficiëntieverschil. Uit deze dynamiek volgt, dat het louter veroorzaken
van economische schade niet voldoende is om een beleidswijzing te induceren. Hierdoor hebben
economisch sancties ook een signalerende en bedreigende functie t.a.v. belangengroepen in een
doelwit. Dit model bepaalt de beleidsuitkomst op een continue en endogene wijze. Het evenwicht van
het beleidsniveau komt tot stand op basis van de gewogen som van invloed die belangengroepen
wisselend uitoefenen. Die som bestaat uit het individuele marginale nut van individuen die baten
hebben bij het beleid, en het individuele marginale onnut van individuen die schade oplopen door
beleid X. Het intern beleid X is internationaal gecontesteerd en is een herverdelend inkomensbeleid.
Dit creëert een kosten- en baten-calculus voor de interne belangengroepen. Hoe de wijziging in kosten
en baten zich verhoudt, wordt bepaald door de relatieve krachtverhoudingen en efficiëntieverschillen
tussen de verschillende belangengroepen. Politieke beïnvloeding komt stand door acties van
nutsmaximaliserende leden van de belangengroepen, waarbij vrijbuitersgedrag de efficiëntie van het
beïnvloedingsproces aantast. Het herverdelend effect houdt in dat sancties op het geaggregeerde
niveau welvaartsreducerend werken, maar voor sommige groepen op micro-economisch niveau
winsten of kosten creëert. De geaggregeerde welvaartskosten worden echter geminimaliseerd, door
de competitiviteit tussen de belangengroepen. Sancties beïnvloeden het politieke evenwicht in het
model tweeërlei: het macro- economisch inkomen neemt af en sancties sturen signalen en
bedreigingen met een differentiërende impact naar specifieke groepen binnen het doelwit.
18
De politieke gemeenschap van een doelwit bestaat uit twee concurrerende belangengroepen. Deze
oefenen elk druk uit op de politieke markt. Groep J oefent druk uit voor het beleid (X), groep K oefent
druk uit tegen het beleid (X).
Elk Individu i in het doelwit, is lid van populatie I, en heeft als nutsfunctie:
𝑀𝑎𝑥 𝑈𝑖 = 𝑈𝑖(𝑌𝑖), 𝑈1𝑖 > 0, 𝑈11
𝑖 < 0 (10)
met de restrictie
𝑌𝑖 = 𝑌𝑖(𝑋), 𝑌𝑖(0) = 𝐸𝑖, 𝑌1𝑖 ≷ 0, 𝑌11
𝑖 = 0
𝑌 = het inkomen
E = het initiële welvaartsniveau
X = de non-negatieve continue variabele, die de beleidswijziging meet van de politieke instellingen
onderworpen aan buitenlandse sancties.
Het herverdelende welvaartsverlies dat gecreëerd wordt door beleid X, is ∑ 𝑖 𝑌𝑙𝑖 < 0. De populatie I
bestaat uit drie belangengroepen: J wiens inkomen stijgt bij beleid X; K wiens inkomen daalt bij beleid
X; en L waarbij het inkomen ongewijzigd blijft bij beleid X. De verandering in de nutshoeveelheid die
optreed t.g.v. de verandering in X is:
𝛿𝑈𝑖/𝛿𝑋 = 𝑈1𝑖 . 𝑌1
𝑖 ≷ 0. (11)
Het effect van een wijziging in X heeft een diverse invloed op de verschillende inkomens:
𝑌1𝑗
> 0, 𝑌1𝑘 < 0, 𝑌1
𝑙 = 0.
Dit laat toe om de vraagfuncties van de verschillende groepen te definiëren:
𝑃𝑥 = 𝐷𝐽(𝑋) = ∑ 𝑗 𝛿𝑈𝑗/𝛿𝑋 = ∑ 𝑗 𝑈1𝑗. 𝑌1
𝑗, 𝐷1
𝐽< 0
𝑃𝑥 = 𝐷𝐾(𝑋) = − ∑ 𝑘 𝛿𝑈𝑘/𝛿𝑋 = − ∑ 𝑘 𝑈1𝑘 . 𝑌1
𝑘 , 𝐷1𝑘 > 0. (12)
De vraagfuncties geven de dollarhoeveelheid weer die leden van groep J bereidt zijn te betalen voor
een extra hoeveelheid X, en de dollarhoeveelheid die leden van groep K bereidt zijn te betalen voor
een lager niveau X wegens 𝑌𝑙𝑘 < 0. Beide groepen zijn echter onderhevig aan vrijbuitersgedrag,
waardoor de vraagfunctie moet geherdefinieerd worden als:
𝑃𝑥 = 𝐽(𝑋, 𝐸𝐽), 𝐽1 < 0, 𝐽1 < 0 (12’)
𝑃𝑥 = 𝐾(𝑋, 𝐸𝑘), 𝐾1 > 0, 𝐾2 < 0 (13)
Hierbij zijn 𝐸𝐽en 𝐸𝑘 opnieuw de vrijbuitersparameters die het vrijbuitersgedrag in beide groepen
weerspiegelt, en dus de efficiëntie bepalen. Hoe groter het vrijbuitersgedrag, hoe groter de waarden
van de shiftparameters zullen zijn. Een toename in deze waarden doet de vraagcurves neerwaarts
verschuiven en vermindert de betalingsbereidheid. De overheid zal het beleid aanbieden tot het punt
waarbij het marginale (on)nut van groep J en groep K gelijk zijn aan elkaar. Dit punt geeft de marginale
betalingsbereidheid van beide groepen weer.
19
Bron: Kaempfer & Lowenberg (1992) pg. 125.
Bovenstaande figuur geeft het vrijmaken van de politieke markt en de vraagfuncties 𝐷𝐽en 𝐷𝐾 weer.
Het model start initieel van een kosteloos welvaartseffect, waardoor X functioneert als een vaste
transfer met ∑ 𝑖 𝑌𝑙𝑖 = 0. Vooraleerst zijn er geen efficiëntieverschillen tussen de belangengroepen, de
marginale nuttigheden zijn gelijk aan elkaar waardoor de politieke markt ruimt bij 𝐷𝐾 = 𝐷𝐽 ⟹ 𝑋 =
0. Groep J is door het dalende marginale nut van 𝑌, in afnemende mate bereidt om een extra
hoeveelheid X te bekomen. Groep K is door het stijgende marginale onnut van 𝑌, in toenemende mate
bereidt om een extra hoeveelheid X te voorkomen. Door de confrontatie van de marginale
nuttigheden, bereikt X een optimaal niveau bij X = 0.
Nu zullen we X als marktverstorend zien waarbij ∑ 𝑖 𝑌𝑙𝑖 < 0. Bij elke positieve hoeveelheid van X, zullen
de verliezen groter zijn voor groep K dan voor groep J. De vraagcurve van groep K ligt dan ook hoger
dan groep J voor elk positief niveau van X. Het verschil tussen beide curves, geeft het verlies aan
schaarse middelen weer bij de implementatie van het beleid X. Door de outputkosten, moet de druk
van groep J groter zijn dan groep K en tezelfdertijd de allocationele inefficiëntie compenseren.
Hierdoor neemt het verschil tussen 𝐷𝐾en 𝐷𝐽 toe. Ook de mogelijkse administratieve kosten gepaard
𝐷𝐽′
𝐷𝐾′
0
𝐷𝐾 𝑀𝑈𝑗
𝑀𝑈𝑘
X
𝐷𝐽
𝑋∗
Fig. 2.3 Evenwichtsniveau van Beleid X in het Doelwit
20
met het uitvoeren van beleid X, kan dit verschil verder vergroten. 𝐷𝐽geeft het marginale nut weer van
groep J bij een toename van X. 𝐷𝐾geeft het marginale nut weer van groep K bij een afname van X. De
hoogte van de curves geeft de marginale betalingsbereidheid aan voor beide groepen. Het
herverdelingseffect houdt in dat voor groep J het inkomen (Y) zal stijgen en voor groep K zal dalen. Op
de politieke markt wordt dan ook betaald voor een toe- of afname van X. De betaling kan hierbij
verschillende vormen aannemen. De vraagcurve 𝐷𝐽 heeft een negatieve helling door het afnemende
marginale nut. De curve 𝐷𝐾 fungeert als aanbodscurve, omdat dit het niveau van oppositie weergeeft
die groep K bereid is te voeren. Hierdoor ontstaat ceteris paribus het aanbod van X dat geproduceerd
kan worden door de overheid, volgens de heersende kosten. De positieve helling van de aanbodscurve
𝐷𝐾 wordt veroorzaakt door het stijgende onnut voor de leden van groep K. De marktwerking is
onderhevig aan enkele restricties door de publieke aard van het beleid. Zo reduceert vrijbuitersgedrag
de mate waarin individuele leden van de belangengroepen bereid zijn om middelen te alloceren naar
de politieke werking. Hierdoor daalt de voorraadprijs van X. Dit resulteert bijgevolg in een neerwaartse
verschuiving van de voorraadcurve van 𝐷𝐾naar 𝐷𝐾′, en van 𝐷𝐽naar 𝐷𝐽′. De invloed van de
vrijbuitersparameters 𝐸𝐽en 𝐸𝐾, worden in de curves 𝐷𝐽′en 𝐷𝐾′ weergegeven.
Indien het model functioneert onder de assumptie dat J efficiënter opereert dan K om het niveau van
X te bepalen, dan leidt dit tot een positieve 𝑋∗-waarde. Deze uitkomst is politiek efficiënt en
minimaliseert het welvaartsverlies. De vraagprijs kan echter verhoogd worden door de mate waarin
groep K of J erin slaagt om de steun van leden van groep L te verkrijgen. Dit kan leiden tot een toe- of
afname van het evenwichtsniveau van 𝑋∗. En dus kan de derde groep waarvan het inkomen
ongewijzigd blijft, een cruciale rol spelen.
In het model wordt ook een verklaring geboden voor een mogelijks nationalistisch effect. Indien
economische sancties inkomensreducerend werken voor beide drukkingsgroepen, dan moet de
budgetrestrictie herschreven worden als:
𝑌𝑖 = 𝑌𝑖(𝑋, 𝑆), 𝑌1𝑖 ≷ 0, 𝑌2
𝑖 < 0 . (14)
Sancties hebben bijgevolg een indirect negatief effect op het nut via de impact op het inkomen:
𝛿𝑈𝑖/𝛿𝑆 = 𝑈1𝑖 . 𝑌2
𝑖 < 0. (15)
Sancties spelen dan ook een rol in de politieke inefficiëntie van groepen K en J:
𝐸𝐽 = 𝐸𝐽(𝑆), 𝐸1𝐽 ≷ 0, (16)
𝐸𝐾 = 𝐸𝐾(𝑆), 𝐸1𝐾 < 0.
De functionele relatie tussen politieke inefficiëntie en economische sancties, geeft de percepties van
individuele groepsleden weer inzake de signalerende functie van sancties. Leden van groep J kunnen
de buitenlandse sancties aanzien als een inbreuk op de nationale soevereiniteit, waardoor zij zich in
sterkere mate zullen verenigen en meer middelen zullen alloceren naar de politieke invloed ten
voordele van beleid X. De vrijbuitersparameter en het vrijbuitersgedrag zal gereduceerd worden bij
𝐸1𝐽 < 0, waardoor de politieke invloed van groep J stijgt. Hierdoor kunnen beleidsmakers makkelijker
steun mobiliseren voor hun beleid. De economische kosten van beleid X, zullen zelden voldoende hoog
zijn om de politieke kosten van toegeving te rechtvaardigen.
Indien het inkomensreducerende effect van sancties de leden van groep J ontmoedigd in hun steun
voor beleid X, dan zal vrijbuitersgedrag toenemen volgens 𝐸1𝐽 > 0. De leden van oppositiegroep K
kunnen buitenlandse sancties als steun aanzien voor hun zaak, waardoor groep K efficiënter wordt in
het uitoefenen van politieke invloed en het vrijbuitersgedrag afneemt met 𝐸1𝑘 < 0.
21
Bron: Kaempfer & Lowenberg (1992), pg. 130.
Figuur 2.4 geeft de sanctie-effecten visueel weer op het optimale niveau van X. De impact op de
vraagcurves wordt weergegeven door 𝐷1𝐽en 𝐷1
𝐾. Beide groepen incasseren een inkomensverlies,
waardoor de vraagprijs naar een hogere of lagere hoeveelheid X daalt. De curves verschuiven bijgevolg
neerwaarts. Ook de kostprijs voor de overheid daalt, omdat het negatieve inkomenseffect van
oppositiegroep K hun vermogen doet afnemen om middelen te alloceren naar oppositieactiviteiten.
Door deze kostenvermindering verschuift de voorraadcurve. Ook de marginale nuttigheden van beide
groepen nemen hierdoor af. Het effect hiervan op 𝑋∗ is onbeslist en afhankelijk van de relatieve
omvang van de curveverschuivingen. Zo kan een gereduceerd macro- economisch inkomen een
toename van 𝑋∗veroorzaken, indien K een grotere inkomensreductie oploopt dan J. Indien sancties
gericht zijn tegen de directe begunstigden van beleid X, kan de vraagcurve 𝐷𝐽 zich neerwaarts
verschuiven.
Fig. 2.4 Effect van Sancties op het Beleid van een Doelland
𝑋3∗ 𝑋1
∗ 𝑋2∗
0
𝑀𝑈𝑗
𝑀𝑈𝑘
X
𝐷𝐾
𝐷1𝐾
𝐷2𝐾
𝐷𝐽
𝐷2𝐽
𝐷1𝐽
𝐷3𝐽
𝑋∗
22
Binnen het model is er ook aandacht voor de signalerende effecten van economische sancties. Zo
hebben sancties impact op de vrijbuitersparameters van het vrijbuitersgedrag. Indien met sancties
steun wordt gesignaleerd naar oppositiegroep K, dan zal vrijbuitersparameter 𝐸𝐾 en het
vrijbuitersgedrag dalen waardoor de vraagcurve zal verschuiven naar 𝐷1𝑘. De vraagcurve verplaatst zich
naar 𝐷1𝐽en de hoeveelheid X daalt van 𝑋∗ naar 𝑋 1
∗ . Een nationalistisch effect geeft het omgekeerde
resultaat en verschuift de vraagcurve van 𝐷 1𝐽
naar 𝐷 2𝐽
, wat resulteert in evenwichtsniveau 𝑋∗. Het
nationalistisch effect kan binnen dit model geneutraliseerd worden door het sanctieniveau
incrementeel toe te passen. Het dreigen met toekomstige sancties zal ertoe leiden dat leden van groep
J het nutteloos achten X verder aan te houden. Het vrijbuitersgedrag en de parameter 𝐸 𝐽 zullen stijgen,
waardoor de vraagcurve naar 𝐷 3𝐽
verschuift en het nieuwe evenwichtsniveau 𝑋3∗ wordt gevormd.
Sancties zullen dan ook het meest efficiënt zijn, indien ze signalen sturen naar de belangengroepen die
de grootste voordelen hebben bij het politieke beleid. Sancties die de sterkste welvaartsimpact
hebben, zullen niet steeds leiden tot een lagere hoeveelheid X en kunnen deze zelfs versterken. Zo kan
een groot negatief inkomenseffect een sterke neerwaartse verschuiving van 𝐷𝐽of 𝐷𝐾 induceren, wat
resulteert in een hoger evenwichtsniveau (𝑋∗). Om dit ongewenst effect te voorkomen, is het
noodzakelijk dat groep J proportioneel meer welvaart verliest dan K, waardoor 𝐷𝐽meer verschuift dan
𝐷𝐾. Het gevolg van deze publieke keuze- benadering is dat enkel sancties met een selectieve impact
op de aanhangers en oppositie van X, kunnen leiden tot een beleidswijziging. De nadruk ligt meer op
het bedreigings- en signalisatie - aspect dan op het loutere marktverstorende- en inkomenseffect. Het
gevolg is dat sancties op endogene wijze de beleidsuitkomst en het efficiëntieverschil tussen de
verschillende belangengroepen kan sturen.
Dit model is een puur theoretisch construct, en werd tot op heden niet empirisch getest. Het is echter
niet het enige model waar de binnenlandse politieke omgeving of drukkingsgroepen de hoofdvariabele
vormen. Zo gaat de studie van Drury (2004) het effect van het presidentiële systeem na. Allen (2008,
2012) creëert een intern politiek model om het transmissiekanaal van sancties te duiden. Lektzian en
Souva (2007) gaan dan weer de invloed van de politieke instellingen van het doelwit na, waarbij
ondemocratische systemen een negatief effect hebben op de uitkomst (Zeng, 2004).
2.3 Graviteitsmodel
2.3.1 Het model
Het graviteitsmodel tracht het gecreëerde schade-effect econometrisch te meten. De studies van
Hufbauer et al (2007), Askari et al (2003a, 2003b) en Caruso (2003) maken gebruik van het
gravititeitsmodel. Dit model is een standaardmodel uit de internationale economie om internationale
handels- en investeringsstromen mee te analyseren. Het model meet de bilaterale impact van
economische sancties. De prijselasticiteiten van de vraag en aanbod, van de verstoorde handel wordt
geschat. De intensiteit van het internationale bilaterale handelsverkeer wordt verklaard op basis van
de grootte van een economie (BBP) en de afstand tussen beide economieën (Cuyvers, Embrechts, Rayp
& Dejonghe, 2014; Drezner, 1999). De studie van Hufbauer et al hanteert een gemodificeerde versie
van het standaardmodel om de impact te schatten op de Amerikaanse export, de tewerkstelling en
de lonen. De cross-sectionele data van de bilaterale handelsstromen wordt gemeten en geëvalueerd
in een gemeenschappelijke munteenheid, op basis van de variabelen die de karakteristieken van de
bilaterale handelspartners weergeven. De drie kernvariabelen zijn: afstand, het gemeenschappelijke
reële BBP en de gedeelde landmassa. Aan het model kunnen additionele verklarende variabelen
worden toegevoegd, die aangeven in welke mate andere parameters verantwoordelijk zijn voor
23
fluctuaties in de bilaterale handelsstromen. Additionele variabelen kunnen politieke, institutionele en
of andere handelsresistente factoren zijn. Het is die laatste eigenschap die wordt toegepast in de
studie naar sancties.
Het empirische model van Hufbaeur et al (1997, 2007) omvat:
𝑙𝑜𝑔 (𝑇𝑟𝑎𝑑𝑒𝑖𝑗) = 𝐶 + 𝛽1 𝑙𝑜𝑔 (𝐺𝑁𝑃𝑖 ∗ 𝐺𝑁𝑃𝑗)
+ 𝛽2 𝑙𝑜𝑔 (𝐺𝑁𝑃𝑃𝐶𝑖 ∗ 𝐺𝑁𝑃𝑃𝐶𝑗) + 𝛽3 𝑙𝑜𝑔 (𝐷𝐼𝑆𝑇) + 𝛽4 (𝐴𝐷𝐽)
+ 𝛽5 (𝐿𝐴𝑁𝐺) + 𝛽6 (𝐵𝐿𝑂𝐶) + 𝛽7 (𝐿𝐼𝑀) + 𝛽8 (𝑀𝑂𝐷) + 𝛽9 (𝐸𝑋𝑇)
+ 𝛽10 (𝐿𝐼𝑀1 ∗ 2) + 𝛽11 (𝑀𝑂𝐷1 ∗ 2) + 𝛽12 (𝐸𝑋𝑇1 ∗ 2)
+ 𝛽13 (𝐿𝐼𝑀3 ∗ 4) + 𝛽14 (𝑀𝑂𝐷3 ∗ 4) + 𝛽15 (𝐸𝑋𝑇3 ∗ 4)
waarbij
𝑇𝑟𝑎𝑑𝑒𝑖𝑗 = de bilaterale handelsstroom gedefinieerd als export plus import, berekend in
dollarhoeveelheid
𝐺𝑁𝑃𝑖 ∗ 𝐺𝑁𝑃𝑗 = het BNP product van land i en j
𝐺𝑁𝑃𝑃𝐶𝑖 ∗ 𝐺𝑁𝑃𝑃𝐶𝑗 = het product van het BNP per capita voor beide landen
𝐷𝐼𝑆𝑇 = de afstand tussen beide landen
𝐴𝐷𝐽 = een dummy variabele gelijk aan 1 wanneer landen een gemeenschappelijke grens hebben, 0
indien niet
𝐿𝐴𝑁𝐺 = een dummy variabele gelijk aan 1 indien landen een gemeenschappelijke taal delen, 0 indien
niet
𝐵𝐿𝑂𝐶 = een dummy variabele gelijk aan 1 indien landen tot hetzelfde vrijhandelszone behoren, 0
indien niet
𝐿𝐼𝑀, 𝑀𝑂𝐷, 𝐸𝑋𝑇 = welk jaar een sanctie geïmplementeerd werd en of de sancties een beperkte (LIM),
gematigde (MOD) of omvangrijke (EXT) inslag hadden
𝐿𝐼𝑀1 ∗ 2, 𝑀𝑂𝐷1 ∗ 2, 𝐸𝑋𝑇1 ∗ 2 = geeft de jaren weer waarin sancties niet werden afgekondigd binnen
de beschouwde periode
𝐿𝐼𝑀3 ∗ 4, 𝑀𝑂𝐷3 ∗ 4, 𝐸𝑋𝑇 ∗ 4 = de cases waarbij sancties drie tot vier jaar voor de beschouwde data
werden opgeheven (Askari et al, 2003a).
Ook de succeskansen voor sancties worden binnen het model van Hufbauer et al geschat d.m.v.
regressies.
Pr(𝑦 = 1) = 𝐹(𝛼 + 𝑋𝛽)
met
𝑦 = binaire (0,1) uitkomst afhankelijke variabele
𝑋 = matrix aan verklarende variabelen
𝛼 = regressie-intercept
24
𝛽 = vector van coëfficiënten van verklarende variabelen
𝐹 = normale cumulatieve dichtheidsfunctie (probit).
De bedoeling is om de invloed van de verklarende variabelen na te gaan op de slaagkans van een
sanctiepakket.
Ook Askari et al (2003a, 2003b) maken gebruik van een graviteitsmodel om de economische impact
van sancties te bepalen. Zij hanteren een gemodificeerde versie van de originele Hufbaeur et al (1990),
omdat het specifieke model volgens hen enkele empirische valkuilen vertoont: (1) langere tijdseries
worden gehanteerd (1980 - 1998); (2) kosten worden afzonderlijk geschat voor import, export en
totale handel; (3) het effect van sancties wordt nagegaan op EU en Japan, om de invloed van derde
landen te integreren en (4) de classificatiecategorieën van Hufbauer et al kan de resultaten
beïnvloeden en moet meervoudig getest worden (Askari et al, 2004). Volgens Askari et al kan de
opbouw van het Hufbauer-model tot onderlinge multicollineariteit van de resultaten leiden, door de
interne correlatie tussen de variabelen: afstand, nabijheid, gemeenschappelijke grens, gedeelde taal
en handelsblok. Zo gaf het onderzoek van Askari et al bij het testen van het Hufbauer- model,
theoretisch tegenstrijdige positieve coëfficiënten voor de invloed van afstand op de handel tussen
beide landen (𝐷𝐼𝑆𝑇𝑖𝑗). Dit effect verdween indien de regressies opnieuw werden uitgevoerd zonder
de 𝐵𝐿𝑂𝐶-variabele. Het Askari-model verschilt op volgende vlakken van Hufbaeur et al: (1) focus van
de bilaterale handelsdata ligt uitsluitend op de VS, (2) gebruik van andere classificaties voor de
structuur van de sanctieregimes, (3) gebruik van langere en continue tijdsreeksanalyses, (4) observatie
van derde-handelspartners effecten door data van de EU en Japan te analyseren, (5) nabijheid en
gemeenschappelijke taal als variabelen werden geëlimineerd om multicollineariteit te vermijden, (6)
de steekproefgrootte werd verhoogd. Mede door de kritiek werden aan de geüpdatete versie van
Hufbauer et al (1990, 2007) twee extra indicatoren toegevoegd die het derde-land effect trachtte te
meten. Volgens Askari et al bevat de OLS niet alle kosten. Zo wordt geen rekening gehouden met reële
welvaartskosten, deviezenverlies, invloed op de dienstensectoren, de heroriëntatie van
productiefactoren naar alternatieve exportgoederen of de interne consumptie van overbodige export.
2.3.2 Resultaten
Er zijn drie afhankelijke variabelen in de regressieschatting van Hufbauer et al (2007) die peilt naar de
succesvariabelen: uitkomst van de sancties, de geleverde bijdrage door sancties, mate van succes. De
R² voor de afhankelijke variabelen is vrij laag, respectievelijk: 0.09, 0.16 en 0.17. De Chi-kwadraat ligt
iets hoger, respectievelijk: 23.59(*)2, 39.97(***), 38.85(***). Weinig verklarende variabelen behalen
echter statistische significantie. De variabelen met de hoogste significanties zijn: de omvang van de
sanctiedoelstellingen 0.23, 1.62(***), 1.38(***); kosten voor het doelwit 0.15(**), 0.13(**), 0.18(**);
het democratisch gehalte van het doelwit 0.42(*), 0.44(*), 0.68(*). Het model lijkt er dan ook niet in te
slagen de condities te identificeren die bijdragen tot een succesvolle uitkomst. De schatting van het
graviteitsmodel behaalt wel een hoge R² (0.70). De verklarende variabelen zijn algemeen statistisch
significant en voldoen aan de verwachte negatieve tekens. Hierbij blijken omvattende economische
sancties zowel op de VS-export (-1.86***), de VS-import (-1.77***) en de totale bilaterale handel (-
1.81***) een significante impact te hebben. Sancties met een beperkte omvang lijken zijn niet
statistisch significant en geven positieve coëfficiënten. Inzake de impact van sancties op derde landen
doen zich enkele interessante dynamieken voor. De algemene bilaterale impact is negatief (-0.18***).
Een beperkt sanctiepakket heeft een negatieve invloed (-0.12***), echter brede handelsembargo’s
verhogen het handelsvolume tussen het doelwit en de overige handelspartners (0.33**). Zo neemt de
2 Statistische significantie op het 99%(***), 95% (**), en 90%-niveau (*).
25
export toe met 0.44(***) en de import met 0.65(***). Een doelwit lijkt haar handelsstromen te
heroriënteren en in sterkere mate afhankelijk te zijn van derde landen bij brede sanctieregimes.
Ook de studie van Askari et al (2003a, 2003b, 2004) gebruikt een graviteitsmodel. De resultaten
voldoen aan het verwachte patroon. Het model presteert beter dan Hufbauer et al en kan een 𝑅2 van
0,80 voorleggen. De impact op de totale bilaterale handel tussen de VS en de doeleconomie bij een
breed handelsembargo, levert significante negatieve coëfficiënten op, gelegen tussen -0.78 en -3.48
(**). Dit resulteert in een handelsreductie tussen 55% en 97%. Het doel van brede handelsembargo’s
is dan ook om het gedeelde handelsvolume zoveel mogelijk te beperken. Dit effect is significant voor
alle steekproeven. Ook blijken brede sancties nog lang na de externe schok invloed uit te oefenen op
het gedeelde handelsvolume, en dit i.t.t. de Hufbauer et al studie. De studie kon geen significant effect
van selectieve sancties op het handelsvolume vinden. De coëfficiënten voor het exporteffect variëren
tussen -0.67 en -2.25 (**). Het exportverlies voor het zendland loopt bij brede handelsembargo’s
jaarlijks gemiddeld op tot 15 miljard dollar, met een interval van 12-23 miljard dollar. Dit effect is enkel
significant voor voormalige planeconomieën. Ook voor de VS import uit gesanctioneerde landen is er
een significant effect. Dit levert coëfficiënten groter dan -2.5 (***), waardoor een importreductie
ontstaat van 90% of hoger. Het effect t.a.v. derde landen is gelijkaardig. De studie vindt geen indicatie
van een heroriëntatie van de handelsbetrekkingen van de VS met Japan of de EU. De handel tussen
deze landen en het zendland wordt wel verstoord door het sanctioneren. Voor het doelwit bestaat
echter wel een verhoogd handelseffect met de Japanse en Europese economieën, de coëfficiënten zijn
niet langer negatief significant zoals wordt verwacht (0.0885). Dit wijst op een differentiatie van het
handelsvolume door het doelland bij brede handelsembargo’s.
2.4 Micro-Economische Surplusanalyse
Eyler (2007) analyseert de gevolgen van economische sancties volgens een micro-economische
surplusanalyse (Caruso, 2003). In het model wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische
markten van het doelland en het zendland (Golliard, 2013). Telkens wordt het initiële evenwicht op
beide markten bepaald, waarna het effect van economische sancties wordt geanalyseerd op beide
markten. Het zendland implementeert zowel partiële export- als importrestricties, de
handelsbetrekkingen worden niet volledig verbroken (Cuyvers, Embrechts, Rayp & Dejonghe, 2014).
Ook de studie van Hufbauer et al maakt gebruik van een surplusanalyse om de economische impact te
meten. (Hufbauer et al, 2007). Het Eyler-model opereert onder volgende assumpties:
(H1) Er zijn slechts twee landen die handel drijven voor een specifiek goed. De import- en
exportmarkten van beide landen vormen elkaars spiegelbeeld.
(H2) De wereldmarkt bepaalt de prijs van het goed. Zowel het zend- als het doelland zijn prijsnemers.
(H3) Het economisch proces verloopt onder perfecte competitie.
(H4) Er zijn geen transportkosten of initiële handelsbelemmeringen.
26
2.4.1 Initiële Evenwicht
In het geval van autarkie, zullen consumenten in het doelwit en het zendland bereid zijn om de
goederenhoeveelheid 𝑄∗ te kopen tegen prijs 𝑃∗. Bij handelsliberalisering zal het evenwicht op de
wereldmarkt plaatsvinden tegen prijs 𝑃𝑊. Het betreffende goed kan geëxporteerd worden door de
doeleconomie, en geïmporteerd worden door het zendland tegen de wereldprijs 𝑃𝑊. De prijs 𝑃𝑊 ligt
hoger dan de binnenlandse prijs van de doeleconomie en dit leidt tot een netto-export. 𝑃𝑊 ligt lager
dan de binnenlandse prijs van het zendland en leidt bijgevolg tot een netto-import. Dit resulteert in
het aanbod 𝑄𝑆 en de gevraagde hoeveelheid 𝑄𝐷 tegen wereldprijs 𝑃𝑊. Deze condities bepalen het
gecreëerde marktsurplus (𝑄𝑆 > 𝑄𝐷), of het marktekort (𝑄𝑆 < 𝑄𝐷), t.a.v. het initiële autarkische
evenwicht. De producenten in de doeleconomie zijn bereid om tegen wereldprijs 𝑃𝑊 een grotere
hoeveelheid van het goed af te zetten (𝑄𝑆 > 𝑄∗). De consumenten van het doelland zullen echter een
kleinere hoeveelheid van het goed consumeren (𝑄𝐷 > 𝑄∗). De overtollige productiehoeveelheid
wordt afgezet op externe markten. De evenwichtssituatie in de zendeconomie is echter verschillend.
De wereldprijs 𝑃𝑊 ligt onder het interne prijsevenwicht, waardoor de situatie in de zendeconomie tot
een netto–import leidt. Het markttekort wordt geïmporteerd uit de doeleconomie. Het
consumentensurplus en het producentensurplus in het doel- en zendland wordt op de grafieken
weergegeven. De som van het consumenten- en producentensurplus geeft het toegenomen
welvaartsniveau weer. Er vinden echter verschuivingen plaats in beide economieën. De consumenten
van het doelland (𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ𝑄𝐷 𝑃𝑊 < 𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ𝑄∗𝑃∗ ) en de producenten van het zendland (𝑃𝑊𝑄𝑆𝑃𝑙𝑜𝑤
<
𝑃∗𝑄∗𝑃𝑙𝑜𝑤 ) zijn slechter af door de handelsliberalisering. De producenten in de doeleconomie
(𝑃𝑊𝑄𝑆𝑃𝑙𝑜𝑤 > 𝑃∗𝑄∗𝑃𝑙𝑜𝑤
) en de consumenten in het zendland (𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ𝑄𝐷𝑃𝑊 > 𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ𝑄∗𝑃∗ ) bekomen
een groter surplus door de internationale handel. De totale welvaart in beide landen stijgt ondanks de
interne evenwichtsverschuivingen. De netto-welvaartsstijging voor de doeleconomie is gelijk aan de
driehoek 𝑃𝑊𝑄𝐷; 𝑃∗𝑄∗; 𝑃𝑊𝑄𝑆. De netto-welvaartstijging voor het zendland wordt weergegeven door
de driehoek 𝑃𝑊𝑄𝑆; 𝑃∗𝑄∗; 𝑃𝑊𝑄𝐷.
27
𝐶𝑆 = 1/2(𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ − 𝑃𝑊) 𝑥 𝑄𝐷; 𝑃𝑆 = 1/2( 𝑃𝑊 − 𝑃𝑙𝑜𝑤) 𝑥 𝑄𝑆
Bron: Eyler (2007), p.13.
𝑃𝐸𝑋
𝑃𝑊
S
D
𝑄𝐸𝑋 𝑄𝑆 𝑄∗ 𝑄𝐷
𝑃𝑙𝑎𝑎𝑔
Fig. 2.5 Exportmarkt Doelland
𝑃∗
28
𝐶𝑆 = 1/2(𝑃ℎ𝑖𝑔ℎ − 𝑃𝑊) 𝑥 𝑄𝐷; 𝑃𝑆 = 1/2( 𝑃𝑊 − 𝑃𝑙𝑜𝑤) 𝑥 𝑄𝑆
Bron: Eyler (2007), p.13.
2.4.2 Effect Exportembargo
Nu gaan we de effecten na van een partieel exportembargo. Hierbij beperkt het zendland de
hoeveelheid export die de doeleconomie kan importeren voor haar consumptie. Bij vrijhandel kopen
consumenten in beide economieën de hoeveelheid 𝑄𝐷 tegen wereldprijs 𝑃𝑊. Figuur 2.7 geeft de
effecten weer van het embargo op de importmarkt van de doeleconomie. De exporthoeveelheid van
het zendland resulteert uit het verschil tussen de intern geproduceerde hoeveelheid, en de intern
geconsumeerde hoeveelheid tegen de heersende marktprijs 𝑃∗. De zwarte verticale lijn geeft het
effect van een exportembargo weer op een gegeven marktevenwicht. Door het exportembargo daalt
de aangeboden hoeveelheid tot 𝑄𝑆2. Als gevolg van de hoeveelheidsbeperking wordt het
handelssurplus van de zendeconomie beperkt bij (𝑄𝑆 − 𝑄𝐷) tot (𝑄𝑆2 − 𝑄𝐷2). Het resultaat is dat de
prijs in het zendland zal dalen bij de beperkte exporthoeveelheid 𝑄𝑆2, wat overeenstemt met 𝑃2 en
lager ligt dan de wereldprijs 𝑃𝑊. De producenten zullen minder opbrengsten innen. De consumenten
in het doelland zullen door de prijsstijging (𝑃2) terugvallen op de hoeveelheid 𝑄𝐷2. Hogere prijzen en
een lager handelsvolume is de uitkomst. De netto-welvaartsimpact is bijgevolg negatief in verhouding
tot de vrijhandelssituatie. De interne welvaartsverdeling zal echter afwijken van de geaggregeerde
netto-welvaartsdaling. De producenten in de doeleconomie zien hun surplus verhoogd. Die winst
wordt volledig gerealiseerd door het welvaartsverlies van de consumenten. De gebieden b, c en d
geven dit welvaartsverlies weer. Het gebied e is de welvaartswinst van de consumenten in de
zendeconomie, de gebieden f, g en h zijn het verlies aan producentensurplus. Voor het doelland
betekent dit dat de geconsumeerde hoeveelheid op de importmarkt daalt tot 𝑄𝐷2. Door de afname
S
𝑃𝑊
𝑄𝑆 𝑄𝐷
𝑃ℎ𝑜𝑜𝑔
𝑃∗
𝑃𝑙𝑎𝑎𝑔
𝑄∗
D
𝑄𝐼𝑀
Fig. 2.6. Importmarkt Zendland
29
van de globale productievoorraad stijgt ook de importprijs van 𝑃𝑊 naar 𝑃2. Op de grafieken wordt het
initiële autarkische en het ex ante vrijhandelsevenwicht weergegeven voor het zendland (𝑃𝑆∗, 𝑄∗) en
het doelland (𝑃𝑇∗, 𝑄∗).
Bron: Eyler (2007), p.18.
c
S
𝑃𝑊
𝑄𝑆 𝑄𝐷
𝑃𝐼𝑀
𝑃𝑆∗
𝑄∗
D
𝑄𝐼𝑀
Fig. 2.7 Importmarkt Zendland
𝑃2
𝑄𝑆2 𝑄𝐷2 a
b
d
30
Bron: Eyler (2007), p.18.
2.4.3 Effect Importembargo
Nu veronderstellen we dat het zendland een importsanctie oplegt aan de doeleconomie. Figuur 2.9
geeft het effect hiervan weer. De vraag naar export bestemt uit de doeleconomie zal dalen, en het
zendland zal niet langer in haar volledige import kunnen voorzien. Bij de initiële vrijhandelssituatie,
zullen de consumenten van het doelland de hoeveelheid 𝑄𝐷 aankopen tegen prijs 𝑃𝑊. Het verschil
tussen de productiehoeveelheid 𝑄𝑆 en de gevraagde consumptiehoeveelheid 𝑄𝐷, zal het
geëxporteerde volume van de doeleconomie bepalen. Wanneer een partieel importembargo wordt
toegepast, heeft dit als opzet om specifieke of alle goederen van een bepaalde doeleconomie te
bannen. We nemen aan dat het zendland importrestricties oplegt t.a.v. het doelland, wat
correspondeert met de zwarte verticale lijn binnen de grafiek. Het embargo zorgt voor een daling van
de wereldwijde vraag bij constant gebleven productiehoeveelheid, dewelke resulteert in een
verschuiving van de gevraagde hoeveelheid van 𝑄𝐷 naar 𝑄𝐷2. Omdat de exportmarkt van de
doeleconomie het spiegelbeeld vormt van de importmarkt van het zendland, geeft dit een daling van
het aanbod (𝑄𝑆2). De importrestrictie heeft dan ook twee effecten. Het eerste effect zorgt voor een
beperking van de hoeveelheid export uit het doelland. Hierdoor daalt de prijs in de doeleconomie naar
𝑃2, bij 𝑄𝑆2. De hoeveelheid export die overblijft in het doelland is (𝑄𝑆2 − 𝑄𝐷2), waar voorheen de
export (𝑄𝑆 − 𝑄𝐷) bedroeg, met [(𝑄𝑆2 − 𝑄𝐷2) < (𝑄𝑆 − 𝑄𝐷)]. Ten tweede zullen in het zendland de
prijzen stijgen van 𝑃𝑊 naar 𝑃2. De prijzen stijgen door het voorraadtekort dat optreedt van (𝑄𝐷 − 𝑄𝑆),
bij (𝑄𝐷2 − 𝑄𝑆2). Tegen deze prijs zijn producenten in de zendeconomie bereidt om hun productie uit
𝑄𝑆2
g
f
e
𝑃𝐸𝑋
𝑃𝑊
S
D
𝑄𝐸𝑋 𝑄𝑆 𝑄∗ 𝑄𝐷
Fig. 2.8 Exportmarkt Doelland
𝑃𝑇∗
𝑄𝐷2
𝑃2
h
31
te breiden. Consumenten zullen echter hun consumptie terugschroeven tot 𝑄𝐷2. In de zendeconomie
gaat hierdoor consumentensurplus verloren, weergegeven door gebied a. Het verloren
consumentensurplus gaat rechtstreeks naar de producenten. Het ex post welvaartsniveau na het
embargo ligt echter nog steeds hoger dan bij autarkie. De initiator van een importembargo moet een
afweging maken tussen de effecten van het embargo op de doeleconomie, en de geïnduceerde
welvaartseffecten in de eigen economie. Het netto-welvaartsverlies voor de zendeconomie wordt
weergegeven door de gebieden b, c en d. Indien restricties de totale import uit de doeleconomie
zouden verbannen, dan zouden de welvaartseffecten gelijkaardig zijn en leiden tot een terugkeer naar
het autarkische evenwicht. In de doeleconomie leidt het embargo tot een stijging van het
consumentensurplus volgens gebied e. De producenten lopen echter een surplusverlies op t.a.v. de
gebieden f, g en h. Deze gebieden geven het netto-welvaartsverlies voor het doelland.
Bron: Eyler (2007) p.15.
Samenvattend kunnen we stellen dat de initiële vrijhandelssituatie voorafgaand aan het embargo,
leidde tot een duidelijke welvaartsverhoging in beide landen. Dit stemt overeen met de internationale
economische theorieën. Bij de implementatie van een embargo zijn zowel het doelland als het
zendland er economisch slechter aan toe. Bij een exportembargo, zullen de consumenten in de
doeleconomie lagere hoeveelheden van het product consumeren, door de uitgelokte prijzenstijging.
In het zendland zullen de producenten lagere prijzen krijgen voor de geviseerde export. Een
importembargo mondt uit in een omgekeerde situatie. Hier worden producenten in de doeleconomie
geconfronteerd met lagere prijzen bij een gedaalde exporthoeveelheid. De consumenten in het
zendland zullen hogere prijzen bij een lager aangeboden hoeveelheid moeten betalen. De rente-
opbrengst voor de producenten wordt weergegeven door het prijsverschil tussen de wereldprijs (𝑃𝑊)
en de interne prijs na het embargo (𝑃2). Indien slechts een partieel embargo wordt toegepast, ligt het
welvaartsniveau in beide economieën hoger dan de autarkie. Dit komt omdat de gevraagde of
𝑄𝑆2
g
f
e
𝑃𝐸𝑋
𝑃𝑊
S
D
𝑄𝐸𝑋 𝑄𝑆 𝑄∗ 𝑄𝐷
Fig. 2.9 Exportmarkt Doelland
𝑃𝑇∗
𝑄𝐷2
𝑃2
h
32
aangeboden hoeveelheden tussen het autarkische evenwicht 𝑄∗, en het vrijhandelsevenwicht 𝑄𝐷 en
𝑄𝑆 ligt. Een totaal embargo veroorzaakt hogere welvaartskosten en drijft beide economieën naar het
autarkische evenwichtsniveau. Elke handelssurplus zal verdwijnen en het totale welvaartsniveau daalt.
Belangrijk hierbij is hoe dichter de quota zich bevinden bij het autarkische evenwicht van de
doeleconomie (𝑄∗), des te hoger de sociale kosten zullen liggen voor dit land. De vraagelasticiteit van
het goed in de doeleconomie en de door het embargo vastgelegde goederenvolume, zullen de omvang
van de verloren welvaart in het doelland bepalen (cfr. sanctie-multiplicator). De grootte van de
prijswijziging wordt bepaald door de prijselasticiteit van het geviseerde goed (Eyler, 2007; Golliard,
2013) .
Bron: Eyler (2007) p.15.
c
S
𝑃𝑊
𝑄𝑆 𝑄𝐷
𝑃𝐼𝑀
𝑃𝑆∗
𝑄∗
D
𝑄𝐼𝑀
Fig. 2.10 Importmarkt
Zendland
𝑃2
𝑄𝑆2 𝑄𝐷2 a
b
d
33
2.5. Surplusanalyse Hufbauer
Ook de studie van Hufbauer et al (2007) maakt gebruik van een soortgelijke surplusanalyse om de
economische schade aan een doeleconomie te meten. Deze gaat enkel het effect na op de
doeleconomie, en introduceert een multiplicator op basis van de differentiërende elasticiteiten binnen
de verschillende doeleconomieën. Dit model houdt ook rekening met de substitutiemogelijkheden van
het doelland en geldt ook voor restricties op de dienstensector.
Figuur 2.11 toont de vraag- en aanbodcurves voor een hypothetisch goed of dienst dat geëxporteerd
wordt van het zendland naar doelland. Het ex ante evenwicht wordt weergegeven bij prijs 𝑃1 en
hoeveelheid 𝑄1, en geeft grafisch het evenwicht 𝑒1. De zendeconomie en haar bondgenoten
depriveren het doelland van de voorraadhoeveelheid 𝑑𝑄 van het beperkte goed of dienst. Omdat de
zendeconomie of de coalitie aan zendlanden, hoogstwaarschijnlijk niet de enige producenten van het
goed of dienst zijn, daalt het aanbod niet met de volledige 𝑑𝑄. De aanbodcurve van de doeleconomie
zal zich verplaatsen van 𝑆1naar 𝑆2 door de weggevallen voorraadhoeveelheid 𝑑𝑄. Alternatieve
exportproducenten zullen reageren op het verminderde aanbod en hogere productprijzen door een
extra hoeveelheid 𝑥 te produceren. Het netto-aanbod daalt bijgevolg met de hoeveelheid 𝑦. Het ex
post evenwicht situeert zich nu in 𝑒2, bij prijs 𝑝2.
Bron: Hufbauer et al (2007) pg. 212.
Fig. 2.11 Importmarkt Doelland
Hoeveelheid
Prijs
𝑃3
𝑃2
𝑃1
Tweede Impact
𝑆2
𝑆1 𝑒2
𝑒1
D
x y
𝑑𝑄 𝑄1
Eerste
Impact
34
De schade voor de doeleconomie wordt bepaald op basis van het verlies aan consumentensurplus. Het
ex ante consumentensurplus bestaat uit de driehoek 𝑃1, 𝑃3 en 𝑒1. Wanneer sancties worden
toegepast, verschuift de aanbodcurve van 𝑆1 naar 𝑆2 en vermindert het consumentensurplus tot de
driehoek 𝑃2, 𝑃3 en 𝑒2. Hoe steiler de helling van de vraagcurve en de aanbodcurve, hoe sterker de
deprivatie zal zijn. Het verlies aan consumentensurplus is gelijk aan de driehoek 𝑄1𝑑𝑃.
𝑄1𝑑𝑃 = welvaartsverlies (17)
De wijziging van de prijs 𝑑𝑃, kan worden weergegeven door de aanbodelasticiteit 𝐸𝑠 en de
vraagelasticiteit 𝐸𝑑. De aanbodelasticiteit wordt gedefinieerd als het ratio van de percentagewijziging
in de aangeboden hoeveelheid , weergegeven als 𝑥/𝑄1, en de percentagewijziging van de prijs
weergegeven als 𝑑𝑃/𝑃1. De vraagelasticiteit wordt gedefinieerd als de ratio van de
percentagewijziging in de gevraagde hoeveelheid, weergegeven als 𝑦/𝑄1, en de percentagewijziging
van de prijs, weergegeven als 𝑑𝑃/𝑃1. De elasticiteiten kunnen worden weergegeven a.d.h.v. volgende
vergelijkingen:
(𝑥/𝑄1) / (𝑑𝑃/𝑃1) = 𝐸𝑠 (18)
(𝑦/𝑄1) / (𝑑𝑃/𝑃1) = 𝐸𝑑 (19)
Vraag- en aanbodcurves met een steile helling in de nabijheid van de initiële evenwichtsprijs, worden
gekenmerkt door een lagere vraag- en aanbodelasticiteit. Waarbij dient opgemerkt te worden
𝑥 + 𝑦 = 𝑑𝑄 (20)
Het stelsel van drie vergelijkingen bevat nog drie onbekende parameters: 𝑥, 𝑦, 𝑑𝑃. Door deze
algebraïsch uit te werken kan worden aangetoond dat
𝑑𝑃 = [𝑃1𝑑𝑄] / [(𝐸𝑑 + 𝐸𝑠)(𝑄1)]. (21)
Het substitueren van 𝑑𝑃 in vergelijking (17) geeft het volgende resultaat:
𝑄1𝑑𝑃 = 𝑃1𝑑𝑄/(𝐸𝑑 + 𝐸𝑠) = 𝑤𝑒𝑙𝑣𝑎𝑎𝑟𝑡𝑠𝑣𝑒𝑟𝑙𝑖𝑒𝑠 (22)
𝑃1𝑑𝑄 geeft in vergelijking (22) het reële volume-effect weer voordat de prijzen stijgen, en vooraleer
de reductie van het handelsvolume zich gedeeltelijk hersteld door de interventie van andere
exportmarkten.
Samenvattend kan gesteld worden dat binnen dit model, de grootte van het welvaartsverlies
afhankelijk zal zijn van de grootte van de initiële restrictie (𝑃1𝑑𝑄) en de som van de vraag- en
aanbodelasticiteiten. De variatie in de grootte van de elasticiteiten geeft aanleiding tot de sanctie-
multiplicator: de coëfficiënt die wordt vermenigvuldigd met het initiële aanboddeprivatie om het
uiteindelijke welvaartseffect te verkrijgen. Het idee van een sanctiemultiplicator, is dat de impact van
economische sancties versterkt of verzwakt kan worden door de variërende vraag- en
aanbodelasticiteiten. Onderstaande tabel 1 geeft enkele hypothetische waarden weer voor de
elasticiteiten van de vraag- en aanbodcurves en de hieruit resulterende multiplicator [1/(𝐸𝑑 + 𝐸𝑠)].
35
Tabel 1 Gecombineerde Elasticiteiten en Sanctiemultiplicator
Elasticiteiten Sanctiemultiplicatoren
𝐸𝑑 = 0.10; 𝐸𝑠 = 0.10 5.00
𝐸𝑑 = 0.25; 𝐸𝑠 = 0.25 2.00
𝐸𝑑 = 0.50; 𝐸𝑠 = 0.50 1.00
𝐸𝑑 = 0.50; 𝐸𝑠 = 1.00 0.67
𝐸𝑑 = 1.00; 𝐸𝑠 = 1.00 0.50
𝐸𝑑 = 2.00; 𝐸𝑠 = 1.50 0.29
𝐸𝑑 = 2.50; 𝐸𝑠 = 2.50 0.20
Binnen het model van Hufbauer et al (2007) wordt de sanctiemultiplicator meestal hoger dan 5
geschat, door de assumptie dat de doeleconomie veelal een kleine markteconomie betreft en dus
weinig marktmacht kan uitoefenen.
De analyse kan ook analoog worden gemaakt bij een importembargo door een zender. Hierbij zal
vergelijking (22) het welvaartsverlies weergeven voor de doeleconomie, die zal bestaan uit de
hoeveelheid exportverlies 𝑑𝑄. Het welvaartsverlies voor de doeleconomie zal bijgevolg bestaan uit
een reductie van het producentensurplus. Het producentensurplus bestaat uit de marktprijs die zij
ontvangen voor hun producten, en de laagste prijs die zij bereid zijn te accepteren indien de markt in
verschillende segmenten wordt opgedeeld. Om de welvaartskosten van sancties dan te berekenen,
wordt de initiële handelsdeprivatie geschat en vermenigvuldigt met de sanctiemultiplicator. Dit model
werd tot nog toe niet toegepast in de empirie en er zijn dan ook geen empirische resultaten
voorhanden.
2.6 De Internationaal Economische Impact: Offercurve-Analyse
In bovenstaande surplusanalyse werd al gewag gemaakt van het feit dat elk land, beide markten en de
agenten op die markten, er economisch slechter aan toe zijn na een handelsembargo. Nu zullen we dit
gegeven analyseren binnen de internationaal economische theorie. De grootte van het ex ante
gedeelde handelsvolume, zal bepalen hoe eenvoudig markten en goederen kunnen gesubstitueerd
worden. De handelsoffercurve wordt hierbij als instrument gehanteerd. Het gebruik van een
offercurve laat toe om de impact op de ruilvoet en de nationale welvaart te bepalen (Kaempfer &
Lowenberg, 1992, 2007). We zullen respectievelijk een twee- en drielandenmodel hanteren om het
effect van derde-handelspartners op economische sancties te simuleren.
2.6.1 Tweelandenmodel
In het eerste deel gaan we uit van een tweelanden/tweegoederenmodel. Hierbij wordt er op basis van
twee goederen handel gedreven tussen twee landen. Offercurves zijn wederzijdse vraagcurves, die het
handelsniveau weergeven op basis van de vereiste export voor een bepaalde importhoeveelheid bij
variërende prijzen.
36
Bron: Kaempfer & Lowenberg (1992) pg.69.
Figuur 2.12 geeft de offercurves voor beide economieën weer. De aanbodcurve van het
sanctionerende land wordt weergegeven als S. De horizontale as meet de importhoeveelheid van land
S als 𝑀𝑆. De verticale as toont de exporthoeveelheid door land S als goed 𝑋𝑆. Elk punt op de S-curve
geeft het internationaal handelsevenwicht voor land S weer. Dit evenwicht is een
welvaartsmaximaliserende importhoeveelheid, die wordt verkregen tegen een bepaalde
exporthoeveelheid volgens de heersende prijsverhouding. De prijsverhouding wordt bepaald door het
ratio van de exporthoeveelheid ten opzichte van de importhoeveelheid, zoals weergegeven door de
curvehelling. Hoe meer land S langsheen de aanbodcurve beweegt, hoe groter de haalbare
importhoeveelheid en hoe lager de benodigde exporthoeveelheid. De aanbodcurve T, is de curve van
de doeleconomie. Dit land drijft handel met de zendeconomie voorafgaande het sanctioneren. Het
exporteert goederen die land S importeert (𝑋𝑇), en importeert de goederen die land S exporteert (𝑀𝑇).
Punt E is het handelsevenwicht tussen beide economieën. Dit evenwicht geeft terzelfder tijd de
ruilvoet 𝑡0 weer, die het evenwicht bepaalt op beide goederenmarkten bij de heersende vraag- en
aanbodcondities.
0
𝑋𝑆, 𝑀𝑇
T
𝑡𝑡
𝑀𝑆, 𝑋𝑇
S
𝑡0
E
Fig. 2.12 Offercurve Tweelandenmodel
37
Beschouw nu de toepassing van sanctiemaatregelen door land S op land T. Er wordt een totaal
handelsembargo toegepast tussen de landen. Het elimineren van handelsopportuniteiten voor land T,
dwingt het land initieel weg uit het evenwichtspunt E en naar de autarkische toestand in punt 0. De
ruilvoet van land T evolueert ongunstig van 𝑡0 naar 𝑡𝑡. Ook voor land S ontstaan er kosten. Het land
wordt initieel ook in autarkie gedwongen, wat zorgt voor een verslechtering van de ruilvoet naar 𝑡𝑠.
Algemeen genomen betekent dit een welvaartsreductie voor zowel land S als T. De beweging naar 𝑡0
en 𝑡𝑠, houdt een prijsverhoging in van de import voor beide economieën. De grootte van de
economische impact op S en T is afhankelijk van de ex ante verdeling van de handelswinsten, en de
initiële ruilvoet. De negatieve impact wordt grafisch weergegeven door de hellingsgraad van de curves,
wat de mate van ruilvoetreductie zal bepalen. De curvehelling wordt bepaald door de elasticiteit van
het aanbod en de economische grootte van de handelspartners. De vraag- en aanbodelasticiteit van
grote economieën is vrij elastisch. Bij kleine economieën zijn deze meestal inelastisch door de beperkte
substitutiemogelijkheden. Daarom zijn de aanbodcurves bij kleine landen sterk gebogen, en bij grote
landen lineair doorheen de oorsprong. Beide landen zijn echter economisch slechter af, maar kleine
landen ondervinden een significant groter effect.
2.6.2 Drielandenmodel
Het volgende model is een realistischere benadering van de empirie omdat het drie landen modelleert.
Deze bestaat uit een neutraal land, die zowel handel kan drijven met het doel- en zendland, en twee
landen die verwikkeld zijn in een sanctieronde. Dit drielandenmodel geeft de invloed weer van derde-
handelspartners op het gebruik van economische sancties, en de potentiële substitutie- en
heroriëntatiemogelijkheden voor een economie.
In figuur 2.13 wordt de invloed van de overige landen weergegeven door de aanbodscurve W, die het
wereldaanbod voorstelt en het aanbod waarover het potentiële doelland S kan beschikken. De
assumptie wordt gemaakt dat land T een comparatief voordeel heeft in goed 𝑋𝑇, waardoor zij de enige
leverancier is op de wereldmarkt. De overige landen zijn potentiële importeurs van goed 𝑋𝑇 en
exporteurs van goed 𝑀𝑇. Bij de implementatie van sancties door land S op land T, wijzigt de ruilvoet
en de internationale aanbodcurve van W naar R. En dit door het gedaalde aanbod van land S, waardoor
de ruilvoet van land T achteruit gaat. De elasticiteit van de R-curve is gedaald, omdat de kromming nu
minder sterk is dan de W-curve. Land T keert echter niet terug naar autarkie, omdat zij
handelstransacties kan blijven voeren met andere landen in de wereldeconomie. De Internationale
handel wordt dus voortgezet volgens een lichte reductie in de handelsvoorwaarden (𝑡∗). De
ruilvoetreductie wordt bepaald volgens het aantal landen die ex post bereid zijn om nog handel te
voeren met de doeleconomie. Dit zal de verschuiving van W naar R en de handelselasticiteiten bepalen.
Hoe inelastischer het resterende wereldaanbod (R), hoe sterker de achteruitgang van de ruilvoet zal
zijn voor land T. Hoe meer landen deelnemen aan het sanctieregime, hoe inelastischer R zal zijn. Ook
de elasticiteit van de aanbodcurve van het doelwit is van belang. Indien de aanbodcurve van land T
sterk elastisch is, dan kan de verschuiving van W naar R een importreductie veroorzaken, waardoor
het effect op de ruilvoet sterk beperkt wordt en de exogene schok van sancties als dusdanig slechts
beperkt is. Het wordt duidelijk dat het welvaartseffect op de economie van land T, conditioneel
afhankelijk is van de elasticiteit van de interne en externe aanbodcurves. Deze bepalen de grootte van
het ruilvoeteffect. Omdat de sancties van land S een totaal embargo omvatten, kunnen derde landen
geen handel meer voeren met S, omdat deze landen wel nog handel drijven met doeleconomie T. Het
sanctionerende land wordt bijgevolg in autarkie gedwongen. Land S zal geen substitutie vinden voor
de gewenste importhoeveelheid, en dus is zij veel slechter af dan de doeleconomie. Het doelland zal
nog handel drijven, maar volgens een reductie in de ruilvoet. Dit model veronderstelt dat het embargo
niet omzeild zal worden door een intermediërende, tussenliggende markt. Indien alle goederen onder
38
embargo perfect substitueerbaar zouden zijn, dan zouden landen dezelfde ex ante hoeveelheid handel
drijven tegen een hogere prijs door de extra transactie- en netwerkkosten.
Bron: Kaempfer & Lowenberg (1992) pg.71.
Algemeen kan men stellen dat beide landen slechter af zijn door de sancties. Het schade-effect zal
echter afhankelijk zijn de grootte van de economieën die nog handel willen drijven, en van de
elasticiteiten van hun aanbodcurves.
𝑡𝑠
0
𝑋𝑅 , 𝑀𝑇
T
𝑡∗
𝑀𝑅 , 𝑋𝑇
W
𝑡0
R
Fig. 2.13 Offercurve Drielandenmodel
39
3. Economische Kosten en Effecten
Dit deel bouwt een index van de concrete economische kosten en dynamieken veroorzaakt door de
exogene schok van economische sancties. Hierbij zullen we niet enkel oog hebben voor de traditionele
kosten tussen het zendland en het doelwit, maar ook voor de impact op derde-handelspartners en de
betekenis hiervan voor de wereldeconomie. We diepen zekere onderwerpen verder uit die reeds aan
bod kwamen in de economische modellen. We zoomen hier dichter in op de empirie. We geven dan
ook weer wat de concrete schattingen zijn voor de economische kosten en dynamieken volgens
verscheidene studies.
3.1 Economische Kosten en het Transmissiekanaal
Askari et al (2003a, 2003b) wijzen erop dat de idee achter economische sancties vrij simpel is. Door
economische schade te veroorzaken aan het doelwit, wordt getracht om politieke concessies af te
dwingen van het land in kwestie. Hierbij wordt er als dusdanig verondersteld dat er een
transmissiekanaal operatief is tussen de economische en de politieke sfeer. Figuur 3.1 illustreert dit.
De schade heeft als doel de efficiëntie van het economische allocatiemechanisme te verstoren, door
restricties op te leggen aan potentiële handelsinteracties. Deze restricties zijn o.a.: embargo’s,
kapitaal- en investeringsrestricties en reducties in ontwikkelingssamenwerking. De bedoeling van deze
restricties is om in het doelland de kosten van het politieke beleid te verhogen en sociaal-economische
onrust te creëren, zodat het land zich genoodzaakt ziet om het gecontesteerde beleid te beëindigen
of te wijzigen (Kaempfer & Lowenberg, 2007). Het transmissiekanaal functioneert door politieke
desintegratie te veroorzaken tussen de bevolking en de politieke elite (Galtung, 1967). De kennis in de
literatuur is echter beperkt over hoe de theoretisch beoogde effecten, een reële invloed uitoefenen
op macro- en micro-economische variabelen (Kirshner, 1997). Over de werking van het
transmissiemechanisme is weinig bekend (Allen, 2008). Cortright en Lopez (1995) zijn dan ook
categoriek, volgens hen is de grootte van de politieke beleidswijziging geen functie van de intensiteit
van de economische schade.
Bron: Askari et al (2003a) pg. 73.
Internationale Handel
Zendland Doelland
Sanctiebeleid
Economische Activiteit
Economie
Controversieel beleid
Economische Sancties
Fig. 3.1 Theoretisch Effect van Sancties
40
Ook de onderliggende oppositionele deprivatiehypothese blijkt in de praktijk complexer. Deze stelt dat
dat door het sanctioneren de oppositionele krachten in een doelwit gesterkt zullen worden of erin
zullen slagen om de kosten van het gecontesteerde beleid te verhogen (Allen, 2008; Kaempfer &
Lowenberg, 2007). Onder meer het gebrek aan algemene theorievorming heeft tot het ontstaan van
het conventionele paradigma geleid, dat economische sancties als dusdanig geen enkel effect hebben.
Ook Smith (1996) wijst op het feit dat sancties economische kosten (𝑐𝑏 > 0) veroorzaken aan land B,
maar dat dit niet betekent dat deze zich inherent vertalen in politieke kosten (𝜃 − 𝑐𝑏). Politieke leiders
nemen zowel politieke als economische kosten in overweging. Zij baseren zich dus niet uitsluitend op
economische incentives. Zo kan het zijn dat een land toch sanctioneert door de potentiële politieke
opbrengsten, ondanks de hoge economische kosten. Smith stelt dat een land waarvan de politieke
opbrengsten groter zijn dan de economische, altijd zal sanctioneren (𝑐𝑎 ≤ 0). Ook zullen economische
kosten zich niet automatisch vertalen in politieke effecten. Reëel hebben sancties een herverdelend
effect, waardoor de geaggregeerde welvaart daalt. Dit effect kan economisch echter disproportionele
gevolgen hebben voor de oppositionele krachten in een doeleconomie. Hierdoor kan de politieke basis
van het doelregime verder worden versterkt. Dit is wat Galtung (1967) omschrijft als het-verzamelen-
rond-de-vlag-effect (HVRDV). De interpretatie van Galtung is nog ietwat anders, in de zin dat Galtung
ervan uitgaat dat dit effect zich haast inherent in elke gesanctioneerde economie voordoet en hij dus
zeer negatief staat tegenover het gebruik van sancties. Galtung refereert hierbij naar de naïeve theorie.
Galtung stelt dat door het initiëren van sancties, er een sterkere politieke integratie kan ontstaan in
het doelwit door het sociale adaptatievermogen. Hierdoor stijgt het maatschappelijke draagvermogen
voor de effecten van sancties, en ligt het effectiviteitspunt veel hoger dan wordt verondersteld.
Galtung gaat ervan uit dat sancties door hun inherent collectieve aard, steeds gepercipieerd zullen
worden als een aanval op de ganse gemeenschap in het doelwit. Het gevolg is dat een doelland
automatisch politiek zal integreren bij sancties, en dus zullen volgens deze theorie sancties inefficiënt
blijken. Enkel disproportionele economische kosten kunnen die dynamiek doorbreken.
Bron: Galtung (1967) pg. 389.
Figuur 3.3 geeft de gereviseerde theorie van Galtung weer. Het idee is simpel, de reële draagkracht
van een bevolking ligt hoger dan zendlanden veronderstellen, waardoor doellanden politiek integreren
Politieke Desintegratie
Status Quo
Ante
Maximale Limiet
Totale Vernieling
Sociale Deprivatie
Fig. 3.2 De Naïeve Sanctietheorie Volgens Galtung
Minimale Limiet
41
en een disproportionele hoeveelheid aan schade nodig is. Volgens Galtung is er geen sprake van een
proportionele band tussen de economische en de politieke sfeer. Het transmissiemechanisme geeft
een minimale causaliteit.
Bron: Galtung (1967) pg. 390.
Allen (2008) ontwikkelde een andere visie op het transmissiemechanisme. Hierbij vormt de structuur
van het politieke regime de cruciale component om de werking van het transmissiekanaal te
interpreteren. Deze theorie leunt sterk aan bij Kaempfer en Lowenberg (1992, 2007). Er is dus geen
sprake van een automatische politieke integratie vooraleer het effectiviteitspunt wordt bereikt. Allen
stelt dat er een veelvoud aan binnenlandse politieke reacties mogelijk zijn, echter deze zijn
conditioneel afhankelijk van het politieke regime en de politieke structuur binnenin een doelwit. Hoe
opener de politieke structuur, hoe groter de politieke kosten voor een regime zullen zijn. Hoe
autocratischer het politieke systeem, hoe lager minder waarschijnlijk dat economische kosten zich
zullen vertalen in politieke kosten. De kans dat het regime erdoor versterkt zal worden, stijgt. De
theorie van Allen voorspelt dat oppositionele groepen binnen het doelwit een anti-overheidsbeleid
zullen voeren, wanneer de voordelen groot en de kosten laag zijn. De idee is dat bij een volstrekt
Politieke Desintegratie
Limiet bij Naïeve Theorie
Politieke Integratie
Totale Vernieling
Limiet Bij Gereviseerde
Theorie
Status Quo Ante
Minimale Limiet
Sociale Deprivatie
Fig. 3.3 Gereviseerde Sanctietheorie Volgens Galtung
42
autoritair regime, de kosten van anti-overheidsbeleid steeds hoger zullen liggen dan de potentiële
baten. Bij een democratisch regime zijn meer reguliere, kosteloze kanalen beschikbaar om de politieke
deprivatie te signaleren. De afhankelijke variabele hierbij, is de mate van politieke activiteit en
demonstraties in het doelwit na de implementatie van economische sancties. De resultaten zijn
eenduidig. Hoe opener en democratischer het politieke systeem, hoe groter de kans op politieke
demonstraties (0.031***3). De aanwezigheid van sancties heeft een positieve invloed op protest
(0.577***). Indien we het effect differentiëren volgens de verschillende soorten sancties, lijkt er weinig
verschil te bestaan. Alle sanctietypes hebben een positief effect op politieke protesten: financiële
sancties (0.034***), importsancties (0.031***), exportsancties (0.030***). Dit effect stijgt bij een
tijdsvertraging. De resultaten voor politieke conflicten en rellen na sancties zijn gelijklopend. Dit effect
is minder sterk bij autocratische regimes, de opportuniteiten tot politieke actie zijn veeleer beperkt
door het hoge repressieniveau. Het louter depriveren van economische goederen lijkt dan ook geen
inherente protestbeweging te initiëren tegen een autoritaire overheid. Figuur 3.4 geeft het effect weer
van politieke regimes op de voorspelde hoeveelheid politieke protesten. De Polity-variabele is een
index die het democratisch gehalte van een land bepaalt en een score geeft tussen -10 (volstrekt
autocratisch) en + 10 (volstrekt democratisch).
De bevindingen van Allen worden grotendeels bevestigd door de studie van Lektzian en Souva (2007).
Dit onderzoek confirmeert de correlatie tussen een democratisch regime en een hogere slaagkans voor
sancties (0.027*). Volgens de onderzoekers zullen brede sanctieregimes effectief zijn tegen
democratische regimes, echter niet bij autocratische regimes. Hier moeten selectieve sancties worden
geïmplementeerd, zodat het autocratische regime geen extra economische en politieke winsten kan
bekomen om haar gecontesteerde beleid verder te legitimeren. Marinov (2005) vindt in z’n
panelstudie, dat sancties erin slagen om regimes in doelwitten te destabiliseren (0.28**). Dit
destabiliseringseffect is kleiner voor gemengde regimes (0.38**), dan bij zuivere democratische
systemen (0.76***). Folch en Wright (2010) differentiëren de autocratische variabele naar
verschillende types van autocratische regimes, om te schatten welk autocratisch regimetype de
werking van het transmissiekanaal verhoogt. Hierbij vindt het onderzoek dat een regimewissel het
meest waarschijnlijk is bij eenpersoons-dictaturen (0.969*). Sancties hebben het minst effect op
eenpartijstaten (-1.15*) en militaire dictaturen (-1.91**). Major en Mcgann (2005) maken zich sterk
dat om het transmissiekanaal maximaal te benutten, het noodzakelijk is dat sancties gericht zijn op de
geaggregeerde budgetbeperking van de meest kwetsbare en onschuldige groepen. En dus i.t.t. de
recente theoretische ontwikkeling niet gericht moeten zijn op maatschappelijke groepen die voordeel
halen uit het beleid. Deze groepen bevinden zich namelijk steeds in een minderheidssituatie en
beschikken over voldoende middelen om het effect van sancties te neutraliseren. Deze stelling wordt
echter sterk betwist (Cortright & Lopez, 2002).
3 *** Significant op het 1%-niveau; ** Significant op het 5%-niveau; * Significant op het 10%-niveau.
43
Bron: Allen (2008) pg. 931.
Fig. 3.4 Effect van Politiek Regime op Politieke Demonstraties
0
5
4
3
2
Polity
Score
-10 -5 5 10
1
Hoeveelheid Protest
44
3.2 Economische Kosten en Dynamieken
Volgens Askari et al (2003a, 2003b) creëren economische sancties een breed geheel aan kosten voor
de economieën van het doelwit, de zender en derde handelspartners. Zij functioneren als een exogene
schok (Bergeijk, 2013). De studie van Askari et al heeft hierbij expliciet aandacht voor het effect op
derde landen, en bij uitbreiding de wereldeconomie. In de literatuur wordt er een onderscheid
gemaakt tussen de directe reële economische kosten en de indirecte kosten. De directe kosten zijn
kosten die intentioneel gecreëerd worden t.a.v. het doelwit, met als bedoeling een politieke
beleidswijziging initiëren. De indirecte kosten van sancties is economische schade die wordt gecreëerd
voor de economieën van het zendland en derde-handelspartners. Aan die kosten en vooral die laatste
kostencategorie, werd traditioneel weinig aandacht besteed. Er bestaan dan ook weinig
econometrische studies die de impact van beide kosten integraal behandelen (Hufbauer et al, 1997,
2007).
3.2.1 Directe Economische Kosten en Dynamieken
Volgens Bergeijk zijn directe kosten, de kosten onmiddellijk van toepassing op het doelwit. Ze bestaan
uit financiële en reële uitgaven die veroorzaakt worden voor het doelwit. Zoals we reeds in de
surplusanalyse zagen, creëren sancties een prijs- en volume-distorsie met een duidelijke
welvaartsimpact (Caruso, 2003; Eyler, 2007). Dit leidt tot meetbare reducties van het handelsvolume
in verhouding tot het handelsniveau bij vrijhandel. Dit zowel voor de export- als de importmarkten.
Een deel van dit handelseffect zal echter afgeremd worden, door handelsdiversificatie met derde
handelspartners. Ook het gebruik van tussenmarkten laat een gedeeltelijk herstel toe tussen doelwit
en zender. De bilaterale vraag- en aanbodelasticiteiten zullen wijzigen en toenemen (Askari et al,
2003a, 2003b; Hufbauer et al, 2007). Een doelwit kan een exportdiversificatie eenvoudig doorvoeren
bij goederen met een lage substitutie-elasticiteit, omdat deze goederen niet universeel geproduceerd
worden en of omdat een grote wereldvraag bestaat. Voor goederen met een hoge substitutie-
elasticiteit is dit moeilijker. Bij Importsancties zullen de substitutiemogelijkheden voor de
doeleconomie beperkt zijn bij goederen met een lage substitutie-elasticiteit, en hoog zijn bij goederen
met een hoge substitutie-elasticiteit. Het prijseffect zal bijgevolg afhankelijk zijn van de prijselasticiteit
van de vraag. De geografische nabijheid van zender en doelwit, zal de optimale handelsdiversificatie
bemoeilijken door de hogere transportkosten. Een andere strategie is om de overbodige
voorraadhoeveelheden intern te consumeren, of om productiefactoren te heralloceren naar andere
economische sectoren. Die sectoren kunnen alternatieve goederen produceren die het interne
volume-effect opvangen, of de export van goederen met een lage substitutie-elasticiteit mogelijk
maken. Deze interne herallocatie van productiefactoren, kan echter allocatieve inefficiëntie
teweegbrengen en significante kosten veroorzaken door de comparatieve voordelen van
internationale handel te beperken.
Een kostenaspect dat weinig in beschouwing wordt genomen, is het effect van sancties op de
langetermijngroei van een land. De groei van de kapitaalstock is een belangrijke determinant voor de
economische groei. Kapitaalsancties en desinvestering kunnen een grote impact hebben op het
langetermijnoutputniveau. In de literatuur wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen het korte-
en langetermijneffect (Kaempfer & Lowenberg, 1992, 2007).
45
Indien we de vergelijking van de betalingsbalans hanteren:
𝑃𝑋𝑁𝑋 = 𝐹{𝑞, 𝑃𝑋𝑀𝑃𝐾(𝐿, 𝐾)}, 𝐹1 > 0, 𝐹2 < 0, (1)
Waarbij
𝑃𝑋 = de prijs van goed X
NX = de netto-export van goed X
F = de netto-kapitaal uitstroom
q = de mate van desinvestering
L en K = de ingeschakelde exogene hoeveelheden arbeid en kapitaal in het doelwit
𝑀𝑃𝐾 = het marginale product van kapitaal.
De linkerzijde van de vergelijking (1) geeft de netto-export weer, de rechterzijde de netto-
kapitaaluitstroom, waarbij rechter- en linkerzijde gelijk aan elkaar moeten zijn om een betalingsbalans
in evenwicht te bekomen. De netto-kapitaaluitstroom is een positieve functie van de mate van
desinvestering (q), en een negatieve functie van de marginale productiviteit van de kapitaalstock
binnen het doelland: 𝑃𝑋𝑀𝑃𝐾(𝐿, 𝐾). De desinvestering kan op twee manieren verlopen: de verkoop
van activa van buitenlandse ingezetenen en de repatriëring van die kapitaalopbrengsten, of een daling
van de kapitaalinstroom door een investeringsverbod in het doelwit. De kapitaalopbrengstvoet r wordt
gedefinieerd als:
𝑟 = {𝑃𝑋𝑀𝑃𝐾(𝐿, 𝐾)}/{𝑃𝐾(𝑞, 𝐾)}, 𝑃𝐾1 < 0, 𝑃𝐾2 < 0, (2)
waarbij de opbrengstvoet van kapitaal wordt bepaald door, de ratio van de marginale productiviteit
van kapitaal t.o.v. de prijs van het kapitaal. Het kortetermijneffect wordt door de partiële afgeleide
𝑃𝐾1 weergegeven, en meet de mate waarin de activa van de doeleconomie gesubstitueerd kan worden
voor externe activa. Een universele desinvestering zou alle externe ingezetenen uit het doelwit drijven,
waarbij interne ingezetenen de financiële activa kunnen inkopen tegen sterk gedaalde prijzen.
Vergelijking (2) geeft dit weer als 𝜕𝑟/𝜕𝑞 = (𝜕𝑟/𝜕𝑃𝐾) 𝑃𝐾1 > 0. Een stijging in q zorgt voor een daling
van 𝑃𝐾 en een stijging van r. Hiermee wordt formeel het prijseffect weergegeven indien financiële
activa onder de intrinsieke marktwaarde worden verhandeld. Desinvestering zal dus de opbrengstvoet
en de opbrengstcurve van het kapitaal verhogen voor de interne ingezetenen op korte termijn. Deze
acquisitie kan gefinancierd worden door de verkoop van buitenlandse activa door interne ingezetenen,
of een verbetering van de lopende rekening. De verbetering van de netto-export zou het gevolg
kunnen zijn van de theoretisch verwachte muntdepreciatie door de desinvestering, en de toegenomen
munthoeveelheden op de internationale wisselmarkten (Eyler, 2015; Kaempfer & Lowenberg, 2007).
Indien investeringsrestricties of de desinvesteringsimpuls slechts door een of enkele landen wordt
nageleefd, en voldoende externe investeerders indifferent zijn tussen de activa van het doelwit en
externe activa, zal er geen prijseffect plaatsvinden en wordt de kapitaalopbrengstvoet r niet positief
beïnvloed. De impact van de desinvesterings- en kapitaalrestricties wordt dus bepaald door het aantal
deelnemende landen en bedrijven, omdat zij de mate van perfecte substitueerbaarheid zullen
beïnvloeden. De prijsdaling van de activa zal ervoor zorgen dat de kapitaalopbrengstvoet r stijgt, en
dat investeren in het land ook voor niet-participerende landen opnieuw aantrekkelijker wordt.
Hierdoor kan een land op korte termijn de handel in financiële activa diversifiëren. Indien echter ook
goederensancties van toepassing zijn of het land weinig exportcompetitief is, worden de
mogelijkheden tot een verbeterde netto-export en de omzeiling van kapitaalsancties voorkomen.
Algemeen genomen, bestaat de mogelijkheid dat financiële sancties de kostprijs voor het
46
gecontesteerde beleid op korte termijn niet verhogen, maar net verlagen door de externe financiële
afhankelijkheid en kosten te reduceren. De overheid in het doelwit kan tevens hogere inkomsten
verwerven door de hogere belastinginkomsten van kapitaalopbrengsten, en dus een grotere
financieringsmogelijkheid voor haar beleid.
De gevolgen op de lange termijn wijken echter sterk af van het kortetermijneffect. De hoeveelheid
bruto-investeringen zal worden aangetast, waardoor vervangingsinvesteringen en de instroom van
nieuwe kapitaalgoederen dalen. Kapitaal zal onderhevig worden aan depreciatie 𝛿. Het rendement van
investeren zal hierdoor dalen en het land zal niet langer aantrekkelijk zijn op de internationale
financiële markten. Ook de totale factorproductiviteit (A) kan worden aangetast door een gebrekkig
technologisch spillovereffect tussen het doelwit en de andere economieën. De R&D activiteiten
kunnen door de ontbrekende technologie een technologische achterstand oplopen. Hierdoor kan het
comparatieve voordeel van het doelwit in de internationale handel mogelijks sterk afnemen (Askari et
al, 2003a).
Afleidende uit vergelijking (2), wordt de afname van de exogene kapitaalstock K weergegeven als:
𝜕𝑟
𝜕𝐾=
{𝑃𝑋(𝜕𝑀𝑃𝐾
𝜕𝐾)𝑃𝐾(𝑞,𝐾)− 𝑃𝑋𝑀𝑃𝐾(𝐿,𝐾)𝑃𝐾2}
𝑃𝐾(𝑞,𝐾)²> 0 als |(
𝜕𝑀𝑃𝐾
𝜕𝐾)𝑃𝐾(𝑞, 𝐾)| < |𝑀𝑃𝐾(𝐿, 𝐾)𝑃𝐾2| .
Een afname van K doet de marginale productiviteit van kapitaal (𝑀𝑃𝐾) en de kapitaalprijs (𝑃𝐾) stijgen.
Deze twee effecten hebben een tegenstrijdige invloed op de kapitaalopbrengstvoet r in het doelwit.
Een daling van K kan de marginale kapitaalproductiviteit en opbrengstvoet r doen stijgen, maar kan
tevens de kapitaalprijs en opbrengstvoet r doen dalen. Een daling van K zal tot een daling van de
kapitaalopbrengstvoet zorgen, indien de impact op de marginale kapitaalproductiviteit (𝑀𝑃𝐾) lager is
dan de impact op de kapitaalprijs (𝑃𝐾). Indien aan deze conditie wordt voldaan, zal het effect op de
kapitaalprijs de opbrengstvoet r reduceren. Bedrijven in het doelwit zullen dan geconfronteerd worden
met hogere productiekosten en lagere winsten door de dalende kapitaalstock. Ook de potentiële
belastinginkomsten voor de overheid zullen dalen. Bijgevolg ontstaan dan terugkoppelingseffecten
t.a.v. het potentiële outputniveau (𝑌∗) en de groeivoet van het BBP per capita van de doeleconomie.
De uitkomst is dan een negatief groei-effect en een lager gelegen welvaartsniveau. Dit negatief groei-
effect zal echter conditioneel afhankelijk zijn van de mate waarin de doeleconomie de investeringen
van buitenlandse ingezetenen kan substitueren. Zo bestaat het gevaar dat een land die over schaarse
goederen beschikt, net aantrekkelijker zal worden voor derde landen. Ook de nationale besparingen
van een land spelen een rol. Wanneer deze niet voldoende hoog zijn, zal dat land zich moeten
financieren bij andere handelspartners tegen een hogere prijs t.g.v. het risicopremie. De kost van
kapitaal zal dan verder stijgen. In welke mate het doelwit vers kapitaal kan aantrekken, is afhankelijk
van het falingrisico. Dit risico zal bepaald worden door de economische kwetsbaarheid en de
terugbetalingsgeschiedenis. Gelieerd hieraan is het verlies aan buitenlandse deviezen, waardoor de
handelsmogelijkheden beperkt kunnen worden (Askari et al, 2003a, 2003b).
47
In de studie van Hufbauer et al (2007) leidt het kosteneffect voor het doelwit tot een gesommeerde
bilaterale handelsreductie van -13,039 miljard dollar, een reductie van -2,794 miljard dollar voor de
totale VS-export, en een reductie van -9,476 miljard dollar voor de VS-import. De impact op de
landspecifieke bilaterale handelsvolumes varieerde tussen -2 miljoen dollar en -4 miljard dollar. Voor
de landspecifieke VS-export varieerde de kost van sancties tussen -1 miljoen dollar en -908 miljoen
dollar. De negatieve impact op de VS-import varieerde tussen -2 miljoen dollar en -2,866 miljard dollar.
In de studie van Askari et al (2003a) varieerde de landspecifieke impact van 4,3 miljard dollar tot 20,5
miljard dollar (1989). Bergeijk (2013) voerde een VAR-analyse uit om het effect van de sancties op Iran
na te gaan. Deze studie vindt geen effect van sancties op de wisselkoers. De sancties hebben wel een
significant negatief effect op korte- en mediumtermijn, op de overheidsconsumptie per capita, import
per capita, bruto kapitaalinvesteringen en BBP per capita. Op de korte termijn was er ook een positieve
invloed op de politieke variabele die beleidswijziging observeerde. Eyler (2015) betwist echter dat
sancties geen invloed zouden hebben op de wisselkoers. Het model van Eyler vindt dat een door
sancties veroorzaakte exogene schok, een negatieve invloed heeft op de wisselkoers en de
betalingsbalans. Dit resultaat is significant op het 1%-niveau.
Economische sancties kunnen echter ook strategische baten creëren voor een doeleconomie door het
schade-effect te mitigeren. Hierdoor wordt de economie van het doelwit minder gevoelig voor
toekomstige exogene schokken. Zo kunnen sancties door het politieke regime in het doelland worden
gebruikt als legitimatie voor een inefficiënt economisch beleid (Galtung, 1967). De oppositie tegen het
politieke beleid zal hierdoor afnemen. De efficiëntie van deze strategie is afhankelijk van de mate
waarin sancties selectief gericht zijn, of een meer algemene impact hebben op de conjunctuurcyclus
en of het regime publieke informatie weet te manipuleren (Cortright & Lopez, 2002; Kaempfer &
Lowenberg, 2007). Sanctioneren kan resulteren in toegenomen economische steun van derde-
handelspartners en zo de economische blokkade effectief omzeilen. Hierdoor kan een doeleconomie
zich mogelijks strategisch en competitief gunstiger positioneren. De economie van een doelwit kan
voor een derde-handelspartner interessant zijn om in te investeren, omdat zij beschermd wordt tegen
deelname van andere concurrentiële spelers en zo monopoliewinsten bekomt. Dit is het geval in
sectoren gekenmerkt door sterke globale concurrentie waar netwerkeconomieën belangrijk zijn. De
uitkomst van een dergelijke ondersteuning is dat een doeleconomie haar handelsstromen succesvol
weet te diversifiëren, waardoor zij minder kwetsbaar wordt voor exogene schokken van het zendland
of zelf intern meer goederen produceert (Askari et al 2003a, 2003b).
Dit strategisch handelseffect wordt vastgesteld in de studies van Hufbauer et al (2007), Askari et al
(2003a) en Caruso (2003). Hier worden positieve coëfficiënten gevonden voor het effect op de
handelsbetrekkingen tussen het doelwit en de overige handelspartners bij brede handelsembargo’s.
Dit wijst erop dat een doelwit haar handelsvolume zal differentiëren bij dit type sanctie, waardoor zij
minder gevoelig wordt voor exogene schokken in de toekomst. Bij beperkte sanctiepakketten wordt
dit fenomeen echter niet geobserveerd. Dit zou kunnen zijn, omdat sancties van een beperkte omvang
een minder grote nood creëren aan handelsdifferentiatie door de meer beperkte omvang van de
schade (Askari et al, 2004).
3.2.2 Indirecte Economische Kosten
De indirecte kosten, zijn kosten die gecreëerd worden voor de zender en de andere landen van het
wereldhandelssysteem. Veelal vormt dit type schade geen onderdeel van een kostenanalyse en
worden zij in concreto afgewenteld op derde-handelspartners (Askari et al, 2003a, 2003b; Van
Bergeijk, 1995).
48
Economische sancties trachtten intentioneel schade te veroorzaken aan een doeleconomie. Door
beperkingen op te leggen aan de economische netwerken tussen beide landen, ontstaan echter ook
spilloverkosten voor de zender. Dit land moet dan ook de afweging maken tussen niet sanctioneren en
het voorkomen van schade, of sanctioneren en schade oplopen. De meest evidente kost is het verlies
aan handelsvolume voor de zendeconomie, zowel op het vlak van export als import. Het volumeverlies
zal afhangen van de intensiteit van de ex ante handelsbetrekkingen en de vraag- en
aanbodelasticiteiten (Askari, 2003a, 2003b; Hufbauer et al, 2007). Dit economisch verlies kan ook voor
de zendeconomie gedeeltelijk gecompenseerd worden door een handelsdiversificatie door te voeren
met andere handelspartners, of door de weggevallen import intern te produceren. De opportuniteit
hiertoe zal afhankelijk zijn van de substitutiemogelijkheden, elasticiteiten, geografische nabijheid,
mogelijkheid tot productie-uitbreiding en de netto-impact van sancties op de bestaande bilaterale
handelsrelaties met overige handelspartners. Het verlies aan export kan intern worden geconsumeerd
of productiefactoren worden geheralloceerd naar andere exportsectoren. De mate waarin een zender
netto-kosten oploopt, zal afhankelijk zijn van de grootte van haar economie. Hoe groter en hoe
gediversifieerder haar economische sectoren, hoe meer een zendeconomie de import intern kan
substitueren of de overtollige export zelf kan consumeren. Sancties kunnen de
investeringsmogelijkheden van investeerders en bedrijven uit het zendland beperken, wat een
weerslag heeft op de opbrengstvoet van kapitaal en het vermogen van investeerders. Dit effect zal
sterk zijn indien de doeleconomie een belangrijk aandeel heeft in de nationale investeringsportfolio
en indien de verloren financiële activa niet perfect gesubstitueerd kunnen worden. Dit effect zal
beperkt zijn wanneer de financiële markt van het doelwit lage rendementen oplevert. Door het
beperken van de economische interactie, kan voor het zendland mogelijks een gebrekkige
technologiespillover ontstaan, waardoor dit land een concurrentieel en comparatief nadeel oploopt in
het wereldhandelssysteem en het potentieel outputniveau lager komt te liggen.
Hufbauer et al (2007, 1997) vinden een sterke impact van sancties op de tewerkstelling en jobs in het
zendland. In hun studie van 1997 vinden zij een exportreductie van 15-19 miljard dollar voor de zender.
Onder de assumptie dat er geen handelsdiversifiëring plaatsvond, zouden er hierdoor 200 000-260 000
jobs verloren zijn gegaan. Jobs in de exportsector leveren een hoger loon per capita. Het gemiddelde
loon lag in 1995 op 34 020 dollar, wat een loonpremium betekende van 4080 dollar. Het verlies aan
loonpremium door sancties zou in 1995 een verlies van 800 miljoen à 1 miljard dollar hebben
ingehouden. Daarenboven vindt de studie van Hufbauer et al in 2007 een gemiddelde bilaterale
handelsreductie van -13,039 miljard dollar. Voor alle sanctierondes bedroeg de kost van de totale
exportreductie -2,794 miljard dollar en voor de import bedroeg dit -9,476 miljard dollar. Askari et al
bevestigen dit.
Volgens Bergeijk (1995) ontstaan bij het sanctioneren ook kosten voor de derde-handelspartners en in
extensie de wereldeconomie. De schadevorm is tweeërlei, enerzijds worden netwerkkosten gecreëerd
en anderzijds ontstaat allocationele efficiëntieverlies. Volgens Bergeijk bestaan de netwerkkosten uit
de toegenomen kans dat een handelspartner in de toekomst onderhevig zal zijn aan een sanctiebeleid.
In vele gevallen zullen de impact van embargo’s of boycots een spillovereffect hebben naar derde
landen. Dit kan landen ertoe aanzetten om in mindere mate functioneel te specialiseren en minder
externe handel te voeren om niet blootgesteld te worden aan deze verwachtte risico’s. Hierdoor kan
een afweging plaatsvinden tussen de voordelen van internationale handel en de potentiële negatieve
effecten van economische sancties voor de economieën van derde-handelspartners. Dit kan een
impact hebben op het globale handelspatroon. Zo kunnen bedrijven binnen een potentiële
doeleconomie verkiezen om zich af te schermen van internationale competitie en monopoliewinsten
verkrijgen. Volgens Bergeijk kunnen de netwerkkosten dan ook oplopen indien economische sancties
op brede schaal worden ingezet als conventioneel instrument van het buitenlandse beleid. Het tweede
49
gevolg zou een suboptimale allocatie kunnen zijn van productiefactoren en goederen doorheen de
wereldeconomie, waardoor het onderlinge comparatieve voordeel afneemt en tot gereduceerde
efficiëntie leidt. Askari et al (2003a, 2003b, 2004) wijzen op de investeringsimpact voor overige
handelspartners. Economische schade kan ontstaan voor deze landen wanneer deze ex ante
investeringen uitvoerden, maar onrendabel worden door het sanctioneren (Losman, 1998). Sancties
tasten dan ook de globale strategische flexibiliteit van bedrijven aan.
Econometrisch vindt de studie van Hufbauer et al (2007), dat de totale bilaterale kost van sancties
tussen alle door de VS geviseerde landen en hun handelspartners, oplopen tot -41,268 miljard dollar.
De totale importkost bedraagt -26,557 miljard dollar, en de totale exportkost bedraagt -14,562 miljard
dollar. De bilaterale kost voor een specifiek doelwit varieerde tussen -1 miljoen dollar en -17,809
miljard dollar. De landspecifieke exportkost tussen de verschillende doelwitten en handelspartners,
varieerde tussen -4 miljoen dollar en -6,559 miljard dollar. De importkost varieerde tussen -1 miljoen
dollar en -11,196 miljard dollar. Bij brede handelsembargo’s kan dit kosteneffect overgaan in een
positief handelseffect naar derde-handelspartners.
Een sanctiebeleid zal zoals voorheen niet enkel kosten creëren, maar ook baten voor de zender en de
overige handelspartners. Voor de zendeconomie liggen deze baten in het verlengde van de primaire
politieke doelstelling. Het grootste voordeel voor het zendland is het uitblijven van militaire
confrontatie en of interventie. Schade kan worden toegebracht aan het doelwit zonder een groot
verlies aan schaarse middelen en of militaire assets. Mogelijks kan de globale leiderschap van het
zendland erdoor gestimuleerd worden. De zender kan finaal een beleidswijziging bekomen en haar
primaire doelstelling realiseren. Ook protectionistische belangen kunnen een rol spelen, waarbij
bepaalde sectoren succesvol worden afgeschermd van de internationale competitie. De globale
competitie kan worden afgezwakt door het sanctioneren, waardoor ongunstige economische
akkoorden worden voorkomen voor de bedrijven. Ook voor derde-handelspartners kunnen directe en
indirecte baten ontstaan. Deze baten kunnen verklaren waarom andere landen weigeren toe te treden
tot een sanctiecoalitie (Early, 2009; Kaempfer & Lowenberg, 1999). Door het sanctioneren wordt de
markt van de doeleconomie afgeschermd voor concurrenten uit het zendland. Derde- handelspartners
kunnen bijgevolg grotere winsten bekomen bij het voortzetten van hun handelsrelaties met dit land.
Zij zullen dan ook een preferentiële toegang verkrijgen tot de markt van de doeleconomie. Deze
toegang zal belangrijk zijn als de doeleconomie over strategisch belangrijke goederen en
productiefactoren beschikt. Ook kunnen de economieën van de overige handelspartners
schaalvoordelen bekomen door hun handelsactiviteiten met het sanctieland voort te zetten, en zo hun
productiekosten minimaliseren.
Econometrisch vinden de verschillende studies baten d.m.v. positieve coëfficiënten, voor de impact
van brede handelsembargo’s op de handelsrelatie tussen derde landen en doeleconomieën. Dit effect
is afwezig bij beperkte sanctieregimes. Hufbauer et al (2007) vindt een bilateraal effect van 0.33***,
een exporteffect van 0.44*** en een importeffect van 0.65***. Dit betekent dat de overige
handelspartners van een doelwit voordeel kunnen halen uit het conflict tussen de zender en het
doelwit (Askari et al, 2003a; Caruso, 2003).
50
3.3.3 Type Instrumenten
Om de impact te bepalen van de verschillende economische instrumenten, zullen we gebruik maken
van econometrische studies in de literatuur die hun effect reeds schatte.
Allereerst is het onderscheid tussen brede en selectieve sancties van belang. De vraag die hierbij rijst,
is in welke mate selectieve en brede embargo’s schade veroorzaken in de doeleconomie en wat de
impact is op de zender en op de overige handelspartners van het doelwit. Geen enkele studie vindt
statistisch significante coëfficiënten voor selectieve sancties. Ook Caruso (2003) vindt geen statistische
significantie. De studie van Askari et al (2003a) bekomt gelijkaardige resultaten voor zowel de totale
bilaterale handel, export en import. Voor twee van de drie steekproeven zijn alle coëfficiënten positief.
Slechts bij de derde steekproef bestaande uit voormalige planeconomieën, worden negatieve
coëfficiënten bekomen voor het selectief sanctioneren. Askari et al besluiten hierop dat het effect van
selectieve sancties statistisch insignificant is tussen zenders en doelwitten. De impact van selectieve
sancties blijkt zich echter wel door te zetten naar de handelsrelaties tussen het doelwit en derde-
handelspartners. Hufbauer et al (2007) vinden een significant negatief effect van -0.12*** voor de
algemene bilaterale handelsbetrekkingen. Inzake de export van de handelspartners naar het doelwit,
werd geen significantie vastgesteld. De import van goederen uit het doelwit naar derde landen, wordt
wel gekenmerkt door een negatieve significante coëfficiënt van -0.17***. De studie van Askari et al
(2003a) sluit gedeeltelijk aan bij de bevindingen van Hufbauer et al. De coëfficiënten voor sommige
jaren zijn zowel voor Japanse als de Europese steekproeven significant, wat aangeeft dat ook de Askari-
studie een gedeeltelijk effect vindt van selectieve sancties op derde landen. Caruso (2003) vindt echter
geen significant effect op de G7-economieën. We kunnen dus stellen dat volgens de literatuur,
selectieve sancties geen geaggregeerde impact hebben op de doeleconomie. Dit type sancties oefent
echter wel een gedeeltelijk negatieve invloed uit op de handelsbetrekkingen tussen het doelwit en
haar andere handelspartners.
Dit beeld wijzigt indien we het effect van brede handelsembargo’s bekijken. Alle econometrische
studies vinden hierbij significante resultaten. Verwonderlijk is dit niet, aangezien het doel van dit type
sanctie is om zoveel mogelijk schade aan te richten aan een doeleconomie (Askari et al, 2003a).
Hufbauer et al (2007) vindt desbetreffende een significant effect van -1.81*** op de totale bilaterale
handel. Voor de export naar doellanden, wordt een coëfficiënt verkregen van -1.86***. De import
komende uit doellanden, wordt gekenmerkt door een effect van -1.77***. Ook Caruso (2003) vindt
een significant effect van -0.89*** voor brede embargo’s. De Askari-studie bevestigd de trend en vindt
significante coëfficiënten voor de bilaterale handel van alle steekproeven op het 1% - niveau. Bij de
steekproef bestaande uit voormalige planeconomieën, variëren deze tussen -0.96*** en -
3.48***. Ook voor de export van de VS naar de doeleconomie ontstaat eenzelfde beeld. Alle
coëfficiënten zijn significant negatief variërend van -0.67*** tot -2.25***. De coëfficiënten voor de
import uit verschillende doellanden zijn significant en nemen verschillende malen waarden aan hoger
dan -2.5***. Indien we nu naar het effect kijken van brede handelsembargo’s op derde landen, dan
bekomen we een gemengd beeld. De studies van Hufbauer et al en Askari et al vinden een duidelijke
positieve correlatie, Caruso echter vindt een negatieve relatie. Volgens Hufbaur et al resulteren brede
sanctieregimes in een positieve relatie van 0.33** bij bilaterale handel. De export naar het doelwit
krijgt een boost van 0.44*** en de import uit de doeleconomie stijgt met 0.65***. Ook Askari et al
bevestigt deze vaststelling. Zowel voor de handel met de EU als met Japan worden positieve
coëfficiënten gevonden. Caruso stelt echter nog steeds een negatieve relatie van -0.71*** vast bij de
G7-economieën. Deze studie vindt geen positief handelseffect.
51
Nu zullen we het economisch effect en de gecreëerde schade differentiëren naar de verschillende
sanctie-instrumenten. Zo willen we de individuele impact van de instrumenten bepalen. Enkel de
Hufbauer-studie hanteert deze methode. Zij maken een onderscheid tussen financiële sancties en
export - en importsancties. We kunnen nagaan wat het effect is als deze individueel of gezamenlijk
worden ingezet. Hierbij zullen we opnieuw controleren welke impact er ontstaat voor de doellanden
en de derde-handelspartners. Financiële sancties behalen geen significantie bij de totale bilaterale
handel (-0.13). Ook voor export naar de doeleconomieën (-0.27), en import vanuit deze landen (0.00)
wordt geen significantie gevonden. Dit wijzigt indien we kijken naar de impact op de handel met derde
landen. Hier hebben financiële sancties een negatief effect van -0.36***. Ook voor de export is er nu
een effect van -0.33***. Dit type sanctie heeft ook een negatieve invloed van -0.31*** op het
importniveau. Cortright en Lopez (2002) wijzen erop dat financiële sancties de nodige deviezen en
liquiditeiten ontzeggen om handel te kunnen voeren met andere landen. Ook de gecoördineerde inzet
van financiële - en exportsancties behaalt weinig significantie voor de handelsrelatie tussen de doel -
en de zendeconomie. Voor de totale bilaterale handel wordt zelfs een positieve coëfficiënt bekomen.
Ook voor de export is dit het geval, 0.60*. De import is eveneens insignificant (0.12). Dit wijzigt niet
indien we naar de impact op derde landen kijken. Enkel voor de bilaterale handel wordt -0.08*
gevonden. Het effect op de export en import is niet significant. De sterkste impact wordt echter
bekomen door een gezamenlijke inzet van financiële sancties, export - en importsancties. Elke
coëfficiënt behaalt significantie. Voor de totale bilaterale handel tussen de doeleconomie en de zender
is dit -2.77***. Voor de export tussen beide vindt men -2.30***. Voor de import wordt -3.25***
bekomen. Dit effect zet zich door naar derde landen, maar krijgt hier een ander teken. Die
tekenwijziging duidt op een verhoogd handelspatroon tussen de doeleconomie en overige
handelspartners bij brede handelsembargo’s. Voor de totale bilaterale handel is dit 0.18*. Het
exportkanaal naar de doeleconomie krijgt een boost van 0.37***. Voor de import vanuit de
doeleconomie wordt geen significantie vastgesteld. Een voorzichtige interpretatie zou kunnen zijn dat
een dergelijk breed sanctieregime vooral een substitutie van de weggevallen goederenstroom
initieert, en in mindere mate een heroriëntatie van de export van de doeleconomie. Dit kan echter niet
verklaren waarom wel een significant importeffect van 0.65*** wordt bekomen, indien niet
gedifferentieerd wordt volgens sanctie-instrumenten. We moeten vaststellen dat het differentiëren
naar de individuele impact van sanctietypes nog te weinig onderzocht is, om werkelijk robuuste
conclusies te kunnen trekken.
52
4. Impact van de Wederzijdse Sancties op De Russische en Europese
Economieën
Hier zullen we nagaan welke impact de wederzijdse sanctiemaatregelen hebben op de Russische en
Europese economieën. Het doel is om concrete volatiliteit in de macro-economische variabelen te
observeren en te analyseren. De focus zal liggen op de Europees-Russische bilaterale handel, het
prijseffect voor beide economieën, het effect op de Russische derde-handelspartners en de potentiële
politieke schok voor de Russische maatschappij. De exogene sanctieschok deed zich voor in het begin
van Q3 2014, we verwachtten dan ook een impact te zien vanaf Q3 2014, die zich duidelijk doorzet
naar Q4 2014 en Q1 2015. We bekijken telkens data voor en na de schok. We zullen dit telkens doen
voor een korte (kwartaal, maandelijks) en een langere termijn. Door de hoge actualiteitswaarde van
de gevalsstudie, zullen vele interpretaties zich niet verder dan het louter indicatieve strekken. Maar
het geeft wel een idee van de actieve economische wetmatigheden achter de wederzijdse sancties. Dit
onderzoek maakt gebruik van de meest recente data.
4.1 Bespreking van de Wederzijdse Sanctiemaatregelen
Sinds maart 2014 sanctioneerde de Europese Unie in toenemende mate Russische entiteiten en
personen (EU, 2015a, 2015b, 2015c). De annexatie van de Krim in Oekraïne, en de hoogstwaarschijnlijk
directe militaire interventie van Russische troepen in Oost-Oekraïne vormde de directe aanleiding voor
de Europese sancties. De sanctiemaatregelen omvatte eerst uitsluitend selectieve instrumenten als
diplomatieke sancties, financiële bevriezingen en personenverkeerbeperkingen. Echter het neerhalen
van vlucht MH 17 en de vele Europese slachtoffers, luidde een schaalvergroting in van het conflict en
de Europese Raad van Ministers besliste hierop in juli en september 2014, om economische sancties
te implementeren op de Russische Economie. Deze economische sancties bestaan uit kapitaal- en
financieringsrestricties voor de Russische staatsbanken: Sberbank, VTB, Gazprombank,
Vnesheconombank (VEB), Rosselkhozbank; de drie grootste Russische energiespelers: Rosneft,
Transeft, Gazprom Neft; en negen economisch belangrijke wapenproducenten, onder meer:
Kalashnikov, Tula, Sirius. Ook werd een totaal handelsembargo ingesteld op de wapenhandel, een
exportverbod op specifieke goederen voor militair gebruik en de toegang tot gevoelige technologieën
en diensten voor de olieproducerende industrie werd ontzegd. Er werden tevens visumrestricties en
activabevriezingen opgelegd voor politieke vertrouwelingen van de Russische president Poetin. Deze
personen worden ervan verdacht een sleutelrol te spelen in de Russische interventie in Oekraïne
(Council of Europe, 2014d; EU, 2015c). Het Europese sanctiebeleid zit qua samenstelling, op een
continuüm tussen de in de literatuur geïdentificeerde selectieve sancties en bredere
handelsembargo’s (Cortright & Lopez, 2002). De kapitaal- en financieringsrestricties zorgen nl. voor
een breder economisch effect dan de selectieve maatregelen. Zo is de Russische centrale bank op grote
schaal liquiditeiten gaan verstrekken aan de noodlijdende Russische bancaire instellingen (Bloomberg,
22/03/2015). Ook lijken de sancties enkele macro-economische effecten die de Russische economie in
recessie duwen, te versterken (Eyler, 2015). Het politieke objectief van het Europese sanctiebeleid
bestaat uit de implementatie van de Minsk Akkoorden, een stopzetting van de vermeende Russische
interventie en ondersteuning aan de Oost-Oekraïense opstand en het bestraffen voor de annexatie
van de Krim. De economische sancties voor Rusland werden op 19 juni 2015 verlengd tot 31 januari
2016, in het kader van het uit te voeren Minsk-akkoord en de desinformatie van Russische media
omtrent het conflict (Council of Ministers, 2015d).
53
Een reactie van de Russische autoriteiten bleef niet uit (EU, 2014a, 2015b). Zij hebben tegensancties
getroffen t.a.v. de EU als vergelding voor het Europese sanctiebeleid. De Russische sancties bestaan
uit een volledig importembargo op alle landbouwproducten en voedsel afkomstig uit de Europese
markt (Duma, 13/08/2014). Dit embargo is sinds 8/08/14 van kracht en zal naar alle waarschijnlijkheid
voor zes maanden verlengd worden (Euractiv, 23/06/2015). Gezien de structuur van het embargo, de
aard van de goederen en de inelastische vraag, behoort dit type sanctioneren tot een breed
handelsembargo. Het politieke objectief achter de Russische sancties is echter onduidelijk. De sancties
lijken veeleer vergeldingsmaatregelen om het Europese sanctiebeleid te bestraffen (Askari et al,
2003a).
4.2 Bilaterale Handel
We zullen eerst het effect nagaan op de bilaterale Europees-Russische handel. We zullen kijken wat de
impact is op de bilaterale handelsdata, of de handelsreductie zich enkel beperkt tot de geviseerde
goederencategorieën en wat het prijseffect is voor de door het importembargo geviseerde goederen.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
Eerst behandelen we de data aan Europese zijde. In figuur 4.1 zien we een duidelijke kwartale daling
van de Europese export naar de Russische Economie, die bijzonder sterk is in Q1 2015. Dit volume-
effect zet zich vanaf Q3 2015 in, wat overeenkomt met het tijdstip van de exogene schok van de
sancties. De export reduceerde met 15% tussen Q3 en Q4 2014, en met 37% tussen Q4 2014 en Q1
2015. Dit resulteert in een exportreductie van 47%, wanneer we het kwartale exportniveau vergelijken
voor en na de sancties. De Russische importsancties en de Russische laagconjunctuur sinds Q2 2014
laten zich duidelijk merken. Dit wordt bevestigd indien we een langere tijdshorizon aanhouden. De
totale exportreductie tussen 2013-2014 bedraagt 14%.
5 000
10 000
15 000
20 000
25 000
30 000
35 000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.1 EU-Rus Export Q2 2014-Q1 2015 (miljoen dollar)
54
Bron: Eurostat, (2015).
De exportdata voor 2015 zijn nog niet beschikbaar, daarom maken we in figuur 4.3 gebruik van een
OESO schatting die de totale bilaterale handel berekent tussen Europa en Rusland. Deze bevestigd de
afwijking van het handelspatroon sinds 2014, en toont dat het handelsvolume zich pas in 2016 terug
op het ex ante handelsniveau zal bevinden.
Bron: OECD (2015), Trade in Goods and Services Forecast (indicator).
We zien in fig. 4.4 echter ook een effect op de Europese goederenimport uit Rusland. Dit is een
theoretisch paradoxaal effect gezien de selectieve aard van de sancties, waarbij enkel goederen en
technologie uit de energie- en de wapenindustrie worden geviseerd.
20 000
40 000
60 000
80 000
100 000
120 000
140 000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.2 EU-Rus Export 2010-2014 (miljoen dollar)
20 000
40 000
60 000
80 000
100 000
120 000
140 000
160 000
180 000
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Fig. 4.3 EU-Rus Totaal Handelsvolume in Goederen en Diensten 2010-2016
(miljoen dollar)
55
Bron: IMF (DOTS), (2015).
De daling bedraagt 17% tussen Q3 en Q4 2014, 25% tussen Q4 2014 en Q1 2015, en een reductie van
44% tussen Q2 2014 en Q1 2015. in fig. 4.5 wordt dit effect duidelijk wanneer we een langere
tijdshorizon aanhouden. De reductie tussen 2013 en 2014 bedroeg 12%. Dit is een vreemd gegeven
gezien de Europese economie sinds 2013 terug een lichtte groei vertoont (Eurostat, 2015). Deze
importreductie lijkt veroorzaakt door de politieke tumult in Oekraïne, het sanctiebeleid en de gedaalde
olievraag door de langdurige Europese stagnatie (CBR, 2015; Eurostat, 2015). De economische sancties
t.a.v. Rusland lijken een beperkte spillover te vertonen naar de Europese import. Dit effect wordt
duidelijker wanneer we hieronder differentiëren naar goederencategorieën.
Bron: Eurostat, (2015).
Nu zullen we de export en import differentiëren volgens de SITC productcategorieën, om de impact op
de verschillende goederen na te gaan. Normaliter zal het effect voor de Europese export het sterkst
zijn voor de SITC 0+1-categorie. Hieronder bevinden zich de landbouwproducten die door de Russische
autoriteiten van de markt werden geweerd.
10 000
20 000
30 000
40 000
50 000
60 000
70 000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.4 EU-Rus Importhoeveelheid Q2 2014-Q1 2015
(miljoen dollar)
50 000
70 000
90 000
110 000
130 000
150 000
170 000
190 000
210 000
230 000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.5 EU-Rus Importhoeveelheid 2010-2014 (miljoen dollar)
56
Bron: Eurostat, (2015).
De exogene schok voor de Europese landbouwproducten deed zich voor vanaf augustus 2014. De
eerste drie maanden heeft het embargo weinig effect. De schok zich laat zich pas gelden vanaf 2014
M10 en bereikt haar hoogtepunt op 2015 M01. De daling van de handelsbalans tussen M08 2014 en
M1 2015 bedraagt 60%. Wanneer we enkel differentiëren naar voedsel- en veeproducten bekomen
we een analoog resultaat. Het exportoverschot vertoont een sterke daling.
Bron: Eurostat, (2015).
De handelsreductie tussen M10 2014 en M01 2015 bedraagt 58%. We kunnen dan ook stellen dat het
Russische importembargo een duidelijk voelbare impact heeft op de Europese landbouwsector. De
Russische markt is daarenboven goed voor 4,2% van de totale Europese landbouwexport (Europese
Commissie, 03/09/2014; Eurostat, 2015). Wanneer we een langere tijdsreeks aanhouden, wordt dit
effect evident. De exportdaling voor SITC 0+1 goederen tussen 2013 en 2014 bedraagt 24%.
100150200250300350400450500550
Fig. 4.6 EU-Rus Handelsbalans M08 2014-M05 2015 SITC 0+1: Voedsel, Drank, Tabak
(miljoen dollar)
50
100
150
200
250
300
350
Fig. 4.7 EU-RUS Handelsbalans M08 2014-M05 2015 SITC 0+1: Voedsel en Vee
(miljoen dollar)
57
Bron: Eurostat, (2015).
We zullen nu nagaan of er een evolutie is voor de andere productcategorieën. Eerst analyseren we de
algemene Europese handelsbalans, daarna de Europese importdata.
Bron: Eurostat, (2015).
Wanneer we naar de geaggregeerde data kijken, zien we een negatief effect op de handelsbalans voor
SITC 5 (chemicaliën), 7 (machines en transportmiddelen) en 6+8 (overige gefabriceerde goederen). We
zien een positieve evolutie voor SITC 3 (energieproducten). Deze positieve evolutie is het gevolg van
de sterk gedaalde olieprijs en de reductie in de macro-economische vraag naar olie- en
energieproducten. Goederen onder SITC 2+4 (grondstoffen) vertonen geen impact, Rusland heeft dan
2 000
3 000
4 000
5 000
6 000
7 000
8 000
9 000
10 000
11 000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.8 EU-RUS Export SITC 0+1 2010-2014 (miljoen dollar)
-14 000
-12 000
-10 000
-8 000
-6 000
-4 000
-2 000
0
2 000
4 000
6 000 Fig. 4.9 EU-Rus Handelsbalans Overige Productcategorieën M08 2014-M01 2015 (miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 3 SITC 5 SITC 6+8 SITC 7
58
ook een sterk comparatief voordeel in de grondstoffenproductie. Om het effect beter na te gaan, laten
we in grafiek 4.10 de categorie SITC 3 achterwege.
Bron: Eurostat, (2015).
Hier kan men duidelijk een schok waarnemen die simultaan voorkomt met de sanctieschok op
goederen van de SITC 0+1-categorie. De daling zet zich in vanaf M10 2014 en stabiliseert zich bij M01
2015. De daling is het sterkst voor SITC 7 (machines en transportmiddelen) en houdt een reductie in
van 48% tussen augustus 2014 en januari 2015. De vraag is of er sprake is van een spillover-effect van
het handelsembargo naar niet geviseerde goederen, of de reductie simpelweg het gevolg is van de
sterke stagnatie van de Russische conjunctuur sinds Q3 2014. Daarom zullen we naar data voor 2010-
2014 kijken.
Bron: Eurostat, (2015).
-1 000
0
1 000
2 000
3 000
4 000
5 000
Fig. 4.10 EU-Rus Handelsbalans SITC 2+4, 5, 6+8, 7.M08 2014-M05 2015
(miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 5 SITC 6+8 SITC 7
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
70000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.11 EU-Rus Export SITC 2+4, 3, 5, 6+8, 72010-2014
(miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 3 SITC 5 SITC 6+8 SITC 7
59
We differentiëren in fig. 4.12 voor SITC 3 en 2+4 om de data duidelijker te analyseren.
Bron: Eurostat, (2015).
We zien duidelijk dat er zich al in 2013 een daling inzette, deze daling loopt gelijktijdig met de
vertraagde Russische groei van 1,34% in 2013 (OECD, 2015). Zo daalde de export voor SITC 2+4, 3, 5,
6+8, 7 met 4% tussen 2012 en 2013, en met 12% tussen 2013 en 2014. De sancties lijken dit proces
vanaf Q3 2014 te versterken en dus een indirect spillovereffect te hebben. Indien we kijken naar
Europese importdata zien we geen significant effect. De reductie in SITC 3 (energieproducten) wordt
verklaard door de langdurige stagnatie van de Europese economie.
Bron: Eurostat, (2015).
0
500
1000
1500
2000
2500
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.12 EU-Rus Export SITC 2+4, SITC 3, 2010-2014
(miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 3
0
50000
100000
150000
200000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.13 EU-Rus Import SITC 2+4, 3, 5, 6+8, 7 2010-2014
(miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 3 SITC 5 SITC 6+8 SITC 7
60
Bron: Eurostat, (2015).
Nu zullen we impact bekijken aan Russische zijde. Vooral het importembargo moet duidelijk zichtbaar
zijn in de Russische importdata.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
Er treed een duidelijk effect op voor de Russische export in de kortetermijndata. De export daalt met
14% tussen Q3 en Q4, en met 28% tussen Q4 2014 en Q1 2015. Dit is een theoretisch onverwacht
effect, gezien de selectieve aard van de Europese sancties en de lichtte groei van de Europese
economie (Eurostat, 2015).
0
5000
10000
15000
20000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.14 EU-Rus Import SITC 2+4, 5, 6+8, 72010-2014
(miljoen dollar)
SITC 2+4 SITC 5 SITC 6+8 SITC 7
10 000
20 000
30 000
40 000
50 000
60 000
70 000
80 000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.15 Rus-EU Export 2014-2015(miljoen dollar)
61
Bron: IMF (DOTS), CBR, UNCOMTRADE 2012 (2015).
Tussen 2010 en 2013 vindt geen reductie plaats. Tussen 2013 en 2014 treed een exportdaling op van
8,7%. Dit lijkt ons moeilijk verklaarbaar door de Russische economische stagnatie, dit duidt in de
richting van een spillovereffect.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
De Russische import voor 2014-2015 vertoont een soortgelijk effect. Dit is een duidelijk gevolg van het
importembargo en de stagnatie van de Russische economie in Q1 2015 (OECD, 2015).
50 000
100 000
150 000
200 000
250 000
300 000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.16 Rus-EU Export 2010-2014(miljoen dollar)
5 000
10 000
15 000
20 000
25 000
30 000
35 000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.17 Rus-EU Import 2014-2015(miljoen dollar)
62
Bron: IMF (DOTS), (2015).
De vraag die zich stelt, is welk prijseffect het embargo heeft gehad op de Europese en Russische
economieën. Theoretisch kunnen we verwachten dat er een prijsstijging plaatsvond in de Russische
economie en een prijsdaling in de Europese economie. We kijken hierbij expliciet naar de
gesanctioneerde SITC 0+1-categorie (Caruso, 2003; Eyler, 2007).
Bron: Eurostat, (2015).
We zien voor de Europese economie het theoretisch verwachtte effect van een prijsdaling,
weerspiegeld als desinflatie van de voedselprijzen voor de periode juli 2014 tot april 2015. Deze daling
staat in verhouding tot het prijspeil van dezelfde maand in 2013 (M-12). Wanneer we de
voedselprijswijziging vergelijken met het algemene prijspeil, dan zien we dat deze afwijkt en
gekenmerkt worden door een sterkere desinflatie van gemiddeld -0,4% voor de beschouwde
maanden. Het gemiddeld maandelijkse inflatieniveau voor de EU-28 evolueerde met +0,1% voor
diezelfde periode (Eurostat, 2015).
20 000
40 000
60 000
80 000
100 000
120 000
140 000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.18 Rus-EU Importhoeveelheid 2010-2014(miljoen dollar)
-1,20%
-1,00%
-0,80%
-0,60%
-0,40%
-0,20%
0,00%
0,20%
0,40%
0,60%
Fig. 4.19 HICP Procentuele Voedselprijswijziging M-12 EU-28
63
Bron: Eurostat, (2015).
Ook in de Russische economie zien we het theoretisch verwachtte effect, echter in de andere richting.
De goederen die onder het importembargo vallen, tonen een duidelijke prijsstijging en een versnelling
vanaf Q3 2014. Deze prijzen worden vergeleken t.a.v. Q4 2013.
Bron: Rosstat, (2015).
We zien een duidelijke stijging voor de algemene voedselprijzen, met de grootste stijging in Q4 2014,
die bedroeg toen 15,7%. De gemiddelde stijging voor Q2 en Q3 2014 bedroeg 11,75%. Dit valt samen
met het moment waarop het embargo voor een duidelijke reductie zorgde in de voorraad aan
Europese landbouwproducten. De vraag die zich opdringt is of een potentiële handelsdifferentiatie,
bijdroeg aan dit stijgende prijspeil, door de inherent duurdere goederenprijzen en handelskosten die
gepaard gaat met handelsdifferentiatie (Cortrigh & Lopez, 1995). Het stijgende prijspeil is duidelijk
observeerbaar voor de volgende goederen in grafiek 4.22.
-0,60%
-0,40%
-0,20%
0,00%
0,20%
0,40%
0,60%
Fig. 4.20 HICP Procentuele Algemene prijswijziging M-12 EU-28
0,00%
20,00%
40,00%
60,00%
80,00%
100,00%
120,00%
140,00%
Q1 2014 Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014
Fig. 4.21 Percentagestijging Voedselprijzen Rusland 2014
Voedselprijzen Vlees en Gevogelte Vis Melk en Zuivelproducten Groenten
64
Bron: Rosstat, (2015).
Dergelijke prijsstijging was niet van toepassing op goederen die niet onder het Russische
importembargo vielen. De algemene prijsstijging voor de overige productcategorieën bedroeg 8,1% in
Q4 2014 (Rosstat, 2015). De sterke wisselkoersdevaluatie creëerde tevens een opwaartse druk op alle
overige goederen, doch niet zo sterk. Het welvaartseffect van het importembargo in Rusland, is dat
het economische surplus voor de interne producten wordt verhoogd, en voor de consumenten wordt
verlaagd. Het zijn de Russische consumenten die de last van het embargo dragen. In de Europese
economie is het welvaartseffect omgekeerd, hier daalt het economisch surplus voor de producten en
stijgt het voor de Europese consumenten (Eyler, 2007; Hufbauer et al, 2007).
Bron: Rosstat, (2015).
0,00%
50,00%
100,00%
150,00%
200,00%
Q1 2014 Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014
Fig. 4.22 PercentagestijgingSpecifieke Goederen Rusland 2014
Boter Appels Suiker Varkensvlees Witte kool
96,00%
98,00%
100,00%
102,00%
104,00%
106,00%
108,00%
110,00%
Q1 2014 Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014
Fig. 4.23 Prijsniveau (%)Overige Goederen Rusland 2014
65
Bron: IMF (PGI), (2015).4
4.3 Effect op Derde-Handelspartners
Vervolgens zullen we kijken of er een handelsdifferentiatie ontstaat tussen het gesanctioneerde land
en haar derde-handelspartners. Deze heroriëntatie kan er mogelijk toe leiden dat de economische
effecten van de sancties worden afgezwakt en het doelwit op lange termijn strategische baten bekomt
(Askari et al, 2003a). We zullen zowel de export- als importdata analyseren. De dataset bestaat uit de
Balkanlanden, B(R)IC en Turkije, en het Gemenebest van Onafhankelijke Staten (GOS). De Balkan- en
de GOS-landen zijn traditionele invloedzones van Rusland en de B(R)IC-economieën aangevuld met
Turkije, zijn de grootste alternatieve leveranciers die als export- en importsubstituten kunnen
fungeren. De Russische economie ging vanaf Q3 2014 in recessie. Indien we ondanks die recessie,
stijgende import- en exportniveaus waarnemen, kunnen we concluderen dat er een positief
handelseffect optreed. Vanaf Q1 2015 was de recessie echter zodanig hevig, dat zij inherent tot
gereduceerde import- en exportvolumes leidde (OECD, 2015).
Eerst zullen we de invloed van sancties nagaan op de handelsbetrekkingen tussen Rusland en de
Balkanlanden. Voor Kosovo was geen data beschikbaar, dit land werd niet opgenomen. We analyseren
eerst exportdata en gaan daarna over naar de importzijde.
4 Voor de impact op de algemene Russische macro-economische indicatoren, zie appendix.
0,00%
2,00%
4,00%
6,00%
8,00%
10,00%
12,00%
14,00%
16,00%
18,00%
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015 Q2 2015
Fig. 4.24 Inflatieniveau Rusland 2014-2015
66
Bron: IMF (DOTS), (2015).
In fig. 4.26 desaggregeren we de data om het effect voor Albanië, Macedonië en Montenegro (AMM)
beter te observeren.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
0
50
100
150
200
250
300
350
400
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.25 Rus-Balkan Export 2014-2015(miljoen dollar)
Albanië Bosnië - Herzegovina Macedonië Montenegro Servië
0
5
10
15
20
25
30
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.26 Rus-AMM Export 2014-2015(miljoen dollar)
Albanië Macedonië Montenegro
67
In fig. 4.27 worden de handelsrelaties door een langere tijdsreeks weergegeven. Hier ontbreekt echter
de data voor Macedonië.
Bron: IMF (DOTS), CBR, UNCOMTRADE 2012, (2015).
De Russische export stijgt vanaf Q3 2014 enkel voor Servië en Macedonië. Dit gebeurt niet voor de
andere Balkanlanden. We zien dus een positief handelseffect voor deze twee landen. Tussen Q3 en Q4
2014 steeg de export voor Servië met 37%, voor Macedonië was dit 28% In bijna alle landen doet zich
wel een exportreductie voor vanaf Q1 2015, dit is de invloed van de Russische stagnatie en de
economische sancties.
We zullen nu kijken of er een importeffect zich manifesteert tussen Rusland en de Balkaneconomieën.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
0
200
400
600
800
1000
1200
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.27 Rus-Balkan Export 2010-2014(miljoen dollar)
Albanië Bosnië - Herzegovina Montenegro Servië
0
50
100
150
200
250
300
350
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.28 Rus-Balkan Importhoeveelheid 2014-2015(miljoen dollar)
Albanië Bosnië - Herzegovina Macedonië Montenegro Servië
68
Bron: IMF (DOTS), CBR, UNCOMTRADE 2012 (2015).
We kunnen vrij zeker stellen dat Rusland haar weggevallen importhoeveelheden niet heeft
gesubstitueerd via de Balkanmarkten in de beschouwde periode. Enkel voor Albanië was er een
positief importeffect van 14,8%. Ondanks het feit dat de Russische autoriteiten aangaven dat zij de
Servische markt als substituut wilden gebruiken voor de weggevallen import, zien we hier geen stijging
(Europese Commissie, 03/09/2014). Vanaf Q4 2014 is er een duidelijke importreductie over alle
landen.
Vervolgens bekijken we het effect voor de dataset van Brazilië, Indië, China en Turkije. Turkije werd
expliciet opgenomen in de dataset omdat Rusland bij de implementatie van het importembargo had
aangegeven ook Turkije als alternatieve markt te willen gebruiken (Europese Commissie, 03/09/2014).
Eerst bekijken we de export en vervolgens de import.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
0
200
400
600
800
1000
1200
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.29 Rus-Balkan Import 2010-2014(miljoen dollar)
Albanië Bosnië - Herzegovina Montenegro Servië
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.30 Rus-BICTA Export 2014-2015 (miljoen dollar)
Brazilië India China Turkije Argentinië
69
We desaggreren de data verder in fig. 4.31.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
Bron: IMF (DOTS), CBR, (2015).
We zien een duidelijk positief exporteffect voor India en Argentinië in Q4 2014. Voor India is dit een
significante stijging van 85% t.a.v. Q2 2014, en voor Argentinië een stijging van 104% t.a.v. Q2 2014.
Vanaf Q1 2015 verdwijnt dit effect. Ook hier treed een positief handelseffect op.
0
500
1000
1500
2000
2500
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.31 Rus-BIA Export 2014-2015 (miljoen dollar)
Brazilië India Argentinië
0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
35000
40000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.32 Rus-BICTA Export 2010-2014 (miljoen dollar)
Brazilië India China Turkije Argentinië
70
We zullen nu de importzijde analyseren voor de BICT-landen.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
In fig. 4.34 desaggregeren we de data voor Brazilië, India, Argentinië en Turkije (BIAT).
Bron: IMF (DOTS), (2015).
We zien een importstijging met Brazilië, India en Argentinië vanaf Q3 2014. Voor Brazilië is dit een
stijging van 53%, voor India 12% en voor Argentinië 22% t.a.v. Q2 2014. Vanaf Q1 2015 verdwijnt deze
tendens. Uit de data blijkt dus een gedeeltelijk import substitutie-effect met deze economieën. Dit zijn
landen die over een grote landbouwsector beschikken, dit zou een indicatie kunnen zijn dat Rusland
zich tot deze landen wendt om de weggevallen SITC 0+1 goederen te substitueren. Data voor deze
handelsstromen zijn echter nog niet beschikbaar.
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.33 Rus-BICT Import 2014-2015 (miljoen dollar)
Brazilië India China Turkije Argentinië
0
500
1000
1500
2000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.34 Rus-BIAT Import 2014-2015 (miljoen dollar)
Brazilië India Argentinië Turkije
71
Bron: IMF (DOTS), CBR, (2015).
Als laatste zullen we de impact analyseren op de handelsbetrekkingen tussen Rusland en de GOS-
landen. Zoals voorheen komen eerst de export- en hierna de importdata aan bod. De Russische
overheid wenste Oezbekistan en Azerbeidzjan als substitutiemarkten te gebruiken (Europese
Commissie, 03/09/2014).
Bron: IMF (DOTS), (2015).
0
10000
20000
30000
40000
50000
60000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.35 Rus - BICT Import 2010-2014 (miljoen dollar)
Brazilië India China Turkije Argentinië
0
1000
2000
3000
4000
5000
6000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.36 Rus-GOS Export 2014-2015 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Wit-Rusland
Kazachstan Kirgizië Moldavië
Tadjikistan Turkmenistan Oezbekistan
72
In fig. 4.37 desaggregeren we de data verder.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
Bron: CBR, IMF (DOTS), UNCOMTRADE 2012, (2015).
We zien een duidelijk positief exporteffect voor de kleinere economieën van de GOS tussen Q3 en Q4
2014. Vooral de exportstijging naar Turkmenistan, Moldavië en Kirgizië is opmerkelijk. Het totale
exportvolume met deze landen steeg in Q4 2014 met 62% t.a.v. Q2 2014. Ook hier zien we vanaf Q1
2015 een neerwaartse evolutie.
0
200
400
600
800
1000
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig 4.37 Rus-AAKMTTO Export 2014-2015 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Kirgizië Moldavië
Tadjikistan Turkmenistan Oezbekistan
0
5000
10000
15000
20000
25000
30000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.38 Rus-GOS Export 2010-2014 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Wit-Rusland
Kazachstan Kirgizië Moldavië
Tadjikistan Turkmenistan Oezbekistan
73
Nu zullen we de importniveaus bekijken.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
In fig. 4.40 desaggregeren we de data verder.
Bron: IMF (DOTS), (2015).
Analoog aan de export, zien we een soortgelijke evolutie voor de importhoeveelheid. De importstijging
manifesteert zich tevens bij de kleinere GOS-economieën. Het totale importvolume met Armenië,
Azerbeidzjan, Kirgizië en Tadzjikistan steeg in Q4 met 18% t.a.v. Q2 2014. Rusland heeft hiermee een
gedeelte van haar import gesubstitueerd. Dit effect verdwijnt terug vanaf Q1 2015.
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.39 Rus-GOS Import 2014-2015 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Wit-Rusland Kazachstan
Kirgizië Moldavië Tadjikistan Oezbekistan
0
50
100
150
200
250
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015
Fig. 4.40 Rus-AAKT Import 2014-2015 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Kirgizië Tadjikistan
74
Bron: CBR, IMF (DOTS), UNCOMTRADE 2012, (2015).
4.4 Politieke Effecten en het Transmissiekanaal
De cruciale vraag is hoe het transmissiekanaal opereert in de Russische maatschappij. En of er een
politiek effect merkbaar is en wat de richting van dit effect is. Aangezien het Russische politieke
systeem in de politiek wetenschappelijke literatuur wordt aanzien als een illiberale democratie, zullen
we kijken naar data omtrent de goedkeuring van het politieke regime door de Russische bevolking
(Hague & Harrop, 2013). We willen weten of er sprake is van een nationalistisch effect zoals
beschreven door Galtung (1967) en weergegeven als een duidelijke goedkeuring t.a.v. het
presidentschap van Vladimir Poetin, of er een duidelijke afkeuring werd gecreëerd voor de acties van
de Russische president, weergegeven als een negatieve evaluatie van de president door de publieke
opinie. De doelstelling van sancties is om een afkeuringseffect te creëren en zo politieke desintegratie
te veroorzaken tussen de bevolking en de politieke leiders (Askari et al, 2003a). Volgens Allen (2008)
is de cruciale variabele om de werking van het transmissiekanaal te verklaren, het politieke regime in
een doelland. Waarbij autoritaire regimes de kans op politieke oppositie en protesten verlagen door
de hoge mate van repressie. We zullen nagaan of dit effect zich voordoet in de data. De mate van
goedkeuring van de Russische president Poetin door de bevolking, zal als indicator dienen omdat de
gecentraliseerde structuur van het Russische politieke systeem onmiskenbaar Vladimir Poetin als
leider identificeert. We doen hierbij beroep op het Levada Center, een van de weinige onafhankelijke
pollinstellingen.
0
2000
4000
6000
8000
10000
12000
14000
16000
2010 2011 2012 2013 2014
Fig. 4.41 Rus-GOS Import 2010-2014 (miljoen dollar)
Armenië Azerbeidzjan Wit-Rusland
Kazachstan Kirgizië Moldavië
Tadjikistan Turkmenistan Oezbekistan
75
Bron: Levada Center, (2015).
We zien geen enkel negatief effect van de economische sancties t.a.v. de goedkeuring van de politieke
figuur van Vladimir Poetin. Integendeel, sinds het assertieve Russische buitenlandse beleid in Oekraïne
(november 2013), is er een sterke stijging van de populariteit van Poetin. De populariteit steeg van een
ultiem laagtepunt in november 2013 (61%), naar een ongekende hoogte van 87% in juli 2015. In juni
2015 was 46% van de bevolking overtuigd dat de Europese sancties gericht waren tegen de ganse
Russische bevolking, 66% was overtuigd dat zij als doel hadden om Rusland te verzwakken en te
vernederen en 70% vond dat het Russische buitenlandse beleid moest worden verder gezet en de
sancties worden genegeerd (Levada Center, 08/03/2015). De Economische sancties lijken in het geval
van Rusland niet het politieke objectief te bereiken die de Europese landen vooropstellen. We zien een
eerder nationalistische reflex, en een grotere steun voor het beleid van president Poetin (Galtung,
1967). De bevindingen lijken overeen te stemmen met het onderzoek van Allen (2008), Lektzian en
Souva (2007) en Folch en Wright (2010). Deze onderzoeken wijzen uit dat er een lagere kans is op
politieke desintegratie bij autoritaire regimes zoals Rusland. De kans tot beleidswijziging is het laagst
bij eenpartijsystemen en militaire dictaturen. Het Russische politieke systeem bevindt zich ergens
tussenin, Poetin’s innerlijke kring is opgebouwd uit oligarchen die hun vermogen vergaard hebben
d.m.v. coöperatie met de Russische president, en uit de conservatieve nationalistische legertop
(Coolsaet et al, 2014).
Conclusie
Het sanctiebeleid heeft een duidelijke impact op de Russisch-Europese handelsbetrekkingen, zowel
aan Russische als aan Europese zijde, en zowel op import- als op exportvlak. We zien een duidelijke
reductie van de Europese export naar Rusland t.g.v. het importembargo. Ook de Europees-Russische
import vertoont enigszins verrassend een volumedaling. Er lijkt dan ook een spillovereffect te
ontstaan. Askari et al (2003a) wijzen op het belang van bedrijvenvertrouwen als basis om
internationale handel te voeren. Wanneer we de resultaten differentiëren naar de gesanctioneerde
productcategorie SITC 0+1, zien we een duidelijke impact van de exogene schok op de Europese
landbouwproducten. De export voor 2014 reduceerde met 24% t.a.v. 2013. Ook voor de overige
productcategorieën zien we een effect die resulteert in een minder voordelige Europese
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%n
ov/
13
de
c/1
3
jan
/14
feb
/14
mrt
/14
apr/
14
mei
/14
jun
/14
jul/
14
aug/
14
sep
/14
okt
/14
no
v/1
4
de
c/1
4
jan
/15
feb
/15
mrt
/15
apr/
15
mei
/15
jun
/15
jul/
15
Fig. 4.42 Goedkeuring Vladimir Poetin
Afkeuring Poetin Goedkeuring Poetin
76
handelsbalans. We kunnen dit effect echter niet uitsluitend toewijzen aan de wederzijdse embargo’s,
de stagnatie van de Russische economie speelt tevens een belangrijke rol. Ook aan Russische zijde is
de impact van de wederzijdse sancties evident. Er is een duidelijke reductie in zowel de export als de
import van en naar Europa. De Russisch-Europese exportdaling bevat mogelijk een spillovereffect. De
data voldoet aan de theoretisch verwachtte prijseffecten van de embargo’s (Caruso, 2003; Eyler,
2007). Voor de Europese landbouwproducten zien we voor de beschouwde maanden een gemiddelde
desinflatie van -0,4%, terwijl de algemene prijspeilevolutie in de Europese economie 0,1% bedroeg. De
producten geviseerd door het Russische importembargo vertonen een sterke prijsstijging met een
gemiddelde van 11,75% voor Q3 en Q4 2014. Aan Russische zijde zijn het de consumenten die de
welvaartseffecten van het importembargo moeten dragen, in de Europese markt zijn het de
producenten die hun surplus gereduceerd zien. De economische sancties lijken een
handelsdifferentiatie te initiëren met sommige landen uit alternatieve economische regio’s. Zo vonden
we voor de Balkan een duidelijk effect voor Servië en Macedonië. Bij de grotere handelspartners
vonden we een impact op Brazilië, Turkije, India en Argentinië. Voor de GOS-landen was een duidelijke
evolutie aanwezig voor Turkmenistan, Moldavië, Kirgizië, Armenië, Tadzjikistan en Azerbeidzjan. De
sancties leken in belangrijke mate een bijdrage te leveren tot de volatiliteit van enkele cruciale macro-
economische variabelen als de wisselkoers, inflatieniveau, de kortetermijnrentevoet, de BBP-groei en
de leningen door extern ingezetenen (Eyler, 2015). Een negatief politiek effect, gemeten op basis van
de populariteit van president Poetin, bleef echter uit. Integendeel, we zien een sterke
populariteitsstijging sinds het Russische buitenlandse beleid in Oekraïne. Deze trend wordt niet
doorbroken door de Europese sancties en lijkt de populariteit van Poetin te consolideren (Levada
Center, 2015). Er lijkt dan ook een dispariteit te bestaan tussen de economische effecten en de
politieke effecten. Deze paradox kan in de literatuur worden verklaard door het Russische autoritaire
politieke systeem, dat over weinig conventionele protestkanalen beschikt en vrij repressief is (Allen,
2008). De recente moord op oppositieleider Boris Nemtsov is hierbij exemplarisch (Washington post,
28/02/2015).
77
Conclusie
De eerste vaststelling is dat de economische literatuur er onvoldoende in slaagt om het gebruik van
economische sancties structureel te verklaren en te modelleren. De proliferatie aan sancties kan niet
of onvoldoende verklaard worden door de paradigma’s van het pessimisme en het voorzichtig
optimisme. Ook ontbreekt het de literatuur een algemeen evenwichtsmodel, die simuleert wat de
impact zal zijn van economische sancties op de gezinnen, de bedrijven en de overheid. Dergelijk model
zou een fundamentele aanvulling zijn in de literatuur en het algemene kennisniveau sterk verhogen.
Eyler (2015) gaf recentelijk de eerste aanzet hiertoe, met een Neo-Keynesiaans algemeen
evenwichtsmodel om de wisselkoersimpact van sancties te bepalen.
De literatuur vond voor het gebruik van selectieve sancties geen statistische significantie tussen het
doelwit en het zendland. In onze gevalsstudie zien we echter wel een duidelijk effect op de bilaterale
export en import voor alle productcategorieën. Deze daalt significant in de beschouwde kwartalen na
de exogene schok. De literatuur bevestigd dit effect voor een breed handelsembargo zoals het
Russische importembargo, doch niet voor de Europese selectieve sancties (Hufbauer et al, 2007). Het
problematische aan de data is dat een mix van beide instrumenten werd geïmplementeerd en we dus
geen volledig zuivere conclusies kunnen trekken over de twee instrumententypes. Wat wel duidelijk
is, is dat de Russische economie een duidelijke economische impact ondervindt van zowel de Europese
als haar eigen geïnitieerde sancties. De gelijktijdige exogene schokken van de dalende olieprijzen en
de wederzijdse sancties, zal tot een sterke stagnatie leiden van -3.1% voor de Russische groei in 2015.
De wederzijdse sancties lijken ook hier een bijdrage te leveren. Dit effect is duidelijk over een breed
geheel aan economische variabelen als de wisselkoers, het inflatieniveau, de export- en importniveaus
en de Russische voedselprijzen. Eyler (2015) stelt dat de sancties een sterke bijdrage leverde tot de
sterke Russische muntdepreciatie.
In de studie van Hufbauer et al (2007) wordt een negatieve impact gevonden op de derde-
handelspartners van het doelwit bij selectieve sancties, en een positief handelseffect bij brede
sanctieregimes (Askari et al, 2003a). We hebben deze hypothese gecontroleerd voor de Balkanlanden,
grote handelspartners en de GOS. We vinden een dubbel effect. Enerzijds vinden we bij vele landen
zowel een export- als importstijging tussen Q2 en Q4 2014. Anderzijds verdwijnt dit effect in Q1 2015
volledig door de sterke stagnatie van de Russische economie. De stijging t.a.v. Q2 2014 wordt
hoogstwaarschijnlijk verklaard door het brede importembargo ingesteld door de Russische overheid.
We kunnen de stelling van Hufbauer et al inzake selectieve sancties dan ook niet verwerpen, wegens
de simultane implementatie van zowel brede als selectieve sancties. Wat wel duidelijk is, is dat er een
positief handelseffect ontstaat tussen de Russische economie en verschillende alternatieve markten
t.g.v. het importembargo. Deze markten kunnen als substitutie dienen voor de gereduceerde import-
en exportniveaus. Dit effect wordt zowel in Hufbauer et al (2007) als in Askari et al (2003a) bevestigd.
Ook de Europese economie ondervindt een duidelijk effect van de sancties. De impact is het meest
evident voor de landbouwgoederen, echter ook voor overige productcategorieën zien we een
duidelijke negatieve evolutie van de Europese handelsbalans. De vraag is dan ook of er sprake is van
een spillovereffect.
Op basis van de data moeten we besluiten dat het conventionele paradigma niet klopt. Economisch is
er een reëel effect merkbaar, met een duidelijk volume- en prijseffect voor en na de exogene
sanctieschok. Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de politieke
effecten. Het economisch effect lijkt zich niet naar de politieke sfeer te verplaatsen. We zien in de
beschouwde tijdsperiode geen politieke desintegratie ontstaan, integendeel. Zo vindt 70% van de
Russische bevolking dat het Russische buitenlandse beleid moet worden verder gezet zonder rekening
78
te houden met de Europese sancties (Galtung, 1967). De populariteit van de Russische president was
nooit zo hoog (Levada, 03/08/2015). Sinds november 2013 zien we een duidelijke stijging, president
Poetin blijkt de Oekraïense crisis te hebben geïnstrumentaliseerd voor z’n interne politieke legitimiteit.
In de literatuur bestaat echter een verklaring voor deze dispariteit tussen politieke inefficiëntie en
economische schade. De politieke efficiëntie van sancties, en de werking van het transmissiekanaal
wordt volgens Allen (2008) hoofdzakelijk verklaard door de structuur van het politieke systeem. Bij
autoritaire regimes is de werking van het transmissiekanaal minimaal. Folch en Wright (2010) vinden
de laagste slaagkansen bij eenpartijsystemen en militaire dictaturen. Het Russische politieke systeem
bevindt zich ergens in het midden en is een illiberale democratie (Hague & Harrop, 2013). Poetin’s
machtsbasis bestaat uit de door hem gecreëerde oligarchen, politieke elite en de nationalistische
legertop (Coolsaet et al, 2014). Deze onderzoeken kunnen verklaren waarom een politiek effect in
Rusland uitblijft. De recente moord op oppositieleider Boris Nemtsov en de grootschalige controle van
de Russische staat over het Russische medialandschap zijn hierbij exemplarisch en vormen een
verklaring voor de uitblijvende politieke effecten (The Washington Post, 27/02/15).
De Russische gevalsstudie bewijst dat economische sancties geen free lunch zijn, het zijn economische
instrumenten met reële effecten op de economieën van het doelwit, het zendland en derde-
handelspartners. De academische kennis staat echter niet in verhouding tot het wijdverspreide gebruik
ervan, er is dan ook nog veel bijkomend onderzoek nodig om de concrete effecten verder in beeld te
brengen en de implementatie verder te preciseren.
I
Referenties
Allen, S. (2008). The Domestic Political Costs of Economic Sanctions. The Journal of Conflict
Resolution, 52(6), 916-944.
Allen, S. & Lektzian, D. (2012). Economic sanctions: A blunt instrument?. Journal of Peace Research,
50(1), 121-135.
Ang, A. & Peksen, D. (2007). When Do Economic Sanctions Work? Asymmetric Perceptions, Issue
Salience, and Outcomes. Political Research Quarterly, 60(1), 135-145.
Askari, H., Forrer, J., Teegen, H. & Yang, J. (2003b). Case studies of US economic sanctions: the
Chinese, Cuban, and Iranian experience. Westport: Praeger.
Askari, H., Forrer, J., Teegen, H. & Yang, J. (2003a). Economic sanctions: examining their philosophy
and efficacy. Westport: Praeger.
Askari, H., Forrer, J., Teegen, H. & Yang, J. (2004). U.S. ECONOMIC SANCTIONS: An Empirical Study.
THE INTERNATIONAL TRADE JOURNAL, XVIII (1), 23-62.
Bergeijk, P. (1995). The Impact of Economic Sanctions in the 1990s. Den Haag: Ministerie van
Economische Zaken.
Bergeijk, P. & Dizaji, S. (2013). Potential Early Phase Success and Ultimate Failure of Economic
Sanctions: A VAR Approach With an Application to Iran. Journal of Peace Research, 1-16.
Biersteker, T. (2004). The Emergence, Evolution, Effects, and Challenges of Targeted Sanctions.
Providence: Brown University.
Birnbaum, M. & Branigin, W. (2015). Putin critic, Russian opposition leader Boris Nemtsov killed in
Moscow. Washington: Washington Post. Geraadpleegd via https://www.washingtonpost.com/
world/europe/russian-opposition-leader-boris-nemtsov-reported-killed-in-
moscow/2015/02/27/972e15f0-becb-11e4-b274-e5209a3bc9a9_story.html op 27/02/2015
Bondi, L. (2002). Arms Embargoes in Name Only?. In Cortright D. & Lopez G. (Eds.) Smart Sanctions:
Targeting Economic Statecraft. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers.
Brozka, M. (2002). Putting More Teeth in UN Arms Embargoes. In Cortright D. & Lopez G. (Eds.) Smart
Sanctions: Targeting Economic Statecraft. Oxford: Rowman & Littlefield Publishers.
Caruso, R. (2003). The Impact of International Economic Sanctions on Trade An empirical Analysis.
Amsterdam: European Peace Science Conference.
Coolsaet, R. et al (2014). Macht en waarden in de wereldpolitiek: editie 2014-2015. Gent: Academia
Press.
Cortright, D. & Lopez, G. (Eds.) (1995). Economic Sanctions: panacea or peacebuiding in a post-cold
war world?. Boulder: Westview Press.
Cortright, D. & Lopez, G. (1997). Economic sanctions and human rights: Part of the problem or part of
the solution?. The International Journal of Human Rights, 1(2), 1-25.
Cortright, D. & Lopez, G. (Eds.) (2000a). The sanctions decade: assessing UN strategies in the 1990s.
Boulder: Rienner.
Cortright, D. & Lopez, G. (2000b). Learning From the Sanctions Decade. Global Dialogue, 2(3), 11-24.
II
Cortright, D. & Lopez, G. (Eds.) (2002). Smart Sanctions: Targeting Economic Statecraft. Oxford:
Rowman & Littlefield Publishers.
Cortright, D. & Lopez, G. (2004). Containing Iraq: Sanctions Worked. Foreign Affairs, 83(4), 90-104.
Council of the European Union, (2014a). COUNCIL DECISION Concerning Restrictive Measures in View
of Russia's Actions Destabilising the Situation in Ukraine. Brussels: Council of the European Union.
Council of the European Union, (2014b). Council Implementing Regulation Implementing Regulation
(EU) No 269/2014 Concerning Restrictive Measures in Respect of Actions Undermining or Threatening
the Territorial Integrity, Sovereignty and Independence of Ukraine - Annex. Brussels: Council of the
European Union.
Council of the European Union, (2014c). Council Decision Concerning Restrictive Measures in View of
Russia's Actions Destabilising the Situation in Ukraine. Brussels: Council of the European Union.
Council of the European Union, (2014d). List of Persons and Entities under EU Restrictive Measures
over the Territorial Integrity of Ukraine. Brussels: Council of the European Union.
Council of the European Union, (2015). COUNCIL DECISION amending Decision 2014/512/CFSP
Concerning Restrictive Measures in View of Russia’s Actions Destabilising the Situation in Ukraine.
Brussels: Council of the European Union.
Cuyvers, L., Embrechts, R., Rayp, G. & Dejonghe, T. (2014). Internationale Economie. Antwerpen:
Garant.
Daoudi, M. & Dajani, M. (1983). Economic sanctions: ideals and experience. London: Routledge.
Doxey, M. (1987). International sanctions in contemporary perspective. Basingstoke: Macmillan.
Drezner, D. (1999). The sanctions paradox: economic statecraft and internal relations. Cambridge:
Cambridge university press.
Drezner, D. (2002). THE HIDDEN HAND OF ECONOMIC COERCION. International Organization, 57,
643-659.
Drezner, D. (2003). How Smart are Smart Sanctions? International Studies Review, 5, 107-110.
Drezner, D. (2011). Sanctions Sometimes Smart: Targeted Sanctions in Theory and Practice.
International Studies Review, 13, 96-108.
Drury, C. (2000). U.S. presidents and the use of economic sanctions. Presidential Studies Quarterly,
30(4), 623-642.
Drury, C. (2005). Economic Sanctions and Presidential Decisions: Models of Political Rationality. New
York: Palgrave Macmillan.
Duma, (2014). On Measures for Implementation of the Decree of the President of the Russian
Federation Dated August 6, 2014 № 560 "On the Application of Certain Special Economic Measures to
Ensure the Security of the Russian Federation". Geraadpleegd via
http://www.government.nl/files/documents-and-publications/letters/2014/08/13/decree-of-the-
president-of-the-russian-federation-on-the-application-of-certain-special-economic-measures-to-
ensure-the-security-of-the-russian-federation/14131574-bijlage.pdf
Early, B. (2009). Sleeping With Your Friends’ Enemies: An Explanation of Sanctions-Busting Trade.
International Studies Quarterly, 53, 49-71.
III
Eaton, J. & Engers, M. (1992). Sanctions. Journal of Political Economy, 100(5), 899-928.
Elliott, K. & Uimonen, P. (1993). The Effectiveness of Economic Sanctions With Application to the
Case of Iraq. Japan and the World Economy, 5, 403-409.
Elliott, K. (1998). The Sanctions Glass: Half Full or Completely Empty?. International Security, 23(1),
50-65.
Elliott, K. (2009). Assessing UN Sanctions After the Cold War New and Evolving Standards of
Measurement. International Journal, 85-97.
Euractiv, (2015). Russia to Extend Ban on Western Food Imports Until Early 2016. Geraadpleegd via
http://www.euractiv.com/sections/agriculture-food/russia-extend-ban-western-food-imports-until-
early-2016-315637 op 23/06/2015.
European Commission, (2015a). INFORMATION NOTE ON THE RUSSIAN BAN ON AGRI-FOOD
PRODUCTS FROM THE EU. Geraadpleegd via http://ec.europa.eu/agriculture/russian-import-
ban/pdf/info-note-03-09_en.pdf
European Commission, (2015b). Analysis of the EU Dairy Sector EU Production and Exports to Russia
(2011-2013). Recent Market Trends and Measures Taken to Address Market Disruptions Following the
Russian Import Ban. Brussels: European Commission.
European Commission, (2015c). Analysis of the EU Meat Markets EU Production and Exports to Russia
(2011-2013). Recent Market Trends and Measures Taken to Address Market Disruptions Following the
Russian Import Ban. Brussels: European Commission.
European Commission, (2015d). Analysis of the EU Fruit and Vegetables Sector EU Production and
Exports to Russia (2011-2013). Recent Market Trends and Measures Taken to Address Market
Disruptions Following the Russian Import Ban. Brussels: European Commission.
European Union, (2014). EU restrictive measures. Brussels: European Union.
European Union, (2015a). Fact Sheet EU-Ukraine relations. Brussels: European Union.
European Union, (2015b). Russian import embargo: EU export development until May 2015.
Geraadpleegd via http://ec.europa.eu/agriculture/russian-import-ban/pdf/2015-08-06-russian-
import-ban_en.pdf
European Union, (2015c). Official Journal of the European Union Acts L271 Legislation. Brussels:
European Union.
Eyler, R. (2007). Economic Sanctions International Policy and Political Economy at Work. New York:
Palgrave Macmillan.
Eyler, R. (2015). On Economic Sanctions and Exchange Rates. Rohnert Park: Sonoma State University.
Folch, A. & Wright, J. (2010). Dealing with Tyranny: International Sanctions and the Survival of
Authoritarian Rulers. International Studies Quarterly, 54, 335-359.
Galtung, J. (1967). On the Effects of International Economic Sanctions: With Examples from the Case
of Rhodesia. World Politics, 19(3), 378-416.
IV
Giumelli, F. (2011). Coercing, constraining and signalling: explaining UN and EU sanctions after the
Cold War. Colchester: ECPR Press.
Giumelli, F. (2013). The success of sanctions: lessons learned from the EU experience. Aldershot:
Ashgate.
Golliard, M. (2013). Economic Sanctions: Embargo on Stage. Theory and Empirical Evidence. Tampere:
University of Tampere.
Gordon, J. (2010). 'Smart Sanctions’ on Iran are Dumb. Foreign Policy in Focus.
Gordon, J. (2011). Smart Sanctions Revisited. Ethics & International Affairs, 25(3), 315-335.
Haass, R. (1998). Economic Sanctions and American Diplomacy. Washington: Council On Foreign
Relations.
Hague, R. & Harrop, M. (2013). Comparative Government and Politics: An Introduction. Basingstoke:
Palgrave Macmillan.
Heylen, F. (2014). Macro-economie. Antwerpen: Garant.
Hillebrand, E. & Bervoets, J. (2013). Economic Sanctions and The Sanctions Paradox: A Post-Sample
Validation of Daniel Drezner’s Conflict Expectations Model. Kentucky: University of Kentucky.
Hovi, J., Huseby, R. & Sprinz, D. (2005). WHEN DO (IMPOSED) ECONOMIC SANCTIONS WORK?. World
Politics, 57(4), 479-499.
Hufbauer, G. & Elliott, K. (1997). US Economic Sanctions: Their Impact on Trade, Jobs, and Wages.
Washington: Peterson Institute for International Economics.
Hufbauer, G., Elliott, K. & Schott, J. (1985). Economic sanctions reconsidered: history and current
policy. Washington: Peterson Institute for International Economics.
Hufbauer, G., Elliott, K. & Schott, J. (1990). Economic sanctions reconsidered 1: history and current
policy. Washington: Peterson Institute for International Economics.
Hufbauer, G., Elliott, K. & Schott, J. (1990). Economic sanctions reconsidered 2: history and current
policy. Washington: Peterson Institute for International Economics.
Hufbauer, G. & Oegg, B. (2000). Targeted Sanctions: A Policy Alternative?. Washington: Peterson
Institute for International Economics.
Hufbauer, G. & Oegg, B. (2003). The Impact of Economic Sanctions on US Trade: Andrew Rose’s
Gravity Model. Washington: Peterson Institute for International Economics.
Hufbauer, G., Elliott, K. & Schott, J. (2007). Economic Sanctions Reconsidered. Washington: Peterson
Institute for International Economics.
Interlaken II, (1999). Targeted Financial Sanctions A Manual for Design and Implementation.
Providence: Brown University.
Kaempfer, W. & Lowenberg, A. (1992). International economic sanctions: a public choice perspective.
Boulder: Westview Press.
Kaempfer, W. & Lowenberg, A. (1999). Unilateral Versus Multilateral International Sanctions: A Public
Choice Perspective. International Studies Quarterly, 43, 37-58.
V
Kaempfer, W., Lowenberg, A. & Jing, C. (2003). Instrument Choice and the Effectiveness of
International Sanctions: A Simultaneous Equations Approach. Journal of Peace Research, 40(50), 519-
535.
Kaempfer, W. & Lowenberg, A. (2007a). Targeted Sanctions Motivating Policy Change. Harvard
International Review, 68-72.
Kaempfer, W. & Lowenberg, A. (2007b). THE POLITICAL ECONOMY OF ECONOMIC SANCTIONS. In
Hartley, K. & Sandler, T. (2007). Handbook of Defense Economics, Vol. 2: Defense in a Globalized
World. New York: Elsevier.
Kirshner, J. (1997). The Microfoundations of Economic Sanctions. Security Studies, 6(3), 32-64.
Kuznetsov, V. (2015). Russia’s Lender of Last Resort Gets Little Rest Despite Rebound. Bloomberg.
Geraadpleegd via http://www.bloomberg.com/news/articles/2015-03-22/russia-s-lender-of-last-
resort-gets-little-rest-despite-rebound op 22/03/2015.
Lacey, D. & Niou, M. (2004). A Theory of Economic Sanctions and Issue Linkage: The Roles of
Preferences, Information, and Threats. THE JOURNAL OF POLITICS, 66(1), 25-42.
Lektzian, D. & Souva, M. (2007). An Institutional Theory of Sanctions Onset and Success. Journal of
Conflict Resolution, 51(6), 848-871.
Levada Center, (2015). Sanctions and Countersanctions. Geraadpleegd via
http://www.levada.ru/eng/sanctions-and-countersanctions op 03/08/2015
Losman, D. (1998). Economic sanctions: An emerging business menace. Business Economics, 33(2),
37-42.
Major, S. & McGann, A. (2005). Caught in the Crossfire: "INNOCENT BYSTANDERS" AS OPTIMAL
TARGETS OF ECONOMIC SANCTIONS. Journal of Conflict Resolution, 49(3), 337-359.
Malloy, P. (2001). United States economic sanctions: theory and practice. The Hague: Kluwer law
international.
Marinov, N. (2005). Do Economic Sanctions Destabilize Country Leaders?. American Journal of
Political Science, 49(3), 564-576.
OECD, (2015). Trade in Goods and Services Forecast (indicator). doi: 10.1787/0529d9fc-en (Accessed
on 31 July 2015).
OECD, (2015). Real GDP forecast (indicator). doi: 10.1787/1f84150b-en (Accessed on 04 August
2015).
Pape, R. (1997). Why Economic Sanctions Do Not Work. International Security, 22(2), 90-136.
Pape, R. (1998). Why Economic Sanctions Still Do Not Work. International Security, 23(1), 66-77.
Portela, C. (2014). The EU’s Use of ‘Targeted’ Sanctions Evaluating effectiveness. Brussel: CEPS.
Smith, A. (1996). The Success and Use of Economic Sanctions. International Interactions, 21(3), 229-
245.
Tsebelis, G. (1990). Are Sanctions Effective? A GAME-THEORETIC ANALYSIS. The Journal of Conflict
Resolution, 34(1), 3-28.
VI
Wallensteen, P. & Ninic, M. (Eds.) (1983). Dilemmas of Economic Coercion: Sanctions in World
Politics. New York: Praeger.
Wallensteen, P., Staibano, C. & Eriksson, M. (2003). Making Targeted Sanctions Effective Guidelines
for the Implementation of UN Policy Options. Uppsala: Uppsala University.
Wallensteen, P. & Staibano, C. (2005). International Sanctions: Between Words and Wars in the
Global System. London: Cass.
Weiss, T. (1999). Sanctions as a Foreign Policy Tool: Weighing Humanitarian Impulses. Journal of
Peace Research, 36(5), 499-509.
Whang, T. (2010). Structural Estimation of Economic Sanctions: From Initiation to Outcomes. Journal
of Peace Research, 47(5), 561-573.
I
Appendix
Bijlage 1.1 Effect op Overige Russische Macro-Economische Indicatoren
Hier gaan we verder in op de impact die de Europese kapitaal- en financiële restricties hebben op
verscheidene macro-economische indicatoren, en de algemene impact van de sancties op de
Russische economie. De economische sancties hebben al dan niet bedoelt, een indirect effect gehad
op een aantal cruciale economische variabelen, die een sterke bijdrage hebben geleverd aan de
stagnatie van de Russische conjunctuur.
Bron: IMF (PGI), (2015).
Zo deprecieerde de Russische Roebel sterk tussen Q2 2014 en Q1 2015, waardoor de importprijzen
sterk stegen en een opwaartse druk creëerden op het algemene prijspeil. Het inflatiepeil steeg met
110,39% tussen Q3 2014 en Q1 2015. De muntdepreciatie werd voornamelijk veroorzaakt door de
sterk gedaalde olieprijs, echter de kapitaalsancties en de algemene marktonzekerheid versterkten
dit.
Bron: IMF (PGI), (2015).
0
10
20
30
40
50
60
70
Q1 2014 Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015 Q2 2015
Fig. 4.41 Wisselkoers Dollar/Roebel 2014-2015
0,00%
2,00%
4,00%
6,00%
8,00%
10,00%
12,00%
14,00%
16,00%
18,00%
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015 Q2 2015
Fig. 4.42 Inflatieniveau Rusland 2014-2015
II
Om het inflatiepeil enigszins te beheersen, werd de Roebel door de CBR verdedigd, wat een sterke
weerslag had op haar internationale reserves. Deze daalde van 469,9 miljard dollar in juni 2014 tot
358,2 miljard dollar in juli 2015, wat een reductie van 26% betekende (CBR, 2015).
Bron: CBR, (2015).
Als reactie op de kapitaalvlucht en de sterk gestegen inflatie verhoogde de Russische centrale bank
haar kortetermijnrentevoeten sterk.
Bron: IMF (PGI), (2015).
Alhoewel het Europese sanctiepakket geen directe impact beoogde op deze fundamentele
variabelen, leek zij toch een bijdrage te leveren aan de volatiliteit. Het effect hiervan was dat de
economische stagnatie verder werd versterkt. Dit uitte zich in een sterk negatief effect op het
0
50
100
150
200
250
300
350
400
450
500
Fig 4.43 CBR Internationale Reserves 2014-2015(miljard dollar)
0,00%
2,00%
4,00%
6,00%
8,00%
10,00%
12,00%
14,00%
16,00%
18,00%
Q2 2014 Q3 2014 Q4 2014 Q1 2015 Q2 2015
Fig. 4.44 KT-Rente CBR 2014-2015
III
Russische BBP, met een voorspelde krimping van -3,1% van de Russische economie voor 2015 (OECD,
2015).
Bron: OECD, GDP (indicator), (2015).
Bron: OECD, Quarterly GDP (indicator), (2015).
Het IMF houdt er andere voorspellingen op na. Volgens haar zal de economie in 2015 -3,4% krimpen
en in 2016 slechts 0,2% groeien (IMF, WEO, juli, 2015). De kapitaalrestricties laten zich duidelijk
merken in de hoeveelheid leningen verstrekt door buitenlandse ingezetenen aan de Russische
financiële instellingen (CBR, 2015). In fig. 4.47 wordt dit weergegeven. De impact op het bezit van
waardepapieren door extern ingezeten lijkt veeleer beperkt.
-4,00%
-3,00%
-2,00%
-1,00%
0,00%
1,00%
2,00%
3,00%
4,00%
5,00%
2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016
Fig. 4.45 Reële BBP-Groei % Rusland 2010-2016
-1,40%
-1,20%
-1,00%
-0,80%
-0,60%
-0,40%
-0,20%
0,00%
0,20%
0,40%
0,60%
0,80%
Fig. 4.46 Kwartale Reële BBP-Groei % 2013-2015
IV
Bron: CBR, (2015).
Bron: CBR, (2015).
0
20
40
60
80
100
120
140
Fig. 4.47 Leningen Extern Ingezetenen 2014-2015 (miljoen roebel)
0
50
100
150
200
250
300
350
Fig. 4.48 Bezit Waardepapieren (excl Aandelen) Door Extern Ingezetenen 2014-2015
(miljoen roebel)