Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

172
Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020

Transcript of Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

Page 1: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

Achtergronddocument voor het actieplan

Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen

2015-2020

Page 2: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...
Page 3: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

1

Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van

biomassa(rest)stromen 2015-2020

Page 4: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

2

Page 5: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

3

1. Titel publicatie

Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020

2. Verantwoordelijke Uitgever 6. Aantal bladzijden

Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen 168

3. Wettelijk Depot nummer: / 7. Aantal tabellen en figuren

23 tabellen, 25 figuren

4. Trefwoorden 8. Datum Publicatie

Prognose aanbod, bestemming, biomassa,evaluatie 07/11/2014 Analyse omringende regio’s

5. Samenvatting 9. Prijs*

Dit document omschrijft de huidige situatie en prognoses inzake preventie en inzet van biomassa(rest)stromen, getoetst aan de situatie in de ons omringende regio’s. Het dient als achtergrond bij het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020.

10. Begeleidingsgroep en/of auteur

°prognose aanbod, bestemming biomassareststromen en outlook beloftevolle verwerkingsroutes: vnl. gebaseerd op studie uitgevoerd door Saskia Manshoven en Dirk Nelen (VITO) in opdracht van de OVAM, aangevuld met recente ontwikkelingen en informatie van stakeholders en verwerkt door de OVAM (Sofie Bouteligier, Ann Braekevelt, stag. Steffie Evers, Nico Vanaken ) °situatie, trends, analyse beleid in de omringende regio’s: An Eijckelenburg, An Van Pelt (OVAM) °EU-beleid: Sofie Bouteligier (OVAM) °andere hoofdstukken: Ann Braekevelt, stag. Steffie Evers, Nico Vanaken Begeleidingsgroep : UPOBA-leden

11. Contactperso(o)n(en)

Ann Braekevelt, Nico Vanaken (team bio), Sofie Bouteligier (EU)

12. Andere titels over dit onderwerp

Ontwerp Actieplan Biomassa(rest)stromen, Inventaris Biomassa

Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding.

De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be

Documentbeschrijving

Page 6: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

4

Page 7: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

5

Documentbeschrijving 3

1 Opzet en doel van het achtergronddocument 7 1.1 Doel 7 1.2 Inhoud 7

2 Biomassa(rest)stromen 9 2.1 Wat is ‘biomassa’? 9 2.2 Wat zijn ‘biomassareststromen’? 9

3 De biomassa(rest)stromen in kaart gebracht 12 3.1 De 3 kringlopen 12 3.2 Aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen 14 3.2.1 Overzicht aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen in Vlaanderen in 2011-

2012 14 3.2.2 De kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot

consument 18 3.2.3 De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte 32 3.2.4 De kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens 35 3.3 Situatie en trends inzake beheer van biomassa in de omringende landen 41 3.3.1 Dominantie van doelstellingen hernieuwbare energie: sterk aanzuigeffect 41 3.3.2 Import van biomassa(rest)stromen 41 3.3.3 Centrale en lokale verwerking 43 3.3.4 Opkomst groen gas (biomethaan) 43 3.3.5 Gft, voedselresten: inzetten op preventie, selectieve inzameling en vergisting 45 3.3.6 Samengevat: nuttige informatie voor Vlaanderen 45

4 Prognose aanbod-bestemming 2020 van de biomassa(res t)stromen 46 4.1 Inleiding 46 4.2 Overzicht aanbod en bestemming in 2020 47 4.2.1 Aanbodprognoses voor 2020 47 4.2.2 Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot

consument 51 4.2.3 Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte 53 4.2.4 Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens 55 4.2.5 Bestemmingsprognoses 2020 56 4.2.6 Kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot

consument 60 4.2.7 Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte 62 4.2.8 Kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens 64

5 Beleid in de omringende regio's 66 5.1 Overzichtstabel omgevingsanalyse 66 5.2 Nederland 76 5.2.1 Situatie 76 5.2.2 Beleid en Actoren 77 5.2.3 Projecten, instrumenten en subsidies 80 5.2.4 Horizontale Instrument: Green Deals 83 5.3 Duitsland 84 5.3.1 Situatie 84 5.3.2 Beleid en Actoren 86 5.3.3 Projecten, instrumenten en subsidies 89 5.4 Frankrijk 90

Inhoudstafel

Page 8: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

6

5.4.1 Situatie 90 5.4.2 Beleid en Actoren 91 5.4.3 Projecten, instrumenten en subsidies 94 5.5 VK 95 5.5.1 Situatie 95 5.5.2 Beleid en Actoren 96 5.5.3 Projecten, instrumenten en subsidies 97 5.5.4 Horizontaal Instrument: Green Investment Bank 99 5.6 Brussel, Wallonië en Luxemburg 99 5.6.1 Situatie 99 5.6.2 Beleid en Actoren 100 5.6.3 Projecten, instrumenten en subsidies 101 5.7 Ideeën en denkpisten 102 5.7.1 Nederland : Materiaalkringlopen 102 5.7.2 Nederland: BBE 102 5.7.3 Duitsland: Energie 103 5.7.4 Verenigd Koninkrijk: Energie 104 5.8 Andere EU-lidstaten 104 5.8.1 Denemarken 104 5.8.2 Finland 105 5.8.3 Noorwegen 105 5.8.4 Zweden 106 5.8.5 Ierland 106 5.8.6 Spanje (Catalonië) 107 5.8.7 Italië (Lombardije) 107

6 Aandachtspunten en uitdagingen voor Vlaanderen 110 6.1 Algemene aandachtspunten rond duurzaam gebruik van biomassa(rest)stromen 110 6.2 Aandachtspunten 110 6.2.1 Voedselverliezen 110 6.2.2 Selectieve inzameling 115 6.2.3 Materiaalrecyclage 116 6.2.4 Outlook beloftevolle verwerkingsroutes 118 6.2.5 Conclusies en beleidsaanbevelingen 129

7 Rol van het Europese beleidskader voor Vlaanderen 1 35 7.1 EU beleid en biomassa 135 7.2 EU beleid: bespreking van de relevante bestaande en toekomstige beleidsinitiatieven 136

BIJLAGE 1: AFKORTINGEN 154

BIJLAGE 2: DEFINITIES 156

BIJLAGE 3: REFERENTIES 160

Page 9: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

7

1 Opzet en doel van het achtergronddocument

1.1 Doel

Dit document omschrijft de huidige situatie en prognoses inzake preventie en inzet van biomassa(rest)stromen, getoetst aan de situatie in de ons omringende regio’s. Het dient als achtergrond bij het actieplan Biomassa(rest)stromen, waarin de doelstellingen en actieprogramma’s rond het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen voor de periode 2015 - 2020 worden besproken.

Gelet op de toenemende vraag naar biomassa(rest)stromen en het versnipperde beleid hierrond, stuurden de stakeholders aan op een afgestemd beleid rond het duurzame beheer van biomassa(rest)stromen. Het actieplan geeft bovendien uitvoering aan actie 1.3 van het visie- en strategiedocument Bio-economie van de interdepartementale werkgroep Bio-economie, aan de hefboom Bio-economie van het Vlaams Materialenprogramma en aan actie 7 van het actieplan Hernieuwbare energie.

1.2 Inhoud

In dit achtergronddocument ligt de focus op biomassareststromen.

Reststromen omvatten zowel zgn. bijproducten, restfracties als afvalstromen. Meer toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 2.

Dit document vertrekt vanuit 3 kringlopen, namelijk: — de kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot

consument; — de kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte; — de kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens.

Dit achtergronddocument heeft als doel om bij te dragen tot de nodige onderbouwing van het toekomstige beleid rond biomassareststromen. Met de huidige situatie als uitgangspunt formuleert het een antwoord op de volgende vragen: — Hoe zal het aanbod van de organisch-biologische reststromen in Vlaanderen evolueren

naar 2020 toe? — Welke verschuivingen in bestemming kunnen in Vlaanderen verwacht worden op korte en

middellange termijn? — Welke kansen zijn er voor Vlaanderen om de beschikbare organisch-biologische

reststromen zo hoogwaardig mogelijk te benutten? — Welke belemmeringen moeten worden overwonnen om een meer hoogwaardige benutting

van reststromen mogelijk te maken in de toekomst en welke rol kan het beleid hierin spelen?

— Hoe verhouden de vraag naar bio-gebaseerde materialen en bio-gebaseerde energie zich met elkaar?

— Welke invloed is te verwachten vanuit buitenlands beleid?

We vertrekken van het huidige aanbod aan organische-biologische reststromen (inventaris Biomassa, OVAM, 2013) en hun huidige bestemming. Op basis daarvan werken we prognoses uit, die de verwachte evoluties in het aanbod en de bestemming van organisch-biologische reststromen in kaart brengen voor de periode 2013-2020. De factoren die deze evolutie beïnvloeden worden hierbij eveneens vermeld. We brengen ook in kaart welke beleidsinstrumenten en subsidies in onze buurlanden en omringende regio’s worden gehanteerd. Vervolgens worden enkele beloftevolle ontwikkelingen en onderzoekspistes uitgelicht die op langere termijn veelbelovend zouden kunnen zijn voor een hogere verwaarding van bepaalde reststromen die momenteel nog onderbenut blijven. Per kringloop worden de

Page 10: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

8

elementen en factoren die een grootschalige doorbraak momenteel in de weg staan, geïdentificeerd. Tot slot wordt gekeken welke invloed het Europese kader heeft op het Vlaamse biomassalandschap.

Page 11: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

9

2 Biomassa(rest)stromen

2.1 Wat is ‘biomassa’?

Het Energiedecreet definieert biomassa als ‘de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van biologische oorsprong van de landbouw (met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen), de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, met inbegrip van de visserij en de aquacultuur, alsmede de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelij k afval’.

Deze definitie komt het meest overeen met de biomassastromen die worden besproken in het achtergronddocument en het actieplan biomassa(rest)stromen. Het actieplan concretiseert verder welke primaire biomassastromen worden gevat door het plan.

De definitie van biomassa zoals vermeld in Vlarem II, geldt specifiek voor de verbranding van biomassa en vindt haar oorsprong in de richtlijn industriële emissies (RL 2010/75). Deze definitie is beperkend omdat ze enkel biomassa wil vatten die bedoeld is om de energie-inhoud terug te winnen. De scope van het actieplan en het achtergronddocument zijn echter breder.

2.2 Wat zijn ‘biomassareststromen’?

Biomassareststromen omvatten afval- en restfracties van biomassa die 1) niet ge bruikt worden waarvoor de biomassa oorspronkelijk bedoeld was of geproduceerd werd, 2) vrijkomen en mobiliseerbaar zijn en 3) waarvoor een ander, nuttig gebruik gewenst is. Denk maar aan reststromen van o.m. de voedingsindustrie, dierlijke bijproducten, gft-afval, sloophout, reststromen van de houtindustrie of stromen die voortkomen uit het beheer van tuinen, parken, bermen, natuur en landschap. Energieteelten zoals wilg vallen niet onder de biomassareststromen; die teelt men doelbewust om er bio-energie uit te halen.

Het Materialendecreet en het VLAREMA bevatten het wettelijke kader om een onderscheid in materialen te maken, tussen afval, bijproducten en grondstoffen.

Bijproducten worden geproduceerd als integraal onderdeel van een productieproces van het hoofdproduct, maar kunnen met zekerheid en zonder verdere behandeling nuttig worden gebruikt, rechtmatig en zonder ongunstige effecten op het milieu of de menselijke gezondheid1. Materialen die voldoen aan de omschrijving van bijproduct moeten niet als afvalstof worden beschouwd. De voorwaarden hiervoor werden in artikel 37 van het Materialendecreet vermeld.

Voorbeelden van bijproducten zijn stro (strooisel), houtsnippers uit de houtverwerkende industrie (spaanplaten), draf (veevoeder), misvormde of over-/ondermaatse appels (sapproductie), enz.

Afvalstromen kunnen niet zomaar ingezet worden en moeten verwerkt worden opdat, in de eerste plaats, de negatieve gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum beperkt blijven.

1 Europese kaderrichtlijn afvalstoffen 2008/98/EG

2 OVAM (2013). Handleiding bij de afbakening van de afvalfase: materialen, afvalstoffen en grondstoffen in de kringloop

'Einde afval '.

Een afvalstof kan na een transformatieproces (meestal een recyclagehandeling) terug een grondstofstatuut krijgen. Vlaanderen heeft ervoor geopteerd om zowel voor bijproduct als voor einde afvalmaterialen een uniform beoordelingskader te ontwikkelen, terug te vinden in hoofdstuk 2 van het VLAREMA. Voor specifieke materiaaltoepassingen zoals bodemverbeteraar/meststof bevat het VLAREMA specifieke einde afvalcriteria. Voor andere toepassingen valt men terug op het algemene beoordelingskader zoals vermeld in artikelen 36 en 37 van het Materialendecreet.

Page 12: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

10

De einde-afvalstatus is een instrument dat tot doel heeft de materiaalkringlopen te sluiten en is dan ook een middel om een hogere toepassing in de cascade te stimuleren. Wanneer een hogere toepassing in de cascade niet mogelijk is op basis van ecologische en economische randvoorwaarden, kan de einde-afvalstatus gebruikt worden om materialen uit de afvalsfeer te halen wanneer voldaan wordt aan de eisen van artikel 36 en 37 van het Materialendecreet.

Status van een aantal concrete biomassa(rest)strome n

Voor een aantal biomassa(rest)stromen werd bevestigd dat ze geen afval zijn, of een einde afval-status verkregen. Hieronder wordt per kringloop een overzicht van de materialen die in bepaalde toepassing niet als afvalstof moeten worden beschouwd:

1. Kringloop landbouw en voeding:

– niet gevaarlijke biomassa(rest)stromen uit de land-/tuinbouw die rechtstreeks terug op het eigen bedrijf in de landbouw worden gebruikt zonder een verdere bewerking te ondergaan (stro, oogstresten die worden ondergewerkt of worden gebruikt als veevoeder op het eigen bedrijf,...);

– bijproducten van de voedingsindustrie, rechtstreeks gebruikt als veevoeder; – afvalstromen die voorkomen in bijlage 2.2. van het VLAREMA en rechtstreeks worden

gebruikt als bodemverbeteraar/meststof; – dierlijke bijproducten inclusief verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr.

1069/2009 vallen, behalve deze die bestemd zijn voor compostering, vergisting, verbranding of storten.

– energieteelten voor de productie van energie uit biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen.

2. Kringloop groenbeheer en beheer van de open ruimte:

– niet gevaarlijke houtige biomassa uit de bosbouw die rechtstreeks terug in de bosbouw wordt gebruikt, of die wordt gebruikt als materiaal of energiebron;

– houtige biomassa afkomstig van landschapselementen onderworpen aan en in het kader van ecologisch hakhoutbeheer, uitgezonderd het snoeihout van het regulier beheer van landschapselementen (houtkanten,…) in functie van de veiligheid van weggebruikers of het beperken van ongewenste ondergroei (dit snoeihout valt onder groenafval);

– hoogstammige bomen afkomstig van het vellen in natuurgebieden, langs (water)wegen, bouwrijp maken van percelen, tuinen, parken;

– korte omloophout en andere energieteelten; – houtpellets die voldoen aan de geldende productnormen of die een einde afvalstatus

hebben verkregen; – houtige biomassa die gebruikt wordt als mulchmateriaal en voldoen aan de

kwaliteitseisen vermeld in de omzendbrief 'kwaliteit van houtsnippers voor gebruik als mulchmateriaal';

– biomassa die geschikt is als veevoeder.

3. Kringloop houtige biomassa van huishoudens en bedrijven:

– onbehandeld houtafval van de houtverwerkende industrie, dat - rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt in de plaatindustrie

(spaanplaatproductie, OSB-productie); - rechtstreeks wordt gebruikt als strooisel voor dierenverblijven;

– verpakkingsafval van onbehandeld hout dat rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt in de OSB-productie.

– productie-uitval van plaatproductie die intern terug als grondstof wordt gebruikt voor plaatmaterialen;

– herstelbare houten verpakkingen; – chemisch behandeld hout dat rechtstreeks wordt hergebruikt overeenkomstig het KB

van 5 oktober 1998 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (wijzigingen 2 november 2007 en 18 juli 2002) (voorbeeld: handel in tweedehands treinbielzen).

Page 13: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

11

Bij twijfel of een biomassastroom al dan niet als afval moet worden beschouwd, kan een aanvraag tot grondstofverklaring bij de OVAM worden ingediend.

Page 14: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

12

3 De biomassa(rest)stromen in kaart gebracht

3.1 De 3 kringlopen

In het actieplan ‘Biomassareststromen’ worden de biomassareststromen opgedeeld in drie kringlopen:

– de kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument;

– de kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte; – de kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens.

Tabel 1 toont per kringloop welke biomassareststromen hierin vervat zitten.

De kringloop van organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument:

De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte:

De kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens:

Organisch-biologisch afval uit horeca, distributie, catering

Reststromen uit bosexploitatie en –onderhoud (o.a. top- en takhout)

Houtafval uit de houtverwerkende industrie (primair houtafval)

Oogstresten landbouw/landbouwreststromen (plantaardig/dierlijk)

Houtige reststromen uit natuur- en landschapsbeheer

Postconsumer houtafval (A- en B-hout)

Plantaardige en dierlijke vetten & oliën, dierlijke eiwitten

Groenafval Gevaarlijk houtafval (C-hout)

GFT-afval (huishoudens) en keukenafval dat dierlijke bijproducten bevat

Groenafval: fijne fractie

Reststromen uit de (vee)voedingsindustrie (incl. slib)

Dierlijke mest wordt meegenomen in het beleidsplan voor zover het samen met andere biomassa(rest)stromen wordt verwerkt.

Maaisel (berm/natuur)

Ander organisch materiaal uit natuurbeheer

NIET: energieteelten, algen, RWZI-slib

NIET: Ruimingsslib, rioolkolkenslib, korte omloophout

Tabel 1: De 3 kringlopen van het actieplan en hun b iomassareststromen.

Page 15: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

13

De onderstaande figuren stellen de kringlopen en de stromen die hiertoe behoren visueel voor. In de roze kaders geven we aan welke stromen buiten de scope van het actieplan biomassa(rest)stromen vallen.

Figuur 1. De kringloop van organisch-biologische re ststromen uit keten landbouw, voeding tot consument .

Figuur 2. De kringloop van reststromen van groenbe heer en open ruimte.

Figuur 3. De kringloop van houtreststromen van indu strie en huishoudens.

Page 16: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

14

3.2 Aanbod en bestemmingen biomassa(rest)stromen

Dit hoofdstuk schetst een algemeen beeld van het aanbod en de bestemming van biomassa(rest)stromen in Vlaanderen. De biomassa(rest)stromen uit de drie kringlopen van hoofdstuk 3.1 worden vervolgens verder in detail besproken. De meeste informatie komt uit de Inventaris Biomassa van Vlaanderen voor 2011-2012 (OVAM, 2013). Waar meer recente cijfers beschikbaar waren, werd de bron vermeld. In hoofdstuk 3.3 wordt gekeken naar het aanbod en de bestemming van biomassa(rest)stromen in de omliggende landen.

3.2.1 Overzicht aanbod en bestemmingen biomassa(res t)stromen in Vlaanderen in 2011-2012

Aanbod wordt bepaald door selectieve inzameling en verhoogde aanvoer. Uit deze Inventaris Biomassa (OVAM, 2013) blijkt voor het aanbod dat dankzij het gevoerde afval- en materialenbeleid van de laatste jaren de meeste biomassa-afvalstromen van huishoudens en biomassaverwerkende bedrijven selectief ingezameld worden. Bovendien zorgt een goed uitgebouwde haveninfrastructuur voor een verdere toename in aanvoer van biomassastromen richting voeding, veevoeding, materialen en energie in Vlaanderen.

Bestemming van biomassa(rest)stromen wordt beïnvloe d door tal van factoren . Biomassabestemmingen variëren doorheen de jaren, maar de voornaamste bestemmingen bevinden zich nog steeds in de landbouw-, voeding- en veevoedingssector. Vraag en aanbod van bepaalde biomassa-(afval)stromen worden in toenemende mate beïnvloed door de evolutie in de fossiele brandstoffen/olieprijs en de wijzigende stimuleringsmaatregelen vanuit het energiebeleid. Ook het afval-, materialen- en mestbeleid hebben gezorgd voor een verdere uitbouw van de logistiek en verwerkingsinfrastructuur in Vlaanderen in de periode 2009-2012, zowel op het vlak van vergisting als verbranding. Wettelijke bepalingen, waaronder de verbrandingsverboden, beïnvloeden mee de bestemming alsook de regio van bestemming. Voor dierlijk afval spelen de zeer strikte bepalingen van de Europese wetgeving betreffende dierlijke bijproducten. Mede dankzij de hoge marktprijzen voor dierlijk eiwit en vet wordt dierlijk afval zo optimaal mogelijk in de markt gevaloriseerd en milieuhygiënisch beheerd. Anderzijds wordt bv. het grootste deel van de ingezamelde gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO) nog steeds uitgevoerd naar omringende landen voor de productie van biodiesel. Het gebruik van biodiesel in de transportsector, net als het gebruik van biobrandstoffen in stationaire motoren is nog niet echt doorgebroken in Vlaanderen.

Recycleerbare houtstromen gaan nog te vaak naar ver branding. Uit de huidig beschikbare gegevens blijkt dat de vaste biomassa voor groene stroomproductie steeds meer wordt ingevuld door een hogere import van houtpellets.. In het algemeen wordt de recycleerbare biomassa relatief goed uit de Vlaamse verbrandingsinstallaties gehouden. Dit komt dankzij de verbrandingsverboden en de advisering van de OVAM in het kader van groenestroomcertificaten De uitzonderingen in het verbrandingsverbod en de druk op vaste biomassa zorgen echter voor een afleiding van recycleerbare stromen naar verbranding. Dit is vooral het geval voor houtige biomassa (postconsumer houtafval en houtig groenafval). In het geval van postconsumer houtafval kan een aanzienlijk deel dat nu verbrand wordt, via selectieve inzameling (bv. verpakkingshout) of voorbehandeling (manueel of automatisch sorteren van niet recycleerbare houtfracties) probleemloos worden ingezet in de spaanplaatproductie. Het is vooral om economische redenen dat dit houtafval niet naar recyclage gaat. Sortering is te duur in vergelijking met de meeropbrengst door afvoer naar energetische valorisatie.

Houtig groenafval kan in theorie steeds voor 100% worden gerecycleerd via composteringsprocessen of rechtstreeks hergebruik. Binnen de beleidscontext van het verwerken van groenafval zal via het SYNECO project worden bepaald hoeveel houtig materiaal er noodzakelijk is om uit het in Vlaanderen geproduceerde groen- en gft-afval een kwaliteitsvol eindproduct te produceren via compostering/vergisting. Als er dan een surplus aan houtig materiaal overblijft, kan dit – afhankelijk van de kwaliteit – worden toegepast voor anderen doeleinden (energie, biobrandstof, chemie, ...).

Page 17: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

15

Figuur 4 en 5 en tabellen 2 tot 5 geven een globaal overzicht van het aanbod en de bestemming van de verschillende biomassa(rest)stromen in Vlaanderen in 2011 (OVAM, 2013). De cijfers worden per kringloop verder toegelicht.

Figuur 4. Overzicht van het ingezamelde aanbod van biomassa(rest)stromen (excl. mest) in Vlaanderen in 2011.

Figuur 5. Overzicht van de bestemming van de ingeza melde biomassa(rest)stromen (excl. mest) in Vlaande ren in 2011.

Page 18: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

16

Gewasresten Landbouw Ingezameld aanbod 2011 (ton)

Theoretisch potentieel

(ton nat, ds 10-15%)

Bestemming 2011

Korrelmaïsresten (stengels, spillen)

0 1 398 000 Inwerken

Geoogst stro (graangewassen)

240 000 240 000 Inwerken (34%), strooisel (66%)

Suikerbietenloof 0 466 000 Inwerken

Gewasresten (kool- en raapzaad)

500 1 750 Inwerken (71%), strooisel (29%)

Aardappelloof 0 724 000 Doodsproeien en inwerken

Aardappeluitval p.m. 233 000 Veevoeding

(Spruit)koolresten 0 264 000 -385 100

Inwerken (61%), veevoeder (28%), vergisting (11%)

Preiresten 0 50 000-70 875

Inwerken (61%), veevoeder (14%), voeding (8%), compost (6%), vergisting (11%)

Gewasresten (andere volle grond groenten)

p.m. 771 800 Inwerken

Gewasresten (serreteelt: paprika-/tomatenstengels, andere gewassen)

0 18 935 Inwerken

Tabel 2: Aanbod en bestemming gewasresten uit keten landbouw, voeding tot consument (OVAM, 2013; ILVO , 2014).

Organisch-biologische reststroom

Aanbod 2011 (ton)

Bestemming 2011

Voedingsindustrie 1 778 000 Veevoeder (51%), landbouw (12%), vergisting (27%), liefdadigheid (3%), mestverwerking (2%), biobrandstof (1%), biochemie (0,2%)

Distributie sector 116 000

Onverkochte voeding 129 000

Horeca 166 000

GFVO

Ingezameld GFVO (huishoudelijk)

7000 Biodieselproductie (89%), vergisting/verbranding (9%), oleochemie (2%)

Ingezameld GFVO (professioneel)

13 000

Dierlijk afval

Page 19: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

17

C1-C2 174 000 Verbranding diermeel en vet (99%), bodemverbeteraar (1%)

C3 614 000 Petfood (49%), veevoeder (28%), oleochemie (12%), verbranding (2%), andere (7%)

Slibs (ton droge stof)

Waterzuiveringsslibs voedingsindustrie

30 000 Landbouw (37%), vergisting (36%), compostering (14%), andere/onbekend (13%)

Gft huishoudens

Gft 282 000 Compostering (83%), vergisting met nacompostering (17%)

Tabel 3: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassar eststromen uit keten landbouw, voeding tot consument (2011), zonder gewasresten.

Houtige reststromen (ton)

Aanbod 2011 Bestemming 2011

Resthout uit bossen 89 000 100% gaat naar verbranding

Primair houtafval uit de houtindustrie

690 000 Verbranding (<62%), spaanplaatindustrie (>30%), pellets (4%), uitvoer (4%)

Huishoudelijk post-consumer houtafval

260 000

Industrieel post-consumer houtafval

400 000

Tabel 4: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassar eststromen voor houtige reststromen (2011, 2012).

Groenafval (ton) Aanbod 2011 Bestemming 2011

Snoeihout en boomstronken

111 000 Compostering (64%), verbranding (13%), mulching (23%)

Huishoudelijk gemengd tuinafval

352 000

Bedrijfsgroenafval 334 000

Snoeiafval beheer wegen

98 000 Verbranding, mulching

Bermmaaisel 186 000 Compostering, vergisting, onbenut

Tabel 5: Aanbod en bestemming ingezamelde biomassar eststromen voor groenafval (2011).

Page 20: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

18

3.2.2 De kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot consument

De onderstaande figuur geeft een overzicht van de raming van de voedselverliezen en biomassareststromen in de keten landbouw, voeding tot consument. In het kader van de roadmap voedselverliezen kunnen deze data verder verfijnd en geactualiseerd worden. Figuur 7 geeft de kringloop van de verwerking van de organisch-biologische (rest)stromen uit de keten landbouw, voeding tot consument weer.

Figuur 6. Raming voedselverliezen en biomassarestst romen in Vlaanderen in ketenperspectief (Bron: Departement Landbouw en Visserij, 2012; OVAM, 2013) .

1.777.658 ton tijdens productie

(excl. slib en aarde)

128.833 ton na productie

71.000 –

150.000 ton

Page 21: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

19

Figuur 7. De kringloop van organisch-biologische (r est)stromen uit keten landbouw, voeding tot consume nt

Page 22: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

20

3.2.2.1 Productieverliezen in de primaire sector

Aanbod

Productieverliezen

Productieverliezen bij veehouderij, pluimveesector en visserij. Het Departement Landbouw en Visserij inventariseerde verliesposten en verliespercentages voor de Vlaamse primaire sector (Roels en Van Gijseghem, 2011 waarbij correcties zijn gepubliceerd in OVAM, 2012b). Het grootste verlies in de veehouderij is de uitval of sterfte van vee (66 000 ton). Verlies van melk in de melkveehouderij is relatief klein in verhouding tot de totale productie (<1 %) en bedraagt 19 miljoen liter melk (voornamelijk door mastitis). Het verlies aan eieren is zeer beperkt. De visserij kampt met een groot verlies: bijvangst en teruggooi zijn goed voor gemiddeld 25 % van de totale vangst. Er is ook een klein verlies door interventie (1-3 %).

Productieverliezen bij tuinbouw en akkerbouw. Binnen de akkerbouw is er weinig verlies aan granen en suikerbieten (<4 %). De belangrijkste stromen zijn verliezen van de sortering en bewaring van aardappelen. Verliezen in de tuinbouw variëren sterk naargelang de bedrijfstak en de mate waarin verliesposten zich manifesteren, en zitten tussen een minimum van quasi 0 % (bepaalde groenten in openlucht) en een maximum van 30 % (kersen) van de productie. Verlies op het niveau van de veilingen is relatief beperkt (<1 % van totale aanvoer) met 3 627 ton verlies voor humane consumptie. In bepaalde landbouwsectoren zijn er nog mogelijkheden tot terugdringen van verliezen. Voor meer waarden rond productieverliezen verwijzen we naar de Inventaris Biomassa 2011-2012 van OVAM.

Aardappelen: Het totaal aardappelverlies ten gevolge van sortering (ca. 15%) en glazigheid (2%) geraamd op 17% van de productie. Bij een aardappelareaal van 48 294 hectare (2011) en een effectieve aardappeloogst van 45 ton/ha, komt er bijgevolg een reststroom vrij van ca. 369 450 ton aardappelen ten gevolge van sortering.

Groenten in open lucht: Bij groenten in open lucht zijn de procesverliezen voornamelijk machinaal oogstverlies en verliezen ten gevolge van het marktklaar maken van producten na bewaring. Transportverlies is geen echt probleem en verlies bij verwerking doet zich voor in een latere fase in de keten. Een realistische schatting is dat tussen de 0 en de 10 % van de productie verloren gaat tussen de oogst en de volgende schakelketen.

Peren: B-peren zijn te kleine en/of misvormde vruchten die momenteel geen waarde hebben. B-peren maken ongeveer 3 % van de totale perenproductie uit, oftewel ca. 8700 ton per jaar. Aangezien de voorbije jaren heel wat perenplantages zijn aangeplant, is het aantal A-peren en bijgevolg ook B-peren verder toegenomen. Ook door wijzigingen in de exportafzet, zoals in 2014, komen veel peren niet in de humane consumptieketen terecht.

Gewasresten op het landbouwbedrijf

Naast energieteelten als hoofdgewas (koolzaad, silomais, tarwe) kunnen bepaalde gewasreststromen na de oogst ’af landbouwbedrijf‘ nuttig aangewend worden voor energieproductie bij bv. co-vergisting. Op vandaag blijven een aantal oogstresten op het veld om praktische redenen en met het oog op de voorziening van organische stof (cfr tabellen 8 en 9).

Onderzoek naar de milieu en economische impact van het afvoeren van oogstresten maakt onderdeel uit van enkele onderzoeksprogramma’s. Voor meer info wordt verwezen naar het Departement Landbouw en Visserij, Afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling (ADLO) en Afdeling Monitoring en Studie (AMS), ILVO en Pival.

Bestemming

Reststromen in de graanteelt

De graanteelt gaat gepaard met de productie van grote hoeveelheden stro (ca. 764 000 ton droge stof/jaar), waarvan slechts een gedeelte buiten het veld gevaloriseerd wordt (240 000 ton/jaar). Toepassingen zijn strooisel in stallen en veevoeder, waardoor het uiteindelijk

Page 23: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

21

afgevoerd wordt als dierlijke mest. Stro kan ook toegevoegd worden als structuurmateriaal bij compostering. Stro heeft een vrij hoge stookwaarde (14,4 MJ/kg), maar het asgehalte en de hoge concentratie aan stikstof, zwavel en chloor zijn beperkende factoren voor de inzet als brandstof. Het niet geoogste stro wordt in de bodem ingewerkt en helpt zo de koolstofbalans in evenwicht te houden. In het geval van korrelmaïs kunnen eventueel enkel de spillen en schutbladeren geoogst worden voor inzet in agrarische co-vergisters, terwijl de stengel en de bladeren op het veld blijven.

Reststromen uit de suikerbietenteelt De 1 820 720 ton suikerbieten (2011) worden hoofdzakelijk verwerkt tot suiker. Tijdens dit proces ontstaan nevenproducten: bietenstaartjes, bietenpulp, melasse en schuimaarde. De eerste drie worden hoofdzakelijk gebruikt voor veevoeder, schuimaarde is een bodemverbeteraar. In een tussenstap bij de productie van suiker wordt bietensiroop (diksap) gevormd dat gebruikt kan worden voor de productie van bio-ethanol. Het bietenbladloof, 68 500 ton in 2011, blijft versnipperd achter op het veld, waarbij een groot deel van de aanwezige nutriënten terug in de bodem terechtkomt. Het bietenloof kan afgevoerd worden voor vergisting. De afvoer en vergisting van het loof geeft een aanzienlijke verlaging van de stikstofemissies naar de omgeving. De afgevoerde nutriënten moeten dan gecompenseerd worden door een verhoging van de stikstof- en fosfaatbemesting. Grootschalige vergisting van bietenloof gaat gepaard met belangrijke logistieke uitdagingen. Er bestaat vermoedelijk een aanzienlijk potentieel voor lokale (co)vergisting van bietenloof als interne bedrijfsstroom. Reststromen uit de teelt van oliehoudende gewassen Koolzaad wordt toegepast in de sectoren voeding en veevoeder, en ook nog gebruikt in de chemie en voor biodieselproductie. Een hectare levert 2 à 3 ton stro, dat wordt ingewerkt in de bodem of gebruikt als strooisel. Er is specifieke afzet voor dit stro te vinden in bv. de paardenhouderij. De productie van puur plantaardige olie (PPO) blijft beperkt in Vlaanderen. Begin 2010 hadden nog altijd maar 10 landbouwers een vergunning om koolzaadolie te produceren en rechtstreeks te verkopen met accijnsvrijstelling. Er bestaat een beperkt potentieel voor lokale co-vergisting van de oogstresten. Reststromen uit akker- en tuinbouw

Productieverliezen

Aardappelen: Aardappeltarra wordt gevaloriseerd als veevoeding of vergist. Glazige aardappelen hebben beperktere valorisatiemogelijkheden: ze komen minder in aanmerking voor veevoeder en worden vaker vergist in (pocket)vergisters.

Groenten in open lucht: De procesverliezen (na-oogst) uit de groententeelt worden: — op het veld ingewerkt als groenbemester, hetzij bij de teler zelf, hetzij bij derden, en al dan

niet na compostering; — ingezet als veevoeding, hetzij bij de teler zelf, hetzij bij derden; — verwerkt door composteringsbedrijven.

Een beperkt deel van het product wordt niet geoogst en wordt op het landbouwperceel ingewerkt.

Peren: Rebut peren (B-peren) worden nauwelijks gevaloriseerd, waardoor er vanuit de telers een grote vraag is naar mogelijke nieuwe toepassingen. De perenverwerkende industrie (perensap en perensiroop) is in Vlaanderen beperkt in capaciteit. De Boerenbond liet in 2013 een studie uitvoeren naar mogelijke verwaardingsroutes voor rebut peren. Uit deze studie komen enkele nieuwe mogelijkheden naar voren, o.a. verdere toepassingen van perensap en -perspulp en de extractie van hoogwaardige componenten. Een aandachtspunt hierbij is echter het verzekeren van de afzet voor deze nieuwe producten door een vervollediging en verankering van de nieuwe waardeketens.

Page 24: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

22

Gewasresten op het landbouwbedrijf

De gewasresten van groenten en aardappelen blijven bijna altijd op het land en worden ingewerkt in de bodem. Een deel van de gewasresten van cichorei en witloofwortelen zouden worden aangewend in de veevoeding.

Op basis van onderzoek van INAGRO (2014) rond de valorisatie van oogstresten blijkt er vooral rond de inzamelbaarheid een aantal beperkende factoren zijn die de rendabiliteit sterk bepalen, o.a. het watergehalte, de moeilijke inzamelbaarheid aangezien de huidige oogstmachines de oogstresten op het veld laten, de logistieke kosten,... Op vandaag worden bepaalde gewasresten (uitgezonderd stro) enkel van het veld gehaald voor eigen gebruik (veevoeder, vergisting mits vermaling,..).

Tabellen 6 en 7 geven een overzicht van de hoeveelheden van de gewasresten afkomstig van groenten in 2010 (GENESYS-project ILVO,2014). Er werd data uit 2010 genomen, aangezien de EHEC-crisis in 2011 resulteerde in de vernietiging van grote hoeveelheden biomassa omwille van besmettingsrisico waardoor de data van dat jaar niet representatief zijn voor een doorsnee jaar.

Page 25: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

23

Primaire stroom Type reststroom Reststroom (ton/ha)

Totale hoeveelheid natte reststroom (ton)

Bemerkingen

Open lucht groenten

771 800

Bloemkool Blad- en stengelmassa

26 blad, 7 stam

197 100 Bij de oogst wordt het hart van de kool uitgeboord en blijft de plant staan. Aanpassen oogstmachine nodig om deze resterende plant te oogsten (eventueel in een tweede werkgang)

Bonen Blad- en stengelmassa

10-30 68 600

Broccoli Blad- en stengelmassa

30-50 10 000

Courgette Blad- en stengelmassa

10 6 200

Erwt Blad- en stengelmassa, peulen

20-50 70 000 De erwten worden op het veld gedorst. De restvegetatie blijft op het land of wordt soms opgeraapt door de landbouwer voor veevoeding

Knolselder Bladmassa 10 9 000 Gerooid met klembandrooier en afgesneden

Prei Bladmassa (groene deel)

10 (vers), 20-30 (industrie)

70 875 Groene deel wordt afgesneden om de prei horizontaal in veilingbakken te laten passen.

Raap Blad- en stengelmassa

10 3 700

Rode kool Buitenste bladeren

40-60 15 000 Plant blijft staan en kool wordt eruit gesneden. Aanpassen oogstmachine nodig.

Savooikool Buitenste bladeren

40-60 15 000 Plant blijft staan en kool wordt eruit gesneden. Aanpassen oogstmachine nodig.

Schorseneer Blad- en stengelmassa

10 7 000

Selder (wit en groen)

Blad- en stengelmassa

50-60 19 250 Nood aan aanpassing oogstmachine om te kunnen mee oogsten, natte oogstomstandigheden

Spinazie <10 17 220

Spruiten Stengelmassa 50-70 138 000 Spruitkoolstokken worden vermalen door oogstmachine en blijven achter op veld. Vergisting blijkt niet optimaal.

Uien 10 13 080

Witloofwortelen Wortelmassa na forcerie

25 19 300 De witloofwortels komen integraal vrij na de forcerie. Deze gaan vandaag deels naar veevoeding en vergisting blijkt in sommige gevallen mogelijk. Wat betreft

Page 26: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

24

Tabel 6: Overzicht gewasresten open lucht groenten (ILVO,2014).

Primaire stroom Type reststroom Reststroom (ton/ha)

Totale hoeveelheid natte reststroom (ton)

bemerkingen

Glasgroenten 18 935

Komkommer Plantenmateriaal en productieverlies na oogst

1 (productieverlies na oogst), 25 (plantenmateriaal)

1 625

Paprika Stengels en productieverlies na oogst

1 (productieverlies na oogst), 25 (plantenmateriaal)

2 880 Plastic touwen en clips zitten verweven tussen de stengels wat compostering bemoeilijkt. Momenteel wordt deze reststroom verwijderd tegen betaling (€50/ton)

Tomaat Stengels en productieverlies na oogst

1 (productieverlies na oogst), 30 (plantenmateriaal)

14 430 Plastic touwen en clips zitten verweven tussen de stengels wat compostering bemoeilijkt. Momenteel wordt deze reststroom verwijderd tegen betaling (€50/ton)

Tabel 7: Overzicht gewasresten glasgroenten (ILVO,2 014).

het witloof zelf worden de witloofblaadjes en de niet vermarktbare witloof momenteel ingewerkt op het land.

Witloof Blaadjes 5 2 975

Witte kool Buitenste bladeren

30-50 20 000 Plant blijft staan en kool wordt uitgesneden. Aanpassen oogstmachine nodig.

Wortelen Bladmassa 20-30 69 500 Enkel bij start oogsten is loof bruikbaar

Page 27: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

25

Specifieke reststroom aardappelloof

Het droge stofgehalte van aardappelloof bedraagt een 20%, zodat covergisting en compostering in theorie mogelijk zijn, tot op vandaag wordt het loof doodgesproeid. Bij mesofiele vergistingsproeven bevat het digestaat echter nog een gedeelte pathogenen. Om alle ziektekiemen afdoende te doden, met name oösporen van Phytophtora, is een korte periode van sanitatie van het digestaat nodig. Bij Wageningen UR is eveneens onderzoek gaande naar de winning van kankerremmende en kankervoorkomende stoffen in aardappelloof.

Specifieke reststroom spruitkool en andere kolen

Dit is een omvangrijke reststroom (zie Tabel 8). Begin 2013 werden in het kader van een nog lopend onderzoek indicatieve vergistingstesten uitgevoerd op spruitstokken. Voor de oogst werd een aangepaste machine gebruikt waarmee de resten en de spruiten in eenzelfde werkgang konden worden afgevoerd. Een hectare spruitkool leverde een oogst van 22,7 tot 27 ton spruitstokken op, met een droge stofgehalte van ongeveer 20%. Dit is ruwweg de helft van de theoretisch inzamelbare hoeveelheid. Spruitstokken kunnen ook ingezet worden als eiwitbron in veevoeder. Spruitkoolresten kunnen nu al zonder noemenswaardige problemen afgevoerd worden in een enkele werkgang bij de oogst. Bloemkool, broccoli en sluitkoolresten kunnen worden binnengehaald met een aangepaste maiskneuzer en kipwagen of op andere manieren.

Specifieke reststroom selder

Als knelpunten voor de afvoer van bladselderresten wordt in het kader van recent onderzoek een beperkt en mogelijk krimpend areaal aangegeven, de hoge kostprijs van de technische aanpassing vereist voor het mee-oogsten, en de veelal natte oogstomstandigheden.

Specifieke reststroom prei

Prei heeft een lager droge stofgehalte dan selder. De gewasresten worden nu teruggevoerd op de akker en zijn daar bron van geurhinder en te hoge dosissen reststikstof. De afvoer van gewasresten kan in één werkgang met de oogst gebeuren. Gewasresten van prei zijn zeer geschikt als veevoeder. Ook compostering is mogelijk als droog en structuurrijk materiaal worden bijgemengd. De groene bladeren van prei zijn rijk aan antioxidanten zoals polyfenolen en vitamines. Recent onderzoek toonde aan dat stabilisatie door melkzuurfermentatie leidde tot een stijging van een aantal belangrijke polyfenolen, het ontstaan van nieuwe polyfenolen en een stijging van de totale antioxidantcapaciteit. Naast gefermenteerde prei, kan ook de bereiding van preibrood, preipasta, preikaas en preikroketten een mogelijke oplossing bieden voor de prei nevenstromen. Prei is ook zeer geschikt voor covergisting.

Specifieke reststroom uien De teelt van uien levert niet alleen een grote hoeveelheid loof op (zie Tabel 8). De droging en bewaring van de uien op het bedrijf levert een bepaald percentage aan uitval op, de zogenaamde tarra-uien. Ook tijdens het uienbewerkingsproces komt een continue reststroom vrij van wortel(resten), pellen, staarten en ondermaatse uien (<20mm). Vanaf 2010 wordt er in Nederland onderzoek uitgevoerd het co-vergisten van uienpellen met mest. Daarbij bleek in eerste instantie de continuïteit van de aanvoer een probleem. De ui bevat bovendien antioxidanten als quercitine (vooral de pellen) en anthocyaan. Uienpellen hebben ook een potentiële toepassing als insecticide of fungicide. Ondermaatse uien zijn geschikt als grondstof voor de productie van uienolie.

3.2.2.2 Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie,

distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, c atering …)

Aanbod

Productieprocessen uit de voedingsindustrie waren in 2011 goed voor ongeveer 1 778 000 ton OBA reststromen (uitgezonderd aarde en slibs. Meer dan een kwart van de totale aan de voedingsindustrie gerelateerde OBA stroom is afkomstig van de sector 'Aardappelen, groenten,

Page 28: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

26

fruit en bereide maaltijden'. Na het productieproces is er nog een stroom van ongeveer 129 000 ton onverkochte voedingsmiddelen.

Voedselverliezen en nevenstromen in de distributiesector worden geraamd op ongeveer 116 000 ton per jaar.

Bij de voedingsdiensten, waaronder de horeca, catering,…, vormt het afval dat gegenereerd wordt bij de bereidingen de grootste bron van organisch-biologisch afval. Het gaat om ongeveer 166 000 ton.

Bestemming OBA-stromen

Het grootste deel van de totale stroom, bijna 49%, van de bijproducten en afvalstromen gaat naar veevoeding. Dit gebeurt ofwel rechtstreeks ofwel via mengvoeder. Het betreft in hoofdzaak zuiver plantaardige stromen. Een aantal stromen uit de voedingsindustrie voldoen zonder extra behandeling aan de federale wetgeving betreffende dierenvoeding (bv. wortelschraapsel, bietenpulp, draft, …). Die stromen kennen geen afzetproblemen en hebben vaak een positieve marktprijs.

Maïskiem-, koolzaad-, zonnepit-, palmpit-, aardnoot-, soja- en lijnzaadschroot kunnen in de dierenvoeding verwerkt worden (BEMEFA, 2012; FAVV).

Ruim 11% van de reststromen wordt rechtstreeks uitgereden in de landbouw. Het gaat hier voornamelijk over (schuim)aarde en slibs.

Ongeveer 30% van de gft en 20% van de OBA-stromen gaan naar vergisting. In 2013 werden in totaal 1.632.206 ton inputstromen vergist in 41 installaties, zoals meer in detail weergegeven in figuur 6. Het aandeel van de verschillende stromen in de OBA-vergisting in 2013 bedroeg 63 % organisch-biologisch bedrijfsafval,13 % energiegewassen en 19 % mest. De OBA-stromen die naar vergisting gaan, zijn voornamelijk plantaardige, gemengde OBA-stromen en slibs van onder meer de voedingsindustrie. OBA wordt in hoofdzaak vergist in industriële vergisters. Landbouwvergisters kunnen ook OBA’s verwerken tot max. 40% van de input.

768.485 ton gft-, OBA-stromen en groenafval worden gecomposteerd.

282.774 ton wordt biothermisch gedroogd, met name ongeveer 254.000 ton verwerkte mest en 29.000 ton organisch-biologisch afval in 2013. Hier wordt bijna 64% van de verwerkte mest (meestal kippenmest of varkensmest) opgemengd met OBA-stromen en nadien gedroogd in 4 installaties in Vlaanderen (verplicht hygiënisatieproces i.k.v. de EU-verordening 1069/2009 inzake Dierlijke Bijproducten). De output wordt geëxporteerd naar Frankrijk en Duitsland voor toepassing in de landbouw.

Figuur 8: Verwerking van organisch-biologisch afval . Inputstroom per type verwerking in 2013 (Vlaco, 2 014).

Page 29: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

27

Het eindproduct van co-vergisting is een digestaat. Op deze stroom is de afvalstoffenwetgeving van toepassing. Het digestaat wordt voor ruim 60% ook nabehandeld (ontwatering, drogen) en kan ingezet worden als grondstof, bodemverbeterend middel of meststof als het aan de milieuwetgeving voldoet.

Het tonnage OBA dat verwerkt wordt als biobrandstof en in biochemische toepassingen is op vandaag klein, resp. 0,8% en 0,2%.

Niet-verkochte voedingsmiddelen

In 2011 wordt ruim de helft van de – om kwaliteitsredenen – niet-verkochte voedingsmiddelen rechtstreeks ingezet of verwerkt voor dierlijke consumptie. Van de hoeveelheid die omwille van een verpakkingsfout uitviel, wordt 80% terug ingezet voor humane en dierlijke consumptie via herverwerking in eigen bedrijf of extern bedrijf (in geval van bijv. droging voor veevoeding), voedselbanken,... In totaal gaat ongeveer 73 000 ton van de 130 000 ton niet-verkochte voedingsmiddelen, zijnde 56%, terug richting voeding, vooral richting dierlijke voeding; 27 000 ton of 21% wordt vergist en als bodemverbeterend middel of meststof terug ingezet in de landbouw.

Op basis van de OVAM-bevraging (zie Inventaris Biomassa 2011-2012 OVAM) blijkt dat voedingsbedrijven in Vlaanderen anno 2011 heel bewust omgaan met de bestemming van hun afval- en nevenstromen. Verwerken kost geld, maar kan zeker ook opbrengen.

3.2.2.3 Gft-afval afkomstig van huishoudens

Herkomst en aanbod

Met gft-afval wordt het groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens bedoeld. Het ingezamelde gft-afval bestaat voornamelijk uit tuinafval, zoals maaisel, onkruid en voor een deel uit groente- en fruitafval. Op basis enkele sorteeranalyses op twee gft-composteringsbedrijven wordt een grote regionale en seizoenale variatie vastgesteld. Een ruwe indicatie op basis van een gewogen gemiddelde geeft 24 tot 52% gf-fractie aan (Vlaco, 2012). Die variatie is grotendeels te wijten aan het feit dat er in de winterperiode minder tuinafval wordt ingezameld.

In 2011 werd er ongeveer 282 000 ton huishoudelijk gft-afval selectief ingezameld.

Bestemming

Compostering en voorvergisting met nacompostering. In de gft-compostering en -vergisting samen is er in 2011 bijna 338 000 ton afval verwerkt. Dit bestaat uit bijna 282 000 ton gft-afval, een kleine 11 000 ton organisch-biologisch afval en iets meer dan 45 000 ton structuurmateriaal. Van de totale hoeveelheid ingezameld gft-afval werd 83% verwerkt in composteringsinstallaties en 17% in vergistingsinstallaties. Uit het aanbod gft-afval wordt gemiddeld 37,5% gft-compost geproduceerd.

Afzet gft-compost. Compost is een kwalitatieve bodemverbeteraar, bruikbaar voor heel wat toepassingen. In 2011 werd afgerond 370 000 ton compost geproduceerd, waarvan ca. 110 000 ton gft-compost. De vraag is in het voor- en najaar groter dan het aanbod.

Het grootste aandeel compost gaat naar grootafnemers (grondmengers, potgrondfabricanten), gevolgd door de sector groenvoorziening (particulieren, tuinaannemers, openbare groenvoorziening). De landbouw is goed voor ca. 5%. De mestwetgeving is voor de afzet in de landbouw vooralsnog een belemmerende factor. Groeipotentieel is er in de afzet naar potgrondtoepassingen, deze bedraagt 10% in 2011.

Kostprijs

De compostering van gft-afval kost 65 tot 75 EUR/ton. De kostprijs voor vergisting van gft-afval wordt geschat tussen 78 en 80 EUR/ton. De verkoopprijs van het eindproduct is zeer gedifferentieerd i.f.v. kwaliteit, hoeveelheid, afnemer… (Vlaco, 2012).

Page 30: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

28

3.2.2.4 Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO)

In Vlaanderen geldt een uitgebreide producentverantwoordelijkheid voor gebruikte frituurvetten en -oliën: producenten, distributeurs en invoerders zijn verplicht te zorgen dat hun product in afvalfase op een correcte en milieuverantwoorde wijze wordt ingezameld en verwerkt. Sinds 2012 wordt deze verplichting opgenomen in een collectief plan waarin Valorfrit en de gemeenten samenwerken. De data hieronder vermeld zijn afkomstig van Valorfrit, de organisatie die in opdracht van de producenten, traders en invoerders, het ophaal- en verwerkingscircuit van GFVO in België opvolgt en hierover jaarlijks rapporteert aan de overheid.

Huishoudelijk/particulier gebruik: tot deze categorie behoren GFVO afkomstig van huishoudens, die worden ingezameld via de KGA-inzameling op containerparken, huis aan huis of per wijk.

Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO) afkomstig van professioneel gebruik worden onderverdeeld in twee categorieën: — GFVO afkomstig van professioneel gebruik: tot deze categorie behoren GFVO afkomstig

van catering, grootkeukens, restaurants, frituren, hotels, snackbars, kantines, uitzendkoks, fastfood …

— GFVO afkomstig van voedingsmiddelenindustrie: GFVO afkomstig van de aardappelverwerkende industrie, chipsproducenten,…

Aanbod

Huishoudelijk GFVO. In 2011 behaalde de inzameling van huishoudelijke GFVO ongeveer 7000 ton in Vlaanderen. Dankzij de 5 jaar intensieve communicatiecampagnes door Valorfrit zien we dat de inzamelresultaten verder stijgen.

Professioneel GFVO. In 2011 behaalde de inzameling van GFVO afkomstig van professioneel gebruik ongeveer 13 000 ton in Vlaanderen. De scherpe concurrentie tussen de ophalers heeft ervoor gezorgd dat de horecasector meer dan ooit geprospecteerd werd door de ophalers waardoor er nog nauwelijks inzamelbare frituurvetten en -oliën verloren gaan.

GFVO afkomstig van de voedingsmiddelenindustrie. Hiervoor zijn weinig gegevens beschikbaar aangezien deze afvalstoffen niet opgevolgd worden via het systeem van de vzw Valorfrit. Volgens FEVIA (federatie van de voedingsindustrie in België) zou de hoeveelheid GFVO van de voedingsmiddelenindustrie beperkt zijn, aangezien de meeste bedrijven niet met batchsystemen, maar wel met continue systemen werken.

Bestemming

In de verwerking van de ingezamelde GFVO wordt hier geen onderscheid gemaakt tussen huishoudelijke GFVO en GFVO voor professioneel gebruik en tussen plantaardige of dierlijke vetten en oliën, omdat het in de praktijk vaak om een mengsel van plantaardige en dierlijke vetten en oliën gaat.

In de verwerking van de ingezamelde GFVO onderscheiden we 2 stappen: eerst komt de opzuivering bij de erkende recuperanten, waarna de stromen in bulk afgevoerd worden naar de eindverwerkers. De eerste stap in de verwerking gebeurt voor 37,19% in België.

Het gezuiverde materiaal wordt door de verwerker in bulk afgeleverd naar de eindverwerking. De belangrijkste eindverwerking is reeds jarenlang de biodieselproductie.

Page 31: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

29

Ton BE (T) NL (T) D (T) Andere (T)

Totaal (T)

%

2011 Biodiesel 0 11 652 5 087 9 404 26 143 89,35

Oleochemie 14 0 373 159 546 1,86

Energetische valorisatie

1 711 495 122 242 2 570 8,79

Totaal 1 725 12 147 5 582 9 805 29 260 100

Tabel 8: Bestemmingen van de in België ingezamelde GFVO in 2011 (Valorfrit 2012)

Tabel 8 geeft een overzicht van de verschillende bestemmingen van de GFVO die via het systeem van de aanvaardingsplicht in België werden ingezameld en gerapporteerd. Gebruik in de oleochemie. Plantaardige en dierlijke vetten en oliën kunnen gebruikt worden als grondstof in de oleochemie bij de productie van vetzuren, vetalcoholen, vetzure esters, glycerine en andere derivaten. De vetten en oliën moeten bij aanlevering vrij zijn van onoplosbare onzuiverheden. De gezuiverde vetten en oliën worden vervolgens door hydrolyse omgezet tot vetzuren, die zelf eerder chemische intermediairen zijn, en meestal verder gederivatiseerd worden. De zijstroom glycerine wordt gebruikt in technische toepassingen, zoals in de zeepindustrie en de cosmeticasector (bron, Oleon), of in vergistingsinstallaties. De vraag vanuit de biodieselsector is echter zo groot, dat in 2011 nog slechts een kleine 2% van de ingezamelde GFVO in de oleochemie wordt verwerkt.

Glycerine voor voeding. Enkel glycerine afkomstig van de hydrolyse van puur plantaardige oliën (bvb. palmolie en koolzaadolie) wordt ook in de voeding gebruikt.

Gebruik in energietoepassingen. Hier maken we onderscheid tussen vergisting, productie van biodiesel en verbranding. Vergisting: Deze verwerkingstoepassing wordt vooral gebruikt voor de reststromen die vrijkomen bij de opzuivering van GFVO. In 2011 is het aandeel ingezamelde GFVO dat ingezet wordt voor de opwekking van groene stroom teruggevallen naar 9%.

Biodiesel: Vooral vanuit de biodieselsector is er een grote en groeiende vraag. Volgens de gegevens van Valorfrit vzw, werd in 2011 ongeveer 90% of 26 143 ton van de in België ingezamelde GFVO uitgevoerd voor biodieselproductie. Nederland is de belangrijkste bestemming omdat daar sinds 2008 een aantal biodieselproductiebedrijven zijn opgestart. Zij leveren de biodiesel aan brandstoffenverdelers die deze bijmengt met een fossiele brandstof. Sinds 2011 komt daar een aanzienlijke uitvoer naar Slovakije bij. De uitvoer naar Duitsland groeit eveneens.

Verbranding: Volgens artikel 4.5.2 van het VLAREMA mogen stromen die selectief worden ingezameld en die in aanmerking komen voor materiaalrecyclage, in Vlaanderen niet verbrand worden. GFVO afkomstig van huishoudelijk gebruik of van professioneel gebruik (horeca, frituren) vallen onder het verbrandingsverbod, aangezien deze ingezamelde stroom meestal niet zuiver plantaardig is en in aanmerking komt voor materiaalrecyclage. Hierop zijn sinds 2006 uitzonderingen toegestaan. Drie installaties in Vlaanderen hebben in 2011-2012 een afwijking op het verbrandingsverbod voor GFVO verkregen, in de praktijk worden er geen GFVO uit Vlaanderen verbrand door de hogere prijs die vanuit de biodieselsector wordt geboden, enkel een kleine hoeveelheid GFVO van buiten Vlaanderen.

Opbrengst-kostprijs

De prijzen die betaald worden voor GFVO, blijken in praktijk sterk afhankelijk te zijn van prijzen van de pure primaire plantaardige oliën, zoals de palmolie (dewelke onder invloed staat van de fossiele brandstofprijzen), de hoeveelheid, de methode van inzameling en de kwaliteit van het materiaal. Zo bleek in het verleden dat wanneer er pure plantaardige oliën aan vrij gunstige prijzen kunnen gekocht worden, deze meer zuivere stromen worden verkozen voor rechtstreekse inzet in de dieselmotoren.

Page 32: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

30

Bij kleinere hoeveelheden varieert de prijs tussen 200 à 300€ per ton, voor grotere hoeveelheden tot 500 à 600 € per ton (bron: VVSG, 2012).

3.2.2.5 Dierlijk afval

Aanbod

Het Vlaamse aanbod dierlijk afval bedroeg in 2011 ongeveer 174 000 ton C1-C2 afval en 614 000 ton C3 afval. Dit totale Vlaamse aanbod van 788 000 ton is daarmee goed voor iets meer dan driekwart van al het dierlijk afval dat wordt opgehaald door erkende ophalers van het Vlaamse Gewest. Een klein gedeelte van het dierlijk afval is afkomstig van krengen van gezelschapsdieren. Het aanbod van dierlijk afval vindt echter voornamelijk zijn oorsprong in de veeteelt.

Het aandeel geproduceerd in het Vlaamse Gewest bedraagt voor C3-materiaal tussen 74 en 80%, hetgeen in het buitenland wordt opgehaald ongeveer tussen 14 en 19%. Het transport van C3-materiaal tussen de lidstaten is vrij. In 2011 was de opgehaalde hoeveelheid C3-materiaal in Vlaanderen en de omringende regio’s 796 781 ton. Gelet op de talrijke schakels in de keten is het mogelijk dat de opgehaalde hoeveelheid C3-materiaal iets lager ligt dan 796 781 ton door mogelijke dubbeltellingen op basis van de registers.

Omdat ophalers van het Vlaamse Gewest echter ook dierlijk afval buiten Vlaanderen betrekken (iets meer dan 25%) wordt hun finale aanbod ook afhankelijk van andere factoren dan de Vlaamse veestapel.

Bestemming van het C3-materiaal

Na verwerking van dierlijk afval ontstaat er hoofdzakelijk diermeel en dierlijke vetten. Hieronder wordt het diermeel van categorie 3 in detail besproken.

Categorie 3 (C3)-materiaal omvat onder meer delen van geslachte dieren die voor menselijke consumptie geschikt zijn verklaard, maar daar om commerciële redenen niet voor in aanmerking komen.

Ruw of onverwerkt dierlijk afval onderscheidt zich van verwerkt dierlijk afval (afgeleide producten genoemd). Afgeleide producten ontstaan na omzetting van dierlijke bijproducten met een van de toegestane methodes uit de Verordening (EG) Nr. 1069/2009. Voor dierlijk afval komt dit in praktijk neer op verwerking met één van de beschreven warmtebehandelingen (methoden 1 tot en met 7) in een daartoe erkend en vergund verwerkingsbedrijf. Door het verwerkingsproces wordt het materiaal gescheiden in diermeel en dierlijk vet.

Bepaalde dierlijke bijproducten kunnen ook als grondstof worden gebruikt voor technische toepassingen, de oleochemie, petfoodproductie, veevoeders, diagnose, onderwijs en onderzoek.

Diermeel afkomstig van categorie 3

De 796 781 ton opgehaald C3 afval, waarvan 74 tot 80% van Vlaamse oorsprong is, wordt voor meer dan 90% in Vlaanderen verwerkt. De verwerking resulteert in dierlijke eiwitten en vetten. Ook hier bestaat een aanzienlijke restfractie (511 781 ton) waarvan de eindbestemming onduidelijk is. — De dierlijke eiwitten (162 000 ton ) onder de vorm van diermeel vinden voornamelijk (86%)

een toepassing als petfood . Dit is voornamelijk te wijten aan de betere prijzen die kunnen worden bekomen van de petfoodindustrie.

— 93% van de gesmolten vetten (123 000 ton) worden gebruikt als veevoeder en in de oleochemie . Voor 2013 werden aan drie verbrandingsinstallaties afwijkingen op het verbrandingsverbod toegestaan voor in totaal 33 042 ton. Dit betekent, net als in het geval van de GFVO, niet noodzakelijk dat deze hoeveelheid ook werkelijk verbrand zal worden. De verbrande vetten (6833 ton) zijn niet afkomstig uit Vlaanderen.

Zowel de in Vlaanderen erkende ophalers als de Vlaamse verwerkers betrekken een significant gedeelte van het dierlijk afval niet uit Vlaanderen. Ook verwerkte diermelen en dierlijke vetten worden ingevoerd. Ingevoerde diermelen hebben als bestemming de verwerking in of als

Page 33: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

31

meststoffen en/of bodemverbeteraars. C3 vetten worden vrij verhandeld, op een met de primaire vetten en oliën gedeelde markt.

Ook de gewijzigde verordening dierlijke bijproducten zal waarschijnlijk invloed hebben gehad: de voorwaarden voor grensoverschrijdende transporten van dierlijke bijproducten en afgeleide producten werden duidelijker, ook diermelen afgeleid van C2-materiaal werden toegelaten in meststoffen en bodemverbeterende middelen, en de voorwaarden voor het gebruik van verwerkte dierlijke eiwitten (C3) waren voor interpretatie vatbaar. Diermelen en verwerkte dierlijke eiwitten worden vooral gebruikt in de biologische landbouw, wat (voorlopig nog) geen groot afzetgebied is.

In 2011 werd 395 ton diermeel van categorie 3 ingezet voor energieproductie.

In- en uitvoer van verwerkt dierlijk afval

De ophaling en verwerking van dierlijk afval is binnen Europa regionaal en/of nationaal georganiseerd. De Vlaamse ophalers en verwerkers gaan in toenemende mate allianties aan met partnerbedrijven in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Soms is er van oudsher een sterke aanwezigheid in de ganse Benelux. Ook het verwerkt dierlijk afval kent zijn weg over de grens. De gegevens over in- en uitvoer zijn afkomstig van de afvalstoffenregisters en de databank TRACES. Data geven aan dat de verwerkingscapaciteit van de Vlaamse verwerkers ook een deel van het verwerkte dierlijk afval van de ons omringende landen opvangt. Vlaanderen kent veel meer in- dan uitvoer van zowel verwerkte dierlijke vetten als melen.

Kostprijs

De kostprijs van dierlijk afval is behoorlijk variabel en wordt door drie verschillende elementen bepaald: — De sterke differentiatie van de kostprijs, afhankelijk van het type dierlijk afval. — De marktorganisatie in België per categorie dierlijk afval. — De Europese en internationale markt van vetten, oliën en melen.

Voor diermelen is de afzet stabiel. De potentie van de ophalers en de verwerkingssector zit daarnaast vooral in een bovenregionale infrastructuur van ophaling en verwerking. Vlaanderen speelt daarin zeker een belangrijke rol. De Vlaamse verwerking biedt uitkomst voor heel België, Luxemburg en Noord-Frankrijk.

Bovenstaande vaststellingen leiden tot de inschatting dat de hoeveelheid dierlijk afval de komende jaren niet zal dalen.

3.2.2.6 Slibs

Aanbod

De slibproductie van de voedingsindustrie (waterzuiveringsslib, inclusief primair slib en flotatievet) schommelt rond de 30 200 ton droge stof, en varieert in functie van het droge stofgehalte.

Bestemming

Slibs afkomstig uit waterzuiveringsinstallaties van de voedingsindustrie worden omwille van de regelgeving steeds minder rechtstreeks in de landbouw afgezet ten voordele van de vergisting. De natste stromen die moeilijk vergist kunnen worden, worden uitgereden. De 30 223 ton droge stof van slibs afkomstig uit waterzuiveringsinstallaties van de voedingsindustrie wordt rechtstreeks afgezet in de landbouw (37%), vergist (36%) of ontwaterd voor compostering . De vergisting levert warmte, biogas en digestaat/niet-uitgegist slib. De warmte en het biogas kunnen nuttig worden toegepast, eventueel in andere bewerkingen van het slibverwerkingssysteem, zoals bijvoorbeeld de droging van digestaat. Het digestaat/niet-uitgegist slib ondergaat een biologische behandeling met het oog op toepassing als compost. Waar de kwaliteit niet voldoet (<0,5%), wordt het gedroogd, als voorbehandeling voor verbranding.

Page 34: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

32

In de Vlaamse vergistingsinstallaties wordt ook bio-slib, voornamelijk afkomstig uit biologische waterzuiveringsinstallaties in de voedingsindustrie in Frankrijk en Nederland, verwerkt.

In de praktijk is bij de inputregistratie op de verwerkingsbedrijven het onderscheid tussen waterzuiveringsslibs en andere slibachtige stromen meestal niet duidelijk genoteerd of niet digitaal beschikbaar, wat een verdere kwantitatieve opsplitsing niet mogelijk maakt.

Slib (tds) Productie tds

landbouw recyclage vergisting verbranding

Waterzuiveringsslib voedingsindustrie

30 223 11 272 4 205 10 900 146

Tabel 9: Bestemmingen slib uit voedingsindustrie an no 2011

Kostprijs

Uit de bevraging van de voedingssector door de OVAM in 2012 blijkt dat er enorme variatie in kostprijs is in de verwerking van de OBA-stromen in Vlaanderen, zoals weergegeven in onderstaande tabel. Zo bepaalt de energetische waarde, het droge stofgehalte en de kwaliteit in belangrijke mate de kost of opbrengst van de inputstromen voor vergisting, waarbij ook de transportkost zeker niet verwaarloosbaar is. Voor bepaalde OBA’s krijgt de voedingsindustrie een positieve prijs (gemiddeld 10-15 EUR/ton). Ook de verwerkingskost voor het digestaat bepaalt mee het kostenplaatje van vergisting. Door de stimulans van de groenestroomcertificaten is biogas economisch het belangrijkste eindproduct van een vergistingsinstallatie. De energie-inhoud wordt bepaald door de hoeveelheid methaan die erin aanwezig is. Biogas heeft een verbrandingswaarde van 25 MJ/Nm³. Het klassieke aardgas heeft een verbrandingswaarde van 30MJ/Nm³. Biogas is niet onmiddellijk inzetbaar. Het moet eerst nog behandeld worden voor gebruik, o.a. ontzwaveling en condensatie.

Verwerking Kosten per ton natte stof

Uitrijden in de landbouw 10-30 EUR

Vergisting 20-80 EUR

Verbranden gemengde stroom 130-140 EUR Tabel 10: Kostprijs voor de verwerking van OBA-stro men uit de voedingsindustrie (OVAM, 2012)

De kostprijs van slib uit de voedingsindustrie is sterk afhankelijk van het aanbod slib en de schaalgrootte van de installatie.

3.2.3 De kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte

3.2.3.1 Houtige reststromen

Aanbod

De bosoppervlakte in Vlaanderen bedraagt ca. 177 424 ha volgens de Boswijzer 2011 (www.natuurenbos.be). Het Vlaamse bos bestaat ongeveer uit 70% privé en 30% openbaar domein. Het gemiddelde houtvolume op stam bedraagt 216 m³/ha. De houtaangroei wordt geschat op 5 m³/ha/jaar (bron: Bos en Natuur, 2008), waarvan 4,2 m³/ha/jaar wordt geëxploiteerd (mededeling ANB, 2013).

Bestemming

In één lot zitten er vaak verschillende kwaliteiten welke de houthandelaar zelf verder vermarkt: zaaghout naar de zagerij, brandhout naar een brandhouthandelaar, etc. Het valoriseren van resthout (tak- en tophout uit bosexploitatie hangt sterk af van de lokale omstandigheden van de exploitatie (bereikbaarheid voor machines, winbaar volume, seizoen).

Page 35: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

33

Het MIP II project Limburgs Groen voor een groene economie heeft deze invloedsfactoren onderzocht. Het aanbod resthout wordt geraamd op 89 000 ton (cfr tabel 4).

Resthout uit de bosbouw wordt voornamelijk ingezet voor energetische valorisatie en verwacht wordt dat bij een ongewijzigd subsidiebeleid en onder druk van stijgende energieprijzen dit op korte en middellange termijn zo zal blijven.

3.2.3.2 Groenafval

Aanbod

Huishoudelijk groenafval. In 2011 is er 463 000 ton huishoudelijk groenafval (huishoudelijk gemengd tuinafval en snoeihout en boomstronken) selectief ingezameld aan huis en op containerparken.

Bedrijfsgroenafval (bedrijven en overheden). De hoeveelheid niet-houtig groenafval dat vrijkomt bij onderhoud van gemeentelijk, provinciaal, gewestelijk en bedrijfsgroen, werd voor 2011 geraamd op 334 000 ton, waarvan ongeveer 74% afkomstig is van bedrijven.

Beheer wegen. De hoeveelheden hout(afval) die jaarlijks vrijkomen via onderhoudswerken van wegen en terreinen worden door VITO geschat op 98 000 ton. Een gedeelte vindt zijn weg naar o.a. spaanplaatindustrie (stammen, zware takken, deel van houtsnippers), een ander deel wordt versnipperd en al dan niet ter plaatse gebruikt als mulch of wordt als biomassa verkocht voor verbranding.

De totale hoeveelheid maaisel van bermen en graslanden in beheer geraamd op 80 000 tot 90 000 ton droge stof of 186 000 ton maaisel in Vlaanderen. Er is voor (berm)maaisel een groot verschil tussen de geraamde hoeveelheden en de werkelijk gemaaide, afgevoerde en verwerkte hoeveelheden, omwille van diverse factoren. Via het project Graskracht (ANB et al., 2012) werd in 2010-2011 een vrij gedetailleerde inventarisatie opgesteld van het (potentieel) aan maaisel dat door verschillende instanties beheerd wordt. Voor meer info wordt verwezen naar www.graskracht.be.

Bestemming groenafval (excl. bermmaaisel)

Een groot deel van het groenafval wordt in Vlaander en verwerkt, via materiaalrecyclage, compostering, mulching of energetische valorisatie. Dit gebeurt zoals voorzien in het Uitvoeringsplan organisch-biologisch afval en huishoudelijke afvalstoffen. Slechts een kleine fractie gaat naar Nederland, voornamelijk voor compostering. Groenafval van huishoudens is in Vlaanderen bestemd voor materiaalrecyclage (mulching van snoeihout, compostering,…). De bestemming van het bedrijfsgroenafval is compostering, mulching of energetische valorisatie. De hoeveelheid die naar compostering gaat, kent een wisselende, stijgende trend. Voor groenafval is het verbrandings- en stortverbod van toepassing.

De energetische valorisatie neemt toe (snoeihout en houtige fractie groenafval). Het Waals gewest is de voornaamste bestemming van deze fracties. Anderzijds werd in 2011 ook houtige fractie van groenafval en snoeihout ingevoerd vanuit Nederland voor verbranding in Vlaamse installaties. Naar schatting gaat het om 5000 – 10 000 ton per jaar, mogelijk meer na 2011.

Op de groencompostering is in 2011 in Vlaanderen 466 000 ton gecomposteerd op 26 operationele verwerkingseenheden. In de gft-compostering is er in 2011 ruim 45 000 ton groenafval verwerkt. Dat maakt dat er in totaal bijna 512 000 ton groenafval is gecomposteerd in 2011.

Het composteerproces van groenafval resulteert in ongeveer 233 000 ton compost (0,5 ton per ton groenafval) en 48 930 ton houtsnippers (10, 5% van het aangevoerde groenafval). De houtsnippers kunnen ingezet worden als mulch, of energetisch gevaloriseerd worden.

Een deel van het snoeihout wordt opnieuw ingezet als structuurmateriaal in de composteerinstallaties. Een deel van de zeefoverloop die vrijkomt bij compostering wordt ingezet als ent- en structuurmateriaal.

Groenafval van overheden en bedrijven kent verschillende bestemmingen, waarbij ongeveer tweederde (220 203 ton) wordt gecomposteerd . De enige andere bestemming die tussen 2007

Page 36: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

34

en 2010 zowel absoluut als relatief gezien in belang toenam was 'andere voorbehandeling', goed voor 14,5% .

Vergisting van groenafval in zijn totaliteit is gee n optie . Dit is technisch niet haalbaar omwille van de houtige structuur. Houtige vezels bevatten veel lignine, dat in anaerobe omstandigheden zeer moeilijk afgebroken wordt.

Zeefoverloop. Met zeefoverloop wordt de houtige fractie bedoeld na afzeving van compost. Sinds 2007 kan licht-verontreinigde zeefoverloop die niet als ent- en structuurmateriaal terug in het composteringsproces kan worden gebracht, worden ingezet voor de productie van hernieuwbare energie in verbrandingsinstallaties vergund voor niet verontreinigd behandeld houtafval, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden. De energetische waarde bedraagt 8- 9,5 GJ/ton. Het uitgangspunt blijft dat op de compostering een kwaliteitsvolle compost wordt geproduceerd die voldoet aan de normen en wettelijke vereisten. De hoeveelheid structuurmateriaal die nodig is voor compostering van het zacht groenafval, is onder meer erg afhankelijk van de samenstelling van het inkomend groenafval, van de wijze van verhakselen, van het het composteringsproces en van de manier van omzetten. Tot op heden is er geen algemene norm die de kwaliteit voor deze biomassa bepaalt. Het zijn dan ook de individuele biomassacentrales die de specifieke eisen voor de kwaliteit bepalen. In het VIS-project SYNECO (synergie energie met compostering) is dit verder bekeken. De hoeveelheid zeefoverloop die naar verbranding gaat, is relatief beperkt omwille van de hoge opschoningskost van deze stroom, en varieert in functie van de evolutie van de vraag en het aanbod in de houtafvalmarkt. De hoeveelheid die afgevoerd wordt naar het Waals Gewest is niet bekend.

Bestemming bermmaaisel

Het aanbod van maaisel is seizoensgebonden . Om de verwerking van het maaisel te kunnen spreiden over het gehele jaar, wordt het maaisel vaak tussentijds opgeslagen of ingekuild. De afvoer van het maaisel en een aansluitende verwerking zijn verplicht volgens het bermbesluit, maar gebeuren niet altijd correct. Om één van de doelstellingen van het bermbesluit te bereiken, namelijk verschraling van de bermen, dient de afvoer van het maaisel echter goed te gebeuren. Aangezien elk jaar op twee piekmomenten enorm veel bermmaaisel vrijkomt, zoeken beheerders en verwerkers naar oplossingen.

Voor de eigenlijke verwerking is variatie een sleut elwoord. Verschillende pistes zoals gebruik als veevoeder, compostering, vergisting, … kunnen gevolgd worden in functie van de kwaliteit van het maaisel. In de praktijk wordt een beperkte hoeveelheid maaisel aangeboden bij de groen- en gft-composteringsinstallaties in Vlaanderen. Vergisting vergt een aantal randvoorwaarden. Belangrijk is dat de bermbeheerders hierbij ook voldoende structuurmateriaal ter beschikking stellen van de compostering. In praktijk zijn enkel de volumes biomassastromen gekend die de beheerder zelf in regie heeft, maar van de stromen die van werken komen die all-in werden uitbesteed, kent men niet altijd de uiteindelijke bestemming.

Voor meer uitgebreide info over de verwerking van bermmaaisel wordt verwezen naar o.m. de resultaten van de projecten Bermg(r)as (2014), Graskracht (2012), OVAM (2009a).

Afzet groencompost

Uit de hoeveelheid groenafval die wordt aangevoerd op de groencompostering wordt gemiddeld 40% groencompost geproduceerd. In 2011 werd afgerond 260 000 ton groencompost geproduceerd. De vraag naar groencompost is groter dan het aanbod.

Kostprijs

De gemiddelde kostprijs voor het composteren van groenafval bedraagt ongeveer 25 EUR/ton input. Deze prijs maakt een kwaliteitsvolle verwerking mogelijk. De verwerkingskost is afhankelijk van de toegepaste technologie en verschilt van installatie tot installatie. De prijzen zijn op het ’gehele’ product, en niet alleen op het droge stof gehalte en zijn zonder transportkosten.

Page 37: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

35

De verwerkingskosten voor maaisel worden bepaald in functie van de kwaliteit van het maaisel. De verontreiniging, de maaimethode, de ouderdom van het maaisel en de eventuele voorbehandeling zijn belangrijke kwaliteitsparameters. De kostprijs varieert tussen de 20 - 60 EUR/ton (Vlaco, 2011). De verkoopprijs van compost varieert, afhankelijk van de afzetmarkt.

3.2.4 De kringloop van houtreststromen van industri e en huishoudens

De houtafvalmarkt is sterk internationaal gericht. Vlaanderen voert grote hoeveelheden houtafval in, die sinds jaren naar de spaanplaatproductie gaan. Sinds 2010-2011 worden ook grote hoeveelheden (niet-)verontreinigd behandeld houtafval ingevoerd voor energetische valorisatie. Figuur 11 geeft een overzicht van de kringloop aan bestemmingen van reststromen van groenbeheer en open ruimte, hout(rest)stromen van industrie en huishoudens

3.2.4.1 Hout en houtafval

Aanbod

Primair houtafval van de houtverwerkende sector Ca. 690 000 ton wordt door deze sector geproduceerd. De primaire productie is de productie van houtafval bijv. van zagerijen, fineerbedrijven, meubelindustrie, plaatmateriaalproductie,… uitgezonderd de afvalverwerkende sector,

Huishoudelijk postconsumer houtafval

In Vlaanderen werd in 2011 ca. 160 000 ton houtafval ingezameld bij de huishoudens. Daarnaast wordt geschat dat er ca. 100 000 ton houtafval door de huishoudens zelf wordt ingezet als brandhout.

Industrieel post-consumer houtafval

Vroegere schattingen maken gewag van 150 000 tot 250 000 ton houtafval uit de bouw- en sloopsector, en 200 000 ton uit andere algemene bedrijfssectoren. Dit geeft een totaal van 400 000 ton ingezameld industriëel postconsumerhout , waarbij ervanuit gegaan wordt dat al het gegenereerde afvalhout effectief wordt ingezameld, wat vermoedelijk een overschatting is. De productie van industrieel houtafval stijgt en daalt met het economisch klimaat.

Houtpellets

Het Vlaams aanbod aan houtpellets wordt geschat op ca. 50 000 ton/jaar. In de residentiële sector wordt het verbruik op ca. 3000 ton geschat. De bestaande Max Green centrale verbruikt jaarlijks ca. 800 000 ton pellets.

Voor het verbruik van houtpellets wordt vanaf 2014 een sterke stijging van de energetische valorisatie verwacht door de ingebruikname van twee nieuwe installaties (E.On Genk, BEE Gent), dus er is een sterk onevenwicht op deze markt dat tot grote invoer leidt.

In geval van omschakeling van de tweede elektriciteitscentrale (E.On) en de ingebruikname van BEE wordt het tekort geraamd op 2,5 mio ton per jaar. Verwacht wordt dat dit tekort hoofdzakelijk wordt ingevuld door import vanuit Noord-Amerika. Aanvoer van dichtbijgelegen gebieden lijkt binnen het bestaande wetgevende kader (artikel 6.1.16. van het Energiebesluit) weinig realistisch.

Tabel 11 geeft een overzicht van vraag en aanbod van houtafval in Vlaanderen in 2012. Hierbij wordt uitgegaan van het volgende: — normale economische conjunctuur, waarbij de spaanplaatsector op normaal

productieregime draait en dus 700 000 ton recyclagehout nodig heeft; — de uitvoer van houtafval voor energietoepassingen daalt naargelang er meer capaciteit

beschikbaar is binnen het Vlaamse Gewest. Export voor materiaalrecyclage bedraagt ongeveer 12 000 ton/jaar;

— het houtafval uit andere gewesten is in praktijk ook beschikbaar voor de Vlaamse installaties;

— anderzijds worden de verbrandingscapaciteiten voor houtafval in het Waalse Gewest niet in rekening gebracht.

Page 38: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

36

Aanbod houtafval Vraag houtafval (ton/j) (= vergunde capaciteit)

Bedrijfshoutafval (primaire sector)

690 000 700 000 Spaanplaat (recyclagehout)

Houtafval huishoudens

260 000 onbekend Overige recyclage*

Bedrijfshoutafval (postconsumer)

400 000 1 470 000 Energetische valoriatie***

Totaal aanbod 1 350 000 2 170 000 Totaal Vraag

Saldo Vlaanderen - 820 000

Invoer houtafval (excl. Pellets)

Invoer 2013 210 000

Andere gewesten 420 000**

Tabel 11: Vraag en aanbod houtafval in Vlaanderen 2 012

* stalstrooisel, slibindikking, resthout voor spaan plaatindustrie ** Schatting aanbod A- en B-hout in Waals Gewest *** Energetische valorisatie van houtafval huishoud ens en bedrijven

De tabel geeft aan dat reeds in 2012, op basis van de maximumverwerkingscapaciteit genomen bij 100% inzet van hout(afval) in spaanplaat en energetische valorisatie, er nog een grote hoeveelheid houtafval, ongeveer 40%, moet worden ingevoerd om de behoefte te dekken . De werkelijke vraag hangt af van een aantal factoren zoals: — de economische situatie van de spaanplaatsector; — de operationele capaciteit van de verbrandingsinstallaties; — de marktprijs voor houtafval, die bepaalt of installaties zich al dan niet concentreren op

houtafval in plaats van refused derived fuel (RDF), dit is hoogcalorisch afval dat specifiek is voorbehandeld voor thermische toepassing.

Bestemming

Grote hoeveelheden houtpellets, B-hout en andere hout(afval)stromen in Vlaanderen worden verbrand en hiervoor is ook voldoende verwerkingscapaciteit vergund.

Primair houtafval + huishoudelijk en industrieel post-consumer hout Het primaire houtafval dat niet verbrand wordt (minstens 240 000 ton) en het huishoudelijk en het niet-uitgevoerd industrieel post-consumerhout (samen minstens 510 000 ton) wordt verdeeld over enerzijds de industriële verbrandingsinstallaties voor de productie van groene stroom en warmte (369 000 ton in 2011) en anderzijds de Vlaamse spaanplaatsector (minstens 381 000 ton). De spaanplaatsector gebruikt 51% post-consumerafval (ongeveer 700 000 ton, grotendeels uit België, ca. 150 000 ton wordt ingevoerd uit het buitenland) en 49% primair houtafval (2011). Om te voldoen aan die behoefte aan houtafval voor s paanplaten worden grote hoeveelheden afvalhout ingevoerd.

Nat zaagsel van houtzagerijen. De productie van houtpellets in Vlaanderen is erg beperkt en hoofdzakelijk bestemd voor de particuliere markt. De grootste Belgische productiecapaciteit bevindt zich in Wallonië. Primaire houtafval. Het zuivere houtafval (primaire houtafval) heeft een relatief hoge waarde. Het wordt in eerste instantie aangewend als brandstof in de houtsector zelf. Bij afwezigheid van een eigen verwarmingsinstallatie of bij een overschot aan houtafval wordt dit extern afgevoerd. Krullen en schaafsel van blank hout worden ingezet als

Page 39: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

37

grondstof in de spaanplaatindustrie, als strooisel verkocht aan particulieren en landbouwers of in toenemende mate gebruikt als grondstof voor de productie van pellets en briketten.

Afval van plaatmaterialen of bekleed hout . Dit afval wordt meestal verbrand op de productieplaats. De fijne fractie van het afval (schuur- en zeefstof) wordt meestal afgevoerd naar steenkoolcentrales of voor solidificatie van vloeibare afvalstoffen die in de cementindustrie worden verbrand.

Afval van huishoudens en bedrijven . Deze afvalfractie bestaat meestal uit een heterogene massa van verschillende houtsoorten. De twee meest belangrijke afzetgebieden zijn spaanderplaatproductie en energetische valorisatie.

Uit het jaarverslag 2013 van VAL-I-PAC blijkt dat houten verpakkingen in toenemende mate worden ingezet voor energetische valorisatie1, waardoor de recyclagedoelstelling voor éénmalige houten verpakkingen vanuit het Samenwerkingsakkoord Verpakkingsafval elk jaar meer en meer onder druk komt te staan. In 2013 werd 24 000 ton houten verpakkingsafval meer verbrand ten opzichte van 2012. In 2013 werd er zo ca. 62 000 ton houten verpakkingen energetisch gevaloriseerd binnen België. (bronnen: VAL-I-PAC, Jaarverslag 2013, IVCIE Jaarverslag 2013). Houten verpakkingsafval heeft zo naast kunststof verpakkingsafval het laagste recyclagepercentage van de verpakkingssoorten die onder het samenwerkingsakkoord vallen.

Evolutie markt voor houtafval

Voor houtafval uit de houtverwerkende industrie kan worden vastgesteld dat de economische activiteit een grote invloed heeft op de beschikbare volumes extern te verwerken houtafval. De sluiting van houtzagerijen door toenemende buitenlandse concurrentie leidt tot het wegvallen van een deel van het aanbod aan houtkrullen en -zaagsel. Hierdoor stijgen ook de lokale tarieven voor deze houtfracties. Voor de afzet naar lokale pelletproducenten vormt dit geen probleem omwille van de hogere toegevoegde waarde voor pellets. De afzet stijgt zelfs door de toenemende vraag naar houtpellets in binnen- en buitenland. Voor het andere belangrijke afzetkanaal, (stal)strooisel, leidt dit ertoe dat strooiselproducenten goedkopere alternatieven zoeken bij andere biomassastromen, of overgaan tot het verwerken van tak- en tophout van bosexploitatie tot strooisel. De prijzen voor deze deelstromen kennen dezelfde evolutie als het postconsumer hout. Het feit dat gebruik als brandstof ook hier meer en meer aan belang wint en de brandstofprijzen bepaald worden door de olie- en gasprijzen, zal ook in de toekomst een verdere prijsstijging onvermijdelijk zijn.

Daarnaast vermeldt VITO in haar prognosestudie dat het aanbod van deze houtafvalstroom zal afnemen door preventiemaatregelen, maar vooral door een structurele daling van de bezettingsgraad van de productiecapaciteit in Vlaanderen door toenemende invoer van afgewerkte producten.

Postconsumer houtafval wordt meer en meer een 'commodity' die sterk onderhevig is aan de marktwerking.

De sterke terugval van de export bestemd voor energetische valorisatie, gekoppeld met de verhoogde invoer voor dezelfde toepassing (zie figuur 9), geeft aan dat een aantal Vlaamse installaties in de huidige context met concurrentiële prijsaanbiedingen houtafval buiten Vlaanderen kunnen contracteren.

Het aanbod aan houtafval is momenteel relatief stabiel, maar zal naar de toekomst toe verder afnemen door de dalende economische activiteit.

Page 40: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

38

De vraagzijde van de houtafvalmarkt heeft een minder stabiel karakter. Dit wordt veroorzaakt door een aantal factoren: — stabiliteit van steunmaatregelen voor productie van hernieuwbare energie: de marktevolutie

in Vlaanderen hangt af van het effect dat de herziene groenestroomregeling en de steunmaatregelen voor groene warmte zullen hebben;

— economische situatie voor de eindproducten waarin houtafval wordt verwerkt; — seizoensschommelingen, die een invloed hebben op de warmtevraag.

Deze vaststellingen zijn analoog in Duitsland, waar de houtafvalsector duidelijk aangeeft dat de overcapaciteit voor houtafvalverbranding op de Duitse markt leidt tot het inzetten van recycleerbaar houtafval als energiebron en ook tot verhoogde import leidt. Volgens de vooruitzichten van het Deutsche BiomasseForschungsZentrum* zal een verschuiving plaatsvinden naar andere houtachtige biomassa, gaande van korte omloophout naar groenafvalfracties. Dit wordt ook gestimuleerd door een bonus voor de inzet van 'hernieuwbare grondstoffen'. Deze evolutie is ook in Vlaanderen merkbaar voor houtige fracties van groenafval.

De prijs wordt vooral bepaald door de afnemers in de energiesector. Gelet op de doelstellingen 2020 voor hernieuwbare energie binnen Europa, zal de hout(afval)vraag hoog blijven en is een prijsstijging onvermijdelijk op termijn.

Figuur 9: Evolutie in- en uitvoer postconsumer hout afval met kennisgeving, bestemd voor recyclage (OVA M, 2013).

* Stromerzeugung aus Biomasse (FZK: 03MAP138), Endbericht zur EEG-Periode 2009 bis 2011, Deutsche BiomassaForschungsZentrum, Maart 2012

2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

Invoer

UitvoerTon

Page 41: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

39

Figuur 10: Evolutie in- en uitvoer postconsumer hou tafval met kennisgeving, voor energetische valorisa tie (OVAM, 2014).

Gelet op de doelstellingen 2020 voor hernieuwbare energie binnen Europa, zal de hout(afval)vraag hoog blijven en is een prijsstijging onvermijdelijk op termijn, waardoor het aantrekken van buitenlands houtafval ook moeilijker zal worden. De mate waarin deze prijzen zullen stijgen, hangt rechtstreeks af van de ontwikkeling van vraag en aanbod, zowel binnen Vlaanderen als van de uitbouw van energiecentrales in de omringende regio’s. Dit is ook van belang voor de concurrentiepositie van de materiaaltoepassingen van houtafval.

Noten

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

0

20.000

40.000

60.000

80.000

100.000

120.000

140.000

160.000

Invoer

Uitvoer

Jaar

Ton

Page 42: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

40

Figuur 11. De kringloop van reststromen van groenbe heer en open ruimte, hout(rest)stromen van industri e en huishoudens

Page 43: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

41

3.3 Situatie en trends inzake beheer van biomassa in de omringende landen

OVAM analyseerde in 2013 hoe de omringende landen hun biomassa(rest)stromen beheren en welke instrumenten het beleid sturen. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen kort toegelicht. Een meer gedetailleerde weergave van de beleidsinstrumenten, projecten en subsidies in de ons omringende landen komt aan bod in hoofdstuk 5.

3.3.1 Dominantie van doelstellingen hernieuwbare energie: sterk aanzuigeffect

Alle EU landen kregen bindende doelstellingen opgelegd in het kader van hernieuwbare energie. Dit zorgt voor een dominantie van het energiebeleid ten opzichte van het beleid rond het sluiten van materiaalkringlopen.

Het bestaan van bindende doelstellingen met betrekking tot hernieuwbare energie zorgt voor een sterk aanzuigeffect op de biomassareststromen om hiertoe bij te dragen. Alle landen rekenen sterk op biomassa(rest)stromen om hun doelstellingen rond hernieuwbare energie te halen. Velen importeren ook biomassa. Momenteel draagt biomassa in alle EU landen in grote mate bij tot de consumptie van hernieuwbare energiebronnen (zie figuur 12). Hoewel alle geanalyseerde landen de afvalhiërarchie onderschrijven zoals opgelegd door de EU, blijkt het in de praktijk zeer moeilijk om deze af te dwingen. Dit komt vooral omdat materiaalrecyclage van biomassa(rest)stromen voorrang moet krijgen op de energetische valorisatie ervan erwijl er sterke financiële stimulansen bestaan in het kader van hernieuwbare energie om deze stromen richting energietoepassing te sturen..

Figuur 12: Consumptie van hernieuwbare energiebronn en en biomassa per land.

3.3.2 Import van biomassa(rest)stromen

De beschikbaarheid van biomassa(rest)stromen verschilt sterk tussen de landen. Zo hebben Duitsland, Frankrijk en Luxemburg (net als de Scandinavische landen) veel houtige biomassa ter beschikking. In Duitsland wordt reeds een significant aandeel van de landbouwgrond ingezet voor verbouwing van gewassen die als grondstof dienen voor biogas- en ethanol-productie.

Uit de nationale actieplannen hernieuwbare energie blijkt dat alle buurlanden in meer of mindere mate beroep zullen moeten doen op de import van biomassa (bv houtpellets, palmolie) om hun doelstellingen rond hernieuwbare energie te behalen. Dit blijkt ook uit een Europese

Page 44: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

42

consultatie, waarvan de deelnemers moesten aangeven in hoeverre ze verwachten dat bepaalde types biomassa meest waarschijnlijk zullen geïmporteerd worden van buiten de EU. Tegen 2020 zou de EU import voor bv. houtpellets ca. 15-30 mio ton bedragen†.

Figuur 13: Resultaten van Europese publieke consultatie, antwo ord op de vraag 'welke types biomassa zullen meest waarschijnlijk geïmporteerd worden van buiten de EU'.

De Europese houtpelletsector kende de laatste jaren een enorme groei en ook houtpellets uit niet-EU landen (VS, Canada) worden in toenemende mate geïmporteerd in de EU. Dit wordt nog versterkt door de winning van schaliegas in de VS, waardoor de vraag naar pellets daar afgenomen is en de export van pellets naar bv. de EU sterk toeneemt. De import van houtpellets wordt ook financieel ondersteund in subsidiemechanismen . De winning van schaliegas zorgt in de VS voor sterke dalingen in de fossiele energieprijzen waardoor de omslag naar een bio-economie, en meer specifiek de hernieuwbare energieproductie, onder druk komt te staan, zodat de pelletproducenten zich volop richten op buitenlandse markten (Europa en Azië).

Zeer bepalend voor de beschikbaarheid en de kostprijs van biomassa is de inrichting van de commerciële en logistieke systemen. Het is noodzakelijk in de komende jaren duurzame en economisch rendabele logistieke biomassaketens op te zetten. In de komende 10 jaar zullen biocommodities een cruciale rol gaan spelen binnen de logistiek van de bio-economie. Mede in verband met de logistieke organisatie van biomassaketens bestaat een grote behoefte aan standaardisatie van de biomassastromen . Daarnaast is het een uitdaging voor de toekomst om logistiek 'moeilijkere' biomassastromen (bv. natte biomassa) in te zamelen en te verwerken. Meer informatie hierover is terug te vinden in sectie 4.7.2.

In Nederland gaat er veel aandacht naar dit logistieke thema: men werkt er aan toekomstbeelden van de logistiek in de biobased economy in 2025 en aan een gedragen agenda met actiepunten voor 2013-2017 (ofwel waarmee moeten we starten in de eerstkomende 5 jaar om de toekomstbeelden te bereiken). Geïmporteerde biocommodities voor grootschalige verwerking binnen de biobased economy zullen worden aangevoerd in de verschillende havens die samen de Nederlandse Bioport vormen. In havens zal de benodigde infrastructuur bestaan uit los- en overslaginstallaties, opslagfaciliteiten en koppelingen tussen verschillende installaties om elkaars reststromen te gebruiken. Dit komt verder aan bod in sectie 4.7.2.

† State of play on the sustainability of solid and gaseous biomass used for electricity,heating and cooling in the EU, COM staff working document SWD(2014) 259 final, juli 2014

Page 45: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

43

3.3.3 Centrale en lokale verwerking

In zowel Luxemburg als Wallonië wordt, naast centrale verwerkingsinstallaties, ook ingezet op installaties op landbouwbedrijven . In Luxemburg ondersteunt men coöperatieve biogas-installaties in de landbouw. Ook in Wallonië worden investeringen in 'micro-vergisters' aangemoedigd.

In Finland zet men sterk in op het concept van distributed biobased economy . Dit concept vereist een gelijktijdige ontwikkeling van een globale biobased economie en de introductie van gespreide (decentrale, 'distributed') productiemodellen op het lokale niveau. Distributed bio-based economy benadrukt de mogelijkheden van lokale productie dicht bij de plaats waar de grondstoffen vandaan komen. Producten worden lokaal gemaakt in gesloten kringlopen, waarbij verschillen sectoren reststromen en afval produceren en van elkaar gebruiken en ook de benodigde energie voor de productie lokaal is opgewekt.

3.3.4 Opkomst groen gas (biomethaan)

Verschillende landen zetten in op het opwerken van biogas tot biomethaan (of groen gas) dat geïnjecteerd kan worden in het netwerk. Naast Duitsland en Frankrijk, zet ook Nederland hier beleidsmatig sterk op in met een 'Green deal green gas', een innovatiecontract groen gas en een routekaart groen gas 2030.

De Nederlandse doelstelling is ambitieus en is samen te vatten als 10 x 10 (tweemaal een vertienvoudiging voor 10% Groen Gas: van 30 miljoen m3 (per jaar) groen gas in 2010, naar 300 miljoen m3 in 2015, oplopend tot 3 miljard m3 in 2030). Dit is zo’n 10% van het huidig jaarlijkse gasgebruik van Nederland. Bedoeling is het groen gas vooral te produceren uit biomassasoorten die minder geschikt zijn voor andere toepassingen en vooral in te zetten in sectoren waar andere bio-opties minder efficiënt zijn. Zo wordt vooral gedacht aan het (co-) vergisten van natte biomassa (mest).

In Frankrijk werd in 2012 voor het eerst opgeschoond biogas geïnjecteerd in het aardgasnetwerk. Hiervoor werd een reglementair kader en een tarifering ontwikkeld zoals verder uitgelegd wordt in sectie 4.3.2.1

Voor sommige landen is het aandeel biogas dat uit stortplaatsen afkomstig is wel nog vrij hoog, oa in Frankrijk en het VK. In Figuur 14 wordt weergegeven welke de verhoudingen waren in 2011, waaruit blijkt dat in Frankrijk en het VK vooral stortplaatsen aan de basis lagen van de biogasproductie. Men ziet hier dat wat biogas betreft, de onderverdeling van Frankrijk en van België/Nederland/Duitsland/Luxemburg tegengesteld is: in Frankrijk werd in 2011 zowat 70% van het biogas opgewekt op stortplaatsen, terwijl in de andere buurlanden (excl het VK) vooral de 'andere' biogas bronnen doorwegen in de totale productie.

Page 46: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

44

Figuur 14: Aandeel biogas uit stortplaatsen, waterzuiveringsin stallaties en andere toepassingen (toe/inwoner in 2011) (Bron: systèmes solaires le journal des énergies renouvelables n° 212 – 2012.Biogas barometer – EUROBSERV’ER – December 2012)

België Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland VK0

0,01

0,02

0,03

0,04

0,05

0,06

0,07

0,08

stortplaatsen (toe/inwoner)

waterzuiveringsinstallaties (toe/inwoner)

andere (toe/inwoner)

Page 47: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

45

3.3.5 Gft, voedselresten: inzetten op preventie, se lectieve inzameling en vergisting

In de meeste landen wordt er sterk ingezet op de selectieve inzameling van gft-afval . Naast het sluiten van kringlopen, is hier een sterke link met het energiebeleid gezien er bij vergisting ook biogas ontstaat.

Het duidelijkste voorbeeld is Duitsland , waar er vanaf 1/1/2015 een verplichting geldt om gft-afval selectief in te zamelen. De gft-sector is in dat land al sterk ontwikkeld.

In Nederland spreekt men van een revival van de gft-inzameling. Na een aantal jaren van dalende inzameling van hoeveelheden en geen beleidsprioriteit, wordt er sinds 2011 weer sterk op ingezet en stijgen de inzamelcijfers. In vele steden zijn er projecten uitgerold die de inzameling moeten opkrikken (bv door omgekeerd inzamelen) en er wordt ook vergistingscapaciteit bijgebouwd.

Frankrijk is wat inzameling betreft een achterblijver. Selectieve inzameling van gft- en groenafval wordt hier nog niet op grote schaal toegepast. Voor biogasproductie rekent men momenteel nog in grote mate op de stortplaatsen. Met de beleidsfocus op vergisting zal hier waarschijnlijk wel verandering in komen.

Ook het VK zet sterk in op vergisting voor het sluiten van de organische materiaalkringloop en heeft hiervoor een speciaal AD actieplan (AD = anaerobic digestion of vergisting). Ook hier gaat er in het afvalbeleid veel aandacht naar selectieve inzameling. Het VK heeft wel nog een grote achterstand in te halen op het vlak van afvalbeleid gezien er nog grote hoeveelheden organisch afval gestort worden. De overheid heeft tevens verschillende subsidiesystemen uitgewerkt voor het bouwen van nieuwe vergistingscapaciteit.

Zowel in Nederland (ketenpilot voedsel, LAP) als in het VK (WRAP) wordt sterk ingezet op preventie : het voorkomen en beperken van voedselverlies heeft een hoge beleidsprioriteit. Deze prioriteit komt ook in Frankrijk, Wallonië en Brussel steeds sterker bovendrijven.

In Ierland bestaat sinds 2010 de verplichte selectieve inzameling van voedselafval v oor grote producenten van voedselafval. Ook in Catalonië is de selectieve inzameling van bioafval verplicht voor alle gemeenten sinds 2008. Gemeenten worden er sterk financieel ondersteund voor de verwerking en inzameling van bioafval door het toekennen van een subsidie die gefinancierd wordt uit de opbrengst van de stortheffingen . De hoogte van de subsidie voor selectieve inzameling van bioafval is onder meer afhankelijk van de resultaten van de selectieve inzameling van de gemeente (bv aandeel onzuiverheden in opgehaald bioafval).

3.3.6 Samengevat: nuttige informatie voor Vlaandere n

In hetzelfde schuitje...

– De buurlanden hebben net als Vlaanderen nood aan meer inzet van biomassa(rest)stromen om hun doelstellingen hernieuwbare energie te behalen.

– Er wordt ingezet op logistieke aspecten (incl. import) om zo veel mogelijk biomassa op efficiënte wijze op de gewenste plaats te krijgen (Nederland);

– Er wordt eveneens ingezet op een opschaling van de bioafval-inzameling (Nederland, Duitsland, Frankrijk);

– De ontwikkeling van zowel centrale als decentrale, kleinschalige verwerking van biomassa wordt aangemoedigd (Luxemburg, Wallonië, Finland);

– Er wordt ingezet op groen gas uit natte biomassa (zowat alle landen). In Frankrijk en Nederland werd een reglementair kader en tarifering ontwikkeld voor de injectie van biomethaan in het aardgasnetwerk.

Rol van de overheid

– In de meeste landen wordt de productie van energie uit biomassa sterk gesubsidieerd. Rond het sluiten van kringlopen en bio-economie worden vooral middelen ingezet op onderzoek en innovatie, en zijn de subsidiestromen minder omvangrijk en meer gefragmenteerd.

– Het vastleggen van cascade principes zal meer effect hebben indien de signalen uit subsidies deze principes bevestigen.

Page 48: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

46

4 Prognose aanbod-bestemming 2020 van de biomassa(rest)stromen

4.1 Inleiding

Het beleid rond het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen heeft ondere andere als doel om het gebruik van bepaalde stromen voor bepaalde toepassingen te reguleren in het geval dat conflictsituaties ontstaan. Bijvoorbeeld als materiaaltoepassingen en energietoepassingen in elkaars vaarwater komen en de vrije marktwerking tot ongewenste resultaten zou leiden. Om het beleidsplan de noodzakelijke onderbouwing te kunnen geven moet het biomassalandschap voldoende gekend zijn, op dit moment, maar ook hoe het er in de toekomst zal uitzien. Daarom liet de OVAM in 2013 door VITO een studie uitvoeren die een prognose moet maken voor de verschillende biomassa(rest)stromen in 2020. Deze studie beantwoordt de volgende vragen: — Hoe zal het aanbod van de organisch-biologische reststromen in Vlaanderen evolueren

naar 2020 toe? — Welke verschuivingen in bestemming kunnen in Vlaanderen verwacht worden op korte en

middellange termijn? — Welke kansen zijn er voor Vlaanderen om de beschikbare organisch-biologische

reststromen zo hoogwaardig mogelijk te benutten? — Welke belemmeringen moeten worden overwonnen om een meer hoogwaardige benutting

van reststromen mogelijk te maken in de toekomst en welke rol kan het beleid hierin spelen?

— Hoe verhouden de vraag naar bio-gebaseerde materialen en bio-gebaseerde energie zich met elkaar?

— Welke invloed is te verwachten vanuit het beleid in andere landen en regio’s?

De studie vertrekt van het huidige aanbod aan organisch-biologische reststromen en hun huidige bestemming en werkt prognoses uit die de verwachte evoluties in het aanbod en de bestemming van organisch-biologische reststromen in kaart brengen voor de periode 2013-2020. De factoren die deze evolutie beïnvloeden, worden hierbij eveneens vermeld. Vervolgens worden enkele beloftevolle ontwikkelingen en onderzoekspistes uitgelicht die op langere termijn veelbelovend zouden kunnen zijn voor een hogere verwaarding van bepaalde reststromen die momenteel nog onderbenut blijven. De elementen en factoren die een grootschalige doorbraak momenteel in de weg staan, worden geïdentificeerd en nodige stimuleringsmaatregelen vanuit het beleid worden voorgesteld. Om af te sluiten werden de conclusies uit de prognoses en valorisatieroutes afgezet tegen de energiescenario’s 2020-2030 voor Vlaanderen.

We moeten bij deze prognoses en toekomstverwachtingen echter steeds in het achterhoofd houden dat ingrijpende economische of maatschappelijke gebeurtenissen (misoogsten, epidemies, voedsel- of andere crisissen, natuur- of menselijke rampen,…) niet te voorspellen zijn, maar een zeer zware impact kunnen hebben op de evolutie van aanbod en bestemming van reststromen.

Dit hoofdstuk gaat dieper in op de prognoses voor 2020 en is vnl. gebaseerd op de VITO-studie (Manshoven S. et al., 2013), aangevuld/geactualiseerd door een aantal stakeholders, en verder verwerkt door de OVAM volgens de 3 kringlopen die ook in hoofdstuk 3 aan bod kwamen. De beloftevolle ontwikkelingen, onderzoekspistes en mogelijke beleidsinstrumenten komen in hoofdstuk 6 aan bod.

De prognoses voor 2030 worden niet opgenomen in dit document. Op die prognoses zitten nog grote onzekerheden. Bovendien publiceerde de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Wereldvoedselagentschap (FAO) recent hun verwachtingen en voorspellingen voor 2014-2023 (OECD & FAO, 2014). Die voorspellingen zijn niet of maar in beperkte mate in rekening gebracht in het VITO-onderzoek.

Page 49: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

47

De voorspellingen van de OESO en FAO voor 2023

De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en het Wereldvoedselagentschap (FAO) hebben hun verwachtingen en voorspellingen voor de periode 2014-2023 in een rapport gebundeld (OECD & FAO, 2014). Beide organisaties verwachten dat de productie en de consumptie van biobrandstoffen tegen 2023 met 50 procent zal toenemen, wat de druk op de voedselproductie zal verhogen. De landbouw moet namelijk niet alleen instaan voor de menselijke consumptie, maar ook voor de steeds stijgende vraag naar diervoeder en biobrandstoffen, met enerzijds een stijging van de biomassareststromen en anderzijds een grotere vraag naar reststromen tot gevolg.

Menselijke consumptie. Door het stijgende gemiddelde welvaartsniveau en de groeiende middenklasse in opkomende economieën zal de komende jaren vooral de vraag naar vlees en zuivel stijgen, aldus de vooruitblik van de OESO en de FAO. Graan blijft wereldwijd centraal staan in ons dieet, maar ons voedsel bevat steeds meer proteïnen, vetten en suiker.

Biobrandstoffen. Vooral de productie van ethanol op basis van suiker en biodiesel zal volgens de OESO en de FAO sterk toenemen. De OESO en FAO voorspellen dat de wereldwijde graanproductie 15 procent hoger zal liggen dan tijdens de periode 2011-2013. De groei zal het meest spectaculair zijn voor de oliezaden: de komende tien jaar zal de productie met 26 procent stijgen, voornamelijk door de groeiende vraag naar biobrandstoffen. De productie van tarwe zal met 12 procent stijgen, rijst met 14 procent, wat minder is dan de voorbije decennia. Voor suiker wordt de productiegroei rond de 20 procent geschat.

Andere vaststellingen en voorspellingen. In het rapport worden nog enkele opvallende vaststellingen en voorspellingen vermeld. Zo zal de vraag naar vlees vooral in Azië verder groeien en zal de prijs voor rundvlees naar recordhoogtes stijgen. Tijdens de komende tien jaar wordt verwacht dat kip de meest gegeten vleessoort wordt. Wat melk betreft, zal India binnenkort meer produceren dan Europa, en zal het de belangrijkste exporteur worden van melkpoeder. Aquacultuur tenslotte, produceert sinds 2014 meer dan de wilde vis die gevangen wordt.

4.2 Overzicht aanbod en bestemming in 2020

4.2.1 Aanbodprognoses voor 2020

VITO heeft, op basis van de indeling en gegevens in de Inventaris Biomassa (OVAM, 2013), bijkomende literatuurgegevens en input uit de betrokken sectoren, een kwantitatieve inschatting gemaakt van de te verwachten evolutie van de organisch-biologische reststromen op korte termijn (2020).

De prognoses zijn gebaseerd op een inschatting van veranderingen als gevolg van: — wijzigingen binnen het Europese, Belgische en Vlaamse wet- en regelgevend kader die er

staan aan te komen en die tot op heden gekend zijn; — trends in de productiecapaciteit van Vlaamse bedrijven die organisch-biologische

reststromen produceren in Vlaanderen; — het effect van preventiemaatregelen die een reductie beogen van organisch-biologische

reststromen afkomstig van bedrijven en huishoudens in Vlaanderen; — veranderingen in consumptiepatronen waardoor meer of minder reststromen worden

geproduceerd; — wijzigingen in inzamelmethodes en stimuleringsmaatregelen ter bevordering van de

inzameling; — inschattingen van sectororganisaties en relevante actoren.

Figuur 15 en Tabel 12, 13, 14 en 15 tonen respectievelijk de te verwachten evoluties in relatief (%) en absoluut (ton) aanbod per kringloop over de periode 2011-2020. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het ingezamelde aanbod geraamd wordt op minimum 6,9 miljoen ton, zijnde relatief constant, tot 7,55 miljoen ton indien de economische groei groter is dan de

Page 50: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

48

preventieinspanningen, en het aanbod qua stromen geen grote verschuivingen vertoont. Dit resultaat strookt met het aanvoelen dat, onder een stapsgewijs beleid, veranderingen in biomassa-aanbod slechts geleidelijk zullen plaatsvinden. De dynamiek die speelt aan de aanbodzijde kan worden voorgesteld door een onderscheid te maken tussen twee types aanbod, nl. inzamelbare en ingezamelde aanbod, die een invloed uitoefenen op elkaar: — Inzamelbare aanbod: de hoeveelheid reststroom die gegenereerd wordt in de Vlaamse

economie binnen het huidige kader van technologische ontwikkeling (bestaande oogsttechnieken, gangbare procestechnieken). Voor bv stro komt het inzamelbaar aanbod overeen met de totale Vlaamse stroproductie, zowel het aandeel dat op vandaag wordt geoogst als het aandeel dat op het veld achterblijft. Voor GFVO gaat het om de effectieve hoeveelheid GFVO die in Vlaanderen wordt geproduceerd, zowel het aandeel dat effectief voor inzameling wordt aangeboden als het aandeel dat via een andere (vaak ongewenste) route 'verdwijnt’.

— Ingezamelde aanbod: het aandeel van het inzamelbaar aanbod dat effectief wordt ingezameld of geoogst. Naast technische vereisten, spelen hierbij spelen zowel economische (bvb. logistieke en andere kosten, opbrengsten), organisatorische (bvb. bestaan van een inzamelcircuit) als socio-politieke (bvb. regelgeving, subsidiemaatregelen, sensibilisering, …) factoren een rol.

Het verschil in hoeveelheid tussen het inzamelbaar en het ingezamelde aanbod vertegenwoordigt de verbeteringsruimte die er nog is op het vlak van effectieve inzameling. Naarmate de inzamelingsmethode efficiënter en effectiever georganiseerd wordt, zal het effectief ingezamelde aandeel van het inzamelbaar aanbod stijgen. Preventiemaatregelen hebben als doel om het inzamelbaar aanbod te verlagen (er wordt effectief minder afval gegenereerd). Als een gevolg hiervan zal dan – bij gelijkblijvende inzamelefficiëntie – het ingezamelde aanbod eveneens verminderen in absolute tonnages.

Figuur 15: Minimumprognose ingezameld aanbod biomassareststromen (excl. mest) in 2020 volgens VITO.

Hieronder volgen aannames en beïnvloedende factoren voor de prognoses van de meeste stromen. Aangezien deze factoren sterk kunnen variëren, is er soms een spreiding van de hoeveelheden opgenomen (min. en max. waarde). Algemeen werd voor de bedrijfssectoren een netto economische groei van 1% aangenomen.

Page 51: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

49

Plantaardige gewasresten landbouw

Prognose 2020 (ton)

Beïnvloedende factoren hoeveelheid

Korrelmaïsresten (stengels, spillen)

0 Areaaldaling, opbrengststijging

Geoogst stro (graangewassen)

240 000 =

Suikerbietenloof 0 Suikerquota

Gewasresten (kool- en raapzaad)

1150 Teeltrotatie, energiebeleid

Aardappelloof 0

Aardappeluitval p.m.

(spruit)koolresten 28 000 Toename vraag lokale groenten, voedselveiligheid, maatschappelijke druk, stikstofuitloging

Preiresten 0-5000 Groen van de prei; preiloof ‘on hold’ om wille van teveel water,… (INAGRO)

Gewasresten (andere volle grond groenten)

p.m.

Gewasresten (serreteelt: paprika-/tomatenstengels

andere gewassen)

p.m.

Tabel 12: Prognoses ingezamelde organisch-biologisc he reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument 2020, specifiek de gewasresten (*data ILV O).

Organisch-biologische reststroom (ton)

Prognose aanbod 2020

Beïnvloedende factoren

Productieverliezen land- en tuinbouw

p.m. diverse

Voedingsindustrie 1 944 000

Groei sector, preventie voedselverlies

Distributie sector 116 000 tot 127 000 Productieverhoging, preventie

Onverkochte voeding

141 000

Productieverhoging, preventie

Horeca, catering,.. 152 000 tot 181 500

Preventie, inzameling,…

GFVO

Ingezameld GFVO (huishoudelijk)

7 600 tot 9000

Reductie in vetverbruik door gezondheidsoverwegingen en efficiëntieverhogingen, organisatie en communicatie inzamelkanalen Ingezameld GFVO

(professioneel) 11 000 tot 14 000

Page 52: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

50

Dierlijk afval

C1-C2 190 000 Evolutie veeteelt t.g.v. mestbeleid, melkquotumsysteem, vlees- en melkprijzen, ziektes, crisissen C3 671 000

Slibs (ton droge stof)

Voedingsslibs 30 000 tot 32 800

Productiestijging voedingsindustrie, preventie

Huishoudelijk gft

Gft 257 000 tot 290 000

Tuinoppervlakte en -invulling, vergrijzing, preventiecampagnes, gewenst en ongewenst ontwijkingsgedrag, afvaltarieven, voedselverlies, uitbreiding definitie gft

Tabel 13: Prognoses ingezamelde organisch-biologisc he reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument 2020, zonder oogstresten.

Houtige reststromen (ton)

Prognose aanbod 2020

Beïnvloedende factoren

Resthout uit bossen 97 300 tot 109 000 Bosbeleid, prijs van (rest)hout op de markt

Tak- en tophout uit bossen

46 300 Maatregelen voor mobilisering van het tak- en tophout

Hout(afval) uit beheer landschapselementen

129 000 Kenmerken landschapsbeheer, houtvraag, oplossen oogstknelpunten

Primair houtafval uit de houtindustrie

575 000 tot 754 600

Preventie, conjunctuur meubelindustrie

Huishoudelijk post-consumer houtafval

146 000 tot 175 000

*

Preventie, gebruik hout in goederen en verpakkingen, thuisverbranding t.g.v. energieprijzen, afvaltarieven

Industrieel post-consumer houtafval

382 000 tot 437 500

Preventie, gebruik hout in goederen en verpakkingen, conjunctuur bouwsector

Tabel 14: Prognoses ingezamelde houtige reststromen 2020.

* excl. min. 100 000 ton PC houtafval die huishoudens in eigen kachel verbranden.

Bron: Emissies door houtverbranding - Sectoren gebouwenverwarming en landbouw

Nele Renders et al., 2011/TEM /R /158 November 2011

Page 53: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

51

Groenafval (ton) Prognose aanbod 2020

Beïnvloedende factoren

Snoeihout en boomstronken

85 000 tot 121 000 Tuinoppervlakte en –invulling, vergrijzing, preventiecampagnes, gewenst en ongewenst ontwijkingsgedrag, afvaltarief, inzameling door tussenhandelaars Huishoudelijk

gemengd tuinafval 268 000 tot 385 000

Bedrijfsgroenafval 320 000 tot 365 000

Oppervlakte en invulling bedrijfsgroen, inzameling door tussenhandelaars

Snoeiafval beheer landschapselementen langs wegen (niet in het kader van ecologisch hakhoutbeheer)

p.m.

Kenmerken landschaps-/bermbeheer, aanplant, verkeersveiligheidsbeleid,…

Bermmaaisel 186 000 tot 203 000

Infrastructuurbeleid, wetgeving en praktijk bermbeheer

Tabel 15: Prognoses ingezameld groenafval 2020.

4.2.2 Kringloop van organisch-biologische reststrom en uit keten landbouw, voeding tot consument

4.2.2.1 Productieverliezen in de primaire sector

Een prognose maken van de productieverliezen in de primaire sector voor 2020 is moeilijk. De raming hangt heel sterk af van de verwachte productiecijfers in de plantaardige en dierlijke sector in 2020, deze zijn moeilijk in te schatten op vandaag. De verwachting is dat preventiemaatregelen en verbetering van productie- en oogsttechnieken de verliezen deels kunnen beperken. Maar ook andere factoren spelen een rol (prijs, weer, exportmogelijkheden,…).

4.2.2.2 Oogstresten

Voor de prognoses van het aanbod van oogstresten werden data en informatie uit de VITO-studie gecombineerd met data en informatie uit het GENESYS-project van ILVO (ILVO, 2014).

Reststromen uit de graanteelt De belangrijkste graanproducten in Vlaanderen zijn korrelmaïs, wintertarwe en wintergerst. De totale graanproductie bedroeg 1,4 miljoen ton in 2011. De stro-opbrengst bedroeg 240 000 ton. We gaan ervan uit dat het areaal en de opbrengsten stabiel blijven tot 2020. Reststromen uit de suikerbietenteelt Door de suikerhervorming die begon in 2005, met inlevering van quota, worden er sinds 2008 minder suikerbieten uitgezaaid. We gaan ervan uit dat het areaal daalt met 3% per jaar en dat de opbrengsten per hectare stabiel blijven tot 2030. Dit levert dan 52 000 ton droge stof bietenloof in 2020. Reststromen uit de teelt van oliehoudende gewassen Met een gemiddelde van 2,5 ton gewasresten per hectare, levert de teelt over heel Vlaanderen minder dan 1500 ton gewasresten. Naar 2030 gaan we uit van een areaaluitbreiding van 5% per jaar omwille van een algemene toename van de vraag naar en productie van biobrandstoffen in het algemeen. Dit areaal levert 2300 ton aan gewasresten in 2020. Reststromen uit andere teelten

Page 54: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

52

We veronderstellen dat er tot 2020 een stabiel aanbod is van de hoeveelheid groenten in Vlaanderen en dat er na 2020 een beperkte toename plaatsvindt van 2% per jaar, onder impuls van een toenemende appreciatie voor lokaal geteelde groenten, een groeiende aandacht voor voedselveiligheid en herkomst, en de maatschappelijke druk om voedselketens te verkorten en hun duurzaamheid te verhogen.

4.2.2.3 Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie,

distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, c atering …)

De productieprocessen uit de voedingsindustrie waren in 2011 goed voor 1 777 658 ton OBA stromen (uitgezonderd aarde en slibs). We gaan uit van een aangehouden groei van de voedingsindustrie met 2% per jaar, waarbij door preventiemaatregelen het netto volume aan OBA-stromen tijdens en na de productie van voedingsmiddelen slechts met 1% per jaar toeneemt. Dit komt neer op 1 944 000 ton .

Na het productieproces is er een stroom van ongeveer 129 000 ton onverkochte voedingsmiddelen (2011). We gaan uit van een aangehouden groei van de voedingssector met 2% per jaar, waarbij door preventiemaatregelen het netto volume aan OBA stromen tijdens en na de productie van voedingsmiddelen slechts met 1% per jaar toeneemt. De geraamde hoeveelheid onverkochte voedingsmiddelen bedraagt dan 141 000 ton .

Voor de voedselverliezen en nevenstromen in de distributiesector veronderstellen we een 1% economische groei van de sector. Dat zou overeen komen met een ingezameld aanbod van 127 000 ton. Samen met de eventuele groei van de sector, verwachten we een positief effect van specifieke afvalpreventiemaatregelen, waardoor de hoeveelheid voedselverliezen en nevenstromen mogelijk niet toeneemt, en gelijk blijft aan de hoeveelheid in 2011, i.e. 116 000 ton.

Bij de voedingsdiensten , waaronder de horeca, catering,…, vormt het afval dat gegenereerd wordt bij de bereidingen de grootste bron van organisch-biologisch afval. We menen dat het mogelijk is in de Vlaamse sector van voedingsdiensten deze hoeveelheid met min. 1% per jaar te verminderen door afvalpreventiemaatregelen. Dit zou neerkomen op een aanbod van 152 000 ton in 2020. Het maximale ingezamelde aanbod van 2020 ramen we bij 1% groei op ongeveer 181 500 ton .

Deze berekeningen zijn zonder rekening te houden met de doelstellingen en de (beleids)instrumenten in het kader van de roadmap voedselverliezen (in voorbereiding).

4.2.2.4 Gebruikte frituurvetten en -oliën (GFVO)

We gaan uit van een dalend aanbod (-2% per jaar), rekening houdend met de trend om omwille van gezondheidsredenen te frituren met minder of geen olie of vet. Ook een onder druk van bewustmakingscampagnes verder doorgedreven labeling van vet- en oliehoudende voedingsproducten zou in de toekomst het aanbod van GFVO negatief kunnen beïnvloeden. We veronderstellen een verdere groei van het inzamelingspercentage van huishoudelijke GFVO tot 65% van het aanbod in 2020. Rekening houdend met bovenstaande prognoses zou het ingezamelde GFVO voor huishoudelijk gebruik ongeveer 9000 ton bedragen. Wanneer we enkel uitgaan van het hoger vermeld dalend aanbod en 1% economische groei van de sector zou er tegen 2020 jaarlijks ongeveer 7600 ton GFVO ingezameld worden.

De evolutie van het professioneel gebruik van frituurvetten en -oliën hangt van verschillende factoren, onder meer van de evolutie in het frituur- en restaurantbezoek en van de samenstelling van de aangeboden menu’s. Ook hier kan, zoals bij het huishoudelijk gebruik, uitgegaan worden van een daling van het aanbod omdat de ingezette hoeveelheid vetten en oliën optimaler benut zal worden. Voor de professionele GFVO wordt het huidige geschatte inzamelpercentage van 90% aangehouden tot 2030. Volgens deze veronderstellingen zal de totale hoeveelheid ingezamelde GFVO tussen 2011 en 2020 ongeveer ongewijzigd blijven op ca. 11-14000 ton/jaar. Het is moeilijk om nu al in te schatten welk effect eventuele beleidsmaatregelen bij ons of omringende regio’s zullen teweegbrengen.

Page 55: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

53

4.2.2.5 Dierlijk Afval

Door de sterke invloed van onverwachte factoren (prijzen, ziektes, crisissen) is de evolutie van de veestapel moeilijk te voorspellen, maar verondersteld wordt dat de vraag naar dierlijke producten (vlees, eieren, melk) de komende jaren nog zal stijgen ten gevolge van de bevolkingsgroei. De stijgende trend in de varkens- en pluimveeteelt ten gevolge van de uitbreidingsmogelijkheden na mestverwerking zal naar verwachting aanhouden, waarbij de stijging van de pluimveestapel vermoedelijk het sterkst zal zijn gezien de eenvoudigere verwerkbaarheid van pluimveemest. Bovendien wordt ook een stijging in het aantal runderen verwacht na 2015 ten gevolge van de geplande afschaffing van het melkquotumsysteem. Voor België/Luxemburg voorspelt de Europese Commissie tegen 2020 een verhoging van de melkproductie met 12,2%. Echter, het Vlaams mestbeleid vormt een belangrijke beperking voor de Vlaamse veeteelt door het systeem van NERs (nutriëntenemissierechten) en het opleggen van bemestingsnormen.

Indien er geen belangrijke veranderingen meer plaatsvinden in het mestbeleid verwachten we naar 2020 toe een lichte stijging van de veestapel, omwille van de grotere vraag naar dierlijke producten, de afschaffing melkquota vanaf 2015 en het verder doorvoeren van de uitbreidingsmogelijkheden na mestverwerking. Na 2020 verwachten we een stabilisatie ten gevolge van de beperkingen van het Vlaams mestbeleid.

Het aanbod dierlijk afval zal bijgevolg eveneens licht stijgen (stel: met 1%/jaar) tot 2020 (190 000 ton C1-C2 en 670 000 ton C3), maar vervolgens opnieuw stagneren, waardoor op de lange termijn geen noemenswaardige verschuivingen in het aanbod van onverwerkt dierlijk afval vanuit Vlaanderen worden verwacht.

4.2.2.6 Slibs uit de voedingsindustrie

Het aanbod van (waterzuiverings)slibs uit de voedingsindustrie is conjunctuurafhankelijk. We gaan er van uit dat naar 2020 de productie van de voedingsindustrie nog toeneemt, terwijl het totale waterverbruik door de bestaande absolute ontkoppeling daalt. Hierdoor zou de hoeveelheid slibs gelijk kunnen blijven, namelijk 30 000 ton, uitgedrukt in ton d.s./jaar, weliswaar met een hoger droge stofgehalte en een grotere concentratie aan stoffen die de geschiktheid voor verdere verwerking -al dan niet op positieve manier- kunnen beïnvloeden. Rekening houdend met de groei van de sector met bv 1%, zou het aanbod kunnen stijgen tot 32 800 ton/jaar. We nemen echter aan dat door het inzetten van efficiëntere productieprocessen de totale hoeveelheid droge stof gelijk kan gehouden worden.

4.2.2.7 Gft-afval

De invoering van DIFTAR leidt tot nu toe tot een daling van het ter inzameling aangeboden afval. Naar 2020 toe wordt er verwacht dat door een combinatie van de invoering van DIFTAR in bepaalde regio’s, door verhoging van de tarieven in bepaalde regio’s en gewenning aan de DIFTAR in andere regio’s, er een daling in het ter inzameling aangeboden gft zal optreden, tot 1% per jaar. Die daling in rekening gebracht ramen we het ingezamelde aanbod op ongeveer 257 000 ton gft. Vanaf 2020 veronderstellen we een stabiel aanbod. We brengen anderzijds ook de aanname in rekening dat een zekere hoeveelheid composteerbaar organisch materiaal ( keukenafval met dierlijke bijproducten) uit het restafval ingezameld kan worden met het gft (33 500 ton tegen 2020). Op basis van deze aannames kan het ingezamelde aanbod in 2020 variëren van 257 000 ton tot ongeveer 290 000 ton. Dit kan echter sterk variëren afhankelijk van de ingezette beleidsinstrumenten.

4.2.3 Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte

4.2.3.1 Huishoudelijk groenafval

Een daling van het inzamelbare aanbod aan huishoudelijk groenafval is te verwachten door de vergrijzing van de Vlaamse bevolking, de afname van het aandeel gazon/gras en houtachtigen (gekoppeld aan een toename van het aandeel klinkers of andere verhardingen), en het effect van verschillende initiatieven rond kringlooptuinieren die gesteund worden door

Page 56: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

54

OVAM. Tuinbezitters gaan vermoedelijk minder gemakkelijk over tot het verwijderen/vervangen van hagen, bomen en struiken dan tot het minimaliseren van oppervlakten die een frequenter onderhoud vragen zoals gazons en plantenborders of bloemenperken, waardoor de daling van het inzamelbare aanbod vermoedelijk iets geringer zal zijn voor snoeihout en boomstronken dan voor gemengd tuinafval. Bovendien kan een verdere stijging van de gemiddelde kostprijs van de ophaling/aanvaarding van het huishoudelijk groenafval via DIFTAR de ingezamelde hoeveelheden nog meer doen dalen, waarbij de tuinbezitter zich tijdelijk op andere manieren ontdoet van het geproduceerde afval, op termijn gevolgd door een beperking van de productie van groenafval (inzamelbaar aanbod) door een gewijzigd tuinbeheer. Dit laatste gebeurt door thuiscomposteren, verhakselen, gebruik als mulch bodembedekker, het houden van kippen, of het gebruik van een grasmulchmaaier. Het maken van een hoop of put, of het achterlaten van groenafval valt onder de noemer ongewenst ontwijkgedrag. Afhankelijk van de verdere inzet van biomassa voor hernieuwbare energieproductie zal de druk op snoeihout voor hernieuwbare energieproductie toenemen

Voornoemde tendensen zorgen ervoor dat de huidige dalende trend wordt voortgezet tot 2020. We gaan uit van een jaarlijkse daling van 3% voor het gemengd tuinafval (i.e. 268 000 ton/jaar), en 2% voor het snoeihout en boomstronken bovenop een toenemend gebruik (+1%) van snoeihout als huishoudelijke brandstof (i.e. 85 000 ton/jaar).

We willen toch nog voorzichtig zijn met prognoses te maken voor 2020. Die blijven steeds afhankelijk van de ingezette beleidsinstrumenten. Om een idee te krijgen van het maximaal ingezamelde aanbod in 2020 houden we enkel rekening met een 1% toename. Het zou dan neerkomen op 385 000 ton gemengd tuinafval en 121 000 ton snoeihout en boomstronken.

4.2.3.2 Bedrijfsgroenafval

Het organisch materiaal dat in de categorie bedrijfsgroenafval wordt geplaatst heeft een zeer verscheiden samenstelling en herkomst, waardoor het moeilijk is om tendensen te onderscheiden. Mogelijk zal door afvalpreventieprogramma's het netto aanbod lichtjes zal dalen, met 0,5% per jaar, wat dan neerkomt op 320 000 ton/jaar. Als we eventuele afvalpreventieprogramma’s niet opnemen in de berekeningen en enkel uitgaan van een economische groei van 1%, zou het aanbod in 2020 jaarlijks ongeveer 365 000 ton bedragen.

4.2.3.3 Resthout uit bossen

De bosoppervlakte in Vlaanderen blijkt nauwelijks te veranderen over de jaren en eeuwen, waardoor eveneens het theoretische aanbod aan (rest)hout relatief constant blijft in de tijd. Om technische, ecologische en kosten-efficiëntie redenen kan het potentieel theoretisch houtaanbod nooit volledig geoogst worden. Uit Gybels et al (2012) kan worden afgeleid dat gemiddeld 90% van het stamhout en ruwweg 30% van het tak- en tophout als realistisch oogstbaar kan beschouwd worden in 2020, tegenover 80% en 15% nu. Dit komt neer op een huidige oogstbare hoeveelheid tak- en tophou t uit de bosbouw van 18 054 ton, oplopend tot 46 313 ton in 2020. Voor stamhout stijgt over dezelfde periode de oogstbare hoeveelheid van 330 000 ton naar 410 000 ton .

Het effectief geoogste aanbod aan (rest)hout is afhankelijk van het bosbeleid en de prijs die bosbeheerders kunnen krijgen voor (rest)hout. Deze prijs hangt sterk samen met de stimuleringsmaatregelen voor groene energie-opwekking. Bij een ongewijzigd bosbeheer zouden we kunnen veronderstellen dat het aandeel effectief geoogst (rest)hout gelijke tred houdt met de stijging van het oogstbare potentieel. Bij activering van het gevoerde bosbeheer is een sterke toename van het geoogste hout en dus ook het resthout zeker nog mogelijk in het privé-bos (70% van de oppervlakte), in tegenstelling tot het openbare bos, waar deze toename eerder beperkt mogelijk is. De bosgroepen zouden hieraan kunnen bijdragen.

4.2.3.4 Resthout uit landschapsbeheer

Een inschatting voor de provincie Limburg maakt gewag van 12.954 ton droge stof per jaar als jaarlijks oogstbaar potentieel uit landschapselementen, voornamelijk uit boomgaarden, houtkanten, hagen en bomenrijen langs (water-,…)wegen en terreinen. Het theoretisch

Page 57: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

55

potentieel waarbij in alle landschapselementen beheer plaatsvindt en alle daarbij vrijkomende houtresten geoogst worden, bedraagt voor Limburg 46.414 ton. Indien we ervan uitgaan dat de bijdrage uit boomgaarden voor de rest van Vlaanderen verwaarloosbaar is en rekening houden met het Limburgs aandeel in de oppervlakte van Vlaanderen, komt dit neer op een realistisch oogstbaarpotentieel uit landschapselementen van 42.387 ton droge stof.

We gaan er, net als in de studie voor Limburg, van uit dat dit ongeveer overeenkomt met het huidige oogstniveau. Met een conversiefactor van 0,51 betekent dit 83.112 ton verse geoogste biomassa uit Vlaamse landschapselementen. Het theoretisch oogstbaar potentieel voor Vlaanderen bedraagt dan iets meer dan 150.000 ton droge stof, of ruwweg 300.000 ton verse biomassa(-afval). We gaan er ook van uit dat tegen 2020 38% van het theoretisch potentieel wordt geoogst, wat neerkomt op ongeveer 114.000 ton , onder invloed van een stijgende vraag en het vinden van oplossingen voor bestaande knelpunten die de oogst nu nog bemoeilijken. Dit houdt een jaarlijkse toename in van de geoogste biomassa met 3,5%.

Voor de bijdrage van hak-/snoeihout uit onderhoudswerken van bermen aan het potentieel zijn geen specifieke cijfers bekend. Er wordt verondersteld dat het gaat om een 15.000 ton per jaar , met een daling van 1% per jaar. Zowel ecologisch (met afvoer) als niet-ecologisch beheer van houtige bermen blijkt duurder te zijn dan beheer van grazige bermen of combinatietypes.

4.2.3.5 (Berm)maaisel

We gaan ervan uit dat een eventuele toename van de oppervlakte gemaaide graslanden door infrastructuuruitbreidingen, gecompenseerd wordt door een toenemende ‘versnippering’ of ‘verstedelijking’ van gemeentelijke wegbermen. Deze versnippering vindt plaats door bijkomende verharding van bermstroken (bedrijfs- en particuliere opritten en parkeergelegenheden), het plaatsen van (verkeers)borden en andere infrastructuur ter bevordering van de verkeersveiligheid of het openbaar nut, de aanleg of verbreding van fiets- of voetpaden, door 'eigen beheer' van de bermen door de belendende eigenaars, enzoverder. De totale hoeveelheid maaisel blijft hierbij dus const ant, wat neerkomt op 186 000 ton . Een toename van 1% in rekening gebracht zou dit neerkomen op 203 000 ton . De eventuele effecten van toenemende bodemverschraling, in feite de originele doelstelling van het Bermdecreet, op de hoeveelheid bermmaaisel zouden gecompenseerd worden door meer te maaien en/of minder maaisel te laten liggen.

4.2.4 Kringloop van houtreststromen van industrie e n huishoudens

4.2.4.1 Primair houtafval

Dit aanbod varieert met de productiecapaciteit en de bezettingsgraad van deze capaciteit. Rekening houdend met toenemende invoer van meubelen en houtproducten uit China en Oost-Europa buiten de EU, en de sluiting van houtzagerijen onder druk van buitenlandse concurrentie, zal het aanbod van Vlaams primair houtafval waarschijnlijk licht dalen. We veronderstellen bovendien een toegenomen preventie van afval bij de industrie. We gaan uit van een daling van het aanbod van 2%. Op basis van deze aanname verwachten we een minimum aanbod aan primair houtafval van 575 000 ton in 2020.

4.2.4.2 Huishoudelijk post-consumer houtafval

Het potentieel om de selectieve inzameling van houtafval bij huishoudens nog te verhogen, bijvoorbeeld door een verbeterd toezicht en een verdere doorrekening van kosten via het DIFTAR principe, lijkt erg beperkt, 1) omdat er nog weinig huishoudelijk houtafval in het restafval zit, en 2) omdat onder druk van de hoge energieprijzen een groeiend deel van het huishoudelijk houtafval vermoedelijk gebruikt zal worden als brandstof in houtkachels, zowel van het selectieve als van het nog niet selectief ingezameld houtafval. Een groot deel van het houtafval dat aanwezig is in het grofvuil wordt nog uitgesorteerd bij de verwerkers, en wordt zo beschikbaar gemaakt onder de vorm van industriëel postconsumerhout. We gaan uit van een jaarlijkse stijging van +1% van het gebruik van nu selectief ingezameld afvalhout als huishoudelijke energiebron, dat dus niet meer aangeboden wordt voor inzameling. Het aanbod van houtafval door Vlaamse huishoudens is verder afhankelijk van de evolutie van het gebruik

Page 58: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

56

van hout in onder meer verpakkingen en consumptieproducten. Hierin worden geen grote verschuivingen verwacht. De hoeveelheid grofvuil daalt met ongeveer 3% per jaar. Eenzelfde daling wordt verondersteld voor het in het grofvuil aanwezige houtafval.

4.2.4.3 Industrieel post-consumer houtafval

Het aanbod industrieel postconsumerhout wordt verondersteld naar de toekomst licht te dalen (-0,5 %) door verdere preventie.

4.2.5 Bestemmingsprognoses 2020

De verwachte evolutie van de bestemming van de biomassareststromen die in Vlaanderen worden gegenereerd, wordt kwantitatief weergegeven voor de horizont 2020.

Algemene aannames voor de voorspelling van de bestemming:

Er wordt als uitgangspunt genomen dat de situatie in 2020 ingeschat kan worden op basis van de bestaande trends en in lijn met de doelstellingen van het huidige beleid. Er wordt rekening gehouden met: — veranderingen in de verwerkingscapaciteit (installaties die gepland en in aanbouw zijn of

zullen worden afgebouwd of stilgelegd); — wijzigingen binnen het Europese, Belgische en Vlaamse wet- en regelgevend kader die er

staan aan te komen en die tot op heden gekend zijn; — efficiëntieverhogingen (vb. technologisch, logistiek, etc.) van relevante

verwerkingstechnieken; — nieuwe verwerkingsroutes die reeds in een verregaand stadium van ontwikkeling en

commercialisatie zijn; — het effect van bestaande en reeds aangekondigde stimuleringsmaatregelen (bvb.

subsidies) ter promotie van bepaalde verwerkingsopties; — inschattingen van relevante sectoren en actoren.

Figuur 16 en Tabel 16, 17, 18 en 19 geven de bestemmingen in relatieve (%) hoeveelheden en respectievelijk tonnages weer. Voor de grafieken wordt een onderscheid gemaakt tussen de volgende bestemmingstypes: — (vee)voeding: toepassing als voeding of veevoeding — materiaal: toepassing als bouwmateriaal, grondstof voor chemicaliën, strooisel — energie: verbranding of productie van biobrandstoffen — bodemverbeteraar: afzet op landbouwgrond, productie van mulch of compost — vergisting: productie van biogas met nabehandeling van digestaat (geen verbranding) — onbekend: onbekende bestemming of onvoldoende detailgegevens om de verdeling tussen

verschillende bestemmingen te achterhalen. Bestemming onbekend slaat voornamelijk terug op snoeihout bermen (verbranding – mulching), primaire voedingsverliezen (uitrijden, compostering, veevoeder, vergisting), C3 dierlijk afval (vermoedelijk betreft het hier voornamelijk waterverlies)

Er wordt verwacht dat naar de toekomst toe meer stromen zullen worden (voor)vergist dan vandaag het geval is, zoals bvb. gft, bermmaaisel, OBA, bepaalde gewasresten. Verder nemen de toepassingen in (vee)voeder licht toe, terwijl het relatief aandeel reststromen dat naar energie en materialen gaat licht afneemt. De rechtstreekse toepassing als en verwerking tot bodemverbeteraar (rechtstreeks uitrijden, mulching, compostering) neemt eveneens af, doch dit wordt gecompenseerd door een toename in het aanbod digestaat uit vergisting dat als bodemverbeteraar wordt gebruikt (rechtstreeks of na verwerking). Er wordt een toenemende inzet van bermmaaisel in droge vergisting met nacompostering verwacht.

Page 59: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

57

Figuur 16: Prognoses bestemming ingezamelde biomassareststromen 2020 (ex cl. mest).

Organisch-biologische reststroom (ton)

Hoeveelheden (ton) 2011

Bestemmingen 2011

Prognose Bestemmingen 2020

Beïnvloedende factoren

Gft 47 892 ton vergist met nacompostering, 233 827 ton gecomposteerd

Compostering (83%), vergisting met nacompostering (17%)

Compostering (65%), vergisting met nacompostering (35%)

Toenemende voorvergisting met maaisel, energieprijzen, energiebeleid

OBA voeding

primaire sector

1 112 490 ton veevoeder, 259 387 ton uitrijden landbouw, 11 000 ton gft- verwerking, 400 974 ton co-vergisting, 36 208 ton biothermische droging van mest, 18 767 ton als biobrandstof, 4 475 ton in biochemie, 56 000 ton liefdadigheidsinstellingen

Compostering, vergisting, uitrijden op veld, veevoeder

Compostering, vergisting, uitrijden op veld, veevoeder

Energie- en voederprijzen

Distributie sector

Veevoeder (51%), landbouw (12%), vergisting (27%), liefdadigheid (3%), mestverwerking (2%), biobrandstof (1%), biochemie (0,2%)

Veevoeder (51%), landbouw (12%), vergisting (27%), liefdadigheid (3%), mestverwerking (2%), biobrandstof (1%), biochemie (0,2%)

Energie- en voederprijzen, prijzen kunstmeststoffen, alternatieve organische reststromen, subsidiebeleid, marktprijs, reststromen, reductie voedselverlies

industrie

Onverkochte voeding

Horeca

GFVO

Page 60: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

58

Ingezameld GFVO (huishoudelijk)

17 690 ton biodieselproductie,

1 789 ton vergisting/verbranding,

389 ton oleochemie

Biodieselproductie (89%), vergisting/verbranding (9%), oleochemie (2%)

Biodieselproductie (92%), vergisting/verbranding (7%), oleochemie (1%)

Brandstofprijzen, wetgeving, subsidiebeleid

Ingezameld GFVO (professioneel)

Dierlijk afval

C1-C2 850 ton diermeel als bodemverbeteraar, 3 078 ton naar crematoria, 20 143 ton vetverbranding, 53 994 ton diermeelverbranding

Verbranding diermeel en vet (99%), bodemverbeteraar (1%)

Verbranding diermeel en vet (99%), bodemverbeteraar (1%)

Evolutie veestapel en aantal gezelschapsdieren, subsidiebeleid

C3 395 ton diermeelverbranding, 2 000 ton gesmolten vet en varia, 6 833 ton vetverbranding, 33 000 ton vet naar oleochemie, 81 000 ton vet naar diervoeder, 18 000 ton eiwitten varia, 5000 ton eiwitten meststof, 139 000 ton eiwitten petfood

Petfood (49%), veevoeder (28%), oleochemie (12%), verbranding (2%), andere (7%)

Petfood (49%), veevoeder (28%), oleochemie (12%), verbranding (2%), andere (7%)

Evolutie veestapel, subsidiebeleid, prijs veevoeder en petfood

Slibs (ton droge stof)

voedingsslibs

2 725 ton ds naar biogas, 4 205 ton ds naar compostering, 8 175 ton ds naar bodemverbeteraars en 11 272 ton ds landbouw

Landbouw (37%), vergisting (36%), compostering (14%), andere/onbekend (13%)

Landbouw (29%), vergisting (45%), compostering (14%), andere/onbekend (12%)

Efficiëntieverhoging vergisting, energiebeleid

Tabel 16: Bestemmingen en prognoses ingezamelde biomassareststromen uit ke ten landbouw, voeding tot consument (2011-2020), zonder oogstresten.

Page 61: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

59

Gewasresten Landbouw

Bestemmingen 2011

Prognose bestemmingen 2020

Beïnvloedende factoren

Korrelmaïsresten (stengels, spillen)

inwerken Inwerken Oogst spillen en schutbladeren in enkele werkgang is mogelijk

Stro (graangewassen)

Inwerken (34%), strooisel (66%)

Inwerken (34%), strooisel (66%)

Verhoogde afvoer van stro is niet wenselijk omwille van C-gehalte van de bodem

Suikerbietenloof inwerken Inwerken, vergisting Aangepaste oogstmachine nodig voor opvang versnipperd blad :lokale co-vergisting en compensatie voor afgevoerde N en P

Gewasresten (kool- en raapzaad)

Inwerken (71%), strooisel (29%)

Inwerken (58%), strooisel (42%)

Paardenhouderij

Aardappelloof

Aardappeluitval

Inwerken

veevoeding

Sproeien en inwerken

Veevoeding

Praktijk van doodsproeien loof wegens risico op ziektes

(spruit)koolresten inwerken Inwerken (61%), veevoeder (28%), vergisting (11%)

Aangepaste oogstmachine nodig, evolutie veevoederprijs

Preiresten inwerken Inwerken (61%), veevoeder (14%), voeding (8%), compost (6%), vergisting (11%)

Aankoopbeleid distributie – consument, steunverlening ikv energiebeleid

Gewasresten (andere volle grond groenten)

inwerken Inwerken Marketing ikv milieuvriendelijke verpakking

Gewasresten (serreteelt, andere gewassen)

inwerken Inwerken

Tabel 17: Bestemmingen en prognoses ingezamelde biomassareststromen uit ke ten landbouw, voeding tot consument (2011-2020), specifiek de oogstresten.

Page 62: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

60

Tabel 18: Bestemmingen en prognoses ingezamelde houtige reststromen (2011- 2020).

Groenafval Hoeveelheden 2011 (ton)

Bestemming 2011

Prognose Bestemming 2020

Beïnvloedende factoren

Huishoudelijk groenafval

511 000 ton compostering, 100 000 ton verbranding, 186 762 ton mulching

Compostering (64%), verbranding (13%), mulching (23%)

groencompostering (56%), verbranding (15%), mulching (21%), structuurmateriaal voor gft-nacompostering (20%)

Energieprijzen, energiebeleid

Bedrijfsgroenafval

Snoeiafval beheer wegen

/ Verbranding, mulching

Verbranding, mulching

energieprijzen

Bermmaaisel / Compostering, vergisting, onbenut

Compostering, vergisting, onbenut

Energieprijzen, energiebeleid

Tabel 19: Bestemmingen en prognoses ingezamelde groenafval (2011-2020).

Hieronder volgen aannames en beïnvloedende factoren voor de prognoses van de verschillende stromen.

4.2.6 Kringloop van organisch-biologische reststrom en uit keten landbouw, voeding tot consument

4.2.6.1 Gewasresten

Gewasresten kunnen op verschillende manieren gevaloriseerd worden, naargelang hun specifieke samenstelling en droge stofgehalte. Er kunnen ook verschillende onderdelen worden onderscheiden, zoals loof, blad, stengels, wortels, spillen, enzoverder, die op hun beurt verschillende verwerkingsresultaten opleveren. Gewasresten vormen een belangrijke bron voor stikstofmineralisatie. Het deel van het gewas dat achterblijft op het land in het najaar of in de winter, wanneer er geen teelt aanwezig is, kan aanleiding geven tot nitraatuitloging . Daarom

Houtige reststromen

Hoeveelheden 2011 (ton)

Bestemming 2011 Prognose Bestemming 2020

Beïnvloedende factoren

Resthout uit bossen

89 000 Verbranding (100%)

Verbranding (100%)

Prijsevolutie (rest)hout, subsidies hernieuw-bare energie, energetisch rendement

Primair houtafval uit houtindustrie

50 000 ton pellets

769 000 ton verbrand

381 000 ton naar spaanplaatsector

Verbranding (<62%), spaanplaatindustrie (>30%), pellets (4%), uitvoer (4%)

Verbranding (<64%), spaanplaatindustrie (>32%), pellets (4%),

Prijsevolutie hout(afval), subsidies hernieuwbare energie, energetisch rendement, conjunctuur meubelindustrie

Huishoudelijk en industrieel post-consumer houtafval

Page 63: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

61

zijn duurzame beheermaatregelen nodig om overschrijdingen van de nitraatnorm te vermijden. Afvoeren van oogstresten en deze via vergisting valoriseren kan hierbij een kosten-efficiënte oplossing bieden. Na vergisting kan het digestaat dat de nutriënten bevat terug op het land worden toegepast, zodat op die manier de nutriëntenkringloop met minimale mineralisatieverliezen kan worden gesloten.

De vier belangrijkste potentiële verwerkingsmethoden van gewasresten zijn: — (co)vergisting — compostering — gebruik als veevoeder — valorisatie van specifieke componenten

In vele gevallen is de afvoer van dergelijke resten van het veld wenselijk, voornamelijk om nutriëntverliezen naar lucht, oppervlakte- en grondwater te voorkomen. Dergelijke afvoer is in bepaalde gevallen technisch haalbaar (bijvoorbeeld bij suikerbieten, prei, kolen, peulenstro), terwijl in andere gevallen extra werkgangen of aangepaste machines nodig zijn (bijvoorbeeld voor selder), of wijzigingen van oogstpraktijken van het eigenlijke product (aardappelloof, uien). Extra bewerkingen kunnen ook een negatief effect hebben op de bodemstructuur. Zelfs wanneer afvoer mogelijk is, maakt het hoge watergehalte transport duur, waardoor lokale verwerking aangewezen is . Anderzijds vermindert het watergehalte de bewaarbaarheid van de gewasresten en bemoeilijkt het tegelijkertijd de toepassing van veelgebruikte opslagtechnieken zoals inkuiling. Een te laag droge stofgehalte of een te lage C/N verhouding verkleint ook de composteerbaarheid. Vermoedelijk zullen in de toekomst grotere hoeveelheden afvoerbare gewasresten ingezet worden als veevoeder . Vergisting van gewasresten zal waarschijnlijk voornamelijk plaatsvinden in landbouwgerelateerde, lokale/bedrijfsinterne vergisters , tesamen met mest en drogere, structuurrijke organische materialen. Bij de vergisting komen de nutriënten van de resten in het digestaat terecht, dat lokaal kan worden ingezet als meststof overeenkomstig de mestregelgeving, waardoor de nutriëntencyclus op een efficiënte manier kan gesloten worden. Bij compostering dienen de geldende kwaliteitseisen van compost te worden nageleefd.

Voor de prognoses van de bestemmingen van volgende gewasresten werd data en informatie uit de VITO-studie gecombineerd met data en informatie uit het GENESYS-project van ILVO (ILVO, 2014).

Reststromen uit de graanteelt We veronderstellen dat na 2020 speciale oogstmachines in staat zullen zijn om de twee stromen in een werkgang te oogsten. Dit zou biogas en nutriëntenrijk digestaat opleveren.

Specifieke reststroom Aardappelloof Gezien de huidige oogsttechnische en sanitaire beperkingen, lijkt het weinig waarschijnlijk dat grootschalige oogst en toepassing van aardappelloof en -resten voor 2030 een realiteit wordt.

Specifieke reststroom spruitkool en andere kolen We gaan er van uit dat al in 2016 10% van de verse resten worden afgevoerd en dat naar 2030 toe het percentage afgevoerd materiaal stijgt met 15% per jaar. 70% van deze resten wordt bestemd als veevoeder, 30% wordt covergist in lokale vergisters.

Specifieke reststroom selder We gaan ervan uit dat een grootschalige afvoer van selderresten niet zal plaatsvinden voor 2030, ondanks het grote volume verse biomassa die de teelt vertegenwoordigt.

Specifieke reststroom prei We veronderstellen een afvoer van 10% van de gewasresten van prei in 2020. De voorgestelde verdeling van de afgevoerde preiresten over verschillende verwerkingsmethoden is als volgt: 20% voedingsindustrie, 35% veevoederindustrie, 30% vergisting en 15% compostering.

4.2.6.2 Organisch-biologische reststromen afkomstig van de voedingsindustrie, distributiesector en de voedingsdiensten (horeca, c atering …)

Aangezien de organisch-biologische afvalstromen van erg uiteenlopende aard zijn, is het zeer moeilijk prognoses te geven in verband met de toekomstige verwerking zonder eerst een meer

Page 64: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

62

gedetailleerde analyse te maken van de eigenschappen en kenmerken van de verschillende stromen. Omwille van de specificiteit van de stromen in relatie tot de mogelijke bestemmingen, de nauwe verbondenheid tussen verschillende actoren in de voedselketen, en de diversiteit en heterogeniteit van OBA producerende sectoren, worden er geen belangrijke verschuivingen verwacht in de bestaande evenwichten.

4.2.6.3 Gebruikte frituurvetten en –oliën (GFVO)

Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, bevestigt dat in elke lidstaat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in alle vormen van vervoer in 2020 minstens 10 % moet bedragen van het eindverbruik van energie in het vervoer. De voorgestelde beperking van het aandeel biobrandstoffen uit voedingsgewassen, zal de interesse voor de productie van biodiesel uit afvalstoffen verder vergroten. De productie van biodiesel uit GFVO gebeurt buiten Vlaanderen (Nederland, Slowakije, Duitsland). We veronderstellen dat ook in 2020 geen Vlaamse GFVO meer worden gebruikt voor energetische valorisatie in Vlaanderen. Ook de volumes GFVO die een toepassing vinden in de Vlaamse oleochemie blijven weinig relevant. Biodieselproductie in het buitenland blijft de belangrijkste bestemming van Vlaams GFVO.

4.2.6.4 Dierlijk Afval

De bestemming van dierlijk vet wordt vooral bepaald door de prijs die verkregen wordt voor groenestroomcertificaten en de vraag vanuit de biodieselproductie. De bestemming van diermeel hangt af van de petfoodprijs en van de ontwikkeling van de biologische landbouwactiviteit.

De huidige vraag naar (verwerkt) dierlijk afval kan dus niet ingevuld worden vanuit Vlaanderen.

Er worden geen belangrijke verschuivingen verwacht wat betreft het aanbod noch de bestemming van verwerkt Vlaams dierlijk afval.

4.2.6.5 Slibs uit de voedingsindustrie

Het digestaat van de vergisting wordt na verdere behandeling omgezet in bodemverbeteraars. We veronderstellen een droge stofafname van 25% door omzetting in biogas. Het aandeel slibs dat gecomposteerd/biologisch behandeld wordt zonder eerst vergist te worden, blijft constant.

4.2.6.6 Gft

Volgens de veronderstellingen zullen er geen wijzigingen optreden in de totale hoeveelheden organisch-biologisch afval en structuurmateriaal uit groenafval die mee gecomposteerd worden. We veronderstellen echter wel dat naar 2020 een toenemend aandeel van het gft zal voorvergist worden, en dat bij deze vergisting natuur- en bermmaaisel mee verwerkt wordt (10 000 ton in 2020). Het digestaat dat vrijkomt bij het vergistingsproces wordt verder verwerkt tot compost. Voor deze compostering is groenafval vereist om het droge stofgehalte op te drijven, dat dus niet meer verwerkt zal worden in een conventionele groencomposteringsinstallatie. Het hoogcalorisch structuurmateriaal van dit groenafval wordt er eerst uitgezeefd, waarbij we uitgaan van een afzevingspercentage van 11%. Dergelijk vergistingsproces met nacompostering van het digestaat vereist dus gft, maaisel en groenafval als inputs.

4.2.7 Kringloop van reststromen van groenbeheer en open ruimte

4.2.7.1 Resthout uit bossen

Resthout uit de bosbouw wordt voornamelijk ingezet voor energetische valorisatie en verwacht wordt dat bij een ongewijzigd subsidiebeleid en onder druk van stijgende ener gieprijzen dit op korte en middellange termijn zo zal blijven. De toekomstige bestemming van het hout(afval) uit Vlaamse bossen zal dus voornamelijk bepaald worden door de internationale energieprijzen en de evolutie van de subsidies voor energie uit biomassa.

Page 65: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

63

4.2.7.2 Huishoudelijk groenafval

We veronderstellen dat in de toekomst een gedeelte van het groenafval dat momenteel in groencomposteerinstallaties wordt aangeboden, ingezet zal worden in gft-verwerkingsinstallaties met voorvergisting. Steunende op de resultaten van het Graskracht-project, veronderstellen we namelijk dat in de toekomst bermmaaisel zal co-vergist worden met gft. Het gevormde digestaat wordt vervolgens gecomposteerd na toevoeging van belangrijke hoeveelheden groenafval. Het gaat over 51 150 ton groenafval in 2020, dat nagecomposteerd wordt met het digestaat uit de gft/bermmaaisel covergisting in plaats van verwerkt te worden in een groencomposteerinstallatie. De output van de groencomposteerinstallaties zal in de toekomst dan ook overeenkomstig verminderen.

4.2.7.3 Bedrijfsgroenafval

We gaan er vanuit dat 85% van het bedrijfsgroenafval gecomposteerd wordt in 2020 , terwijl het overige deel voor mulching wordt aangewend . Om het voor compostering ingezamelde aanbod van groenafval van overheden en bedrijven in overeenstemming te brengen met de hoeveelheid effectief gecomposteerd huishoudelijk en bedrijfsgroenafval, werd voor verdere berekeningen een correctiefactor van 0,73 gebruikt. Een deel van het bedrijfsgroenafval zal in de toekomst ingezet worden bij de compostering van digestaat afkomstig van de co-vergisting van berm- en natuurgras met gft. Dit brengt de hoeveelheid in groencomposteerinstallaties gecomposteerd bedrijfsgroenafval op 133 690 ton in 2020 (na correctie). Mogelijk zal, onder druk van de hoge energiekosten, het aandeel snoeihout dat gebruikt wordt voor energetische valorisatie toenemen naar 2020. Uit de studie blijkt dat enkel grootschalige vergisting met nacompostering een positieve netto actuele waarde vertoont. Deze waarde bleek het hoogst te zijn bij het scenario waar gras 20% uitmaakt van de te vergisten input. Diezelfde optie leidt ook tot de grootste jaarlijkse CO2-besparing. Het effect van groenestroom- en warmtekrachtcertificaten blijkt weliswaar aanzienlijk te zijn.

We veronderstellen dat in de komende jaren de vergisting van natuur- en bermmaaisel meer economisch en maatschappelijk aanvaardbaar wordt gemaakt door: — Doelgroepsensibilisatie en draagvlakcreatie — Afrekening met economische en logistieke obstakels zoals zwerfvuil in bermmaaisel,

verkleining en afvoer van het maaisel. — Afstemming tussen diverse beleidsdomeinen om een vlotte voortbrengst van bruikbare

energie uit maaisels te stimuleren. — Concrete investeringen in geschikte verwerkingscapaciteit

Uiteindelijk zal ook na een succesvolle implementatie van dergelijke maatregelen slechts voor een beperkt gedeelte van het theoretische bermmaaiselaanbod ook effectief ingezet kunnen worden. Dit deel van het maaisel zal bovendien naar de verwerkingsoptie afgeleid worden die economisch de beste perspectieven biedt, en waarvan de technisch-biologische haalbaarheid voldoende is bewezen. In 2013 ging het Bermg(r)as-project van start, dat zich in lijn met de resultaten van het Graskrachtproject concentreert op droge vergisting van bermgras in combinatie met gft. We veronderstellen dat tegen 2020 10 000 ton vers maaisel verwerkt wordt in gft vergistingsinstallaties, waar het 10% van de input uitmaakt. Hogere aandelen zijn mogelijk gelet op de resultaten van het bermg®as project. Het bekomen digestaat wordt vervolgens, na toevoeging van groenafval, gecomposteerd.

Deze co-verwerking van maaisel in gft-voorvergisting met nacompostering laat toe i) de daling van de ingezamelde hoeveelheden groenafval en gft te compenseren; ii) bijkomende hoeveelheden biogas te genereren; en iii) de totale productie van compost van hoge kwaliteit op peil te houden.

Page 66: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

64

4.2.8 Kringloop van houtreststromen van industrie e n huishoudens

4.2.8.1 Primair houtafval, huishoudelijk en industr ieel post-consumer hout

Het Vlaamse houtafval voorziet slechts voor een beperkt deel in eigen behoeften. Schommelingen in de vraag naar houtafval zullen dan ook in de eerste plaats opgevangen worden door een stijging of daling van de import, zowel uit het buitenland als van andere gewesten. De veronderstelling dat 400 000 ton primair houtafval in de houtsector zelf worden aangewend als brandstof behelst reeds een maximale hoeveelheid. Vanuit deze reeds maximaal veronderstelde verbranding houden we dan ook verder het aandeel van beschikbare Vlaams houtafval dat naar energetische valorisatie gaat tegenover de spaanplaatproductie verder in de tijd constant. De uitvoer van houtafval wordt verwaarloosbaar tege n 2020.

Het actieplan biomassareststromen ambieert een stijging van het aandeel recyclagehout in Vlaamse plaatmaterialen naar 75% tegen 2020. Door inspanningen op het vlak van sortering van Vlaams houtafval zal het aanbod aan houtafval dat op de Vlaamse markt beschikbaar zal zijn voor energetische valorisatie verder afnemen. Dit tekort zal moeten worden gecompenseerd door een toenemende invoer van postconsumer houtafval.

Page 67: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

65

Aanbod houtafval 2020 (ton/j) Vraag houtafval 2020 (ton/j ) (=vergunde capaciteit)

Bedrijfshoutafval (primaire sector)

575 000 1030 000 Spaanplaat (recyclagehout)

Houtafval huishoudens

246 000 onbekend Overige recyclage*

Bedrijfshoutafval (postconsumer)

382 000 1 470 000 Energetische valorisatie**

Totaal aanbod 1 203 000 2 500 000 Totaal Vraag

Saldo Vlaanderen - 1 297 000

Tabel 20. Vraag en aanbod houtafval in Vlaanderen 2 020.

* stalstrooisel, slibindikking, resthout voor spaan plaatindustrie ** Energetische valorisatie van houtafval huishoude ns en bedrijven

Page 68: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

66

5 Beleid in de omringende regio's

5.1 Overzichtstabel omgevingsanalyse

Om het beleid inzake biomassa(rest)stromen in de omringende regio’s in kaart te brengen voerde de OVAM in 2013 een omgevingsanalyse uit. De focus hiervan ligt op de doelstellingen en instrumenten in de omringende regio’s die innovatie in het biomassalandschap ondersteunen. In volgende tabellen (Tabel 21 en 22) worden die doelstellingen en beleidsinitiatieven voor de verschillende omringende regio’s aangehaald. Horizontale instrumenten en ideeën en denkpisten volgen in de beschrijving van de omgevingsanalyse.

Deze informatie geeft een status weer van de beschikbare informatie in 2013. We zijn ons bewust dat in dit snel evoluerend landschap een aantal wijzigingen zich voordoen, die we niet meer konden meenemen bij deze publicatie.

Page 69: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

67

Doelstelling Nederland Duitsland Frankrijk VK Brussel

Luxemburg

Wallonië Andere EU-lidstaten

Preventie: zie hier onder Geen concrete doelstellingen

Geen concrete doelstellingen

Geen concrete doelstellingen

Geen concrete doelstellingen

- 2015 - 20% minder verspilling in de voedselketen bij consument en supermarkten

/ / - reductie van voedsel en verpakkingsafval met 5% t.o.v. 2012

/ /

Selectieve Inzameling:

zie hier onder zie hier onder n.b. zie hier onder Geen concrete doelstellingen

Geen concrete doelstellingen

- 2015 - 100 kg/ inwoner selectief ingezameld gft

- De inzameling van glas, papier, kunststof, metalen en bioafval is verplicht te scheiden

/ - min. 70% recyclage, vergisting en compostering van voedsel- en verpakkingsafval

/ /

- 2020 / - Ten minste 65% van het huishoudelijk afval en 70% van het bouw- en sloopafval moet gerecycleerd worden.

/ / Brussel:

min. 50% recyclage van het selectief ingezamelde afval

/

Page 70: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

68

Hernieuwbare Energie:

- 15.000 banen in de eerstkomende jaren creëren.

zie hier onder zie hier onder zie hier onder n.b. zie hier onder

- 2015 - 300 miljoen m 3

groen gas / / - 300.000 ton capaciteit aan vergisting bereiken

/ /

- 2020 - een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar ; of te wel 100 PJ aan energiebesparing per jaar

- een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking naar 14%

- (G3D): (technische) innovaties in de groen gassector en het vergroten van de productie van groen gas en biogas.

- Aandeel hernieuwbare energie in de totale energieconsumptie moet 18% zijn.

- Aandeel hernieuwbare bronnen in de stroomvoorziening moet 35% zijn.

- Verdubbeling van landbouwgrond voor energiegewassen tot 4 miljoen ha .

- 23% hernieuwbare energie

- 100 biogasinstallaties in de Midi-Pyrénées

- 15% hernieuwbare energie

/ - Denemarken: 50% van de mest van de veestapel gebruiken voor groene energie

- Zweden: 49% energieaanbod moet van hernieuwbare bronnen komen (reeds behaald in 2012).

Page 71: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

69

- 2023 - een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking naar 16%

/ / / / - Denemarken: tegen 2025: Kopenhagen eerste koolstofneutrale hoofdstad ter wereld

- 2030 - 3 miljard m 3

groen gas / / / / /

- 2050 / - Duurzame energie moet in 80% van de stroom en 60% van de totale energiebehoefte van Duitsland kunnen voorzien.

/ / / /

BBE zie hier onder

Geen concrete doelstellingen

Geen concrete doelstellingen

zie hier onder n.b. - Finland:

concept en de ontwikkeling van de bio-economie tegen 2050 in Finland te definiëren en uit te bouwen.

- Noorwegen:

onderzoeksprogramma voor 10 jaar (2012-2022) gepubliceerd

- 2020 / / / - T.o.v. 2010:

30 Mt minder materiaalinputs in

/ /

Page 72: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

70

de economie, 20% minder afval geproduceerd (50Mt minder afval), 20Mt meer materiaal dat gerecycleerd wordt in de economie

- 2030 - 30% van de

fossiele grondstoffen in Nederland vervangen door biomassa

/ / / / /

Tabel 21: Doelstellingen van de omringende regio’s

Beleidsinitiatieven Nederland Duitsland Frankrijk VK

Brussel Luxemburg

Wallonië Andere EU-lidstaten

Sluiten van Materiaalkringlopen:

Cascadering zoals in Vlaanderen

Beleid:

KrWG 2012 (Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz):

De wet legt de focus op

- ‘Grenelle Environnement’: Cascadering zoals in Vlaanderen

Instrumenten:

Beleid:

AD strategie en actieplan: belemmeringen weggewerkt door het aanpakken van knelpunten.

/ /

Page 73: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

71

preventie en hergebruik .

- PIA: steun voor de ontwikkeling van een kringloopeconomie.

- MAUD focus op materialen, (groene) chemie en duurzame ontwikkeling.

- Preventie

Beleid:

LAP (Landelijk Afvalbeheerplan) 2009-2021:focus op preventie (tegen gaan van voedselverspilling)

Lopende projecten:

- ‘Foodbattle’ (voor consumenten en supermarkten)

- reductie voedselverspilling in de cateringsector

/ Lopend project:

‘Inglorious Fruits and Vegetables’ (actie waarbij misvormde groenten en fruit aangeboden worden aan een verminderde prijs)

Lopende projecten:

- ‘Courtauld Commitment’

- ‘Hospitality and Food Service Agreement’ (reductie van voedsel- en verpakkingsafval)

- ‘Love Food Hate Waste (LFHW)’ (tegen voedselverlies in huishoudens)

Brussel:

aandacht naar voedselverspilling; sensibiliseringsactiviteiten.

Wallonië:

korte-keten projecten

/

Page 74: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

72

- Selectieve Inzameling

Lopende projecten:

‘Project gft-inzameling omhoog!’ bevat o.a. “omgekeerd inzamelen” d.w.z. recycleerbare materialen (elke 2 weken) worden frequenter ingezameld dan restafval (elke 4 weken).

Verplichting OBA selectief in te zamelen.

(net als in Zwitserland en Oostenrijk)

Gefaseerde verplichting voor de selectieve inzameling van OBA:

sinds 2011-2012 producenten die meer dan 80 ton/jaar produceren (industrie, hypermarkten), tegen 2016 zal dit gradueel zakken naar 10 ton/jaar (vb grote restaurants).

Instrumenten:

- ‘WRAP fonds voor ondersteuning van inzameling voedselafval bij bedrijven in Engeland’ (financiële ondersteuning)

Wallonië:

moedigt thuiscomposteren aan

Brussel:

Verplichte selectieve inzameling van groenafval sinds 2012

Ierland:

Verplichte selectieve inzameling voedselafval voor grote producenten sinds 2010

Sinds 2011 ook kleine ondernemingen (<50kg voedselafval per week)

Spanje (Catalonië):

selectieve inzameling bioafval verplicht vanaf 2008.

Italië (Lombardije):

- ISSO (Intensive Source Separation of Organics) toegepast

- in 2014 nieuw regionaal afvalbeheersplan goedgekeurd. (gescheiden inzameling levensmiddelen afval).

Page 75: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

73

Hernieuwbare Energie:

Instrumenten:

- ‘SDE+’(subsidie) - ‘Hier opgewekt!’

(kennisplatform)

Beleid:

- Green Gas Green Deal (G3D): randvoorwaarden creëren voor een snelle ontwikkeling van de groen gasmarkt; Bevat ook een ‘routekaart’ om de BBT en belemmeringen te ontdekken. vijf thema’s met als 2 belangrijkste : - vergisting (kostprijsreductie voor kleinschalige monovergisting en industriële vergisters) - vergassing (enkele grootschalige demoprojecten)

Instrumenten:

- ‘Erneuerbare Energien Gesetz (EEG)’ (vaste vergoeding)

- “KfW programma 'Duurzame energie - Premium'” (subsidies)

Instrument:

‘Fond Chaleur’ (investeringssteun van hernieuwbare warmteproductie)

Beleid:

2011-2012 Reglementair kader voor injectie biomethaan in aardgasnetwerk

Lopend project:

ADLF :

Het fonds heeft als doel 300.000 ton capaciteit aan vergisting te bereiken in 2015.

Instrumenten:

‘The SUPERGEN Bioenergy Hub’ (directe financiering en netwerkactiviteiten)

Beleid: Duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa in de Renewables Obligation (RO):

Overheidsondersteuning voor grootschalige hernieuwbare energieopwekking.

/

Page 76: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

74

- Steunpunt vergunningverlening bio-energie (ondersteuning bij de behandeling van vergunningaanvragen voor bio-energie-installaties).

BBE

Instrumenten:

- ‘Onderzoeksprogramma STW en Paques rond biologische reststromen’(VFA platform)

- ‘BIOCAB’, ‘Bio-based Business Accelerator’ (landelijk platform)

- ‘Dutch Biorefinery Cluster’

- ‘Centre for Bio-Based Economy (CBBE)’ (kennistransitie)

Beleid:

- TKI BBE en Innovatiecontract

Instrumenten:

- ‘KMU-innovative Biotechnologie – BioChance programme’ (ondersteuning voor KMO’s)

- ‘Biorefineries Roadmap’

Beleid:

- Nationale Onderzoeksstrategie Bio-economie 2030

- De Bio-economie Raad (levert onafhankelijk advies).

Gefocust op de ontwikkeling van competitieve clusters.

bv.: 'Industrie et Agro-Resources (IAR) cluster'

Focus op biotechnologie als onderdeel van de Strategy for UK Life Sciences

/ Denemarken:

‘Bio-Value SPIR’ (R&D platform)

Noorwegen:

‘Norwegian Industrial Biotech Network’ (verspreiding kennis)

Zweden:

‘Sustainable Municipality’ (duurzame ontwikkeling op lokaal niveau)

Page 77: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

75

Biobased Economy

bevat zes werkpakketten die elk de totale innovatieketen van fundamenteel onderzoek tot en met valorisatie bestrijken.

- Nieuwe visie WTC voor de biobased economy

Een vernieuwde kennis- en innovatieagenda voor de BBE.

- Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa Doet voorstellen om waar nodig nieuwe invulling te geven aan duurzaamheid en bepleit daarbij praktische en controleerbare uitvoeringsmaatregelen

- Clusteraanpak

organiseren van gespecialiseerde regionale clusters.

Tabel 22: Beleidsinitiatieven in de omringende regi o’s.

Page 78: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

76

5.2 Nederland

5.2.1 Situatie

5.2.1.1 Energie

Nederland streeft naar een aandeel hernieuwbare bronnen van 16% in het nationale bruto finaal eindgebruik in 2020. Naar schatting is in 2012 ongeveer 97 PJ aan hernieuwbare energie geproduceerd, een aandeel van 4,5%.

Ongeveer driekwart van de geproduceerde hernieuwbare energie in 2012 is afkomstig van biomassa: 14,8% biotransportbrandstoffen - 14,8% afvalverbranding (biogeen) - 13,1% houtkachels huishoudens - 11,3% bij-en meestook biomassa in centrales - 8,4% vergisting en biogasproductie - 6,9% overige biomassaverbranding - 3,0% houtkachels bij bedrijven - 0,8% groen gas

Van de totale hoeveelheid biomassa voor energiedoeleinden heeft in 2012 bijna driekwart een Nederlandse oorsprong, ruim 10% komt uit de rest van de EU, en ruim 15% van daarbuiten.

5.2.1.2 Materiaalkringlopen

In 2012 composteerden de Nederlandse gft-verwerkers (in totaal 24 locaties) 1.339 kton gft – afval (incl. groenafval) en 322 kton ander organische materiaal als veiling-,- restaurant- en landbouwafval. In totaal komt dat op 1.661 kton organisch afval, een stijging van maar liefst 235 kton ten opzichte van 2010.

De gft-sector ontpopt zich als leverancier van duurzame energie. De afgelopen jaren bouwden de gft-verwerkers acht gft-vergisters, die gft omzetten in groen gas, elektriciteit, brandstof en warmte. Vijf nieuwe vergisters zijn gepland tegen 2015. De gft-sector zal tegen die tijd naar verwachting 790 duizend ton gft omzetten in biogas en compost. Daarmee levert de sector een bijdrage aan de transitie naar duurzame energie en het verminderen van de CO2-uitstoot. De gft-compost is van mindere kwaliteit en wordt daarom hoofdzakelijk in de landbouw afgezet.

De gft-inzameling zit in de lift, er lijkt sprake van een trendbreuk. Tot 2010 nam de hoeveelheid gescheiden ingezameld gft geleidelijk af. De lichte stijging geeft aan dat gemeenten en burgers meer aandacht schenken aan de gft-inzameling. Per inwoner is in 2012 80 kilo gft ingezameld. Dat is 1 kilo meer dan in 2011. Het ministerie wil in 2015 naar 100 kilo per inwoner. Grofweg 70 procent van het gft-afval bestaat uit tuinafval. In Nederland belandt nog veel gft in de grijze container: maar liefst 36 procent van het huishoudelijk restafval bestaat uit gft. Jaarlijks gaat daarmee zo’n 1,35 miljoen ton gft verloren.

In Nederland is er overcapaciteit in de afvalverbrandingssector. Deze wordt gevuld door import (VK, Italië, Ierland, Duitsland) en het afgraven van oude stortplaatsen. De import van afval wordt verwacht nog verder toe te nemen. Het aandeel biogeen afval is stijgend (53% in 2012) en zal nog stijgen bv door betere bronscheiding van kunststofverpakkingen.

5.2.1.3 BBE

Verschillende doelstellingen rond BBE: — Platform Groene Grondstoffen (Biorenewable Business Platform): 30% van de fossiele

grondstoffen in Nederland vervangen door biomassa in 2030 — Interdepartementaal Programma BBE: Nederland krijgt leidende positie in de Europese bio-

economie — High Level Stuurgroep: binnen 10 jaar draagt Nederlandse bio-economie jaarlijks 20 miljard

bij aan het BBP — Chemiesector: in 2050 staat Nederland bekend als het land van de groene chemie

Page 79: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

77

5.2.2 Beleid en Actoren

5.2.2.1 Energie

Energieakkoord voor duurzame groei

Op 6 september 2013 verbonden ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen, zich aan het Energieakkoord voor duurzame groei. Kern van het akkoord zijn breed gedragen afspraken over energiebesparing, schone technologie en klimaatbeleid. Uitvoering van de afspraken moet resulteren in een betaalbare en schone energievoorziening, werkgelegenheid en kansen voor Nederland in de schone technologiemarkten.

De betrokken partijen zetten zich in om de volgende vier kwantitatieve doelen te realiseren: — een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5 procent per jaar; of te wel

100 PJ aan energiebesparing per 2020; — een toename van het aandeel van hernieuwbare energieopwekking naar 14 procent in

2020, en — een verdere stijging van dit aandeel naar 16 procent in 2023; — 15.000 banen, voor een belangrijk deel in de eerstkomende jaren te creëren.

Het akkoord bestaat uit tien pijlers : 1. energiebesparing in de gebouwde omgeving en efficiëntieverbetering in het

bedrijfsleven; 2. opschalen van hernieuwbare energieopwekking; 3. stimuleren van decentrale duurzame energie; 4. gereedmaken van energietransportnetwerk; 5. goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel; 6. CCS en kolencentrales; 7. mobiliteit en transport; 8. werkgelegenheid en scholing; 9. stimuleren commercialisering voor groei en export; 10. financiering van duurzame investeringen.

Met betrekking tot biomassa(reststromen) spraken de partijen af dat de stimulering van biomassa in kolencentrales de 25 PJ niet zal oversc hrijden . Deze stimulering door de overheid van grootschalige inzet van biomassa zal zich beperken tot de nieuwe kolencentrales en de centrales die zijn gebouwd in de jaren 90. In overleg wordt nader uitgewerkt hoe de beperking tot 25 PJ biomassa, de wijze van de ondersteuning en het eventueel gebruiken van een tenderprocedure vorm kan worden gegeven in de SDE+. Er zullen verdergaande duurzaamheidseisen worden geformuleerd ten aanzien van koolstofschuld, indirecte landgebruikseffecten (IULC) en duurzaam bosbeheer (FSC), aanvullend op de NTA8080-eisen. In overleg van rijksoverheid, energiesector en milieuorganisaties zal dit vorm worden gegeven, waarbij aangesloten zal worden bij eerdere discussies (commissie-Corbey, negatieve/positieve lijst).

Groen gas

Groen Gas Nederland is een landelijke stichting die alle informatie op het gebied van groen gas en biogas verzamelt en bundelt om de ontwikkelingen op de groengasmarkt te versnellen en de productie van groen gas te verhogen. Groen Gas Nederland werkt hiertoe samen met verschillende partners, agrariërs, de afvalsector, de voedingsindustrie, de agrosector, energiebedrijven, netbeheerders, projectontwikkelaars, banken en overheden.

Met de Green Gas Green Deal (G3D) willen bedrijfsleven, overheid en Groen Gas Nederland randvoorwaarden creëren voor een snelle ontwikkeling van de groen gasmarkt. Het doel van de overeenkomst is (technische) innovaties in de groen gassector en het vergroten van de productie van groen gas en biogas. Deze doelstelling moet in 2020 zijn behaald.

De Green Gas Green Deal werkt aan vijf thema’s: vergisting – vergassing – infrastructuur – marktontwikkeling – kennis.

De afspraken over innovatie uit de G3D zijn verder uitgewerkt in een ‘innovatiecontract groen gas’ waarvoor de markt voorstellen kan indienen. Dit valt onder de Topsector Energie. Op

Page 80: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

78

innovatiegebied zet de G3D in op de thema’s vergisting en vergassing en het opzetten van een research & development infrastructuur: — Voor vergassing betekent dit onder andere het realiseren van enkele grootschalige

demoprojecten die behoren tot de internationale top en (het initiëren van) een expertisecentrum biomassavergassing.

— Voor vergisting wordt binnen het innovatiecontract onder andere ingezet op kostprijsreductie voor kleinschalige monovergisting en industriële vergisters, waarbij samenwerking door partijen en het daarmee creëren van nieuwe ketens rond biomassaverwerking en -verwaarding1 centraal staan.

Het innovatiecontract Groen Gas heeft als doel om een substantiële bijdrage van groen gas aan het (duurzame) energiegebruik te realiseren en op die manier ook de concurrentie- en exportpositie te versterken op het gebied van kennis, technologie, innovatie en handel. De doelstelling is ambitieus maar realiseerbaar (met voldoende inzet en instrumentatie) en is samen te vatten als 10 x 10, tweemaal een vertienvoudiging voor 10% Groen Gas zoals ook al vermeld in sectie 2.3.4

Een belangrijk onderdeel van de G3D is een ‘routekaart’ voor verschillende mogelijke groen gasketens (van biomassa tot aan de toepassing) die door de betrokken partijen tegen eind december 2013 zal worden ontwikkeld voor de toekomst van de groen gassector. De routekaart groen gas 2030 moet leiden tot een substantiële toename van de productie van biogas en groen gas door aan te tonen wat de beste technische innovaties zijn of welke belemmeringen als eerste moeten worden weggenomen.

Steunpunt vergunningverlening bio-energie

Het Steunpunt Vergunningverlening Bio-energie biedt gemeenten, provincies en milieudiensten de mogelijkheid kosteloos ondersteuning te krijgen bij de behandeling van vergunningaanvragen voor bio-energie-installaties. De deskundigen zijn vergunningverleners met kennis van zaken die collega’s op locatie helpen. Agentschap NL is initiatiefnemer en organisator van het steunpunt.

5.2.2.2 Materiaalkringlopen

Verlichten regels voor nuttige toepassing organische reststromen

In maart 2011 is de wijziging van de afvalstoffenregelgeving (Wet milieubeheer, hoofdstuk 10) van kracht geworden, waarmee een verlichting in de regelgeving is bereikt voor de BBE. Met deze wijzigingen wordt een aantal reststromen uit de land- en bosbouw niet meer gezien als afvalstof, waardoor de afvalregelgeving niet meer van toepassing is op handelingen met deze reststromen.

De wijziging is afkomstig uit de Europese kaderrichtlijn afvalstoffen die de regels voor nuttige toepassing van organische reststromen verlicht. Natuurlijke materialen uit land- en bosbouw (bv oogstrestanten, houtsnippers) zijn in de kaderrichtlijn vrijgesteld van de afvalstoffenregelgeving, mits zij nuttig worden toegepast. Onder deze nuttige toepassing valt direct gebruik binnen de land- of bosbouw, maar ook de productie van energie. Toepassing mag echter niet schadelijk zijn voor mens of milieu. Door deze aanpassing in de regelgeving kunnen co-vergisters niet-gevaarlijk materiaal - rechtstreeks afkomstig uit de land- en bosbouw - vergisten zonder dat deze aan de afvalstoffenregelgeving hoeven te voldoen.

Met de hierboven beschreven wijziging van de Wet milieubeheer wordt de bio-based economy versterkt. Het wordt immers makkelijker om organische reststromen in te zetten voor diverse doeleinden, zoals energieopwekking.

In de Afvalagenda is aangekondigd dat met de stakeholders overlegd zal worden of over andere organische stromen vrijstelling van afvalstoffenregelgeving gewenst is. Afhankelijk van het resultaat zullen oplossingen op maat worden gerealiseerd of eventueel regelgeving worden aangepast.

LAP 2009-2021

Organisch afval en voedselresten zijn één van de zeven prioritaire stromen.

In plaats van de inspanning te richten op een fine-tuning binnen het sectorale afvalbeleid (sterkere sturing richting de meest gewenste verwerkingsmethode), wordt ervoor gezorgd dat

Page 81: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

79

afvalverwerking zo weinig mogelijk aan de orde is. Met name preventie (tegengaan van voedselverspilling) biedt kansen voor milieuwinst, omdat dat aangrijpt op de omvang van de stroom. De eerste projecten in de ketenpilot voedsel zetten stappen in die richting.

5.2.2.3 BBE TKI BBE en Innovatiecontract Biobased Economy

Het Nederlandse overheidsbeleid voor een bio-economie is nauw verweven met het Nederlandse topsectorenbeleid. Met dit beleid wil het kabinet sectoren waarin Nederland wereldwijd uitblinkt nog sterker maken. Concreet betekent dit dat de overheid, het bedrijfsleven en de universiteiten een verbintenis zijn aangegaan om in consortia samen te werken aan innovatie die deze sectoren ten goede komt. De afspraken die hierbij werden gemaakt, zijn vastgelegd in 'innovatiecontracten'.

Binnen dit topsectorenbeleid werd de ‘biobased economy’ benoemd als transversaal thema, en werd een Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) opgericht gesitueerd binnen de sector chemie. Dit topconsortium bracht het innovatiecontract ‘Groene groei: van biomassa naar business’ (of innovatiecontract BBE) uit. Dit innovatiecontract bestaat uit zes werkpakketten die elk de totale innovatieketen van fundamenteel onderzoek tot en met valorisatie bestrijken (biomaterialen, bio-energy & biochemicals, bioraffinage, teeltoptimalisatie, terugwinnen en hergebruik en tot slot economie, beleid en duurzaamheid).

Nieuwe visie WTC voor de biobased economy

In december 2013 publiceerde de Wetenschappelijk en Technologische Commissie voor de biobased economy (WTC – BBE) een vernieuwde kennis- en innovatieagenda voor de biobased economy in Nederland, getiteld 'Biomaterialen, drijfveer voor de biobased economy'.

Deze agenda is bedoeld als advies aan de overheid over steun aan kennis en innovatie op het gebied van de groene economie. In één zin samengevat: de kennis- en innovatieagenda voor de biobased economy moet het primaat in focus en activiteit nadrukkelijk richten op biomaterialen, met een gegarandeerde en veilige voedselvoorziening als uitgangspunt c.q. fundament. Nederland kan op basis van zijn internationaal erkende en sterke sectoren landbouw en voeding (A&F) en chemie en materialen (C&M) hierin het voortouw nemen. En Nederland kan in Europees verband de opbouw van een nieuwe Europese landbouwpolitiek bevorderen, gebaseerd op het samengaan van deze twee sectoren.

De vernieuwde K&I Agenda samengevat: — De nieuwe agenda voor de biobased economy neemt afstand van biomassa voor energie. — De sector Chemie & Materialen trekt samen op met het Agro & Food conglomeraat waarbij

voor alle partijen als uitgangspunt geldt een gegarandeerde en veilige voedselproductie. — De overheidsfocus voor de stimulering van de biobased economy komt in de komende 5 à

10 jaar op biomaterialen te liggen en de incorporatie daarvan in de landbouwsector. Lopende programma’s voor katalyse, bioraffinage en plannen binnen de topsectoren chemie, agro/food, tuinbouw/uitgngsmaterialen, water en hightech systemen en materialen (HTSM) zouden hun op (bio)materialen gerichte onderdelen moeten bundelen onder de supervisie van één organisatie voor de biobased economy, bij voorkeur in de vorm van een Open Innovation Community voor de BBE. De overheidsstimulansen richten zich vooral op het MKB, en gaan werken vanuit een nationale/regionale matrixstructuur.

— De opbouw van de biobased economy vindt plaats vanuit de regio. Regionale netwerken en regionale besluitvorming krijgen meer ruimte. Verschillende regio’s kunnen een verschillende koers kiezen.

— De Nederlandse overheid streeft nadrukkelijk naar acceptatie van de Nederlandse strategie en aanpak van de biobased economy als onderdeel van de te vernieuwen EU landbouwpolitiek.

— De huidige plannen voor een landelijke aanpak van het biobased onderwijs kunnen met kracht worden voortgezet, waarbij de veranderende visie op de relatie tussen biomassa en energie ter harte moet worden genomen.

— Nieuwe studies naar de gevolgen van de biobased economy voor logistiek, maatschappij en economie moeten met zorgvuldigheid worden opgepakt. Het is belangrijk om zowel afzonderlijke toekomstscenario’s te schetsen voor de dominante sectoren Energie en A&F

Page 82: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

80

en daarbinnen de relaties met C&M na te gaan, als scenario’s waarin Energie en A&F beiden zijn vertegenwoordigd.

Cascadering

In januari 2013 stemde de Tweede Kamer in met het voorstel van SP-Kamerlid Van Gerven (Socialistische Partij) om meer inzicht te geven in hoe biomassa bijdraagt aan meer duurzame energie. Van Gerven heeft voorgesteld een zogeheten ‘biomassaladder ’ in te voeren: centrales die plantaardig materiaal verbranden en industrie die biodiesel produceert moeten aangeven of er sprake is van hoogwaardige producten zoals voedsel of van plantaardig restafval. Voedsel is immers niet bedoeld om te verbranden voor energie. Ander plantaardig afval kan verwerkt worden in de bouw en industrie. Het verbranden van dit materiaal moet uitzondering zijn en niet de regel zoals nu het geval is.’

Als het aan Van Gerven ligt, krijgt de biomassaladder vijf heel duidelijke stappen. Op één staat voedsel voor mensen, twee: voedsel voor dieren, drie: meststof voor de landbouw, vier: groene bouwstof en pas op de vijfde plaats moet plantaardig materiaal verbrand worden als brandstof voor energie.

De motie Dik-Faber (oktober 2013) verzoekt de regering om bij de uitwerking van de duurzaamheidseisen voor biomassa hergebruik prioriteit te geven boven bij- en meestook van reststromen.

Begin 2014 is het proces opgestart om een beleidsnota cascadering op te maken. Penvoerder is het Ministerie van Economische Zaken. Het betreft een kamerbrief waarin een integrale beleidsvisie over de optimale benutting en het hoogwaardig gebruik van biomassa (incl. cascadering en bioraffinage) wordt gepresenteerd. De brief/nota zal tevens ingaan op de moties van Gerven en Dik Faber (over prioritering recycling boven energie).

Commissie Corbey

De Commissie Duurzaamheidsvraagstukken Biomassa, ook wel de Commissie Corbey genoemd, is ingesteld door het ministerie van Infrastructuur &Milieu in 2009. De Commissie Corbey wil ertoe bijdragen dat Nederland de kansen benut die de ontwikkeling van een biobased economy biedt, zoals verduurzaming van landbouw de energiesector en de chemiesector. Daarnaast biedt de biobased economy kansen voor innovatie, kennisontwikkeling en werkgelegenheid hier en elders in de wereld. De Commissie Corbey is zich bewust van mogelijk negatieve effecten van het stimuleren van grootschalig gebruik van biomassa voor energiedoeleinden en materialen. Duurzaamheid is daarop het antwoord. De Commissie Corbey doet voorstellen om waar nodig nieuwe invulling te geven aan duurzaamheid en bepleit daarbij praktische en controleerbare uitvoeringsmaatregelen . Daarnaast heeft het ministerie aan de commissie gevraagd om haar adviezen breder te verspreiden om zo de impact van de adviezen te vergroten.

5.2.3 Projecten, instrumenten en subsidies

5.2.3.1 Energie

SDE+

In het regeerakkoord is de Stimuleringsregeling Duurzame Energie Plus (SDE+) verhoogd om een bijdrage te leveren aan de te realiseren 16% duurzame energie in 2020. De SDE subsidie gaat in Nederland al een tijdje mee, zo kennen we SDE 2008, SDE 2009, SDE 2010, SDE+ 2011, SDE+ 2012 en nu SDE+ 2013.

De SDE subsidie kent echter veel kritiek: ieder jaar is de regeling anders, de vergoeding verandert, de systematiek wordt aangepast enz. Hierdoor weten ondernemers niet waar ze aan toe zijn. Sinds de SDE+ krijgen goedkopere vormen van duurzame energie voorrang en kan de subsidie in fases worden aangevraagd. Doordat het budget beperkt beschikbaar is en vanaf de eerste fase volledig wordt opengesteld, kunnen niet alle aanvragen worden voorzien van subsidie en was zowel in 2011 als in 2012 het budget al uitgeput voordat de tweede fase werd opengesteld. Het Nederlandse beleid verandert elk jaar en biedt daarom geen zekerheden voor de toekomst. Voor het opstellen van een stabiel subsidiebeleid is echter voldoende kennis nodig van de energiemarkt en de biomassaketen. Dit is tevens een punt waar het in de biomassaketen wringt.

Page 83: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

81

Hier opgewekt!

Hier opgewekt! is het kennisplatform voor lokale duurzame energie initiatieven. De schaal van de energiehuishouding verandert snel: er ontstaan steeds meer kleinschaligere energie-initiatieven, naast de centrale energievoorziening. Een groeiend aantal consumenten vraagt om groene stroom en burgers en bedrijven kiezen er steeds vaker voor om zelf én samen energie op te wekken.

Hier opgewekt! versterkt initiatieven, verbindt de mensen die werk maken van duurzame energie en ondersteunt ze bij het realiseren van hun ambities. Hier opgewekt! gelooft in de toekomst van lokale energie-opwekking en doet er alles aan de lokale duurzame energie initiatieven te ondersteunen en te professionaliseren, te verbinden en positief te positioneren. — Ondersteunen: veel initiatieven bloeien, maar ervaren knelpunten op uiteenlopende

gebieden. Vooral met kennis zijn veel initiatieven geholpen (bv kennis over ledenwerving, ondernemerschap, backoffice, technieken, wet- en regelgeving en financieringsmogelijkheden). Kennis die vaak bij andere initiatieven en experts al aanwezig is. Hier opgewekt organiseert kennissessies door het hele land over deze thema’s.

— Verbinden: door mensen met elkaar in contact te brengen kunnen initiatieven van elkaar leren (bv via de website, door organiseren van kennissessies en jaarlijks een groot landelijk event).

— Informeren: de website van hier opgewekt! bevat nieuws, een agenda met relevante activiteiten, kennisdocumenten en een forum. Er is een compleet overzicht van lokale energie initiatieven in Nederland.

— Inspireren: goed voorbeeld doet volgen. Daarom heeft Hier opgewekt! alle duurzame lokale energie initiatieven in beeld gebracht. Heel regelmatig komen er nieuwe initiatieven bij.

5.2.3.2 Materiaalkringlopen

Project gft-inzameling omhoog!

Het project ‘Gft-inzameling omhoog!’, een initiatief van de Vereniging Afvalbedrijven wil gemeenten helpen om hun gft-inzameling te verbeteren. Een gft-expert adviseert gemeenteambtenaren en staat hen bij in het verandertraject.

8 maatregelen om gft-inzameling te verhogen: — Voor diftargemeenten: gratis laten ophalen van gft- en groenafval. — Vaker inzamelen tijdens zomermaanden. — Gebruik van grote groene containers van 240 liter. — Geen duobakken omdat gft-afval dan vervuild raakt. — Voor hoogbouw: inzetten van kleine containers in combinatie met frequente inzameling. — Inzetten van bioplasticzakken om keukenafval eenvoudiger in de groene container te

krijgen. — Controleren of burgers restafval bij het gft-afval gooien en indien nodig handhaven. — Betere voorlichting

Maar liefst tachtig procent van de gemeenten wist in 2011 méér gft op te halen dan het jaar ervoor. En dat terwijl de totale huishoudelijke afvalberg slonk. Delfzijl boekte het meeste gft-winst. In 2011 steeg de Delfzijlse gft-inzameling met maar liefst 127 procent. Naast duurzaamheidsambities, was kostenreductie voor Delfzijl de grootste reden om de gft-inzameling aan te pakken. Het verwerken van gft is voor de gemeente een derde goedkoper dan het verwerken van restafval. Nu er veel meer gft ingezameld wordt, heeft men de afvalstoffenheffing met acht euro kunnen verlagen. Op de tweede plaats staat de gemeente Cranendonck, op de derde plaats Noordwijk. Cranendonck is ambitieus: samen met twintig gemeenten in de regio Oost- Brabant streeft ze naar 5 procent restafval in 2020.

Omgekeerd inzamelen is het buzzwoord in inzamelland. De meeste gemeenten maken het burgers gemakkelijker om restafval kwijt te raken dan recycleerbare materialen, zoals plastic flessen. Het restafval wordt immers aan huis opgehaald, terwijl burgers zelf hun flessen moeten wegbrengen. Omgekeerd inzamelen draait de rollen om: restafval ontmoedigen en grondstoffen belonen, bv: — het restafval wordt in plaats van tweewekelijks nog maar eens per vier weken opgehaald.

De gft-inzameling blijft tweewekelijks en valt onder het nultarief (diftar).

Page 84: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

82

— huishoudens brengen hun restafval gefaseerd weg naar ondergrondse containers. De afstand tot een container is meestal maximaal 125 meter. Gft, plastic en papier worden aan huis opgehaald. Gft zelfs elke week.

Aan omgekeerd inzamelen hangt geen extra prijskaartje: het moet duurzamer, maar niet duurder. Alle gemeenten die omgekeerd inzamelen invoerden bleven binnen hun huidige afvalstoffenheffing.

Projecten rond voedselverliezen

Foodbattle

De FoodBattle levert een bijdrage aan de doelstelling van de Nederlandse overheid om 20% minder verspilling in de voedselketen te hebben in 2015. Afvalbeheerbedrijven Berkel Milieu & Circulus (BM/C) en Wageningen UR Food & Biobased Research (FBR) werkten intensief samen. Het concept FoodBattle helpt verspilling tegen te gaan door consumenten én supermarkten bewuster te maken van maatregelen die het weggooien van voedsel verminderen. Omdat de supermarkt in Nederland hét afzetkanaal is van voedselproducten werd gekozen om dit als ontmoetingsplek voor de FoodBattle te gebruiken. De gecombineerde maatregelen tijdens de FoodBattle maakten het mogelijk dat de deelnemers gemiddeld zo’n 20% minder voedsel weggooiden tijdens de actieperiode van drie weken.

Reductie voedselverspilling in de cateringsector

De verspilling in de cateringsector, zonder institutionele en inflight catering, die elk een heel eigen logistiek en dynamiek hebben, bedraagt ongeveer 104 ton per week, zo’n 5 miljoen kg per jaar. In het perspectief van een schatting voor voedselverspilling en -verliezen in Nederland van tussen de 8 en 9 miljard kg is dit relatief weinig. De belangrijkste bijdrage in gewicht aan de verspilling komt van soep en de saladebar met dressing, die samen bijna 50% van het gewicht vertegenwoordigen. Er is een zeer uitgebreid onderzoek geweest naar oorzaken van verspilling op de catering locatie. Verreweg de belangrijkste reden is het onbekend zijn van het aantal gasten dat zal komen.

5.2.3.3 BBE

Onderzoeksprogramma STW en Paques rond biologische reststromen

Technologiestichting STW en het technologiebedrijf Paques BV zijn het onderzoekprogramma The Volatile Fatty Acid Platform gestart.

Met deze recent opgekomen productiemethode kunnen materialen, brandstoffen en chemicaliën geproduceerd worden op basis van vluchtige vetzuren uit biologische reststromen. Toepassing van dit concept moet een belangrijke stap worden naar de ontwikkeling van een op biologische grondstoffen gebaseerde economie. Beide partijen steken elk anderhalf miljoen euro in het programma, dat onderdeel is van de Topsector Chemie en vijf jaar duurt.

BIOCAB

Het BIOCAB project beoogt een samenwerking in de ontwikkeling van technologieën en nieuwe hoogwaardige toepassingen voor de verwerking van (componenten uit) biomassareststromen : duurzame chemie, nieuwe vezels en waardevolle mineralen. In het project zullen enkele pilot-installaties voor duurzame chemie, mineralenterugwinning en vezelfractionering worden gerealiseerd.

Page 85: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

83

Biobased Business Accelerator

Biobased Business Accelerator is ingericht als landelijk platform om als vliegwiel voor biobased innovaties in Nederland te fungeren. Het gaat om de ontwikkeling van concrete nieuwe commerciële activiteiten op basis van hernieuwbare grondstoffen in nauwe samenhang met duurzame voedselproductie en bio-energie winning in een bioraffinage/-cascadering benadering. Het midden-en kleinbedrijf (MKB)2 speelt hierin een steeds nadrukkelijker rol.

Het platform heeft drie functionaliteiten: — netwerk van bedrijven, overheden, kennisinstellingen en intermediairs/dienstverleners

gericht op duurzame en efficiënte verwaarding van biomassa (ontmoetingsplaats); — uitwisseling en creëren van een gemeenschappelijk venster op technologie, markttrends en

beleid in de biobased economie (platform); — het tot stand brengen van samenwerking tussen MKB ondernemingen, multinationals en

kennisinstellingen voor nieuwe product-marktcombinaties en keteninnovaties, met het oog op implementatie in commerciële projecten (bron van nieuwe business ).

Dutch Biorefinery Cluster

Een aantal toonaangevende ondernemingen uit de agrofood-sector en papierindustrie besloten hun krachten te bundelen. The Dutch Biorefinery Cluster maakt door bundelen van kennis, kunde, faciliteiten en middelen via open innovatie een sprong voorwaarts in het vollediger tot waarde brengen van biomassa. In bioraffinage, het ‘uiteenrafelen’ van gewassen in een groot scala aan producten, zijn de deelnemende bedrijven al decennia gespecialiseerd. Die raffinage kan verder worden, verfijnd, geoptimaliseerd en geïnnoveerd. Cascadering is daarbij het leidende principe. De componenten met de hoogste toegevoegde waarde krijgen de hoogste prioriteit. Marktpotentie, is het vertrekpunt voor productontwikkeling. Synergie met andere sectoren zoals de chemie, is daarvoor vereist.

Centre for Biobased Economy (CBBE)

Het Centre for Biobased Economy (CBBE) richt zich op kennistransitie tussen de ‘groene’ onderwijsinstellingen, het bedrijfsleven en andere kennisinstellingen, door: — kennistransitie tussen onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en andere kennisinstellingen — kennisoverdracht en onderwijsontwikkeling — versterking van toepassingsgericht onderzoek — stimulering van innovatieprojecten

Het CBBE wil uitgroeien tot een autonoom centrum, waarbinnen zelfstandige continuering van onderwijsontwikkeling, onderzoeksprojecten en innovatie is geborgd.

5.2.4 Horizontale Instrument: Green Deals

De Nederlandse overheid wil burgers, bedrijven, organisaties en andere overheden helpen bij het realiseren van initiatieven die bijdragen tot een meer duurzame samenleving, maar die moeilijk van de grond komen. Dit doet ze door ‘green deals’ aan te gaan met de initiatiefnemers van dergelijke projecten. Hierbij worden volgende uitgangspunten gehanteerd:

1) de indiener moet zelf een actieve rol spelen bij de uitvoering van het initiatief,; 2) het moet gaan om concrete initiatieven op het gebied van grondstofgebruik, biodiversiteit en water, duurzame mobiliteit, duurzame energie en energiebesparing; 3) het initiatief moet rendabel zijn of kunnen worden; 4) het initiatief moet binnen de 3 jaar resultaat hebben en; 5) het initiatief moet tot nieuwe economische activiteit leiden of tot kostenbesparingen voor bedrijven en burgers.

De overheid kan op verschillende manieren helpen bij de totstandkoming van Green Deals. 4 soorten verzoeken om steun keren steeds weer terug. — Geef toegang tot de kapitaalmarkt: voor nieuwe lokale energieprojecten is het vaak moeilijk

om financiering te vinden. De overheid kan hierbij helpen. Zo heeft de overheid een Innovatiefonds MKB+ ingesteld en de belastingaftrek voor R&D-kosten mogelijk gemaakt. Ook wil het kabinet bekijken of fiscale stimuleringsregelingen beter kunnen.

— Stem af en regisseer: soms kan de overheid optreden als bemiddelaar om organisaties bij elkaar te brengen of onderhandelingen vlot te trekken.

Page 86: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

84

— Ondersteun markten voor nieuwe groene technologie: de overheid kan bedrijven helpen om nieuwe markten voor duurzame technologie te ontginnen. Bijvoorbeeld door als inkopende partij milieueisen te stellen aan producten. Of door bedrijven te helpen bij het ontginnen van buitenlandse markten (‘groene handelsmissies’).

— Verander wet- en regelgeving: de overheid kan wet- en regelgeving aanpassen en op die manier de administratieve rompslomp voor bedrijven terugdringen.

De deals uit 2011 zijn vooral gericht op energie. Vanaf 2012 heeft de overheid zich ingezet voor een verbreding op meerdere thema’s. Doordat ook andere thema’s werden ingevuld met initiatieven, daalde het aandeel energie relatief van 75% in 2011 naar 50% in 2012. Van het totale pakket van de 131 deals richt anno 2012 64% zich op energie, 18% op biodiversiteit, 24% op grondstoffen, 11% op mobiliteit en 8% op water. Hoewel biobased economy binnen de criteria geen apart hoofdthema vormt, is het een belangrijk doorsnijdend en verbindend thema. Van de deals draagt 43% bij aan de biobased economy. Sinds de start in 2011 heeft de Rijksoverheid circa 150 Green Deals afgesloten met bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden (bv provincies en gemeenten).

Illustratie: Green deal Duurzaamheid Vaste Biomassa

De deelnemende partijen hebben afgesproken om jaarlijks te rapporteren over de kenmerken van de vaste biomassa die zij gebruiken voor energie. Het doel hiervan is meer transparantie te bieden over de duurzaamheid van vaste houtachtige biomassa voor energietoepassingen in Nederland. Tevens biedt de Green Deal aan de deelnemende partijen de mogelijkheid om ervaring op te doen met de certificering van de door hen gebruikte biomassa. Hiermee lopen de sectoren vooruit op de wettelijk verplichte duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa voor energie waar Nederland in EU-verband naar streeft. Alle grote energieproducenten hebben de Green Deal ondertekend. Daarnaast hebben de drie afvalverwerkers in Nederland die houtachtige stromen gebruiken voor energie en een aantal kleinere energieproducenten zich aangesloten bij de Green Deal.

In totaal hebben de deelnemende producenten gerapporteerd over ruim 2.000 kiloton vaste houtachtige biomassa. Hiervan kwam bijna de helft (47%) uit Nederland. Van alle gerapporteerde vaste biomassa bestaat 36% uit oud hout. Voor oud hout zijn geen certificeringsystemen beschikbaar en zijn de duurzaamheidsrisico’s beduidend kleiner dan voor vers hout(omdat er geen bomen voor gekapt zijn). Van de 64% vers hout geven de producenten aan dat 71% gecertificeerd is en 15% een reststroom betreft( zoals snoeihout dat vrijkomt bij bos-en natuurbeheer). De overige 14% van het verse hout is geen reststroom en nog niet gecertificeerd. Dit is 9% van de totale hoeveelheid gerapporteerde vaste biomassa.

De energieproducenten hebben daarnaast berekend wat de reductie in broeikasgasemissie is geweest als gevolg van de inzet van vaste biomassa (ten opzichte van fossiele brandstoffen). Alle bedrijven zitten met reducties variërend van 80 tot bijna 100% ruim boven de in de Green Deal geformuleerde doelstelling van een reductie met minimaal 60%.

De tweede rapportage in het kader van de Green Deal Duurzaamheid Vaste Biomassa zal medio 2014 uitkomen en betrekking hebben op de vaste houtachtige biomassa die de energieproducenten in 2013 inzetten.

5.3 Duitsland

5.3.1 Situatie

5.3.1.1 Energie

Het aandeel hernieuwbare energie in de totale energieconsumptie is 12,6% in 2012 (doel: 18% in 2020). Hiervan bedraagt biomassa 8,2%. Het aandeel hernieuwbare bronnen in de stroomvoorziening is 22% in 2012 (doel: 35% in 2020), hiervan bedraagt biomassa 5,8%.

Biogas is sterk ontwikkeld in Duitsland. Al decennialang wordt gewerkt aan een goed netwerk van biogascentrales en biovergisters. Dit netwerk is van belang om pieken in de (duurzame) energievraag op te vangen als er bv minder zon of wind is. Van de 12 miljoen hectare landbouwgrond wordt 2 miljoen hectare (17 procent) specifiek gebruikt voor verbouwing van

Page 87: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

85

gewassen die als grondstof dienen voor biogas- en ethanol-productie. De Duitse overheid wil dit areaal in 2020 bijna verdubbeld hebben tot 4 miljoen hectare. Er is in Duitsland ook veel land beschikbaar voor de winning van biomassa, vooral hout uit bossen (11 miljoen ha)

Duurzame energie in cijfers: — In deze sector zijn circa 382.000 mensen werkzaam (2011). — De sector voorzag in 2011 in 20% van het Duitse stroomverbruik (4,7% in 1998), ruim 10%

van de warmtevoorziening en ongeveer 6% van het brandstofverbruik. In de eerste helft van 2012 werd zelfs een kwart van het Duitse stroomverbruik gedekt door duurzame energiebronnen.

— Het aandeel van duurzame energie in het totale energieverbruik in Duitsland lag in 2011 op circa 12%.

— In 2010 is 27 miljard euro geïnvesteerd in de sector, waarvan 90% direct voortvloeit uit de Erneuerbare Energien Gesetz (EEG), de Duitse stimuleringsregeling voor hernieuwbare energie die vaste vergoedingen voorziet per kwh opgewekte hernieuwbare energie (zie later).

In 2011 werd 129 miljoen ton CO2 gereduceerd (ten opzichte van 1990), voornamelijk via de omschakeling naar hernieuwbare stroom en warmte.

5.3.1.2 Materiaalkringlopen

Voor elke inwoner in Duitsland wordt gemiddeld meer dan 100 kg bioafval en groenafval per persoon en per jaar selectief ingezameld (ongeveer 52 kg bioafval en 59 kg groenafval (park en tuin)). Dit brengt het totaal per jaar op ongeveer 9 miljoen ton.

De selectieve inzameling van bioafval en groenafval is sterk regionaal verschillend in Duitsland . Er zijn 96 gemeenten (van de in totaal 405 gemeenten) die hun inwoners geen 'biobin' (biowaste bin, een container voor bioafval) aanbieden. Het betreft hier ongeveer 14,3 miljoen mensen. 67,5 miljoen mensen wonen in regio's waar biobins geïntroduceerd zijn. Gezien het werkelijke aansluitingspercentage in deze regio's ongeveer 56% is, hebben nog eens 30 miljoen Duitsers geen toegang tot een biobin voor de selectieve inzameling van hun bioafval. Op basis hiervan blijkt dat 44 miljoen Duitsers (dit is meer dan de helft van de inwoners van het land) de biobin niet gebruiken. Dit betekent dat een aanzienlijke hoeveelheid van het bioafval nog steeds verwijderd wordt via het ongesorteerd restafval en dus helemaal niet optimaal benut wordt.

Studies wijzen op een potentieel van 2 miljoen ton bioafval en groenafval dat uit het restafval van de huishoudens gerecupereerd kan worden.

5.3.1.3 BBE

De Duitse biotechnologiesector zette zijn groei verder in 2012. Dit werd onderstreept door de record omzet van 2,9 miljard € (+11%) en een toename van het aantal werknemers in de 'dedicated' biotechnologie ondernemingen (volgens OECD definitie, bedrijven die voornamelijk actief zijn in biotechnologie) tot 17.430 (+7%).

In 2012 waren er 565 biotechnologie ondernemingen alsook 128 andere ondernemingen actief in biotechnologie, die samen goed zijn voor 35.190 jobs. In 2012 spendeerden de 565 biotechnologie ondernemingen 934 miljoen € aan R&D. De biotech ondernemingen zijn sterk regionaal geclusterd (bv in NRW).

Page 88: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

86

5.3.2 Beleid en Actoren

5.3.2.1 Energie

Energiewende

Het thema energie staat hoog op de Duitse politieke agenda. In 2010 besloot de regering dat de Duitse CO2 uitstoot in 2050 80-95% lager moet liggen dan in 1990. Na de nucleaire ramp in Fukushima in 2011 werd vastgelegd dat alle kerncentrales uiterlijk in 2022 gesloten zijn en dat nog sterker zou worden ingezet op duurzame energie in combinatie met energiebesparing. In 2050 moet duurzame energie in 80% van de stroom en 60% van de totale energiebehoefte van Duitsland kunnen voorzien. Voor kolencentrales is op termijn ook minder plaats. Voor gas en gascentrales is een rol weggelegd als transitiebrandstof.

Het leeuwendeel van de Duitse stroom komt straks echter uit al dan niet decentraal opgewekte (off shore) windenergie, zonne-energie, biomassa en waterkracht. Maar ook andere technologieën als geothermie worden ingezet. Bij de stimulering daarvan kan Duitsland terugvallen op de succesvolle Erneuerbare Energien Gesetz (EEG) die vaste afnameprijzen garandeert voor opgewekte duurzame energie. In de transportsector wordt vooral ingezet op de introductie van elektromobiliteit. De ambities zijn enorm: in 2020 moeten 1 miljoen elektrische voertuigen op de Duitse wegen rijden.

Dit alles vereist een grondige ombouw van het energieverzorgingssysteem: de "Energiewende". Als resultaat hiervan is Duitsland een voorloperland op het gebied van duurzame energie, zowel in de productie als bij de ontwikkeling van nieuwe technologie.

Baanbrekende regio's, provincies en gemeenten

Het duurzame energiesucces van Duitsland werd voornamelijk gestimuleerd door een aantal baanbrekende regio's, provincies en gemeenten. Die lokale gemeenschappen gingen vooruit met volle overtuiging, terwijl vele anderen passief bleven of werden gehinderd door deelstaatregeringen die investeringen tegenhielden door willekeurige anti-hernieuwbare energiewetgeving in het voordeel van de conventionele energiebedrijven.

Veel regio's in Duitsland hebben al verklaard hun eigen elektriciteitsproductie en zelfs hun energieproductie voor 100% uit hernieuwbare energie te halen. Zij organiseren conferenties en delen hun ervaringen. Daarnaast zijn steeds meer regionale nutsbedrijven en zelfs sommige van de "voormalige" kernenergie en kolenreuzen begonnen hun bedrijfsmodellen om te vormen van primitieve energieleveranciers tot moderne managers van energiestromen.

Het project 100% renewable energy regions identificeert, ondersteunt en verbindt regio's en gemeenten die de lange termijn transitie van hun energievoorziening willen ondernemen naar 100% duurzame energie. Momenteel zijn er al meer dan 100 gemeenten en regionale netwerken die dit doel nastreven in Duitsland en het aantal groeit. De eerste fase van het project (2007-2010) bestond uit de wetenschappelijke analyse en het identificeren van de succesfactoren voor de lange termijn omzetting van de energievoorziening naar hernieuwbare energie. Het project wordt gefinancierd door het federale ministerie van Milieu, Natuurbescherming en Nucleaire Veiligheid (BMU). Het Federaal Milieuagentschap (UBA) geeft deskundig advies. De tweede fase van het project (2010-2013) is het overbrengen van kennis en het uitbouwen van een netwerkstructuur tussen de deelnemende regio's.

Het eerste bio-energiedorp in Duitsland in Jühnde (Niedersachsen) was een initiatief van wetenschappers en werd gerealiseerd via een onderzoeks- en demoproject. Een dorp kan zich pas een bioenergiedorp noemen als het aan de volgende voorwaarden voldoet: — Er wordt minstens zoveel stroom uit biomassa geproduceerd als er in het dorp verbruikt

wordt. — De warmtebehoefte van het dorp wordt minstens voor de helft gedekt door de biomassa.

Voor een hoge energie-efficiëntie is er dus warmtekrachtkoppeling (WKK) nodig. — De bio-energiesystemen zijn voor meer dan 50% in eigendom van de warmteafnemers en

van de landbouwers die de biomassa produceren. Waar mogelijk bezitten alle partijen aandelen van het bio-energiesysteem.

De bouw van de bio-energieinstallatie van Jühnde heeft (inclusief warmtenet) ca. 5,4 miljoen euro gekost. Deze investeringen werden gefinancierd door eigen kapitaal van de coöperatie (ca. 0,5 miljoen euro), een éénmalige investeringssubsidie van de federale overheid (1,32

Page 89: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

87

miljoen euro), verdere subsidies (ca. 0,2 miljoen euro) alsook via bankleningen (ca. 3,5 miljoen euro).

Na de case in Jühnde werd het bio-energiedorpenconcept uitgedragen over de hele regio Nedersaksen. In 2010 bestonden er reeds 51 nieuwe bio-energiedorpen en een 160-tal dorpen ‘zijn op weg’. Hierbij wordt soms licht afgeweken van het originele concept om het gebruik van het warmtenetwerk te optimaliseren. Naast het gebruik van energiegewassen voor biogasopwekking wil men ook sterker inzetten op het gebruik van landbouwgerelateerde reststromen, afvalstoffen en bermmaaisels.

Het geproduceerde biogas kan, naast directe toepassing in stroom- en warmteproductie, ook op andere manieren gevaloriseerd worden. Zo wordt er nagedacht over de mogelijkheid om groen gas te injecteren in het aardgasnet of te gebruiken als vervoersbrandstof. Daarnaast bestaan er ook al rechtstreekse toepassingen van biogas in (micro-)WKK’s. Groene warmte kan daarbij afgenomen worden door openbare gebouwen (bv. zwembaden). Er wordt ook naar oplossingen gezocht om warmteoverschotten in de zomer af te zetten (door bv houtdrogers te installeren) of mogelijkheden te zoeken om warmte af te zetten in bepaalde processen (industrie, hotels, zwembaden).

Uit analyse (zie MIP2 studie SCARABEE) blijkt dat het Duitse model niet zonder meer overgenomen kan worden in Vlaanderen. Dit is te wijten aan verschillen in ruimtelijke ordening, in hoogte van subsidiëring, in landbouwcontext, en eigenschappen van het woningpark.

5.3.2.2 Materiaalkringlopen

KrWG (Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz)

De Europese kaderrichtlijn Afvalstoffen werd in 2012 omgezet in Duitse wet door het aanpassen van de Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz (KrWG, Closed Substance Cycle and Waste Management Act). Deze wet legt de focus op preventie en hergebruik. Hiermee is Duitsland goed op weg naar een kringloopeconomie. De wet regelt het volgende: — Vanaf 2015 is het verplicht de inzameling van glas, papier, kunststof, metalen en bioafval †

te scheiden (details worden uitgewerkt via wettelijke ordonnantie) — Vanaf 2020 moet ten minste 65% van het huishoudelijk afval en 70% van het bouw- en

sloopafval worden gerecycled. — Voor 2013 moet het ministerie samen met de deelstaten preventiedoelstellingen met

bijbehorende maatregelen vastleggen in een afvalpreventieprogramma. (Dit is ondertussen al opgesteld en is terug te vinden op de volgende site: http://www.bmub.bund.de/service/publikationen/downloads/details/artikel/abfallvermeidungsprogramm/?tx_ttnews[backPid]=2505 )

Het inzamelen van recycleerbare materialen (verpakking + niet-verpakkingen zoals bijvoorbeeld speelgoed) in één afvalcontainer ('Wertstofftonne') moet mogelijk worden. Men gaat ervan uit dat door de 'Wertstofftonne' per inwoner 7 kilo van dit soort materialen per jaar meer gerecycled gaan worden.

† In het KrWG wordt bioafval als volgt gedefinieerd: Organisch afval omvat biologisch afbreekbare plant, dier of schimmel materialen waaronder afval van: 1 tuin- en plantsoenafval 2 Groenafval van landschapsbeheer 3 eet-en keukenafval van huishoudens, van de horeca en catering, uit de vrije handel en vergelijkbare afvalstoffen van de levensmiddelenindustrie verwerkingsbedrijven 4 vergelijkbare stromen

Page 90: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

88

5.3.2.3 BBE

Nationale Onderzoeksstrategie Bio-economie 2030

In 2010 publiceerde het Duitse Federale Ministerie voor Onderwijs en Onderzoek de "National Research Strategy BioEconomy 2030: Our route towards a biobased economy". De centrale doelstelling is de optimale benutting van de opportuniteiten van de bio-economie en deze vertalen in duurzame economische groei. De onderzoeksstrategie omvat vijf prioritaire actiedomeinen voor de verdere ontwikkeling van een kennisgebaseerde internationaal concurrerende bio-economie: mondiale voedselzekerheid, duurzame landbouwproductie, gezond en veilig voedsel, de industriële toepassing van hernieuwbare energiebronnen en de ontwikkeling van biomassa gebaseerde energiedragers. De nationale onderzoeksstrategie “BioEconomie 2030” identificeert de maatregelen die nodig zijn voor elk van deze velden en definieert prioriteitsgebieden voor de komende jaren.

De benutting van organische nevenstromen en afval, wordt in de onderzoeksstrategie 2030 enkel vermeld in de context van energieproductie:

Het recente rapport ‘Bioenergy, Chances and Limits' van het Duitse Leopoldinainstituut geeft ook aan dat biologische afvalstromen ingezet kunnen worden voor energieproductie (verbranding, biogas, en mogelijk in de toekomst 2e generatie biodiesel en bioethanol) maar dat hierbij in gedachten moet worden gehouden dat 60% van de organische afvalstromen reeds een goed uitgebouwde toepassing hebben in de veevoeding, als bodemverbeteraar of voor biogasproductie op de landbouwbedrijven zelf. De resterende ‘onbenutte’ 40% (ca. 4 miljoen ton koolstof per jaar) zou in theorie ca. 1% van de energienoden van Duitsland kunnen invullen. Bovendien is deze hoeveelheid ‘onbenutte’ biomassa ten dele te wijten aan de invoer van buitenlandse biomassa voor veevoederproductie, waardoor eigen reststromen onbenut blijven. Niettemin erkent de Leopoldina-studie dat het mogelijk is om de traditionele valorisatiepaden voor biomassareststromen verder te optimaliseren.

De Bio-economie Raad

De Bio-economie Raad (BioÖkonomieRat) is gebaseerd op de Duitse Academie van Wetenschappen en Techniek en wordt ondersteund door het ministerie van Onderwijs en Onderzoek (BMBF) en het ministerie van Voedsel, Landbouw en Consumentenbescherming (BMELV). De Raad werkt onafhankelijk en adviseert de Duitse regering over allerhande maatregelen met betrekking tot bio-economie. De Raad is samengesteld uit deskundigen van universitaire en niet-universitaire onderzoeksinstellingen, het onderzoeksdepartement van de federale overheid en onderzoekscentra uit private bedrijven.

De doelstellingen van de Raad Bio-economie zijn: — een overzicht bieden van de vooruitzichten en mogelijkheden van de bio-economie in

Duitsland; — wetenschappelijk gefundeerde aanbevelingen doen voor maatregelen ter verbetering van

het operationeel kader; — scenario’s ontwikkelen voor het vormgeven van het operationeel kader voor onderzoek,

onderwijs, en opleiding; — netwerken bevorderen van relevante actoren uit de academische wereld, het bedrijfsleven

en de politiek.

Het is de taak van de Raad om de Duitse regering onafhankelijk advies te verstrekken met betrekking tot de strategische actiedomeinen die gedefinieerd werden voor de bio-economie. Hierbij is het de bedoeling om het bestaande kader voor innovatie en technologieontwikkeling te verbeteren, de ontwikkeling en verspreiding van innovatieve technologieën te promoten, samenwerking en uitwisseling tussen verschillende wetenschappelijke adviesraden en onderzoeksinstellingen te bevorderen en toekomstige onderzoeksnoden te identificeren.

Daarnaast analyseert de Raad de strategische doelstellingen van Duitsland als geheel, de afzonderlijke deelstaten, de EU lidstaten en andere internationale partnerlanden en vergelijkt deze met de stand van zaken van het Duitse onderzoek en de vertaling van onderzoek naar de praktijk.

Page 91: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

89

Clusteraanpak

Het Duits beleid inzake innovatie en bio-economie is gericht op het vormen van gespecialiseerde regionale clusters en netwerken met een intensieve samenwerking tussen universiteiten, onderzoeksinstellingen, bedrijven en andere stakeholders.

Voorbeelden van clusters zijn: — Bioeconomy Science Center (BioSC) — BioEconomy initiative — CLIB2021 (Cluster Industrielle Biotechnologie) — BION.NRW (Cluster Biotechnolgy North Rhine-Westphalia)

5.3.3 Projecten, instrumenten en subsidies

5.3.3.1 Energie

Erneuerbare Energien Gesetz (EEG)

Ter stimulering van duurzame energie kent Duitsland de EEG waarin een stimuleringsregeling is opgenomen voor de productie van duurzame energie. In de EEG is wettelijk vastgelegd dat duurzame energie voorrang heeft op energie uit fossiele brandstoffen. Daarbij wordt er een vaste vergoeding betaald voor duurzame energie. Zo wordt er voorzien in afname voor een gegarandeerde prijs, die voor 20 jaar wordt gegarandeerd en openstaat voor burgers en bedrijven. De EEG garandeert de noodzakelijke winstgevendheid en door de afnameverplichting wordt het monopolie op fossiele energie doorbroken.

In deze wet zijn tevens verplichtingen opgelegd voor nieuwe woningeigenaren om een bepaald deel van de warmtevraag uit duurzame bronnen te halen. Stoken op biomassa biedt daarvoor mogelijkheden. Daarnaast is in deze wet ook de subsidieregeling opgenomen voor de installatie van duurzame energiefaciliteiten in nieuwe en oude gebouwen.

Een (nadelig) gevolg van de EEG is dat de energieprijzen in Duitsland de laatste jaren zeer sterk gestegen zijn. Het verschil tussen de EEG-vergoeding en de marktprijs wordt immers verhaald op de energieverbruikers (de vervuiler betaalt). De EEG verdeelt de kosten evenredig over alle verbruikers van elektriciteit (burgers en bedrijfsleven), met uitzondering van een aantal zeer energie-intensieve verbruikers zoals bijvoorbeeld de spoorwegen en de aluminium-industrie.

KfW programma 'Duurzame energie - Premium'

KfW Bankengruppe en het Federale Ministerie van Milieu (BMU) zijn overeengekomen om voor een periode van vijf jaar investeringen voor warmtelevering uit hernieuwbare energiebronnen zoals grote zonnecollectoren, warmteopslag, warmtenetwerken, biogas zuiveringsinstallaties, biomassa-installaties en geothermische energie te subsidiëren met het KfW programma "Duurzame energie - Premium". Dit subsidieprogramma maakt deel uit van het marktstimuleringsprogramma van het Federaal Ministerie van milieu, dat grotere, meer commerciële systemen ondersteunt.

De vraag naar de premie van het KfW duurzame energiesubsidieprogramma is aanzienlijk gestegen in 2011. Er werden een totaal aantal premies van ongeveer 500 miljoen euro toegekend (vorig jaar 340 miljoen euro). Aantrekkelijk is de combinatie van KfW aflossing van de lening en subsidies die door de Federale Ministerie van Milieu worden verleend in dit programma.

Het Renewable Energy Program van KfW is tien jaar geleden opgestart samen met de federale overheid. Sinds de start van het programma zijn er voor meer dan 2 miljard euro premies uitgereikt en kwamen er meer dan 10.000 aanvragen in aanmerking.

5.3.3.2 BBE

KMU-innovative Biotechnologie – BioChance programme

Het KMU-innovativ Biotechnologie - BioChance programma is ontworpen om KMO's te ondersteunen die actief zijn in biotechnologie of die hun activiteiten willen uitbreiden of versterken door het gebruik van biotechnologie.

Page 92: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

90

In de vroegere biotechnologie programma's BioChance (1999-2003) en BioChancePlus (2004-2007) waren de steunmaatregelen reeds specifiek gericht op de noden van de vrij jonge biotech bedrijven. Het doel van KMU-innovativ Biotechnologie is het versterken van het innovatie-potentieel van kleine en middelgrote ondernemingen op het vlak van cutting-edge onderzoek en het ontwerpen van onderzoeksfinanciering die vooral aantrekkelijk is voor KMO's die voor het eerst een aanvraag indienen. Daartoe heeft het BMBF het indienings- en goedkeuringsproces vereenvoudigd en versneld en de adviesdiensten beschikbaar voor KMO's uitgebreid.

Biorefineries roadmap

De ‘Biorefineries Roadmap’ is een allesomvattende en geïntegreerde roadmap voor de periode tot 2030. Het doel van de roadmap is om de noodzakelijke onderbouwing te geven aan het formuleren van een strategie voor de ontwikkeling en implementatie van bioraffinage. Rekening houdend met de ontwikkelingen die reeds bezig zijn identificeert de roadmap toekomstige ontwikkelingspaden met inbegrip van de vraagzijde van de markt en technologie push en met aandacht voor duurzaamheid. De roadmap analyseert toekomstige ontwikkelingen op het vlak van bioraffinage. De roadmap bevat een SWOT voor de verschillende bioraffinage concepten (suiker en zetmeel; plantaardige olie en algen lipide; lignocellulose en groene biotechnologie; biogas en synthesegas) alsook een actieplan rond onderzoek en ontwikkeling, marktintroductie van nieuwe producten en technieken en een methode voor de beoordeling van de duurzaamheid van bioraffinaderijen.

5.4 Frankrijk

5.4.1 Situatie

5.4.1.1 Energie

Momenteel wordt het gros (bijna 50%) van de hernieuwbare energie opgewekt door houtverbranding . Een belangrijke deel hiervan is residentiële houtverbranding (7Mtoe), die enkel lijkt toe te nemen. Daarnaast leveren huisvuilverbranding, biogas en landbouwreststromen ook nog eens bijna 10% van wat Frankrijk als hernieuwbare energie beschouwt.

De laatste jaren wordt steeds meer ingezet op biogas/biomethaan . Dit zowel op basis van landbouwreststromen, industriële en huishoudelijke afvalstromen en stortplaatsen en waterzuiveringsstations. Er waren 232 biogas installaties operationeel in 2012, waarmee in dat jaar 267 MW werd opgewekt. Belangrijke kanttekening hierbij is dat de stortplaatsen de voornaamste bron van biogas blijven.

5.4.1.2 Materiaalkringlopen

In Frankrijk wordt nog zeer veel afval naar eindverwerking gestuurd. In 2010 werd bijvoorbeeld 35% van het huishoudelijk afval gestort. De capaciteit van stortplaatsen en verbrandingsovens mocht in 2011 bijvoorbeeld nog 60% van de totaal geproduceerde hoeveelheid afval bedragen. Huishoudelijk afval wordt anderzijds ook zeer veel thuis beheerd (thuiscompostering, verbranding of als dierenvoeding). Deur-aan-deur ophaling gebeurt in ongeveer 35% van de gemeenten.

In 2012 waren er 648 composteringsinstallaties, die voornamelijk de intercommunales bedienen. In 2011 waren er 11 vergisters. Er wordt gesteld dat 36% van de Franse bodem arm is aan organische materie, en de hoeveelheid geproduceerde compost hier maar een fractie van kan bedienen. Daarom krijgt compost weinig erkenning door de gebruikers.

5.4.1.3 BBE

Wettelijke hiërarchie

Er bestaat in Frankrijk volgende wettelijke hiërarchie: voedsel – materialen – energie, in sommige bronnen ook als volgt gedetailleerd: voedsel – bio-meststoffen – materialen – moleculen – vloeibare brandstof – gas – warmte – elektriciteit. Deze hiërarchie is opgenomen in de wetgeving die naar aanleiding van de 'Grenelle Environnement', een breed overlegd kader

Page 93: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

91

voor leefmilieu en duurzame ontwikkeling, werd uitgewerkt. De hiërarchie wordt echter niet doorvertaald naar praktijk, waar energietoepassingen vaak de bovenhand krijgen.

Een recent rapport door de “Conseil général de l’économie, de l’industrie, de l’énergie et des technologies” nuanceert deze hiërarchie als volgt: — De prioriteit die aan voedsel gegeven wordt draagt niet bij tot voedselzekerheid of

armoedebestrijding in Frankrijk, gezien gebrek aan voedsel niet aan de basis ligt van deze problemen in Frankrijk.

— De hiërarchie wordt internationaal niet gedeeld (omwille van de energiedoelstellingen), en is daarom moeilijk toepasbaar in Frankrijk.

— Vooral voor de houtige stroom wordt gepleit voor opstellen van een hiërarchie, met aandacht voor koolstofopslag.

Een 'Observatoire biomasse' (Ministerie Landbouw ism Leefmilieu) werd opgericht om vraag en aanbod op te volgen. Dit observatorium heeft echter een “focus op biomassa als bron van energie rekening houdend met hiërarchie en duurzaamheid”.

Plan Energie Méthane Autonomie Azote

Dit plan kwam tot stand dankzij een samenwerking tussen het ministerie van landbouw en dat van leefmilieu. De doelstellingen zijn: — Beheer en valorisatie van stikstof om de afhankelijkheid van minerale stikstof te

verminderen. — De ontwikkeling van een Frans model voor (collectieve) vergisting in de landbouwsector.

Men wil vb 1000 vergisters in de landbouwsector realiseren (tov 90 in 2012). — Als doorsnede van vorige 2 doelstellingen: de valorisatie van digestaat.

De opkomst van bedrijven en tewerkstelling in deze context is een van de indicatoren waarmee het plan wordt opgevolgd.

5.4.2 Beleid en Actoren

5.4.2.1 Energie

Doelstelling 2020

Tegen 2020 wil Frankrijk 23% hernieuwbare energie realiseren (35, 7 Mtep). Er wordt vooral gerekend op een toename van energie uit biomassa (21,5 Mtep) en wind (zie Figuur 17).

Page 94: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

92

Figuur 17: Doelstellingen hernieuwbare energie in F rankrijk.

Vaste tarieven voor aankoop hernieuwbare elektriciteit

In Frankrijk worden vaste tarieven gehanteerd, die hoger liggen dan de marktprijs, voor aankoop van hernieuwbare elektriciteit door distributie. Dit om een zekere investeringszekerheid te garanderen. Deze tarieven worden voor 15 of 20 jaar gegarandeer d. Er wordt rekening gehouden met de energiebron, de technologie en de efficiëntie.

Het valt op dat de steun voor biogas (tarief tussen 8,121 en 9,745 c€/kWh afhankelijk van het vermogen plus een premie van energie-efficiëntie tussen 0 en 4 c€/kWh) en vergisting (tarief tussen 11,19 en 13,37 c€/kWh afhankelijk van het vermogen plus een premie voor energie-efficiëntie tussen 0 en 4 c€/kWh en een premie voor de behandeling van dierlijke mest opgenomen tussen 0 en 2,6 c€/kWh ) een stuk hoger ligt dan die voor andere biomassa-gebaseerde technieken. De steun voor energie op basis van PV-cellen (11,688 c€/kWh tot 42,55 c€/kWh) en geothermie (13 tot 20 c€/kWh) ligt nog heel wat hoger.

Reglementair kader voor injectie biomethaan in aardgasnetwerk

Er werd een eerste injectie van opgeschoond biogas in het aardgasnetwerk gerealiseerd in 2012. Voorlopig gaat het nog om marginale hoeveelheden, maar het is de bedoeling dat dit opgeschaald wordt (naar verluidt zijn contracten in voorbereiding). Hiervoor werd in 2011-2012 een reglementair kader ontwikkeld. In de figuur hieronder wordt weergegeven wat dit kader inhoudt. Het gaat zowel om reglementering als tarifering.

Page 95: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

93

Figuur 18: Reglementair kader voor injectie van bio gas in Frankrijk

5.4.2.2 Materiaalkringlopen

Over materialenbeheer en het sluiten van kringlopen is nog relatief weinig informatie te vinden. Er wordt veel gebruik gemaakt van indicatieve richtdoelen en vrijblijvende inspanning en (bepaalde zaken 'aanmoedigen', bepaalde ambitieuzere zaken 'kunnen/mogen'...).

Er zijn geen verplichtingen inzake de inzameling/ophaling van BOA door de intercommunales. 'Grootproducenten' van bio-afval zijn sinds kort (2011/2012) wel verplicht hun bioafval gescheiden te houden. Voorlopig gaat dit enkel nog over producenten die meer dan 80 ton/jaar produceren (industrie, hypermarkten), maar deze hoeveelheid zal tot 2016 gradueel zakken naar 10 ton/jaar (vb grote restaurants).

Voor huishoudelijk bio-afval is er een voorkeur voor de 'gestion à proximité' , voornamelijk thuiscompostering. Er wordt sinds kort (2012) ook ingezet op preventie (van voedselverspilling).

De Franse overheid beseft echter dat deze stroom geoptimaliseerd zal moeten worden om de algemene doelstelling van 45% materiaalvalorisatie te halen in 2015 (momenteel is dit 37%).

Sinds 2010 wordt gewerkt rond voedselverspilling . Uitgevoerde studies hebben geleid tot een pact omtrent voedselverspilling.

5.4.2.3 BBE

Zie 4.3.1.3

Page 96: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

94

5.4.3 Projecten, instrumenten en subsidies

5.4.3.1 Energie

Fonds Chaleur

Het Franse 'Fonds Chaleur' werd opgericht in 2008 en ondersteund productie van warmte op basis van hernieuwbare bronnen. Het budget is 1,2 miljard EUR over een periode van 5 jaar.

Binnen het Fonds Chaleur zijn er reeds 5 oproepen rond biomassa gebeurd, de zogenaamde BCIAT projecten, waarbij warmte geproduceerd wordt op basis van biomassa van de industrie, landbouw en tertiaire sector. Hieronder wordt de vooruitgang van deze oproepen getoond.

Biomassa van huishoudelijk afval en de bio-afbreekbare fractie van industrieel afval komt in aanmerking voor BCIAT steun. Ook biomassa van bosbouw, landbouw en visserij komt in aanmerking, zij het soms met randvoorwaarden (vb voor hout moet de stroom voor 50% bestaan uit categorie 3 hout). Ook geïmporteerde stromen worden aanvaard, alsook primair hout. In de periode 2009-2011 waren houtpellets 70% van de globale input van de goedgekeurde installaties.

De financiering bestaat uit een investeringssteun van +/- 40%. 25% daarvan wordt toegekend bij de goedkeuring van het project, daarna volgt gemiddeld 15% van de steun gedurende de 5 eerste operationele jaren.

100 biogas installaties Midi-Pyrénées tegen 2020.

In Frankrijk werd in juli 2013 overeengekomen dat in de regio van de Midi-Pyrénées tegen 2020 100 biogas installaties gerealiseerd moeten worden. Tot nu toe zijn er al 20 installaties gerealiseerd (waarvan 3 nog in uitvoering). Deze doelstelling zal opgevolgd worden door een commissie die de aanvoer van stromen hiervoor moet faciliteren, en kader in het regionaal 'EMAA'-plan (Energie Méthane Autonomie Azote) dat in maart 2013 werd aangekondigd.

5.4.3.2 Materiaalkringlopen

Programme d’Investissements d’Avenir (PIA)

In dit grootschalige programma wordt steun voorzien voor de ontwikkeling van een kringloopeconomie door “afvalbeheer”, bodemherstel en eco-design.

De nationale competentiepool MAUD: Matériaux et Applications pour une Utilisation Durable

Deze competentiepool concentreert zich op materialen, (groene) chemie en duurzame ontwikkeling, met focus op innovatie. De pool ondersteunt bij het uitwerken van projecten rond deze thema's en bij de zoektocht naar financiële middelen.

Inglorious Fruits and Vegetables:

De Franse supermarktketen Intermarché biedt zijn klanten ‘lelijke’ groenten en fruit aan een verminderde prijs aan. Met kortingen van 30% halen ze 24% meer klanten naar de winkel. Op deze manier komen er minder groenten en fruit in de biomassa-reststromen terecht en worden de klanten aangespoord gezonder te eten. Andere supermarktketens volgen dit voorbeeld en zetten vergelijkbare initiatieven in de stijgers.

5.4.3.3 BBE

IAR Cluster

Sinds 2004 wordt in het Franse industrieel beleid duidelijk gefocust op de ontwikkeling van competitieve clusters. De 'Industrie et Agro-Resources (IAR) cluster' is een voorbeeld van dergelijke ‘competitieve clusters’. Er wordt gewerkt aan bio-energietoepassingen, de ontwikkeling van biochemicaliën, biomaterialen en voedingsadditieven.

Binnen de IAR-cluster wordt sterk ingezet op de ontwikkeling van processen en producten die toelaten regionale bioraffinaderijen te ontwikkelen waarin ter plaatse beschikbare biomassa wordt verwerkt (zoals mais, tarwe, aardappelen, zonnebloemzaden, suikerbieten, potentieel ook algen).

Page 97: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

95

5.5 VK

5.5.1 Situatie

5.5.1.1 Energie

In 2012 kwam 4,1% van de totale energieconsumptie van hernieuwbare bronnen, in 2011 was dit nog 3,8%. De doelstelling in het VK is 15% hernieuwbare energie tegen 2020.

In het VK is de energiemarkt sterk versnipperd . Lokale spelers hebben vaak maar één energiecentrale en weinig financiële draagkracht om te investeren. Hierdoor voldoen verschillende centrales niet aan de Europese richtlijn Industriële Emissies. Momenteel wordt er ingezet op het ombouwen van deze kolencentrales tot biomassacentrales.

5.5.1.2 Materiaalkringlopen

In september 2013 zijn er in het VK 115 vergistingsinstallaties (afval en landbouw) en nog 146 vergistingsinstallaties in de waterindustrie. De laatste jaren is er een grote groei geweest in de vergistingscapaciteit in het VK.

De markt van vergisters is gefragmenteerd en nog niet volgroeid: de top 5 operatoren hebben minder dan 28% van de markt in handen en de meerderheid van de installaties is minder dan 3 jaar in gebruik.

In het VK wordt er nog veel huishoudelijk afval gestort, hoewel dit de laatste jaren verminderd is ten voordele van recyclage en verbranding met energierecuperatie (zie figuur hierna).

Figuur 19: Beheer van afval ingezameld door de loka le besturen in Engeland 2006-2012.

5.5.1.3 BBE

In het VK is er geen specifieke en geïntegreerde strategie rond BBE. Er wordt vooral ingezet op biotechnologie als onderdeel van de Strategy for UK Life Sciences. Momenteel loopt er wel een consultatie van het House of Lords rond opportuniteiten m.b.t. afval die een bio-economie kunnen stimuleren.

Page 98: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

96

5.5.2 Beleid en Actoren

5.5.2.1 Energie

Beleid en actoren

Duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa in de Renewables Obligation (RO)

De Renewables Obligation (RO) is het voornaamste mechanisme waardoor de regering grootschalige hernieuwbare energieopwekking ondersteunt. Wanneer het systeem ingang vond in 2002 was er een uniforme ratio van 1 ROC (renewables obligation certificaat) per megawattuur hernieuwbare stroom opgewekt. In 2009 werd het principe van 'banding' ingevoerd, waardoor de ondersteuning van de RO kan verschillen per technologie, als een afspiegeling van verschillen in kosten, potentieel en andere factoren. De bandingfactoren worden elke 4 jaar herzien.

Recente hervorming van de RO (2013): — Beperking (cap) van subsidies tot 400 MW per installatie voor nieuwe biomassa-installaties

(reconversie van kolencentrales verandert niet) — Beperking van subsidies via gegarandeerde minimumprijzen tot nieuwe biomassa-centrales

die warmte en stroom combineren (combined heat and power plants, CHP)

De regering van het VK heeft beslist om robuuste duurzaamheidscriteria voor vaste biomassa en biogas in te brengen in de RO die verder gaan dan wat momenteel aanbevolen wordt of vereist is in de EU alsook internationaal.

Het gaat over de volgende criteria: — opgelegde trajecten aangaande broeikasgas doelstellingen — criteria rond het gebruik van duurzaam land- en bosbeheer — verplichte onafhankelijke audit voor grote installaties (> 1 MWe)

Over de criteria dient gerapporteerd te worden vanaf april 2014.

5.5.2.2 Materiaalkringlopen

Vergisting: AD strategie en actieplan

De overheid streeft naar een zero waste economie en een belangrijke actie hierbij is het introduceren van maatregelen die de productie van energie uit afval via vergisting (anaerobic digestion (AD)) verhogen.

De AD strategie zet een visie uit voor vergisting en het actieplan bevat de gedetailleerde acties die nodig zijn om de productie van energie uit afval via vergisting te verhogen. De strategie bevat geen specifieke doelstellingen of regionale strategieën voor de invoering van vergisting. Het actieplan moet er voor zorgen dat er geen onnodige belemmeringen zijn voor de ontwikkeling van vergisting door het aanpakken van de knelpunten die geïdentificeerd zijn door de industrie.

Een groot aantal acties in het AD actieplan zijn gericht op het verbeteren van het verspreiden van reeds beschikbare informatie en deze ruim toegankelijk te maken voor landeigenaars, gemeenten, planners, AD operatoren, landbouwers en financierders. Dit is bijzonder relevant voor het wetgevend kader waarover er een groot gebrek aan kennis is bij verschillende partijen.

Ander acties gaan over het ontwikkelen van goede praktijken, consensus over een kader voor competenties en opleiding alsook verder werk rond specifieke belemmeringen zoals de verbinding met het gasnetwerk.

Er zijn ook acties die meer tijd vergen om tot resultaat te komen, zoals het ontwikkelen van een markt voor digestaat, de opbouw van een wetenschappelijke kennisbasis gebaseerd op lange termijn onderzoek en ervaring en een diepgaande analyse van de belemmeringen die momenteel het gebruik van biomethaan als transportbrandstof hinderen.

Page 99: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

97

In totaal telt het actieplan 56 acties onderverdeeld in 8 delen: — Ontwikkeling van UK competenties — Verbeteren van de kennis rond vergisting en de stand van zaken in de sector — Ontwikkeling van betrouwbare markten voor digestaat — Het draagvlak en bewustzijn rond vergisting vergroten — Ontwikkelen van markten voor biomethaan en transbrandstoffen — Vergisting in de landbouwgemeenschap (bv duurzame landbouw) — Financiering (bv UK Green Investment Bank (zie later), AD Loan Fund (zie later), Regional

Growth Fund) — Regulering (bv nieuwe uitzondering voor kleinschalige vergistingsinstallaties voor het

aanvragen van een milieuvergunning, PAS 110 (UK kwaliteitsstandaard voor digestaat), opzetten gespreksforum over regulering mbt vergisting tussen de overheid en de sector)

Circulaire economie in 2020

WRAP heeft een visie opgesteld voor de circulaire economie in het VK in 2030. Deze circulaire economie zal aanzienlijke economische voordelen meebrengen: Defra berekende dat bedrijven in het VK 23 miljoen pond per jaar kunnen winnen door het uitvoeren van goedkope of kosteloze verbeteringen in het efficiënt gebruik van grondstoffen, terwijl volgens McKinsey de globale waarde van duurzaam omspringen met grondstoffen uiteindelijk 3,7 miljard pond per jaar kan opbrengen.

De visie voor de economie in het VK in 2020 bevat (in vergelijking met basisjaar 2010): — 30 MT (miljoen ton) minder materiaalinputs in de economie — 20% minder afval geproduceerd (50Mt minder afval) — 20Mt meer materiaal dat gerecycleerd wordt in de economie

Vier belangrijke manieren om deze besparingen te realiseren zijn: — duurzame productie (maken van productie met minder materiaal) — verminderen van afval in industrie en handel — verminderen van het aantal functionerende producten dat weggegooid wordt — van producten naar diensten (verhogen van het aantal producten dat geleased wordt)

5.5.3 Projecten, instrumenten en subsidies

5.5.3.1 Energie

The SUPERGEN Bioenergy Hub

SUPERGEN Bioenergy Hub is een nieuwe onderzoekshub die academici, bedrijven en de overheid samenbrengt om de inzet van duurzame bio-energie te versnellen. De hub wordt gefinancierd door de Engineering and Physical Sciences Research Council en maakt deel uit van het SUPERGEN programma dat een aantal consortia ondersteunt die werken rond duurzame stroomproductie en -voorziening.

De doelstellingen van de hub zijn: — optreden als centraal punt voor het uitwisselen en verspreiden van wetenschappelijke

kennis en technisch inzicht om technologieën op korte termijn in te zetten; — onderzoeken hoe om te gaan met de grote technische uitdagingen die verbonden zijn aan

het inzetten van nieuwe technologieën; — verbeteren van de wetenschappelijke kennis over fundamentele aspecten van

verschillende vormen van biomassa en hun conversie; — evalueren van het potentieel van toekomstige technologische opties in een

systeembenadering; — met een multidisciplinaire benadering verder kijken dan de technische aspecten van bio-

energie en verzekeren dat impact op ecosystemen, sociale reacties op de inzet van technologieën en de economische context meegenomen wordt in de beleidsontwikkeling.

De activiteiten van de hub zijn directe financiering van onderzoeksprojecten die belangrijke uitdagingen op het vlak van bio-economie onderzoeken, alsook netwerkactiviteiten en informatie-uitwisseling.

Page 100: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

98

5.5.3.2 Materiaalkringlopen

Anaerobic Digestion Loan Fund (ADLF) (WRAP)

Het Anaerobic Digestion Loan Fund (ADLF) is een fonds van 10 miljoen pond dat ontworpen is om de ontwikkeling van nieuwe vergistingscapaciteit in Engeland te ondersteunen. Het fonds heeft als doel 300.000 ton capaciteit aan vergisting te bereiken in 2015. Het fonds biedt directe financiële ondersteuning voor organisaties die nieuwe vergistingscapaciteit bouwen in Engeland.

Het fonds wil ervoor zorgen dat voedselafval niet meer gestort wordt of op een andere minder duurzame wijze verwijderd wordt. Het leenfonds heeft niet als doel financiering uit de private sector te vervangen, maar wel aan te vullen en te versterken (hefboomeffect) en projecten te versnellen.

Het fonds geeft gewaarborgde leningen voor kapitaalinvesteringen en de maximale termijn van een lening is 5 jaar. Het maximum bedrag dat geleend kan worden is 1 miljoen pond, hogere bedragen dienen goedgekeurd te worden door het Investment Committee van het fonds.

WRAP fonds voor ondersteuning van inzameling voedselafval bij bedrijven in Engeland

In december 2011 lanceerde WRAP een fonds ter waarde van 500.000 pond dat projecten ondersteunt die aantonen dat voedselafval efficiënter kan ingezameld worden bij bedrijven, waardoor de input voor vergisting verhoogd wordt. Doelgroep van het fonds zijn de private sector, steden en gemeenten en organisaties uit de sociale sector. Zij krijgen economische ondersteuning bij het ontwikkelen van proefprojecten rond goede praktijken en het aanmoedigen van het verder ontwikkelen van inzameling van voedselafval bij bedrijven in Engeland. Dit zal zorgen voor een grotere recyclage van voedselafval door vergisting en een groter aanbod van recyclagediensten, vooral naar KMO's toe.

De maximale subsidie is 100.000 pond per indiener en dit kan gebruikt worden voor kapitaalinvesteringen zoals voertuigen en inzamelsystemen alsook voor arbeidskosten en overhead. Met elke succesvolle indiener zal een inzamelcijfer overeengekomen worden dat na een periode van 2 jaar bereikt dient te worden. Al het ingezamelde voedselafval dient gerecycleerd te worden via vergisting of compostering (in vaten) in Engeland.

Courtauld Commitment

De Courtauld Commitment is een vrijwillige overeenkomst die als doel heeft resource efficiëntie te verbeteren en afval te verminderen in de voedingsdistributiesector. WRAP is verantwoordelijk voor de overeenkomst en werkt samen met kleinhandel, voedingsproducenten en leveranciers die toetreden tot de overeenkomst en de doelstellingen ondersteunen. De Courtauld Commitment werd gelanceerd in 2005 en is nu in de derde fase. De impact van de Courtauld Commitment 3 (looptijd mei 2013 tot 2015) wordt geschat op een cumulatieve reductie van 1,1 miljoen ton afval, 2,9 miljoen ton CO2 en een kostenvoordeel van 1,6 miljoen pond voor consumenten, de voedings- en drankensector en de lokale besturen.

Hospitality and Food Service Agreement

De Hospitality and Food Service Agreement is een vrijwillige overeenkomst die de sector ondersteunt om afval te verminderen en meer te recycleren. Onderzoek door WRAP toont aan dat meer dan 1,3 miljard maaltijden jaarlijks verspild worden in de horeca sector in het VK.

De overeenkomst is flexibel zodat organisaties van eender welke grootte kunnen deelnemen, van multinationals tot kleine ondernemingen, van groothandels en distributeurs tot beroepsorganisaties. WRAP werkte nauw samen met de geïnteresseerde partijen om de collectieve doelstellingen van de overeenkomst te bepalen: — Preventiedoelstelling: reductie van voedsel- en verpakkingsafval met 5% tegen eind 2015

(ten opzichte van basisjaar 2012) — Doelstelling afvalverwerking: toename in het globale aandeel voedsel- en verpakkingsafval

dat gerecycleerd, vergist en gecomposteerd wordt tot minstens 70% tegen eind 2015

Love Food Hate Waste (LFHW)

In 2007 lanceerde WRAP 'Love Food Hate Waste (LFHW)' om huishoudens in het VK te helpen voedselverlies tegen te gaan. LFHW werkt samen met de kleinhandel, merken, lokale besturen, bedrijven en het middelveld om de LFHW boodschap over te brengen via verschillende

Page 101: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

99

instrumenten zoals tips, recepten, communicatieboodschappen, verspreiden wetenschappelijke inzichten, etc.

5.5.4 Horizontaal Instrument: Green Investment Bank

De UK Green Investment Bank is een unieke bank in de wereld die 3 miljoen pond van de regering investeert in duurzame projecten .

Verschillende ambitieuze en wettelijk bindende doelstellingen voor het VK zijn uitgezet in het Kyoto Protocol, in de 2008 Climate Change Act en in de Energy Bill van 2012. Het bouwen van groene infrastructuur en het financieren van projecten die hiertoe bijdragen zal essentieel zijn in het behalen van volgende doelstellingen: — reductie van broeikasgassen van 34% in 2020 en minstens 80% in 2050; — 15% van het totale energiegebruik komt uit hernieuwbare bronnen in 2020; — een reductie van het afval dat gestort wordt.

Voorbeelden projecten: — conversie van een kolencentrale naar een biomassacentrale; — investeringen in vergistings- en composteringsinstallaties; — investering in een biomassa-boiler.

5.6 Brussel, Wallonië en Luxemburg

5.6.1 Situatie

5.6.1.1 Energie

LUXEMBURG

Luxemburg heeft een goede dekking van composterings- en vergistingsinstallaties. Er wordt ook ingezet op biogas. Hout wordt op grote schaal ingezameld, en voor 96% uitgevoerd, voornamelijk voor energietoepassingen, naar onder andere België.

WALLONIE

De energieproductie in Wallonië ziet er als volgt uit:

Figuur 20: Energieproductie in Wallonië (2011).

BRUSSEL

Zo goed als alle energie die in Brussel verbruikt wordt komt van buiten het gewest.

Page 102: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

100

5.6.1.2 Materiaalkringlopen

LUXEMBURG

De evolutie van bio-afval dat bij composteringsinstallaties en vergisters wordt ingeleverd wordt hieronder weergegeven (tot 2007).

Figuur 21: ingezamelde biomassa in G.H.Luxemburg (bron: www.env ironnement.public.lu)

WALLONIE

Het 'Plan Wallon de Déchets' dat liep tot 2010 is nog steeds van toepassing gezien het nieuwe voor de periode 2010-2020 nog steeds niet in werking is. De voorbereidende documenten zijn wel ter beschikking.

In 2010 werd in Wallonië 14kg per inwoner bio-afval geproduceerd en 6kg/inwoner groenafval (ingezameld op containerparken).

Er is één vergister in Wallonië, 9 composteringscentra van de intercommunales en 21 privé-centra. Men probeert de schaal voor de behandeling zo groot mogelijk te houden (samenwerking tussen intercommunales).

BRUSSEL

In Brussel is de selectieve inzameling van afval nog zeer jong (2010). Voor markten en grootkeukens worden recent inspanningen geleverd om de ophaling te organiseren. Er zijn geen specifieke doelstellingen voor organisch afval. Er wordt wel gewerkt aan preventieprogramma's ivm voedselverspilling .

Wat betreft thuiscompostering: in Brussel beschikt 63% van de inwoners niet over een tuin. Daarom wordt ingezet op binnen-compostering.

5.6.2 Beleid en Actoren

5.6.2.1 Materiaalkringlopen

LUXEMBURG

Er gaat veel aandacht naar selectieve inzameling huishoudelijk afval (deur-aan-deur in het zuiden, containerparken in het noorden).

Men wil voldoende capaciteit om organisch afval te verwerken, met als doel productie van biogas.

Page 103: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

101

WALLONIE

Er is geen specifieke regelgeving voor bio-afval. Wel wordt sinds 2010 het storten van bio-afval verboden , en de deur-aan-deur ophaling van huishoudelijk bio-afval financieel gesteund sinds 2008 (à rato van 32,5EUR/ton). Er wordt vooral ingezet op de ophaling van keukenafval in vrij kleine recipiënten van 30 of 60l. Hierbij worden meestal ook luiers toegelaten.

Er is een decreet in ontwikkeling om de traceerbaarheid en de kwaliteit van het compost te verzekeren. Er is sprake van 4 klassen en 2 subklassen, op basis van inhoud aan metaalelementen.

Er wordt eveneens ingezet op thuiscompostering , met ondersteuning van compostmeesters. 30% van de huishoudens doet aan thuiscompostering, men mikt op meer dan 40%. Er werd echter recent een evaluatie uitgevoerd van het thuiscomposteren. Hieruit bleek dat vanuit milieu-oogpunt, thuiscompostering niet aangemoedigd zou moeten worden. Het is daarentegen wel kostenefficiënt.

Er bestaat een boete-systeem voor gemeentes die een maximum # kg per inwoner aan geproduceerd restafval overschrijden (tussen 200 en 240 kg/inwoner afhankelijk van het aantal inwoners; voor grotere gemeenten en steden ligt de drempel hoger). Deze boete is 35 EUR/ton, en heeft een direct effect op het organisch afval gezien deze stroom een belangrijke hoeveelheid vertegenwoordigt in de totale afvalstroom.

Wat betreft de voedsel-kringloop zet men onder andere in op korte-keten projecten.

BRUSSEL

Sinds 2012 is er een verplichting om groenafval te scheiden (zowel huishoudelijk als bedrijfsafval). Dit groenafval wordt sinds april 2012 ook gescheiden opgehaald (keukenafval dus niet). Er wordt momenteel een vergister gebouwd door de intercommunale, met een capaciteit van 40.000 – 60.000 ton. Daarom wil men de ophaling van organisch afval intensifiëren, vooral wat betreft huishoudens.

Er komt een stortheffing van 5EUR/ton vanaf 2014, en er zal een bijkomende heffing (/boete) aangerekend worden aan gemeentes die een bepaalde drempel hoeveelheid restafval overschrijden (29 EUR/ton). Dit om de doelstelling van 50% recyclage te halen tegen 2020.

Er wordt eveneens ingezet op voedselverspilling door diverse sensibiliseringsactiviteiten bij burgers, scholen, kantines ed. Er werd eveneens een meting uitgevoerd van het OBA bij de Horeca.

Daarnaast is in 2013 door de 'Alliance Emploi-Environnement’ een project opgezet dat het streven naar duurzame voeding combineert met een streven naar economische waarde en groene jobs. Binnen de economische sectoren die aan het milieu gelinkt zijn, wil men immers voorgang geven aan de meest efficiënte maatregelen voor het milieu en voor tewerkstelling. In dit kader zijn door verschillende – ook private – actoren 50 acties ontwikkeld die dit gecombineerd doel moeten dienen.

5.6.3 Projecten, instrumenten en subsidies

5.6.3.1 Energie

Belastingaftrek

In Wallonië is er een belastingaftrek van 14,5% van de investeringskosten voor bedrijven die investeren in productie van energie uit hernieuwbare bronnen en het recuperen van restwarmte.

Focus op landbouwbedrijven

In zowel Luxemburg als Wallonië wordt ingezet op installaties in landbouwbedrijven. In Luxemburg ondersteunt men coöperatieve biogas-installaties in de landbouw. Ook in Wallonië worden investeringen in 'micro-vergisters' aangemoedigd.

Moeskroen: 111.000.000 EUR voor duurzame energie

Moeskroen is de eerste Waalse stad die een actieplan rond duurzame energie heeft uitgewerkt. Op 7 jaar tijd wil de stad zijn uitstoot met 20% verminderen, onder andere door investeringen in

Page 104: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

102

hernieuwbare energie. Zo'n 9,5 miljoen EUR wordt in vergisting geïnvesteerd.

5.7 Ideeën en denkpisten

5.7.1 Nederland : Materiaalkringlopen

Een grote hoeveelheid biotische reststromen kent nu al nuttige toepassingen, bv als veevoer of grondstof voor biogas of 2e generatie biodiesel. Momenteel wordt er in de onderzoekswereld intensief gewerkt aan applicaties en processen die potentieel een hogere meerwaarde genereren dan de huidige toepassingen (zoals bioraffinage, insectenteelt, productie van C5 en C6 suikers, vaste-stof fermentatie, etc.). Veel van deze richtingen moeten zich technologisch en commercieel nog bewijzen.

Enkele van deze reststromen en de mogelijkheden om er meer uit te halen zijn: — GFT-afval:

Nederland telt inmiddels acht gft-vergisters. Het biogas dient als grondstof voor diverse producten bv groen gas, dat direct in het landelijke aardgasnet wordt ingevoerd of als transportbrandstof kan ingezet worden. Een opwerkfabriek zet het biogas niet alleen om in groen gas, maar ook in CO2. Twee composteerders weten het CO2 af te zetten in de glastuinbouw. De groei van de vergistingscapaciteit (voorvergisting met nacompostering) zet door. Indaver Nederland heeft midden 2014 een gft-vergister in Alphen aan den Rijn opgestart. Het biogas wordt er omgezet in aardgas en ingevoerd in het aardgasnetwerk. De vergister krijgt een capaciteit van 75 000 ton per jaar en zal jaarlijks circa 4 miljoen m³ groen gas produceren. Naast groen gas produceert de installatie vloeibaar CO2, dat wordt ingezet in de glastuinbouw. In totaal zal Nederland in 2015 dertien locaties tellen waar gft wordt vergist. De gft-sector zal tegen die tijd 790 000 ton gft omzetten in biogas.

— Mest: Het produceren van organische mestkorrels uit pluimveemest gebeurt al door bedrijven zoals FermOfeed welke exporteren naar diverse landen waaronder China.

— Bietenloof: Momenteel worden er proeven uitgevoerd om het eiwit rubisco te winnen uit het bietenblad (extraheren uit de sapfractie en scheiden van het groene chlorofyl).

— Bietenpulp: Er zijn in Nederland nog maar 2 resterende suikerfabrieken (Dinteloord en Groningen) waarbij door de eigenaar Cosun momenteel wordt overwogen om een bioraffinagefabriek ofwel in Dinteloord of in Groningen te gaan realiseren. Hierbij dient een spectrum aan producten gemaakt te worden waardoor de waarde van de bietenperspulp zou kunnen stijgen van ongeveer 200-240 euro/ton (droge basis) naar 400 euro / ton (droge basis).

— Bierbostel: Bierbostel komt als nat product vrij bij de productie van bier en wordt vanwege het aandeel van eiwitten ingezet als rundveevoer en een enkele maal ook wel richting vergisting. Er zijn wel gedachten om bioraffinage toe te passen waarbij de eiwitfractie wordt gescheiden van de vezelfractie (eiwit richting veevoer en vezels richting bijv. suikers).

— Aardappelpersvezels / aardappelstoomschillen: Beide stromen worden nu ingezet als veevoer maar zijn vanwege de zetmeel-, vezels- en pectinefracties mogelijkerwijs interessant om te raffineren richting bijv. voeding, veevoer en technische toepassingen (bijv. suikers of papierproductie).

5.7.2 Nederland: BBE

Logistiek BBE

Naast de afzetmogelijkheden van biobased producten en de technologische verwerkingsmogelijkheden, bepalen de beschikbaarheid, handel en logistiek in sterke mate de wijze waarop de biobased economy in Nederland zich zal ontwikkelen. Zeer bepalend voor de beschikbaarheid en de kostprijs van biomassa is immers de inrichting van de commerciële en logistieke systemen. Het is noodzakelijk in de komende jaren duurzame, economisch rendabele logistieke biomassaketens op te zetten.

Page 105: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

103

Op dit terrein bestaat nog veel onduidelijkheid. Het doel van het project is het vormen van gedragen toekomstbeelden van de logistiek in de biobased economy in 2025 en een gedragen agenda met actiepunten voor 2013-2017: — In de komende 10 jaar zullen nauwkeurig gedefinieerde biocommodities een cruciale rol

gaan spelen binnen de logistiek van de biobased economy. Mede in verband met de logistieke organisatie van biomassaketens bestaat een grote behoefte aan standaardisatie van de biomassastromen. Geïmporteerde biocommodities voor grootschalige verwerking binnen de biobased economy zullen worden aangevoerd in de verschillende havens die samen de Nederlandse Bioport vormen. Welke biocommodities daadwerkelijk zullen ontstaan is nog niet geheel duidelijk. Bestaande en nieuwe biocommodities zijn biodiesel, pure plant olie (PPO), hydrousethanol, pyrolyse olie, torrefactiepellets, houtpellets, biosyngas, biogas, koolzaad, sojabonen, granen, ruwe eiwitten (hydrolysaten) en ruwe mineralen. De belangrijkste eigenschappen van biocommodities zijn transporteerbaarheid, stabiliteit, voldoende marktvolume, ‘jaarrond’ beschikbaarheid, mogelijkheid om technologie grootschalig in te zetten, concurrentiekracht met fossiel, standaardisatie in uniforme chemische en fysische kwaliteitskarakteristieken en eenvoudige monitoring van de kwaliteit. Als bijkomend voordeel kunnen biocommodities met veel lagere kosten worden gebruikt in de bestaande chemische industrie dan ruwe biomassa.

— Het bedrijfsleven moet investeren in nieuwe en verbeterde infrastructuur voor de handling van biomassa in de gehele logistieke biomassaketen. Transport vanuit de havens naar het achterland kan verzorgd worden door binnenvaartschepen. Dit houdt in dat de overslagfaciliteiten voor biocommodities in het achterland ook verder ontwikkeld moeten worden.

— Het werken volgens nieuwe bioraffinageconcepten vraagt een complexere logistieke afhandeling van alle biomassadeelstromen dan traditionele verwerkingsconcepten van biomassa. Een steeds verdere opsplitsing en distributie van steeds meer en kleinere biomassastromen vraagt om mogelijkheden voor het combineren van biomassastromen.

— Een netwerk van lokale Nederlandse biomassawerven zal een belangrijke rol spelen bij de fysieke en organisatorische afhandeling van regionale biomassastromen (ruwe biomassa, tussenproducten en biocommodities) binnen de biobased economy.

— Een goede samenwerking tussen verschillende sectoren (voeding, veevoer, papier en karton, logistiek, chemie, transportbrandstoffen en energie) is van groot belang, aangezien de biomassastromen tussen deze sectoren via bioraffinage steeds meer met elkaar verweven zullen raken. De logistieke organisatie kan alleen tot stand komen als er onderling goede afspraken worden gemaakt over zaken als kwaliteit van de biomassa/tussenproduct, hoeveelheden en leveringsmoment.

— De landelijke en regionale overheden kunnen het ontstaan van duurzame logistieke biomassaketens faciliteren via het optimaliseren van wet- en regelgeving en het stimuleren van (regionale) pilot- en demo-initiatieven. Dit kan gaan over het verminderen van importbeperkingen en -heffingen, maar ook over het verbeteren van het vestigingsklimaat voor bedrijven die biomassa be- en verwerken en transporteren.

5.7.3 Duitsland: Energie

In Duitsland wordt jaarlijks bijna 30 miljoen ton stro (verse massa) geproduceerd, waarvan 8 tot 13 miljoen ton beschikbaar zou zijn voor energieproductie. De rest wordt vandaag al benut als strooisel voor dieren en als organische meststof. Enkele Duitse onderzoekers loven het energiepotentieel van stro. Bij de verbranding komen weliswaar broeikasgassen vrij, maar de emissie is beduidend lager (73 tot 92%) dan bij inzet van fossiele brandstoffen.

De onderzoekers zien toepassingen voor stro in grote warmtecentrales en in centrales die zowel warmte als stroom produceren. Die laatste techniek levert de grootste CO2-reductie op. De technologie wordt volgens de onderzoekers best ontwikkeld in de regio's die over voldoende stro en geschikte centrales beschikken. Het afvalproduct van de landbouw zou miljoenen Duitse gezinnen van stroom kunnen voorzien. Hun schatting is dat het beschikbare stro elektriciteit kan leveren aan 1,7 tot 2,8 miljoen gezinnen en daarnaast nog 2,8 tot 4,5 miljoen huiskamers kan verwarmen.

In Denemarken wordt reeds ieder jaar meer dan vijf miljard kilowatt energie uit stro geproduceerd.

Page 106: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

104

5.7.4 Verenigd Koninkrijk: Energie

Biomassa zal een belangrijke bijdrage leveren aan de 2020 doelstellingen voor elektriciteit, warmte en transportbrandstoffen van het VK. Er is echter een gebrek aan betrouwbare data over welke ruimere voordelen deze industrie kan opleveren voor de economie van het VK.

Het tewerkstellingspotentieel van de bio-energiesector wordt groter ingeschat dan dit van de andere hernieuwbare energietechnologieën (bv windenergie, zonne-energie). Dit komt voornamelijk door de bijkomende activiteiten van bio-energie: teelt van de gewassen, allerhande be- en verwerking en logistieke activiteiten. Dit voordeel wordt momenteel onderschat maar kan een grote meerwaarde zijn voor economische groei en jobcreatie in het VK.

Op basis van de projecties uit de UK Renewable Energy Roadmap van het Department of Energy & Climate Change (DECC) zouden er tegen 2020 35.000 tot 55.000 jobs zijn gecreëerd in de bio-energie sector (biomassaverbranding (water en stroom) en vergisting) in het VK. Dit toont aan dat er belangrijke tewerkstellingsmogelijkheden zijn voor het VK en dat de economie baat heeft bij de inzet van bio-energie.

5.8 Andere EU-lidstaten

Deze landen zijn niet systematisch geanalyseerd zoals de buurlanden. We vermelden hieronder interessante zaken uit andere EU landen die we zijn tegengekomen tijdens de analysefase (zonder dus exhaustief te zijn).

5.8.1 Denemarken

Green Growth Agreement

Denemarken heeft nog geen specifieke strategie voor de bio‐economie maar de regering heeft in 2009 een overeenkomst over groene groei ondertekend. Het doel van de overeenkomst is ervoor te zorgen dat een hoog niveau van bescherming van het milieu, de natuur en het klimaat hand in hand gaat met moderne en concurrerende landbouw en voedingsindustrie.

De landbouwsector wordt als een belangrijke leverancier van groene energie gezien. Zo streeft men in Denemarken ernaar dat 50% van de mest van de veestapel gebruikt wordt voor groene energie in 2020. Nieuwe initiatieven zijn: subsidiesystemen voor biogas-installaties (20% eigen financiering, 20% investeringssubsidie en 60% lening gewaarborgd door de gemeente), de verplichting om de lokalisering van biogas-installaties op te nemen in de gemeentelijke ruimtelijke planning en het fiscaal aftrekbaar maken van het planten van meerjarige energiegewassen.

Green district heating

In Denemarken wordt biomassa al decennia lang ingezet voor de productie van duurzame warmte en stroom. Het gaat daarbij vooral om stro, hout en hernieuwbare afvalstromen.

Het concept van green district heating (groene warmte obv biomassa) is sterk ingeburgerd, bv in Kopenhagen waar deze groene warmtevoorziening een belangrijke bouwsteen is om de ambitie waar te maken om de eerste koolstofneutrale hoofdstad ter wereld te worden in 2025. Belangrijk hierbij is dat Kopenhagen hierbij een evenwicht wil vinden tussen milieu en economie. Studies tonen aan dat de groei in de groene sector van de hoofdstedelijke regio de omzet heeft doen stijgen met 55% over 5 jaar.

Bio-Value SPIR

Bio-Value SPIR is een nieuw Deens R&D platform dat universiteiten, grote en kleine bedrijven samenbrengt om nieuwe duurzame oplossingen voor bioraffinage technologieën te vinden. Het initiatief loopt over 5 jaar en heeft een budget van 21,5 miljoen €.

Bio-Value SPIR bestaat uit 6 projecten die focussen op verschillen delen van de waardeketen gaande van het optimaliseren van biomassaproductie tot het verbeteren en valoriseren van lignine en suikerstromen. Daarnaast zijn er 2 sub-platformen die de focus leggen op kmo's en socio-economische aspecten.

Page 107: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

105

5.8.2 Finland

Distributed biobased economy

In 2009 besloot de regering van Finland een strategie rond natuurlijke hulpbronnen uit te werken die een specifieke strategie voor de bio‐economie omvat. De strategie heeft de bedoeling het concept en de ontwikkeling van de bio-economie tegen 2050 in Finland te definiëren en uit te bouwen. Het doel is het creëren van een succesvolle biogebaseerde economie waar kennis in bio-processen hoog in het vaandel staat en investeringen in duurzame productie en knowhow worden vergemakkelijkt.

In 2011 heeft SITRA (het Finse innovatiefonds) het rapport "Sustainable Bio-economy: Potential, Challenges and Opportunities in Finland" opgesteld. De studie geeft aan dat de markt voor kleinschalige oplossingen groot is, en dat een systeem dat bestaat uit vele kleine fabrieken zeer betrouwbaar en duurzaam is. De visie op de toekomstige bio‐economie werd door SITRA in het rapport "Distributed Bio‐Based Economy: Driving Sustainable Growth". Het rapport beschrijft de mogelijke structuur van de bio‐economie in de samenleving tegen 2050, waarbij de uitdaging voor beleidsmakers zal zijn de optimale combinatie van globale en lokale activiteiten te vinden.

Het concept van distributed bio-based economy vereist een gelijktijdige ontwikkeling van een globale bio-based economie en de introductie van gespreide (decentrale) productiemodellen op het lokale niveau. Het Distributed Economy Model wordt vaak gelinkt aan een bio-based economie gezien het lokaal karakter van biomassaproductie en de onduurzaamheid van transport van biomassa over lange afstanden. Distributed bio-based economy benadrukt de mogelijkheden van lokale productie dicht bij de plaats waar de grondstoffen vandaan komen. Producten worden vaak lokaal gemaakt in gesloten kringlopen, waarbij verschillen sectoren reststromen en afval produceren en van elkaar gebruiken en ook de benodigde energie voor de productie lokaal is opgewekt. De toekomstige concepten van de distributed bio-based economy zijn modulair en vermenigvuldigbaar .

Het Distributed Bio-Based Economy model is glokaal, tegelijk lokaal en globaal. Zo zorgen globale energie- en informatienetwerken evenals real-time trading schemes ervoor dat de distributed biobased economy hubs optimaal kunnen opereren als onderdeel van de globale markt.

5.8.3 Noorwegen

Norwegian Industrial Biotech Network

In Noorwegen werd in 2012 een officieel “Norwegian Industrial Biotech Network” opgericht. Bedoeling van dit netwerk is innovatie door middel van partnerschappen en verspreiding van kennis te stimuleren. Het netwerk moet universiteiten en bedrijfsleven verbinden doorheen verschillende onderzoeksdisciplines en sectoren. Het netwerk is het resultaat van een gezamenlijk initiatief van Innovation Norway (een overheidsagentschap voor de ontwikkeling van de industrie), de “Research Council of Norway” en SIVA (Industrial Development Corporation of Norway). Noorwegen is voornemens bijna 300 miljoen euro te investeren.

BIONÆR

Tevens heeft Noorwegen onlangs een onderzoeksprogramma voor 10 jaar (2012-2022) gepubliceerd: “BIONÆR: Sustainable Innovation in Food and Bio-based Industries”. De onderzoeksactiviteiten van het BIONÆR programma zijn:

1. Duurzame productie en consumptie, emissiereductie en aanpassing aan klimaatverandering.

2. Het efficiënt gebruiken van hulpbronnen en grondstoffen, en volledige benutting van alle biologische hulpbronnen in gesloten‐lus systemen;

3. Verdere verfijning van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe soorten grondstoffen; 4. Verdere verfijning van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe processen, producten

en diensten; 5. Verbeterde waardecreatie en concurrentievermogen in de biogebaseerde industrieën.

Page 108: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

106

5.8.4 Zweden

Zweden bereikt zijn hernieuwbare energie doelstelling 8 jaar voor op schema

In 2012 kwam 51% van het energieaanbod in Zweden uit hernieuwbare energiebronnen, terwijl de doelstelling van Zweden tegen 2020 49% is. Bioenergie telt voor bijna een derde van het Zweedse energiegebruik, terwijl waterkracht bijna 50% van het stroomverbruik uitmaakt.

De belangrijkste drijvende kracht voor het succes van hernieuwbare energie zijn algemene maatregelen, zoals de koolstoftaks (carbon tax, geïntroduceerd in 1991) die het nationaal budget spijzen en leiden tot investeringen en duizenden nieuwe jobs in lokale jobmarkten.

Zweedse Onderzoeks- en innovatiestrategie voor een biogebaseerde economie

In 2011 gaf de Zweedse overheid Formas, VIONNOVA en het Zweedse Energieagentschap de opdracht om een nationale strategie voor te bereiden voor de transitie naar een biogebaseerde en duurzame economie .

De volgende onderzoeks- en ontwikkelingsnoden worden hierin gedefinieerd: — het vervangen van fossiele grondstoffen door biogebaseerde grondstoffen — slimmere producten en slimmer gebruik van grondstoffen — verandering in consumptiepatronen en -gedragingen — prioriteiten stellen en keuze van maatregelen

Belangrijk hierbij is samenwerking van actoren en sectoren. Het is ook nodig om gebruikers en consumenten meer te betrekken bij het stellen van prioriteiten in de onderzoeksagenda.

Sustainable Municipality

Sustainable Municipality (duurzame steden) is het programma voor duurzame ontwikkeling op het lokale niveau van het Zweedse energieagentschap. Er worden verschillende vormen van ondersteuning door experts aangeboden voor lokale inspanningen met betrekking tot energie uitdagingen.

Het programma is uniek om twee redenen. Ten eerste gaat het om uitgesproken samenwerking tussen het lokale en nationale niveau. Ten tweede bestaat de ondersteuning van de centrale overheid uit expertise en netwerkopbouw en niet uit subsidies.

De hoofddoelstelling van Sustainable Municipality is dat gemeenten werkmethoden ontwikkelen en samenwerkingsmodellen vinden voor het integreren van energie- en klimaatuitdagingen in het politieke werk.

5.8.5 Ierland

Groene economie

Hoewel er nog geen specifieke strategie is voor de Ierse bio‐economie, zijn verschillende aspecten ervan opgenomen in drie documenten gepubliceerd door de Ierse overheid: het rapport “Towards 2030 – Teagasc’s Role in Transforming Ireland’s Agri‐Food Sector and the Wider Bioeconomy ” (2008), “Building Ireland's Smart Economy: A Framework for Sustainable Economic Renew” (2008) en “Developing the Green Economy in Ireland” (2009).

Streefdoel is dat de Ierse agri-food sector in 2030 een hoeksteen wordt van een bio-economie die gebaseerd is op kennis, gedreven door innovatie, geleid door de markt en internationaal competitief en die de levenskwaliteit van alle Ieren zal verbeteren.

De 'slimme economie' (Smart Economy) is een groene economie die de verwante uitdagingen van klimaatverandering en energiezekerheid erkent. Een slimme economie houdt de transitie in naar een koolstofarme economie en onderkent de mogelijkheden voor investeringen en jobs in de clean tech sector.

Het hoofddoel van de “Groene Economie” strategie is een beweging in te zetten weg van fossiele brandstoffen, op basis van de productie van hernieuwbare energie en een vermindering van afval en kosten. Studies tonen aan dat de groene economie in de volgende jaren het potentieel heeft om meer dan 80.000 jobs te creëren.

Page 109: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

107

Verplichte selectieve inzameling voedselafval voor grote producenten

Sinds 1 juli 2010 zijn de Food Waste Regulations van kracht in Ierland. Deze houden in dat grote producenten van voedselafval dit voedselafval moeten scheiden aan de bron en verzekeren dat het niet gemengd wordt met ander afval en dit beschikbaar moeten maken voor selectieve inzameling (zgn. brown bin collection service) zodat het kan gerecycleerd worden in bv een composteerinstallatie. Als alternatief kunnen de producenten het voedselafval ook rechtstreeks naar een recyclagebedrijf brengen of het voedselafval kan gecomposteerd worden ter plaatste in het bedrijf.

Onder grote producenten voedselafval wordt verstaan: winkels, supermarkten, restaurants, cafés, bistro's, hotels, bedrijfskantines, overheidsgebouwen, B&B's, ziekenhuizen, rust- en verzorgingstehuizen, scholen, universiteiten, treinstations, havens, vliegvelden, enz.

Kleine ondernemingen (met minder dan 50 kg voedselafval per week) konden een jaar uitstel krijgen, maar worden vanaf 1/7/2011 ook gevat door de regeling.

5.8.6 Spanje (Catalonië)

In Catalonië is de inzameling van bioafval verplicht . Deze verplichting werd geleidelijk ingevoerd, eerst voor gemeenten met meer dan 5.000 inwoners en vanaf 2008 voor alle gemeenten. Momenteel voorziet 74% van de Catalaanse gemeenten een selectieve inzameling van bioafval.

Catalonië heeft verbrandings- en stortheffingen die variëren naargelang er in de gemeente al dan niet een aparte inzameling van bioafval is: — Stortheffing: 12,40 €/t met aparte inzameling, 21,6 €/t zonder; — Verbrandingsheffing: 5,7 €/t met aparte inzameling, 16,5 €/t zonder.

Catalonië geeft financiële ondersteuning aan lokale besturen voor investeringen en operationele kosten voor de selectieve inzameling. Voor deze subsidie wordt de opbrengst van de stortheffing gebruikt, zodat deze terugvloeien naar de gemeenten.

De subsidie voor verwerking is een vast bedrag per ton, de subsidie voor inzameling hangt af van de grootte van de bevolking en van de resultaten van de selectieve inzameling: — Subsidie verwerking = 35 €/ton — Subsidie inzameling = 12 € / ton ingezameld x f1 x f2

met f1 een factor die afhangt van de onzuiverheden in het ingezamelde bioafval en f2 van het type gemeente (stedelijk, semi-stedelijk of landelijk).

Uit de cijfers blijkt dat niet alle gemeenten zich aan deze verplichting tot selectieve inzameling van bioafval houden. Het is vooral door het introduceren van de stortheffing in 2004 en het toekennen van deze middelen als subsidie aan de gemeenten dat de selectieve inzameling en verwerking van bioafval sterk toegenomen is.

5.8.7 Italië (Lombardije)

Nationaal is het doel om 65% van al het huishoudelijk afval te scheiden bij de bron tegen 2020. Dit doel moet bereikt worden door elke gemeente. Storten van biodegradeerbaar afval is verboden.

Meer dan 30 miljoen van de 60 miljoen mensen in Italië passen het ISSO (Intensive Source Separation of Organics) toe. Dit levert 4 500 000 ton gft- en levensmiddelenafval per jaar op dat gecomposteerd wordt in 250 installaties. ISSO zorgt voor een maximalisatie van de inzameling van levensmiddelenafval door intensieve ophalingen aan huis. Hierdoor blijft slechts een 16,3% achter in het restafval (zie Figuur 22).

Page 110: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

108

Figuur 22: Gemiddelde fractie organisch afval in he t restafvalin ISSO-gemeenten in Italië in 2013 .

Regionaal zijn afvalbeheerplannen gedefinieerd die maatregelen identificeren om volgende punten te stimuleren: — gescheiden inzameling van gft- en levensmiddelenafval — behandeling van gft- en levensmiddelenafval met hoge milieubescherming — gebruik van veilige eindproducten zoals compost na behandeling van gft- en

levensmiddelenafval.

The new Regional Waste Management Plan in Lombardy (ORBIT, 2014)

In 2012 waren er 10 000 000 inwoners in Lombardije in 1546 gemeenten. 52,4% van het afval werd gescheiden ingezameld waarvan 82,9% gerecycleerd werd of gebruikt voor energierecuperatie.

Levensmiddelenafval wordt twee maal per week opgehaald. Het restafval wordt in transparante zakken verzameld en wekelijks opgehaald.

In 2014 is een nieuw regionaal afvalbeheerplan voor Lombardije goedgekeurd.

De belangrijkste doelen voor biologisch afval zijn de volgende: — elke gemeente moet 65% van zijn huishoudelijk afval recycleren tegen 2020 (dit vereist

gescheiden inzameling van levensmiddelenafval) — gescheiden inzameling van levensmiddelenafval wordt verplicht voor elke gemeente (

gemeenten met > 1000 inwoners tegen 2015; alle gemeenten tegen 2020) — uitbreiding van een standaard model voor afvalscheiding bij de bron. Dit houdt in ophaling

aan huis van levensmiddelenafval in kleine afvalemmers of in gecertificeerde composteerbare zakken in minstens 80% van de gemeenten tegen 2020.

— Thuiscomposteren wordt gestimuleerd zonder de gemeenten vrij te stellen van gescheiden inzameling.

— 60 kg/capita/jaar levensmiddelenafval moet ingezameld worden tegen 2020 met de mogelijkheid om gemeenten die thuiscomposteren stimuleren, vrij te stellen van dit doel als ze kunnen aantonen dat hun restafval lager is dan 100 kg /capita/jaar.

— Uitbreiding van “Pay as You Throw” regelingen (gelijkaardig aan DIFTAR in Vlaanderen) om de hoeveelheden van gemengd restafval te reduceren.

In het regionale afvalbeheersplan worden ook enkele monitorings- en verbeteringsinstrumenten aangehaald zoals het gebruik van semi-transparante zakken. Deze laten toe om direct te controleren op de aanwezigheid van ongewenste recycleerbare materialen in de zak met restafval (men kan dan weigeren de zak mee te nemen). De economische aspecten worden in kaart gebracht.Er wordt online data ingezameld , dit is verplicht voor elke gemeente van de regio. Er wordt gedetailleerde data ingezameld over het afvalbeheer, scenario en economische data. Deze ingezamelde data worden gevalideerd door bureaus rond afvalbeheer op lokale en regionale niveaus. Dit levert ingezamelde data van hoge kwaliteit op. De totale kosten tussen de verschillende gemeenten worden vergeleken, rekening houdend met de verscheidenheid.

In het nieuwe afvalbeheersplan voor Lombardije worden volgende acties voorzien : — het bestraffen van gemeenten die het 65% doel niet halen;

Page 111: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

109

— de gemeenten die het doel niet halen aanzetten om hun inzamelsysteem zo snel mogelijk aan te passen om het opgelegde doel te behalen;

— de kwaliteit van de ingezamelde levensmiddelenafval hoog houden door het standaard model voor inzameling (composteerbare afvalzakken, 2 wekelijkse ophaling levensmiddelenafval …).

Page 112: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

110

6 Aandachtspunten en uitdagingen voor Vlaanderen

6.1 Algemene aandachtspunten rond duurzaam gebruik van biomassa(rest)stromen

In 2013 publiceerden de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen (Minaraad) en de Strategische Adviesraad Landbouw en Visserij (SALV) een gezamenlijk advies over het duurzaam gebruik van biomassa in een bio-economie. Enkele aandachtspunten die in hun advies naar voren komen, worden hieronder kort samengevat.

1. Benut de beschikbare voorraad biomassa(-reststromen) beter door

– grondstoffen te hergebruiken; – nieuwe technieken te ontwikkelen; – de kringloop te sluiten.

2. Het cascadeprincipe.

– Een afgestemd beleidskader dat het cascadeprincipe ondersteunt; – Rechtszekerheid voor bestaande/nieuwe installaties; – Afstemming van doelstellingen en cascade tussen Vlaanderen en Europa; – Gebruik van biomassa voor energie kan, maar voeding en materialen komen eerst;

Specifieke beleidsinstrumenten, zoals steunverlening voor groene stroomproductie, mag de verwerkingshiërarchie niet in gevaar brengen;

3. Bevorder de communicatie.

– Eénduidig definitiekader; – De interdepartementale Werkgroep bio- economie (IWG BE) als

communicatieplatform vanuit de overheid; – Interactie tussen alle marktpartijen, wetenschap en overheid bevorderen met het oog

op optimale benutting reststromen; – Een bio-economiepanel oprichten voor afstemming tussen het bedrijfsleven, het

maatschappelijk middenveld, de onderzoeksinstituten en de overheid.

4. Zet in op technologische innovatie en nieuwe samenwerkingsmodellen m.b.t. biogebaseerde economie.

– Financieringsmogelijkheden bij Europa nagaan voor een aantal prioritaire innovatieclusters;

– Financiële en niet-financiële (o.a. wettelijke ...) barrières wegwerken in Vlaanderen, federaal en Europees verband.

Voor meer informatie over deze topics wordt verwezen naar het hierboven vernoemde document (Uyttendaele D. et al., 2013).

6.2 Aandachtspunten

6.2.1 Voedselverliezen

6.2.1.1 Inleiding

Wanneer voedsel verloren gaat voor menselijke consumptie, om welke reden dan ook, spreken we van voedselverlies.

Page 113: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

111

Het voorkomen en beperken van voedselverliezen is in Europa en Vlaanderen een belangrijk beleidsitem. Voedselverlies is namelijk zowel een ethische als een ecologische en een financiële kwestie. Wereldwijd gaat ongeveer een derde van het voedsel verloren, terwijl bijna een miljard mensen chronisch honger leiden. Bovendien houdt voedseltekort ook in dat de voedselproductie zou moeten verhogen, terwijl deze nu al te kampen heeft met de impact van klimaatverandering en toenemende tekorten aan natuurlijke hulpbronnen. Daarbij komt nog dat de voedselproductie het milieu aanzienlijk belast. Tot slot kost voedsel verspillen of weggooien de consument meer en heeft ook het inzamelen en verwerken van dit voedselafval een economische impact op de maatschappij.

Er zijn in Vlaanderen de voorbije jaren verschillende initiatieven genomen om voedselverliezen in kaart te brengen, terug te dringen en hoogwaardig te valoriseren. Dit gebeurde in nauwe samenwerking tussen de ketenpartners, de overheid en de stakeholders. Alle betrokken stakeholders (sectoren en overheden) hebben zich in 2014 geëngageerd om de komende jaren doorheen de gehele keten (productie, verwerking, distributie,bereiding en consumptie) zoveel mogelijk voedselverliezen te beperken en maximaal te valoriseren, met de cascade van waardebehoud als leidraad en in lijn met de Europese doelstellingen.

6.2.1.2 Overzicht van de knelpunten per sector

Voedselverlies is een gezamenlijk probleem van de keten, maar elke schakel in de keten heeft zijn eigen karakteristieken. Dat heeft een impact op de hoeveelheid voedselverlies en nevenstromen, de oorzaken en de mogelijkheden tot preventie en valorisatie.

Er zijn in Vlaanderen een beperkt aantal stromen die een zeer groot volume vertegenwoordigen. Voor dergelijke stromen loont het de moeite om in detail te analyseren waar productieverliezen optreden en hoe die vermeden kunnen worden.

Voedselverliezen in de landbouw (primaire sector/voedselproductie)

Verlies afhankelijk van tal van factoren. Bij de agrarische productie zijn voedselverliezen in hoofdzaak terug te voeren op het feit dat biologische processen gekoppeld zijn aan economische processen en Europese/internationale maatregelen. Andere factoren die de productieverliezen kunnen beïnvloeden zijn het weer, onkruid, ziektes, plagen en vraat. Ook een te hoge of een te lage prijs kan leiden tot voedselverliezen, omdat producten niet verkocht geraken of omdat het niet rendabel is om ze te vermarkten. De omvang van de verliezen in de primaire sector zijn aangehaald in hoofdstuk 3.2.

Voedselverliezen in de voedingsindustrie (verwerking)

Grootte van verlies hangt af van soort product. De verwerking, verpakking en het transport van voedingswaren verschilt van product tot product, onder meer naargelang het vast of vloeibaar is, als stukgoed of in bulk behandeld wordt (bv. brood versus graan) en naarmate het beschermd moet worden tegen micro-organismen, lucht, licht, temperatuur en andere factoren die de kwaliteit aantasten. Dit zorgt ook voor verschillen in voedselverliezen. Naarmate de productie in de voedingsindustrie efficiënter verloopt, kunnen voedselverliezen beter beperkt worden en kan de valorisatie van nevenstromen hoogwaardiger worden.

Voedselverlies in elke schakel van de verwerkingske ten. Er zijn een aantal typische situaties waarbij verliezen optreden, zoals onder meer bij het opstarten, onderbreken, stilleggen van productielijnen en -processen, bij defecten, bij fouten (bijvoorbeeld in de verpakking of de opdruk daarvan), bij de ontwikkeling van nieuwe producten, bij tekortkomingen in de productieplanning waardoor producten niet tijdig verkocht geraken, bij annulaties van bestellingen, door weersinvloeden en bij transport.

Als oorzaken worden genoemd: te lange controles, fouten tegen de koude keten (als producten te warm of te koud vervoerd of gestockeerd worden of de koude keten doorbroken werd).

Producten die in de voedingsindustrie verloren dreigen te gaan worden vaak geschonken aan bv. de voedselbanken of worden vergist.

Eén van de voornaamste knelpunten in de voedingsindustrie is de houdbaarheidsdatum . Zowel de bewaarbaarheid van het product, het soort verpakking en de inschatting van houdbaarheid door de consument spelen hierin een rol.

Page 114: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

112

Voedselverliezen in de distributie (distributiesector)

Voedselverliezen in de distributiesector kennen ver schillende oorzaken. De distributiesector gaf volgende punten aan als voornaamste redenen voor voedselverliezen: onverkoopbare stock, (aanstaande) overschrijdingen van de data ‘te gebruiken tot’ (TGT) en ‘tenminste houdbaar tot’ (THT), zichtbare tekenen van bederf en beschadiging, seizoensafhankelijke wijzigingen in het assortiment en beschadigingen van de verpakking.

In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij grote partijen van eenzelfde product, zal getracht worden om een nuttige aanwending te vinden via de voedselbanken of caritatieve doelen (afhankelijk van de gunstige BTW-regeling). In de meeste gevallen is er echter geen adequate volgende schakel in de voedselproductieketen en gaat afval naar installaties voor vergisting of verbranding.

Voedselverliezen bij besturen en burgers

Analyse van de restafvalzak. Om een beleid inzake voedselverlies op consumentenniveau te ontwikkelen is een wetenschappelijke analyse van de huidige toestand in Vlaanderen noodzakelijk. In Vlaanderen is het voedselverlies in de restafvalzak van de Vlaamse huishoudens onderzocht. Uit een meting blijkt dat 12 % van de restafvalzak voedselverlies is, waarvan 5 % vermijdbaar verlies (OVAM, 2011a). Voor Vlaanderen geldt dat de belangrijkste voedselproducten in de restafvalzak, brood en banketproducten zijn, gevolgd door groenten en fruit. Het voedselverlies bevat ook ongeopende verpakkingen (1,5% van het restafval), waar een sterke aanwezigheid van zuivelproducten is vastgesteld. Op de tweede plaats staat de categorie ‘vlees, vis en gevogelte’. Er werd ook specifiek gekeken naar de houdbaarheidsdatum van de ongeopende verpakkingen. Op de totale onderzochte steekproef bleek dat bij 21% van de ongeopende verpakkingen de houdbaarheidsdatum nog niet overschreden was

Thuiskringlopen en de selectieve inzameling van gft-afval hebben een belangrijk effect op de hoeveelheid organisch afval in de restafvalzak.

Consumentengewoonten zijn de belangrijkste drijfveer voor evoluties in de voedingssector. Een aantal van die trends werden aangeduid als relevant voor voedselverliezen: — de daling van het aandeel uitgaven voor voeding in het budget van de consument; — de evolutie naar een meer uitgebalanceerde en gezondere voeding; — een stijging in de vraag naar ‘do-it-for-me food’; — de 'gezinsverdunning' gaat verder; — de afstand tussen de consument en de voedselproductie is zeer groot geworden.

Voor meer informatie hierrond verwijzen we naar het document ‘Voedselverliezen in ketenperspectief’ (OVAM, 2012).

Voedselverliezen in de horeca en catering (voedingsdiensten)

Marktanalyse (OVAM, 2011b, 2014). De Vlaamse horecamarkt wordt gekenmerkt door een heterogene groep van eetgelegenheden. De analyse ging na wat de omvang en de aard is van het organisch-biologisch afval dat ze voortbrengen en waar dit afval ontstaat. Als belangrijkste resultaten kwam naar boven dat groenten de grootste fractie in het afval vormen, gevolgd door vlees, vis en gevogelte. Afval van tijdens de bereidingen vormt de grootste bron van organisch-biologisch afval, waar men zich zo efficiënt mogelijk van wil ontdoen, rekening houdend kostprijs, ruimtegebrek, geurhinder...

Hoofdredenen van de voedselverliezen. — Onzekerheid in aantal maaltijden: De voornaamste reden van verliezen bij de

voedingsdiensten is de onzekerheid hoeveel maaltijden ze zullen serveren (afhankelijk van het weer, positief economisch klimaat...), soms te groteportiegroottes en buffetformules.

— Verse bereiding: Horecazaken die elke maaltijd van begin tot einde vers bereiden hebben meer voedselverliezen in de keuken en meer kans op derving (verstrijken van houdbaarheidsdatum).

— Eisen: In keukens van ziekenhuizen is er de diversiteit aan eisen waaraan voeding moet voldoen, zowel op het vlak van porties als op dat van samenstelling.

Page 115: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

113

6.2.1.3 Initiatieven tegen voedselverlies

Het Synthesedocument 'Voedselverlies in Vlaanderen' geeft een overzicht van de rapporten en projecten rond voedselverlies van de Vlaamse overheid in de periode 2011-2012. Het document bevat ook een beleidskader en een overzicht van een eerste pakket met 25 lopende maatregelen om voedselverliezen te reduceren. Enkele van deze maatregelen zullen in dit hoofdstuk aangehaald worden. De Interdepartementale Werkgroep Voedselverlies coördineert de werkzaamheden. Sinds het synthesedocument zijn er diverse nieuwe initiatieven genomen om voedselverliezen te beperken, zowel bij de overheid als in de keten en bredere samenleving. Een stand van zaken van de uitvoering van bovenstaande maatregelen, alsook rapportering over nieuwe initiatieven is in 2014 aan de Vlaamse Regering overgemaakt.

Alle schakels van de keten (landbouw, verwerking, distributie, horeca en catering, consument) en de Vlaamse overheid hebben begin 2014 gezamenlijk een engagementsverklaring ‘Vlaanderen in Actie: Samen tegen Voedselverlies’ opgesteld om de dynamiek rond voedselverlies in de samenleving te bestendigen. Met die verklaring en de reeds gevoerde inspanningen als basis, zullen de leden van het Vlaamse Ketenoverleg Voedselverlies, in overleg met de stakeholders, een Ketenroadmap Voedselverlies 2020 opstellen tegen 2015. De roadmap formuleert een strategie en doelstellingen, en legt acties vast op schakel- en ketenniveau, om voedselverliezen zoveel mogelijk te voorkomen via preventiemaatregelen en wat voor humane consumptie nog geschikt is, te valoriseren voor humane consumptie.

Terwijl keten en overheid samen een ketenroadmap opstellen, blijven de initiatieven van bedrijven, stakeholders en burgers rond de preventie van voedselverlies toenemen. Elk vanuit zijn eigen perspectief, maar vaak aan elkaar gelinkt of in samenwerking met anderen, of de drijfveer nu het besparen op grondstoffen is, verduurzamen of sociale meerwaarde creëren. Het zijn concrete acties met effect op het terrein die inspireren. Met de roadmap willen we het juiste kader scheppen om de impact van deze acties te verhogen.

EU-FUSIONS geeft aanzet tot uniformisering voedselv erliesonderzoek. Het Europese FUSIONS-project (Food Use for Social Innovation by Optimising Waste Prevention Strategies) heeft als doelstelling om via sociale innovatie oplossingen te vinden in de gehele voedselketen om voedselverspilling te verminderen. Onderzoek naar voedselverlies en -verspilling wordt uitgevoerd in alle Europese lidstaten, maar de onderzoeken hanteren elk hun eigen terminologie, definitie en methodologie. Een uniforme en globaal gedeelde wetenschappelijke basis is echter essentieel voor goed wetenschappelijk onderzoek en om een probleem zoals voedselverlies adequaat en efficiënt aan te pakken. Het FUSIONS-project heeft een eerste aanzet gegeven door het uitwerken van een Definitional Framework. De nieuw opgestelde definitie dient als basis voor het uitwerken van een Food Waste Quantification Manual, dat een aanbevolen meetmethode naar voren zal schuiven. Aan de hand van deze twee theoretische tools kan onderzoek en data over heel Europa gestroomlijnd worden. Voor meer informatie kan u terecht op de FUSIONS-website.

Ook voert de OVAM een pilootproject uit ter verfijning van de cijfers over voedselverliezen dat kadert in het ‘Food Waste Plug-In’ project van Eurostat

We lichten de voornaamste initiatieven om voedselverliezen te voorkomen toe. Zowel preventiemaatregelen als innovaties die voedselverlies moeten beperken komen aan bod.

Initiatieven in de landbouw (primaire sector/productie)

Groente-Innovatiefonds promoot innovatie. De tuinbouwsector is een belangrijke component van de landbouw. Om het economisch belang van de tuinbouwsector te vrijwaren en innovatie en onderzoek binnen de sector te stimuleren, werd in het kader van het Strategisch Actieplan Limburg in het Kwadraat (SALK)-uitvoeringsplan het Groente-Innovatiefonds in het leven ingeroepen. Concreet stelt de provincie Limburg een budget ter beschikking voor projecten die hoogwaardige valorisatie van nieuwe teelten of de valorisatie van rest- en nevenstromen beogen. De Vlaamse overheid heeft zich geëngageerd om het fonds te verdubbelen.

Visvangst. Met het Vlaams Actieplan ‘Selectief vissen doet leven’ maakt de Vlaamse Overheid en de sector werk van meer selectiviteit om bijvangsten te reduceren.

Page 116: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

114

Initiatieven in de voedingsindustrie (verwerking)

Flanders’ FOOD platform duurzaamheid. Flanders’ FOOD ondersteunt en faciliteert de uitbouw van een competitieve, innovatieve en duurzame agro-foodindustrie in Vlaanderen via toepassingsgerichte samenwerkingsprojecten tussen bedrijven uit de voedselketen en wetenschappers. In de periode 2014-2017, is de strategische onderzoeks- en innovatieagenda toegespitst op kwaliteit, evenwichtige voeding en duurzaamheid. In het kader van het thema duurzaamheid zal er gewerkt worden aan de preventie van voedselverliezen, valorisatie van nevenstromen en duurzame grondstoffen en processen

Eindrapport VRWI toekomstverkenning Food 2025. Om tegen 2025 de transitie naar een innovatieve kennissamenleving te kunnen maken, heeft de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie voor zeven transitiegebieden, toekomstverkenningen 2025 opgesteld. De voedingssector is een van deze zeven transitiegebieden. In het transitiegebied Food 2025 werden vijf verticale en twee horizontale businessopportuniteiten geselecteerd om de voorsprong van de Vlaamse voedingsindustrie in internationaal verband te behouden en in te spelen op specifieke maatschappelijke uitdagingen en trends. Het tegengaan van voedselverlies en de valorisatie van nevenstromen en restproducten zijn twee belangrijke verticale prioriteiten. Het aanbieden van kwaliteitsvolle en veilige voeding, een integrale ketenaanpak, meer transparantie en het sensibiliseren van consumenten zijn horizontale prioriteiten en noodzakelijke voorwaardes voor het realiseren van de businessopportuniteiten.

Intelligente verpakkingen. Innovaties in verpakkingen kunnen de houdbaarheid, of beter bewaarbaarheid, van voedingswaren aanzienlijk verlengen. Dat vereist een herbekijken van de gangbare benadering, waarbij de focus ligt op de reductie van verpakkingsmateriaal. Vanuit Fost Plus worden innovatieprojecten gestimuleerd. Er zijn nieuwe verpakkingen ontworpen die de houdbaarheid verhogen, informeren over de reële versheid en toelaten een product in meerdere keren te gebruiken. Hoewel verpakkingen meestal liever vermeden worden door de impact op het milieu, is hun gebruik voor voeding verantwoord in het licht van de meerwaarde die ze levert door producten beter vers en langer houdbaar te maken en zo het voedselverlies te beperken.

Initiatieven in de distributie

Sociale economie. Vanuit het beleidsdomein armoedebestrijding en sociale economie lopen er projecten om door middel van het tegengaan van voedselverlies via donatie, kansen te creëren voor innovatie en tewerkstelling in de sociale economie.

Initiatieven bij de besturen en burgers

Preventiemaatregelen voor voedselverlies. Uit verschillende studies is gebleken dat de meeste consumenten zich niet bewust zijn van de milieu-impact van voedsel. De meest genoemde preventiemaatregelen voor consumenten zijn onder meer aangepaste portiegrootte voorzien, het goed bewaren van de voeding om de houdbaarheid te garanderen, recepten voor restjes, plaatselijk voedsel te kopen, seizoensgebonden groenten en fruit te eten en minder verpakt voedsel te kopen.

Acties zoals Feeding the 5000 Brussel, het Kringloopfestival… zetten het thema voedselverliezen in de schijnwerpers.

Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie heeft een consumentenstrategie uitgewerkt. Met het oog op eenduidige communicatie werd een fact sheet ontworpen met cijfermateriaal over voedselverspilling bij de consument.

VLACO wil de consument helpen de biologische kringloop te sluiten , door onder meer het voedselverlies te beperken. Vlaco organiseert infosessies, leidt kringloopkrachten en compostmeesters op en ontwerpt infomateriaal om de burger te sensibiliseren.

VLAM zet waar mogelijk en relevant in op het aspect voedselverspilling in haar marketing- en communicatiebeleid.

Initiatieven in de horeca en cateringsector (voedingsdiensten)

Om voedselverliezen in de horeca en cateringsector tegen te gaan werden verschillende preventiemaatregelen onderzocht. Voorgestelde maatregelen zijn o.a. online tools (bv. om afvalaudits uit te voeren), diverse vormen van opleiding, de introductie van nieuwe gebruiken en

Page 117: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

115

businessmodellen (bv. de doggy bag voor de restjes…), innovatieve cateringconcepten (bv. bij bedrijfscatering in het laatste kwartier het aanbod niet meer aanvullen).

De OVAM heeft een overleg opgestart met Horeca Vlaanderen en Comeos om de sector te sensibiliseren rond dit thema en te bekijken welke acties er mogelijk zijn.

Het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin gaat bekijken welke initiatieven het kan nemen om de welzijns- en zorgsector te sensibiliseren over de opportuniteiten van het terugdringen van voedselverliezen in hun werking.

Meer initiatieven zijn te vinden in het e-zine voedselverlies www.vlaanderen.be/landbouw/voedselverlies.

6.2.2 Selectieve inzameling

6.2.2.1 Inleiding

Door biomassa(rest)stromen selectief in te zamelen maken we ze beschikbaar voor hun meest optimale bestemming. Selectieve inzameling in combinatie met een sluitende kwaliteitsborging moet zuivere biomassa(rest)stromen genereren. We bespreken in dit deel de selectieve inzameling van gft-, groenafval en organisch-biologische reststromen.

6.2.2.2 Knelpunten

Selectieve inzameling bij besturen en burgers

Vlaanderen staat al heel sterk als het gaat om selectieve inzameling van gft- en groenafval bij de consument. De selectieve inzameling en ophaling van gft-afval wordt reeds in 65% van de Vlaamse gemeenten aangeboden. De inzameling van groenafval gebeurt meer in containerparken dan via huis-aan-huis ophalingen. Toch is er nog verbetering mogelijk. De opties worden verder bekeken op hun economische haalbaarheid in het totale afvalkostenplaatje.

Selectieve inzameling in horeca en catering

Bordresten en afval van tijdens bereidingen. Op basis van een kwantitatieve studie van het OBA in de horeca (OVAM, 2011) valt vooral op dat bordresten na consumptie voor fastfood zaken de grootste bron vormt, terwijl dit bij grote en kleine restaurants eerder het afval is van tijdens de bereidingen. Dit is een logisch resultaat aangezien fast food zaken wellicht minder vers bereiden dan traditionele restaurants.

Bij het onderzoeken welke fractie het grootste aandeel heeft in het OBA van horecazaken, bleek dat vier fracties goed zijn voor bijna 75% van het totaal gewicht organisch afval: — de vloeibare restfractie (gemiddeld 25,2%); — het groenteafval uit de keuken (gemiddeld 19,2%); — het vlees-, vis- & gevogelteafval van het bord (gemiddeld 15,1%); — het groenteafval van het bord (gemiddeld 11,7%).

Daarnaast stellen we vast dat brood en banket de belangrijkste stroom is binnen de out-of-date voedselverspilling/voedselverliezen.

Gescheiden inzameling

Van alle afvalfracties die voortkomen uit de horeca wordt OBA het minst vaak gescheiden gehouden. Slechts 38% van de ondervraagde horecazaken zamelt het OBA gescheiden in. De grote restaurants bieden het minst vaak hun OBA aan, omwille van de kostprijs ten opzichte van het restafvl. GFVO is de fractie die het meest selectief wordt ingezameld omdat die voor de ophalers een positieve prijs oplevert.

Horecazaken die hun organisch-biologisch afval gescheiden laten ophalen doen dit ook met een hoge frequentie; bijna 70% laat het wekelijks ophalen. Een lagere frequentie van ophaling wordt in de weg gestaan door andere knelpunten zoals geurhinder en ruimtegebrek. Indien horecazaken hun organisch-biologisch afval gescheiden laten ophalen, gebeurt dit het meest door de gemeente of intercommunale.

Page 118: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

116

6.2.2.3 Initiatieven

Inzamelingsinitiatieven in horeca en catering

Een studie over de aanpak van selectieve inzameling bij kmo’s ( Arcadis, 2014 – studie in opdracht van de OVAM, in afrondingsfase): knelpunten maar ook opportuniteiten. De studie heeft reeds kunnen vaststellen dat de horeca voornamelijk GFVO op een gestructureerde manier inzamelt, voor OBA gebeurt dat nog niet. Zoals hierboven aangehaald zijn de knelpunten voor de selectieve inzameling van OBA bij horecazaken o.a. ruimtegebrek, tijdsgebrek (gedurende een drukke shift is selecteren moeilijk) en geurhinder voor de zaken zelf. Voor de afvalophaler is het pas interessant als meerdere stromen ingezameld kunnen worden en er is een kritische minimale hoeveelheid nodig om selectieve inzameling zowel logistisch, financieel als ecologisch rendabel te maken (bv. 20 kg/week). Ook de FAVV-regelgeving i.v.m. tracering en reiniging van recipiënten maakt het voor een afvalophaler niet makkelijker. Logistieke knelpunten zijn onder meer: hoge frequentie van inzameling nodig (ook al is de container niet vol) en moeilijke bereikbaarheid van verschillende zaken in binnensteden. Indien restafval in functie van volume/lediging wordt betaald, is deze formule op vandaag vaak goedkoper dan selectieve inzameling. Dit vormt een financieel knelpunt. Maar selectieve inzameling van OBA bij horecazaken levert ook opportuniteiten. OBA vormt immers een grote fractie binnen veel horecazaken. In de FAVV regelgeving is opgenomen dat OBA’s apart gehouden dienen te worden in de keuken. Dus in de keuken zelf staat er klein recipiënt; dit wordt nadien geledigd in de grotere (restafval) container. Lediging in een aparte container kan dus makkelijk gebeuren. Bij invoering van het diftar-principe zal selectieve inzameling goedkoper worden t.o.v. restafvalophaling. Naast deze opportuniteiten moet men er wel steeds mee rekening houden dat preventie van voedselverlies steeds een eerste stap blijft, en aan de selectieve inzameling vooraf gaat.

De Arcadis studie beschrijft ook enkele mogelijke acties , onder meer: — de afvalsector is voorstander van een algemene verplichting tot selectieve inzameling.

Enkel op die manier wordt een gelijk speelveld voor iedereen gecreëerd; — opstellen van best practices en opstarten van pilootinzamelprojecten in regio’s met veel

horecabedrijven, samen met betrokken sectoren (private en lokale besturen).

6.2.3 Materiaalrecyclage

6.2.3.1 Inleiding

Biomassa(rest)stromen kennen in Vlaanderen al vele toepassingen. Bij het bepalen van de meest hoogwaardige toepassing voor elke stroom wordt steeds het cascadeprincipe vooropgesteld. Het cascadeprincipe resulteert in een ketenbenadering, die de meerwaarde van een reeks opeenvolgende toepassingen in rekening brengt. De keten wordt beoordeeld in functie van de doelstellingen en randvoorwaarden, waaronder de economische haalbaarheid.

Zo worden reeds jaren veel biomassareststromen uit de voedingsketen gevaloriseerd in de veevoederproductie. Stromen die niet in aanmerking komen voor een toepassing als veevoeder worden veelal verwerkt tot bodemverbeteraar of gebruikt voor energieopwekking, bv. via vergisting.

6.2.3.2 Compostering en vergisting van gft-afval, g roenafval en OBA

In dit deel bespreken we een aantal aandachtspunten bij de verwerking van gft-afval, groenafval en OBA in composterings- en vergistingsinstallaties.

Traceerbaarheid i.f.v. inputmateraal. Om de kwaliteit van de eindproducten van composteren en vergisten te kunnen garanderen is de traceerbaarheid zeer belangrijk. Bij de afzet van een bepaalde meststof of bodemverbeteraar, moet de producent kunnen aangeven van welke inputmaterialen dit product het resultaat is. Bij een compostering is dit zeer goed opvolgbaar via een systeem van batchen. Bij vergisters kan geen batch gedefinieerd worden, aangezien dit een continu proces is. Daar gebeurt de traceerbaarheid op basis van de gemiddelde opslagtermijn voor het proces en de verblijftijd in de vergister.

Page 119: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

117

Hygiënisatie . Een van de voordelen/knelpunten van de biologische verwerkingsprocessen van organisch-biologisch afval (via compostering, anaerobe vergisting, biothermisch drogen) is dat er voor, tijdens of na het verwerkingsproces een hygiënisatiestap moet worden ingebouwd, die het mogelijk maakt dat de eindproducten op een veilige manier kunnen worden toegepast. Een combinatie van een voldoende lange tijd een bepaalde temperatuur aan te houden, van micro-organismen en bv. beluchting in geval van compostering is nodig om een afdoende effect op afdoding van pathogenen te hebben.

Daarbovenop moet herbesmetting worden vermeden . Dit kan inhouden dat er verschillende zones worden afgebakend op de productiesite (reine-onreine zone) en/of dat er verschillend materiaal wordt toegepast voor het behandelen van de inputstromen en het eindproduct.

De hygiënisatieparameters voor de verwerking van dierlijke bijproducten worden vastgelegd in de Europese Verordening (EU) Nr. 142/2011 (uitvoering van de Verordening (EG) Nr. 1069/2009). Voor plantaardig materiaal is er (nog) geen wettelijke regelgeving voor hygiënisatie op Europees niveau. Maar er zijn ook wel risico’s verbonden voor de verspreiding van plantpathogenen (bacteriën, virussen) en onkruidzaden. Zo zijn er voor compostering van gft- en groenafval strikte voorwaarden die gebaseerd zijn op de afdoding van Tabaksmozaïekvirus. De vraag moet echter gesteld worden of het voor elke inputstroom noodzakelijk is om dezelfde (meest strenge) hygiënisatievereisten op te leggen. Het vastleggen van de nodige hygiënisatievereisten voor plantaardige inputstromen zou kunnen gebeuren op basis van een risico-evaluatie van de inputstromen die worden verwerkt.

Compostering, eventueel na voorvergisting, is een bewezen technologie voor de verwerking van gft- en groenafval en OBA, die aan duidelijke hygiënisatievereisten voldoet. Deze installaties zijn technisch uitgerust om de stromen op de gepaste manier, integraal te verwerken. Er staan gft- en groen/-OBA-composterings/vergistingsinstallaties regionaal verspreid in Vlaanderen, transportafstanden zijn beperkt. Vergistingsinstallaties tot 60.000 ton kunnen ingeplant worden in agrarisch gebied, indien ze voldoen aan randvoorwaarden inzake ruimtelijke ordening en mobiliteit. De omzendbrief verduidelijkt dat tot 40% stromen die niet direct afkomstig zijn van land- en tuinbouw meevergist kunnen worden. Om die 40% in te vullen, gebruiken de landbouwvergisters het liefst stromen die veel biogas opleveren, om de lage opbrengst van biogas uit mest te compenseren. Er wordt vaak gemikt op stromen die 200 Nm³ biogas opleveren of meer, gft-afval zit aan ongeveer 100 Nm³ biogas. Maïs valt onder de 60%.

Het is belangrijk om de beschikbare capaciteiten optimaal te benutten.

Na vergisting van gft-afval/groenafval (maaisel…) is er een na-compostering nodig om de hygiënisatie te kunnen garanderen . De duur hangt af van het type vergisting. Nacompostering na vergisting heeft vanuit klimaatoogpunt voordelen omwille van de CO2-winst van de compost ter vervanging van turf.

Differentiatie van de eindproducten. Gft-compost gaat als bodemverbeterend middel in belangrijke mate naar particulieren die het gft-afval leveren (35% rechtstreeks naar de groenvoorziening, 50% gaat naar grondopmengers, potgrondfabrikanten of andere grootafnemers die vaak ook bij particulieren leveren), digestaat kent als organische meststof andere afzetmarkten (landbouwgrond of export). De kringloop wordt qua afzet dus op een andere manier gesloten.

Dikke fractie digestaat van een natte vergisting is als dusdanig niet composteerbaar. Er is extra structuurmateriaal nodig om de dikke fractie op een goede manier te kunnen composteren. Bij droge vergisting is dit niet nodig.

Het onrendabele topmodel rekent met een gate fee van 66 euro/ton digestaat voor de nacompostering.

Initiatieven Mogelijkheid van uitbreiding sorteerregels voor gft

In vergelijking met omliggende landen hanteert de federale overheid/Vlaanderen een stringente regelgeving t.o.v. gft (uitsluitend plantaardig materiaal), waardoor nog wat gft-afval in het restafval belandt en inzamelpercentages lager zijn dan in sommige andere lidstaten.

Begin jaren ‘90 is er voor geopteerd om in de definitie van gft-afval geen dierlijke bijproducten op te nemen. Er zijn echter een aantal ontwikkelingen die aanleiding geven om deze beslissing te herzien, namelijk:

Page 120: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

118

— In de ons omringende landen wordt keukenafval met dierlijke bijproducten wel toegelaten bij het gft-afval.

— Als er een Europees kader voor einde-afval criteria voor compost en digestaat wordt ontwikkeld, zal compost vrij tussen lidstaten verhandeld kunnen worden. Ook gft-compost uit ons omringende landen, die geproduceerd is op basis van gft-afval met dierlijke bijproducten.

— De ABPR 1069/2009 voorziet een aantal uitzonderingen in het geval keukenafval met dierlijke bijproducten het enige dierlijke bijproduct is dat wordt verwerkt.

— In art. 21 van (EC) No 1069/2009 is een expliciete vermelding opgenomen waarbij cat. 3 keukenafval uitdrukkelijk wordt uitgezonderd van de algemene voorwaarden voor collectie, transport en traceerbaarheid. Hierdoor wordt de nationale regelgeving ter implementatie van de Kaderrichtlijn Afval de relevante wetgeving voor inzameling, transport en verwerking van cat. 3 keukenafval. Hierdoor zijn reiniging en ontsmetting van individuele gft-inzamelrecipiënten en gft-ophaalwagens niet verplicht. Voor ander organisch-biologisch afval van cat. 3 geldt deze uitzondering niet.

— De bevoegde overheid kan/mag andere dan de standaard omzettingsparameters toelaten (nationale regelgeving) voor de verwerking van keukenafval, en dit voor zowel compostering als vergisting. De bevoegde overheid moet minstens een gelijk effect op onderdrukking van pathogenen waarborgen voor een alternatief.

— De sector pleit voor een praktisch haalbare benadering, op basis van de mogelijkheden die in de ABPR worden geboden.

De haalbaarheid van de uitbreiding van de sorteerregels voor gft impliceert ook dat het totale kostenplaatje van de inzameling en de restafvalinzameling geëvalueerd moet worden, evenals het diftar-systeem om selectieve inzameling te stimuleren. Dit kan gebeuren op basis van informatie van de stakeholders en info uit andere landen en steden die ervaring hebben met een doorgedreven inzamelsysteem (bv. Milaan).

6.2.4 Outlook beloftevolle verwerkingsroutes

6.2.4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is gebaseerd op de studie van VITO uitgevoerd i.o.v. de OVAM (Manshoven S. et al., 2013).

Met het oog op een toekomstige, competitieve biogebaseerde economie, krijgt het onderzoek naar de inzet van bepaalde biomassa(rest)stromen in hoogwaardige toepassingen steeds meer aandacht. Vanuit het oogpunt van duurzaam materialenbeheer wordt ook steeds meer aandacht besteed aan het maximaal benutten van het materiaal-potentieel van grondstoffen, alvorens over te gaan tot energetische valorisatie. Een maximale en economisch rendabele conversie van biomassagrondstoffen in hoogwaardige eindproducten vereist sterk geïntegreerde bioraffinageconcepten. Hiertoe is het in de eerste plaats noodzakelijk dat nieuwe technologieën en praktijken worden ontwikkeld voor efficiënt transport, opslag, bewerking en verwerking van deze stromen. Daarnaast zullen eveneens de economische en organisatorische aspecten van deze nieuwe waardeketens moeten worden geoptimaliseerd. Dit vereist een verregaande afstemming van infrastructuur, logistiek en processen tussen de verschillende partners in de waardeketen, met de daarbij horende business modellen.

Naast bio-gebaseerde vervangers voor bestaande producten, zullen ook steeds meer volledig nieuwe producten en chemicaliën worden gemaakt, waarvoor de markten nog moeten worden ontwikkeld. Dit alles vereist een intensieve en vruchtbare samenwerking tussen disciplines en sectoren die in het verleden soms weinig raakvlakken vertoonden, zoals landbouw en chemie, of transport en energie.

In de volgende stukken worden enkele beloftevolle technologieën besproken voor de verwerking van organisch-biologische reststromen, die mogelijk commercieel zouden kunnen doorbreken tegen 2030.

Page 121: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

119

6.2.4.2 Optimaal benutten van biomassa(rest)stromen via bioraffinage

Inleiding

Een maximale en economisch rendabele conversie van biomassagrondstoffen in hoogwaardige eindproducten vereist sterk geïntegreerde bioraffinageconcepten, waarbij een breed scala aan voedingsingrediënten, chemicaliën, materialen, fuels, bodemverbeterende middelen en energie worden geproduceerd uit één of een combinatie van feedstocks.

Naast bio-gebaseerde vervangers voor bestaande producten, zullen ook steeds meer volledig nieuwe producten en chemicaliën worden gemaakt, waarvoor de markten nog moeten worden ontwikkeld. Dit alles vereist een intensieve en vruchtbare samenwerking tussen disciplines en sectoren die in het verleden soms weinig raakvlakken vertoonden, zoals landbouw en chemie, of transport en energie.

In de toekomst zullen eveneens steeds meer gewassen specifiek worden ontwikkeld en geteeld met het oog op nieuwe hoogwaardige toepassingen. In dat opzicht vormen organisch-biologische reststromen een speciale groep van biomassagrondstoffen: deze stromen zijn immers niet geproduceerd met een vooropgesteld doel voor ogen, maar komen vrij bij de productie van een ander hoofdgewas of -product. Deze reststromen geschikt maken voor een hoogwaardige toepassing stelt dus bijgevolg heel wat bijkomende uitdagingen. Vaak zijn het immers allerhande tekortkomingen op vlak van kwaliteit, samenstelling, verwerkbaarheid, enz. die ervoor zorgen dat een biomassagrondstof in een reststroom terecht komt.

Deze selectie werd gemaakt op basis van de technieken die uit de bevraging van enkele spelers in het veld en nazicht van lopende onderzoekspistes naar voor kwamen als het meest beloftevol voor een hoogwaardige(re) verwerking van reststromen op korte (2020) en middellange (2030) termijn: — extractie van hoogwaardige bestanddelen , zoals agrovezels uit lignocellulloserijke

stromen en complexe bio-moleculen en fytonutriënten uit specifieke stromen: complexe suikers, specifieke eiwitten, flavonoïden, terpenen, fenolische zuren, carotenoïden, vitaminen, vetzuren, essentiële oliën, anthocyanen,... Vaak gaat het om complexe chemicaliën die in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn in bepaalde plantensoorten. Sommige van deze componenten zijn interessant voor gebruik als voedingssupplementen, aroma's in voeding en veevoeder of als actieve bestanddelen in cosmetica, geneesmiddelen, enz. De uitdaging is om deze hoogwaardige componenten se lectief en zonder verlies van functionaliteit te extraheren uit de biomassa(reststromen) . Afhankelijk van de gebruikte extractietechniek kan de resterende biomassa die achterblijft na de extractie verder worden aangewend voor vergisting met productie van biogas en digestaat (bioraffinage-concept);

— fractionering van lignocellulose-houdende (rest)str omen in basismoleculen (suikers en lignine), met het oog op de productie van een breed gamma aan fuels en basischemicaliën, zoals bioethanol, organische zuren, bio-aromaten, enz. ;

— vergisting van reststromen waarvoor momenteel geen hoogwaardigere eindbestemming mogelijk is;

— opwerking van digestaat uit vergisting tot kunstmestvervanger of bodemverbeteraar ; — opwerking van biogas tot biomethaan , voor injectie op het aardgasnet en als

voertuigbrandstof.

Deze verwerkingstechnologieën staan echter niet op zich, maar worden in het bioraffinageconcept met elkaar en andere technologieën gecombineerd om te komen tot een integrale en geïntegreerde verwerking van één of een combinatie van biomassa(rest)stromen. In een dergelijke bioraffinageketen (of -netwerk) wordt een scala aan verschillende eindproducten geproduceerd (bvb. voedingsingrediënten, voeder, bouwmaterialen, vezels, specialty chemicaliën, basischemicaliën, brandstoffen, bodemverbeterende middelen, energie, ...). Een biomassa(rest)stroom wordt zo integraal benut, de toegevoegde waarde van de biomassa gemaximaliseerd en de hoeveelheid afval ge minimaliseerd . Inzetbaarheid

Niet elke reststroom is zonder meer geschikt, of 'inzetbaar' voor een bepaald type van verwerking. De inzetbaarheid van een reststroom hangt immers af van een reeks randvoorwaarden, die zowel technologisch, economisc h, juridisch, organisatorisch of maatschappelijk van aard kunnen zijn . Pas als deze randvoorwaarden in voldoende mate

Page 122: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

120

vervuld zijn, zal een commerciële exploitatie van een bepaalde verwerkingsroute een haalbare kaart worden. Om de 'inzetbaarheid' van een reststroom te verhogen voor een bepaalde toepassing of verwerking, zullen verschillende maatschappelijke actoren moeten bijdragen aan het wegnemen van de belemmerende factoren. Het beleid kan een belangrijke rol spelen in het wegnemen van barrières en het faciliteren en ondersteunen van nieuwe van nieuwe valorisatieroutes, bijvoorbeeld via adequate financiële stimulering en aangepaste wet- en regelgeving.

In wat volgt wordt de functionele inzetbaarheid van biomassareststromen evenals de economisch, technische, wettelijke, logistieke en omgevingsaspecten van biomassareststromen besproken.

Functionele inzetbaarheid

Biomassareststromen hebben specifieke samenstellingen, eigenschappen en functionaliteiten . Deze karakteristieken bepalen in grote mate de mogelijke opties voor verdere valorisatie. In het algemeen kan gesteld worden dat de voorkeur uitgaat naar zo homogeen mogelijke grondstofstromen, met voldoende constante samenstelling en continue beschikbaarheid. Een stabiele, homogene input laat toe om de gebruikte verwerkingsroutes verregaand te optimaliseren. Een homogene grondstofstroom maakt het mogelijk om het aantal nodige scheidings- of zuiveringsstappen te beperken.

Selectieve inzameling is de sleutel om te komen tot homogene stromen. Hierbij moet de selectiviteit van de inzameling en sortering zo gekozen worden opdat een stroom gecreëerd wordt waarvan de eigenschappen zo goed mogelijk beantwoorden aan de inputvereisten voor de beoogde geïntegreerde en integrale verwerking. Bestaande inzamelsystemen moeten regelmatig worden geëvalueerd op basis van nieuwe verwerkingsmogelijkheden en/of prioriteiten. Voorbeelden van karakteristieken die de inzetbaarheid kunnen bepale n zijn: de calorische waarde (met het oog op verbranding voor energieproductie), het biogaspotentieel (met het oog op vergisting), de composteerbaarheid (met het oog op de productie van compost), het lignocellulosegehalte (met het oog op bioraffinage van lignocellulose), het gehalte aan een bepaalde chemische stof (met het oog op extractie), het vezelgehalte (met het oog op winning van vezels), de aanwezigheid van niet-organisch afval, zand of stenen (met oog op vergisting), enz. Een voorbehandeling kan eveneens noodzakelijk zijn.

De gerichtheid op deze specifieke karakteristiek(en) betekent bovendien dat de inzetbaarheid sterk kan variëren binnen één type reststroom, zoals deze momenteel worden ingedeeld .

De aard en het gehalte aan hoogwaardige bestanddelen in biomassareststromen is sterk afhankelijk van gewastype en -variëteit, rijpheid, teeltomstandigheden, na-oogst behandeling en het verwerkingsproces dat ondergaan werd.

Naar de toekomst toe kunnen bepaalde stromen best selectief ingezameld worden. Zo kan bijvoorbeeld het lignocellulosegehalte en de aard van de vezels in afvalhout sterk variëren naargelang de houtsoort (naald- of loofhout, of zelfs boomsoort) en kan het, met het oog op de bioraffinage van lignocellulose en extractie van vezels, dus nuttig zijn om bepaalde houtsoorten met een interessante vezelinhoud afzonderlijk selectief in te zamelen. Lignocellulose kan bovendien ook gewonnen worden uit allerlei gewasresten en reststromen uit groenbeheer, zoals stro, maïsresten, snoeihout, tomatenstengels of bermmaaisel.

Een ander voorbeeld is gft. Suikers en zetmeel vergisten zeer goed, gevolgd door vetten en eiwitten. Er kan worden gekeken of het mogelijk en zinvol is om andere gemakkelijk vergistbare stromen tegelijkertijd of via dezelfde kanalen in te zamelen. Zo kan, met het oog op vergisting, bijvoorbeeld overwogen worden om bepaalde stromen, zoals bijvoorbeeld horeca-afval, via dezelfde kanalen als het groente- en fruitafval uit huishoudens in te zamelen.

Technische aspecten

Om een nieuwe verwerkingstechnologie commercieel ingang te doen vinden, moet de technologie matuur en betrouwbaar genoeg zijn om een continue bedrijfsvoering te verzekeren met een gegarandeerde kwaliteit van de eindproducten . Bovendien moet de technologie voldoende opschaalbaar zijn om schaalvoordelen te kunnen benutten, in relatie tot het aanbod biomassa en de vraag naar de eindproducten.

Page 123: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

121

In het geval van biomassaverwerking is de opslag en stabilisatie van de biomassa van belang om de beschikbaarheid door het jaar te verzekeren ondanks de seizoensgebonden aanvoer van (rest)stromen. De belangrijkste technische uitdaging bij de hoogwaardige verwerking van biomassareststromen situeert zich in de variabiliteit van de reststromen die als grondstof zullen dienen. Voldoende robuuste en flexibele scheidingsprocessen zullen ontwikkeld moeten worden. Aangepaste voorbehandelingen zijn van cruciaal belang.

Het vormt uiteraard een meerwaarde als technologieën kunnen worden geïntegreerd in bestaande processen of als de geproduceerde biogebaseerde producten rechtstreeks kunnen worden ingezet in bestaande installaties en infrastructuur (bv. biomethaan i.p.v. fossiel methaan). In dit licht is eveneens integratie tussen bedrijven, onder de vorm van clustervorming of industriële symbiose een pluspunt.

Stimulering van technologische ontwikkelingen en onderzoek kan via gerichte subsidieprogramma's voor R&D- en innovatie, het flexibel verlenen van (tijdelijke) vergunningen voor piloottesten, enz.

Economische aspecten

Om een bepaalde verwerking economisch rendabel te maken, is het vaak nodig dat ook de bijproducten gevaloriseerd kunnen worden. Bovendien moeten er voldoende grote en rijpe (niche) markten bestaan voor de eindproducten , met positieve perspectieven.

De investeringskosten zijn vaak zeer case-specifiek , zelfs binnen eenzelfde type van verwerkingstechnologie (bv. extractie of vergisting). Het beleid kan investeringen in nieuwe verwerkingstechnologieën ondersteunen met investeringssteun, voordelige kredietvoorwaarden, enz.

De operationele kosten omvatten de kosten voor personeel, onderhoud en herstellingen, procesvoering, aankoop grondstoffen en werkingsmiddelen, verkoop en marketing, shipping, handling, opslag, verwerkingskosten voor reststromen, enz. Logistiek en opslag van biomassa is een belangrijke kostenpost, aangezien biomassastromen vaak veel water bevatten en erg bederfelijk zijn. De keuze van inplanting van een installatie heeft bijgevolg een belangrijke impact op de transportkosten achteraf. De laatste jaren zien we een stijging van de grondstofprijzen voor gegeerde biomassa(rest)stromen (bvb. GFVO, houtafval, OBA) ten gevolge van een stijgende vraag naar deze stromen vanuit verschillende sectoren (energiesector, biobrandstoffen, veevoeders, bio-materialen...). Ook subsidiesystemen kunnen een rol spelen in de prijszetting. Zo kunnen energieproducenten dankzij het systeem van groenestroomcertificaten een hogere prijs betalen voor hout, waardoor de marktprijs voor hout de laatste jaren sterk gestegen is in Vlaanderen. Een belangrijke kostenpost bij vergisting zijn de afzetkosten en verwerkingskosten (scheiding, ontwatering, biologie, (bio-)thermisch drogen) voor digestaat, die bovendien per regio verschillen. Bovendien zijn de afzetkosten in Vlaanderen beduidend hoger dan in onze buurlanden (Luxemburg, Frankrijk, Duitsland), waar er wel voldoende landbouwareaal is om het digestaat ruw uit te rijden.

Inkomsten worden gegenereerd uit de verkoop van de geproduceerde hoofd- en bijproducten en uit eventuele gatefees die door toeleveranciers van reststromen betaald worden aan de verwerker. De eindproducten verschillen al naargelang de gekoz en verwerking en de precieze opzet van een bioraffinage . Het beleid kan een invloed uitoefenen aan de inkomstenzijde door een gegarandeerde afnameprijs voorop te stellen (bvb. groenestroomcertificaten, warmtekrachtcertificaten), gatefees vast te stellen, doelstellingen op te leggen naar gebruik van de nieuwe eindproducten (bvb. verplichte bijmenging van biodiesel), enz. Marktprijzen reflecteren bovendien niet steeds de 'werkelijke waarde' van een product. Zo berekende Vlaco de economische vervangingswaarde van de nutriënten in ruw en gedroogd digestaat als respectievelijk € 11,45 /ton en € 130,98 /ton, terwijl de afzet van digestaat in de praktijk een kost vertegenwoordigt. Ook subsidies en wettelijke bepalingen kunnen de marktprijs beïnvloeden.

Grondstoffen op basis van biomassa(rest)stromen hebben een ‘groen/hernieuwbaar’ karakter. De overheden kunnen via de opname van gebruik van recyclaten in bestekken de aankoop stimuleren. Ook burgers kunnen via sensibilisering van gelabelde producten op basis van reststromen aangemoedigd worden. Wettelijke aspecten

Page 124: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

122

De verwerking van reststromen is sterk onderhevig aan Europese/Vlaamse wettelijke bepalingen en regelgeving, vergunningen, administratieve lasten enz. Belemmerende wet- en regelgeving moet dus worden geïdentificeerd en waar mogelijk worden weggewerkt

De toepassing van nieuwe ingrediënten in voedingsmiddelen wordt gereguleerd door de 'Novel-Food'-wetgeving (Europese Verordening 258/97) die producenten van 'nieuwe' voedingsmiddelen of ingrediënten (kruidenextracten, fytofarmaceutica, enz...) verplicht om de veiligheid van hun product aan te tonen, alvorens het product op de markt mag worden gebracht met als doel om de consument te beschermen. Bijkomend bevat de Europese Richtlijn inzake levensmiddelenadditieven (89/107/EEC) een 'positieve lijst' van levensmiddelenadditieven die in menselijke voeding mogen worden gebruikt. Gelijkaardige regelgeving is in voege voor de productie, gebruik en vermarkting van nieuwe stoffen in cosmetica (76/768/EEC) en chemicaliën (1907/2006-REACH). Het indienen van de nodige aanvraag- en regularisatiedossiers is een dure en administratief zware procedure, waardoor vooral kleine bedrijven niet in staat zijn om hun producten erkend te krijgen.

Biomethaan ('groen gas') is in Vlaanderen nog niet erkend, waardoor het nog niet kan verhandeld worden. Het wegwerken van deze belemmeringen en het creëren van een level playing field tussen fossiele en bio-gebaseerde industrie is van groot belang om nieuwe ontwikkelingen de nodige groeikansen te geven.

De afzet van digestaat uit vergisting op landbouwgrond wordt gereguleerd door de bemestingsnormen in de Nitraatrichtlijn. Het wettelijk statuut van digestaat zonder mest-bijmenging biedt interessantere perspectieven naar afzetmogelijkheden. Om het co-vergisten van mest niet te ontmoedigen zou het dus meer aangewezen zijn om niet het volledige volume digestaat als dierlijke mest te bestempelen, maar enkel in verhouding tot de hoeveelheid nutriënten uit dierlijke mest in de input.

Logistieke en omgevingsaspecten

Biomassareststromen die in aanmerking komen voor hoogwaardige verwerking of bioraffinage zijn idealiter van hoge kwaliteit, homogeen en continu beschikbaar, al dan niet via de inzet van gerichte maatregelen of technieken om de aanvoer, opslag, bewaring en stabiliteit van de stromen te verbeteren. Het aanbod (na preventiemaatregelen) en de kwaliteit van biomassareststromen is sterk afhankelijk van de efficiëntie en effectiviteit van de gebruikte inzamelingsmethodes. Een belangrijke logistieke uitdaging is de seizoensgebonden aanvoer van de meeste organisch-biologische reststromen, de decentrale productie , het hoge watergehalt e (dus hoge transportkosten) en de beperkte bewaarbaarheid (waardoor het transport soms in gekoelde containers dient te gebeuren). Stabilisatie van natte biomassa door bvb. drogen, fermenteren, inkuilen, aanzuren of andere technieken, kan transport en uitgestelde valorisatie mogelijk maken.

Omwille van de grote logistieke uitdagingen, is het belangrijk om goed na te denken over de meest geschikte geografische organisatie van bioraf finageketens in Vlaanderen. De nabijheid van biomassagrondstoffen (zowel primaire als reststromen) is een belangrijke troef die de logistieke inspanningen en transportkosten sterk kan verminderen. Ook de nabijheid van nuttige infrastructuur (aanvoerwegen, havens, mogelijkheden voor gasinjectie...) en complementaire industrieën is een sterk pluspunt. Verwerkingsroutes die kunnen geïntegreerd worden in een bestaande industriële cluster zullen sneller en gemakkelijker opgeschaald kunnen worden. Meer samenwerking tussen verschillende sectoren (landbouw, chemie, materialen, voeding, energie...) is hiervoor noodzakelijk en opent nieuwe perspectieven voor een integrale benutting van biomassa(rest)stromen. Een dergelijke oefening zou bijvoorbeeld kunnen leiden tot maatregelen om de uitbouw van bioclusters in en rond bepaalde regio's te stimuleren.

Echter, de open ruimte in Vlaanderen is schaars en nieuwe industriële activiteiten kunnen op weerstand van omwonenden stoten (risico op geurhinder, zware transporten,...). Het creëren van maatschappelijk draagvlak is dan ook cruciaal om nieuwe technologieën, installaties en producten ingang te laten vinden in de maatschappij.

6.2.4.3 Outlook voor specifieke stromen

In wat volgt bekijken we lignocellulosere-rijke reststromen, biomassastromen met specifieke ingrediënten, vetrijke stromen en vergistbare stromen. Enkele alternatieve toepassingen worden

Page 125: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

123

toegelicht die beloftevol kunnen worden tegen 2030 voor een aantal geselecteerde reststromen. Ter illustratie worden enkele (niet-limitatieve) voorbeelden gegeven van concrete toepassingen die momenteel worden onderzocht en ontwikkeld.

Lignocellulose-rijke reststromen

Vezels

Lignocelluloserijke stromen (o.a. houtafval, houtige gewasresten, maaisel, stro en stengels,...) bieden interessante perspectieven in de biogebaseerde economie via de bioraffinage van lignocellulose. Er wordt momenteel heel wat geëxperimenteerd met de extractie van lignocellulosevezels of 'agrovezels' voor gebruik i n bouwmaterialen, karton, textiel, enz. Het gebruik van lignocellullosevezels is trouwens niet nieuw (denk maar aan toepassingen van hennep, jute en vlas) en gebeurt reeds op commerciële schaal in een gamma van nichetoepassingen, zoals vezelversterkt polypropyleen voor toepassing in meubels en auto-onderdelen. Hierbij is het van belang om maximaal gebruik te maken van de natuurlijke vorm en functionaliteit van de vezels om de noodzaak van nabehandeling te beperken.

De eerste materialen die gebruik maken van houtvezels zijn reeds op de markt, zoals houtvezelisolatieplaten, waarbij de lignine zelf als bindmiddel fungeert. Een Nederlands bedrijf onderzoekt de mogelijkheden om stro te gebruiken als alternatieve vezelbron voor papierproductie. De uitdaging is om de cellulosevezels uit het stro the isoleren op een milieuvriendelijke en economisch rendabele manier. Onderzoekers aan de universiteit van Wageningen ontwikkelden een bakje voor tomaten uit vezelpulp van tomaatbladeren . Daarnaast kan uit tomatenstengels karton worden gemaakt, geschikt voor verpakkingen, zoals werd ontwikkeld i.s.m. een Nederlands bedrijf. Mogelijk bieden stengels van andere serreteelten, zoals komkommers en paprika's gelijkaardige mogelijkheden. Ook grasmaaisel bevat lignocellulosevezels. Het onderzoek hierin focust zich echter eerder op geteeld gras, niet op bermgras. Het Grassa consortium heeft een mobiele installatie voor grasraffinage ontwikkeld, waarbij naast de extractie van eiwit ook vezels wordt geproduceerd voor de papier- en kartonindustrie. Fractionering van lignocellulose in basissuikers en lignine

Ook de fractionering van lignocellulose in basissuikers en lignine wordt druk onderzocht, met het oog op de productie van biobrandstoffen (o.a. bioethanol) en bio-chemicaliën (organische zuren zoals succinezuur, bio-aromaten,...). Bioethanol wordt momenteel reeds op grote schaal geproduceerd in o.a. Brazilië, de V.S en enkele Europese landen vertrekkende van suikerhoudende gewassen zoals suikerriet, maïs en tarwe. Deze grondstoffen zijn echter relatief duur en concurreren met de voedselproductie. De productie van bio-ethanol uit niet-voedingsgewassen en reststromen biedt een antwoord op beide problematieken. Processen voor bioethanol uit lignocellulose bevinden zich no g in de ontwikkelingsfase . Tot op heden bestaan er slechts enkele kleine pilootinstallaties in Europa. Verdere technologische ontwikkeling zijn nodig om grootschalige toepassing van bio-ethanol op basis van lignocellulose mogelijk te maken: o.a. betere voorbehandelingsmethoden, ontwikkeling van nieuwe enzymen, verbetering van de ethanol-opbrengst uit de fermentatie en de integratie van verschillende processen.

Naast suikers wordt een niet-fermenteerbaar bijprod uct, lignine, geproduceerd . Lignine wordt momenteel beschouwd als afvalproduct en wordt hoogstens aangewend als energiebron of als natuurlijk bindmiddel of lijm. Echter kan het door de polymerische fenolstructuur ook gebruikt worden als bron voor bio-aromaten (o.a. fenolen, benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen)1. Deze aromatische koolwaterstoffen zijn de basischemicaliën voor de productie van chemische producten met een jaarlijks marktvolume van 80.000.000 ton. Bovendien groeit deze markt nog steeds met 5 à 10% per jaar. Echter door de opkomst van het schaliegas, is het aanbod van aromaten dalende. Er wordt geschat dat schaliegas 30% van de fossiele olie zal vervangen, waardoor een tekort aan aromaten zal ontstaan op wereldschaal. Verder wordt steeds meer aardgas als feedstock ingezet, wat geen aromaten bevat in tegenstelling wat vrijkomt bij ruwe olie. Er wordt dus verwacht dat de prijs van aromaten zal stijgen.

Momenteel bestaan deze bio-gebaseerde aromaten nog niet, op enkele initiatieven na (bijvoorbeeld p-xyleen uit dimethylfuraan of hydroxybenzoezuur uit suiker). Er zijn nog heel wat technische uitdagingen, vooral op vlak van voorbehandeling. Bovendien zal de economische

Page 126: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

124

haalbaarheid van deze route eveneens sterk afhangen van de prijs van de biomassa-grondstoffen. Het onderzoek heeft zich tot nu toe gefocust op primaire stromen. De inzet van heterogene en mogelijk verontreinigde reststromen zal bijgevolg nog bijkomende aandachtspunten opleveren. Een aangepaste selectieve inzameling en sortering van geschikte fracties zal bijgevolg cruciaal zijn om ook reststromen via deze route te kunnen verwerken. Het Shared Research Center Bio-aromaten, een grensoverschrijdend initiatief van TNO, VITO en de Green Chemistry Campus, gaat onderzoeken hoe bio-aromatische verbindingen uit agro-reststromen kunnen worden ontwikkeld en heeft de ambitie om binnen 5 jaar uit te groeien tot een van de top Centers van de wereld op dit onderwerp.

Een meer eenvoudige lignine-rijke reststroom dan ho utige afval is KRAFT-lignine, een bestanddeel van de black liquor reststroom uit het chemisch pulpproces van de papierindustrie. In België wordt dit proces toegepast bij Burgo in Virton. Daar wordt het KRAFT-lignine momenteel ingezet voor energieproductie en chemicaliën recuperatie in een geïntegreerde bedrijfsvoering. KRAFT-lignine is dus niet vrij verkrijgbaar op de markt en heeft momenteel al een bestemming binnen de papierindustrie waar het geproduceerd wordt. StoraEnso heeft in 2013 beslist om te investeren in biorefinery installatie bij de Sunila Molen in Finland. De bedoeling is om 90% van het aardgasverbruik te vervangen door lignine dat uit de black liquor fractie van het KRAFT-proces wordt geëxtraheerd. Hieruit kan een nieuw businessconcept ontstaan, namelijk het verkopen van lignine aan externe gebruikers, wat het in de toekomst mogelijk zal maken om hernieuwbare grondstoffen te produceren voor de specialties chemie (fenolen en polyolen). De bedoeling is om operationeel te zijn in de eerste helft van 2015.

Biomassastromen met specifieke ingrediënten

Biomassastromen bevatten een breed gamma aan bio-moleculen en fytonutriënten met een complexe structuur: complexe suikers, specifieke eiwitten, flavonoïden, terpenen, fenolische zuren, carotenoïden, vitaminen, vetzuren, essentiële oliën, anthocyanen,... Vaak gaat het om complexe chemicaliën die in zeer kleine hoeveelheden aanwezig zijn in bepaalde plantensoorten. Sommige van deze componenten zijn interessant voor gebruik als voedingssupplementen, aroma's in voeding en veevoeder of als actieve bestanddelen in cosmetica, geneesmiddelen, enz. De uitdaging is om deze hoogwaardige componenten selectief en zonder verlies van functionaliteit te extraheren uit de biomassa(reststromen). Bepaalde specifieke OBA uit de voedingsindustrie of de landbouw kunnen in aanmerking komen voor extractie.

Een eerste uitdaging vormt de identificatie van de hoogwaardige bestanddelen. Door het specifieke karakter van deze bio-moleculen en grote diversiteit in de natuur, kunnen individuele biomassa-stromen gescreend worden om na te gaan welke potentieel interessante verbindingen aanwezig zijn. Nadien dienen deze componenten selectief geïsoleerd te worden. Meestal is eerst een voorbehandeling nodig, waarna de eigenlijke extractie gebeurt. Om de functionaliteit en kwaliteit van de bio-moleculen intact te houden, worden zoveel mogelijk milde extractietechnieken gebruikt. De klassieke technieken omvatten o.a. persing, solventextractie, filtratie, centrifugatie, destillatie, adsorptie en precipitatie. Meer innovatieve en milieuvriendelijke technieken zijn o.a. het gebruik van groene solventen, membraantechnologie, superkritische vloeistofextractie en superkritische vloeistof chromatografie

Een voorbeeld van een gewasreststroom met potentieel voor componentextractie is bietenloof waaruit door persing RuBisCo gewonnen kan worden, een eiwit dat geschikt is voor gebruik in vleesvervangers of milkshakes. Voor de technische haalbaarheid moeten o.a. aangepaste rooimachines ontwikkeld worden die tijdens het oogsten al een eerste persing uitvoeren, zodat de kwaliteit van de ingrediënten behouden blijft en het transport van water geminimaliseerd wordt. Het eiwit RuBisCo komt overigens ook voor in groene bladeren en gras en in groenten zoals broccoli.

Het voorbeeld met bietenloof illustreert tevens dat de eerste uitdaging bij de valorisatie van gewasresten de oogst en afvoer ervan is, aangezien de huidige oogstmachines louter gericht zijn op het oogsten van de doelvrucht. Een voordeel van het afvoeren van oogstresten is een verminderde N-uitloging. Daarbij moet echter wel steeds de afweging worden gemaakt of het al dan niet wenselijk is om de gewasresten af te voeren. Op deze wijze worden immers nutriënten en organische stof weggenomen die nadien via (kunst)mest en compost opnieuw moeten worden aangebracht. Bovendien hebben gewasresten (bvb. maïsstoppels) eveneens een

Page 127: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

125

stabiliserende functie bij erosiegevoelige bodems. Eventueel kan geopteerd worden om slechts een gedeelte van de gewasresten af te voeren.

Bietenpulp is de reststroom die achterblijft nadat de suiker uit suikerbieten werd onttrokken. Per ton suiker, wordt eveneens een ton bietenpulp geproduceerd. Traditioneel wordt deze pulp ingezet als veevoeder, waarbij een gedeelte vers wordt verkocht, terwijl de rest wordt gedroogd voor verkoop doorheen de rest van het jaar. Met name die droogstap vraagt zeer veel energie. Bietenpulp kan eveneens worden vergist voor productie van biogas. Cosun (NL) voert onderzoek uit naar de extractie van allerlei verbindingen, zoals polymeren, lignine en monosacchariden.

Het Pome Fruit Project (VITO en ILVO) onderzoekt de aanwezigheid en extractie van bio-actieve componenten in appel- en peerresten . Uit de studie bleek dat de meeste hoogwaardige componenten (fenolische zuren, flavonoïden, vitamines) zich in de schil bevinden.

Te kleine of misvormde peren, de zogenaamde B-peren of rebut peren , komen niet in aanmerking voor de versmarkt en hebben momenteel geen waarde. Het gaat om ongeveer 3% van de oogst, oftewel ca. 8.700 ton per jaar6. Vanuit de telers is er een grote vraag naar de verwerkingsmogelijkheden van deze stroom, maar de perenverwerkende industrie is in Vlaanderen bijna onbestaande. Zeer recent liet de Boerenbond (h.b.b. vzw) een studie uitvoeren naar mogelijke hoogwaardige toepassingen van deze B-peren. Nieuwe producten op basis van perensap en perenperspulp bieden het meeste potentieel. Dit sap en deze pulp kunnen gebruikt worden in cosmetica. Afhankelijk van het sapproductieproces kunnen uit het sap pectine en vezelrijke perspulp geproduceerd worden. Bepaalde natuurlijke componenten in peren kunnen ook in geneesmiddelen gebruikt worden. Echter, de extractie van specifieke producten vereist complexere (en duurdere) productieprocessen, waardoor de marktprijs van de eindproducten voldoende hoog moet liggen om het proces economisch rendabel te maken. Bovendien moet voor deze nieuwe producten vooraf voldoende afzet verzekerd worden door de waardeketen te vervolledigen.

Melkwei wordt vandaag nog beschouwd als een restproduct, maar blijkt dat er meer mee gedaan kan worden. Melkwei bevat nog heel wat stoffen zoals proteïnen, lactose en eiwitten die als grondstof gebruikt kunnen worden voor hoogwaardige toepassingen in de voedingsindustrie en biogebaseerde economie. Daarom onderzoekt de POM Oost-Vlaanderen of het praktisch en economisch haalbaar is om het melkwei op te halen bij de producenten uit Geraardsbergen om het daarna een tweede leven te geven voor bijvoorbeeld de productie van bio-detergenten. De POM Oost-Vlaanderen lanceert een pilootproject dat moet onderzoeken hoe melkwei hergebruikt kan worden. Het pilootproject van de POM wordt uitgevoerd in het kader van het Interreg-project 'Grenzeloze Logistiek', dat de logistieke sector op een duurzame wijze wil verankeren in de grensregio Vlaanderen – Nederland door in te zetten op duurzaamheid, efficiënt ruimtegebruik en technologische innovatie. (Bron: Vilt 2014)

Aardappelen, en ook aardappelafval , is rijk aan pectine RGI, een eiwit dat kan worden gebruikt als additief in de voedingsindustrie. Deense onderzoekers ontwikkelden een mild extractieproces dat grootschalige extractie van RGI uit industrieel aardappelafval in de toekomst mogelijk zou kunnen maken.

Vetrijke stromen

Vetrijke stromen, zoals gebruikte frituurvetten en oliën (GFVO) en dierlijke vetten (cat. 3) hebben in veel gevallen nu reeds een hoogwaardige toepassing. GFVO worden voornamelijk ingezet in het buitenland als grondstof voor biodieselproductie. De invloed van buitenlands beleid is met name in dit domein sterk merkbaar: Nederland en Oostenrijk hebben een biobrandstoffenbeleid dat volop inzet op de productie van biobrandstoffen uit reststromen. Een gevolg hiervan is dat het grootste gedeelte van de Belgisch ingezameld hoeveelheid gebruikte oliën en vetten wordt uitgevoerd met als belangrijkste bestemming de biodiesel productie in Nederland.

Dierlijke vetten worden gebruikt in petfood, hoogwaardig veevoeder, zepen en cosmetica.

Ten Kate is een producent van dierlijke vetten en eiwitten met productielocaties in Nederland en Duitsland. Uit restproducten van slachthuizen produceert Ten Kate vloeibare vetten en hoogwaardige eiwitten voor de voedingsmiddelen- en diervoedingsindustrie en voor producenten van zeep, wasmiddelen en cosmetica . De olie uit dierlijke vetten wordt ook al

Page 128: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

126

toegepast in de leerbewerkingsindustrie en als walsolie in onder andere de metaalindustrie. Recent heeft Ten Kate een proces ontwikkeld om biobrandstof uit restproducten van slachthuizen te produceren. De vrachtwagens van de Duitse productielocatie van Ten Kate in Sögel rijden al op deze biobrandstof.1

Vetrijke stromen die niet in aanmerking komen voor dergelijke hoogwaardige toepassingen, zoals keukenafval of slachtafval zijn gegeerde inputstromen voor vergisting door hun hoog biogaspotentieel. Een hygiënisatiestap (pasteurisatie) is dan evenwel verplicht. Dierlijk afval van cat. 1 en 2 mogen niet vergist worden, maar worden verbrand.

Vergistbare stromen

Opdat de biogassector in Vlaanderen kan groeien, betekent dit dat tot nu toe niet-ingezamelde vergistbare biomassareststromen (o.a. bermmaaisel, oogstresten, keukenafval met DBP...) moeten worden aangesneden met de nodige voorbewerking. Heel wat onderzoek is en wordt hieromtrent gedaan (Graskracht, ECP, Arbor, GR3, Bermg(r)as). Een specifieke piste is de voorvergisting van gft met nacompostering . Gft wordt momenteel voornamelijk gecomposteerd. Twee installaties in Vlaanderen passen reeds een voorvergisting met nacompostering toe (IVVO in Ieper, IGEAN in Brecht). Gft heeft een gemiddeld biogaspotentieel van 100 Nm³/ton. Een verdere implementatie van het ondersteunend subsidiëringskader is nodig voor een verdere uitbouw. Eveneens kan het energetisch rendement van het vergistingsproces nog verder worden verbeterd via gepaste voorbehandelingen en procesaanpassingen. Daarnaast dienen oplossingen gezocht te worden om het resulterende biogas en digestaat optimaal te kunnen afzetten. Hierbij wordt heel wat onderzoek verricht naar het opzuiveren van biogas tot biomethaan dat op het aardgasnet kan worden geïnjecteerd en/of kan worden gebruikt als voertuigbrandstof (als CNG of als LNG). Daarnaast wordt gekeken hoe de nutriënten en organische stof die aanwezig zijn in het digestaat kunnen worden aangewend als bodemverbeteraar in geval van vergisting met nacompostering of groene kunstmestvervanger voor andere afzetmarkten (bvb. gedroogd digestaat voor de groensector ). Ondersteunende maatregelen vanuit het beleid, evenals het wegwerken/aanpassen van belemmerende regelgeving zijn hierbij onontbeerlijk.

Ook het beleid rond vergisting in onze buurlanden speelt een belangrijke rol. In Vlaanderen hebben vergisters de laatste jaren te kampen met schaarsheid en bijgevolg prijsstijgingen van hun inputstromen. Vergistingsinstallaties die dicht bij de buurlanden liggen, verkennen dan ook de markt om daar inputstromen aan te trekken. Zo worden er vanuit Frankrijk stromen ingevoerd naar Vlaanderen. Een belangrijk aandachtspunt voor de toekomst is dat Frankrijk de ambitie heeft om zijn vergistingssector zeer sterk te laten groeien. Dat kan zijn gevolgen hebben voor het gebruik van de Franse biomassareststromen in Vlaanderen.

Co-vergisting van bermmaaisel

Bermmaaisel en maaisel uit natuurgebieden wordt al vele jaren beschouwd als een biomassareststroom met groot potentieel. In de praktijk worden echter nog steeds maar een beperkt aantal van de potentiële verwerkingsmogelijkheden toegepast, hoofdzakelijk de groencompostering. Dankzij de minder houtige structuur komt bermmaaisel eveneens in aanmerking komt voor vergisting. Technisch is het mogelijk om een gedeelte bermmaaisel mee te vergisten bij gft-vergisting. De biogasopbrengst van maaisel ligt in dezelfde ordegrootte als bij gft. De inzetbaarheid van bermmaaisel voor vergisting wordt voornamelijk bepaald door het gehalte aan ruwe vezels (hemicellulose en lignine), die moeilijk anaeroob afbreekbaar zijn en de aanwezigheid van afval en/of zwerfvuil. Een doorgedreven zuivering van de stroom is noodzakelijk, waardoor de proceskosten oplopen. Voldoende hoge gatefees voor de vergisting van bermmaaisel zullen noodzakelijk zijn om de vergisting economisch haalbaar te maken. Het ruwevezelgehalte van gras hangt af van het soort gras, de soortenrijkdom in mengsels, het maaitijdstip, opslagmethode en -duur, oogstmethode, voorbehandeling,… Sommige van deze aspecten worden echter in het Bermdecreet gereguleerd, waardoor de bewegingsvrijheid in deze beperkt is. Net als bij compostering is een bijmenging van andere biomassabronnen (dierlijke mest, organisch biologisch afval, gft,…) noodzakelijk. Bij een droog vergistingsproces levert de aanwezigheid van grond en/of zwerfvuil aanzienlijk minder problemen op en is de processtabiliteit hoger dan bij natte processen. Droge anaërobe thermofiele (co)vergisting blijkt het grootste potentieel te hebben voor bermmaaisel, volgens het Bermg(r)asproject 2013-2014. Uit het rapport blijkt verder dat toevoeging van maximaal 50% bermmaaisel bij het gft-afval geen negatieve invloed heeft op het vergistingsproces, noch op de compostkwaliteit. Bovendien verlaagt de toevoeging van bermmaaisel het ammoniumgehalte in de vergister

Page 129: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

127

waardoor het proces stabieler loopt en er aan hogere temperaturen kan worden vergist, met hogere biogasopbrengst tot gevolg. Ook economisch blijkt dat de covergisting van bermmaaisel en gft zorgt voor een lagere onrendabele top, die verder verlaagd kan worden wanneer de kwaliteit van bermmaaisel wordt bewaard door inkuiling.

Uit het project Graskracht (2012) blijkt ook dat het effect van economische steunmaatregelen in de vorm van groenestroom- en warmtekracht-certificaten op de netto actuele waarde van de vergistingsprocessen aanzienlijk is.

Mestvergisting

Momenteel wordt een deel van de beschikbare mest in Vlaanderen vergist (310 000 ton in 2013). Echter, de mestwetgeving werkt ontradend voor het mee vergisten van mest, aangezien dit aanleiding geeft tot digestaat dat volgens het Mestdecreet valt onder de noemer dierlijke mest.

Een andere nieuwe piste die momenteel aan belang wint voor mestbehandeling is de kleinschalige vergistingsinstallatie op het veeteeltbedrijf zelf die alle bedrijfseigen reststromen verwerkt: mest, eventueel aangevuld met voeder- en gewasresten, of eigen energieteelten (landbouw- of pocketvergisters). Het geproduceerde biogas wordt vervolgens in een micro-WKK omgezet in warmte en elektriciteit die op het eigen bedrijf worden gebruikt. De geproduceerde groene stroom en warmte komen in aanmerking voor de toekenning van certificaten. De bestaande technologie die op de markt is, is zeer geschikt voor rundermest o.w.v. de biogasopbrengst.

Nabehandeling van vergistingsproducten: opschoning van bio-gas tot bio-methaan

Het biogas uit de vergisting wordt momenteel verbrand voor elektriciteitsproductie. Biogas bestaat uit een mengsel van methaan (50-75%), koolstofdioxide (25-50%) en water (2-7%). Biogas uit de vergisting van gelijk welke biomassas troom kan technisch gezien opgezuiverd worden tot biomethaan, een energierijk gas met zeer gelijkaardige fysische eigenschappen aan fossiel aardgas . Alle toepassingen van aardgas liggen bijgevolg ook open voor biomethaan, zonder dat er technische aanpassingen vanuit de eindgebruiker nodig zijn ten opzichte van het gebruik van aardgas.

De opschoningsinstallatie dient te zorgen dat het biomethaan dat geproduceerd wordt voldoet aan de Technische Aanbeveling Biomethaan (2000.50.42, versie september 2011) die in België zijn opgesteld door Synergrid en overgenomen zijn door VREG in het Technisch Reglement Gas. Het biomethaan kan dan worden geïnjecteerd op het aardgasnet en/of mogelijk dienen als voertuigbrandstof.4 Ondertussen wordt binnen de schoot van CEN (European Committee for Standardization) op Europees niveau gewerkt aan een standaard voor biomethaan, zowel met het oog op injectie als voor gebruik als transportbrandstof.

Wanneer warmte uit een biogas-WKK-installatie niet op of rond de locatie gevaloriseerd kan worden, kan opschoning tot biomethaan een interessant alternatief vormen om de valorisatiemogelijkheden van biogas te diversifiëren en vergisters minder afhankelijk te maken van wijzigingen in het beleid rond groenestroomcertificaten. Mogelijkheden op korte termijn voor opwerking tot biomethaan zijn het opzetten van biogas-hubs , waar de biogas-overschotten op één locatie gebundeld worden alvorens opgeschoond te worden. Indien het op langere termijn wettelijk mogelijk zou worden om het digestaat van co-vergisting als kunstmestvervanger te benutten, kan de indamping van bepaalde fracties weggelaten worden, waardoor een deel van het biogas zou kunnen ingezet worden voor opschoning tot biomethaan.

Net zoals decentrale energieproductie (zonnepanelen, windenergie) heel wat implicaties inhoudt voor het elektriciteitsnet, zal decentrale productie en injectie van biomethaan op het aardgasnet een andere dynamiek op het aardgasnet teweeg brengen. De injectie van biomethaan in het bestaande aardgasnet zal in de meeste gevallen op middendruk gebeuren. Duidelijke aansluitingsvoorwaarden dienen met de distributienetbeheerder te worden afgesproken. Een algemeen reglement is hier nog niet van toepassing en gesprekken zijn lopende. Uniforme en transparante aansluitingsvoorwaarden over de verschillende distributienetbeheerders heen, zouden nagestreefd moeten worden.

Voertuigen die voorzien zijn om op aardgas te rijden kunnen zonder verdere aanpassingen ook op biomethaan rijden. Biomethaan dat gebruikt wordt als voertuigbrandstof moet voldoen aan een aantal standaarden (o.a. min 85% methaangehalte). Hiervoor wordt momenteel een Europese norm ontwikkeld. Een biomethaan-tankstation dat via het aardgasnet gevoed wordt,

Page 130: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

128

verschilt niet van een CNG-tankstation. Bestaande tankstations op CNG kunnen dus zonder probleem gebruik maken van biomethaan. Algemeen kan gesteld worden dat het inzetten van reststromen/afvalstromen volgens de richtlijn 2009/EC/28 rond Hernieuwbare Energie van de Europese Commissie, interessant is in het kader van eindgebruik als her nieuwbare transportbrandstof . In deze richtlijn wordt immers gesteld dat hernieuwbare transportbrandstof dubbel mag geteld worden in het bereiken van de 10% doelstelling voor transport die elke lidstaat heeft opgelegd gekregen. In België wordt gewerkt met een quota systeem voor hernieuwbare transportbrandstof. Geselecteerde biobrandstof-producenten krijgen een bepaald productiequota dat ze met accijnsvermindering mogen verkopen aan de brandstof distributiesector. De distributiesector is op zijn beurt verplicht dit aan een bepaald percentage (bepaald per jaar) bij te mengen. Dit systeem is gefocust op biodiesel en bioethanol. Biomethaan heeft in dit systeem geen plaats gekregen, net zo min als hogere bijmengingen van biodiesel en bioethanol. De federale overheid heeft beslist om het huidige systeem verder te zetten tot 2019 zonder bijkomende quota uit te schrijven omdat de gegunde quota nog niet volledig opgenomen waren. Uit berekeningen blijkt echter dat België met deze quota niet aan de vooropgestelde 10% hernieuwbare brandstof in transport zal geraken. Er zullen dus nog extra maatregelen nodig zijn. Biomethaan als hernieuwbare transportbrandstof is een haalbaar perspectief op korte termijn mits de nodige ondersteuning. Een inpassing van biomethaan in het beleid biedt dan ook potentieel om de doelstellingen alsnog te halen. In Duitsland, Frankrijk en Nederland is biomethaan al ingepast in het beleid rond hernieuwbare brandstof in transport. Het systeem van ‘Biotickets’ waarbij biomethaan op een eenvoudige wijze als parallel route wordt gebruikt naast het bestaande systeem van biodiesel en bio-ethanol, wordt in Nederland gebruikt.

Biomethaan kan in een motor of gasturbine gebruikt worden voor de opwekking van groene elektriciteit. Het opschonen van biomethaan kan aanspraak maken op investeringssteun onder het call-systeem voor groene warmte-biomethaan-restwarmte. Biomethaan is gedefinieerd in het Energiebesluit van 19 november 2010 als een biogas. Het gebruik van biomethaan als hernieuwbare brandstof voor de productie van elektriciteit in een WKK valt volgens het advies van VEA bijgevolg onder de biogas technologieën die reeds gedefinieerd zijn in het systeem van groene stroom certificaten. Ook groene warmte kan geproduceerd worden op basis van biomethaan.

De beleidsmatige-juridische erkenning van biomethaan is reeds opgenomen in de bestaande hernieuwbare energie ondersteuningsmechanismen in Vlaanderen. Er blijven echter nog wel leemtes in de beleidsmatig-juridische erkenning van biomethaan op andere gebieden. Er is een onafhankelijke instantie nodig die aan de producent van biomethaan een label/certificaat/Garantie van Oorsprong kan geven per eenheid biomethaan. Deze erkenning is nodig als eerste stap gezien het de basis is om officieel te kunnen handelen met biomethaan, zowel in het binnenland als handelen met het buitenland. Vervolgens moet het statuut van biomethaan m.b.t. de REACH-wetgeving worden vastgelegd. Aangezien aardgas een uitzondering heeft verkregen op de Europese REACH wetgeving, rijst de vraag of biomethaan ook onder deze uitzondering valt.

Nabehandeling van vergistingsproducten: van digesta at tot nutriëntconcentraat

Momenteel wordt digestaat meestal met lokaal geproduceerde warmte ingedroogd en gehygiëniseerd voor export naar het buitenland (o.a. Frankrijk). Digestaat uit natte vergisting kan soms rechtstreeks worden uitgereden op het veld, al dan niet na een voorafgaandelijke scheiding in een dikke en een dunne fractie. De nutriënten van de inputstromen (N, P, K, Mg, Ca, Na, sporenelementen, zouten, metalen) blijven na vergisting in het digestaat achter. Hun concentratie bepaalt dus ook de toepassingsmogelijkheden en de hoeveelheid die per hectare op het land mag worden uitgereden. Afhankelijk van de nabehandeling komen bepaalde nutriënten wel in hoofdzaak in bepaalde eindproduct en terecht , bv. P komt vnl. in de dikke fractie terecht bij scheiding. Uit de dunne fractie van het digestaat of het effluent kan echter eveneens een mineralenconcentraat worden gewonnen, dat kan fungeren als duurzame kunstmestvervanger.

Het ARBOR-project maakte een overzicht van de algemeen toegepaste technieken voor digestaatverwerking en van de technologieën die momenteel in ontwikkeling zijn voor de recuperatie van nutriënten uit de dikke (vnl. fosfaat) en de dunne (vnl. stikstof) fractie van digestaat5, zoals omgekeerde osmose of membraanfiltratie, ammoniakstripping, het neerslaan

Page 131: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

129

van struviet (Mg(NH4)PO4) of via verbranding van de dikke fractie en fosfatencrecuperatie uit de bodemassen.

Het erkennen van het concentraat als kunstmestverva nger waardoor het niet binnen de beperkingen voor dierlijke mest valt (in geval dat mest mee werd vergist), is een belangrijke voorwaarde voor een verdere ontwikkeling en implementatie van nutriëntenconcentraten. Eveneens zijn aanpassingen nodig aan de Nitraatrichtlijn en EU Verordening 2003/2003 die eisen oplegt naar bereidingswijze en minimale nutriëntengehaltes van erkende kunstmeststoffen. Hiervoor is ondersteuning nodig vanwege de EU-lidstaten en de Europese Commissie. De Nederlandse aanvraag werd door Europa niet goedgekeurd.

6.2.5 Conclusies en beleidsaanbevelingen

Uit de prognoses en vooruitzichten qua beloftevolle verwerkingsroutes 2020 en later heeft VITO (S. Manshoven et al., 2013) een aantal conclusies en beleidsaanbevelingen geformuleerd, die we hierna samengevat weergeven.

6.2.5.1 Prognoses als basis voor beleid

Het huidige beleidskader, heersende economische en maatschappelijke trends, verwachte wijzigingen in regelgeving en nieuwe technologische ontwikkelingen vormen de basis voor de prognoses van aanbod en bestemming van organisch-biologische reststromen die werden opgesteld in het kader van deze studie. Deze prognoses geven bijgevolg weer wat de “verwachte” evolutie is van aanbod en bestemming van biomassareststromen in Vlaanderen. Deze prognoses zeggen echter niets over de wenselijkheid van deze verwachte evoluties, of over de mate waarin deze bijdragen aan het maximaal valoriseren van de biomassareststromen met het oog op het uitbouwen van een sterke en concurrentiële bio-economie in Vlaanderen. De prognoses hebben bijgevolg als doel om de 'nulsituatie' te schetsen, het startpunt van waaruit we vandaag vertrekken op weg naar een maximale benutting van de Vlaamse biomassareststromen. Het beleid dat in de komende jaren zal gevoerd worden, zal sterk bepalend zijn voor de uiteindelijke uitkomst. De invoering van nieuwe regelgeving, stimulerings- en ontradingsmaatregelen en actieve ondersteuning van onderzoek en ontwikkeling zullen immers de evoluties mee vorm geven, versnellen, vertragen of ombuigen. Daar ligt dan ook de grote uitdaging voor het beleid: efficiënte en effectieve instrumenten ontwikkelen die de evolutie van aanbod en bestemming van biomassareststromen sturen in de richting van een “gewenste” evolutie in overeenstemming met de Vlaamse visie op duurzaam materialenbeheer, duurzame energieproductie en bio-economie.

Figuur 23: Beleidsmaatregelen dichten de kloof tussen de verwachte "natuurlijke" evolutie en de gewenste evolutie

Page 132: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

130

6.2.5.2 Nood aan transparante en correcte gegevens

Goede prognoses van zowel de (toekomstige) volumes als de kwaliteiten van het te verwerken afval zijn noodzakelijk voor een degelijke planning van de nodige investeringen in het oprichten van nieuwe infrastructuur, het onderhouden en renoveren van bestaande installaties, het opzetten van faciliteiten voor selectieve inzameling, enzoverder. De kwaliteit van prognoses hangt echter samen met de kwaliteit, representativiteit en volledigheid van de basisdata.

Een aantal beschikbare cijfers is echter gebaseerd op een beperkt aantal metingen (o.a. gft-samenstelling, tuinindeling), inschattingen (o.a. voedselverlies horeca, gewasresten), terwijl tegelijkertijd de aard en bestemming van belangrijke volumes buiten het gezichtsveld blijven (o.a. gemengd bedrijfsafval, gft van bedrijven, houtige biomassa uit landschapsbeheer). Ook het punt waar biomassavolumes bepaald worden is niet steeds consistent binnen en tussen rapporteringen (groenafval opgehaald versus aangeboden voor verwerking, hoeveelheid dierlijk afval verwerkt versus hoeveelheid eindproduct), evenmin als de eenheid waarin die vaststelling gebeurt en de gehanteerde conversiefactoren (m3, ton, droge stof, calorische waarde,.... ). Bovendien is een duidelijkere afbakening van resttroomtypes en een bijhorende Europese codering nodig om dubbeltellingen te vermijden (o.a. resthout versus tak- en tophout, slibs uit voedingsindustrie versus productieverliezen in de voedingsindustrie).

De inspanningen om te komen tot een volledige, representatieve en consistente inventarisatie en rapportering van het aanbod en de bestemming van organisch-biologische reststromen dienen bijgevolg verdergezet te worden en aangepast te worden aan de informatienoden voor een efficiënte en effectieve planning van toekomstige verwerkingsroutes.

6.2.5.3 Optimale verwaarding van biomassa(rest)stro men door bioraffinage

Het lineaire productiemodel, waarbij alles in het teken staat van de productie van één gewenst hoofdproduct komt steeds meer onder druk. Het volledig herdenken van productieketens is eveneens een noodzakelijke evolutie in de preventie en benutting van afvalstromen. In de toekomst zal een integrale benutting van biomassa-grondstoffen steeds belangrijker worden. Dit impliceert dat hun verwerking dient te gebeuren in een sterk geïntegreerde en gediversifieerde productieketen die, in een opeenvolging van verschillende processtappen, een scala aan hoofd- en bijproducten zal leveren, in een bepaalde onderlinge verhouding die afhankelijk is van de technische, economische en juridische randvoorwaarden (bvb. productnormering, kwaliteitseisen, rendement,...). Als gevolg hiervan zal de hoeveelheid afvalstromen sterk verminderen. Bovendien zullen ook biomassa(rest)stromen uit de ene verwerkingsstap opnieuw als grondstof worden ingezet in een volgend proces. Dergelijk concept van maximale benutting is gekend als bioraffinage . Hierbij worden de moleculaire structuren in de biomassa maximaal benut, vooraleer ze zouden afgebroken worden tot CO2 en resterende nutriënten. Dit kan gebeuren door: — benutten van de afvalstroom 'as is', zonder ingrijpende bewerkingen, in een nieuwe

toepassing waarbij de materiaalfunctionaliteit van de onverwerkte stroom niet of slechts minimaal gewijzigd wordt (bvb. schillen in veevoeder, houtsnippers en stro in bouwmateriaal, B-peren naar sapproductie). Dit levert de meeste milieuwinst op en is door de beperkte noodzaak tot behandeling meestal ook economisch het meest interessant;

— winnen van specifieke hoogwaardige bestanddelen uit de afvalstroom, na extractie (bvb. eiwitten en specialty chemicaliën uit gewasresten, voedingsingrediënten uit specifieke OBA, vezels uit grassen of stengels, enz.). Deze optie vermijdt de synthese van complexe moleculen en de daarvoor benodigde (veelal fossiele) inputs en energie. Een voorwaarde is wel dat het extractieproces voordeliger is dan de synthese, zowel wat milieu-effecten als productiekosten betreft;

— conversie van bestanddelen in de reststroom tot (bio-)chemische basisbouwstenen (bvb. suikers of aromaten uit lignocelluloserijke stromen, vetzuren uit dierlijk afval, enz.) die ingezet kunnen worden in de chemische industrie. Naarmate de conversie complexer wordt, zullen de economische en milieuvoordelen van dergelijke optie ook beperkter blijven;

— nutriëntenwinning via de productie van bodemverbeterende middelen (bvb. compost, kunstmestvervanger). Alleen wanneer de nutriëntencyclus wordt rondgemaakt blijft biomassa een hernieuwbare grondstof. In het andere geval zal de biomassa-productie terugvallen door een verminderde bodemvruchtbaarheid of door bodemerosie, waardoor extra hoeveelheden energie en materialen nodig zullen zijn om eenzelfde hoeveelheid

Page 133: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

131

biomassa te produceren. Vanuit duurzaamheidsoogpunt is het terugwinnen van nutriënten uit biomassa-afvalstromen dus essentieel;

— energiewinning via biogasproductie of verbranding. Rechtstreekse verbranding zal veelal de laatste stap vertegenwoordigen in de verwaarding van biomassa. De netto milieu-effecten van deze optie worden bepaald door de vervangen brandstof (veelal fossiele brandstoffen of nucleaire energie).

In een bioraffinageketen worden zoveel mogelijk van deze waarderingsmogelijkheden geïntegreerd, waarbij de globale maatschappelijke, milieu- en/of economische winsten gemaximaliseerd worden. Het is net in deze combinatie van verschillende routes en eindproducten dat de kracht van een bioraffinageketen schuilt. Elke route benut een bepaald aspect van een inkomende biomassastroom of stromen, om te komen tot een gamma aan producten met een positieve marktwaarde. Tal van economische, technische, juridische en sociale aspecten spelen een rol bij de uitbouw van een succesvol bioraffinageproces. Een rechtlijnige rangschikking in een vooraf vastgelegde cascade van verwerkingsstappen is bijgevolg niet mogelijk. Zo kan het interessanter zijn om een bepaalde reststroom lokaal te vergisten dan ze te transporteren naar elders met het oog op een alternatieve valorisatie.

6.2.5.4 Beleid op maat van de biomassa-kringloop

Figuur 24 toont schematisch de biomassa-kringloop die geïntroduceerd werd in hoofdstuk 3.1. Het is duidelijk dat beleid rond biomassa en biomassareststromen sturing kan bieden in alle fasen van de productie, consumptie en verwerking van biomassa(rest)stromen.

Figuur 24: Sturing door beleid kan in elke fase van de biomassa-kringloop

6.2.5.5 Preventie van biomassareststromen is een to pprioriteit

In de materialenhiërarchie primeert preventie .

Het gebruik van zo weinig mogelijk grondstoffen per eenheid van productie leidt inherent tot een vermindering van de productie van reststromen. Daarnaast kunnen sommige productieprocessen zo worden ontworpen/aangepast dat procesafval rechtstreeks terug kan

Page 134: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

132

worden ingezet in de eigen productieketen of, via industriële symbiose, in de productieketen van een ander bedrijf. Dit levert zowel vanuit financieel als milieu-oogpunt winst op. Het beleid kan de introductie van energie- en materiaal-efficiënte processen stimuleren, bijvoorbeeld via haar vergunningenbeleid (bvb. het eisen van best beschikbare technieken, het vooropstellen van minimumrendementen, innovatiesteun, enz.) of via het productbeleid (bvb. het opstellen of aanpassen van product- en procesnormen of het bijstellen van kwaliteitseisen). Doel is steeds om te komen tot een optimale verhouding van hoofd- en bijproducten en het minimaliseren van de productie van afvalstromen . Aan de kant van de consument heeft het sensibiliseren tot grondstoffen-efficiënte consumptie of consuminderen eveneens een reducerend effect op de productie van afval. Preventie-campagnes (bvb. afvalarm tuinieren, reductie van voedselverspilling, …) zorgen er eveneens voor dat de hoeveelheid reststromen afneemt.

Echter, een materialenbeleid dat tegelijkertijd focust op preventie van reststromen enerzijds en het stimuleren van verwerking van de resterende stromen tot nieuwe, hoogwaardige grondstoffen anderzijds, loopt al snel aan tegen een paradox . Een aantal intergemeentelijke samenwerkingsverbanden hebben de voorbije jaren hierop ingezet en een goed evenwicht proberen te vinden. Preventiemaatregelen hebben immers tot doel om het aanbod aan te verwerken afvalstromen te doen dalen. Vooral de invoering van diffentiële tarifering (DIFTAR) laat zich voelen in de inzamelhoeveelheden. Het stimuleren van afvalarm tuinieren bijvoorbeeld kan tot een vermindering van het aanbod groenafval leiden, efficiëntere productietechnieken verminderen het productieverlies, enz. Anderzijds vormt de beschikbaarheid van een voldoende groot volume afvalstroom vaak een vereiste voor de economische rendabiliteit van nieuwe duurzamere verwerkingstechnieken. Investeringen in onderzoek en in de bouw van nieuwe installaties zullen pas gebeuren als er voldoende garanties zijn dat de stromen in de toekomst voldoende beschikbaar zullen zijn en blijven. Investeren en innoveren in reststroomverwerking terwijl het aanbod aan reststromen daalt ten gevolg van preventie, is economisch geen evidentie. Naast investeringen in nieuwe en bestaande verwerkingsinstallaties zijn eveneens investeringen nodig in randinfrastructuur: faciliteiten voor selectieve inzameling, rioleringsnetwerken, enz. Een stabiel wetgevend kader en een goede coördinatie tussen private en openbare infrastrucuur-providers is van toenemend belang naarmate de kosten van afvalverwerking, maar ook de potentiële winsten, verder oplopen.

Het beleid zal deze paradox moeten ontzenuwen door te voorzien in een stabiel en doelmatig wetgevend kader ter ondersteuning van duidelijke beleidskeuzes op lange termijn. Investeringen in onderzoek en implementatie van nieuwe hoogwaardige verwerkingstechnieken moeten aantrekkelijk blijven voor bedrijven. Is dit niet zo, dan dreigt de status-quo bestendigd te worden en wordt alle verbetering en vernieuwing geblokkeerd.

Een mogelijke uitweg is het stimuleren van de co-verwerking van biomassagrondstof- en reststromen . Zo blijft de nodige verwerkingscapaciteit voor reststromen beschikbaar, terwijl de rendabiliteit van dergelijke installaties niet louter afhankelijk is van het aanbod aan reststromen. Dergelijke systemen van co-verwerking bestaan overigens al vandaag. Heel wat vergisters, bijvoorbeeld, maken gebruiken een combinatie van reststromen met energiegewassen. Ook de spaanplaatsector gebruikt een combinatie van primair hout en afvalhout als inputs.

6.2.5.6 Het Vlaams reststromenbeleid stelt duidelij ke prioriteiten voorop en ontwikkelt aangepaste beleidsinstrumenten

Voor het uitstippelen van de richting waarin het verder ontwikkelen en uitbouwen van een biomassa(rest)stromenbeleid binnen een biogebaseerde economie moet gebeuren, zijn beleidskeuzes nodig. Niet alle mogelijke doelstellingen op vlak van hernieuwbare energie en materialen zijn tegelijkertijd en in dezelfde mate te verwezenlijken. De productie van hernieuwbare energie en biobrandstoffen rekent ook in de toekomst in hoge mate op biomassa als één van de mogelijke bronnen. Waar tot op heden vooral werd gekeken naar eerste generatie biobrandstoffen, treedt nu een verschuiving op naar tweede generatie brandstoffen (niet-voedingsgewassen en afvalstromen). Er zal dus steeds naar een evenwicht moeten gezocht worden. In welke mate laat men de markt spelen in de zoektocht naar de meest rendabele verwerkingsprocessen? Wil het beleid prioritair inzetten op het vervangen van fossiele grondstoffen door biogebaseerde bronnen? Streeft men naar een doorgedreven reductie van CO2-emissies? Wil men via de inzet van biomassa(afvalstromen) bijdragen aan de door Europa vooropgestelde doelstellingen voor hernieuwbare energie? Gaat de keuze naar het

Page 135: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

133

afbouwen van steunmaatregelen ten gunste van het creëren van kostenefficiënte verwerkingsopties? Ligt de nadruk op werkgelegenheid? Op de concurrentiepositie van Vlaamse bedrijven? Tellen milieuvoordelen of -kosten die gerealiseerd worden buiten Vlaanderen (bijvoorbeeld afnemende bodemvruchtbaarheid of biodiversiteit in de tropen) in dezelfde mate mee als de effecten in Vlaanderen? Ligt de nadruk op het vrijwaren van de Vlaamse bodemkwaliteit?

Ook de keuze tussen energie en materialen is geen exclusieve keuze voor het ene boven het andere. De bioraffinagebenadering (zie volgend punt 7) stelt een combinatie van beide voorop, waarbij de verhoudingen bepaald worden door de economische randvoorwaarden.

Een dialoog met alle Vlaamse stakeholders is nodig om te komen tot een prioriteitenlijst voor Vlaanderen, waaraan vervolgens langetermijndoelstellingen kunnen worden gekoppeld. Vervolgens moeten geschikte beleidsinstrumenten worden ontwikkeld om de gewenste evoluties te ondersteunen en ongewenste evoluties te ontmoedigen (subsidies, heffingen, wegnemen van belemmeringen in het bestaande beleid, enz...).

Bovendien is een prioriteitenstelling steeds contextafhankelijk en dynamisch in de tijd. Allerhande interne en externe factoren kunnen ervoor zorgen dat prioriteiten op termijn veranderen. Beleidsinstrumenten moeten dus voldoende flexibel zijn om te kunnen inspelen op deze dynamiek.

6.2.5.7 De uitbouw van bioraffinageconcepten wordt gestimuleerd

Een bioraffinageketen is enkel economisch haalbaar als ze een globaal positieve businesscase vertegenwoordigt en enkel milieuverantwoord als ze effectief milieuvoordelen biedt t.o.v. mogelijke alternatieven. Zelfs culturele factoren kunnen een bepalende succesfactor zijn: consumenten moeten de nieuwe bioraffinageproducten wíllen kopen, wat bij producten op basis van reststromen niet steeds evident is. Transparante eco-labels, infomatie en aangepaste sensibiliseringscampagnes kunnen helpen om de maatschappelijke acceptatie van de nieuwe producten te vergroten.

In Vlaanderen is het aangewezen om deze nieuwe geïntegreerde bioraffinaderijen te laten groeien vanuit een bestaande, economisch leefbare s ituatie .

Voorbeeld van bioraffinageconcepten die kunnen ontstaan vanuit de huidige industriële realiteit, worden in 6.2.4 beschreven.

6.2.5.8 Selectieve inzameling vormt de sleutel tot hoogwaardige recyclage

Of een reststroom inzetbaar is in een bepaalde verwerkingsroute, wordt bepaald door de beschikbare hoeveelheid en de specifieke eigenschappen van de stroom. Selectieve inzameling moet bijgevolg steeds als doel hebben om een homogene stroom te creëren waarvan de eigenschappen zo goed mogelijk beantwoorden aan de inputvereisten voor de beoogde geïntegreerde en integrale verwerking. In dit licht is het inzetten op lokale verwerking in clustergebieden waar veel biomassareststromen beschikbaar zijn een mogelijkheid. Dit is evolutief en kan op regelmatige basis worden geëvalueerd in functie van de stand der techniek, de prioriteiten van het moment en de marktvraag naar producten, diensten en energie. Indien wenselijk kunnen er dan wijzigingen worden aangebracht in de selectiviteit of manier van inzameling.

6.2.5.9 De kosten en baten van beleidskeuzes worden zorgvuldig afgewogen

Beslissingen worden in theorie best genomen op basis van een kosten-batenanalyse, die rekening houdt met de volledige levenscyclus. Op deze manier kan op een systematische manier geëvalueerd worden of een bepaalde verwerkingsoptie en bijhorende selectieve inzameling van reststromen al dan niet wenselijk is, rekening houdend met de milieuimpact (die lager moet zijn dan de huidige verwerking) en de prioriteitenkeuze die werd vooropgesteld. Op basis van een dergelijke kosten-batenanalyse kan vervolgens worden bepaald welke beleidsinstrumenten nodig of geschikt zijn om bestaande belemmeringen weg te nemen en de nieuwe verwerkingsroute te stimuleren. In de praktijk blijkt dat voor het opmaken van een

Page 136: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

134

afwegingskader bepaalde aannames moeten gebeuren, omdat niet alle data voorhanden zijn. Voor belangrijke stromen zoals hout(rest)stromen is een dergelijk afwegingskader wenselijk.

Page 137: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

135

7 Rol van het Europese beleidskader voor Vlaanderen

7.1 EU beleid en biomassa

De uitbouw van een duurzame en competitieve bio-economie in Vlaanderen staat niet op zich, maar gebeurt binnen een Europese en internationale context. Op dit moment ondervindt het Vlaamse beleid rond biomassa(rest)stromen vooral invloed van beleidsontwikkelingen op EU niveau. Zo — beïnvloedt EU beleid de marktdynamiek (bv. prijsevoluties van biomassareststromen

onder invloed van sturend beleid) — legt de EU bindende doelstellingen op (bv. doelstelling aandeel hernieuwbare energie) en — voert de EU een sturend en regelgevend beleid (bv. kwaliteitsnormering en

duurzaamheidscriteria).

Tegelijkertijd kan er vanuit Vlaanderen (pro)actief mee gewerkt worden aan de verdere uitbouw van een EU kader voor een duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen. Dit kader komt tot stand door een diversiteit aan beleid(sinitiatieven) die het genereren, mobiliseren en valoriseren van biomassa(rest)stromen beïnvloedt. Dit kan door bindende regelgeving, verboden en verplichtingen die op korte termijn sterke effecten genereren (bv. doelstellingen hernieuwbare energie). Maar dit kan evenzeer door stappenplannen, strategieën en beleidskaders die een richting en pad uittekenen die doorwerken op de lange termijn en ook meer verregaande veranderingen teweeg brengen (bv. Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa). Een goede afstemming en geïntegreerde visie zijn hierbij van cruciaal belang aangezien verschillende departementen – elk vanuit hun invalshoek – hier invulling aan geven: landbouw (AGRI), klimaat (CLIMA), energie (ENER), ondernemingen en industrie (ENTR), milieu (ENV), maritieme aangelegenheden en visserij (MARE), onderzoek en innovatie (RTD) en gezondheid en consumenten (SANCO). Heel wat bestaand beleid is van toepassing op (nieuwe) biogebaseerde toepassingen (bv. REACH) en er wordt op dit moment volop gesleuteld aan nieuw beleid dat relevant is voor biomassa(rest)stromen (bv. ILUC). Sommige beleidsinitiatieven hebben een impact op een breed scala van biomassatoepassingen (het gemeenschappelijk landbouwbeleid bijvoorbeeld heeft een impact op voeding/veevoeding, grondstoffen en energie), andere beleidsinitiatieven richten zich op een specifieke toepassing (bijvoorbeeld biotechnologie; energie). Toch kan ook dit specifieke beleid een bredere impact hebben, bijvoorbeeld door biomassa(rest)stromen richting een welbepaalde toepassing te stimuleren. Hoewel verschillende departementen aandacht besteden aan e n invloed hebben op het EU beleid rond biomassa(rest)stromen is vandaag de dag de afs temming tussen de verschillende beleidsinitiatieven nog niet optimaal. Dit leidt tot conflicten tussen verschillende beleidsdomeinen en sectoren. Een aantal beleidsinitiatieven zoals de communicatie rond circulaire economie en de geplande beleidsdocumenten rond “land as a resource” en duurzame voeding – krijgen wel vorm vanuit een meer geïntegreerde benadering, Op zowel Vlaams als EU niveau zal het inzetten op een betere afstemming noodzakelijk zijn om een duurzaam en efficiënt beheer van biomassa(rest)stromen te kunnen realiseren. Het respecteren van de materialenhiërarchie en het implementeren van het cascadeprincipe zijn hierbij twee leidende principes. Figuur 25 geeft weer op welke toepassingen (voedsel/veevoeding – grondstof – energie) de belangrijkste EU beleid(initiatieven) zich voornamelijk richten of invloed uitoefenen. Wanneer dit meerdere toepassingen betreft wordt dit visueel voorgesteld door de overlapping en de kleurenvermenging. Deze figuur is een momentopname. EU beleid en de effecten die het genereert is voortdurend in beweging en ontwikkeling. In hoofdstuk 7.2 worden de relevante bestaande en toekomstige beleid(sinitiatieven) per departement kort toegelicht door te bespreken wat ze juist omvatten en waarom ze relevant zijn voor de ontwikkelingen m.b.t. biomassa(rest)stromen.

Page 138: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

136

Figuur 25: EU beleid en biomassa.

7.2 EU beleid: bespreking van de relevante bestaande en toekomstige beleidsinitiatieven

Dit overzicht bespreekt per departement op EU niveau (DG) de relevante bestaande (status in augustus 2014) en toekomstige beleidsinitiatieven die de toepassing van biomassa(rest)stromen beïnvloeden. Dit overzicht maakt duidelijk hoe de initiatieven van de verschillende DG’s sterk op mekaar inspelen en mekaar kunnen versterken of juist tegen werken. Hoewel er wordt aangekondigd dat een aantal geplande initiatieven een meer horizontale en geïntegreerde aanpak naar voor zullen schuiven is het vooralsnog wachten op een afgestemd Europees kader voor biomassa(rest)str omen . De nood hier aan is echter groot.

Page 139: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

137

DG Bestaand Toekomstig (2015-2020)

AGRI Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB):

Wat? Het GLB van de EU is een gemeenschappelijk beleid voor alle lidstaten van de EU. Het vormt een partnerschap tussen landbouw en samenleving en tussen Europa en de Europese landbouwers.

Relevantie? Het GLB omvat ook bepalingen rond biodiversiteit , behoud en ontwikkeling van natuurlijke landbouw en bosbouwsystemen, traditionele landbouwlandschappen, landbouw-milieuschema’s, bio-energie uit de bos- en landbouw, handhaven van organische stof in de bodem en in stand houden van de bodemstructuur.

Regelgeving biologische landbouw:

Wat? Regelgeving rond de productie en labelling van biologische producten. Deze regelgeving omvat heel wat bepalingen met betrekking tot teeltwijzen, maar eveneens met betrekking tot milieubescherming, dierenwelzijn, enz.

Relevantie? Deze regelgeving bepaalt onder andere of/hoe compost en digestaat gebruikt mogen worden in de biolandbouw.

Herziening regelgeving rond biologische landbouw:

Wat?

De regelgeving rond biologische landbouw wordt verder ontwikkeld.

Relevantie?

De verdere ontwikkeling zal onder andere bepalen wat wel/niet op land gebracht mag worden bij biologische teeltwijze. Dit is van belang voor afzet compost/digestaat uit niet-biologische landbouwactiviteiten.

Bosbouwstrategie:

Wat?

Bossenstrategie:

Wat?

Page 140: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

138

Het beleid ten aanzien van de bossen behoort tot de bevoegdheid van de lidstaten. Niettemin kan de EU het in de praktijk brengen ervan stimuleren door middel van gemeenschappelijke beleidsacties. Duurzaam bosbeheer is daarom gebaseerd op de coördinatie van het beleid van de lidstaten met de beleidsmaatregelen en –initiatieven op EU-niveau en is gericht op een duurzaam en polyvalent beheer van het bosbestand van de EU.

Relevantie?

Biomassastromen uit de bosbouw.

In september 2013 publiceerde de Europese Commissie een mededeling over een nieuwe EU-Bossenstrategie. Deze strategie streeft tegen 2020 naar een duurzaam beheer van de bossen en een evenwicht tussen de vele functies en diensten die bossen leveren. Ze beoogt ook een efficiënte bos- en houtsector die kan bijdragen aan de groeiende bio-gebaseerde economie.

Relevantie?

Hout als grondstof voor de bio-economie, criteria voor duurzaam bosbeheer en duurzaamheidscriteria voor biomassa uit bossen (als basis voor en opstap naar duurzaamheidscriteria vaste en gasvormige biomassa), versterking ecosysteemdiensten en behoud multifunctionaliteit van bossen, debat over al dan niet hanteren van cascadeprincipe.

EIP sustainable and productive agriculture:

Wat?

EIP’s zijn een nieuwe vorm van werken rond onderzoek en innovatie in de EU.

Relevantie?

Dit EIP focust op duurzame land- en bosbouw die bijdragen aan de voorzieningszekerheid van voeding, veevoeding en biomaterialen en ijvert voor een harmonieuze omgang met de hulpbronnen waarvan de landbouw afhankelijk is.

Page 141: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

139

CLIMA 2020 Klimaat- en energiepakket :

Wat?

Het klimaat- en energiepakket 2020 zorgt voor een set van bindende maatregelen die er voor moeten zorgen dat de EU haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2020 haalt

Relevantie?

Bindende doelstellingen hernieuwbare energie (20% voor EU; 13% voor België)

2030 Kader klimaat en energie:

Wat?

Het 2030 beleidskader klimaat en energie dat door de Europese Commissie in 2014 werd voorgesteld, wil de EU economie en haar energiesysteem competitief, veilig en duurzaam maken.

Relevantie?

Discussie over doelstelling hernieuwbare energie (27% voor EU zonder bindende doelstelling voor individuele lidstaten in het voorstel van de Commissie)

2050 Stappenplan:

Wat?

Stappenplan om tegen 2050 een koolstofarme samenleving gevormd te hebben.

Relevantie?

De concrete uitwerking en implementatie van het stappenplan is van belang voor de beslissingen m.b.t. hernieuwbare energie.

Land Use Land Use Change and Forestry (LULUCF): Wat?

LULUCF handelt over (verandering in) landgebruik en bosbouw en kadert binnen de internationale klimaatonderhandelingen. De EU heeft sinds juli 2013 gemeenschappelijke regels voor het berekenen van de emissies uit bodems en bossen.

Relevantie?

LULUCF handelt over opname en uitstoot van broeikasgasemissies door bodems, bomen, planten,

Page 142: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

140

biomassa en hout. Dit wordt mede door landgebruik en verandering van landgebruik beïnvloed.

ENER Richtlijn Hernieuwbare energie:

Wat?

In deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen om de broeikasgasemissies te verminderen en een milieuvriendelijker vervoer te bevorderen. In deze optiek worden nationale actieplannen bepaald evenals de gebruiksmodaliteiten voor biobrandstoffen.

Relevantie?

Formulering hernieuwbare energie doelstellingen en duurzaamheidscriteria vloeibare biomassa/biobrandstoffen (zie ook Richtlijn Brandstofkwaliteit onder DG ENVI)

Beleidspaper duurzaamheidscriteria vaste en gasvormige biomassa:

Voor 2020 komen er geen duurzaamheidscriteria voor vaste en gasvormige biomassa. Wel kondigde de Europese Commissie op korte termijn een beleidspaper rond deze materie aan.

ENER+ENVI

Richtlijn Indirect Land Use Change (ILUC):

Wat?

ILUC staat voor Indirect Land Use Change en refereert aan de in gebruik name van nieuwe landbouwgronden voor de teelt van klassieke landbouwgewassen als compensatie voor het toenemende gebruik van bestaande

Page 143: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

141

landbouwgronden voor de teelt van gewassen voor de productie van biobrandstoffen.

De Richtlijnen Hernieuwbare energie (HE) en Brandstofkwaliteit (BK) worden geamendeerd door de voorgestelde richtlijn rond ILUC. Deze beide richtlijnen (HE en BK) bevatten bepalingen betreffende de duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen. Met de voorgestelde richtlijn ILUC wenst de Europese Commissie de bijdrage van conventionele biobrandstoffen aan de doelstellingen hernieuwbare energie te beperken en de marktpenetratie van geavanceerde biobrandstoffen te bevorderen, de broeikasgasemissies door biobrandstoffen geproduceerd in nieuwe productie-installaties te verminderen en de rapportage met betrekking tot broeikasgasemissies te verbeteren door er voortaan de ILUC-emissies in te integreren.

Relevantie?

De ILUC richtlijn voorziet in een lijst (rest)stromen die kunnen dienen als input voor het maken van geavanceerde biobrandstoffen en richting deze toepassing gestimuleerd zullen worden (annex IX). Vanuit het perspectief van een duurzaam materialenbeheer gaat dit in tegen de afvalhiërarchie zoals geformuleerd in artikel 4 van de Kaderrichtlijn Afval en tegen de materialenhiërarchie zoals geformuleerd in artikel 4§3 van het Materialendecreet, waarbij energieterugwinning en de inzet van materialen als energiebron de voorlaatste trede van de hiërarchie uitmaken. Er wordt eveneens ingegaan tegen het cascadeprincipe voor een duurzame bio-economie, waarbij biomassa en de biogene fractie uit afval pas in laatste instantie bestemd is voor energietoepassingen. Door bepaalde materialen uit de recyclagestroom/de materiaalketen te halen, is er een verlies in die stroom/keten en heb je extra land nodig om die materialen aan te maken. Het ILUC voorstel verschuift met andere woorden het conflict voeding-energie naar een conflict materialen-energie.

ENTR EIP Raw Materials:

Wat?

EIP’s zijn een nieuwe vorm van werken rond onderzoek en innovatie in de EU.

Relevantie?

Dit partnerschap speelt een belangrijke rol in het halen van de ambities die geformuleerd werden in de Mededeling Innovatie Unie en

Page 144: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

142

in het Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa.

Mededeling voor een heropleving van de Europese industrie:

Wat?

Deze mededeling benoemt de prioriteiten van de Europese Commissie inzake Europees industrieel beleid. Inzetten op innovatie en slimme specialisering en beschikbaarheid van hulpbronnen voor de industrie zijn hierbij 2 sleutelprioriteiten.

Relevantie?

Volgende twee aspecten zijn in het bijzonder relevant: (1) het hanteren en respecteren van een cascade inzake gebruik van biomassa en (2) de ambitie om beleid dat distorsies in allocatie van biomassa creëert aan te pakken. Verder nodigt deze communicatie ook uit om volop in te zetten op slimme specialisatie. Het sluiten van nutriëntenkringlopen is hierbij voor aan aantal landen, waaronder ook België, een voorbeeld.

Mededeling Innovatie Unie:

Wat?

De Innovatie Unie is, net als een Hulpbronnenefficiënt Europa, een Vlaggenschip van de Europa 2020 strategie.

Relevantie?

Lanceerde de European Innovation Partnerships. Lanceerde de Task force biobased products en de Expert group biobased products die de Europese Commissie moeten ondersteunen om beleid rond biogebaseerde producten vorm te geven.

Page 145: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

143

Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals (REACH):

Wat?

REACH is een verordening van de Europese Unie die is aangenomen om de gezondheid van de mens en het milieu beter te beschermen tegen de risico's die chemische stoffen kunnen opleveren en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de chemische industrie in de EU te verbeteren. Ook bevordert deze verordening alternatieve methoden voor de gevarenbeoordeling van stoffen om het aantal dierproeven te verminderen.

Relevantie?

Van belang voor zowel primaire biogebaseerde producten als voor recyclaten en einde-afval producten zoals digestaat.

Meststoffenverordening:

Wat?

De Europese Unie stelt de regels vast betreffende het in de handel brengen van meststoffen, dat wil zeggen de voorwaarden voor de aanduiding van “EG-meststof”, alsook de regels inzake etikettering en verpakking van meststoffen.

Relevantie?

Wat geldt wel/niet als een erkende EG-meststof.

Herziening meststoffenverordening:

Wat?

De meststoffenverordening wordt herbekeken. De herziene versie zal van toepassing zijn op organische en anorganische meststoffen, kalkmeststoffen, bodemverbeteraars en teeltsubstraten.

Relevantie?

Normering is van belang voor het kwalitatief kunnen sluiten van nutriëntenkringlopen en het kunnen verhandelen van gerecupereerde fosfor. Ook van belang voor de productnormering van einde-afval compost en digestaat.

ENVI Nitraatrichtlijn:

Wat?

De nitraatrichtlijn is erop gericht de waterkwaliteit in heel Europa te beschermen

Page 146: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

144

door te voorkomen dat nitraten uit agrarische bronnen het grond- en oppervlaktewater verontreinigen en door goede landbouwpraktijken te stimuleren.

Relevantie?

De nitraatrichtlijn bepaalt wat wel/niet op het land gebracht mag worden.

EU 2020 biodiversiteitsstrategie:

Wat?

De EU-aanpak voor 2011 was te ruim en niet doeltreffend genoeg. Ze volstond niet om het verlies aan biodiversiteit te stoppen, ook al was dat de gemeenschappelijke EU-doelstelling. Daarom werd er een nieuwe strategie uitgewerkt die aansluit bij de verbintenissen uit het VN-verdrag inzake biologische diversiteit dat voor 2020 wereldwijde doelstellingen heeft vastgelegd.

Relevantie?

Deze strategie is gelinkt aan het Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa en heeft als een van de prioriteiten om een duurzame land- en bosbouw tot stand te brengen die biodiversiteit bevorderen.

No Net Loss

Wat?

In 2015 wordt in het kader van de EU biodiversiteitsstrategie 2020 een wetgevend initiatief verwacht rond ‘No Net Loss (NNL)’ van biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Hiermee wordt beoogd een halt toe te roepen aan het verlies van biodiversiteit en ecosysteemdiensten, ook buiten de Natura 2000 gebieden.

Relevantie?

Het waarborgen van de biodiversiteit en ecosysteemdiensten ook buiten de Natura 2000 gebieden zal invloed hebben op verschillende economische sectoren.

Richtlijn Industriële emissies:

Wat?

Vervangt sinds 7 januari 2014 de Richtlijn Geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging en zes gerelateerde richtlijnen.

Relevantie?

Richtlijn Afvalverbranding en de Best Beschikbare Technieken

Vanaf 1 januari 2016 vervangt de Richtlijn Industriële emissies ook de Richtlijn Beperking van de uitstoot van bepaalde vervuilende stoffen in de lucht door grote verbrandingsinstallaties.

Op dit moment is er een herziening aan de gang voor de BREFs Afvalverbranding en Afvalverwerking

Page 147: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

145

Referentiedocumenten (BREFs) vallen hier onder

Richtlijn Brandstofkwaliteit:

Wat?

Omwille van de bescherming van gezondheid en milieu zijn er eisen gesteld aan brandstoffen die worden gebruikt in motorvoertuigen voor gebruik op de weg en in mobiele machines.

Relevantie?

Duurzaamheidscriteria vloeibare biomassa/biobrandstoffen

Luchtkwaliteit pakket:

Wat?

Een beleidspakket dat een verbetering van de luchtkwaliteit beoogt onder meer door nationale emissies plafonds en bepalingen voor middelgrote verbrandingsinstallaties.

Relevantie?

Bepalingen omtrent verbranding biomassa(rest)stromen voor energiedoeleinden

Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa:

Wat?

Het vlaggenschipinitiatief voor een efficiënt gebruik van hulpbronnen in Europa, dat in het kader van de Europa 2020-strategie werd gelanceerd, stimuleert de omschakeling naar een economie die efficiënt omspringt met hulpbronnen bij een lage CO2-uitstoot. Dit

Mededeling rond duurzame voeding en een initiatief rond duurzaam gebruik fosfor worden verwacht.

Page 148: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

146

moet duurzame groei mogelijk maken.

Relevantie?

Afvalhiërarchie is een leidend principe, mijlpaal dat energietoepassingen zich tegen 2020 moeten beperken tot niet-recycleerbare stromen. Aankondiging van initiatieven rond duurzaam gebruik fosfor en duurzame voeding. Ook aandacht voor bodemproblematiek: verhogen van organische stof in de bodem door hergebruik van hulpbronnen (door bv. gewasresten achter te laten); terugdringen van bodemerosie; beperken van bodemafdichting.

Thematische strategie voor bodembescherming:

Wat?

Een Europees kader en gemeenschappelijke doelstellingen om bodemaantasting te voorkomen, de functies van de bodem te beschermen en om aangetaste bodems in hun oorspronkelijke staat te herstellen.

Relevantie?

Doordat er (nog) geen Kaderrichtlijn bodem is, ondervindt bodembescherming veelal invloed van andere beleidsinitiatieven en dit vaak in negatieve zin. Aspecten als koolstofopslag en het beschermen van de bodemkwaliteit zijn moeilijk in te brengen in beleidsinitiatieven gelinkt aan biomassa.

Kaderrichtlijn bodem Deze richtlijn is sinds 2006 geparkeerd. Begin 2014 kwam nog de boodschap dat er verder gewerkt zou worden aan deze Kaderrichtlijn, maar ondertussen ligt dat proces opnieuw stil.

Wel werkt de Europese Commissie aan een initiatief rond “Land as a resource”, waarbij verschillende aspecten van landgebruik, zowel bodemkwaliteit als landbeslag aan bod zullen komen. Hiermee beoogt de Commissie een kader vast te leggen, wat de coherentie tussen beleid m.b.t. landgebruik over de verschillende beleidsdomeinen ten goede zal komen.

Kaderrichtlijn afval:

Wat?

In 2014 werden de doelstellingen van de kaderrichtlijn afval geëvalueerd. Deze evaluatie vormde de basis om de de doelstellingen in de Kaderrichtlijn Afval, de Stortrichtlijn en de

Page 149: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

147

Met het oog op het verbreken van het bestaande verband tussen groei en afvalproductie, zet de EU een wetgevingskader op teneinde de hele afvalcyclus, van productie tot vernietiging, te controleren met de nadruk op de nuttige toepassing en recycling.

Relevantie?

Artikel 4 – afvalhiërarchie

1. Bij het opstellen van wetgeving en beleidsinitiatieven voor de preventie en het beheer van afvalstoffen wordt als prioriteitsvolgorde de volgende afvalhiërarchie gehanteerd:

a) Preventie; b) Voorbereiding voor hergebruik; c) Recycling; d) Andere nuttige toepassing, bv. Energieterugwinning; e) Verwijdering.

Bepalingen wanneer wordt een afvalstof als grondstof beschouwd?

Einde-afvalcriteria .

Voorwaarden: - algemeen gebruik voor een specifiek doel - een markt voor de stof - voldoen aan technische voorschriften en geldende productwetgeving en –normen - gebruik v/d stof geen negatieve gevolgen voor milieu en gezondheid. Daarbovenop worden voor specifieke stromen specifieke criteria ontwikkeld.

Verpakkingsrichtlijn. De Europese Commissie lanceerde begin juli 2014 hieromtrent een voorstel ter wijziging van deze richtlijnen en een communicatie rond circulaire economie die in de komende periode door het Europese Parlement en de Raad behandeld zullen worden. Er heeft ook een ex-post evaluatie van een aantal richtlijnen plaats gevonden. Relevant in deze context is de evaluatie van de Slibrichtlijn. Op basis van de resultaten kunnen er aanpassingen volgen vanaf 2015.

Einde-afval criteria voor compost en digestaat

Indien compost/digestaat voldoet aan de einde-afval criteria (die betrekking hebben op input/proces/output), kan het als een product binnen de EU markt verhandeld worden. Op dit moment is het onduidelijk of deze EU einde-afval criteria er zullen komen of dat de Europese Commissie zich beperkt tot productnormeringen voor compost/digestaat binnen het kader van de herziene meststoffenverordening.

Groenboek kunststoffen:

Wat?

Het Groenboek over een Europese strategie over kunststofafval in het milieu vormt een aanzet tot een brede beschouwing over de manieren waarop kan worden gereageerd op de uitdagingen voor het overheidsbeleid met betrekking tot kunststofafval, maar die tot dusverre niet worden aangepakt in de

Page 150: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

148

afvalwetgeving van de EU. De follow-up ervan maakt integraal deel uit van een bredere evaluatie van de afvalwetgeving.

Relevantie?

De Europese Commissie werkt voorstellen uit op basis van de input die het kreeg op het groenboek kunststoffen. Biodegradeerbare/biogebaseerde/composteerbare plastics vormen een van de bediscussieerde topics.

Product Environmental Footprint (PEF): Wat?

In het kader van het Duurzame consumptie en productie Actieplan en het Stappenplan naar een hulpbronnenefficiënt Europa wordt er gewerkt aan een geharmoniseerde methodologie voor (voorlopig) vrijwillige criteria om de milieu-impact (ruimer dan alleen de uitstoot van broeikasgassen) van producten te bepalen.

Relevantie?

Voeding/veevoeding/dranken en daaraan gerelateerde aspecten (zoals meststoffen, voedingsverpakkingen, catering) zijn een van de focuspunten.

Verpakkingsrichtlijn:

Wat?

Reeds sinds de jaren 1980 wordt er Europees beleid gevoerd omtrent verpakkingen. In 1994 kwam er een richtlijn die in 2004 herzien werd en ook in 2014 opnieuw herbekeken wordt.

Relevantie?

De Europese Commissie lanceerde in dit kader een inperking op kunststof draagtassen. Er is een lopende discussie of biodegradeerbare en composteerbare varianten van kunststof draagtassen binnen of buiten de scope van deze inperking passen.

MARE Mededeling Blauwe groei. Kansen voor mariene en maritieme duurzame groei/Consultatie Mariene biotechnologie:

Wat?

In deze mededeling uit 2012 wordt mariene biotechnologie geïdentificeerd als een van de vijf focusgebieden. Mariene biotechnologie is het gebruik van mariene biomaterialen als

Initiatieven van de commissie i.k.v. mariene biotechnologie

Op basis van de consultatie worden er initiatieven verwacht van de Europese Commissie om de mogelijkheden van mariene biotechnologie te benutten, de sector te ondersteunen en een Europees kader te creëren.

Page 151: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

149

doel of grondstof van biotechnische toepassingen. Verbeteringen in de aquacultuur zijn een reeds goed uitgebouwd voorbeeld. Meer nieuwe toepassingen zijn bijvoorbeeld brandstof uit algen, het ontwikkelen van medicijnen op basis van zee-sponsen, enz. In 2014 werd een publieke consultatie georganiseerd om het potentieel van mariene biotechnologie te onderzoeken.

Relevantie?

Mariene biomaterialen kunnen toepassingen hebben in voeding, veevoeding, materialen en energie. Hierdoor maken ze deel uit van het debat rond duurzaam beheer van biomaterialen.

RTD Bio-economie strategie:

Wat?

Deze strategie formuleert een omvattende aanpak van de uitdagingen die we vandaag de dag in Europa ervaren op vlak van ecologie, milieu, energie, voedselvoorziening en hulpbronnen. De bio-economie moet de EU toestaan om te leven en groeien binnen de eigen limieten zonder een negatieve impact op het milieu en moet er voor zorgen dat we naar een post-petroleum tijdperk kunnen evolueren.

Relevantie?

De strategie benadrukt onder andere de nood aan het hanteren van een cascade voor het duurzaam beheer van biomaterialen.

Key enabling technology (KET) Industriële biotechnologie:

Wat?

In de Mededeling Voorbereiden voor onze

Page 152: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

150

toekomst: een gemeenschappelijke strategie ontwikkelen voor sleuteltechnologieën in de EU identificeerde de EU een aantal sleuteltechnologieën (KETs) die de industriële- en innovatiecapaciteit van de EU om in te spelen op maatschappelijke uitdagingen te versterken. In het kader van de Innovatie Unie en het Industrieel beleid wordt voor deze KETs een faciliterend kader gecreëerd.

Relevantie?

Industriële biotechnologie (witte biotechnologie) gebruikt enzymes en micro-organismes om biogebaseerde producten te maken die hun toepassing vinden in de chemie, farmacie, voeding en veevoeding, verzorgingsproducten, detergenten, papierindustrie, bio- energie en textiel.

SANCO Novel food:

Wat?

Alle voeding en voedingsbestanddelen die voor 15 mei 1997 niet voor humane consumptie gebruikt werden in de EU worden beschouwd als “novel food”. Hierdoor moeten ze een risicoanalyse doorlopen zodat men zeker kan zijn dat ze geen gevaar voor de gezondheid kunnen betekenen. Indien er een toestemming komt om het product op de markt te brengen kan dit product bepaalde etiketteringsvereisten opgelegd krijgen en bepalingen omtrent toepassing. Dit alles met het oog op het waarborgen van de volksgezondheid.

Relevantie?

Nieuwe toepassingen in de voeding zijn onderworpen aan

Page 153: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

151

het Novel food kader. Dit kan bepaalde toepassingen bemoeilijken of vertragen.

Genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s):

Wat?

Ggo’s zijn organismen, zoals planten en dieren, wiens genetische eigenschappen werden gewijzigd. Om de veiligheid te garanderen is er een EU kader ontwikkeld om de genetisch gemodificeerde voeding en veevoeding te reguleren. Ook zijn er bepalingen omtrent het telen van genetisch gemodificeerde gewassen. Dit kader moet er voor zorgen dat het menselijke leven, welzijn en gezondheid alsook het milieu en de consumentenbelangen beschermd worden. Tegelijkertijd moet de goede werking van de interne markt gewaarborgd blijven.

Relevantie?

Genetisch gemodificeerde gewassen vinden hun toepassing in voeding, veevoeding, biomaterialen en bio-energie.

Genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s):

Wat?

Aanpassing van het beoordelingssysteem dat ggo’s al dan niet toe laat. Er zou zowel op EU niveau als op lidstaat niveau een beslissing genomen worden. Indien op EU niveau na de risicoanalyse een bepaalde ggo geautoriseerd wordt, kan een lidstaat de teelt van de ggo nog steeds verbieden op het eigen grondgebied of een deel van dit grondgebied.

Relevantie?

Genetisch gemodificeerde gewassen vinden hun toepassing in voeding, veevoeding, biomaterialen en bio-energie.

Verordening Dierlijke bijproducten:

Wat?

Stelt de gezondheidsvoorschriften vast inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Stelt veterinairrechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften vast voor het verzamelen, vervoeren, opslaan, hanteren, verwerken en gebruiken of verwijderen van dierlijke bijproducten.

Page 154: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

152

Relevantie?

Bepaalt mogelijke toepassingen en bijhorende voorwaarden van dierlijke bijproducten (bv. mest, of voeding die niet langer geschikt is voor mens wel nog geschikt is voor dier, …

Tabel 23. Overzicht van de bestaande en toekomstige beleid(sinitiatieven) per departement die relevant zijn voor het Vlaamse biomassalandschap in het kader van het Actieplan Biomassa(rest)stromen.

Page 155: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

153

Page 156: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

154

ABPR: Animal By-Products Regulations

ANB: Agentschap voor Natuur en Bos

BBE: Biogebaseerde economie

BBT: Best Beschikbare Technieken

BEMEFA: BEroepsvereniging van de MEngvoederFAbrikanten

EIP: European Innovation Partnership

EWI: departement Economie, Wetenschap en Innovatie

GSC: Groenestroomcertificaten

GLB: Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

GGO’s: Genetisch Gemodificeerde Organismen

ILUC: Indirect Land Use Change

ILVO: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek

JRC: Joint Research Centre

KET: Key Enabling Technology

L&V: departement Landbouw en Visserij

LULUCF: Land Use, Land-Use Change and Forestry

MIP: het Milieu- en energietechnologie Innovatie Platform

OBA: Organisch-Biologisch Afval en biomassareststromen

OVAM: Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

REACH: Registration, Evaluation and Authorisation of CHemicals

VCM: Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking

VEA: Vlaams Energieagentschap

ViA: Vlaanderen in Actie

VITO: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

VLAREMA: Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen

VVSG: Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten

WKK: Warmtekrachtkoppeling

BIJLAGE 1: AFKORTINGEN

Page 157: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

155

Page 158: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

156

Biomassa (Vlaamse energiewetgeving). de biologisch afbreekbare fractie van producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, alsook de biologisch afbreekbare fractie van industrieel en huishoudelijk afval.

Biomassareststromen. Biomassareststromen omvatten afval- en restfracties van biomassa die 1) niet gebruikt worden waarvoor de biomassa oorspronkelijk bedoeld was of geproduceerd werd, 2) vrijkomen en mobiliseerbaar zijn en 3) waarvoor een ander, nuttig gebruik mogelijk is. Denk maar aan reststromen van de voedingsindustrie, dierlijke bijproducten, gft-afval, sloophout, reststromen van de houtindustrie of stromen die voortkomen uit het beheer van tuinen, parken, bermen, natuur en landschap. Energieteelten zoals wilg/populier vallen niet onder de biomassareststromen; die teelt men doelbewust om er bio-energie uit te halen. Dierlijke mest is ook een reststroom, en wordt meegenomen voor zover het samen met andere biomassa(rest)stromen wordt verwerkt.

Dierlijke en plantaardige vetten en oliën (def. VLAREMA). alle eetbare dierlijke of plantaardige oliën en vetten, en een mengsel ervan, die geschikt zijn om aangewend te worden bij het frituren van voedingsmiddelen, als vermeld in het koninklijk besluit van 22 januari 1988 betreffende het gebruik van eetbare oliën en voedingsvetten bij het frituren van voedingsmiddelen, door huishoudens of professionele gebruikers.

Driesporenbeleid gft- en groenafval (def. Uitvoeringsplan Organisch-biologisch afval). Het driesporenbeleid steunt op volgende pijlers, weergegeven in de voorkeursvolgorde:

1. Promotie hergebruik en thuiscomposteren. In eerste instantie dient het hergebruik van snoeihout en tuinafval en het thuiscomposteren van keuken- en tuinafval te worden bevorderd.

2. Maximale uitbouw groenafvalverwerkingsketen. Aanvullend dient de organisatiestructuur van selektieve inzameling en verwerking van groenafval en afzet van groencompost te worden gerationaliseerd, geoptimaliseerd en maximaal uitgebouwd.

3. Maximale uitbouw gft-verwerkingsketen. Tenslotte moet de organisatiestructuur ook voor het gft-afval verder worden gerationaliseerd, geoptimaliseerd en uitgebouwd.

Einde afval. Wanneer is afval niet langer afval en wordt het een nieuwe grondstof of nieuw product? De Europese kaderrichtlijn Afval heeft specifieke aandacht voor ‘einde afval’. Het Materialendecreet neemt de basisvoorwaarden voor het toekennen van het label ‘einde afval’ over uit de Europese kaderrichtlijn Afval. Voor biomassamaterialen zijn op Vlaams niveau specifieke milieuparameters en eisen vastgesteld voor gebruik als bodem, als meststof of bodemverbeterend middel. Andere toepassingen zijn ook mogelijk volgens het Materialendecreet.

Gft-afval (def. VLAREMA). groente-, fruit- en tuinafval dat afkomstig is van het gescheiden ingezamelde organische deel van het huishoudelijk afval. Het omvat plantaardig composteerbaar keukenafval en het gedeelte van het tuinafval dat bestaat uit niet-houtig, fijn materiaal.

Groenafval (def. VLAREMA). het composteerbaar organisch afval dat onder meer vrijkomt in tuinen, plantsoenen, parken, oevers van waterlopen en wegbermen en natuurgebieden.

Groenbeheer. Alle activiteiten die vermeld worden in de definitie van groenafval cf. het VLAREMA (groenafval: het composteerbaar organisch afval dat onder meer vrijkomt in tuinen, plantsoenen, parken, oevers van waterlopen en wegbermen en natuurgebieden) met

BIJLAGE 2: DEFINITIES

Page 159: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

157

uitzondering van de natuurgebieden die omwille van hun manier van beheren eerder aansluiten bij de arealen die onder ‘open ruimte’ worden omschreven.

Hout

A-hout. Houtafval dat enkel een mechanische behandeling heeft ondergaan.

B-hout. B-hout: niet-verontreinigd behandeld houtafval, dus uitgezonderd houtmateriaal dat ten gevolge van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of door het aanbrengen van een beschermingslaag, gehalogeneerde organische verbindingen of zware metalen kan bevatten. Dat is in het bijzonder het geval voor houtafval, afkomstig van bouw- en sloopafval

C-hout . Houtafval dat als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of van het aanbrengen van een beschermingslaag, gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten, met inbegrip van met name dergelijk houtafval dat afkomstig is van constructie- en sloopafval

Landschapsbeheer. Onderhoudswerken van wegen, terreinen en beheer van kleine landschapselementen (houtkanten, hagen, knotwilgrijen).

Materiaal. Een materiaal is elke stof die wordt of is ontgonnen, gewonnen, geteeld, verwerkt, geproduceerd, verdeeld, in gebruik genomen, afgedankt of opnieuw verwerkt, evenals alle voorwerpen die uit die stoffen zijn vervaardigd. Materialen kunnen primaire grondstoffen zijn, half afgewerkte of afgewerkte producten, of producten die al geruime tijd in gebruik zijn. Ze kunnen zowel hernieuwbaar als niet-hernieuwbaar zijn. Materialen zijn in essentie alle stoffen en voorwerpen of hun componenten die omgaan in onze economie. Het achterliggende idee is dat zodra er een handeling gebeurt op een stof of voorwerp, die handeling kan leiden tot een direct milieueffect dat optreedt tijdens de handeling zelf of een indirect milieueffect dat optreedt in een latere fase van de levenscyclus.

Materialenkringloop. De materialenkringloop is een sleutelbegrip om het materialenbeleid af te bakenen. Het omvat het geheel van opeenvolgende handelingen in de hele levenscyclus, vanaf het onttrekken van materialen aan de natuur tot en met het moment dat ze terugkeren naar de natuur als nieuwe grondstof, als organische stof voor de bodem en zo bijdragen tot bijvoorbeeld de bodembiodiversiteit. In sommige gevallen doorlopen materialen twee of meer keren dezelfde kringloop, of twee of meer verschillende kringlopen. Dat gebeurt bijvoorbeeld als afvalstoffen worden gerecycleerd tot grondstoffen die voor andere toepassingen worden gebruikt dan het oorspronkelijke doel. Sommige materialen doorlopen slechts eenmaal een kringloop: als materialen de cyclus ontginning-productie-consumptie doorlopen en in hun afvalfase niet meer worden gerecycleerd, maar worden verbrand of gestort.

Open ruimte. natuurgebieden en -reservaten, bossen, landschapselementen... Het effectief benutte landbouwareaal, bestemd voor productie van gewassen en vee valt niet onder de ‘open ruimte’.

Organisch-biologische afvalstoffen (def. VLAREMA). Groenafval, gft-afval of organisch-biologische bedrijfsafvalstoffen.

Resthout. Hout dat niet voor industriële materiaaltoepassingen wordt gebruikt, exclusief tak- en tophout.

Verbranding. De thermische behandeling, al dan niet met terugwinning van de geproduceerde verbrandingswarmte, door de verbranding door oxidatie van materialen alsmede andere thermische behandelingsprocessen zoals pyrolyse, vergassing en plasmaproces, voor zover de producten van de behandeling vervolgens worden verbrand.

Voedselverlies. Elke reductie in het voor menselijke consumptie beschikbare voedsel, die in de voedselketen, van oogst tot en met consumptie, plaatsvindt.

Voedselverspilling. De term wordt meestal gebruikt om het verlies van voedsel dat nog perfect bruikbaar is voor menselijke consumptie aan te duiden. Voedselverspilling wordt vooral gebruikt

Page 160: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

158

voor communicatie met en sensibilisatie van het brede publiek. Voedselverlies is de overkoepelende term.

Zeefoverloop. Zeefoverloop is de licht verontreinigde houtfractie die tijdens of na het composteringsproces wordt afgescheiden. Ze is afkomstig van een vergunde groen-/gft-afvalcompostering met kwaliteitsopvolging, die beschikt over een keuringsattest voor de geproduceerde compost.

Page 161: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

159

Page 162: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

160

ANB et al. (2012). Graskracht.

Biogas-E (2013). Jaarverslag.

Het MIP II project Limburgs Groen

Evers S. (2014). OVAM-stagewerk i.k.v. opleiding bioingenieur KUL.

Inagro (2014). Presentatie valorisatie reststromen op Biorefine-workshop.

Kips, L & Van Droogenbroeck, B. (2014). Valorisatie van groente- en fruitreststromen: opportuniteiten en knelpunten. ILVO-mededeling 165. 70 p

Kwant K. (2014). Biobased ontwikkelingen in Nederland en de bijdrage van Green deals , Rijksdienst Ondernemend Nederland (RON), presentatie op overlegplatform organisch-biologisch afval, Mechelen.

IWG Bio-economie (2013). Bio-economie in Vlaanderen: visie en strategie van de Vlaamse overheid voor een duurzame en competitieve bio-economie in 2030.

IWG Voedselverlies (2012). Synthesedocument Voedselverlies in Vlaanderen

IWG Voedselverlies (2014). E-zine voedselverlies.

ORBIT (2014). Conference on organic resources. New challenges, new responses in the 21st century.

OVAM (2011a). Nulmeting van voedselverspilling bij Vlaamse gezinnen via sorteeranalyse van het restafval.

OVAM (2011b). Verzameling van kwantitatieve gegevens van organisch-biologisch afval horeca – Eindrapport.

OVAM (2012). Voedselverlies in ketenperspectief.

OVAM (2013) Inventaris Biomassa 2011-2012, 95 p.

OVAM-Arcadis (2014). Sectorspecifieke aanpak van de selectieve inzameling bij kmo’s, studie in opdracht van de OVAM, 2014 – lopende

OVAM, EWI, DAR (2014). Roadmap Kringloopeconomie Biomassareststromen landbouw- en voedingssector, 62 p.

OVAM (2014). Ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020, 94 p.

OWS et al. (2014). Bermg(r)as

Uyttendaele D, Noyen F, Van Nieuwenhove K, Verheeke J. 2013. Duurzaam gebruik van biomassa in een bio-economie. Gezamenlijk advies Minaraad en SALV.

Van Droogenbroeck B. (2014) mededeling, ILVO.

VILT (2014) Franse supermarkten promoten lelijke groenten en fruit. Vilt.be [Online] 14 juli 2014.

VILT (2014) Pilootproject onderzoekt hergebruik melkwei. vilt.be [Online] 28 mei 2014.

VLACO (2014) VIS-project SYNECO (synergie energie met compostering).

VLACO (2014) Activiteitenverslag 2013.

BIJLAGE 3: REFERENTIES

Page 163: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

161

Websites:

www.ec.europa.eu

www.emis.vito.be/navigator

www.fi-sch.be

www.ilvogenesys.be

www.oecd.org

www.ovam.be

www.vilt.be

www.vlaanderen.be/landbouw

www.vlaco.be

www.vreg.be

Referentielijst VITO-studie (Manshoven S., Nelen D. (2013). Aanbodprognoses Vlaamse biomassa-reststromen en verkenning verwerkingsmogelijkheden naar 2020-2030. Studie uitgevoerd i.o.v. de OVAM, niet gepubliceerd): 8350 ha perelaars in 2012, 25-40 ton/ha (http://www.plattelandswijzer.be/default.aspx?PageId=160)

Agentschap NL (2013). IA Special. De biobased Economy in Nederland. http://www.agentschapnl.nl/sites/default/ files/Special%20IA%20Biomass%20to%20Bioproducts.pdf

ARBOR (2013). Inventory techniques for nutrient recovery from digestate. Beschikbaar op: http://www.vcm-mestverwerking.be/publicationfiles/VCM001_Rapport_04_LR.pdf

Bamelis, L., Ghekiere, G., De Mey, J. (2012). Kleinschalige vergisting in Vlaanderen. Presentatie op het 2e Vlaams Vergisterforum, 19 september 2012.

Biobased Delta (2013). Openbare samenvatting businessplan. Voorjaar 2013. http://www.greenchemistrycampus.com/images/uploads/Openbare_Samenvatting_Businessplan_Biobased_Delta.pdf

Biogas-E.Haalbaarheidsstudie i.s.m. Howest en Extergy.

Byg I., Diaz J., Øgendal L.H., Harholt J., Jørgensen B., Rolin C., Svava R., Ulvskov P. (2012) Large-scale extraction of rhamnogalacturonan I from industrial potato waste. Food Chemistry. Vol.131 (4) 1207-1216

Communicatie StoraEnso (2013). 19 juli 2013 (http://www.storaenso.com/media-centre/press-releases/2013/07/Pages/stora-enso-invests-in-worldclass.aspx)

d' Hondt E. (2013). Bepaling van het valorisatiepotentieel van rebut peren (2013/SCT/R/036). Studie uitgevoerd in opdracht van HBB vzw

Daelmans, R. (2012). Vergisten of composteren? Een vergelijkende studie voor natuur- en bermgrasmaaisel. Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van master in de toegepaste economische wetenschappen , afstudeerrichting beleidsmanagement. Universiteit Hasselt.

Franckx, L., Michiels, H., Geeraerts, K;, Withana, S., ten Brink, P. (2013). Subsidies met impact op het milieu. Methodologie, inventarisering en cases. Studie uitgevoerd in opdracht van Vlaamse overheid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie.

OVAM (2012). Verkennende studie over de inzetbaarheid van biomassa en biomassareststromen in bioraffinagenetwerken in Vlaanderen, studie uitgevoerd door VITO.

Smit A. Gezocht: eiwitten. http://edepot.wur.nl/250905

SmurfitKappa (2013). Tomatenstengels voor Tomatendozen productie. www.plantenstoffen.nl/public/workshop_verpakking__klaas_van_der_vlist.pdf

Page 164: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

162

Vlaco (2013). Eindrapport Graskracht WP 4. Ecologische en economische voordelen digestaat.

Weterings R., Bastein T., Tukker A., Rademaker M., de Ridder M. (2013). Resources for our Future. Key Issues and Best Practices in Resource Efficiency. HCCS & TNO. Amsterdam University Press

WUR. Bioethanol uit lignocellullose. http://edepot.wur.nl/3024

www.agro-chemie.nl

www.grassanederland.nl

www.naturafoundation.be/?objectID=128

www.solidpack.eu/nl/index.html

http://www.ecologischbouwen.be/pavatex_houtvezelisolatie.htm

http://www.flandersfood.com/artikel/2011/10/13/effici%C3%ABnt-hergebruik-van-aardappelafval

http://www.greenchemistrycampus.com/nieuws/shared-research-center-biobased-aromatics

http://www.labvision.nl/redactioneel/487-maximale-valorisatie-van-suikerbietenpulp

http://www.senternovem.nl/mmfiles/Agrovezels%20def%20-%200351-03-03-12-002.doc_tcm24-254741.pdf

http://www.tno.nl

http://www.vlaco.be

http://www.vlaco.be/vlaco-vzw/nieuws/project-bermgras-van-start

http://www.wageningenur.nl/nl/show/Tomaat-verpakt-in-eigen-blad.htm

https://www.ecn.nl/nl/nieuws/newsletter-nl/2010/oktober-2010/bioraffinage-heeft-beslist-toekomst/

Referentielijst Omgevingsanalyse OVAM:

Algemene bronnen

• ADEME, (2013). Etat de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des biodéchets.

• Awiplan, (2013). State of the art of separate collection and local management of biowaste, studie uitgevoerd in opdracht van ADEME

• Clever Consult, (2010). The knowledge based bio-economy (KBBE) in Europe: achievements and challenges.

• Dirk Carrez et al., (2012). Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI

• DNV, (2013). Omgevingsanalyse voor BBE in het kader van de OVAM roadmap kringloopeconomie (ontwerp)

• E.on Benelux, (2013), Newton, Special biomassa, mei 2013, Magazine ter inspiratie van E.on-relaties, Rotterdam

• EUROBSERV’ER, (2012), The state of renewable energies in Europe, Edition 2012, Parijs.

• EUROBSERV’ER, (2012). Biogas barometer.

• EUROBSERV’ER, (2012). Municipal Solid Waste barometer.

• EUROBSERV’ER, (2012). Solid Biomass barometer.

• EUROBSERV’ER, (2012). Solid Biomass barometer.

Page 165: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

163

• European Commission – DG Energy, (2011). Results of the public consultation on additional sustainability measures at EU level for solid and gaseous biomass used in electricity, heating and cooling.

• EWEA. EU will exceed renewable energy goal of 20 percent by 2020 (zie http://www.ode.be/images/Nieuws/nieuws0111/eu%20will%20exceed%20renewable%20energy%20goal%20of%2020%20percent%20by%202020.pdf)

• MIRA, (2013). Cijfers Hernieuwbare energie: groene stroom, groene warmte & koeling en biobrandstoffen.

• OVAM, (2012). Verkennende studie naar de inzetbaarheid van biomassa en biomassareststromen in bioraffinageketens in Vlaanderen, studie uitgevoerd door VITO in opdracht van de OVAM.

• PBL Netherlands Environmental Assessment Agency, (2013). EU policy options for climate and energy beyond 2020, Den Haag.

• Rathenau Instituut, (2011). Getting to the core of the bio-economy, A perspective of the sustainable promise of biomass, Den Haag.

• SERI, (2012). Green economies around the world? Implications of resource use for the development and the environment, Wenen.

• VITO, (2011). Benchmarking biomass sustainability criteria for energy purposes. Studie voor de EC, DG Energy.

• World Economic Forum, (2010), The future of industrial biorefineries, Geneva.

• http://ec.europa.eu/research/consultations/bioeconomy/bio-based-economy-for-europe-part1.pdf

Bronnen per land

Nederland

Documenten:

• Agentschap NL, (2012), Statusdocument bio-energie 2012, Den Haag

• Elbersen et al., (2010), De beschikbaarheid van biomassa voor energie in de Agro-industrie, Wageningen

• Han Soethoudt, (2012), Reductie voedselverspilling in Nederlandse cateringsector, Wageningen.

• Han Soethoudt en Toine Timmermans, (2013), Monitor Voedselverspilling, mid-term rapportage, Wageningen.

• HCSS en TNO, (2011), Tussen gouden bergen en groene business, systeemverkenningen van een biobased economy, Den Haag

• Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Preventie voedselverspilling en optimalisatie reststromen, Den Haag

• Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Steunpunt Vergunningverlening bio-energie, Den Haag

• Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2013), Voortgangsrapportage Green Deals 2012, Den Haag

• Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (2012), Hoofdlijnennotitie Biobased Economy, Den Haag.

• Ministerie van Infrastructuur en Milieu, (2011), Afvalbrief, Meer waarde uit afval, Den Haag

• Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, (2012), Landelijk afvalbeheerplan 2009-2021, Den Haag

Page 166: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

164

• Paul Gosselink (BOM), (2012), Nieuwe economie uit reststromen: beleid en uitvoering, Provincie Noord-Brabant en BOM, nieuwe energie en biobased economie.

• PBL, Netherlands Environmental Assessment Agency, (2012), Sustainability of biomass in a biobased economy, A quick-scan analysis of the biomass demand of a bio-based economy in 2030 compared to the sustainable supply

• Rabou et al., (2006), Biomassa in de Nederlandse energiehuishouding in 2030, Platform Groene Grondstoffen

• SIRA Consulting, (2011), De botsende belangen in de biobased economy, Een inventarisatie en analyse van de belemmeringen in de transitie naar een biobased economy, Nieuwegein

• TNO, (2013), Kansen voor de circulaire economie in Nederland, Delft

• Vereniging Afvalbedrijven, (2013), Groene groei met gft als grondstof, 's-Hertogenbosch

• Wageningen UR Food & Biobased Research, (2013), De logistiek van biomassa voor de biobased economy; startnotitie, Wageningen

• Wageningen UR Food & Biobased Research, (2013), Logistiek Biobased Economy: toekomstbeelden 2025 & agenda 2013-2017, Wageningen

• Wageningen UR Food & biobased Research, (2013), Foodbattle, Reductie milieudruk voedselverspilling op het snijvlak van supermarkt en consument

• Wetenschappelijke en Technologische Commissie voor de biobased Economy, (2011), Naar groene chemie en groene materialen, Kennis-en innovatieagenda voor de biobased economy, Den Haag

• Werkgroep business plan BBE 2.0, (2011), Groene groei: van biomassa naar business, Innovatiecontract Biobased economy 2012-2016

• Werkgroep Business Plan Biobased Economy, (2011),Een punt op de horizon, Aanzet tot een intersectoraal business plan biobased economy

Websites:

• http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/duurzame-energie-nederland-den

• http://www.vertogas.nl/hoofdmenu/wat-doet-vertogas

• http://www.bioenergieclusteroostnederland.nl/nieuws/302-dvep-ziet-falend-sde-beleid-nederland.html

• http://www.agentschapnl.nl/programmas-regelingen/groen-beleggen-en-financieren

• http://www.hieropgewekt.nl/wat-hier-opgewekt

• http://www.bioenergieclusteroostnederland.nl/

• http://www.regionoordveluwe.nl/artikelen/item/economie-en-toerisme/praktijklaboratorium-voor-biobased-economy

• http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1190-nederlandse-toptechnologie-wereldwijd-toegepast

• http://www.res-legal.eu/search-by-country/netherlands/summary/c/netherlands/s/res-e/sum/172/lpid/171/

• http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/contact.aspx

• http://www.biobasedeconomy.nl/bedrijfsleven/bedrijfslevenplatforms/biorenewables-business-platform/

• http://www.biobasedeconomy.nl/beleid/tkibbe/

• http://www.be-basic.org/

• http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/STW.aspx

Page 167: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

165

• http://www.biocab.nl/nl/home/biocab-homepage.html

• http://www.biobasedeconomy.nl/beleid/stimuleringsmiddelen/

• http://www.regionoordveluwe.nl/artikelen/item/economie-en-toerisme/praktijklaboratorium-voor-biobased-economy

• http://wtc.biobasedeconomy.nl/Pages/LogiestiekBiobasedEconomy.aspx?npid=166

• http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/duurzame-economie/green-deal

Frankrijk

Documenten

• ADEME, (2008). Enquête nationale sur la gestion domestique des déchets organiques.

• ADEME, (2007). Des bioressources à l’industrie. AGRICE II – Rapport d’activité 2001-2007.

• ADEME, xxxx. Roadmap Waste collection, sorting, recycling and recovery

• ADEME, (2012). DOSSIER DE PRESSE FONDS CHALEUR : lancement du 5ème appel à projets BCIAT et bilan des 4 premiers.

• ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. France. Etat des Lieux.

• Comité opérationnel (Comop) du plan de développement des énergies renouvelables. PLAN DE DÉVELOPPEMENT DES ÉNERGIES RENOUVELABLES À HAUTE QUALITÉ ENVIRONNEMENTALE

• COMMISSARIAT GÉNÉRAL AU DÉVELOPPEMENT DURABLE, 2012. Le bilan énergétique de la France en (2012): une consommation en baisse sous l’effet de la morosité économique.

• IEE, (2010). Quelles ressources en biomasse pour un système énergétique durable ?

• MINISTÈRE DE L’ÉCOLOGIE DU DÉVELOPPEMENT DURABLE ET DE L’ÉNERGIE, MINISTÈRE DE L’AGRICULTURE DE L’AGROALIMENTAIRE ET DE LA FORÊT, (2012). le plan énergie Méthanisation Autonomie Azote (EMAA)

• Ministère de l’écologie, du développement durable et de l’énergie, Ministère de l’agriculture, de l’agroalimentaire et de la forêt, Ministère du redressement productif, (2012). Usages non alimentaires de la biomasse.

• Ministère de l'enseignement supérieur et de la recherche, (2007). Stratégie nationale de recherche et d'innovation.

• Republique Francaise., (2010). Stratégie de Développment Durable 2010-2013: Vers une économie verte et équitable.

Websites

• http://www.developpement-durable.gouv.fr/IMG/pdf/Ref-Bilan_energetique.pdf

• http://www.developpement-durable.gouv.fr/Les-tarifs-d-achat-de-l,12195.html

• http://www.institut-economie-circulaire.fr/NOTRE-AMBITION_a64.html

• http://www.polemaud.com/pole-de-competitivite/innovation-nord-pas-de-calais/accueil-site-pole-maud.html

• http://www.franceagrimer.fr/content/download/15926/119849/file/DOC_FINAL_Obs_Biomasse_12-12.pdf

• www2.ademe.fr/servlet/KBaseShow?sort=-1&cid=96&m=3&catid=23403

• https://observatoire-biomasse.franceagrimer.fr/DocumentsAccueil/Glossaire%20biomasse/003_004_Glossaire_Biomasse.pdf

Page 168: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

166

• http://www.cre.fr/fr/content/download/10063/169627/file/100728_Appel_d_offres_Biomasse_2010_Cahier Des Charges-alt1.pdf

• http://www2.ademe.fr/servlet/doc?id=87330&view=standard

• http://ecocitoyens.ademe.fr/financer-mon-projet/construction/pret-a-taux-zero

• http://www.polemaud.com/innovation-nord-pas-de-calais/plasturgie-produits-biosources/plasturgie-produits-biosources.html

• http://www.cgeiet.economie.gouv.fr/Rapports/2013_06_13_2012_35_Rapport_bois.pdf

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1576

Duitsland

Documenten:

• Bio-economy Research and Technology Council, (2011), Bio-economy Innovation, Berlin

• Biotechnologie.de, (2013), The German Biotechnology sector 2013, Berlin

• Fachagentur Nachwachsende Rohstoffe (FNR), (2009), Aktionsplan der Bundesregierung zur stofflichen Nutzung nachwachsender Rohstoffe, Gülzow

• Federal Ministry of Education and Reserach, (2011), National Research Strategy Bioeconomy 2030, Bonn, Berlin.

• Federal Ministry of Food, Agriculture and Consumer Protection & Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety, (2009), National biomassa action plan for Germany, Biomass and sustainable energy supply, Berlin.

• Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU) and Federal Environment Agency (UBA), (2012), Ecologically sustainable recovery of bio-waste, Suggestions for policy-makers at local authorities, Berlin

• Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU), (2012), Waste Management in Germany 2013, Facts, data, diagrams, Bonn.

• Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU), (2012), Transforming our energy system, The foundations of a new energy age, Berlin.

• Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU), (2012), Renewable energies, Drinving Germany's energiewende, Berlin

• Federal Ministry for the Environment, Nature Conservation and Nuclear Safety (BMU), (2012), Renewable energy sources in figures, national and international development, Berlin.

• Leopoldina, (2012), Bioenergy – Chances and limits, Berlin.

• UBA, (2012), Globale landflächen und biomasse nachhaltig und ressourcenschonend nutzen, Dessau-Roßlau

Websites:

• www.duurzamebrabanders.nl/blog/2012/09/vergelijking-stimulering-duurzame-energie-in-duitsland-en-nederland/

• www.siderea.nl/artikelen/EEG/artikel_EEG.html

• www.renewables-made-in-germany.com)

• http://www.dbfz.de/web/en/the-dbfz.html

• http://www.fzjuelich.de/etn/DE/Foerderung/Foerderthemen/WettbewerbeProjektaufrufe/KWKModellkommune/kwk_node.html

• http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/10-ode/800-meer-warmte-uit-hernieuwbare-energiebronnen-

Page 169: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

167

• https://www.kfw.de/inlandsfoerderung/Companies/Renewable-energies/

• http://www.res-legal.eu/search-by-country/germany/

• http://www.bmbf.de/en/6618.php

• http://www.biooekonomierat.de/english.html

• http://www.biosc.de/home

• http://www.clib2021.de/en/

• http://www.bio.nrw.de/

• http://www.bmbf.de/en/20659.php

• www.nend.eu

Verenigd Koninkrijk

Documenten:

• AEA Group, (2011), UK and global bioenergy resources and prices, Final Report, Oxfordshire

• Anaerobic Digestion Strategy and Action Plan

• NNFCC, (2012), UK jobs in the bioenergy sectors in 2020, York

• Defra, (2008), Waste wood as a biomass fuel, London.

• Deloitte (2012), Knock on wood, is biomassa the answer to 2020?, London

• Department for Business Enterprise & Regulatory Reform, 2009, Maximising UK Opportunities from Industrial Biotechnology in a Low Carbon Economy

• Department of Energy and Climate Change, (2012), UK Bioenergy Strategy, London

• Department of Energy and Climate Change, (2012), Digest of UK energy statistics 2013, London

• Department of Energy and Climate Change, (2013), Government Response to the consultation on proposals to enhance the sustainability criteria for the use of biomass feedstocks under the Renewables Obligation (RO), London.

• Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Waste Prevention Programme for England, Call for evidence, London

• Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Consultation on the Waste Prevention Programme for England

• Department for Environment, Food & Rural Affairs, (2013), Waste Management Plan for England, London

• Department for Environment, Food and Rural Affairs, (2011), Anaerobic Digestion Strategy and Action Plan, A commitment to increasing energy from waste through Anaerobic Digestion, London.

• Department for Environment, Food and Rural Affairs, (2012), Annual Report on Progress 2011/12

• Eunomia, (2013), Waste Management Plan for England Strategic Environmental Assessment: Environmental Report, Final Report for Defra.

• Green Investment Bank, (2013), Anaerobic Digestion Market Report; London.

• The Scottish Government, Scotland's Zero Waste Plan, Edinburgh (2010)

• Welsh Assemby government, Towards zeo waste, one Wales, one planet, (2010).

• WRAP, (2012), Anaerobic digestion infrastructure in the UK: September 2011

• WRAP, (2013), Household food and drink waste in the UK in 2012, Oxon.

Page 170: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

168

Websites:

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=686

• http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/880-het-verenigd-koninkrijk-zal-11-van-haar-energie-opwekken-uit-biomassa-in-2020

• http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1008-biomassa-kan-de-oplossing-zijn-voor-de-britse-energiecrisis

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=755

• http://www.ode.be/ode/publicaties/nieuwsbrief/13-bio-energie/1157-investeringen-in-de-britse-bio-energiemarkt

• http://www.res-legal.eu/search-by-country/united-kingdom/

• http://www.theguardian.com/environment/2013/aug/18/march-of-the-incinerators-recycling

• https://www.gov.uk/household-reward-and-recognition-scheme-guidance-for-local-authorities

• http://www.parliament.uk/business/committees/committees-a-z/lords-select/science-and-technology-committee/inquiries/parliament-2010/waste-and-bioeconomy/

• http://blog.georgefreeman.co.uk/content/government-announces-%C2%A3250m-new-funding-uk-bio-economy

• http://www.greeninvestmentbank.com/

• http://www.wrap.org.uk/

• https://www.gov.uk/

Luxemburg

Documenten

• Ministère du Dévelopmment Durable et des infrastructures, (2010). Plan Général de gestion des déchets.

• Focus on Research and Innovation in Luxemburg N° 3 / (2010). Environmental innovators hit the spotlight.

Websites:

• http://www.environnement.public.lu

• http://www.environnement.public.lu/dechets/dossiers/dechets_biodegradables/index.html

• http://www.biomass-innov.fr/index.php

• http://www.ecoinnovationcluster.lu/

• http://www.materialscluster.lu/

Brussel

Documenten

• ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. Bruxelles. Etat des Lieux.

• BIM, datum onbekend. Plan voor de preventie en het beheer van afvalstoffen.

• BIM, datum onbekend. BIOMASSA EN BIO-ENERGIE (HE 12) Van houtkachel tot industriële centrales

• BIM, (2012). Secteur de l'Horeca en région de Bruxelles-capitale. Analyse du gisement, des flux et des pratiques de prévention et de gestion des déchets.

Page 171: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

169

• BIM, (2012). Système d’alimentation durable. Potentiel d’emplois en Région de Bruxelles-Capitale.

• België's antwoord op de publieke consultatie rond 'Sustainability of the Food System' (EC)

Websites

• http://documentation.bruxellesenvironnement.be/documents/IF_HoReCa_PreventionDechet_FR.PDF

• http://www.green-cook.org

• http://www.bruxellesenvironnement.be/Templates/Particuliers/informer.aspx?id=12137&langtype=2060

• http://www.aee-rbc.be/alimentation-durable/

Wallonië

Documenten

• ADEME, (2013). État de l'art de la collecte séparée et de la gestion de proximité des biodéchets. Partie 2: Fiches Pays. Wallonie. Etat des Lieux.

• Cluster Technologie Wallonne Energie, Environnement et Développement durable asbl, (2012). Potentiel d'énergies renouvelables en Région wallonne.

• IEW, (2012). Position sur la biomasse-énergie.

• OWD, Project de Plan wallon des déchets, Horizon 2020.

• Union des Villes et des Communes de Wallonnie, 2013. Missions de la commune, 5. Environnement, fiche 4: Gestion de déchets (http://www.uvcw.be/no_index/focus/2277.pdf)

• België's antwoord op de publieke consultatie rond 'Sustainability of the Food System' (EC)

Websites:

• http://energie.wallonie.be/

• http://environnement.wallonie.be/

• http://energie.wallonie.be/fr/biometh-10-pour-encourager-l-installation-d-unites-de-micro-biomethanisation-dans-les-exploitations-agricoles.html?IDC=8003

Denemarken

• http://www.mst.dk/English/Agriculture/nitrates_directive/green_growth_agreement/

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1094

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/companies-and-universities-join-forces-in-new-danish-biorefining-rd-platform/

• Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI

Finland

• Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI.

• SITRA, (2011), Distributed biobased economy, driving sustainable growth, Helsinki

• SITRA, (2011), Sustainable bio-economy, potential, challenges en opportunities in Finland, Helsinki

Noorwegen

Page 172: Achtergronddocument voor het actieplan Duurzaam beheer van ...

170

• http://www.indbiotech.no/

• http://www.forskningsradet.no/en/Funding/BIONER/1253976797119

• Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI

Zweden

• http://www.besustainablemagazine.com/cms2/?p=1001

• Formas, (2012), Swedish Research and Innovation Strategy for a Bio-based Economy, Stockholm

• Swedish Energy Agency, (2012), What is sustainable municiplaity, Eskilstuna

• http://www.government.se/sb/d/16022/a/190032

Ierland

• Dirk Carrez et al., (2012), Duurzaam gebruik van en waardecreatie uit hernieuwbare grondstoffen voor de biogebaseerde industriële productie zoals biomaterialen en groene chemicaliën in Vlaanderen, Studie in opdracht van EWI

• Government of Ireland, (2008), Building Ireland’s Smart Economy, A Framework for Sustainable Economic Renewal, Dublin

• High-level Group on Green Enterprise, (2009), Developing the green economy in Ireland

• Teagasc, (2008), Towards 2030, Teagasc's Role in Transforming Ireland's Agri-Food Sector and the Wider Bioeconomy, Foresight Report

• http://www.foodwaste.ie/new-food-waste-regulations/

Spanje (Catalonië)

• Awiplan, (2013), State of the art of separate collection and local management of biowaste, studie uitgevoerd in opdracht van ADEME