8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale...

6
De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende mate tot /afvlakken van hoogteverschillen. Toch vertoonde de zandondergrond onder •t ajvlannenvan nougieue ^ ^ ^ ^ ^ ^ .^^ ^ ^ ^ begin van deze groepen rondt/rekkende hor, t behoorlijk wat reliëf. Meer dan 6000 jaar voor het b werd dit landschap, nog zonder veen, door groepen n , kennelijk bijzonder gewaardeerd. Restanten van honderden v, aangelegd op de hogere ruggen, vormen daarvan onder me opmerkelijke ontdekking in een dekzandrug in de gemeente t 8 0 0 0 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN Henny Groenendijk, John Smit ... * .3' *• •• *• L_i . * —i ,, in 1989 in drie opgravingsvlaklmi onderzochte gebied, op de kruin van de zandrug Iedere Zitteen ZesdithiThe haÊrdkuÜ. Naast dichte koncentraties zijner ook lege plekken zonder taratuuen vaarnJbtar ZZzInopdü overat nog twee nesolühische kuilen weergegeven, du » vonn en ihoud van de haardkuilen sterk afwijken. STUIVEND ZAND VORMT DUINEN EN KOMMEN in een verscheidenheid aan vormen. Het ligt vrijwel nooit geheel vlak. Het dekzandgebied van de Groninger Veenkoloniën vormt daar- op geen uitzondering. Op sommige plaatsen zijn duinen opgestoven, die twee, soms drie meter boven hun omgeving uitsteken. Dat lijkt niet erg hoog, maar als die duinen elkaar op korte afstand opvolgen, ontstaat een sterk golvend landschap. Dat golvende karakter wordt nog versterkt, als de duinen worden af- gewisseld door depressies, zeg maar duin- pannen. Zandhoogten en vooral de depres- sies kunnen grote oppervlakken beslaan. De hoofdstruktuur van het dekzandlandschap van de Groninger Veenkoloniën zoals wij dat nu kennen, kreeg vorm aan het einde van de laatste Ijstijd. De wind had nog vrij spel in het onbegroeide landschap. Pas door de om- streeks 8000 voor Chr. inzettende definitieve N O O R D E R B R E E D T E 8 9 - 1 2 1 klimaatsverbetering kwam geleidelijk een ve- getatiedek tot ontwikkeling, dat de duinvor- ming tot stilstand bracht en het reliëf vastleg- de. Door een toename van de neerslag moest meer water dan voorheen afgevoerd worden. In de vele afvoerloze laagten, een van de ken- merken van een windgevormd landschap, begon water te stagneren. Er ontstonden flin- ke waterplassen tussen de hogere terreinde-

Transcript of 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale...

Page 1: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds mindereffenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende mate tot/afvlakken van hoogteverschillen. Toch vertoonde de zandondergrond onder•t ajvlannenvan nougieue ^ ^ ^ ^ ^ ^ .^^ ^ ^ ^ begin van deze

groepen rondt/rekkendehor,

t behoorlijk wat reliëf. Meer dan 6000 jaar voor het bwerd dit landschap, nog zonder veen, door groepen n, kennelijk bijzonder gewaardeerd. Restanten van honderdenv, aangelegd op de hogere ruggen, vormen daarvan onder meopmerkelijke ontdekking in een dekzandrug in de gemeente t

8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA:HONDERDEN HAARDKUILEN

Henny Groenendijk, John Smit

. . .

*

. 3 '

• • * • • •

* • •

L_i

. *

—i

,, in 1989 in drie opgravingsvlaklmi onderzochte gebied, op de kruin van de zandrug IedereZitteen ZesdithiThe haÊrdkuÜ. Naast dichte koncentraties zijner ook lege plekken zonder

taratuuen vaarnJbtar ZZzInopdü overat nog twee nesolühische kuilen weergegeven, du » vonn en

ihoud van de haardkuilen sterk afwijken.

STUIVEND ZAND VORMT DUINEN EN KOMMENin een verscheidenheid aan vormen. Het ligtvrijwel nooit geheel vlak. Het dekzandgebiedvan de Groninger Veenkoloniën vormt daar-op geen uitzondering. Op sommige plaatsenzijn duinen opgestoven, die twee, soms driemeter boven hun omgeving uitsteken. Datlijkt niet erg hoog, maar als die duinen elkaarop korte afstand opvolgen, ontstaat een sterkgolvend landschap. Dat golvende karakter

wordt nog versterkt, als de duinen worden af-gewisseld door depressies, zeg maar duin-pannen. Zandhoogten en vooral de depres-sies kunnen grote oppervlakken beslaan. Dehoofdstruktuur van het dekzandlandschapvan de Groninger Veenkoloniën zoals wij datnu kennen, kreeg vorm aan het einde van delaatste Ijstijd. De wind had nog vrij spel in hetonbegroeide landschap. Pas door de om-streeks 8000 voor Chr. inzettende definitieve

N O O R D E R B R E E D T E 8 9 - 1 2 1

klimaatsverbetering kwam geleidelijk een ve-getatiedek tot ontwikkeling, dat de duinvor-ming tot stilstand bracht en het reliëf vastleg-de. Door een toename van de neerslag moestmeer water dan voorheen afgevoerd worden.

In de vele afvoerloze laagten, een van de ken-merken van een windgevormd landschap,begon water te stagneren. Er ontstonden flin-ke waterplassen tussen de hogere terreinde-

Page 2: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

A: Onderzoeksgebied 1984(binnen kanaaltracé')

Onderzoeksgebied 1989

Uitgestrekte dehzandrug nabij het voormaligeHoetmansmeer (een meerstal). De rug is kenbaar aanhet verloop van de hoogtelijnen, de kruin ligt op 5.20 m*NAP. Het tracé van het Verlengde A.G. Wildervanck-kanaal is met een dubbele onderbroken lijn aangegeven.

bied met vele plassen en meertjes. Daartussenvormden talrijke zandruggen en zandkop-pen de hoge en droge gronden. Het zou nogenkele duizenden jaren duren, voordat ookde hoogste koppen door veengroei aan hetoog waren onttrokken. Juist de afwisselingtussen hoog en laag, droog en waterrijk, boodplaats aan een rijke flora en fauna. In die pe-riode, het Mesolithikum, werd Nederland be-woond door mensen, die in een jaarlijksecyklus binnen bepaalde jachtgebieden de na-tuurlijke voedselbronnen uitbuitten. Dezeleefwijze bezorgde hen de naam van jagers/voedselverzamelaars. Ook de natuurlijkerijkdommen van de Veenkoloniën werdendoor hen geëxploiteerd. Dat leiden we ten-minste af uit de resten van hun kampemen-ten, waarvan de stille getuigen nu, na ver-scheidene duizenden jaren, weer tevoor-schijn komen. We treffen ze vooral aan in ak-kers, gelegen op zandruggen en zandkopjes,die voor het grootste deel van hun veenbe-dekking zijn ontdaan. Er zijn inmiddels rondde tweehonderd van zulke kampplaatsenontdekt. Het overgrote deel van de vondstenbestaat uit vuursteen. Vuursteen vormde eenzeer geschikte grondstof voor het maken vansnijdende werktuigen. Het afval van de vuur-steenbewerking en de afgedankte vuurste-nen werktuigen zelf bleven na het verlatenvan het kamp achter.

Een andere vondstkategorie komt pas aanhet licht wanneer de ondergrond wordtblootgelegd, zoals bij een opgraving. Het gaathier om grote zwarte houtskoolrijke plekken,die zich duidelijk aftekenen in het ongestoor-de zand: de restanten van haardkuilen. Dievuren hebben deel uitgemaakt van de aktivi-teiten binnen het kamp, want we treffen zevaak aan in de buurt van koncentraties be-werkte vuursteen. Verspreid over een zeven-tal kampplaatsen in het Groninger veenkolo-niale gebied waren zo tussen 1982 en 1988 almeer dan honderd haardkuilen aan het lichtgekomen. Door ouderdomsbepalingen vande houtskool uit enkele haarden zijn we aande weet gekomen, dat ze moeten zijn aange-legd binnen een tijdsbestek van zo'n tweedui-zend jaar, tussen ca. 7500 en 5500 voor Chr.

Haardkuilen vormen in dit geval onze meestscherpe dateringsmogelijkheid. Vandaar ookdat we durven stellen, dat de bewoning vandit dekzandgebied zich in hoofdzaak in dieperiode voltrok. Het zand stoof niet meer enhet grondwaterpeil vormde nog geen al tegrote belemmering voor een vrije doortochtdoor het gebied. Kennelijk werd dat licht gol-vende landschap met z'n aantrekkelijke stof-fering keer op keer door de mesolithische be-volking van deze streken bezocht.

len. De basis voor een grootschalige veen-groei was daarmee gelegd.

Bewoning onder het veen

In de tweede helft van de jaren '70 werd voorhet eerst het bewijs geleverd, dat de Gronin-ger Veenkoloniën al vóór de veengroei be-woond waren geweest. De toenmalige ar-cheologiestudent B. Heeres trok in de om-streken van zijn woonplaats Kiel-Windeweerten velde en vond op verscheidene zandop-duikingen vuursteen, dat door mensen be-werkt moest zijn. Voor de omgeving van Wil-dervank werd hetzelfde gedaan door detweede auteur van deze bijdrage. Sinds 1982wordt door de eerste auteur gewerkt aan eensystematische inventarisatie van archeologi-sche vindplaatsen in het hele Herinrichtings-gebied Oost-Groningen.Geleidelijk aan wordt duidelijk wanneer hetgebied door mensen in de prehistorie werdbewoond. Het gebied dat later de Veenkolo-niën zou gaan heten, bestond tussen ca. 8000en 5000 voor Chr. uit een uitgestrekt zandge- meet twee Meter.

N O O R D E R B R E E D T E 8 9 - 1 2 2

Page 3: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

Zandrug bij het Hoetmansmeer

In 1984 was de aanleg van het Kanaal Veen-dam-Musselkanaal ('Verlengde A. G. Wilder-vanckkanaal') gevorderd tot de grens tussende gemeenten Veendam en Nieuwe Pekela,bij het voormalige Hoetmansmeer. Daar be-vond zich een markante, langgerekte zand-rug, waarop bij een inventariserend onder-zoek een grote hoeveelheid bewerkte vuur-steen bleek te liggen. Het ging om een zeeruitgestrekte, redelijk goed bewaarde vind-plaats, die door het kanaal bijna haaks door-sneden zou worden. Voorafgaand aan hetgraafwerk voor de kanaalaanleg werd in hetvoorjaar van 1984 door het Biologisch-Ar-cheologisch Instituut een opgraving uitge-voerd. In het kanaaltracé ter breedte van 100m werd niet één grote, maar werden ver-scheidene kleinere kampplaatsen op de zand-rug gevonden. Het verspreidingspatroonvan duizenden stuks vuursteen en vooral deuiteenlopende datering van enkele van de in

totaal veertig gevonden haardkuilen duid-den daarop. In kort bestek is over deze op-graving geschreven in Noorderbreedte1986/1.Hoewel door de aanleg van het kanaal cirkaéén achtste deel van de mesolithische vind-plaats werd opgeruimd, was daarmee de nogaanwezige landschappelijke eenheid tussendekzandrug en prehistorische kampplaatstoch definitief verbroken. Op dat momentwas een zo gaaf bewaard gebleven koppelingvan een geomorfologisch element (de dek-zandrug) en een kultuurhistorisch element(de mesolithische bewoningsresten) in deVeenkoloniën al een zeldzaamheid. De bij-zondere situatie bij het Hoetmansmeer kwamdoordat de zandrug over een behoorlijkelengte precies de breedte van één 'plaats' in-nam. Dat was toeval, want bij de opdeling derveenplaatsen, in de tijd van de vervening,heeft men daarmee beslist geen rekeningkunnen houden. Op deze wijze heeft de on-bedoelde flankbegrenzing van de zandrug

door een wijk, resp. een zwetsloot, lange tijdde versnippering tegengehouden, die steedsvaker valt te konstateren bij geomorfologi-sche elementen van enige omvang in deVeenkoloniën.Daarnaast zou de kanaalinsnijding ook gevol-gen hebben voor de inrichting en verbeteringvan de aanliggende landbouwpercelen: eenbekend uitstralingseffekt van grote infra-strukturele werken. Zo verdween de wijk, diede vindplaats lange tijd 'rugdekking' had ge-geven. Voor de zandrug, nu plotseling deeluitmakend van een veel grotere landbouwka-vel, betekende dat het direkte gevaar van ega-lisatie. Om het gevaar van ongeziene verdwij-ning van de resterende delen van de vind-plaats te ondervangen, werd het restant vande zandrug als terrein van archeologischewaarde opgenomen in het rapport Archeolo-gische en Cultuurhistorische Terreinen in deProvincie Groningen (PPD, 1985). Hierbijwas de achterliggende gedachte, dat deze uitwetenschappelijk oogpunt zeer belangrijke

Een der kuilen vangeheel afwijkendesignatuur: een kuil inde vorm van eenongelijkbenige drie-hoek. De langste zijdeis 1,80 m lang.

N O O R D E R B R E E D T E 9 - 1 2 3

Page 4: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

*e#^-?"&*

Tijdens de opgravingwerd een oud, over-stoven bodemprofielgevonden, de zgn.Aller0dhorizont. Dezeis op de voorgrondzichtbaar als een ca.15 cm dikke band, disaan de bovenzijdedonker en aan deonderzijde licht kleurt.

koncentratie van kampplaatsen in geval vanbedreiging of opruiming vooraf aan een we-tenschappelijk onderzoek onderworpen zoumoeten worden. Een bedreiging, die vijfjaarlater trouwens aktueel werd.

Opnieuw de schop ter hand

Het was niet eens zozeer de zandrug zelf, dietot een subsidie-aanvraag voor kavelverbete-ring leidde. Meer nog gaf de natte laagte aande voet van de rug aanleiding daartoe. Diemoest worden opgevuld en daar was zandvoor nodig. In januari 1989 ging het afgra-ven van de zandrug van start. Gelegenheidvoor archeologisch onderzoek vooraf was erdit keer niet, zodat besloten werd op te gra-ven tijdens de uitvoering van het werk. Hetwerd een zaak van geven en nemen. In goedoverleg met de grondeigenaar werd voor eenwerkwijze gekozen, waarmee beide partijenkonden instemmen.De 40 meter brede kruin van de zandrugwerd ter lengte van 160 meter in een tijd vandrie weken afgegraven. Met in het achter-

hoofd de opgravingsresultaten van 1984 wis-ten we, dat bij de gekozen werkwijze alleengrondsporen van haardkuilen en andere spo-ren met een duidelijke verkleuring geregi-streerd zouden kunnen worden. Voor hetvastleggen van bijvoorbeeld koncentratiesvuursteen zou de beschikbare tijd ontoerei-kend en de methode te grof zijn.De archeologische opbrengst was na drie we-ken graven verbluffend te noemen. In 0,6hektare zandgrond (het ontgraven deel vande rug) werden meer dan driehonderdhaardkuilen aangetroffen. Een dergelijkehoeveelheid haardkuilen op zo'n beperkt op-pervlak was men in Nederland slechts een-maal eerder tegengekomen bij Mariënberg inOverijssel. Ook werd nog eens een viertaldaarvan volkomen afwijkende, grotere kui-len blootgelegd, zonder twijfel gegravendoor de mesolithische bewoners van dezedekzandrug. Twee daarvan verdienen spe-ciale aandacht: een rechthoekig en een drie-hoekig ingegraven kuil. De eerste besloeg eenoppervlak van 1,90 x 0,80-0,90 meter en be-zat een vlakke bodem met een gerekon-

strueerde diepte van een halve meter of ietsmeer. De tweede had de vorm van een onge-Iijkbenige driehoek waarvan de grootste zijde'1,80 meter lang was; de taps toelopende bo-dem moet een diepte van cirka 1,25 meter be-reikt hebben. Naast een hoeveelheid vuur-steenafval bevatte deze laatste kuil ook eendrietal werktuigen, waaronder twee pijlpun-ten van een type dat als driehoek bekendstaat. Dit type pijlpunt is vrij algemeen in hetMesolithikum. We tasten nog in het duisteromtrent de funktie van de beide kuilen, maarhet vondstgegeven alleen al betekent eenwaardevolle toevoeging aan onze kennis overdeze vroegere bewoners van de Veenkolo-niën.

Succesvol vuurtje stoken

Mesolithische haardkuilen zijn allang een be-kend verschijnsel. In de hele Noordwest-Eu-ropese laagvlakte zijn ze aangetroffen. Dekuilen bestaan uit een ronde of iets ovaleschacht met een doorsnede van rond een hal-ve meter, die meestal plusminus 50 cm, maar

N O O R D E R B R E E D T E

Page 5: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

soms wel 70 cm diep werd uitgegraven. Daar-in stookte men dan een vuur. Zulke kuilhaar-den hebben het voordeel, dat ze de warmtebeter vasthouden, zuiniger omgaan metbrandstof en dat het vuur goed te beheersenis. Ze kunnen bijvoorbeeld hun nut bewijzenals er iets langzaam boven geroosterd of ge-droogd moet worden; als stralingsbron vanwarmte zijn ze minder effektief.Het kuilhaardtype moet in het Mesolithikumwel bijzonder succesvol zijn geweest. Niet al-leen komen archeologen ze heel frekwent te-gen (sinds 1982 in de Groninger Veenkolo-niën alleen al 420 stuks), maar ook hield hettype bijzonder lang stand: minstens driedui-zend jaar lang was vuurtje stoken op deze wij-ze populair. Hoe er verder nog met vuurwerd omgesprongen in een mesolithischkamp is nauwelijks bekend. Tijdens ons on-derzoek zijn we geen andere dan ingegravenhaarden tegengekomen, maar dat kan zijnomdat sporen van oppervlakkig brandendevuren door allerlei processen snel werdenuitgewist. Met de haardkuilen ligt dat vanwe-ge hun diepliggende basis kennelijk anders;deze bleven uitstekend bewaard. Dankzij hunhoutskoolrijke, kontrasterende vulling zijn zebovendien nauwelijks over het hoofd te zien.

Funktie

De restanten van die haarden leveren onsnog een hoop informatie over de mesolithi-sche mens en zijn milieu. De overgeblevenhoutskool is niet alleen geschikt voor een ou-derdomsbepaling (C-14 datering), maar guntons via de verzamelde brandstof ook een blikin de toenmalige vegetatie (daarbij in aan-merking nemend dat deze mensen wellichtselektief brandhout verzamelden). Aan brok-ken houtskool is namelijk de houtsoort door-gaans nog goed te herkennen.De meeste haardkuilen bevatten niets andersdan houtskool. Verkoolde voedselrestantenkomen we zelden tegen, in spaarzame geval-len zijn in de Veenkoloniën verkoolde hazel-nootdoppen teruggevonden. Terwijl voed-selbereiding wel het meest voor de hand lig-gende gebruik van zo'n haard is, vinden wedaarvoor juist weinig konkrete aanwijzingen.Een ongunstige omgeving wat de konserve-ring van organisch materiaal betreft (name-lijk de zure zandbodem), zal daarin zeker eenrol gespeeld hebben. Wat in zand wel goedbewaard bleef, zijn voorwerpen van steen envuursteen. Stukjes vuursteen, bij toeval in hetvuur terechtgekomen, komen we dan ookvaak tegen in de haardvulling. Dat geldt ook

Zeefopstelling om hetzand uit de bemon-sterde haardkuüen tekunnen scheiden vande rest van de inhoud.Hier de uitgezeefdeinhoud van éénhaardhuil. De hoe-veelheid houtskool isvrij normaal voor eenmesolithische haard.Gedroogd is ditmonster gereed voorverdere laboratorium-analyse.

voor de ruim driehonderd haardkuilen op dezandrug bij het voormalige Hoetmansmeer.In een paar van die haarden lagen ook grote-re stenen. Sommige zijn gebarsten, niet doorouderdom, maar door plotselinge verhitting.We interpreteren ze als stenen, die werdenverhit om vloeistoffen mee aan de kook tekunnen brengen. Met gloeiend hete stenen,ondergedompeld in water, blijkt dat heelgoed te kunnen. De stenen zullen echter vrijgauw barsten vertonen en in stukken sprin-gen, totdat de brokstukken op een bepaaldmoment waardeloos zijn geworden voor ver-der gebruik. Dan bleven ze soms liggen op deplaats waar ze verhit werden, namelijk in derestanten van het haardvuur. Dankzij hetfeit, dat de haardkuilen na hun laatste ge-bruik niet werden uitgeruimd, vinden we deinhoud na cirka 8000 jaar nog net zo terug.

Ruimtelijk beeld

Door de grote aantallen haardkuilen is hetmogelijk kwantitatief onderzoek te doen naarhun toepassing. Tegelijk kunnen de haardenin ruimtelijke zin bekeken worden. Het nieu-we aspekt van de vele haarden uit Nieuwe Pe-kela is, dat hun verspreidingsbeeld hier endaar een verdichting vertoont. Ze liggen danals het ware in zwermen bij elkaar. Ook kleinegroepjes van twee en meer stuks lijken op tetreden.De haarden bevinden zich vaak op de hoogstedelen binnen het mikroreliëf van de zandrug.De vraag is nu, of zulke koncentraties min ofmeer gelijktijdig kunnen zijn. Vertegenwoor-digt een koncentratie haarden een bepaaldeaktiviteit, die een eigen plaats innam binnenhet mesolithische kamp? Of bestond er tradi-

N O O R D E R B R E E D T E

Page 6: 8000 JAAR VOOR NIEUWE PEKELA: HONDERDEN HAARDKUILEN · De wiide horizon van het veenkoloniale landschap kent steeds minder effenheden Teefficiencyhausse in de landbouw leidt in toenemende

Uit een der haardkuüen kwam een drietal steenbrokken, die samengepast konden worden tot één steen; er ontbrekeneen paar kleinere stukken. Eén kant van die steen is geheel vlak en glad; dat is een oud slijp- ofwrijfvlak (op dedoorsnedetekening met een dikke lijn weergegeven). Deze wrijf- ofslijpsteen kende een tweede gebruik als kooksteen;door de plotselinge verhitting in het vuur moet de steen gebarsten en van verder gebruik uitgesloten zijn. Het slijpvlakmeet ca. 5 cm in doorsnede.

tioneel een voorkeur voor gunstige terreinlo-katies en werden zulke plekken keer op keer,maar wellicht met grote tussenpozen be-zocht? Een interessant aspekt hierbij is, datbinnen het totale, in 1984 en 1989 opgegra-ven areaal op deze zandrug slechts driemaaleen 'oversnijding' van haardkuüen is waarge-nomen. De kuilen raakten elkaar overigensmeer dan dat ze echt door elkaar heen gegra-ven waren. Was de plek van een 'oude' haard-kuil nog lange tijd zichtbaar en ging de voor-keur steeds uit naar het graven van een nieu-we kuil? Dateringen uit het onderzoek van1984 hebben inmiddels duidelijk gemaakt,dat er in ieder geval 1100 jaar tijdsverschil be-staat tussen de oudste (ca. 7100 voor Chr.) ende jongste aangetroffen haardkuil (ca. 8000voor Chr.) op de bewuste zandrug. Maar dedateringen geven eveneens aan, dat sommigegroepjes van haarden heel goed gelijktijdigkunnen zijn. Verder onderzoek in deze rich-ting kan uitwijzen of die veronderstellingjuist is. Doch voor het zover is, moet er nogheel wat laboratoriumwerk verricht worden.

Het onderzoek heeft nog een interessanteontdekking van geologische aard opgele-verd. Op de westelijke flank van de rug werd

een door dekzand overstoven bodemprofielaangetroffen, meeglooiend met de welvingvan de zandrug. Het is de zogenaamde Aller-0d- of Usselolaag. Dit is een fossiele bodemuit het laatste warmere interval van de laatsteijstijd. Deze periode wordt gedateerd tussen10.800 en 10.000 voor Chr. Tijdens de daar-op volgende, laatste koudeperiode overstoofdeze bodem weer. In deze laatste koudepe-riode moet de wind flink huisgehouden heb-ben in de Veenkoloniën; veel reliëf moet zijnafgevlakt, terwijl elders nieuwe duintjes kon-den ontstaan. Het aardige van de vondst in dezandrug bij het Hoetmansmeer is nu, dat de-ze rug zijn hoofdvorm in dat stuivende land-schap kennelijk behouden heeft. De meewel-vende Aller0d-bodem geeft dat aan; alleenop de flanken neemt de dikte van het daarbo-ven gelegen, jongere stuifzand toe. Daar-naast is deze horizont zo duidelijk nog nieteerder in de Veenkoloniën gezien.Deze vondst dient een dubbel belang: ten eer-ste is het inzicht in de regionale geologischewordingsgeschiedenis hiermee verbreed enten tweede zijn nu betere verklaringsmodel-len op te stellen voor het optreden van ar-cheologisch vondstmateriaal, dat dateert vanvóór het Mesolithikum. We weten nu, dat ou-

der en jonger vondstmateriaal als gevolg vangeologische processen — winderosie — doorelkaar kan zijn geraakt. Uit het vondstmate-riaal van de zandrug bij het Hoetmansmeer istot op heden overigens nog op geen enkelewijze gebleken, dat deze vóór het Mesolithi-kum ook daadwerkelijk bewoning heeft ge-kend.

Onderzoek op het scherp van de snede

Waarom al dat bodemonderzoek in het kadervan de Herinrichting van Oost-Groningen?Steeds duidelijker blijkt, dat het reliëf in deVeenkoloniën, langzaam vanonder het veenvandaan gekomen, systematisch en in eensnel tempo wordt gladgestreken. Dat is eenonderdeel van het hoofdstuk landbouwkun-dige verbeteringen en vormt als zodanig degrootste bedreiging van het bodemarchief.Er zit behoorlijk wat vaart achter de egalisatievan zandkoppen en zandruggen. Het wordtbovendien door de Herinrichting via subsi-dies ook nog eens flink gestimuleerd. Afgra-ven van zandruggen met archeologischevindplaatsen betekent het onherroepelijk op-ruimen van prehistorische informatie. Er isniet veel fantasie voor nodig om te bedenken,dat het bodemarchief snel afkalft. Hoe meerveen er oxideert, des te meer wordt het reliëfvan de zandondergrond geaccentueerd, deste sterker is de roep om egalisatie. De ontsta-ne laagten moeten immers opgevuld worden,liefst met zand vanuit nabijgelegen koppen.Wanneer het huidige tempo doorzet, zal ar-cheologisch onderzoek in de GroningerVeenkoloniën in de toekomst steeds dringen-der worden.Behalve het streven naar behoud van enkelegoed bewaarde vindplaatsen, heeft opgravendus hoge prioriteit gekregen. Alleen al omzoveel mogelijk vast te leggen van de geschie-denis van een gebied, waarvan lange tijd ge-dacht werd dat het begon met het afgravenvan het veen.

LiteratuurGroenendijk, H. A. en]. L. Smit, 1984/85. Een meso-lithische vindplaats bij Wildervank. In: GroningseVolksalmanak 1984/85, p. 131-145.Groenendijk, H. A., 1986. Rimpels in het platte vlak;archeologie in de Veenkoloniën. In: Noorderbreedte1986/1,^.2-6.ld., 1986. Een mesolithische pleisterplaats bij Nieu-we Pekela. In: Bulletin Koninklijke NederlandseOudheidkundige Bond 1986/3, p. 133-135.ld., 1987. Mesolithic hearth-pits in the Veenkoloniën(Prov. Groningen, the Netherlands); defining a spe-cifïc use offire in the Mesolithic. In: Palaeohistoria29 (in druk).

N O O R D E R B R E E D T E 8 9 - 1 8 6