7Presentatie DSM-5 Hans en Bernard.pptx [Alleen-lezen]
Transcript of 7Presentatie DSM-5 Hans en Bernard.pptx [Alleen-lezen]
Wijzigingen in DSM- 5
Dr. Hans van den Ameele / Dr. Bernard Vlieghe
Stemmings- en angststoornissen
Dr. Bernard Vlieghe
Angststoornissen
Hoofdstuk “ angststoornissen “ van de DSM- IV is opgesplitst in drie
hoofdstukken in de DSM- 5:
� Angststoornissen
� obsessieve- compulsieve en gerelateerde stoornissen (OCGS)
� trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
van 12 naar 27 stoornissen
Angst, obsessieve- compulsieve stoornis en trauma in de
DSM-5
1. Paniekstoornis worden gescheiden
2. Agorafobie
3. Specifieke fobie ( dier, natuur, bloed- injectie- verwonding, situationeel, anderszins )
4. Sociale angststoornis ( niet meer ‘ gegeneraliseerd ‘, wel ‘ performance only ‘ )
3-4: geen ervaring van overdreven angst nodig ( >18 jaar); duur van 6m voor alle leeftijden
5. Gegeneraliseerde angststoornis
6. Selectief mutisme nu leeftijdsonafhankelijk
7. Separatie- angststoornis EN minstens 6m voor volwassenen ( itt 4w)
3. Angststoornissen
8. Angststoornis door een middel of medicatie
9. Angststoornis door een andere medische aandoening
10. NIEUW: ‘ other specified ‘ angststoornis
vb. beperktere kenmerken dan bij specifieke angststoornis
11. NIEUW: ‘ unspecified ‘ angststoornis
vb. op dienst spoedgevallen
NIEUW: toevoeging ‘ met paniekaanvallen ‘ bij alle stoornissen (
negatieve prognose )
� nieuwe hoofdstuk is gebaseerd op de visie dat de obsessieve- compulsieve
stoornis (OCS) gerelateerd is aan een aantal zogenaamde OCS-
spectrumstoornissen
� de DSM-5- commissie wil uitdrukken dat de overeenkomst tss OCS en de
OCGS groter is dan tussen OCS en de angststoornissen
� hoge mate van comorbiditeit van OCS met angst- en depressieve
stoornissen, tot wel 70%, is vertaald naar de positie van het hoofdstuk
4. Obsessieve – compulsieve en
gerelateerde stoornissen (OCGS)
1. Obsessieve – compulsieve stoornis
� Nieuw: typering van de mate van inzicht: goed – redelijk- zwak-
afwezig ( waanachtige obsessies )
� Nieuw: tic- gerelateerde OCS
2. Trichotillomanie
� DSM- IV: onderdeel van ‘ impulscontrolestoornissen ‘
� Vermoeden van familiaal verband met OCS
3. Morfodysfore stoornis ( stoornis in de lichaamsbeleving )
� DSM- IV: onder ‘ somatoforme stoornissen ‘, maar DSM- 5:
vermoeden van familiaal verband met OCS
� met typering van de mate van inzicht
� met extra typering ‘ met spierdysmorfie ‘ ( musculodysfoor )
NIEUW: 4-9:
4. Excoriatiestoornis
� huidpulken, leidend tot laesies
� Vermoeden van een familiaal verband met OCS
5. Verzamelstoornis ( hoarding )
� DSM- IV geen apart onderdeel, als deel van OCS
� Maar: negatief beloop, moeilijk behandelbaar, frequent samengaan
met andere stoornissen ( oa ASS, psychose), zeer beperkt tot afwezig
inzicht
� Met typering van de mate van inzicht en met toevoeging met
extreem aankopen
6. OCS en gerel.st. door een middel of medicatie
� Vb. intoxicatie met stimulantia, metalen
7. OCS en gerel. st. door een ander medische aandoening
� Vb. cerebellaire tumor die striatale schade veroorzaakt
8. ‘ Other specified ‘ OCS en gerel.st.
� Vb. obsessieve jaloezie; morfodysmofore stoornis met aanwezig letsel
9. ‘ Unspecified ‘ OCS en gerel. st.
� Vb. op dienst spoedgevallen
Reactieve hechtingsstoornis
� In DSM- IV: bij kinderpsychiatrische stoornissen
� DSM- 5: onderdeel van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen
EN opsplitsing in:
1. Reactieve hechtingsstoornis
� DSM- IV: geïnhibeerde, emotioneel teruggetrokken type
� Eerder internaliserend
2. NIEUW: Gedesinhibeerde sociale engagementstoornis
� DSM- IV: ontremde, willekeurig sociaal type
� ADHD- like
5. Trauma- en stressor- gerelateerde stoornissen
3. Posttraumatische stressstoornis
� Criteria voor volwassenen en kinderen > 6j
� Explicietere beschrijving van een trauma
� Geen subjectieve reactie op het specifieke traumamoment ( angst,
hulpeloosheid, afschuw) meer als criterium
� DSM- IV: 3 clusters: 1. herbeleving, 2. vermijding- afstomping en 3.
verhoogde prikkelbaarheid
� DSM- 5: 4 clusters: 1. herbeleving, 2. vermijding, 3. negatieve
veranderingen in gedachten en stemming en 4. verhoogde prikkelbaarheid
( + irritatie, woedebuien, gevaarlijk gedrag of automutilatie)
� Ontwikkelingssensitief: lagere drempels als < 18j
3. Posttraumatische stressstoornis
� NIEUW: Criteria voor kinderen < 6jaar
� meer aandacht voor spel, nachtmerries, gedragsverandering,
verandering in stemming; minder aandacht voor angstreacties
� Clusters: ‘ Vermijding en negatieve veranderingen in cognities’
blijven samen itt criteria > 6j
4. Acute stressstoornis
� Onderscheid in trauma- ervaring ( direct, getuige, indirect)
� Geen subjectieve reactie op het specifieke traumamoment ( angst, hulpeloosheid, afschuw) meer als criterium
� 9 van 14 criteria van herbeleving, negatieve stemming, dissociatie, vermijding en prikkelbaarheid
5. Aanpassingsstoornissen (DSM- IV: apart hoofdstuk )
� Heterogene groep stressklachten na stressor ( al dan niet traumatisch) ( vb. werk- of relationele problemen)
� niet meer als ‘ restgroep’ cfr DSM- IV
NIEUW
6. ‘ Other specified’ trauma- en stressorgerelateerde stoornis
� Vb. persistente complexe rouwreactie
� Vb. beperktere kenmerken dan bij specifieke aanpassingsstoornis
7. ‘ Unspecified’ trauma- en stressorgerelateerde stoornis
� Vb. op dienst spoedgevallen
� ons inzicht in de beschreven beelden wordt niet groter door ze zonder veel
consequenties opnieuw in te delen, te splitsen of samen te voegen
� de herplaatsing van OCS buiten de angststoornissen is enerzijds te
verdedigen, maar evenzogoed had men kunnen verdedigen dat deze
aandoening wel een plaats binnen de angststoornissen had moeten
behouden, gezien de angst, de onrust en de fobische component die we in
de klinische praktijk vaak zien, wellicht TE VROEG geweest deze herindeling
te maken
Reflecties
� creativiteit van de DSM-5- werkgroep om niet één ( de ‘ niet anderszins
omschreven ‘- categorie van de DSM- IV) maar maar liefst twee restcategorieën
per hoofdstuk te bedenken is opmerkelijk:
Deze toevoeging laat zien dat de DSM- 5 op twee benen hinkt:
� Enerzijds zou het een stap in de goede richting moeten zijn op weg naar ziekte-
eenheden in de psychiatrie die gebaseerd zijn op hun eigen psychopathologisch
proces, symptomen, behandelbaarheid en beloop.
� Anderzijds lijkt deze oplossing slechts een praktisch, handig en simpel
aanvinksysteem dat bv door een ziektekostenverzekeraar gebruikt kan worden.
Dit is jammer en vormt een gemiste kans!
Naam Voornaam
Referenties
� American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental
disorders ( 4de, herz versie). Washington: American Psychiatric Association; 2000.
� American Psychiatric Association. Diagnostic and statistical manual of mental
disorders ( 5de versie). Washington: American Psychiatric Association; 2013.
� A.J.L.M. van Balkom, L. Gabriëls, O.A. van den Heuvel. Angst, obsessieve- compulsieve
stoornis en trauma in de DSM-5, Tijdschrift voor Psychiatrie, 2014, 1, 177- 181.
Dr. Hans van den Ameele
Stemmingsstoornissen
� DSM-5: nieuwe opdeling in:
1. Bipolaire en verwante stoornissen dr. van den Ameele
2. Depressieve stoornissen
3. Angststoornissen
4. Obsessieve- compulsieve en gerelateerde stoornissen dr.
5. Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen Vlieghe
DSM-IV: ‘stemmingsstoornissen’ en ‘angststoornissen’
classificatie– onderzoek, registratie
– groepen pat., universeel, statisch, descriptief, dichotoom, categoriaal, etiologievrij, atheoretisch
diagnose– begrijpen
– individueel, ’verhaal’, procesmatig, symptomen, ernst, stadium, verloop, oorzaken, onderliggende ziektemechanismen, context, dimensioneel, hypothese, theoretisch kader…
� behandeling, ‘zorgbehoeften’, prognose
DSM: ‘diagnostic’ ≠ ‘diagnose’
� In de DSM(-5) lijkt ‘major depressive disorder’ of
‘depressieve stoornis:
een ‘natuurlijke’ ziekte-entiteit’
ipv een ‘domein diagnose’
�de DSM-5 biedt geen fundamentele verschuiving in de
richting van een goed gevalideerde psychiatrische
diagnostiek Ruissen 2014
DSM: ‘diagnostic’ ≠ ‘diagnose’
Names do not create illness forms;
they only comfort the doctors and impress the relatives’Menninger e.a. 1958
In de geneeskunde is het over het algemeen vanzelfsprekend om eerst
een diagnose te stellen, voordat men classificeert.
In de psychiatrie ligt dat anders. Daar wordt verschillend gedacht over
hoe diagnostiek en classificatie precies samenhangen van Yperen & Giel 1995
de bipolaire stoornissen en de depressieve stoornissen
worden nu als aparte categorieën beschreven
beter gestroomlijnde classificatie van de bipolaire- en
depressieve-stemmingsstoornissen: definities van episodes
niet meer gescheiden maar als onderdeel van de stoornissen
nieuwe diagnoses: – disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
– persisterende depressieve stoornis
– premenstruele stemmingsstoornis
Het criterium ‘gemengde episode’ is verdwenen uit dsm-5 en
vervangen door de specificatie ‘met gemengde kenmerken’
Verschillen DSM-IV en DSM-5
de bipolaire stoornissen en de depressieve stoornissen
worden nu als aparte categorieën beschreven
beter gestroomlijnde classificatie van de bipolaire- en
depressieve-stemmingsstoornissen: definities van episodes
niet meer gescheiden maar als onderdeel van de stoornissen
nieuwe diagnoses: – disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
– persisterende depressieve stoornis
– premenstruele stemmingsstoornis
Het criterium ‘gemengde episode’ is verdwenen uit dsm-5 en
vervangen door de specificatie ‘met gemengde kenmerken’
Verschillen DSM-IV en DSM-5
nieuwe specificaties:
– met angstige spanning
– met gemengde kenmerken
psychotische symptomen ook bij lichte en matige ernst
het kenmerk dat wees op een ontstaan van depressie
post partum is gewijzigd in peri partum
rouwcriterium als exclusiecriterium is verlaten
de criteria voor een (hypo)manische episode werden iets strenger:
naast de stemmingsverandering gedurende minstens 4 dagen,
moet er nu ook sprake zijn van een duidelijke stijging in activiteiten
of energieniveau.
Verschillen DSM-IV en DSM-5
nieuwe specificaties:
– met angstige spanning
– met gemengde kenmerken
psychotische symptomen ook bij lichte en matige ernst
het kenmerk dat wees op een ontstaan van depressie
post partum is gewijzigd in peri partum
rouwcriterium als exclusiecriterium is verlaten
de criteria voor een (hypo)manische episode werden iets strenger:
naast de stemmingsverandering gedurende minstens 4 dagen,
moet er nu ook sprake zijn van een duidelijke stijging in activiteiten
of energieniveau.
Verschillen DSM-IV en DSM-5
niet anders omschreven (NAO) wordt vervangen door:
– andere gespecificeerd stoornis: met de reden waarom
– ongespecificeerde stoornis: zonder motivatie waarom
belangrijke psychosociale en omgevingsfactoren (vroeger as IV) en
beperkingen in functioneren (vroeger as V) afzonderlijk noteren
(classificatie los van psychosociale en omgevingsfactoren)
Verschillen DSM-IV en DSM-5
Naam Voornaam
Bipolaire-I-stoornis: 0,6% (12mnd) – 1% (life time) man/vrouw: 1,1:1
Bipolaire-II-stoornis: 0,3-0,8% (12mnd) – 1% (life-time)
Alle bipolaire stoornissen: 1,8%
Cyclothyme stoornis: 0,4-1% (life-time) man/vrouw 1:1
Disruptieve stemmingsregulatiestoornis: 2-5 % ?
Depressieve stoornis: 5,2 % (12mnd) vrouw/man 2:1
Persisterende depressieve stoornis: DSM IV dysthyme stoornis 0,5-0,9%
en chronisch depressieve stoornis 1,5% (12mnd)
Premenstruele stemmingsstoornis: 1,3% (12mnd)
Prevalentiecijfers bipolaire- en depressieve-stemmingsstoornissen
Naam Voornaam
Bipolaire-I-stoornis
Bipolaire-II-stoornis
Cyclothyme stoornis
Bipolaire-stemmingstoornis door een middel/medicatie
Bipolaire-stemmingstoornis door een somatische aandoening
Andere bipolaire-stemmingstoornis
Ongespecificeerde bipolaire-stemmingstoornis
Bipolaire-stemmingsstoornissen
Naam Voornaam
A. Een duidelijk herkenbare periode die gedurende minstens één week en
het grootste deel van de dag, bijna elke dag aanwezig is met:– Een abnormaal en persisterend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming
– Een abnormaal en persisterend verhoogde doelgerichte activiteit of energie
B. Tijdens de periode zijn drie of meer van de volgende symptomen in
significante mate aanwezig (vier indien enkel prikkelbare stemming):1. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grandiositeit.
2. Verminderde slaapbehoefte.
3. Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang.
4. Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten gejaagd zijn.
5. Verhoogde afleidbaarheid volgens de betrokkene zelf of door anderen waargenomen.
6. Toename van doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie.
7. Zich excessief bezighouden met activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen.
Manische episode
C. De symptomen veroorzaken klinisch significant lijden of beperkingen in
het functioneren.
D. De episode kan niet worden toegeschreven worden aan het fysiologisch
effect van een middel of een somatische aandoening.
NB: Een volledige manische episode die zich voordoet tijdens een
antidepressiva behandeling is bewijs voor classificatie manische episode
Manische episode
A. Een periode die gedurende minstens vier achtereenvolgende dagen het
grootste deel van de dag, bijna elke dag aanwezig is met:
– Een abnormaal en persisterend verhoogde, expansieve of prikkelbare stemming.
– Een abnormaal en persisterend verhoogde doelgerichte activiteit of energie.
B. Tijdens de periode zijn drie of meer symptomen in significante mate aanwezig
(vier indien enkel prikkelbare stemming):
1. Opgeblazen gevoel van eigenwaarde of grandiositeit.
2. Verminderde slaapbehoefte.
3. Spraakzamer dan gebruikelijk of spreekdrang.
4. Gedachtevlucht of de subjectieve beleving dat de gedachten gejaagd zijn.
5. Verhoogde afleidbaarheid volgens de betrokkene zelf of door anderen waargenomen.
6. Toename van doelgerichte activiteit of psychomotorische agitatie.
7. Zich excessief bezighouden met activiteiten waarbij een grote kans bestaat op pijnlijke gevolgen.
Hypomanische episode
C. De episode gaat samen met een onmiskenbare verandering in het
functioneren.
D. De verandering in het functioneren kan waargenomen worden door anderen.
E. De episode is niet ernstig genoeg om duidelijke beperkingen in het sociale of
beroepsmatige functioneren te veroorzaken.
Indien er psychotische kenmerken zijn -> manische episode.
F. De episode kan niet worden toegeschreven aan het fysiologisch effect van een
middel.
NB: Een volledige hypomane episode die zich voordoet tijdens een antidepressiva
behandeling is bewijs voor classificatie hypomanische episode.
Hypomanische episode
A. Vijf of meer symptomen zijn binnen dezelfde periode van twee weken aanwezig (dagelijks) met minstens een sombere stemming of verlies van interesse of plezier:1. Sombere stemming2. Verlies van interesse of plezier3. Significant gewichtsverlies of gewichtstoename zonder dieet.4. Insomnia of hypersomnia.5. Psychomotorische agitatie of vertraging.6. Vermoeidheid of verlies van energie.7. Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte schuldgevoelens.8. Verminderd vermogen tot nadenken of concentreren.9. Recidiverende gedachten aan de dood of suïcideplanning / poging.
B. De symptomen veroorzaken significant lijden of beperkingen in het functioneren.
C. De episode kan niet toegeschreven worden aan het fysiologisch effect van een middel of een somatische aandoening.
Depressieve episode
het criterium “de symptomen voldoen niet aan de criteria gemengde episode” uit DSM-IV vervalt en is vervangen door de specificatie ‘met gemengde kenmerken’
het exclusiecriterium rouwproces uit DSM-IV vervalt:
– NB: Bij aanzienlijk verlies (…) kunnen zich reacties voordoen die lijken op een depressieve episode. Op basis van het klinisch oordeel dient de aanwezigheid van een depressieve episode, naast de normale reactie op een aanzienlijk verlies, ook zorgvuldig te worden overwogen.
nieuwe specificatie ‘met angstige spanning’.– indien twee of meer van volgende symptomen: gespannenheid, onrust,
moeite met concentratie of piekeren, angstige verwachtingen en angst voor controleverlies.
Depressieve episode
Bij depressieve episode: minstens 3 (hypo)manische symptomen
Bij hypomanische en manische episode: tenminste 3 depressieve
symptomen
Indien gelijktijdig voldaan is aan de volledige criteria van manische en
depressieve episode moet de classificatie: ‘manische episode met
gemengde kenmerken’ toegekend worden.
Met gemengde kenmerken
‘gemengde episode’ vs specificatie ‘met gemengde kenmerken’
Prim Care Companion CNS Disord 2014;16(2):
het criterium “de symptomen voldoen niet aan de criteria gemengde episode” uit DSM-IV vervalt en is vervangen door de specificatie ‘met gemengde kenmerken’
het exclusiecriterium rouwproces uit DSM-IV vervalt:
– NB: Bij aanzienlijk verlies (…) kunnen zich reacties voordoen die lijken op een depressieve episode. Op basis van het klinisch oordeel dient de aanwezigheid van een depressieve episode, naast de normale reactie op een aanzienlijk verlies, ook zorgvuldig te worden overwogen.
nieuwe specificatie ‘met angstige spanning’.– indien twee of meer van volgende symptomen: gespannenheid, onrust,
moeite met concentratie of piekeren, angstige verwachtingen en angst voor controleverlies.
Depressieve episode
Minstens twee van volgende symptomen gedurende de meeste dagen:
– Opgedraaid of gespannen
– Uitzonderlijk rusteloos
– Moeite met concentreren door ongerustheid
– Vrezen dat er iets verschrikkelijks kan gebeuren
– Gevoel zelfbeheersing te verliezen
Licht (2), matig (3), matig-ernstig (4-5), ernstig (4-5 + motorische
agitatie)
Met angstige spanning
A. Er is minstens voldaan aan de criteria voor één manische episode.
B. De manische of depressieve episode(n) kunnen niet worden verklaard
door: een schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een
waanstoornis of een andere gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of
andere psychotische stoornis.
Bipolaire-I-stoornis
Actuele of meest recente episode:
– (hypo)manisch, depressief
Licht, matig, ernstig
Met psychotische kenmerken
Specificeer:
– met angstige spanning, gemengde kenmerken. rapid cycling, melancholische kenmerken, atypische kenmerken, stemmingscongruente of stemmingsincongruente psychotische kenmerken, katatonie, begin peri partum, seizoensgebonden patroon.
Gedeeltelijk, volledig in remissie
Ongespecificeerd
Bipolaire-I-stoornis
A. Er is minstens voldaan aan de criteria voor:A. Eén hypomanische episode.
B. Eén depressieve episode.
B. Er heeft zich nooit een manische episode voorgedaan.
C. De hypomanische of depressieve episode kan niet worden verklaard door een
schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een schizofreniforme stoornis, een
waanstoornis of een andere gespecificeerde of ongespecificeerde
schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
D. De depressieve symptomen of onvoorspelbaarheid door de frequente
afwisseling tussen perioden van depressiviteit en hypomanie veroorzaken
significant lijden of beperkingen in het functioneren.
Bipolaire-II-stoornis
Actuele of meest recente episode:
– Hypomanisch, depressief.
Specificeer: met angstige spanning, gemengde kenmerken. rapid cycling,
stemmingscongruente of stemmingsincongruente psychotische kenmerken,
katatonie, begin peri partum, seizoensgebonden patroon.
Beloop:
– Gedeeltelijk in remissie, volledig in remissie.
Ernst:
– Licht, matig, ernstig.
Bipolaire-II-stoornis
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
Depressieve stoornis
Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
Premenstruele stemmingsstoornis
Depressieve-stemmingsstoornis door een middel/medicatie
Depressieve-stemmingsstoornis door een somatische aandoening
Andere depressieve-stemmingsstoornis
Ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis
Depressieve-stemmingsstoornissen
A. Ernstige recidiverende driftbuien (temper outbursts) die zich verbaal en/of in
het gedrag manifesteren.
B. De driftbuien komen niet overeen met het ontwikkelingsniveau.
C. De driftbuien treden gemiddeld drie keer of vaker per week op.
D. De stemming tussen de driftbuien is persisterend prikkelbaar/boos en door
anderen waarneembaar gedurende het grootste deel van de dag.
E. Vorige criteria zijn sinds één jaar of langer aanwezig, zonder geheel vrij te zijn
van symptomen gedurende drie of meer achtereenvolgende maanden.
F. De symptomen zijn in minstens twee van de drie settings (thuis, school,
leeftijdsgenoten) aanwezig en in ernstige mate.
G. De classificatie dient niet voor de eerste maal vóór de 6-jarige leeftijd of na de
18-jarige leeftijd te worden toegekend.
H. Op basis van de anamnese of door observatie kan worden vastgesteld dat
vorige criteria voor de 10-jarige leeftijd zijn begonnen.
Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis
A. Sombere stemming gedurende twee jaar, gedurende het grootste deel van de
dag. (Kk ook prikkelbare stemming en minstens 1 jaar)
B. Minsten twee van vlg kenmerken: – slechte eetlust/te veel eten
– insomnie/hypersomnie
– weinig energie/vermoeidheid
– gering gevoel eigenwaarde
– slechte concentratie of moeilijk beslissen
– hopeloosheid
C. Nooit langer dan 2 maanden symptoomvrij
D. Criteria voor depressieve episode kunnen gedurende twee jaar continu
aanwezig zijn.
E. Er is nooit sprake geweest van een manische of hypomanische episode en er is
nooit voldaan aan de criteria voor een cyclothyme stoornis.
Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
F. De stoornis kan niet beter worden verklaard door een persisterende
schizoaffectieve stoornis, schizofrenie, een waanstoornis of een andere
gespecificeerde of ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere
psychotische stoornis.
G. De symptomen kunnen niet worden toegeschreven aan het fysiologisch
effect van een middel of een somatische aandoening
F. De symptomen veroorzaken klinische significant lijden of beperkingen in
het functioneren.
Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
Specificeer:
– met angstige spanning, gemengde kenmerken, melancholische kenmerken, atypische kenmerken, stemmingscongruente of stemmingsincongruente psychotische kenmerken, begin peri partum.
Gedeeltelijk, volledig in remissie
Vroeg begin < 21 jr, laat begin ≥ 21 jr
Speficiceer
– zuiver dysthym syndroom
– persisterende depressieve stoornis
– periodieke depressieve epiodes met of zonder actuele episode
Licht, matig, ernstig
Persisterende depressieve stoornis (dysthymie)
A. Tijdens de menstruatiecycli dienen minstens vijf symptomen aanwezig te
zijn in de laatste week vóór de menstruatie, die binnen een paar dagen
na het begin van de menstruatie afnemen en minimaal of volledig afwezig
zijn na de menstruatie.
B. Eén of meer symptomen dienen aanwezig te zijn:– Duidelijke effectieve labiliteit.
– Duidelijke prikkelbaarheid of boosheid of toename van interpersoonlijke conflicten.
– Duidelijke sombere stemming, gevoelens van hopeloosheid, gedachten van zelfdepreciatie.
– Duidelijke angst of spanning en/of het gevoel opgedraaid of opvliegend te zijn.
C. Eén of meer symptomen moeten daarnaast aanwezig zijn om een totaal
van vijf symptomen te bekomen.– Verminderde interesse in activiteiten.
– Subjectief ervaren moeite met concentreren.
– Lethargie, snel vermoeid of gebrek aan energie.
– Eetlust verandering
– Hypersomnia/insomnia.
– Het gevoel overspoeld te worden met emoties of zichzelf niet in de hand hebben.
– Lichamelijke klachten.
Premenstruele stemmingsstoornis
D. Symptomen veroorzaken klinisch significant lijden of beperkingen in het
functioneren.
E. De episode is niet te verklaren door exacerbatie van een andere
aandoening.
F. De criteria moeten worden bevestigd door dagelijkse beoordelingsscores,
– Daily Record of Severity of Problems cf. Richtlijn premenstrueel syndroom NVOG
G. De symptomen kunnen niet toegeschreven worden aan het fysiologisch
effect van een middel of een somatische aandoening.
http://www.nvog.nl/vakinformatie/default.aspx
Premenstruele stemmingsstoornis
de veranderingen bij depressieve- en bipolaire-stoornissen
zijn eerder beperkt
vooral ‘depressieve stoornis’ is een zeer heterogene groep
de nieuwe categorieën ‘disruptieve stemmings-
disregulatiestoornis’ en de ‘premenstruele stemmingsstoornis’
stemmen tot nadenken evenals het wegvallen van het
‘rouwcriterium als exclusie’
de nieuwe categorie ‘persisterende depressieve stoornis’
en de specificatie ‘met angstige spanning’ lijken zinvol
Tot slot…
De DSM(-5)
– verkondigt geen ‘waarheid’, maar is eerder een ‘gids’
– geeft geen nieuwe ‘visie’
classificatie is noodzakelijk voor communicatie, onderzoek…
DSM classificatie ≠ diagnose
classificatie als diagnostiek gaat voorbij aan de realiteit van
de individuele mens met z’n psychisch/psychiatrisch lijden,
z’n voorgeschiedenis, z’n context, z’n zorgnoden…
Tot slot…