12 JANUARI 2005 - CCSP › nl › system › files › ... · kracht van gewijsde zijn gegaan en op...
Transcript of 12 JANUARI 2005 - CCSP › nl › system › files › ... · kracht van gewijsde zijn gegaan en op...
Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen
en de rechtspositie van de gedetineerden De in het vet gedrukte tekst: de in werking getreden artikelen - Bijgewerkt tot 01 09 2019
In oranje : commentaar - bijgewerkt tot 18 december 2014
- 2 -
INHOUDSTAFEL
TITEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
TITEL II.- BASISBEGINSELEN
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BASISBEGINSELEN HOOFDSTUK II. - BASISBEGINSELEN VAN TOEPASSING OP SPECIFIEKE CATEGORIEËN VAN GEDETINEERDEN
Afdeling I. – Veroordeelden Afdeling II. – Verdachten
TITEL III. – GEVANGENISSEN
HOOFDSTUK I. - INDELING EN BESTEMMING HOOFDSTUK II. - HUISHOUDELIJK REGLEMENT HOOFDSTUK III. - PLAATSING, OVERPLAATSING EN ONTHAAL HOOFDSTUK IV. – TOEZICHT
Afdeling I. - Algemene bepaling Afdeling II. - Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen Afdeling III. - Commissies van toezicht
HOOFDSTUK V. - TOEGANG TOT DE GEVANGENIS
TITEL IV. – DETENTIEPLANNING
HOOFDSTUK I.- ONDERZOEK NAAR DE PERSOON EN DE LEVENSSITUATIE VAN DE VEROORDEELDE HOOFDSTUK II. - INDIVIDUEEL DETENTIEPLAN
TITEL V. - LEVENSVOORWAARDEN IN DE GEVANGENIS
HOOFDSTUK I. - MATERIËLE LEVENSVOORWAARDEN HOOFDSTUK II. – SAMENLEVINGSVOORWAARDEN
Afdeling I. – Algemeen Afdeling II. – Gemeenschapsregime Afdeling III. - Regime van beperkte gemeenschap Afdeling IV. - Bijzondere bepaling voor verdachten
HOOFDSTUK III. - CONTACTEN MET DE BUITENWERELD Afdeling I. - Algemeen beginsel Afdeling II. – Briefwisseling Afdeling III. – Bezoek Afdeling IV. - Gebruik van de telefoon en andere telecommunicatiemiddelen Afdeling VI. - Schriftelijke en mondelinge contacten met consulaire en diplomatieke ambtenaren Afdeling VII. - Contacten met de media
HOOFDSTUK IV. - GODSDIENST EN LEVENSBESCHOUWING HOOFDSTUK V. - VORMINGSACTIVITEITEN EN VRIJETIJDSBESTEDING HOOFDSTUK VI. – ARBEID
Afdeling I. - Algemene bepalingen Afdeling II. - Inkomsten uit arbeid
HOOFDSTUK VII. - GEZONDHEIDSZORG (…) HOOFDSTUK VIII - (…) HOOFDSTUK IX. - SOCIALE HULP- EN DIENSTVERLENING HOOFDSTUK X. - RECHTSHULPVERLENING EN JURIDISCHE BIJSTAND HOOFDSTUK XI. - INHOUDING OP DOOR DE PENITENTIAIRE ADMINISTRATIE VERSCHULDIGDE GELDSOMMEN
TITEL VI. - ORDE, VEILIGHEID EN GEBRUIK VAN DWANG
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEGINSELEN HOOFDSTUK II. - ALGEMENE GEDRAGSVOORSCHRIFTEN HOOFDSTUK III. - CONTROLE- EN VEILIGHEIDSMAATREGELEN
Afdeling I. – Controlemaatregelen Afdeling II. - Bijzondere veiligheidsmaatregelen
- 3 -
Afdeling III. - Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime HOOFDSTUK IV. - MAATREGELEN VAN RECHTSTREEKSE DWANG
TITEL VII. – TUCHTREGIME
HOOFDSTUK I. - ALGEMENE BEPALINGEN HOOFDSTUK II. - TUCHTRECHTELIJKE INBREUKEN HOOFDSTUK III. – TUCHTSANCTIES
Afdeling I. - Algemene tuchtsancties Afdeling II. - Bijzondere tuchtsancties Afdeling III. - Opsluiting in een strafcel Afdeling IV. - Afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte
HOOFDSTUK IV. - DE TOEMETING VAN TUCHTSANCTIES HOOFDSTUK V. - DE TUCHTPROCEDURE
TITEL VIII. - AFHANDELING VAN KLACHTEN EN VAN BEZWAAR TEGEN PLAATSING OF OVERPLAATSING
HOOFDSTUK I. – KLACHTEN HOOFDSTUK II. – HOGER BEROEP TEGEN DE UITSPRAAK VAN DE KLACHTENCOMMISSIE HOOFDSTUK III. - BEZWAAR TEGEN DE PLAATSING OF OVERPLAATSING EN BEROEP TEGEN DE BESLISSING OVER HET
BEZWAARSCHRIFT
TITEL IX. - TIJDELIJKE BEPALING
TITEL X. - OPHEFFINGSBEPALING EN WIJZIGINGSBEPALINGEN
HOOFDSTUK I. – OPHEFFINGSBEPALING HOOFDSTUK II. - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HET STRAFWETBOEK HOOFDSTUK III. - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN HET WETBOEK VAN STRAFVORDERING HOOFDSTUK IV. HOOFDSTUK V. - BEPALINGEN TOT WIJZIGING VAN DE WET VAN 20 JULI 1990 BETREFFENDE DE VOORLOPIGE HECHTENIS HOOFDSTUK VI. – SLOTBEPALING
- 4 -
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Art. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
1° Minister: de Minister van Justitie; 2° vrijheidsstraf: opsluiting, hechtenis, gevangenisstraf, militaire gevangenisstraf,
vervangende gevangenisstraf (…); 3° vrijheidsbenemende maatregel: elke vorm van vrijheidsbeneming op andere dan de in 2°
genoemde gronden, met uitsluiting van de internering op basis van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering;
4° gedetineerde: de persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf
of van een vrijheidsbenemende maatregel geheel of gedeeltelijk plaatsvindt in een gevangenis;
5° veroordeelde: de gedetineerde ten aanzien van wie een veroordeling tot een vrijheidsstraf
werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan; 6° verdachte: de gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging
en ten aanzien van wie geen veroordeling werd uitgesproken die in kracht van gewijsde is gegaan, ongeacht of het gaat om een verdachte die nog niet naar het vonnisgerecht werd verwezen, om een beklaagde of om een beschuldigde;
7° orde: een toestand waarin de gedragsregels worden nageleefd die noodzakelijk zijn voor
het tot stand brengen of het handhaven van een menswaardig samenlevingsklimaat in de gevangenis;
8° veiligheid: de interne en externe veiligheid; 9° interne veiligheid: een toestand waarbij in de gevangenis de fysieke integriteit van
personen gevrijwaard wordt en waarin roerende of onroerende goederen geen gevaar lopen van wederrechtelijke beschadiging, vernieling of ontvreemding;
10° externe veiligheid: een toestand waarbij de samenleving beschermd wordt door middel
van de verzekerde bewaring van gedetineerden en door het voorkomen van misdrijven die zouden gepleegd kunnen worden vanuit de gevangenis;
11° penitentiaire administratie: het openbaar bestuur belast met de uitvoering van
veroordelingen tot vrijheidsstraffen en van vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de bevoegde overheid de uitvoering heeft gevorderd;
12° directeur-generaal: de leidende ambtenaar die verantwoordelijk is voor het algemeen
bestuur van de penitentiaire administratie;
- 5 -
13° directeur: ambtenaar van niveau A bekleed met de functie van directeur of ambtenaar van niveau A aangewezen door de directeur-generaal om onder gezag van het inrichtingshoofd de taken uit te voeren die de wet aan de directeur heeft toevertrouwd;
14° inrichtingshoofd: de als dusdanig door de minister aangestelde directeur die belast is met
het bestuur van één of meer gevangenissen; 15° gevangenis: een door de Koning aangewezen inrichting bestemd voor de tenuitvoerlegging
van veroordelingen tot een vrijheidsstraf en van vrijheidsbenemende maatregelen; 16° strafinrichting: een door de Koning specifiek aangewezen gevangenis die bestemd is voor
de tenuitvoerlegging van veroordelingen tot een vrijheidsstraf; 17° afdeling: een onderdeel van een gevangenis met een bijzondere bestemming. 18° zorgverlener:
‒ de aan de gevangenis verbonden beroepsbeoefenaar, zoals bedoeld in artikel 2, 3° van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, die met een opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast;
‒ de aan de gevangenis verbonden psycholoog of maatschappelijk assistent die met een
opdracht van gezondheidszorg in de gevangenis is belast; 19° expert: de aan de gevangenis verbonden arts, psycholoog, maatschappelijk assistent of
gediplomeerde die met een medico-psychosociale expertise in de gevangenis is belast.
De basiswet is van toepassing op veroordeelden en op verdachten. De basiswet is eveneens van
toepassing op geïnterneerden, tenzij de basiswet anders bepaalt (Via een tijdelijke bepaling,
opgenomen in artikel 167 §1 van de basiswet - CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de
inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel II)
Art. 3. Deze wet heeft betrekking op de uitvoering van veroordelingen tot vrijheidsstraffen die in kracht van gewijsde zijn gegaan en op de uitvoering van vrijheidsbenemende maatregelen.
TITEL II.- Basisbeginselen
HOOFDSTUK I. - Algemene basisbeginselen Art. 4. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen wordt een vrijheidsstraf of een vrijheidsbenemende maatregel ten uitvoer gelegd door de insluiting in een gevangenis van de persoon ten aanzien waarvan deze straf of maatregel is uitgesproken. Art. 5. § 1. De vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel wordt ten uitvoer gelegd in psychosociale, fysieke en materiële omstandigheden die de waardigheid van de mens eerbiedigen, die het behoud of de groei van het zelfrespect van de gedetineerde mogelijk maken en die hem aanspreken op zijn individuele en sociale verantwoordelijkheid.
- 6 -
§ 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt er zorg voor gedragen dat de orde en de veiligheid worden gevrijwaard.
K.B. 22 juni 2018 - CB 143
Art. 6. § 1. De gedetineerde wordt aan geen andere beperkingen van zijn politieke, burgerlijke, sociale, economische of culturele rechten onderworpen dan deze die uit de strafrechtelijke veroordeling of uit de vrijheidsbenemende maatregel voortvloeien, deze die onlosmakelijk met de vrijheidsbeneming verbonden zijn en deze die door of krachtens de wet worden bepaald. § 2. Bij de uitvoering van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel dient vermijdbare detentieschade voorkomen te worden. Art. 7. § 1. In elke gevangenis wordt een klimaat van overleg nagestreefd. Daartoe wordt in elke gevangenis een overlegorgaan opgericht teneinde de gedetineerden in de gelegenheid te stellen inspraak te hebben in aangelegenheden van gemeenschappelijk belang die voor hun medewerking in aanmerking komen. § 2. De Koning bepaalt de wijze van samenstelling en de werkwijze van de overlegorganen. Art. 8. § 1. Alle beslissingen die in het kader van deze wet worden genomen, zijn met redenen omkleed, behalve in de gevallen waarin de wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen geen motivering vereist, of in de gevallen waarin de kennisgeving van de motivering de veiligheid ernstig in gevaar zou brengen.
Artikel 8 impliceert dat, ongeacht het al dan niet gaat om een bestuurshandeling, alle
beslissingen die genomen worden in het kader van deze wet, gemotiveerd moeten worden.
M.a.w. elke beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van een individuele
gedetineerde genomen wordt, moet de redenen aangeven waarom ze werd genomen. De
motivering moet de gedetineerde toelaten de draagwijdte van de beslissing die hem betreft, te
begrijpen.
Beslissingen die geen rechtsgevolgen met zich meebrengen én die niet genomen worden in het
kader van de Basiswet, moeten bijgevolg niet gemotiveerd worden.
Voorbeelden:
een celmutatie waarbij de gedetineerde onderworpen blijft aan hetzelfde regime is een
maatregel van inwendige orde die niet gemotiveerd dient te worden;
de beslissing om een gedetineerde niet aan te stellen als diender.
Op de motiveringsplicht bestaan twee uitzonderingen:
De wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandeling
voorziet vier uitzonderingen, met name wanneer de motivering:
1. de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen;
2. de openbare orde kan verstoren;
3. afbreuk kan doen aan de eerbied voor het privé-leven;
4. afbreuk kan doen aan de bepalingen inzake de zwijgplicht
- 7 -
Een specifieke uitzondering voorzien in de basiswet: wanneer de kennisgeving van de
motivering de veiligheid ernstig in gevaar brengt.
(MO nr. 1791 van 11 januari 2007, punt 6.1 en 6.2 en PV Informatievergadering voor
gevangenisdirecteurs van 24 januari 2007, punt I.2)
Indien een beslissing niet met redenen is omkleed, wordt de directeur-generaal er onmiddellijk van in kennis gesteld, alsook van de redenen waarom de motivering ontbreekt. Indien de beslissing niet beantwoordt aan de in het eerste lid bedoelde motiveringsplicht, beveelt hij dat de beslissing met redenen wordt omkleed. De beslissingen die niet met redenen zijn omkleed, worden ingeschreven in een bijzonder daartoe bestemd register, volgens de door de Koning bepaalde regels. Dit register wordt uitsluitend ter beschikking gesteld van de toezicht- en klachtenorganen.
Het in de gevangenis bij te houden register bevat volgende rubrieken:
Volgnummer Naam gedetineerde Datum beslissing
directeur
Datum beslissing directeur-
generaal
Er dient een dossier te worden samengesteld dat het volgnummer van het register draagt en dat
volgende stukken bevat:
1. een kopie van de beslissing die aan de gedetineerde werd overhandigd;
2. de motivering van de ten aanzien van de gedetineerde genomen beslissing;
3. de motivering, zowel in feite als in rechte, van de beslissing van de directeur om de redenen
van de op de gedetineerde betrekking hebbende beslissing hem niet mee te delen;
4. de beslissing van de directeur-generaal. Wanneer hij beveelt dat de motivering van de
beslissing aan de gedetineerde moet worden meegedeeld, moet een kopie van de aan de
gedetineerde overhandigde gemotiveerde beslissing aan het dossier worden toegevoegd.
De gevangenisdirecteur is als enige gerechtigd om het register te vervolledigen en stukken aan
het dossier toe te voegen.
Alle stukken van het dossier worden genummerd en de inventaris van de stukken wordt
vervolledigd bij het toevoegen van elk nieuw stuk, met vermelding van de datum van de
toevoeging aan het dossier.
De toegang tot het register en tot het dossier is uitsluitend voorbehouden aan de directeur,
alsook aan de leden van de toezicht- en klachtenorganen. Met dit doel worden ze bewaard op
een afgesloten plaats.
Een gelijkaardig register zal ook door de centrale administratie worden bijgehouden, met
vermelding van de gevangenis waar de gedetineerde zich bevindt.
(Artikel 3 Koninklijk besluit van 28 december 2006 betreffende het gevangeniswezen en de
rechtspositie van de gedetineerden en M.O. nr. 1791 van 11 januari 2007 betreffende de
basiswet- titel II: basisbeginselen, punt 6.3)
- 8 -
§ 2. De uitzonderingen bepaald in § 1, eerste lid, zijn niet van toepassing op de beslissingen die krachtens titel VII genomen worden.
In tuchtzaken kan geen uitzondering gemaakt worden op de motiveringsplicht van
bestuurshandelingen.
HOOFDSTUK II. - Basisbeginselen van toepassing op specifieke categorieën van gedetineerden
Afdeling I. – Veroordeelden Art. 9. § 1. Het strafkarakter van de vrijheidsstraf bestaat uitsluitend in het geheel of gedeeltelijk verlies van de vrijheid van komen en gaan en de daarmee onlosmakelijk verbonden vrijheidsbeperkingen. § 2. De tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf wordt gericht op het herstel van het door het misdrijf aan de slachtoffers aangedane onrecht, op de rehabilitatie van de veroordeelde en op de geïndividualiseerde voorbereiding van zijn reïntegratie in de vrije samenleving. § 3. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld constructief mee te werken aan de realisering van het individueel detentieplan, bedoeld in titel IV, hoofdstuk II, dat wordt opgesteld met het oog op een schadebeperkende, op herstel en op reïntegratie gerichte en veilige uitvoering van de vrijheidsstraf.
Afdeling II. – Verdachten Art. 10. § 1. Verdachten worden geacht onschuldig te zijn zolang zij niet veroordeeld zijn door een veroordeling die in kracht van gewijsde is gegaan. § 2. Bij de omgang met verdachten moet elke schijn vermeden worden dat hun vrijheidsbeneming het karakter heeft van een straf. Art. 11. Behoudens wanneer zij met het oog op de deelname aan gemeenschappelijke activiteiten schriftelijk met het tegendeel instemmen, worden verdachten gescheiden van de veroordeelden gehouden.
Dit principe van scheiding van verdachten van veroordeelden is bepaald in artikel 10, 2, van het
Internationaal verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politiek rechten,
goedgekeurd bij wet van 15 mei 1981, en wordt in de basiswet in herinnering gebracht.
Het principe van de scheiding van verdachten betekent dat een verdachte in geen geval dezelfde
verblijfsruimte kan delen met een veroordeelde.
- 9 -
De Basiswet voorziet één uitzondering op de scheiding van veroordeelden en verdachten:
wanneer de verdachte zich schriftelijk akkoord verklaart om deel te nemen aan
gemeenschappelijke activiteiten. (zie bijlage BW 11 bij de M.O. nr. 1791 van 11 januari 2007
betreffende de basiswet- titel II: basisbeginselen)
Het begrip “gemeenschappelijke activiteiten” dient op zodanige wijze gedefinieerd te worden
dat aan de gedetineerden een maximum aan mogelijke activiteiten gegeven kan worden. De
gemeenschappelijke wandeling, de maaltijden die gemeenschappelijk genomen worden, het
bezoek aan tafel dienen bijgevolg beschouwd te worden als gemeenschappelijke activiteiten.
De verdachten die geen toestemming gegeven hebben voor de deelname aan
gemeenschappelijke activiteiten met de veroordeelden moeten gescheiden blijven tijdens het
bezoek aan tafel. Het aanbrengen van een scheidingswand (mobiele wand, planten) in de
bezoekzaal volstaat hiervoor.
Het principe van de scheiding van de verdachten van de veroordeelden dient beoordeeld te
worden in het licht van de aanwezige belangen; het is mogelijk dat een hoger belang primeert
op dat van de scheiding (bv. noodzaak medische zorgen, verblijf op psychiatrische afdeling, …).
Steeds zal er een belangenafweging in concreto moeten gebeuren door de gevangenisdirecteur.
Wanneer de gedetineerde hierom verzoekt, zal de gemotiveerde beslissing het voorwerp vormen
van een document waarvan een kopie wordt meegedeeld aan de gedetineerde.
Wanneer een persoon een dubbel statuut heeft, met name zowel dat van veroordeelde als
verdachte, wordt hij binnen dit kader als veroordeelde beschouwd. Er is immers een definitieve
rechterlijke beslissing voor handen ten aanzien van deze persoon.
Om dezelfde reden worden ook geïnterneerden gelijkgesteld met veroordeelden.
Verdachten die gescheiden wensen te blijven van veroordeelden, dienen een zo normaal
mogelijk regime te hebben, niettegenstaande de materiële moeilijkheid om alle activiteiten te
ontdubbelen.
Zij hebben:
gemeenschappelijke wandeling met andere verdachten (eventueel kunnen groepjes verdachten
toegelaten worden op de individuele wandelplaatsen, die beantwoorden aan aanvaardbare
normen);
werk op cel indien dit voorradig is;
vorming en onderwijs voor zover dit voorradig is (vb. afstandsonderwijs);
…
De verplichting tot scheiding is niet van toepassing tijdens de overbrenging van gedetineerden
(justitiepaleis, naar een andere gevangenis, enz.).
(PV Informatievergadering voor gevangenisdirecteurs van 24 januari 2007, punt I.1)
Art. 12. De verdachten dienen de nodige faciliteiten, verenigbaar met de orde en de veiligheid, te genieten om hun recht van verdediging zo goed mogelijk te behartigen in de rechtsprocedure waarin zij betrokken zijn. Art. 13. § 1. Bij de uitvoering van de vrijheidsbenemende maatregel wordt het regime aangepast aan de vereisten inzake de eerbiediging van het beginsel van het vermoeden van onschuld. § 2. Behoudens de beperkingen door of krachtens de wet gesteld worden aan verdachten alle faciliteiten verleend die verenigbaar zijn met de orde en de veiligheid.
- 10 -
TITEL III. – Gevangenissen
HOOFDSTUK I. - Indeling en bestemming
Art. 14. De Koning deelt de gevangenissen in volgens hun bestemming. Hij kan de gevangenissen indelen volgens andere criteria dan volgens hun bestemming. Art. 15. § 1. De Koning bepaalt de bestemming van de gevangenissen. Hij kan één of meer delen van een gevangenis aanwijzen als een afdeling met een bijzondere bestemming. § 2. Onverminderd andere aan gevangenissen te geven bestemmingen, wijst de Koning gevangenissen of afdelingen van gevangenissen aan die specifiek bestemd zijn voor de onderbrenging van :
1° verdachten; 2° vrouwelijke gedetineerden; 3° gedetineerden die in de gevangenis worden opgenomen samen met hun kind van minder drie jaar; (…)
Koninklijk besluit van 17 augustus 2019 tot uitvoering van de bepalingen van de basiswet van
12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden
inzake de bestemming van de gevangenissen en de plaatsing en de overplaatsing van de
gedetineerden (art. 14;15;17 en 18,§1;180) klik hier
HOOFDSTUK II. - Huishoudelijk reglement
Art. 16. § 1. In iedere gevangenis wordt door het inrichtingshoofd een huishoudelijk reglement opgesteld overeenkomstig de bij of krachtens deze wet gestelde bepalingen en overeenkomstig de door de minister gegeven instructies.
§ 2. De huishoudelijke reglementen worden ter goedkeuring aan de minister voorgelegd. § 3. Een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt ter beschikking gesteld van de gedetineerden.
Het inrichtingshoofd beslist of hij één huishoudelijk reglement voor alle afdelingen van de
gevangenis, dan wel een huishoudelijk reglement per afdeling (arresthuis, strafhuis, afdeling
vrouwen, psychiatrische afdeling, enz.) opstelt.
De wet legt de verplichting op om een exemplaar van het huishoudelijk reglement ter
beschikking te stellen van de gedetineerden. Aan deze verplichting kan op verschillende
- 11 -
manieren tegemoet gekomen worden: een exemplaar van het huishoudelijk reglement wordt aan
elke gedetineerde overhandigd, elke cel wordt voorzien van een exemplaar of enkele
exemplaren worden ter beschikking gesteld op sectie. De bedoeling is dat elke gedetineerde op
een vlotte en gemakkelijke manier toegang heeft tot het op hem toepasselijke huishoudelijk
reglement. Daarenboven dienen enkele exemplaren van het/de huishoudelijk(e) reglement(en)
aanwezig te zijn in de bibliotheek van de gevangenis.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel III)
HOOFDSTUK III. - Plaatsing, overplaatsing en onthaal Art. 17. De gedetineerden worden geplaatst in een gevangenis of afdeling dan wel overgeplaatst naar een gevangenis of afdeling, rekening houdend met de bestemming of andere criteria zoals bepaald in artikel 14 of 15, en voor de veroordeelden mede rekening houdend met het individuele detentieplan. Art. 18. § 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt over de plaatsing of overplaatsing van gedetineerden beslist door ambtenaren van de penitentiaire administratie die daartoe door de directeur-generaal worden aangewezen. § 2. Tegen een beslissing tot plaatsing of overplaatsing die door de in § 1 bedoelde ambtenaren genomen is, kan een bezwaar worden ingediend, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk III. (…) Art. 19. § 1. De gedetineerde wordt bij zijn onthaal geïnformeerd over zijn rechten en plichten, over de in de gevangenis of afdeling geldende regels, over de rol van het personeel en over de aldaar bestaande of van daaruit toegankelijke mogelijkheden van medische, juridische, psychosociale, familiale hulpverlening, van morele, levensbeschouwelijke of godsdienstige ondersteuning en van maatschappelijke hulp- en dienstverlening. § 2. De Koning stelt de nadere regels vast om, voorzover mogelijk, de informatie bedoeld in § 1 in een voor de gedetineerde verstaanbare taal of op een begrijpelijke wijze te verstrekken. § 3. De Koning stelt de nadere regels vast voor het onthaal van de gedetineerde in de gevangenis of in een afdeling ervan.
Elke gedetineerde die van zijn vrijheid beroofd werd, heeft recht op één kosteloos nationaal of
internationaal telefoongesprek van drie minuten binnen 24 uur na zijn insluiting in de
gevangenis. De kosten van het gratis telefoongesprek vallen ten laste van de begroting (BA
12.31 – onderhoud en voeding van de gedetineerden).
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, Deel VI, punt 3.2; CB nr. 107bis van 1 augustus 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet: kosteloos telefoongesprek bij insluiting)
Elke gedetineerde heeft bij aankomst in de gevangenis een gesprek met de directeur, met een lid
van de psychosociale dienst en met de arts van de gevangenis. Indien de gedetineerde de taal
van de regio waar de gevangenis gelegen is, niet begrijpt, wordt een beroep gedaan op elk
- 12 -
redelijk vertaalmiddel teneinde hem toe te laten de inhoud van de inlichtingen die hem worden
verstrekt te bevatten.
(art. 2 van het Koninklijk besluit van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van
inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de
basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden)
onderhoud met de directeur:
De directeur moet een onderhoud hebben met elke binnenkomende gedetineerde binnen 24 uur
na zijn aankomst in de gevangenis.
Indien de gedetineerde de taal van de regio waar de gevangenis gelegen is niet begrijpt, wordt in
de mate van het mogelijke een beroep gedaan op een personeelslid. Indien dit niet mogelijk is,
kan de directeur een beroep doen op een extern persoon (vertaaldienst, aalmoezenier, bezoeker,
docent, lid van een ambassade of consulaat,…), of zelfs een medegedetineerde, tenzij de
gedetineerde zich hiertegen verzet.
Tijdens het onderhoud licht de directeur de gedetineerde in over:
zijn wettelijke en penitentiaire toestand: de detentietitel, de mogelijkheid voor een
verdachte om zijn akkoord tot deelname aan de gemeenschappelijke activiteiten te
geven,…;
de grote lijnen van het huishoudelijk reglement:
de wijze waarop de gedetineerde een onderhoud kan hebben met de directie, met de arts
van de gevangenis en met de vertegenwoordigers van de erediensten en erkende
levensbeschouwingen;
het bestaan van de commissie van toezicht en de wijze waarop met de maandcommissaris
contact kan worden opgenomen.
De directeur overhandigt tevens de lijst van de in de gevangenis beschikbare brochures en
infodocumenten aan de gedetineerde.
(art. 3 KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden en CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel IV punt 2
onderhoud met een lid van de psychosociale dienst
Een lid van de psychosociale dienst moet met elke binnenkomende gedetineerde een gesprek
hebben uiterlijk binnen 4 dagen na aankomst in de gevangenis.
Tijdens dit onderhoud informeert het lid van de psychosociale dienst de gedetineerde over de
mogelijkheden die in de gevangenis bestaan of die vanuit de gevangenis toegankelijk zijn met
betrekking tot sociale, psychosociale, juridische en familiale bijstand.
Hij bevraagt de gedetineerde omtrent de onmiddellijk noodzakelijk te ondernemen acties met
het oog op het beperken van de detentieschade.
(art. 4 KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerdenen CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel IV punt 3)
- 13 -
onderhoud met de arts
De gedetineerde wordt binnen 24 uur na zijn aankomst in de gevangenis gezien door de arts.
(art. 5 KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden en CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel IV punt 4)
Uit het feit dat de gedetineerden volgens de bestreden bepaling ook moeten worden
geïnformeerd over het aanbod van onder meer de hulp- en dienstverlening, waarvoor de
gemeenschappen exclusief bevoegd zijn, blijkt niet dat de federale wetgever de uitoefening van
die bevoegdheid aan zich trekt. De bestreden bepaling verhindert ook niet dat de
gemeenschappen zelf de inhoudelijke informatieverstrekking kunnen organiseren over de hulp-
en dienstverlening waarvoor zij exclusief instaan. Verder houdt de aan de Koning toegekende
delegatie houdt op zich geen bevoegdheidsoverschrijding in. Aldus houdt artikel 19, § 1, van de
bestreden wet geen schending van de bevoegdheidsregels in. (Grondwettelijk Hof nr. 109/2006
van 28 juni 2006).
HOOFDSTUK IV. – Toezicht
Afdeling I. - Algemene bepaling Art. 20. Onverminderd de door of krachtens de wet bepaalde opdrachten of machtigingen tot inspectie, controle of toezicht door gerechtelijke, administratieve of andere overheden, wordt een onafhankelijk toezicht gehouden op de gevangenissen en op de bejegening van de gedetineerden, door de Centrale toezichtsraad voor het gevangeniswezen en door de commissies van toezicht.
Afdeling II. - Centrale Toezichtsraad voor het gevangeniswezen Art. 21. Bij de Kamer van volksvertegenwoordigers wordt een Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen opgericht, hierna de "Centrale Raad" genoemd. Art. 22. De Centrale Raad heeft tot taak :
1° een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenissen, op de bejegening van de
gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;
2° aan de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, hetzij ambtshalve, hetzij op hun verzoek, advies te verlenen over het gevangeniswezen en de uitvoering van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen;
3° Commissies van toezicht, zoals bedoeld in artikel 26, op te richten en de werking ervan te
ondersteunen, te coördineren en te controleren;
- 14 -
4° jaarlijks ten behoeve van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van de minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, een verslag op te stellen betreffende de gevangenissen, de bejegening van gedetineerden en de naleving van de hen betreffende voorschriften. Het verslag omvat onder meer alle adviezen die conform de bepaling onder 2° zijn uitgebracht, een beleidsplan en de jaarverslagen zoals bepaald in artikel 26, § 2, 4°.
Tevens hebben de leden van de Centrale Toezichtsraad vrije toegang tot alle plaatsen in de
gevangenissen en, mits voorafgaande instemming van de gedetineerde, tot diens verblijfsruimte.
Bovendien hebben zij het recht om ter plaatse (behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen) alle
op de gevangenis betrekking hebbende documenten in te zien, met inbegrip van het register van de
tuchtsancties en, mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van de gedetineerde, alle
stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde.
Daarenboven hebben de leden van de Centrale Raad het recht om zonder controle briefwisseling
te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht met hen in contact te treden.
Steeds zijn zij ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels binnen de gevangenis na te leven.
[CB 146 van 13.12.2018]
Het verslag is publiek. Het ontwerp van verslag wordt voorafgaandelijk aan de bekendmaking bezorgd aan de minister bevoegd voor Justitie en aan de minister bevoegd voor de penitentiaire gezondheidszorg, die binnen een termijn van twee maanden vanaf datum van ontvangst hun gebeurlijke bemerkingen bezorgen. Art. 23. § 1. Voor zover dit voor de uitoefening van hun taken noodzakelijk is, hebben de leden van de Centrale Raad vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenissen en, mits voorafgaandelijke instemming van de gedetineerde, tot de verblijfsruimte van de gedetineerde en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtsancties en, mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van de gedetineerde, alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde. Zij zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven. § 2. Zij hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen. § 3. Op verzoek van de voorzitter van de Centrale Raad brengt de directeur-generaal verslag uit over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Centrale Raad behoren. De directeur-generaal antwoordt binnen een termijn van twee maanden na ontvangst van het verzoek op de vragen om inlichtingen vanwege de Centrale Raad. Art. 24. § 1. De Centrale Raad bestaat uit twaalf effectieve leden en uit een gelijk aantal plaatsvervangers, die door de Kamer van volksvertegenwoordigers worden benoemd met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen.
- 15 -
Bij de samenstelling van Centrale Raad wordt de taalpariteit in acht genomen, op basis van de taal waarin de kandidaat-leden hun kandidatuur hebben ingediend en voor de leden bedoeld in paragraaf 3, op basis van hun diploma. § 2. De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Centrale Raad worden toevertrouwd. De leden genieten de burgerlijke en politieke rechten. § 3. De Centrale Raad telt onder haar effectieve leden en onder haar plaatsvervangende leden ten minste:
1° twee Nederlandstaligen en twee Franstaligen die houder zijn van een diploma (…) master in de rechtswetenschappen waaronder minstens één Nederlandstalige magistraat van de zetel en één Franstalige magistraat van de zetel;
2° een Nederlandstalige en een Franstalige arts. § 4. De Kamer van volksvertegenwoordigers wijst onder de effectieve leden van de Centrale Raad een (…) bureau aan, bestaande uit twee Nederlandstalige leden en twee Franstalige leden, waarvan minstens één lid per taalrol houder is van een diploma (…) master in de rechtswetenschappen. De leden van het bureau oefenen hun ambt voltijds uit en kunnen geen enkele andere beroepsactiviteit uitoefenen tijdens de duur van hun mandaat. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan afwijkingen op dat verbod toestaan op voorwaarde dat zij de betrokkene niet hinderen bij de behoorlijke uitoefening van zijn opdracht § 5. De Kamer van volksvertegenwoordigers wijst één lid van het (…) bureau aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter. De voorzitter en de ondervoorzitter zijn van een verschillende taalrol. § 6. Het lidmaatschap van de Centrale Raad is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met:
1° het lidmaatschap van een Commissie van toezicht;
2° de uitoefening van een ambt bij of de uitvoering van een opdracht voor de penitentiaire administratie;
3° het uitoefenen van een functie bij de Beleidcel van een regeringslid;
4° het uitoefenen van een verkozen mandaat of het lidmaatschap van een uitvoerend orgaan
op Europees niveau, federaal niveau, gemeenschapsniveau of gewestniveau;
5° de uitoefening van een ambt bij de strafuitvoeringsrechtbank. § 7. De effectieve leden van de Centrale Raad worden benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden en die begint te lopen vanaf de eedaflegging. Na afloop van die termijn blijven de leden hun functie uitoefenen tot de eedaflegging van hun opvolger.
- 16 -
De plaatsvervangers worden benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden, en die begint te lopen vanaf de eedaflegging van het lid van wie ze de plaatsvervanging verzekeren. Het lid wiens mandaat een einde neemt voor het verstrijken van de termijn van vijf jaar, wordt voor de resterende duur van het mandaat vervangen door zijn plaatsvervanger. In dit geval valt de opvolger onder de toepassing van het eerste lid. Indien de resterende duur van het mandaat minder dan een jaar bedraagt, geldt dit niet als een mandaat voor de toepassing van de beperking van het aantal mandaten vastgesteld in deze bepaling. Bij het openvallen van een plaats van plaatsvervangend lid gaat de Kamer van volksvertegenwoordigers onverwijld over tot de benoeming van een nieuw plaatsvervangend lid. § 7/1. Alvorens hun ambt te aanvaarden, leggen de effectieve leden en de plaatsvervangende leden in handen van de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers de volgende eed af: “Ik zweer de plichten van mijn opdracht gewetensvol en onpartijdig te vervullen. § 8. De Kamer van volksvertegenwoordigers kan een einde maken aan het mandaat van de leden van de Centrale Raad :
1° op hun verzoek;
2° om ernstige en dwingende redenen.
Treedt in werking op 1 april 2019 [K.B. 19.07.2018]
Art. 25. § 1. De Centrale Raad wordt bijgestaan door een secretariaat dat naar taal paritair samengesteld is. De taalpariteit van de leden van het secretariaat wordt in acht genomen op basis van hun diploma. Het statuut en de wijze van aanwerving van de leden van het secretariaat worden bepaald door de Centrale Raad. § 2. De voorzitter van de Centrale Raad geeft leiding aan het secretariaat. Art. 25/1. § 1. De Centrale Raad stelt zijn huishoudelijk reglement op. Het reglement bepaalt in het bijzonder de wijze van oproeping van de leden, de wijze van beraadslaging en de wijze van controle van de werking van de Commissies van toezicht. De leden van de Centrale Raad nemen geen kennis van zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben en laten zich in voorkomend geval vervangen. Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Kamer van volksvertegenwoordigers en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. § 2. De Centrale Raad houdt ten minste één zitting per maand, op bijeenroeping van zijn voorzitter of op verzoek van één derde van zijn leden. De Centrale Raad kan slechts vergaderen wanneer de helft plus één van de leden aanwezig is.
- 17 -
§ 3. De Centrale Raad stelt zowel voor haar werking als die van de Commissies van toezicht een deontologische code op. § 4. De artikelen 458 en 458bis van het Strafwetboek zijn van toepassing op de leden van de Centrale Raad en de leden van het secretariaat zonder afbreuk te doen aan de taak van de Centrale Raad. Art. 25/2. § 1. De Centrale Raad stelt uit zijn leden een Franstalige en een Nederlandstalige Beroepscommissie samen, elk samengesteld uit drie leden. De Centrale Raad wijst eveneens drie plaatsvervangende leden per taalrol aan. Elke Beroepscommissie wordt voorgezeten door een magistraat van de zetel. § 2. De Beroepscommissie is belast met de behandeling van:
1° de beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de klachtencommissies zoals bepaald in artikel 31;
2° de beroepschriften ingediend tegen de beslissingen tot plaatsen in een individueel bijzonder veiligheidsregime, zoals bepaald in titel VI, hoofdstuk III, afdeling III;
3° de beroepschriften ingediend tegen de beslissingen die genomen worden naar aanleiding van
bezwaarschriften tegen een plaatsing of overplaatsing, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk III.
§ 3. Bij de behandeling van het beroepschrift wraakt de Beroepscommissie, ambtshalve, op vraag van één van de partijen of op vraag van het lid zelf, elk lid van de Beroepscommissie van wie de onafhankelijkheid ten aanzien van de behandeling van de klacht kan worden betwist. Art. 25/3. § 1. De leden van de Centrale Raad die lid zijn van het bureau genieten een jaarlijkse wedde van 54 990 euro. De magistraten en ambtenaren die lid zijn van het bureau behouden tenminste hun wedde met de daaraan verbonden verhogingen en voordelen. De leden van de Centrale Raad en van de Beroepscommissie die geen lid zijn van het bureau hebben recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag 150 euro bedraagt. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van het vastgesteld presentiegeld. De wedde bedoeld in het eerste lid en het presentiegeld bedoeld in het tweede lid vallen onder de indexeringsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten. Zij worden gekoppeld aan de spilindex 138,01. § 2. Voor de werking van de Centrale Raad en van de commissies van toezicht wordt een dotatie uitgetrokken op de algemene uitgavenbegroting van het Rijk. De Centrale Raad stelt jaarlijks een ontwerp van begroting op voor zijn werking en de werking van de commissies van toezicht. Bijgestaan door het Rekenhof, onderzoekt de Kamer van volksvertegenwoordigers de gedetailleerde begrotingsvoorstellen van de Centrale Raad, keurt ze goed en controleert de uitvoering van zijn begroting. Zij onderzoekt ze en keurt daarenboven de gedetailleerde rekeningen goed.
- 18 -
De Centrale Raad hanteert voor zijn begroting en rekeningen een schema dat vergelijkbaar is met het schema van de begroting en rekeningen van de Kamer van volksvertegenwoordigers.
Afdeling III. - Commissies van toezicht Art. 26. § 1. De Centrale Raad richt bij elke gevangenis een Commissie van toezicht op en deelt dit mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. § 2. De Commissie van toezicht heeft tot taak:
1° een onafhankelijk toezicht te houden op de gevangenis waarvoor ze bevoegd is, op de bejegening van de gedetineerden en op de naleving van de hen betreffende voorschriften;
2° aan de Centrale Raad, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek, advies en inlichtingen te geven betreffende aangelegenheden in de gevangenis die rechtstreeks of onrechtstreeks met het welzijn van de gedetineerden verband houden en voorstellen te doen die zij gepast acht;
3° te bemiddelen tussen de directeur en de gedetineerden omtrent problemen die ter kennis
worden gebracht van de leden;
4° jaarlijks een verslag betreffende de gevangenis, de bejegening van gedetineerden en de naleving van de hen betreffende voorschriften op te stellen.
Art. 27. § 1. Voor zover dit voor de uitoefening van de taken noodzakelijk is, hebben de leden van de Commissies van toezicht vrije toegang tot alle plaatsen in de gevangenis en, mits voorafgaandelijke instemming van de gedetineerde, tot de verblijfsruimte van de gedetineerde en hebben zij het recht om ter plaatse, behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, alle op de gevangenis betrekking hebbende boeken en bescheiden in te zien, met inbegrip van het register van de tuchtsancties en, mits voorafgaandelijke schriftelijke instemming van de gedetineerde, van alle stukken die individuele gegevens bevatten van de gedetineerde. Zij zijn ertoe gehouden de geldende veiligheidsregels na te leven. § 2. Ze hebben het recht zonder controle briefwisseling te voeren met de gedetineerden en zonder toezicht in contact te treden met hen. § 3. Op verzoek van de voorzitter van de Commissie van toezicht brengt de directeur verslag uit over de aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de Commissie behoren. De directeur antwoordt uiterlijk binnen een maand na ontvangst van het verzoek op de vragen om inlichtingen vanwege de Commissie van toezicht. Art. 28. § 1. Elke Commissie van toezicht bestaat uit ten minste zes en maximum achttien leden. De leden worden benoemd op grond van hun deskundigheid of ervaring met betrekking tot de taken die aan de Commissie van toezicht worden toevertrouwd. § 2. Elke Commissie van toezicht telt onder haar leden ten minste:
1° twee personen die houder zijn van een diploma (…) master in de rechtswetenschappen;
- 19 -
2° een arts.
§ 3. De Centrale Raad wijst, op voordracht van de Commissie van toezicht, bij elke Commissie van toezicht één lid aan als voorzitter en één lid als ondervoorzitter. Voor de Commissies van toezicht bij een gevangenis gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behoren de voorzitter en de ondervoorzitter tot een verschillende taalrol, wat bepaald wordt op basis van de taal waarin de kandidaat-leden hun kandidatuur hebben ingediend en voor de leden bedoeld in § 2, op basis van hun diploma. § 4. Het lidmaatschap van een Commissie van toezicht is tijdens de duur van het mandaat onverenigbaar met:
1° het lidmaatschap van de Centrale Raad;
2° de uitoefening van een ambt bij of de uitvoering van een opdracht voor de penitentiaire administratie;
3° de uitoefening van een ambt bij de strafuitvoeringsrechtbank;
4° de uitoefening van een ambt bij de Beleidscel van een regeringslid;
5° het uitoefenen van een verkozen mandaat of het lidmaatschap van een uitvoerend orgaan op Europees niveau, federaal niveau, gemeenschapsniveau of gewestniveau.
§ 4/1. De leden van de Commissie van toezicht worden, na schriftelijk advies van de voorzitter van de Commissie van toezicht, door de Centrale Raad benoemd voor een termijn van vijf jaar, die tweemaal hernieuwd kan worden en die begint te lopen vanaf de aanwijzing. Na afloop van die termijn blijven de leden hun functie uitoefenen tot de aanwijzing van hun opvolger. § 5. De Centrale Raad kan een einde maken aan het mandaat van de leden:
1° op hun verzoek;
2° om ernstige en dwingende redenen. Art. 29. § 1. Elke Commissie van toezicht wordt bijgestaan door een secretariaat, waarvan de leden niet behoren tot de penitentiaire administratie. De leden van het secretariaat worden op voordracht van de Commissie van toezicht aangewezen door de Centrale Raad. Het statuut en de wijze van aanwerving van de leden van het secretariaat worden bepaald door de Centrale Raad. § 2. De aanwijzing van een lid van het secretariaat van de Commissie van toezicht kan om ernstige redenen bij gemotiveerde beslissing worden opgeheven door de Centrale Raad. § 3. De taak van de leden van het secretariaat wordt bepaald door de voorzitter van de Commissie van toezicht.
- 20 -
Art. 30. § 1. Elke Commissie van toezicht stelt haar huishoudelijk reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de Centrale Raad. Het reglement bepaalt in het bijzonder de wijze van oproeping van de leden en de wijze van beraadslaging. De leden van de Commissie van toezicht onthouden zich bij een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk belang hebben. § 2. De Commissie van toezicht houdt ten minste één zitting per maand. (…) § 3. Eén of meer leden van de Commissie van toezicht zijn er beurtelings mee belast gedurende één maand tenminste éénmaal per week als maandcommissaris de gevangenis of gevangenissen waarbij zij zijn ingericht te bezoeken, inzonderheid met het oog op de uitoefening van de taken bedoeld in artikel 26, § 2, 1° en 3°. De maandcommissarissen houden wekelijks spreekuur ten behoeve van de gedetineerden. § 4. De artikelen 458 en 458bis van het Strafwetboek zijn van toepassing op de leden van de Commissie van toezicht en de leden van het secretariaat zonder afbreuk te doen aan de taak van de Commissie voor toezicht. Art. 31. § 1. Elke Commissie van toezicht stelt uit haar leden een Klachtencommissie van drie leden samen, voorgezeten door een persoon die houder is van een diploma (…) master in de rechtswetenschappen. In geval van verhindering van een of meer leden van de Klachtencommissie wijst de voorzitter de leden van de Commissie van toezicht aan die hen kunnen vervangen. § 2. De leden van de Klachtencommissie zijn uitsluitend belast met de behandeling van de klachten, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstuk I. § 3. Bij de behandeling van de klacht wraakt de Klachtencommissie, ambtshalve, op vraag van een van de partijen of op vraag van het lid zelf, elk lid van wie de onafhankelijkheid ten aanzien van de behandeling van de klacht kan worden betwist.
L'article 31 entrera en vigueur le 01/04/2020 [K.B. 19.07.2018]
Art. 31/1. De leden van de Commissies van toezicht en de leden van de klachtencommissie hebben recht op een presentiegeld waarvan het bedrag per gepresteerde dag 90 euro bedraagt. Werkzaamheden die per dag minder dan vier uur bestrijken, geven recht op de helft van het vastgesteld presentiegeld. Dit presentiegeld valt onder de indexeringsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten. Het wordt gekoppeld aan de spilindex 138,01.
HOOFDSTUK V. - Toegang tot de gevangenis Art. 32. De toegang tot de gevangenis wordt afhankelijk gesteld van controle- en veiligheidsmaatregelen waarvan de Koning de aard en de nadere regels bepaalt.
- 21 -
In afwachting dat de controle- en veiligheidsmaatregelen waarvan de toegang tot de gevangenis
afhankelijk wordt gesteld bij koninklijk besluit geregeld zijn, is de M.O. nr. 1728 van 19 april
2001 betreffende de toegangscontrole van toepassing.
Vereiste identiteitsdocumenten
Als algemene regel geldt dat iedereen die de gevangenis betreedt in het bezit moet zijn van een
officieel identiteitsdocument. Onder “officieel identiteitsdocument” wordt verstaan elk
document dat uitgaat van een officiële instantie (dit hoeft niet noodzakelijk een Belgische
instantie te zijn), waaruit de identiteit (naam en voornaam) van de bezoeker blijkt en waarop een
foto van de betrokkene prijkt. Voorbeelden zijn: een identiteitskaart, een rijbewijs, een
studentenkaart, ….
(CB nr. 105 van 16 mei 2011 betreffende verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek
en de toegang tot de gevangenis, punt 3.1)
Het feit dat dit identiteitsdocument vervallen is, speelt hierbij geen rol.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107
van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 23).
Voor kinderen onder de twaalf jaar wordt niet vereist dat het identiteitsdocument een foto moet
bevatten. Een identiteitsstuk zoals dat wordt afgegeven aan elk kind onder de twaalf jaar bij zijn
eerste inschrijving in de bevolkingsregisters of in het wachtregister van een Belgische gemeente
(het zgn. kinderpasje) volstaat.
(CB nr. 105 van 16 mei 2011 betreffende verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek
en de toegang tot de gevangenis, punt 3.2)
Bijkomende vereisten voor minderjarigen
1. Begeleiding
Minderjarigen onder de zestien jaar moeten altijd vergezeld zijn door een volwassene,
behoudens andersluidende beslissing van de directeur.
2. Toelating
Minderjarigen die op bezoek komen bij een gedetineerde die het ouderlijk gezag uitoefent,
dienen niet in het bezit te zijn een schriftelijke toelating van een niet-gedetineerde persoon die
het ouderlijk gezag uitoefent. Beide ouders zijn immers gezamenlijk verantwoordelijk voor de
opvoeding van hun kinderen. Beslissingen worden verondersteld gezamenlijk genomen te zijn
door beide ouders ten opzichte van de derde ter goeder trouw (i.c. de gevangenisdirectie).
Indien één ouder zich schriftelijk niet akkoord verklaart met het bezoek van zijn minderjarig
kind aan de gedetineerde ouder, wordt het bezoek niet toegelaten. De gedetineerde dient
uitgenodigd te worden om zich te wenden tot de jeugdrechtbank indien hij zijn recht van
omgang wenst uit te oefenen.
Minderjarigen die op bezoek komen bij een gedetineerde die niet het ouderlijk gezag uitoefent
en die niet vergezeld zijn van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent, dienen in het bezit
te zijn van een toelating van een persoon die het ouderlijk gezag uitoefent (toelatingsbrief
vergezeld van een kopie van de identiteitskaart).
(CB nr. 105 van 16 mei 2011 betreffende verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek
en de toegang tot de gevangenis, punt 3.3 en modelformulier bij Syntheseverslag van 30
augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB
nr. 109 van 27 juni 2011)
Bezoekers met een pacemaker of defibrillator
Bezoekers die drager zijn van een pacemaker of defibrillator en dit aantonen aan de hand van
een medisch attest, kunnen weigeren door de metaaldetectieportiek te gaan. In dat geval dienen
deze bezoekers gecontroleerd te worden met een handdetector.
- 22 -
Indien de bezoeker zich, om welke reden ook, tegen de controle via een handdetector verzet,
kan hij enkel tot het bezoek achter glas worden toegelaten nadat een onderzoek aan de kledij
heeft plaatsgevonden (de bezoeker wordt verzocht om de voorwerpen uit zijn zakken te
verwijderen en de armen en benen te spreiden om toe te laten over te gaan tot een vluchtige
aftasting).
Indien de bezoeker zich verzet tegen deze procedure, dient het personeel contact op te nemen
met de directeur of met een door hem aangewezen personeelslid zodat een escalatie van het
incident in de mate van het mogelijke vermeden wordt.
(CB nr. 105 van 16 mei 2011 betreffende verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek
en de toegang tot de gevangenis, punt 3.4).
Art. 33. § 1. De leden van de Kamer van volksvertegen-woordigers,de Senaat, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, hebben toegang tot de gevangenissen door van hun hoedanigheid te doen blijken. Om een bewoonde verblijfsruimte te betreden of om in contact te treden met bepaalde gedetineerden is een bijzondere toelating van de minister vereist. Deze bezoekers worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst. § 2. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen stelt de Koning, in aanvulling op deze wet, de regels vast voor de toegang tot de gevangenissen:
1° voor personen of instanties die met leden van het personeel van de gevangenis gelijk te stellen zijn op grond van hun professionele of statutaire betrokkenheid bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of de vrijheidsbenemende maatregel;
2° voor personen of instanties die belast zijn met het toezicht of de controle op de
gevangenissen of de bejegening van de gedetineerden of met het verlenen van advies daarover aan de minister;
3° voor openbare officieren of ambtenaren die zich in de gevangenis aanmelden voor de
uitoefening van hun ambt of het volbrengen van hun opdrachten. Art. 34. § 1. Behoudens andersluidende wettelijke bepalingen hebben andere personen geen toegang tot de gevangenissen dan na toelating door de minister. § 2. Zij worden vergezeld door de directeur of door het personeelslid dat hij aanwijst. § 3. Tenzij zij hiertoe een bijzondere toelating van de minister ontvingen, mogen zij noch in de bewoonde verblijfsruimtes binnentreden, noch in contact komen met de gedetineerden, noch zich in verbinding stellen met andere personeelsleden dan deze die ermee belast werden hen in de gevangenis te begeleiden.
TITEL IV. – Detentieplanning
- 23 -
HOOFDSTUK I.- Onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde
Art. 35. § 1. Zodra de veroordeelde ingesloten en onthaald werd, wordt een aanvang gemaakt met een onderzoek naar zijn persoon en levenssituatie met het oog op het opstellen van het in artikel 38 bedoelde individueel detentieplan. § 2. Van het in § 1 bedoelde onderzoek kan worden afgezien wanneer dit, gelet op de korte duur van het te ondergaan gedeelte van de vrijheidsstraf, niet aangewezen is en de veroordeelde hiermee instemt of wanneer de veroordeelde geen detentieplan wenst. De instemming of de omstandigheid dat de veroordeelde geen detentieplan wenst, waarop door de veroordeelde steeds kan worden teruggekomen, wordt opgetekend in het dossier van de veroordeelde. § 3. Indien de veroordeelde reeds een vrijheidsstraf ondergaat, mag het onderzoek beperkt blijven tot aangelegenheden die rechtstreeks van belang zijn om een reeds bestaand individueel detentieplan eventueel bij te stellen. Art. 36. § 1. Het onderzoek naar de persoon en de levenssituatie van de veroordeelde omvat een onderzoek naar de omstandigheden waarvan de kennis noodzakelijk is:
1° om het door artikel 6, § 2, geformuleerde schadebeperkingsbeginsel te individualiseren;
2° 2om de in artikel 9, § 2, bedoelde doelstellingen bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf te individualiseren;
3° om, zo nodig, de beslissing tot plaatsing oordeelkundig bij te stellen op grond van gegevens
die worden verkregen tijdens het in de bepalingen onder 1° en 2° bedoelde onderzoek. § 2. De veroordeelde heeft het recht kennis te nemen van de onderzoeksresultaten. (…) Art. 37. (…)
HOOFDSTUK II. - Individueel detentieplan Art. 38. § 1. Op basis van het in de artikelen 35 en 36 bedoelde onderzoek wordt, in overleg en met medewerking van de veroordeelde, een individueel detentieplan uitgewerkt. § 2. (…) § 3. Het individueel detentieplan bevat een schets van het detentietraject en, in voorkomend geval, van de activiteiten die op herstel gericht zijn, met name de schade die de slachtoffers opgelopen hebben. Het detentieplan bevat ook eventuele adviezen over overplaatsingen die voor de veroordeelde redelijkerwijze in het vooruitzicht kunnen worden gesteld, rekening houdend met de duur van de uitgesproken straffen, met de criteria voor de toepassing van bijzondere wijzen van tenuitvoerlegging en van vervroegde invrijheidstelling of met de datum van definitieve invrijheidstelling.
- 24 -
Dit plan bevat bovendien voorstellen van activiteiten waaraan de veroordeelde zal deelnemen, zoals:
1° in het kader van de strafuitvoering beschikbare of beschikbaar te stellen arbeid;
2° onderwijs- of vormingsprogramma's, opleidings- of omscholingsactiviteiten en andere activiteiten die op reïntegratie gericht zijn;
3° psychosociale begeleidingsprogramma's of medische of psychologische behandelingsprogramma's.
Het detentieplan wordt opgesteld rekening houdend met de mogelijkheden van de gedetineerde en van de penitentiaire administratie. § 4. Het detentieplan wordt opgenomen in een samenwerkingsprotocol dat ondertekend wordt door de veroordeelde en door de directeur. § 5. (…) Art. 39. Het individueel detentieplan wordt, in samenwerking met de veroordeelde, in de loop van de detentie zoveel als nodig aangevuld, nader geconcretiseerd en bijgestuurd, onder meer in functie van de evolutie van de veroordeelde en van gerechtelijke of administratieve beslissingen die zijn detentietraject beïnvloeden of kunnen beïnvloeden. Art. 40. (…)
Zoals het detentieplan is opgevat in de artikelen 35 tot en met 40 van Basiswet, beoogt het de
planning vast te leggen van het detentietraject van de individuele gedetineerde, wat behoort tot
de bevoegdheid van de federale wetgever om de strafuitvoering te regelen. Hoewel de
gemeenschappen exclusief bevoegd zijn voor de sociale hulpverlening aan gedetineerden met
het oog op hun sociale reïntegratie, komt het de federale wetgever toe te bepalen op welke wijze
die hulp- en dienstverlening kan worden ingepast in het geheel van de individuele
strafuitvoering, rekening houdend met de specifieke situatie van elke afzonderlijke
gedetineerde en met de ruimte die het detentieregime in een concreet geval daartoe laat. Zoals
de bepalingen zijn geformuleerd, laten zij de noodzakelijke ruimte voor het aanbod aan
hulpverlening dat ter zake van de gemeenschappen mag worden verwacht en schenden zij de
bevoegdheidsregels niet. (Grondwettelijk Hof nr. 109/2006 van 28 juni 2006)
TITEL V. - Levensvoorwaarden in de gevangenis
HOOFDSTUK I. - Materiële levensvoorwaarden Art. 41. § 1. De gedetineerde heeft het recht de verblijfsruimte die hem toegewezen wordt naar eigen goeddunken in te richten, mits eerbiediging van hetgeen in het belang van de orde of de veiligheid door het huishoudelijk reglement wordt bepaald.
- 25 -
Niettegenstaande artikel 41 van de wet nog niet in werking treedt, bepaalt het huishoudelijk
reglement reeds dat de gedetineerde het recht heeft zijn verblijfsruimte naar eigen goeddunken
in te richten, weliswaar mits eerbiediging van de regels vastgelegd in het huishoudelijk
reglement omtrent de orde en de veiligheid.
Elke cel bevat een standaarduitrusting bestaande uit een tafel, een stoel, een bed, een wastafel en
een toilet.
De gedetineerde is gehouden de verblijfsruimte en de celuitrusting correct te onderhouden.
Indien hij schade veroorzaakt aan de verblijfsruimte en/of de celuitrusting kan hij hiervoor
tuchtrechtelijk gesanctioneerd worden enerzijds, en burgerlijk aansprakelijk gesteld worden
voor de door hem veroorzaakte schade anderzijds. In dit verband is het nuttig een
plaatsbeschrijving van de verblijfsruimte op te stellen vóór de ingebruikname ervan door de
gedetineerde. Dit document, opgesteld in aanwezigheid van de gedetineerde, wordt ondertekend
door het personeelslid en de gedetineerde en bewaard in het persoonlijk dossier van de
gedetineerde.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel V punt 1)
§ 2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de verblijfsruimtes en de ruimtes voor gemeenschappelijke activiteiten moeten voldoen inzake gezondheid, brandveiligheid en hygiëne, en stelt daartoe regels vast die minstens betrekking hebben op de omvang, de verlichting, de verluchting, de sanitaire voorzieningen en het onderhoud. Art. 42. De gedetineerde krijgt voldoende voedsel dat voldoet aan de normen van de moderne hygiëne en zo nodig aangepast is aan de vereisten van zijn gezondheidstoestand.
Om dit recht te waarborgen dienen per dag drie maaltijden, die zijn aangepast aan de normen van de
evenwichtige voedingsleer, gegeven te worden. In de gevangenissen waar meerdere menu’s (vegetarisch
enz.) worden aangeboden, duidt de gedetineerde zijn menu van keuze aan. Hij heeft het recht om tijdens
de detentie van keuze van menu te veranderen. De eventuele veranderingen worden aanvaard
overeenkomstig de toepasselijke regels uit het huishoudelijk reglement van de gevangenis.
Dieetvoeding aangepast aan de gezondheidstoestand van de gedetineerde wordt enkel op medisch
voorschrift aangeboden.
De vrijheid van eredienst omvat de naleving van de religieuze voedingsvoorschriften die eraan verbonden
zijn. De administratie dient gedetineerden toe te laten dit aspect van hun geloofsovertuiging te belijden en
dient – binnen de grenzen van het redelijke – de hiervoor vereiste maatregelen te nemen. Het begrip
“redelijk” wordt beoordeeld met betrekking tot de noodzaak om al dan niet specifieke producten aan te
kopen, deze te bereiden of te serveren op een specifieke wijze zonder dat hierbij de organisatie van de
gevangenis in het gedrang komt.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en
V van de basiswet, deel V punt 2)
Art. 43. § 1. De gedetineerde heeft het recht om in de gevangenis zijn eigen kledij en schoeisel te dragen, mits deze voldoen aan de normen die door een gedwongen samenleven met anderen gesteld worden op het vlak van de hygiëne, de welvoeglijkheid, de orde of de veiligheid. Aan gedetineerden die hun eigen kledij en schoeisel niet wensen te dragen, wordt door de gevangenis behoorlijke kledij en schoeisel ter beschikking gesteld. § 2. De directeur kan de gedetineerde verplichten door de gevangenis ter beschikking gestelde, behoorlijke kledij of schoeisel te dragen, wanneer de eigen kledij en het eigen schoeisel van de gedetineerde niet aan de in § 1, eerste lid, gestelde normen beantwoorden.
- 26 -
§ 3. De gedetineerde kan verplicht worden tijdens de arbeid of andere activiteiten aangepaste kledij en schoeisel te dragen die hem daartoe ter beschikking worden gesteld. § 4. In het huishoudelijk reglement worden de in de gevangenis geldende regels met betrekking tot het dragen en het onderhoud van kledij en schoeisel nader omschreven. Art. 44. Het inrichtingshoofd draagt er zorg voor dat de gedetineerde in staat wordt gesteld zijn uiterlijk en zijn lichamelijke hygiëne dagelijks behoorlijk te verzorgen.
Deze zorgplicht houdt de verplichting in om volgende toiletartikelen gratis ter beschikking te
stellen van de gedetineerde bij zijn aankomst in de gevangenis en, wanneer hij niet over de
nodige financiële middelen beschikt om zich behoorlijk te verzorgen, op elk ander ogenblik
tijdens de detentie:
zeep;
tandenborstel;
toiletpapier;
shampoo;
tandpasta;
scheermesje;
scheerschuim;
maandverband voor de vrouwelijke gedetineerden.
De aankoop van deze toiletartikelen valt ten laste van de basisallocatie 12.31.
Deze wettelijke bepaling houdt eveneens in dat er voldoende douchemomenten dienen te worden
georganiseerd. Ook de gedetineerden die in de veiligheidscel of in de strafcel verblijven, dienen
de mogelijkheid te krijgen om zich dagelijks te wassen.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel V punt 3)
De wet creëert de verplichting voor de overheid om gedetineerden toe te laten hun uiterlijk en
lichamelijke hygiëne dagelijks behoorlijk te kunnen verzorgen. Daarom moet aan gedetineerden
die niet over de financiële middelen daartoe beschikken gratis toiletartikelen verschaft
worden. Indien een onvermogende gedetineerde artikelen ontvangt en later vermogend wordt,
dient hij deze niet terug te betalen. Wanneer een gedetineerde al zijn geld kantineert aan bv. chips
en cola, kunnen hem geen toiletartikelen ontzegd worden. Wel kan hij aangesproken worden op
zijn kantinegebruik. In voorkomend geval heeft de directeur de mogelijkheid om de hoeveelheden
die de gedetineerde van een product kan bestellen, te beperken.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot CB
nr. 107 van 16 juni 2011 (inwerkingtreding verscheidene bepalingen Titels III en V van de
Basiswet) en CB nr. 109 van 27 juni 2011 (tuchtregime), vraag 3)
Art. 45. § 1. De voorwerpen die de gedetineerde bij zijn insluiting in de gevangenis bij zich draagt en de voorwerpen die hij tijdens zijn verblijf verwerft, worden overeenkomstig de regels die de Koning zal vaststellen in het belang van de orde en de veiligheid, naargelang het geval, en onverminderd andere wettelijke bepalingen, hetzij in zijn bezit gelaten, hetzij voor hem in bewaring genomen onder afgifte van een bewijs van ontvangst, hetzij op zijn verzoek uit de gevangenis verwijderd.
- 27 -
§ 2. De gedetineerde heeft het recht de hem toebehorende voorwerpen waarvan het bezit niet onverenigbaar is met de orde en de veiligheid in zijn verblijfsruimte onder te brengen dan wel bij zich te hebben, overeenkomstig door het huishoudelijk reglement te bepalen regels.
Het huishoudelijk reglement hanteert een gecombineerd systeem van verboden voorwerpen en
toegelaten voorwerpen. De in de verblijfsruimte toegelaten voorwerpen worden nog eens
onderverdeeld in persoonlijke kledij, persoonlijke voorwerpen en voorwerpen die deel uitmaken
van het dagelijkse leven van de gedetineerde.
Teneinde een zekere flexibiliteit te behouden en rekening te kunnen houden met de behoeften
van de gevangenispopulatie binnen de inrichting, kan de directeur, voor zover dit niet
onverenigbaar is met de orde en de veiligheid, gedetineerden toestaan om andere persoonlijke
voorwerpen of een grotere hoeveelheid van de toegelaten voorwerpen bij zich te hebben. Het is
belangrijk de gedetineerde er op te wijzen dat de toelating om andere voorwerpen of een grotere
hoeveelheid bij zich te hebben een gunst en geen recht is. Dit heeft onder andere voor gevolg
dat indien de gedetineerde wordt overgeplaatst naar een andere inrichting, hij een nieuw verzoek
zal moeten indienen om deze voorwerpen bij zich te hebben.
Op het principe van de verboden voorwerpen kunnen geen uitzonderingen worden gemaakt
(behoudens overgangsbepalingen).
Alle voorwerpen die de gedetineerde bij insluiting in de gevangenis bij zich draagt en die
ressorteren onder één van de volgende categorieën van voorwerpen worden hetzij voor hem in
bewaring genomen onder afgifte van een bewijs van ontvangst, hetzij op zijn verzoek via een
persoon van zijn keuze uit de gevangenis verwijderd:
de verboden voorwerpen;
de voorwerpen die niet voorkomen in de lijst van toegelaten voorwerpen;
de voorwerpen die voorkomen in de lijst van toegelaten voorwerpen, waarvan de controle
die vereist is om de orde of veiligheid te waarborgen, hetzij onmogelijk is zonder de
voorwerpen te beschadigen, hetzij een onredelijk grote arbeidsbelasting voor de
administratie meebrengt;
de voorwerpen die voorkomen in de lijst van toegelaten voorwerpen, die de gedetineerde in
de gevangenis niet bij zich wenst te dragen.
De bederfbare goederen worden hetzij op verzoek van de gedetineerde via een persoon van zijn
keuze uit de gevangenis verwijderd, hetzij vernietigd.
De verkopen, ruilingen, leningen, schenkingen en andere gelijkaardige handelingen tussen
gedetineerden zijn verboden, behoudens toelating van de directeur. De niet-naleving van het
verbod kan aanleiding geven tot een tuchtsanctie. De voorwerpen die zonder toelating van de
directeur via verkoop, ruil, lening, schenking of een gelijkaardige handeling verkregen zijn,
worden tegen ontvangstbewijs in bewaring genomen voor de gedetineerde die er eigenaar van is
(geworden). Bederfbare goederen worden vernietigd.
Als algemene regel geldt dat via het bezoek of naar aanleiding van een
strafuitvoeringsmodaliteit geen voorwerpen kunnen worden binnengebracht. Er bestaat echter
een limitatieve lijst met voorwerpen die via het bezoek of naar aanleiding van een
uitgaansvergunning, penitentiair verlof of beperkte detentie kunnen worden binnengebracht;
deze lijst kan door de lokale directie niet worden uitgebreid.
Voorwerpen die in bewaring werden genomen, kunnen nadien via het bezoek of naar aanleiding
van een strafuitvoeringsmodaliteit uit de gevangenis verwijderd worden. De hiervoor te volgen
procedure staat beschreven onder punt 6.2. van de CB nr. 113 van 5 augustus 2011 betreffende
de voorwerpen van gedetineerden:
- 28 -
a. De gedetineerde die voorwerpen via het bezoek uit de gevangenis wenst te verwijderen, vult
het luik A van het formulier voor het verwijderen van voorwerpen (bijlage 4 van de CB nr. 113)
in. Dit formulier vermeldt de identiteit van de gedetineerde en de persoon aan wie de goederen
overhandigd moeten worden. Het bevat tevens een opsomming van de te verwijderen
voorwerpen. Per bestemmeling wordt een nieuw formulier ingevuld. Het personeelslid dat de
goederen in ontvangst neemt, ondertekent het formulier. De gedetineerde ontvangt een kopie
van het formulier.
Bij de overhandiging van de goederen wordt het luik B van voormeld formulier ingevuld en
ondertekend door de persoon die de goederen in ontvangst neemt en het personeelslid.
Het formulier wordt bewaard in het persoonlijk dossier van de gedetineerde.
b. De gedetineerde die de gevangenis verlaat via een strafuitvoeringsmodaliteit, kan op dat
moment voorwerpen uit de gevangenis verwijderen. Hiertoe vult hij voorafgaandelijk het luik A
van het formulier voor het verwijderen van voorwerpen (bijlage 4 van de CB nr. 113) in. Dit
formulier vermeldt de identiteit van de gedetineerde. Het bevat tevens een opsomming van de te
verwijderen voorwerpen. Het personeelslid dat de goederen in ontvangst neemt, ondertekent het
formulier. De gedetineerde ontvangt een kopie van het formulier.
Bij de overhandiging van de goederen aan de gedetineerde wordt het luik B van voormeld
formulier ingevuld en ondertekend door de gedetineerde en het personeelslid. Het formulier
wordt bewaard in het persoonlijk dossier van de gedetineerde.
Indien bij een gedetineerde andere dan toegelaten voorwerpen worden aangetroffen, worden
deze in beslag genomen. Afhankelijk van de aard van de voorwerpen worden deze voorwerpen
of substanties:
hetzij ten behoeve van de gedetineerde bewaard onder afgifte van een bewijs van
ontvangst;
hetzij met zijn schriftelijke toestemming vernietigd;
hetzij ter beschikking gehouden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming
of vaststelling van strafbare feiten.
De penitentiaire administratie is verantwoordelijk voor alle voorwerpen die voor de
gedetineerde in bewaring worden genomen (bij insluiting, tijdens de detentie of voorafgaand
aan een overbrenging). Voor elke gedetineerde wordt een inventaris van bewaargeving
bijgehouden; deze inventaris maakt deel uit van het persoonlijk dossier van de gedetineerde.
Er werd eveneens een gedetailleerde procedure voor de overbrenging van voorwerpen
uitgewerkt.
Bij het einde van de detentie moet steeds, in aanwezigheid van de gedetineerde, worden
nagegaan of het aantal en de staat van de in bewaring genomen voorwerpen nog in
overeenstemming zijn met de inhoud van de inventaris van bewaargeving. Na de controle tekent
de gedetineerde de inventaris af voor akkoord én voor ontvangst van de goederen. Indien er
schade of een verdwijning van voorwerpen vastgesteld wordt en de gedetineerde wenst hiervoor
vergoed te worden, dan meldt de gedetineerde dit aan de gevangenisdirectie door middel van
een rapportbriefje. Een kopie van dit rapportbriefje wordt aan de gedetineerde overhandigd (art.
6-9 KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden en CB n° 113 van 5 augustus
2011 betreffende voorwerpen van gedetineerden)
De voorwerpen die de gedetineerden die de gevangenis verlaten hebben, achterlaten in de
gevangenis worden gedurende ten minste zes maanden in de gevangenis bijgehouden.
- 29 -
Voorwerpen die reeds langer dan zes maanden achtergelaten zijn, worden jaarlijks in januari
bezorgd aan het Bestuur der Registratie en Domeinen opdat de opbrengst van de verkoop ervan
zou kunnen worden geconsigneerd. De achtergelaten voorwerpen moeten in goede staat
bewaard worden tot de overhandiging ervan aan het Bestuur der Registratie en Domeinen.
Het geld dat zich op de rekening van de gedetineerden bevindt, wordt na zes maanden gestort
naar de Deposito-en Consignatiekas. (Ministeriële omzendbrief n° 1494 van 26 september 1985
betreffende de voorwerpen achtergelaten door invrijheidgestelde, ontvluchte of niet uit
penitentiair verlof teruggekeerde gedetineerden en JustAsk 52)
Wat de overleden personen betreft, bepaalt artikel 205 van de Algemene Instructie dat na
terugbetaling van de begrafeniskosten, in voorkomend geval, de gerechtskosten en de
geldboeten die niet door het overlijden vervallen, afgehouden worden van het door de
overledene nagelaten bezit.
Het eventuele overschot van het bezit evenals de door de overledene nagelaten voorwerpen,
worden ter beschikking gehouden van zijn erfgenamen of erfopvolgers gedurende een termijn
van zes maanden. Indien zij zich binnen die termijn niet hebben aangemeld, wordt dit overschot
in de Deposito- en Consignatiekas gestort en worden de nagelaten voorwerpen aan het Bestuur
der Domeinen gezonden, opdat de opbrengst van de verkoop ervan ten voordele van de
rechthebbenden zou kunnen geconsigneerd worden.
(Artikel 205 Algemene Instructie en JustAsk 52)
Art. 46. § 1. De gedetineerden hebben niet het recht in de gevangenis contant geld te bezitten. § 2. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld om, overeenkomstig de door de Koning vast te stellen regels, te beschikken over een individuele rekening. § 3. Het inrichtingshoofd en de personen die instaan voor het beheer van deze individuele rekening zijn gehouden tot een discretieplicht.
Deze individuele rekening wordt geopend bij de insluiting van de gedetineerde. De gedetineerde
beschikt vrij over het geld dat op zijn rekening staat, zonder dat het saldo van de rekening
negatief kan zijn. De gedetineerde kan het saldo van zijn rekening telefonisch consulteren. Op
aanvraag en maximum één keer per maand kan de gedetineerde een uittreksel van zijn
individuele rekening krijgen. Ingevolge het normaliseringsbeginsel kan de gedetineerde geld
ontvangen van en overmaken aan eender welke persoon buiten de gevangenis. Financiële
transacties tussen gedetineerden zijn wegens veiligheidsredenen verboden, behoudens
individuele toelating door de directeur. De gedetineerde kan geld ontvangen via overschrijving,
cheque of mandaat. Indien er twijfel bestaat omtrent de herkomst van de fondsen die de
gedetineerde ontvangt, dient de gevangenisdirectie met de regionale directie contact op te
nemen.
Er kan geen geld van de rekening van de gedetineerde worden afgehouden, tenzij hij hiermee
schriftelijk en uitdrukkelijk heeft ingestemd. (art. 10-11 KB van 8 april 2011 tot bepaling van
de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V
van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van
de gedetineerden; CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van
verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel V punt 5)
In artikel 11 van het koninklijk besluit van 8 april 2011 is gesteld dat “Financiële transacties
tussen gedetineerden zijn verboden, behoudens individuele toelating door de directeur.”. Voor
wat financiële transacties tussen gedetineerde echtgenoten betreft, dient men rekening te houden
met artikel 213 van het Burgerlijk Wetboek: “Echtgenoten zijn jegens elkaar tot samenwoning
- 30 -
verplicht; zij zijn elkaar getrouwheid, hulp en bijstand verschuldigd” (art. 213). Met
inachtneming van de hiërarchie der normen moet de voorkeur worden gegeven aan de plicht van
hulp. Het Burgerlijk Wetboek moet immers de overhand hebben op het eventuele verbod dat
voortvloeit uit een koninklijk besluit. Een gedetineerde mag dan ook geld storten aan zijn/haar
echtgenoot/echtgenote die eveneens is opgesloten. (JustAsk 48)
Op grond van artikel 78 van het Koninklijk besluit van 21 mei 1965 houdende algemeen
reglement van de strafinrichtingen kan de directeur, ingeval een gedetineerde opzettelijk of
ingevolge nalatigheid schade heeft toegebracht aan goederen die eigendom zijn van de overheid,
de verschuldigde sommen afhouden van de sommen die door de penitentiaire administratie aan
de gedetineerde verschuldigd zijn. De afhouding op de vergoeding voor penitentiaire arbeid
mag niet meer dan 40 % van de maandelijkse vergoeding bedragen. (art. 78 KB van 21 mei
1965 houdende algemeen reglement van de strafinrichtingen en CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel V punt 5)
Artikel 78 Algemeen reglement voorziet dat gedetineerden verplicht zijn om de schade die ze
hebben veroorzaakt te vergoeden. Indien de gedetineerde niet vrijwillig overgaat tot betaling
van de schadevergoeding, kan de gevangenisdirectie een bepaald gedeelte van de vergoeding
voor arbeid inhouden ter vergoeding van de schade. Dit kan enkel wat betreft de nog over te
maken vergoeding voor arbeid, niet de vergoeding voor arbeid die reeds op de individuele
rekening van de gedetineerde werd gestort. Voor de inhouding op de vergoeding voor arbeid is
geen akkoord van de gedetineerde vereist. De gedetineerde moet dus niet, zoals bij een betaling
op vrijwillige basis, zijn schriftelijke toestemming geven. (JustAsk 61)
Art. 47. § 1. Tenzij het hem bij wijze van tuchtsanctie werd ontzegd, heeft een gedetineerde het recht, binnen de door het huishoudelijk reglement bepaalde perken, op eigen kosten gebruiks- en verbruiksgoederen aan te schaffen uit een aanbod dat door tussenkomst van een in elke gevangenis in te richten kantinedienst wordt verstrekt en dat zoveel mogelijk tegemoet komt aan de behoeften van de gedetineerden. § 2. Goederen die de orde of de veiligheid in gevaar kunnen brengen, worden uit het aanbod geweerd.
De directeur kan de hoeveelheden die de gedetineerde van een product kan bestellen, beperken.
Op het ogenblik dat de gedetineerde zijn bestelling doorgeeft, dient het saldo op zijn
individuele rekening toereikend te zijn.
De verbruiksgoederen die via de kantine van een gevangenis zijn aangekocht, zijn toegelaten in
de gevangenis waarnaar de gedetineerde wordt overgebracht.
Wanneer de gedetineerde die via de kantine goederen besteld heeft, vóór de ontvangst ervan
naar een andere gevangenis wordt overgebracht en de bestelling niet kan worden geannuleerd,
worden de bestelde goederen steeds nagezonden, met uitzondering van de bederfbare goederen.
Indien de gedetineerde op het ogenblik van de bestelling niet op de hoogte was van de datum
van overbrenging, zal hij via het steunfonds van de inrichting worden vergoed voor de kostprijs
van de bederfbare goederen. Hiertoe maakt de gevangenis van herkomst het verschuldigde
bedrag over op de individuele rekening van de gedetineerde in de gevangenis van bestemming.
Het recht om te kantineren kan bij wijze van tuchtsanctie worden beperkt of ontzegd.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel V punt 6)
- 31 -
HOOFDSTUK II. – Samenlevingsvoorwaarden
Afdeling I. – Algemeen Art. 48. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen vindt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en de vrijheidsbenemende maatregel plaats in een gemeenschapsregime of in een regime van beperkte gemeenschap, tenzij plaatsing in een individueel bijzonder beveiligingsregime noodzakelijk is. (…)
Afdeling II. – Gemeenschapsregime Art. 49. In een gemeenschapsregime verblijven de gedetineerden, behoudens wanneer zij daarvan vrijgesteld zijn of wanneer zij verplicht of gerechtigd zijn zich in hun verblijfsruimte op te houden, in gemeenschappelijke leef- en werkruimten en nemen zij gemeenschappelijk deel aan in de gevangenis georganiseerde activiteiten. Art. 50. § 1. De directeur kan, voor de duur die hij bepaalt, de veroordeelde die een gemeenschapsregime geniet op diens verzoek vrijstellen van een verblijf in gemeenschappelijke leef- en werkruimten of van deelname aan één of meer gemeenschappelijke activiteiten, wanneer hij de ingeroepen gronden voor die vrijstelling als redelijk beschouwt. § 2. De gedetineerden verblijven in hun verblijfsruimte tijdens de voor de nachtrust bepaalde tijd en tijdens andere in het huishoudelijk reglement bepaalde periodes of activiteiten.
Afdeling III. - Regime van beperkte gemeenschap Art. 51. In een regime van beperkte gemeenschap worden de gedetineerden in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Daarbuiten houden zij zich op in hun toegewezen verblijfsruimte.
Afdeling IV. - Bijzondere bepaling voor verdachten Art. 52. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen wordt de verdachte te allen tijde in de gelegenheid gesteld om zich in zijn verblijfsruimte af te zonderen, onverminderd zijn recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten.
HOOFDSTUK III. - Contacten met de buitenwereld
Afdeling I. - Algemeen beginsel
- 32 -
Art. 53. De gedetineerde heeft recht op contacten met de buitenwereld binnen de beperkingen die door of krachtens de wet worden bepaald.
Afdeling II. – Briefwisseling Art. 54. § 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen heeft de gedetineerde het recht, onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 55 tot 57, een onbeperkt aantal brieven te verzenden en te ontvangen.
De gevangenisdirectie kan in geen geval het recht op briefwisseling van gedetineerden beperken,
ongeacht of het veroordeelden dan wel verdachten betreft en ongeacht de bestemmeling van de
brief (met inbegrip van een medegedetineerde).
De enige uitzonderingen op het recht op vrije briefwisseling worden bepaald door de Wet van 20
juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, m.n.
‘het secreet’, m.n. het verbod dat de onderzoeksrechter kan opleggen aan de verdachte om vrij
verkeer te hebben met andere personen dan zijn advocaat. Dit verbod geldt ten hoogste voor 3
dagen na het eerste verhoor (artikel 20 §2 wet voorlopige hechtenis).
indien er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten
verdwijnen of zich zou verstaan met derden kan de onderzoeksrechter de briefwisseling
verbieden die gericht is aan of uitgaat van individueel in het bevel vermelde personen en dit
voor een duur die hij bepaalt. De verdachte behoudt echter steeds het recht om te
corresponderen met zijn raadsman. Hij behoudt eveneens het recht om te corresponderen met
de personen met wie hij zonder controle briefwisseling mag voeren (artikel 20 §§3 en 5 wet
voorlopige hechtenis).
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 1.1).
§ 2. Voorzover geen andere regeling geldt, is de gedetineerde verplicht zijn brieven te verzenden en te ontvangen door tussenkomst van de directeur. Art. 55. § 1. De brieven die aan de gedetineerde worden toegezonden kunnen, voor ze overhandigd worden, aan de controle van de directeur of van het personeelslid dat deze aanwijst, onderworpen worden. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid, heeft deze controle betrekking op de aanwezigheid van de aan de briefwisseling vreemde voorwerpen of substanties.
In de regel kunnen er geen voorwerpen via de post overgemaakt worden. Uitzondering hierop
vormen papierwaren (zoals tijdschriften, boeken, …) alsook de voorwerpen die via het bezoek
binnengebracht mogen worden waarvoor de directeur zijn toelating heeft gegeven om deze via
de post te ontvangen. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van
verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 1.2.1).
Postzegels zijn te beschouwen als geld en mogen dus niet via de post bezorgd worden
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 42)
Wenskaarten met elektronica worden geweigerd (CB nr. 80 van 11 oktober 2004)
- 33 -
De controle laat het lezen van de brief niet toe, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat dit noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. In voorkomend geval kan het lezen van de brief in afwezigheid van de gedetineerde gebeuren. § 2. De directeur heeft de bevoegdheid om de brieven of de bijgesloten voorwerpen en substanties niet te bezorgen aan de gedetineerde, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. § 3. Indien de directeur beslist brieven of bijgesloten voorwerpen of substanties niet te bezorgen, wordt de gedetineerde daarvan schriftelijk in kennis gesteld, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
Deze brieven of bijgesloten voorwerpen worden in bewaring genomen onder afgifte van een
bewijs van ontvangst, tenzij er redenen zijn om deze ter beschikking te houden van de
gerechtelijke overheden. (Artikel 12 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van
inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de
basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden)
Wanneer de voorwaarden vervuld zijn om tot lezing van de briefwisseling over te gaan in
afwezigheid van de gedetineerde, zal de gedetineerde daar niet van op de hoogte zijn. Wanneer
uit die controle echter volgt dat de brief hem niet wordt bezorgd, zal hij daarvan met een
gemotiveerde beslissing in kennis moeten gesteld worden. In het andere geval, d.i. als de brief
hem toch wordt bezorgd, is het wenselijk hem ook in dat geval spontaan de motieven ter kennis
te brengen die aanleiding gaven tot de lectuur.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 44)
§ 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de aan de gedetineerde toegezonden brieven en bijgesloten voorwerpen. Art. 56. § 1. De brieven die de gedetineerden verzenden, worden vóór de verzending ervan niet aan de controle van de directeur of van het personeelslid dat deze aanwijst, onderworpen, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat controle noodzakelijk is in het belang van de orde of de veiligheid.
De gedetineerde geeft zijn brieven voor verzending onder gesloten omslag af, weliswaar steeds
met vermelding van zijn identiteit op de keerzijde van de omslag. (Artikel 13 KB. 8 april 2011
tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van
de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de
rechtspositie van de gedetineerden)
Hoewel de wet de mogelijkheid geeft aan de directeur of aan het personeelslid dat hij aanwijst
om de brief te openen in afwezigheid van de gedetineerde, is het wenselijk dat dit gebeurt in het
bijzijn van de gedetineerde. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van
verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 1.2.2).
In voorkomend geval kan de brief, met het oog op controle en, indien nodig, met het oog op het lezen ervan, geopend worden in afwezigheid van de gedetineerde. § 2. In geval van toepassing van § 1 heeft de directeur de bevoegdheid de voor verzending aangeboden brieven niet te verzenden, wanneer dit volstrekt noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
- 34 -
De gedetineerde heeft het recht om briefwisseling te voeren. De directie kan niet zonder meer
gevolg geven aan een verzoek van derden om brieven van een gedetineerde aan hen gericht niet
meer te verzenden.
De directie is echter verantwoordelijk voor de handhaving van de orde en de veiligheid. Het
begrip veiligheid betreft zowel de interne als de externe veiligheid. De externe veiligheid is een
toestand waarbij de samenleving beschermd wordt door een middel van de verzekerde bewaring
van gedetineerden en door het voorkomen van misdrijven die zouden gepleegd kunnen worden
vanuit de gevangenis
Indien de directie van oordeel is dat het verzenden van de brieven een misdrijf zou kunnen
inhouden (vb. stalking) , dan kan de directie overeenkomstig art 56, §2 beslissen de brieven niet
te verzenden. Krijgt de directie hierbij kennis van een misdaad of een wanbedrijf dan dient zij
de procureur des Konings hiervan in te lichten (art. 29 Sv). (JustAsk 84)
§ 3. Indien de directeur beslist de brief niet te verzenden, wordt de gedetineerde schriftelijk in kennis gesteld van de motieven die aan de basis liggen van deze beslissing. De brief wordt aan de gedetineerde terugbezorgd, tenzij er redenen zijn om de brief ter beschikking te houden van de gerechtelijke overheden. § 4. De Koning stelt nadere regels vast met betrekking tot de controle van de uitgaande briefwisseling van de gedetineerde.
Samenvatting van art. 55 en 56 Basiswet
Inkomende briefwisseling Uitgaande briefwisseling
Openen briefwisseling Ja, om na te gaan of er zich geen verboden
voorwerpen bevinden bij de briefwisseling
Neen, tenzij er geïndividualiseerde
aanwijzingen bestaan dat dit onontbeerlijk is
in het belang van de orde of de veiligheid
Lectuur briefwisseling Neen, tenzij er geïndividualiseerde
aanwijzingen bestaan dat dit absoluut
noodzakelijk is in het belang van de orde of
de veiligheid. Deze lectuur kan in
afwezigheid van de gedetineerde gebeuren.
Neen, tenzij er geïndividualiseerde
aanwijzingen bestaan dat dit werkelijk
noodzakelijk is in het belang van de orde of
de veiligheid. Het is wenselijk dat de
gedetineerde aanwezig is bij de lectuur.
Verplichting om de
gedetineerde in te lichten
van het feit dat zijn
briefwisseling gelezen
werd
indien de brief hem niet
overhandigd wordt : de gedetineerde
moet hiervan ingelicht worden d.m.v.
een schriftelijke en gemotiveerde
beslissing.
indien de brief hem overhandigd
wordt: het is wenselijk de gedetineerde
mondeling in te lichten van het feit dat
zijn briefwisseling gelezen werd.
indien de brief niet verzonden
wordt : de gedetineerde moet hiervan
ingelicht worden d.m.v. een schriftelijke
en gemotiveerde beslissing.
indien de brief verzonden wordt: het
is wenselijk de gedetineerde mondeling
in te lichten van het feit dat zijn
briefwisseling gelezen werd.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 44)
- 35 -
Art. 57. § 1. De brieven afkomstig van of gericht aan de volgende personen of overheden zijn niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bepaalde controle:
1° de Koning;
2° de voorzitter van de Senaat, de Kamer van volksvertegenwoordigers, het Vlaams Parlement, het Parlement van de Franse Gemeenschap, het Parlement van het Waalse Gewest, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;
Met uitzondering van de briefwisseling van of aan de voorzitters van de wetgevende kamers
kan de briefwisseling tussen een gedetineerde en een parlementariër geopend en gecontroleerd
worden indien dit noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid. (JustAsk
80).
3° de ministers en staatssecretarissen van de Federale Regering; de ministers en
staatssecretarissen van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen;
4° de voorzitter van het directiecomité van de FOD Justitie, de directeur-generaal, de adviseurs-generaal en de regionale directeurs van het directoraat-generaal waaronder de penitentiaire administratie ressorteert;
5° de directeur van de gevangenis;
Het gaat om de directeur van de gevangenis waar de gedetineerde op dat moment verblijft.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107
van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 21)
6° de voorzitter en de leden van de Centrale Raad;
7° de maandcommissaris, de voorzitter en de leden van de commissies van toezicht;
8° de voorzitter van het beschermingscomité van het arrondissement waar de gevangenis
gelegen is;
9° de voorzitters van het Grondwettelijk Hof;
10° de rechterlijke overheden;
11° de eerste voorzitter van de Raad van State, de auditeur-generaal bij de Raad van State, de hoofdgriffier van de Raad van State;
12° de syndicus van de gerechtsdeurwaarders en de voorzitters van de Kamer van notarissen van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is;
13° de voorzitter van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing;
14° de ombudsmannen van de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten;
- 36 -
15° de stafhouder van de Orde van advocaten van het arrondissement waar de gevangenis
gelegen is;
16° de voorzitter van de Hoge Raad voor de Justitie;
17° de twee codirecteurs van het interfederaal Centrum voor gelijke kansen en bestrijding van discriminatie en racisme opgericht door het samenwerkingsakkoord van 12 juni 2013;
18° de bij de Federale Commissie opgerichte ombudsdienst « Rechten van de patiënt »;
19° de voorzitter van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten. Om van deze mogelijkheid gebruik te maken, richten de gedetineerden hun brieven aan het adres waar deze personen of overheden hun ambt uitoefenen. § 2. De Koning kan deze lijst van personen en overheden aanvullen.
Deze lijst van instanties waarmee niet aan controle onderworpen briefwisseling kan worden
gevoerd, werd uitgebreid met volgende personen en instanties:
de voorzitter van de Penitentiaire Gezondheidsraad;
de Orde van geneesheren;
de voorzitter van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(Artikel 14 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden)
Ook briefwisseling afkomstig van of gericht aan de advocaat van de gedetineerde mag niet
gecontroleerd worden. (Artikel 66 Basiswet)
Afdeling III. – Bezoek Art. 58. § 1. Behoudens de door de wet bepaalde uitzonderingen hebben de verdachten het recht om dagelijks bezoek te ontvangen.
De onderzoeksrechter kan:
aan een verdachte het vrij verkeer met andere personen dan de advocaat verbieden gedurende
ten hoogste 3 dagen na het eerste verhoor (secreet).
bevelen om het bezoek te verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van
buiten de inrichting voor een door hem bepaalde duur indien er ernstige redenen bestaan om
te verzen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met
derden. De onderzoeksrechter kan het bezoek van de personen vermeld in artikel 59 § 1
Basiswet enkel beperken indien deze personen in verdenking gesteld werden. De verdachte
kan evenwel steeds bezoek blijven ontvangen van zijn advocaat.
(art. 20 Wet Voorlopige Hechtenis en CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de
inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.5.2).
De leden van de Commissie van Toezicht en de maandcommissarissen kunnen de gedetineerde
met een verbod van vrij verkeer bezoeken (JustAsk 3)
- 37 -
§ 2. Behoudens de door de wet bepaalde uitzonderingen hebben de overige gedetineerden recht op minimum drie bezoeken per week, gespreid over drie dagen, waarvan op zijn minst een dag in het weekend en de woensdagnamiddag.
Geïnterneerden worden op dit punt gelijkgesteld met veroordeelden. Zij zijn immers van hun
vrijheid beroofd op basis van een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke uitspraak.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107
van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 9)
Gedetineerden die zowel veroordeeld als onder aanhoudingsmandaat geplaatst zijn, worden
gelijkgesteld met veroordeelden en hebben recht op minimum 3 bezoeken per week.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107
van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 10)
De bezoekregeling moet begrepen worden als de verplichting voor de penitentiaire administratie
om voor veroordeelden minstens bezoek te organiseren op woensdagnamiddag en in het
weekend. De achterliggende idee is dat bezoek georganiseerd moet worden op ogenblikken dat
bezoekers, en in het bijzonder de kinderen, daadwerkelijk naar het bezoek kunnen komen.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107
van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 7)
Het ongestoord bezoek kan aangerekend worden op het aantal wekelijks toegelaten gewone
bezoeken.
De bezoeken van de advocaat van de gedetineerde en van de consulaire en diplomatieke
ambtenaren mogen niet aangerekend worden op het aantal wekelijks toegelaten bezoeken.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 2.1.1).
§ 3. De duur van een bezoek is minimum één uur. § 4. Behoudens de door de wet voorziene uitzonderingen heeft iedere gedetineerde minstens eenmaal per maand recht op ongestoord bezoek gedurende minimum twee uur, overeenkomstig de door de Koning te bepalen voorwaarden en nadere regels.
Na één maand detentie kan de gedetineerde een verzoek tot ongestoord bezoek indienen met
zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, voogd, echtgeno(o)te, wettelijk of feitelijk
samenwonende partner, broers, zusters, ooms en tantes (art. 15, 1e lid KB van 8 april 2011 tot
bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de
titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de
rechtspositie van de gedetineerden)
Na één maand detentie kan de gedetineerde een verzoek tot ongestoord bezoek indienen met een
andere persoon dan voormelde personen, die gedurende minstens 6 maanden belangstelling
heeft getoond die toelaat te geloven in de oprechtheid van de relatie met de gedetineerde (art.
15, 2de lid KB van 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering
van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005
betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden)
De voorwaarde van zes maanden belangstelling tonen betekent dat wanneer de gedetineerde na
één maand detentie kan aantonen dat hij reeds geruime tijd een relatie heeft met een bepaalde
persoon (via brieven, foto's, gesprek met de bezoeker, ...), deze toegelaten dient te worden tot
het ongestoord bezoek, op voorwaarde dat geen van de in de wet vermelde weigeringsgronden
dient te worden ingeroepen. De voorwaarde van de zes maanden belangstelling ... is zo
geformuleerd om te vermijden dat via het ongestoord bezoek een systeem van prostituees zou
- 38 -
worden opgezet (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden
m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 17)
Voor wat betreft het ongestoord bezoek kan de gedetineerde, die van ongestoord bezoek genoot
in de oorspronkelijke gevangenis, ook van dat ongestoord bezoek genieten in de gevangenis van
aankomst zonder opnieuw een termijn van 1 maand te doorlopen (JustAsk 15).
Ook gedetineerden die penitentiair verlof of beperkte detentie genieten, komen in aanmerking
voor ongestoord bezoek (Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden
m.b.t. CB nr. 107 van 16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus
2011, vraag 48)
Kunnen meerdere personen tegelijk toegelaten worden tot het ongestoord bezoek. Ook
minderjarigen kunnen deelnemen aan het ongestoord bezoek. Net zoals bij het gewoon bezoek
kan de lijst van bezoekers die toegelaten worden tot het ongestoord bezoek niet beperkt worden
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 2.2.2.)
Indien het ongestoord bezoek wordt aangevraagd door meerdere personen tegelijkertijd die geen
familieband hebben, kan de directeur voor het beperken van het aantal bezoekers de orde binnen
de gevangenis inroepen teneinde geen situaties die strijdig zijn met de goede zeden of de
veiligheid toe te laten. Bij een gerechtvaardigd verzoek tot een discreet bezoek, kan steeds de
mogelijkheid van een onderhoud in de spreekkamer overwogen worden (Syntheseverslag van
30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en
CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 17)
Het ongestoord bezoek door meerdere personen tegelijkertijd die geen familieband hebben, kan
niet op algemene wijze verboden worden, maar dient geval per geval bekeken te worden
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 49)
Procedure:
De gedetineerde én de bezoekers die ongestoord bezoek wensen, moeten een schriftelijke
aanvraag indienen bij de directeur. De directeur moet zich ervan vergewissen dat de kandidaten
volledig instemmen met het bezoek, zonder dwang of druk.
De PSD wordt op de hoogte gebracht van de aanvraag en brengt alle elementen ter kennis van
de directeur die zijn informatie kunnen vervolledigen en die hem toelaten met kennis van zaken
een beslissing te nemen. Indien het een aanvraag van een geïnterneerde betreft, is een
multidisciplinair advies van de PSD verplicht.
De directeur neemt binnen een maand na ontvangst van de aanvragen van gedetineerde en
bezoeker een beslissing.
De dokter van de inrichting wordt van de toekenning van de mogelijkheid tot ongestoord
bezoek op de hoogte gebracht.
Locatie
Het bezoek heeft plaats in een lokaal dat:
uitdrukkelijk voor dit gebruik is voorbehouden;
vlot en discreet bereikbaar is, zowel voor de gedetineerde als voor zijn bezoeker;
een veiligheid biedt vergelijkbaar met die van een cel;
uitgerust is met een oproepknop;
- 39 -
langs de binnenzijde kan worden gesloten (lichte constructie om een snelle interventie langs
buiten toe te laten);
uitgerust is met een sanitaire installatie, aangepast meubilair, de nodige voorziening voor
persoonlijke hygiëne (washandjes, handdoeken, zeep, condooms, maandverband…).
De personen die van het bezoek gebruik maken, zijn belast met het terug op orde stellen van het
lokaal.
Veiligheidsaspecten
het lokaal wordt voor en na het bezoek gecontroleerd;
de gedetineerde en de bezoekers mogen in het lokaal dat voorbehouden is voor het ongestoord
bezoek geen enkel voorwerp (Sieraden worden geacht een onderdeel van de kledij te zijn, tenzij
zij een gevaar voor de orde en veiligheid inhouden.) binnenbrengen, behoudens andersluidende
beslissing van de directeur. Een afsluitbare vestiairekast wordt aan de bezoeker ter beschikking
gesteld om voorwerpen op te bergen;
dranken, snoepjes,… zullen te koop worden aangeboden aan de gedetineerde en de
bezoeker(s) voor ze het lokaal binnengaan.
Het toezicht op het bezoek wordt verzekerd door een beambte die beantwoordt aan een
aangepast profiel: tactvol en discreet, bekwaam om adequaat te reageren in noodgevallen inzake
veiligheid en in geval van oproep vanuit de bezoekkamer
(Artikel 15-19 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering
van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005
betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden en CB nr. 107 van 16
juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van
de basiswet, punt 2.2).
Op het bezoek aan tafel en het ongestoord bezoek tussen gedetineerden onderling zijn de
gewone regels van respectievelijk het bezoek aan tafel en het ongestoord bezoek van toepassing
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 2.4).
Art. 59. § 1. Bloed- en aanverwanten in de rechte lijn, de voogd, de echtgenoot, de wettelijk of feitelijk samenwonende partner, de broers, zusters, ooms en tantes worden toegelaten tot het bezoek aan de gedetineerden na van hun hoedanigheid te hebben doen blijken.
Dit bewijs kan worden geleverd aan de hand van officiële documenten, zoals bijvoorbeeld een
trouwboekje of een attest van gezinssamenstelling (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de
inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt
2.1.2.1).
Schoonouders, schoonzoon, schoondochter, stiefouders en stiefkinderen zijn aanverwanten in de
rechte lijn en behoren tot de categorie bezoekers bedoeld in artikel 59, §1 Basiswet.
Schoonbroer en schoonzus zijn geen aanverwanten in de rechte lijn en behoren tot de categorie
“andere bezoekers” bedoeld in artikel 59, §2 Basiswet (Syntheseverslag van 30 augustus 2011
betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27
juni 2011, vraag 12)
De directeur kan aan deze personen het bezoek enkel voorlopig ontzeggen, wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen en wanneer de nadere regels voor het bezoek die bepaald zijn in artikel 60, § 3, ontoereikend zijn om dit gevaar af te wenden.
- 40 -
De omstandigheid dat de bezoeker een ex-gedetineerde is op zich geen geïndividualiseerde
aanwijzing van een gevaar voor de orde of de veiligheid (CB nr. 105 van 16 mei 2011
betreffende verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek en de toegang tot de
gevangenis, punt 2)
De voorlopige ontzegging is gemotiveerd en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de
gedetineerde. Het is aan de gedetineerde om zijn bezoekers hierover te informeren. Indien een
bezoeker een schriftelijke beslissing wenst te ontvangen, dient deze hem bezorgd te worden.
De gedetineerde kan drie maanden na de beslissing van de directeur een nieuwe aanvraag
indienen (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene
bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2.1).
Een bezoeker die de hoedanigheid heeft van één van de in artikel 59, §1 basiswet vermelde
personen en die onder elektronisch toezicht staat, heeft het recht om op bezoek te komen in de
gevangenis, tenzij er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving
van de orde of de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen en wanneer de nadere regels voor het
bezoek die bepaald zijn in artikel 60, § 3, ontoereikend zijn om dit gevaar af te wenden (JustAsk
59).
Onverminderd het vorige lid, kan de directeur het ongestoord bezoek tijdelijk weigeren:
1° wanneer de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen;
2° wanneer de gedetineerde of de bezoeker niet-toegelaten voorwerpen in de gevangenis heeft binnengebracht;
3° wanneer de persoonlijkheid van de gedetineerde een contra-indicatie vormt voor de toekenning van ongestoord bezoek.
De tijdelijke weigering van het ongestoord bezoek is gemotiveerd en wordt schriftelijk ter
kennis gebracht van de gedetineerde. Het is aan de gedetineerde om zijn bezoekers hierover te
informeren. Indien een bezoeker een schriftelijke beslissing wenst te ontvangen, dient deze hem
bezorgd te worden.
Wanneer het ongestoord bezoek geweigerd wordt, kan een nieuwe aanvraag ingediend worden
na 3 maanden, te rekenen vanaf de beslissing tot weigering. De aanvraag kan vroeger ingediend
worden indien de directeur akkoord is. (art. 18 KB van 8 april 2011) (CB nr. 107 van 16 juni
2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, punt 2.2.4).
§ 2. Andere bezoekers worden toegelaten tot het bezoek na een voorafgaande toelating door de directeur.
De directeur neemt een beslissing binnen de twee weken na de aanvraag en informeert de
gedetineerde. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene
bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2.2).
De door een directie gegeven bezoektoelating is geldig in alle gevangenissen waar de
gedetineerde nadien tijdens eenzelfde detentie verblijft, tenzij de directie beschikt over nieuwe
individuele aanwijzingen waaruit blijkt dat het bezoek de handhaving van de orde of de
- 41 -
veiligheid in gevaar kan brengen (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding
van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2).
Een toelating tot bezoek kan enkel worden geweigerd wanneer de betrokken persoon van geen gerechtvaardigd belang kan doen blijken of wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de orde of de veiligheid in gevaar kan brengen.
Indien er een gerechtvaardigd belang is en er geen geïndividualiseerde aanwijzingen zijn van een
gevaar voor orde en veiligheid, moet het bezoek worden toegelaten. Er mag dus geen limitatieve
lijst van bezoekers worden opgesteld (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de
inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2.2,
voetnoot 12)
Het is niet wenselijk om het begrip gerechtvaardigd belang te nauwkeurig te definiëren. De
bedoeling is dat personen (niet-familieleden) met wie de gedetineerde een band heeft, tot het
bezoek toegelaten worden. Het gerechtvaardigd belang dient beoordeeld te worden in functie van
het individueel dossier (kan bv. soepeler geïnterpreteerd worden ten aanzien van een gedetineerde
die weinig of geen bezoek krijgt). De bezoekers of de gedetineerde moeten duidelijk maken dat er
een gerechtvaardigd belang is (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en
antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 11)
De omstandigheid dat de bezoeker een ex-gedetineerde is, is op zich geen geïndividualiseerde
aanwijzing van een gevaar voor de orde of de veiligheid (CB nr. 105 van 16 mei 2011 betreffende
verduidelijkingen omtrent de toelating tot het bezoek en de toegang tot de gevangenis, punt 2)
De weigering van het bezoek is gemotiveerd en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de
gedetineerde. Het is aan de gedetineerde om zijn bezoekers hierover te informeren. Indien een
bezoeker een schriftelijk beslissing wenst te ontvangen, dient deze hem bezorgd te worden. De
gedetineerde kan drie maanden na de beslissing van de directeur een nieuwe aanvraag indienen
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2.2).
De verplichting voor kandidaat-bezoekers om een uittreksel uit het strafregister voor te leggen is
onwettelijk. Het staat de directeur vrij om een uittreksel uit het strafregister te vragen, maar hij
kan de niet-voorlegging ervan nooit gebruiken als argument voor een weigering van het bezoek
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, punt 2.1.2.3).
Onverminderd het vorige lid, kan de directeur het ongestoord bezoek tijdelijk weigeren:
1° wanneer de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen;
1° wanneer de gedetineerde of de bezoeker niet-toegelaten voorwerpen in de gevangenis heeft binnengebracht;
2° wanneer de persoonlijkheid van de gedetineerde een contra-indicatie vormt voor de toekenning van ongestoord bezoek.
De tijdelijke weigering van het ongestoord bezoek is gemotiveerd en wordt schriftelijk ter
kennis gebracht van de gedetineerde. Het is aan de gedetineerde om zijn bezoekers hierover te
- 42 -
informeren. Indien een bezoeker een schriftelijke beslissing wenst te ontvangen, dient deze hem
bezorgd te worden.
Wanneer het ongestoord bezoek geweigerd wordt, kan een nieuwe aanvraag ingediend worden
na 3 maanden, te rekenen vanaf de beslissing tot weigering. De aanvraag kan vroeger ingediend
worden indien de directeur akkoord is. (art. 18 KB van 8 april 2011) (CB nr. 107 van 16 juni
2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, punt 2.2.4).
§ 3. De voorlopige ontzegging of weigering geschiedt schriftelijk en is met redenen omkleed. Art. 60. § 1. In het huishoudelijk reglement wordt de regeling van het bezoek bepaald, zowel wat de tijdstippen en de lokalen betreft als wat de regels betreft met betrekking tot de wijze waarop de gedetineerden en de bezoekers zich dienen te gedragen. § 2. Het inrichtingshoofd draagt er zorg voor dat het bezoek kan plaatsvinden in omstandigheden die de banden met het affectief milieu in stand houden of bevorderen, inzonderheid wanneer het een bezoek door minderjarigen aan hun ouder betreft.
Niettegenstaande dit niet geregeld wordt door de wet, dient elke inrichting maandelijks
minstens 1 activiteit te organiseren die specifiek tot doel heeft de nodige aandacht te besteden
aan de ouder-kind relatie teneinde de schade die mogelijk het gevolg is van de opsluiting tot een
minimum te herleiden.
Alle gedetineerden moeten ervan kunnen genieten, vanaf het begin van hun opsluiting, en dit
voor elk minderjarig kind.
De PSD wordt in kennis gesteld van de vraag van de gedetineerde.
Een weigeringsbeslissing wordt gemotiveerd en schriftelijk ter kennis gebracht van de
gedetineerde. Drie maanden na de beslissing tot weigering kan de gedetineerde een nieuwe
aanvraag indienen. Indien de directeur akkoord gaat, kan de aanvraag vroeger worden
ingediend.
De mogelijke weigeringsgronden zijn:
ontzetting uit de ouderlijke rechten;
een beslissing van de Jeugdrechtbank betreffende het contact tussen kind en ouders;
de weigering door een persoon of instelling die het hoederecht of voogdij over het kind
heeft;
de veroordeling of de aard van de begane feiten;
de persoonlijkheid van de gedetineerde wanneer deze een contra-indicatie vormt voor de
deelname aan het ouder-kind bezoek;
indien er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het bezoek de handhaving van de
orde of de veiligheid in gevaar kan brengen;
indien door de bezoeker een inbreuk werd gepleegd op het bezoekreglement en er redenen
bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk zich kan herhalen.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, punt 2.3)
De kinderen van de partner van de gedetineerde kunnen worden toegelaten worden tot het
ouder-kindbezoek, met name wanneer de gedetineerde met dat kind reeds een band had en deze
wil onderhouden. Het komt echter logisch voor om de voorrang te geven aan de eigen kinderen
- 43 -
van gedetineerden, wanneer de capaciteit van het ouder-kindbezoek beperkt is (Syntheseverslag
van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011
en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 19)
De gevangenisdirectie kan een gedetineerde die in beperkte detentie gaat niet weigeren om
ouder-kind bezoek te ontvangen. Het ouder-kind bezoek staat open voor alle gedetineerden
zolang hun kinderen minderjarig zijn, tenzij een in de omzendbrief 1715 opgenomen
weigeringsgrond kan worden ingeroepen (JustAsk 40)
§ 3. De directeur kan beslissen dat de bezoeken aan een gedetineerde plaatsvinden in een lokaal voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, in de volgende gevallen :
1° wanneer er ernstige redenen bestaan dat er zich tijdens het bezoek incidenten kunnen voordoen die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen;
3° op verzoek van de bezoeker;
4° op verzoek van de gedetineerde;
5° als de bezoeker of de gedetineerde eerder de bezoekregeling niet heeft nageleefd en er redenen bestaan om aan te nemen dat deze inbreuk op de bezoekregeling zich kan herhalen.
Het feit dat een gedetineerde beperkte detentie geniet en de directie hem om die reden
gescheiden wil houden van andere gedetineerden, kan geen grond zijn om hem bezoek achter
glas op te leggen. Het feit op zich dat iemand in beperkte detentie is, maakt geen aanwijzing uit
van een gevaar voor de orde en de veiligheid (JustAsk 40).
Het bezoek aan tafel kan niet ontzegd worden aan een inkomende gedetineerde enkel en alleen
in afwachting van het onderhoud met de directeur. Enkel wanneer één van de uitzonderingen
van artikel 60 § 3 van toepassing zou zijn, kan glasbezoek worden opgelegd (Syntheseverslag
van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van 16 juni 2011, CB
nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 47).
Deze ordemaatregel wordt schriftelijk gemotiveerd en wordt ter kennis gebracht van de
gedetineerde. Het is aan de gedetineerde om zijn bezoekers hierover te informeren. Indien een
bezoeker een schriftelijke beslissing wenst te ontvangen, dient deze hem bezorgd te worden.
De wet legt geen maximumduur op voor deze ordemaatregel, doch het spreekt voor zich dat
deze moet beperkt worden in de tijd. De duur dient in verhouding te zijn met de feiten die de
ordemaatregel verantwoorden. Dergelijke ordemaatregel moet dan ook aan een regelmatige
evaluatie onderworpen worden (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding
van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.1.3).
Art. 61. § 1. De directeur kan met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid het aantal personen dat tegelijkertijd tot de gedetineerde wordt toegelaten, beperken. § 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 32 kan hij het bezoek afhankelijk stellen van de vastlegging van de beeltenis van de bezoeker, van een voorafgaand onderzoek van de door de bezoeker meegebrachte voorwerpen of substanties of van een onderzoek aan de kledij van de bezoeker op de aanwezigheid van voorwerpen of substanties die de orde of de veiligheid in het gedrang kunnen brengen.
Dit onderzoek aan de kledij, waarbij de bezoeker wordt verzocht om de voorwerpen uit zijn
zakken te verwijderen en de armen en benen te spreiden om toe te laten over te gaan tot een
- 44 -
vluchtige aftasting, gebeurt mits beslissing van de directeur indien er geïndividualiseerde
aanwijzingen zijn dat een gewone controle niet volstaat of onmogelijk is. Bij gevoelige situaties
(bijvoorbeeld bij een weigering van de bezoeker), gebeurt dit onderzoek aan de kledij in
aanwezigheid van de directeur. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding
van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, punt 2.5.1).
Dit onderzoek aan de kledij geldt enkel voor de categorieën bezoekers die door Titel V,
Hoofdstuk III, Afdeling III, worden geviseerd: familie (artikel 59, §1) en ‘andere bezoekers’
(artikel 59, §2). Dit geldt niet voor advocaten. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011
betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27
juni 2011, vraag 25)
In voorkomend geval kunnen de in het eerste lid bedoelde voorwerpen, in de mate dat het bezit ervan onverenigbaar is met de gestelde regels voor het bezoek, gedurende het bezoek in bewaring genomen worden of ter beschikking gehouden worden van de gerechtelijke overheden. Art. 62. § 1. Tijdens het bezoek wordt toezicht uitgeoefend met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid. § 2. (…) Art. 63. Een bezoek mag voortijdig beëindigd worden wanneer een bezoeker of de gedetineerde handelingen stelt die in strijd zijn met de voor het bezoek geldende regels van het huishoudelijk reglement.
De beslissing tot voortijdige beëindiging kan eventueel mondeling genomen worden door de
toezichthoudende beambte, na overleg met de hiërarchisch overste. De directeur wordt hiervan ingelicht.
Indien de bezoeker of gedetineerde dit vraagt, worden hem schriftelijk door de directeur de redenen van
beëindiging meegedeeld. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden
m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 20)
De gedetineerde heeft eveneens het recht om op ieder ogenblik het bezoek te weigeren. (CB nr. 107 van
16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, punt 2.5.4).
Afdeling IV. - Gebruik van de telefoon en andere telecommunicatiemiddelen
Onderafdeling I. - Gebruik van de telefoon
Art. 64. § 1. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met personen van buiten de gevangenis op de tijdstippen en voor een duur die bepaald wordt door het huishoudelijk reglement.
Het recht om te telefoneren kan enkel beperkt worden in de door of krachtens de wet bepaalde
gevallen. De volgende uitzonderingen werden bij wet bepaald:
- art. 20, §2 Wet Voorlopige Hechtenis: het ‘secreet’, m.n. het verbod dat de onderzoeksrechter
kan opleggen aan de verdachte om vrij verkeer te hebben met andere personen dan zijn
advocaat. Dit verbod geldt ten hoogste voor drie dagen na het eerste verhoor. De
contactmogelijkheden met de advocaat blijven echter onverlet. Het nummer van de advocaat
dient door het personeel gevormd te worden teneinde erover te waken dat de beschikking van de
onderzoeksrechter gerespecteerd wordt (JustAsk 55) ;
- 45 -
- art. 20, §3, 3° Wet Voorlopige Hechtenis: indien er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat
een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden kan de
onderzoeksrechter de telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde
personen en dit voor een duur die door de onderzoeksrechter wordt bepaald. De verdachte
behoudt echter steeds het recht zijn raadsman per telefoon te contacteren;
- art. 64 § 3 Basiswet
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 3.1)
§ 2. Behoudens de wettelijk bepaalde uitzonderingen heeft elke gedetineerde, die pas van zijn vrijheid beroofd werd, het recht op één kosteloos telefoongesprek binnen de landsgrenzen, of buiten de landsgrenzen wanneer er geen diplomatieke of consulaire instantie bestaat in België.
Elke gedetineerde die van zijn vrijheid beroofd werd heeft binnen 24 uur na zijn insluiting in de
gevangenis het recht één kosteloos nationaal of internationaal telefoongesprek van drie minuten
te voeren.
De kosten van het gratis telefoongesprek vallen ten laste van de begroting (BA 12.31-
onderhoud en voeding van de gedetineerden).
(Zie CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen
van titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 3.2 + CB 107bis van 1 augustus 2011
betreffende het kosteloos telefoongesprek bij insluiting).
§ 3. De directeur kan de gedetineerde het recht om te telefoneren geheel of gedeeltelijk ontzeggen wanneer er geïndividualiseerde aanwijzingen bestaan dat het telefonisch gesprek de handhaving van de orde of de veiligheid kan bedreigen. De beslissing van de directeur is gemotiveerd en wordt schriftelijk meegedeeld aan de gedetineerde.
Uit de paragrafen 1 en 3 van artikel 64 van de basiswet blijkt dat de gedetineerde de
mogelijkheid heeft om naar iedereen te telefoneren, behoudens wanneer de directeur hem die
mogelijkheid ontneemt op basis van geïndividualiseerde aanwijzingen.
§ 4. Onverminderd andersluidende bepalingen bepaalt de Koning met wie de gedetineerde niet mag telefoneren. § 5. Teneinde een controle van de telefoongesprekken van de gedetineerde mogelijk te maken om redenen van orde en veiligheid, kunnen de door de gedetineerde gevormde telefoonnummers worden geregistreerd, bewaard en geraadpleegd door de penitentiaire administratie en worden meegedeeld aan de gerechtelijke overheden in de gevallen door de wet bepaald, overeenkomstig de nadere regels en de termijnen die bij koninklijk besluit bepaald worden, na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De gedetineerde wordt, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regels, geïnformeerd van de mogelijkheid van registratie, bewaring en raadpleging van telefoonnummers door de penitentiaire administratie, evenals van de mogelijkheid die hij heeft om aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer de uitoefening van het recht te vragen, bedoeld in artikel 13 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.
- 46 -
De controle betreft enkel de door de gedetineerde gevormde telefoonnummers en niet de inhoud
van de telefoongesprekken.
De directeur of het personeelslid dat hij daartoe aanwijst, kent aan elke gedetineerde die de
telefoon gebruikt, een gebruikersaccount en een toegangscode toe die strikt persoonlijk zijn.
Het is de gedetineerde verboden te telefoneren via de gebruikersaccount of de toegangscode die
behoren aan een andere gedetineerde.
Registratie van gegevens
De telefoniegegevens worden geregistreerd om enerzijds het financiële beheer van de
gebruikersaccount van de gedetineerde mogelijk te maken en, anderzijds om een controle van
de telefoongesprekken van de gedetineerde mogelijk te maken om redenen van orde en
veiligheid.
In het kader van het financieel beheer van de gebruikersaccount van de gedetineerde worden
de volgende gegevens geregistreerd op de gebruikersaccount van elke gedetineerde:
1. de kostprijs van elk telefoongesprek;
2. de totale kostprijs van de telefoongesprekken;
3. het beschikbare geld.
Teneinde de controle van de telefoongesprekken met het oog op de orde en veiligheid
mogelijk te maken, worden de volgende gegevens geregistreerd op de gebruikersaccount van
elke gedetineerde:
1. de datum en het uur van elk telefoongesprek;
2. het gevormde telefoonnummer;
3. het toestel waarmee het telefoongesprek gevoerd is;
4. de verboden nummers;
5. de poging contact op te nemen met een door de directeur verboden nummer.
De gegevens met betrekking tot het financieel beheer van de gebruikersaccount van de
gedetineerde moeten worden verwijderd uiterlijk 10 jaar nadat ze werden geregistreerd.
De gegevens in verband met de orde en de veiligheid die gedurende de detentie zijn
geregistreerd, worden uit het telefoniesysteem verwijderd binnen een maximumtermijn van een
maand na de definitieve invrijheidstelling van de gedetineerde.
De geregistreerde gegevens kunnen meegedeeld worden aan de gerechtelijke overheden in de
gevallen bepaald bij wet, in het bijzonder aan de onderzoeksrechter die de gegevens vordert op
grond van art. 88bis Sv (opsporen en lokaliseren van telecommunicatie) in het kader van een
gerechtelijk onderzoek.
Toegang tot gegevens
Binnen de gevangenis heeft enkel de directeur of het personeelslid dat hij daartoe aanwijst,
toegang tot de gegevens van de gebruikersaccounts.
Wanneer de gedetineerde een aanvraag indient voor het gebruik van de telefoon, krijgt hij een
formulier dat overeenkomstig artikel 9 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de
persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens de volgende
informatie bevat :
de doeleinden van de controle;
het type van geregistreerde gegevens;
- 47 -
de ontvangers van de gegevens;
het bestaan van zijn recht op directe en indirecte toegang en op verbetering van de gegevens;
de gegevens van de verantwoordelijke voor de verwerking en van zijn vertegenwoordiger.
(Artikelen 20-25 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering
van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005
betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden).
§ 6. In aanvulling bij de wet stelt de Koning nadere regels vast met betrekking tot het gebruik door de gedetineerde van de telefoon en van de daarmee gelijk te stellen communicatiemiddelen.
Onderafdeling II. - Gebruik van andere telecommunicatiemiddelen
Art. 65. Elk telecommunicatiemiddel dat niet ter beschikking wordt gesteld van de gedetineerden door de penitentiaire administratie of dat niet toegelaten is door of krachtens deze wet, is verboden. Afdeling V. - Schriftelijke en mondelinge contacten met advocaten Art. 66. § 1. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de advocaat van zijn keuze is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur. Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van de advocaat en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag vermeld. § 2. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat de briefwisseling tussen de advocaat en de gedetineerde geen betrekking heeft op rechtshulpverlening, kan hij de ter verzending aangeboden of toegezonden brieven aan de controle onderwerpen van de Stafhouder van de Orde van advocaten van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is. Art. 67. § 1. Advocaten die van hun hoedanigheid doen blijken, mogen in de gevangenis de gedetineerden die op hen een beroep doen of waarvan zij de belangen behartigen bezoeken, tijdens de uren van de dag die, voor elke gevangenis, worden vastgelegd door de Koning, na advies van de Orde van Vlaamse balies en de “Ordre des Barreaux francophones et germanophone”. Deze regeling wordt opgenomen in het huishoudelijk reglement.
Advocaten die van hun hoedanigheid doen blijken, hebben dagelijks toegang tot de gevangenis
tussen 7 uur en 20.30 uur. De consultatie van de advocaat dient uiterlijk om 21.00 een einde te
nemen.(Artikel 26 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en
uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari
2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden)
§ 2. De op grond van artikel 32 door de Koning te bepalen veiligheids- en controlemaatregelen zijn op hen toepasselijk overeenkomstig de door Hem te bepalen nadere regels.
In afwachting dat de controle- en veiligheidsmaatregelen waarvan de toegang tot de gevangenis
afhankelijk wordt gesteld bij koninklijk besluit geregeld zijn, is de M.O. nr. 1728 van 19 april
2001 betreffende de toegangscontrole van toepassing.
- 48 -
§ 3. Tijdens het gesprek van de advocaat met de gedetineerde kan geen ander dan visueel toezicht uitgeoefend worden. § 4. Aan de advocaten die niet in het bezit zijn van een Europese beroepskaart of die niet in één van de Lidstaten van de Europese Unie gevestigd zijn, wordt toegang verleend op grond van een bijzondere machtiging van de minister, na advies van de procureur des Konings en van de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
Het bewijs van de vestiging in één van de Lidstaten van de Europese Unie wordt geleverd aan
de hand van het voorleggen van de nationale beroepskaart van de Lidstaat. Wanneer er twijfel is
omtrent de authenticiteit van een beroepskaart van een Lidstaat van de Europese Unie, dient
men het advies van de stafhouder hieromtrent in te winnen. (CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel VI, punt 5.2)
§ 5. Indien de directeur ernstige gronden heeft om aan te nemen dat het bezoek van de advocaat de veiligheid ernstig in gevaar kan brengen, deelt hij dit onmiddellijk mee aan de stafhouder van de Orde der advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is. In afwachting van een beslissing van de stafhouder kan de directeur de advocaat voorlopig de toegang tot de gevangenis ontzeggen. Art. 68. § 1. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten dagelijks te telefoneren met zijn advocaat. De nadere regels hiervoor worden, voor elke gevangenis, vastgelegd door de Koning, na advies van de Orde van Vlaamse balies en de Orde des Barreaux francophones et germanophones. De desbetreffende regeling wordt opgenomen in het huishoudelijke reglement van de gevangenis.
Behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen, heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten
dagelijks tussen 8 uur en 20.30 uur te telefoneren met zijn advocaat. De duur van het
telefoongesprek met de advocaat kan beperkt worden tot 15 minuten indien de beschikbaarheid
van de in de gevangenis aanwezige telefoontoestellen niet toelaat om meer tijd toe te kennen.
(Artikel 27 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van
verscheidene bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende
het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden
§ 2. De ontzegging van het recht om te telefoneren, zoals bepaald in artikel 64, § 3, is niet van toepassing op telefoongesprekken van de gedetineerde met zijn advocaat. Ze kan er echter op toepasselijk worden gemaakt na gunstig advies van de stafhouder van de Orde van advocaten van het arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
Afdeling VI. - Schriftelijke en mondelinge contacten met consulaire en diplomatieke ambtenaren
Art. 69. § 1. De gedetineerden van vreemde nationaliteit mogen, zo zij dit wensen, in verbinding treden met de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land, in voorkomend geval overeenkomstig de regelingen vastgesteld in of krachtens internationale overeenkomsten en behoudens het wettelijk uitgevaardigd verbod van vrij verkeer zoals bepaald in artikel 20 van de
- 49 -
wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis en onverminderd de uitzonderingen bepaald in internationale verdragen. § 2. De briefwisseling tussen de gedetineerde en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land is niet onderworpen aan de in de artikelen 55 en 56 bedoelde controle van de directeur. Teneinde de vrije briefwisseling te verzekeren worden de hoedanigheid en het beroepsadres van de consulaire en diplomatieke ambtenaren en de identiteit van de gedetineerde op de briefomslag vermeld. § 3. De Koning stelt nadere regels voor het bezoek van consulaire en diplomatieke ambtenaren en betreffende de telefonische contacten tussen gedetineerden van vreemde nationaliteit en de consulaire en diplomatieke ambtenaren van hun land.
Bezoek
De consulaire en diplomatieke ambtenaren mogen de gedetineerden dagelijks bezoeken tussen 7
uur en 20.30 uur. Het bezoek dient uiterlijk om 21.00 een einde te nemen. Tijdens het gesprek
van de consulaire of diplomatieke ambtenaar met de gedetineerde wordt uitsluitend visueel
toezicht uitgeoefend.(Artikel 28 KB 8 april 2011 tot bepaling van de datum van
inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de titels III en V van de
basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de
gedetineerden)
Alle gedetineerden met de Belgische én een andere nationaliteit zullen in België worden
beschouwd als uitsluitend Belgisch onderdaan en kunnen geen bezoek krijgen van consulaire of
diplomatieke ambtenaren van andere landen.(JustAsk 60).
Telefoon
Behoudens wettelijk bepaalde uitzonderingen heeft de gedetineerde het recht om op zijn kosten
dagelijks tussen 8 uur en 20.30 uur te telefoneren met zijn consulaire of diplomatieke instantie.
De duur van het telefoongesprek met de consulaire of diplomatieke ambtenaar kan beperkt
worden tot 15 minuten indien de beschikbaarheid van de in de gevangenis aanwezige
telefoontoestellen niet toelaat om meer tijd toe te kennen. (Artikel 29 KB 8 april 2011 tot
bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene bepalingen van de
titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de
rechtspositie van de gedetineerden).
Afdeling VII. - Contacten met de media Art. 70. § 1. Op schriftelijke contacten met de media zijn de regels betreffende de briefwisseling van toepassing. § 2. Behoudens de door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen kan de directeur, mits voorafgaande machtiging door de minister, de toestemming geven aan een gedetineerde om een gesprek te voeren met een vertegenwoordiger van de media, voorzover dit verenigbaar is met de handhaving van de orde en de veiligheid, met de goede zeden, met de bescherming van de rechten en vrijheden van derden en met het respect voor de slachtoffers van misdrijven.
De aanvraag van de gedetineerde wordt door de directeur voor machtiging overgemaakt aan de
minister via de Cel Externe Relatie van het DG EPI. Bij aanvragen tot contact met een
gedetineerde uitgaande van journalisten moet er eveneens steeds verwezen worden naar de Cel
- 50 -
Externe Relaties van het DG EPI. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding
van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VI, punt 7)
§ 3. De minister kan de in § 2 bedoelde toestemming afhankelijk maken van voorwaarden ter vrijwaring van de daarin vermelde belangen.
HOOFDSTUK IV. - Godsdienst en levensbeschouwing Art. 71. § 1. De gedetineerde heeft het recht om zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel en in gemeenschap met anderen te beleven en te belijden, mits inachtneming van de rechten van anderen. § 2. Hij heeft recht op godsdienstige, geestelijke of morele bijstand van een daartoe bij de gevangenis aangestelde of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing.
De gedetineerde mag zonder beperkingen deelnemen aan de uitoefening van erediensten en de
daarmee samenhangende gemeenschappelijke activiteiten.
Het recht op deelname aan de uitoefening van de gemeenschappelijke eredienst en de daarmee
samenhangende gemeenschappelijke activiteiten van de gedetineerde kan echter beperkt worden
wanneer de uitoefening van dit recht onverenigbaar is met de bijzondere veiligheidsmaatregel of
het individueel bijzonder veiligheidsregime waaraan de gedetineerde onderworpen is. Deze
onverenigbaarheid kan zich bijvoorbeeld voordoen wanneer de gedetineerde bij wijze van
bijzondere veiligheidsmaatregel of individueel bijzonder veiligheidsregime wordt uitgesloten
van alle gemeenschappelijke activiteiten of wanneer hij verplicht in zijn verblijfsruimte moet
verblijven.
De gedetineerde heeft echter steeds de mogelijkheid om zijn godsdienst individueel te beleven
en kan hiertoe dagelijks op cel bezoek ontvangen van de vertegenwoordiger van zijn godsdienst
of levensbeschouwing. (JustAsk 39).
Art. 72. Aalmoezeniers, consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten, evenals de morele consulenten van door de wet erkende organisaties die morele dienstverlening geven op basis van een niet-confessionele levensbeschouwing worden aangewezen bij de gevangenissen, in overeenstemming met de door de Koning vast te leggen regels.
Zie hieromtrent het KB van 25 oktober 2005 houdende vaststelling van het kader van de
aalmoezeniers en de islamconsulenten van de erkende erediensten en van de moreel consulenten
van de Centrale Vrijzinnige Raad der niet confessionele levensbeschouwing bij de
Strafinrichtingen, zomede tot vaststelling van hun weddenschalen.
(…) Art. 72/1. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en in overleg met de representatieve organen van de erkende erediensten en de door de wet erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties, het statuut en de uitoefening van de functie van de aalmoezeniers, de consulenten van de erkende erediensten en de moreel consulenten van de door de wet erkende niet-confessionele levensbeschouwelijke organisaties in de gevangenissen
- 51 -
Art. 73. § 1. De in artikel 72 bedoelde personen hebben het recht de gedetineerden die het gevraagd hebben te bezoeken in hun verblijfsruimte en met hen niet aan toezicht onderworpen briefwisseling te voeren binnen de gevangenis. Met inachtneming van de veiligheidsvoorschriften ontmoeten zij de gedetineerden die het gevraagd hebben en bij voorrang de gedetineerden die zich in afzondering bevinden ingevolge een bijzondere veiligheidsmaatregel, een bijzonder individueel beveiligingsregime of een tuchtsanctie.
De vertegenwoordigers van de erediensten kunnen het dossier van de gedetineerden niet inzien.
(JustAsk 50).
§ 2. Voor het ontvangen van de gedetineerden beschikken de in artikel 72 bedoelde personen over een passende ruimte waarin ze hen in een vertrouwelijke sfeer kunnen ontmoeten. Art. 74. § 1. De gedetineerde heeft het recht om zonder beperkingen, naar eigen keuze deel te nemen aan de uitoefening van de erediensten en aan de daarmee samenhangende gemeenschappelijke activiteiten, evenals aan de bijeenkomsten en activiteiten die georganiseerd worden door de morele consulenten. § 2. De gedetineerde brengt zijn intentie tot deelname aan de in § 1 bedoelde activiteiten ter kennis aan de aalmoezenier, aan de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten of aan de morele consulent en wordt tot deze activiteiten toegelaten mits hij zich verbindt tot naleving van voorwaarden van orde, waardigheid en verdraagzaamheid die met deze activiteiten samengaan.
In de basiswet werd afstand genomen van de op grond van artikel 16 Algemeen Reglement
voorgeschreven praktijk waarbij de gedetineerde bij zijn aankomst in de gevangenis werd
uitgenodigd een (herroepbare) verklaring af te leggen i.v.m. zijn godsdienst of
levensbeschouwing; een dergelijke verklaring werd strijdig geacht met het door artikel 8 EVRM
beschermde recht op privé-leven. Deze praktijk is dan ook verlaten (communicatie naar
inrichtingshoofden).
Overeenkomstig art. 74, §2 basiswet brengt de gedetineerde zijn intentie om deel te nemen aan
de eredienst of daarmee samenhangende activiteiten kenbaar aan de betrokken aalmoezenier of
consulent; ingevolge het normaliseringsbeginsel en naar analogie met het pluralisme dat geldt in
de vrije samenleving hebben gedetineerden de mogelijkheid om in contact te treden met
meerdere godsdienstige of levensbeschouwelijke strekkingen tegelijkertijd.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 50)
§ 3. De organisatie van de gemeenschappelijke activiteiten in het kader van godsdienst of de niet-confessionele levensbeschouwing kunnen het voorwerp zijn van overleg zoals bepaald in artikel 7. In voorkomend geval worden de aalmoezeniers, de consulenten die deel uitmaken van een van de erkende erediensten en de morele consulenten betrokken bij het overleg. § 4. In elke gevangenis wordt voorzien in een passende ruimte voor de in § 1 bedoelde gemeenschappelijke activiteiten die kaderen in het recht van de gedetineerde om zijn godsdienst of levensbeschouwing vrij te beleven en te belijden. § 5. De Koning bepaalt de gedragsregels van de in artikel 72 bedoelde personen.
- 52 -
Art. 75. De Koning stelt, in aanvulling op deze wet, nadere regels vast tot vrijwaring van het recht van de gedetineerde omschreven in artikel 71, inzonderheid de faciliteiten waarover aalmoezeniers, morele consulenten en kunnen beschikken tot verwezenlijking van het recht van de gedetineerde op het vrij beleven en belijden van zijn godsdienst en niet-confessionele levensbeschouwing en van het daaraan verbonden recht op godsdienstige, geestelijke en morele ondersteuning.
Koninklijk besluit van 17 mei 2019 betreffende de aalmoezeniers, de consulenten van de
erediensten en de moreel consulenten bij de gevangenissen kliek hier
HOOFDSTUK V. - Vormingsactiviteiten en vrijetijdsbesteding Art. 76. § 1. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat aan de gedetineerde een zo ruim mogelijke toegang wordt verleend tot het geheel van vormingsactiviteiten die ter beschikking worden gesteld met het oog op zijn persoonlijke ontplooiing, op het zinvol doorbrengen van zijn detentietijd, en op het behoud of de verbetering van vooruitzichten op een geslaagde reïntegratie in de vrije samenleving.
Deze bepaling betekent concreet dat de penitentiaire administratie het nodige dient te doen
opdat de gemeenschappen en de gewesten hun aanbod van vormingsactiviteiten in de
gevangenis ter beschikking kunnen stellen van de gedetineerden. (CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel VII, punt 1)
§ 2. Als vormingsactiviteiten in de zin van § 1 worden onder meer beschouwd: onderwijs, alfabetisering, beroepsopleiding of voortgezette beroepsopleiding, sociaal-culturele vorming en sociale vaardigheids-training, creatieve en culturele activiteiten, lichamelijke opvoeding § 3. (…) Art. 77. § 1. De gedetineerde heeft het recht door bemiddeling van de gevangenis, voor eigen rekening, kranten, tijdschriften en andere publicaties te ontvangen waarvan de verspreiding niet wettelijk of bij rechterlijke beslissing is verboden. § 2. In de gevangenis wordt aan de gedetineerde de mogelijkheid gegeven een beroep te doen op bibliotheekvoorzieningen die de gedetineerden in de gelegenheid stellen, overeenkomstig de in het huishoudelijk reglement bepaalde regels, een keuze van lectuur te maken uit een voldoende groot aanbod.
Wanneer de gedetineerde tengevolge van een bijzondere veiligheidsmaatregel verplicht verblijft
in de toegewezen verblijfsruimte of in een beveiligde cel, of tengevolge van een tuchtsanctie
verblijft in de strafcel, dient de directeur er voor te zorgen dat de gedetineerde voor de duur van
deze afzondering over voldoende lectuur beschikt. (Artikel 113, § 2, 2° en artikel 136, 2°
Basiswet).
§ 3. De directeur kan een gedetineerde alleen de kennisneming van bepaalde publicaties of gedeelten van publicaties ontzeggen, wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is.
- 53 -
In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
De wet op de voorlopige hechtenis voorziet niet in de mogelijkheid voor de onderzoeksrechter
om het recht van de verdachte tot toegang tot publicaties te beperken. (CB nr. 107 van 16 juni
2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel VII, punt 2 en CB nr. 114 van 5 augustus 2011 betreffende de ontzegging aan
verdachten van radio, televisie en publicaties).
§ 4. De gedetineerde heeft het recht om radio- en televisieprogramma's te volgen overeenkomstig door het huishoudelijk reglement vast te stellen regels.
Dit voor zover hij over een radio en televisie beschikt en hij, in het bijzonder ’s nachts, de
andere gedetineerden niet stoort. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding
van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VII, punt 3).
Vanaf 1 september 2011 is enkel het huren van een TV-toestel toegestaan. Vanaf die datum kan
de gedetineerden dan ook geen TV-toestel meer aankopen. Als overgangsbepaling geldt dat
gedetineerden aan wie voor 1 september 2011 de toelating gegeven werd om een TV-toestel aan
te kopen, hierover kunnen blijven beschikken voor een termijn van maximum 5 jaar te rekenen
vanaf 1 september 2011. (CB nr. 112 van 1 augustus 2011 betreffende het bezit van een tv-
toestel op cel)
Wanneer dit voor de handhaving van de orde of de veiligheid volstrekt noodzakelijk is, kan de directeur de gedetineerden het volgen van bepaalde programma's ontzeggen. In voorkomend geval wordt de beslissing tot ontzegging met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
Er is geen wettige basis voor de onderzoeksrechter om verdachten de toegang tot radio en
publicaties te ontzeggen. De toegang tot televisie mag hen evenmin ontzegd worden voor zover
het mogelijk is deze toegang te beperken tot televisiekanalen die geen chatmogelijkheid
aanbieden (m.n. openbare omroepen). (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de
inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VII,
punt 3 en CB nr. 114 van 5 augustus 2011 betreffende de ontzegging aan verdachten van radio,
televisie en publicaties).
Art. 78. § 1. De veroordeelde die daartoe bereid en bekwaam is, heeft het recht, conform het individueel detentieplan en naargelang van de wijze van strafuitvoering die op hem van toepassing is, binnen, buiten of vanuit de gevangenis een onvoltooide opleiding af te maken, zich om te scholen of bij te scholen, of een beroepsopleiding of voortgezette opleiding te volgen.
Artikel 78, §1 basiswet verwijst naar het individueel detentieplan. De artikelen hieromtrent zijn
echter nog niet in werking getreden.
§ 2. Verdachten hebben het recht voorzover de duur van de detentie het mogelijk maakt en behoudens door of krachtens de wet bepaalde uitzonderingen, om binnen of vanuit de gevangenis, gelijkaardige activiteiten uit te oefenen.
- 54 -
Art. 79. § 1. De gedetineerde heeft recht op lichamelijke oefeningen en sport gedurende ten minste twee uren in de week en recht op een dagelijkse wandeling of een andere recreatieve activiteit van minstens één uur in de buitenlucht.
Wandeling
De wandeling is gemeenschappelijk. De gedetineerde kan enkel van de deelname aan de
gemeenschappelijke wandeling uitgesloten worden in het kader van een bijzondere
veiligheidsmaatregel, een individueel bijzonder veiligheidsregime of een tuchtsanctie. In deze
gevallen behoudt de gedetineerde echter altijd het recht op een (individueel) verblijf in de
buitenlucht gedurende minstens één uur per dag. De individuele wandeling moet op een redelijk
tijdstip plaatsvinden. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van
verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VII, punt 4)
Gedetineerden mogen niet beroofd worden van hun recht op één uur wandeling per dag. Het
feit dat men in een strafcel of in een afzondering in de verblijfsruimte is geplaatst, raakt niet aan
dit recht. De gedetineerde moet dus niet vragen om naar de wandeling te gaan. (JustAsk 18).
De gemeenschappelijke wandeling mag niet ontzegd worden aan een inkomende gedetineerde
enkel en alleen om het onderhoud met de directeur af te wachten. De gedetineerde kan enkel
van de deelname aan de gemeenschappelijke wandeling uitgesloten worden in het kader van een
tuchtsanctie, bijzondere veiligheidsmaatregel of een individueel bijzonder veiligheidsregime.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 47).
Sport
De 2 uur sport staan los van de dagelijkse wandeling van minstens 1 uur.
Een gedetineerde kan nooit het recht op sport of lichamelijke oefeningen ontzegd worden.
Sportongevallen : omte kunnen deelnemen aan sportactiviteiten, heeft de gedetineerde geen
voorafgaande goedkeuring nodig van de gevangenisarts. De deelname aan sportactiviteiten door
gedetineerden gebeurt volledig op eigen risico. De Belgische Staat kan enkel aansprakelijk
gehouden worden voor schade ontstaan naar aanleiding van een sportactiviteit indien de schade
veroorzaakt werd door een fout of nalatigheid van haar aangestelden of een gebrek in de zaak.
Indien de gedetineerde twijfels heeft of raad wenst te krijgen omtrent zijn medische
geschiktheid tot het beoefenen van een bepaalde sport, wordt hem geadviseerd de arts van de
gevangenis te raadplegen.
(CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van
titels III en V van de basiswet, deel VII, punt 5)
De Belgische Staat verstrekt gratis medische zorgen aan gedetineerden gedurende de periode
van hun detentie. De lichamelijke letsels die een gedetineerde oploopt naar aanleiding van een
sportongeval in de gevangenis zullen dus door en op kosten van de Belgische Staat verzorgd
worden.
Indien een gedetineerde echter na zijn invrijheidsstelling zijn medische kosten (tengevolge van
het sportongeval) door de Belgische Staat wil laten betalen, dient hij een fout of nalatigheid in
hoofde van de administratie of van één van haar aangestelden aan te tonen.
Ook in het geval hij door dergelijk sportongeval een blijvende ongeschiktheid zou oplopen en
hij hiervoor een schadevergoeding wenst te ontvangen, zal hij dergelijke fout of nalatigheid
moeten kunnen aantonen.
- 55 -
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 46)
§ 2. Behoudens de door of krachtens deze wet bepaalde uitzonderingen heeft hij het recht aan gemeenschappelijke ontspanningsactiviteiten deel te nemen gedurende de uren die in het huishoudelijk reglement worden bepaald. Art. 80. De gedetineerde mag, met de toestemming van de directeur, een niet-winstgevende activiteit van intellectuele of artistieke aard uitoefenen. Die toestemming wordt in principe verleend. Ze kan echter door de directeur op elk moment worden geweigerd of ingetrokken op grond van de eigen behoeften van de instelling, wanneer :
- de bedoelde activiteit gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid;
- de activiteit wordt aangewend voor illegale doeleinden;
- de controle die vereist is om de orde of de veiligheid te waarborgen, een onredelijk grote arbeidsbelasting voor de administratie meebrengt.
Deze bepaling dient als volgt te worden geïnterpreteerd: enkel wanneer de gedetineerde een
niet-winstgevende activiteit van intellectuele of artistieke aard wenst uit te oefenen die een
impact heeft op de werking van de gevangenis, dient hij de toestemming van de directeur te
vragen. De directeur kan de activiteit enkel weigeren op basis van de in de wet vermelde
weigeringsgronden. (CB nr. 107 van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van
verscheidene bepalingen van titels III en V van de basiswet, deel VII, punt 7).
HOOFDSTUK VI. – Arbeid
Afdeling I. - Algemene bepalingen Art. 81. De gedetineerde heeft het recht om deel te nemen aan de in de gevangenis beschikbare arbeid. Art. 82. De penitentiaire administratie draagt er zorg voor dat arbeid beschikbaar gesteld wordt of beschikbaar gesteld kan worden die aan de gedetineerden de mogelijkheid biedt om zinvol hun detentietijd door te brengen, om na hun invrijheidstelling de geschiktheid tot een bestaansactiviteit te behouden, te bevorderen of te verwerven, om hun detentie te verzachten, om verantwoordelijkheden op te nemen, in voorkomend geval ten aanzien van hun naastbestaanden en de slachtoffers en om, zo daartoe grond bestaat, met het oog op herstel of met het oog op reïntegratie, schulden geheel of gedeeltelijk af te betalen. Art. 83. § 1. De tewerkstelling van de gedetineerde in de gevangenis geschiedt in omstandigheden die, voorzover de aard van de detentie zich daartegen niet verzet, zoveel mogelijk overeenstemmen met die welke in de vrije samenleving identieke activiteiten kenmerken. § 2. De arbeidsduur en de arbeidstijden worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement. In geen geval mag de duur van de arbeidstijd de duur overschrijden die voor overeenkomstige activiteiten in de vrije samenleving door of krachtens de wet worden bepaald.
- 56 -
De gedetineerde heeft recht op 2 rustdagen per week. Deze zijn verplicht, ook indien de
gedetineerde ze niet wenst. Wanneer de gedetineerde een dag afwezig was wegens bijvoorbeeld
penitentiair verlof of een uitgaansvergunning, kan deze dag als rustdag worden beschouwd.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 45)
§ 3. De Koning bepaalt, in aanvulling op de wet, onder welke voorwaarden de tijd besteed aan vormingsactiviteiten met arbeidstijd kan worden gelijkgesteld.
In afwachting van de inwerkingtreding van dit artikel blijft de M.O. nr. 1773 van 21 februari
2005 betreffende de aanmoedigingspremies voor studies door gedetineerden- B.A. 10.11.11 van
toepassing.
Art. 84. § 1. De directeur staat in voor de toewijzing van de in de gevangenis beschikbare arbeid aan de gedetineerden die om arbeid verzocht hebben. Dit verzoek wordt opgetekend in een door de Koning vastgesteld formulier. § 2. De toegewezen arbeid mag de waardigheid van de gedetineerde niet aantasten en mag evenmin het karakter hebben van een disciplinaire bestraffing. § 3. Bij de toewijzing van arbeid aan veroordeelden wordt rekening gehouden met het in titel IV, hoofdstuk II bedoelde individueel detentieplan.
De beëindiging van de tewerkstelling (behoudens gevallen van tuchtrechtelijke inbreuk of van
redenen van orde en veiligheid, in welke gevallen een tuchtprocedure, resp. de procedure
voorzien in artikel 110 e.v. basiswet gerespecteerd dient te worden) is mogelijk na een
mondeling onderhoud, waarbij de gedetineerde gehoord wordt en hem de beslissing en de
redenen ervan mondeling worden meegedeeld. Indien de gedetineerde dit vraagt, moet de
gemotiveerde beslissing schriftelijk meegedeeld worden. (Syntheseverslag van 30 augustus
2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109
van 27 juni 2011, vraag 22)
§ 4. De in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid maakt niet het voorwerp uit van een arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. Art. 85. De gedetineerde is gerechtigd, mits toelating van de directeur, andere dan in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid te verrichten. De directeur kan de toelating weigeren wanneer, rekening houdend met de behoeften van de inrichting:
- de bedoelde arbeid gevaar oplevert voor de orde of de veiligheid;
- de controle die nodig is om de orde of de veiligheid te waarborgen voor de administratie een onredelijk grote arbeidsbelasting meebrengt.
De weigering van de toelating wordt met redenen omkleed en schriftelijk ter kennis gebracht van de gedetineerde.
Afdeling II. - Inkomsten uit arbeid
- 57 -
Art. 86. § 1. Onverminderd andersluidende wettelijke bepalingen wordt het bedrag van de inkomsten voor de in de gevangenis beschikbaar gestelde arbeid vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. § 2. Gedetineerden voor wie de tijd voor vormingsactiviteiten overeenkomstig artikel 83, § 3, met arbeidstijd wordt gelijkgesteld, wegens deelname aan programma's van beroepsopleiding, voortgezette beroepsopleiding, omscholing, of andere opleidings- en vormingsactiviteiten, ontvangen een opleidingstoelage, overeenkomstig de regels vastgesteld bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Die toelage is erop gericht de gedetineerden ertoe aan te zetten opleidingen te volgen, onder andere door hen in staat te stellen hun noodzakelijke uitgaven die niet langer door de inkomsten uit arbeid zouden kunnen worden gedekt deels of geheel te betalen. § 3. Bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad worden de regels vastgesteld voor de toekenning van de vergoeding aan gedetineerden die het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval in de gevangenis.
In afwachting van de inwerkingtreding van dit artikel blijft de M.O. nr. 1773 van 21 februari
2005 betreffende de aanmoedigingspremies voor studies door gedetineerden- B.A. 10.11.11 van
toepassing
HOOFDSTUK VII. - Gezondheidszorg (…) (…) Art. 87. De gezondheidszorg in de gevangenissen beoogt het lichamelijk, geestelijk en sociaal welzijn van de gedetineerden te bevorderen, te behouden of te herstellen. Art. 88. De gedetineerde heeft recht op een gezondheidszorg die gelijkwaardig is met de gezondheidszorg in de vrije samenleving (…). Art. 89. (…) De gedetineerde wordt zo spoedig mogelijk na zijn opname door een aan de gevangenis verbonden arts gezien en daarna op de raadpleging ingeschreven telkens hij erom verzoekt. Art. 90. (…) Art. 91. § 1. De gedetineerde heeft het recht het bezoek te ontvangen van een arts van zijn keuze. De vrij gekozen arts heeft de bevoegdheid om de gedetineerde met raadgeving te dienen. Na onderzoek van de gedetineerde deelt de vrij gekozen arts zijn advies betreffende diagnose, voorgestelde diagnostische onderzoeken en behandeling schriftelijk mee aan de aan de gevangenis verbonden arts. Indien de artsen, na overleg, het niet eens zijn, vragen zij, met instemming van de gedetineerde, het advies van een derde arts die zij in onderling overleg aanwijzen. § 2. Indien daartoe redelijke gronden bestaan kan de gedetineerde zich, op zijn verzoek, in de gevangenis laten behandelen door een vrij gekozen arts, mits toestemming van de referentiearts van de centrale dienst ter coördinatie van de medische zorg bij de penitentiaire administratie. De referentiearts brengt de verzoeker binnen zeven dagen na de indiening van het verzoek schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Bij afwijzing van het verzoek wijst
- 58 -
de referentiearts hem op de beroepsmogelijkheid bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld. De artikelen 165 en 166 zijn van overeenkomstige toepassing. § 3. De Koning regelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere regels voor het bezoek en de tenlasteneming van de kosten verbonden aan het advies, aan de behandeling op advies van de vrij gekozen arts en aan de behandeling door een vrij gekozen arts. Hij bepaalt de nadere procedure bij meningsverschil tussen de artsen. Art. 92. (…) Art. 93. § 1. Wanneer een gedetineerde een diagnostisch onderzoek of een medisch aanbevolen gespecialiseerde behandeling nodig heeft waarvoor de gevangenis niet of onvoldoende is uitgerust, wordt hij op verzoek van de aan de gevangenis verbonden arts overgebracht naar een gespecialiseerde gevangenis of doorverwezen naar een ziekenhuis of naar een instelling voor gezondheidszorg die over de vereiste uitrusting beschikt. § 2. (…) § 3. (…) § 4. Wanneer de gedetineerde naar een ziekenhuis of naar een instelling voor gezondheidszorg wordt overgebracht wordt dit beschouwd als een bijhuis van de gevangenis (…). Art. 94. Wanneer een behandelende arts van oordeel is dat de geestelijke of lichamelijke gezondheid van een gedetineerde ernstig wordt geschaad door de voortzetting van de detentie of door enigerlei daarmee verband houdende omstandigheden, meldt hij dit, met instemming van de gedetineerde, aan de directeur en aan het diensthoofd van de dienst voor gezondheidszorg bij de penitentiaire administratie. Art. 95. In geval van levensgevaar of overlijden van de gedetineerde draagt de directeur er zorg voor dat de door de gedetineerde aangewezen personen, of bij gebreke daarvan, zijn naastbestaanden en in voorkomend geval, zijn voogd of zijn bewindvoerder daarvan onmiddellijk in kennis worden gesteld. (…) Art. 96. § 1. De zorgverleners behouden hun professionele onafhankelijkheid en hun evaluaties en beslissingen met betrekking tot de gezondheid van de gedetineerde worden enkel gefundeerd op medische criteria. § 2. Zij kunnen niet gedwongen worden handelingen te stellen die hun vertrouwensrelatie met de gedetineerde in het gedrang brengen. § 3. (…) Art. 97. (…) Art. 98. Er wordt een (…) Penitentiaire Gezondheidsraad opgericht die aan de minister bevoegd voor Justitie en de minister bevoegd voor Volksgezondheid adviezen verleent teneinde de kwaliteit
- 59 -
van de gezondheidszorg te bevorderen in het belang van de gedetineerde patiënt. De Koning bepaalt de samenstelling, de bevoegdheden en de werking ervan.
(Zie hieromtrent het KB van 12 december 2005 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding
van artikel 98 van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de
rechtspositie van gedetineerden en tot regeling van de samenstelling, de bevoegdheden en de
werking van de Penitentiaire Gezondheidsraad, gewijzigd door het KB van 9 juni 2009.)
Art. 99. (…)
HOOFDSTUK VIII - (…) Art. 100. (…) Art. 101. (…)
HOOFDSTUK IX. - Sociale hulp- en dienstverlening Art. 102. De gedetineerde heeft in het kader van het uitwerken en het beheer van zijn detentieplan recht op voorbereiding en opvolging door de aan de gevangenis verbonden dienst. Art. 103. § 1. De gedetineerde heeft recht op het in de gevangenis aanwezige aanbod inzake sociale hulp- en dienstverlening.
Door de gedetineerde het recht toe te kennen om gebruik te maken van het in de gevangenis
aanwezige aanbod inzake sociale hulp- en dienstverlening en om zich te laten bijstaan door de
aan de gevangenis verbonden dienst regelt de federale wetgever die dienstverlening niet.
Evenmin legt hij de gemeenschappen of de gedetineerden ter zake verplichtingen op of maakt
hij de uitoefening van de gemeenschapsbevoegdheden onmogelijk of overdreven moeilijk. Er is
derhalve geen schending van de ter zake geldende bevoegdheidsregels. (Grondwettelijk Hof nr.
109/2006 van 28 juni 2006)
§ 2. Het inrichtingshoofd neemt alle maatregelen opdat de diensten voor sociale hulp- en dienstverlening hun aanbod ter beschikking van de gedetineerden kunnen stellen, mits inachtneming van de orde en de veiligheid.
Een lid van de psychosociale dienst moet met elke binnenkomende gedetineerde een gesprek
hebben uiterlijk binnen 4 dagen na aankomst in de gevangenis.
Tijdens dit onderhoud informeert het lid van de psychosociale dienst de gedetineerde over de
mogelijkheden die in de gevangenis bestaan of die vanuit de gevangenis toegankelijk zijn met
betrekking tot sociale, psychosociale, juridische en familiale bijstand. (art. 4 KB van 8 april
2011 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding en uitvoering van verscheidene
bepalingen van de titels III en V van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het
gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden en CB nr. 107 van 16 juni 2011
betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en V van de
basiswet, deel IV punt 3)
- 60 -
HOOFDSTUK X. - Rechtshulpverlening en juridische bijstand Art. 104. § 1. De gedetineerde heeft recht op alle vormen van in de samenleving beschikbare rechtshulpverlening en op juridische bijstand zoals bepaald in artikel 508/1 van het Gerechtelijk Wetboek. § 2. De penitentiaire administratie overlegt met de commissie voor juridische bijstand op welke wijze de gedetineerden in de gelegenheid worden gesteld hun in § 1 bedoelde rechten te doen gelden en op welke wijze collectieve informatie- en vormingsinitiatieven kunnen genomen worden rond belangrijke juridische thema's. § 3. Eenieder die in het kader van dit hoofdstuk rechtshulp of juridische bijstand verleent, is gebonden door het beroepsgeheim. § 4. In de gevangenis wordt een lokaal ter beschikking gesteld voor de rechtshulpverlening en de juridische bijstand, tijdens een aantal uren waaromtrent met het inrichtingshoofd afspraken worden gemaakt. De rechtshulp en de juridische bijstand worden verstrekt in materiële omstandigheden die de vertrouwelijkheid van het gesprek met de gedetineerde waarborgen.
De penitentiaire administratie dient de gedetineerde in te lichten over de wijze waarop hij
toegang heeft tot rechtshulpverlening en juridische bijstand. Het komt de penitentiaire
administratie echter niet toe zelf enige vorm van juridisch advies te verstrekken. (CB nr. 107
van 16 juni 2011 betreffende de inwerkingtreding van verscheidene bepalingen van titels III en
V van de basiswet, Deel IX).
HOOFDSTUK XI. - Inhouding op door de penitentiaire administratie verschuldigde geldsommen
Art. 104/1. Indien de gedetineerde door nalatigheid of kwaadwilligheid schade veroorzaakt aan
goederen die hem door de penitentiaire administratie ter beschikking worden gesteld, kan de
directeur het bedrag van de veroorzaakte schade verhalen op de geldsommen die door de
penitentiaire administratie aan de gedetineerde verschuldigd zijn. De inhouding op de inkomsten
uit penitentiaire arbeid mag per maand echter niet meer dan veertig procent van het uit te betalen
bedrag bedragen.
De beslissing van de gevangenisdirecteur inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid van de
gedetineerde, genomen op grond van artikel 104/1 Basiswet, kan bij de bevoegde rechter van de
rechterlijke macht worden betwist. De rechten van de verdediging en het recht op gelijke
toegang tot de rechter wordt aldus niet geschonden. (Grondwettelijk Hof nr. 20/2014 van 29
januari 2014)
TITEL VI. - Orde, veiligheid en gebruik van dwang
- 61 -
HOOFDSTUK I. - Algemene beginselen Art. 105. § 1. Het handhaven van de orde en de veiligheid impliceert een dynamische wisselwerking tussen het gevangenispersoneel en de gedetineerden, enerzijds, en een evenwichtige verhouding tussen de technische middelen die worden ingezet en een constructief detentieregime, anderzijds. De aan de gedetineerde opgelegde plichten en beperkingen van rechten met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid moeten, zowel door hun aard als door hun duur, in verhouding staan tot deze doelstellingen.
Dit artikel verwoordt de dialectiek van de controle. Naast de dynamische wisselwerking tussen
gedetineerden en personeel en het evenwicht tussen technische controlemiddelen en een
constructief gevangenisregime, houdt dit tevens het beginsel van de proportionaliteit en
subsidiariteit in. Het principe van de proportionaliteit is de verplichting zich er van te
verzekeren dat, voor elke genomen orde- of veiligheidsmaatregel, de verplichtingen en de
beperkingen van de rechten die worden opgelegd aan de gedetineerde, door hun duur en hun
aard, in verhouding staan tot het nagestreefde doel. Bovendien moet de genomen maatregel
aangepast zijn aan de situatie en van die aard zijn dat ze er aan verhelpt. Het principe van de
subsidiariteit stelt dat er slechts een toevlucht kan genomen worden tot een beperking van een
recht wanneer andere middelen gefaald hebben of ontoereikend zijn. (Gecoördineerde MO nr.
1792 van 11 januari 2007, A. Basisbeginselen – algemene gedragsregel)
§ 2. Het inrichtingshoofd en het onder zijn leiding en gezag staand personeel dragen de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de orde en de veiligheid.
HOOFDSTUK II. - Algemene gedragsvoorschriften Art. 106. § 1. De gedetineerde heeft tot plicht er zorg voor te dragen dat hij door zijn gedrag ten opzichte van het personeel, medegedetineerden en andere personen de orde en de veiligheid niet in gevaar brengt of verstoort. § 2. De gedetineerde moet de voorschriften van het huishoudelijk reglement die op hem van toepassing zijn eerbiedigen en de bevelen of instructies opvolgen van het personeel met betrekking tot de handhaving van de orde en de veiligheid en tot de uitvoering van de reglementen, behoudens wanneer het hem door een beslissing van de directeur of van diens gemachtigde toegestaan wordt daarvan af te wijken.
HOOFDSTUK III. - Controle- en veiligheidsmaatregelen
Afdeling I. – Controlemaatregelen
- 62 -
Art. 107. § 1. Het inrichtingshoofd kan de gedetineerde verplichten een legitimatiebewijs bij zich te dragen. § 2. Met het oog op de identificatie van de gedetineerde tijdens de detentie, dient de gedetineerde zijn medewerking te verlenen aan het vastleggen van zijn vingerafdrukken, zijn beeltenis, en aan handelingen met het oog op de beschrijving van zijn uiterlijke lichamelijke kenmerken.
Koninklijk besluit van 11 maart 2019 betreffende de nadere regels voor de rechtstreekse
bevraging van de Algemene Nationale Gegevensbank bedoeld in artikel 44/7 van de wet op het
politieambt ten behoeve van de Federale Overheidsdienst Justitie met het oogmerk bij te dragen
tot de unieke identificatie van gedetineerden klik hier
Art. 108. § 1. De gedetineerde mag wanneer dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid noodzakelijk is, aan zijn kledij onderzocht worden door leden van het bewakingspersoneel, overeenkomstig de door de directeur gegeven richtlijnen. Dit onderzoek heeft tot doel na te gaan of de gedetineerde in het bezit is van voorwerpen of substanties die verboden of gevaarlijk kunnen zijn.
Het onderzoek aan de kledij dient plaats te vinden bij interne bewegingen (wandeling, werk,
…) en contacten met externen die aanwezig zijn voor professionele of daarmee gelijk te stellen
redenen (advocaten, sociale werkers van de gemeenschappen, …), na een transfert, na een
verschijning voor de rechtbank, na een dossierinzage en na een verhoor door de politie of door
de onderzoeksrechter.
Het onderzoek aan de kledij wordt op volgende wijze uitgevoerd:
de gedetineerde blijft aangekleed en wordt verzocht om alle voorwerpen die hij op zich
draagt te overhandigen (incl. eventueel hoofddeksel);
de beambte controleert deze voorwerpen;
de gedetineerde wordt uitgenodigd zich met de rug naar de beambte te plaatsen, armen
en benen te spreiden en de handpalmen te tonen;
de beambte fouilleert de gedetineerde door de nek, kraag, armen, schouders, borst, rug
en benen te betasten;
in functie van de instructies van de directeur wordt de gedetineerde uitgenodigd de jas,
broeksriem, schoenen en kousen uit te doen en zijn voetzolen te tonen; zijn jas, riem,
schoenen en kousen worden onderzocht.
Het onderzoek aan de kledij wordt uitgevoerd door leden van het bewakingspersoneel
overeenkomstig de door de directeur gegeven richtlijnen, zonder dat een geïndividualiseerde
en gemotiveerde beslissing van de directeur vereist is. Het onderzoek aan de kledij is mogelijk
wanneer dit noodzakelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
Het wordt aanbevolen dat het onderzoek aan de kledij wordt uitgevoerd in aanwezigheid van
minimum één ander lid van het bewakingspersoneel.
(CB nr. 141 van 30 januari 2017 betreffende het onderzoek aan de kledij- fouillering op het
lichaam- onderzoek van de verblijfsruimte)
§ 2. (…)
NOTA: bij arrest nr. 20/2014 van 29/01/2014 heeft het Grondwettelijk Hof artikel 108, §2, L1,
zoals vervangen bij artikel 5 van Wet van 01/07/2013, vernietigd.
- 63 -
Door in een stelselmatige fouillering op het lichaam te voorzien, telkens als een gedetineerde de
gevangenis betreedt, telkens als een gedetineerde in een beveiligde cel wordt geplaatst of in een
strafcel wordt opgesloten en telkens als een gedetineerde bezoek heeft ontvangen, gaat de
bestreden bepaling verder dan strikt noodzakelijk is om de orde en de veiligheid in de
gevangenis te handhaven en het plegen van misdrijven te voorkomen. Er kan immers niet
worden aangenomen dat elk van die situaties, voor elke gedetineerde, een verhoogd risico voor
de veiligheid of de orde in de gevangenis doet ontstaan. De bestreden bepaling doet derhalve,
door in een stelselmatige fouillering te voorzien, zonder precieze verantwoording die te maken
heeft met het gedrag van de gedetineerde, op discriminerende wijze afbreuk aan het verbod om
op een vernederende wijze te worden behandeld. (Grondwettelijk Hof nr. 20/2014 van 29
januari 2014)
De gedetineerde wordt gefouilleerd op het lichaam wanneer de directeur van oordeel is dat er individuele aanwijzingen zijn dat het onderzoek aan de kledij niet volstaat om het in § 1, tweede lid, omschreven doel te bereiken. De directeur bezorgt zijn beslissing schriftelijk aan de gedetineerde uiterlijk vierentwintig uur nadat de fouillering heeft plaatsgevonden. De fouillering op het lichaam laat toe de gedetineerde te verplichten om zich uit te kleden tot op het lichaam en de openingen en de holten van het lichaam uitwendig te schouwen.
De fouillering op het lichaam is mogelijk wanneer er individuele aanwijzingen zijn dat een
onderzoek aan de kledij niet volstaat voor de handhaving van de orde of de veiligheid.
De directeur neemt hiertoe een individuele gemotiveerde beslissing en gebruikt hiervoor het
formulier opgenomen als bijlage 2. Dit formulier wordt zorgvuldig en in twee exemplaren
ingevuld en door de gedetineerde ondertekend. De eventuele weigering om te tekenen wordt
vermeld. De gedetineerde ontvangt het dubbel van het document.
De fouillering op het lichaam wordt op volgende wijze uitgevoerd:
de beambte overhandigt de gedetineerde een handdoek
de gedetineerde wordt uitgenodigd zich volledig te ontkleden achter een kamerscherm
de gedetineerde wordt uitgenodigd om alle kledij en alle voorwerpen die hij op zich
draagt te overhandigen
de beambte nodigt de gedetineerde uit om met zijn handdoek voor hem te komen staan
de gedetineerde wordt uitgenodigd om zijn haar los te maken (in voorkomend geval) en
door zijn haar te gaan
de gedetineerde wordt uitgenodigd zijn voetzolen te tonen
de beambte onderzoekt daarnaast op visuele wijze de mondholte, door de gedetineerde
te vragen de mond te openen,
de beambte vraagt de gedetineerde de armen te spreiden
de beambte vraagt de gedetineerde de handdoek weg te nemen
de beambte vraagt aan de gedetineerde om 360° rond te draaien
de gedetineerde keert terug achter het kamerscherm
de beambte controleert de kledij grondig
de gedetineerde wordt uitgenodigd zich terug aan te kleden
(CB nr. 141 van 30 januari 2017 betreffende het onderzoek aan de kledij- fouillering op het
lichaam- onderzoek van de verblijfsruimte)
Bij de uitvoering van de fouillering op het lichaam is aanraking van het lichaam van de
gedetineerde uitgesloten. Elke inbrenging, welke ook, in de openingen en de holten van het
lichaam van de gedetineerde is a fortiori verboden. (Gecoördineerde MO 1792 nr. van 11
- 64 -
januari 2007, B. De verschillende controlemaatregelen - I. De identificatie en de fouillering -
2.1.2)
Onderzoek van een haarstukje, prothesen, enz. is geen onderzoek aan de kledij, maar een
fouillering op het lichaam. Dit betekent dat een individuele, gemotiveerde beslissing van de
directeur nodig is om deze controlemaatregel uit te voeren.
De fouillering op het lichaam beperkt zich tot een visuele controle, zonder enige vorm van
aanraking. (JustAsk 21))
De Raad van State heeft geoordeeld dat wanneer een personeelslid aan een gedetineerde vraagt
om zijn mond te openen, dit moet beschouwd worden als een fouillering op het lichaam.
Derhalve moet het personeelslid, wanneer hij vaststelt of denkt dat een gedetineerde een
verdacht voorwerp of een verdachte substantie in zijn mond heeft, de gedetineerde vragen dit
voorwerp of deze substantie aan hem te overhandigen. Indien de gedetineerde weigert, wordt dit
beschouwd als een weigering van een bevel, waarvoor een tuchtsanctie kan worden opgelegd.
Indien het personeelslid aan de gedetineerde vraagt om zijn mond te openen om te controleren,
betreft het een fouillering op het lichaam overeenkomstig artikel 108, § 2, van de basiswet. Het
personeelslid moet dus toestemming vragen aan de directeur om tot deze fouillering te kunnen
overgaan. Dit kan telefonisch gebeuren, op voorwaarde van een schriftelijke bevestiging zodra
dit mogelijk is. Als aan de gedetineerde gevraagd werd om zijn mond te openen, en hij zulks
weigert, dan is dat weigering van een bevel, hetgeen kan leiden tot een tuchtrechtelijke
procedure.
De gedetineerde moet in alle gevallen worden geïnformeerd over de risico’s voor zijn
gezondheid indien hij het voorwerp of de substantie in zijn mond, inslikt. Het volstaat dit
mondeling te doen. Indien wordt gevreesd voor de gezondheid van de gedetineerde moet een
beroep worden gedaan op een arts van de inrichting. (JustAsk 56)
De fouillering op het lichaam mag enkel plaatsvinden in een gesloten ruimte bij afwezigheid van andere gedetineerden en moet uitgevoerd worden door minimum twee leden van het bewakingspersoneel van hetzelfde geslacht als de gedetineerde.
De wetgever heeft gewild dat het onderzoek niet kan worden uitgevoerd zonder dat een ander
personeelslid hiervan getuige is.
§ 3. Het onderzoek aan de kledij en de fouillering op het lichaam mogen geen tergend karakter hebben en dienen te geschieden met eerbiediging van de waardigheid van de gedetineerde.
Als model van ontvangstbewijs dient de bijlage 2 bij de collectieve brief n° 113 van 5 augustus
2011 betreffende voorwerpen van gedetineerden te worden gebruikt.
§ 4. Indien bij een onderzoek aan de kledij of de fouillering op het lichaam van de gedetineerde voorwerpen of substanties worden aangetroffen die niet in het bezit van de gedetineerde mogen zijn, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten. Art. 109. § 1. Met het oog op de handhaving van de orde en de veiligheid wordt de verblijfsruimte van de gedetineerde overeenkomstig de richtlijnen van het inrichtingshoofd door de leden van het bewakingspersoneel geregeld doorzocht op de conformiteit ervan met de in de gevangenis geldende regels.
- 65 -
Deze controlemaatregel mag niet ongerechtvaardigd zijn ten opzichte van het doel ervan.
Het onderzoek van de verblijfsruimte dient te gebeuren met eerbiediging van de waardigheid en
de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde. Na de beëindiging van het onderzoek wordt
alles in de oorspronkelijke staat terug gesteld. Wanneer de gedetineerde niet aanwezig was op
het ogenblik dat zijn verblijfsruimte doorzocht werd, wordt een bericht achtergelaten dat een
onderzoek van de verblijfsruimte heeft plaatsgevonden. Een model van bericht is voorzien in
bijlage 4.
Het lezen van brieven en andere persoonlijke documenten die in de cel liggen, is verboden.
Overeenkomstig de regels betreffende de persoonlijke levenssfeer is enkel de controle op de
aanwezigheid van aan de brieven of documenten vreemde voorwerpen of substanties mogelijk.
Elke andere controle vereist een gemotiveerde beslissing van de directeur, genomen op basis
van geïndividualiseerde aanwijzingen dat deze controle noodzakelijk is voor de handhaving van
de orde en de veiligheid en op voorwaarde dat deze reactie proportioneel is aan het risico.
Het wordt aanbevolen dat het onderzoek van de verblijfsruimte wordt uitgevoerd in
aanwezigheid van minimum één ander lid van het bewakingspersoneel.
Het onderzoek van de verblijfsruimte wordt op volgende wijze uitgevoerd:
de verblijfsruimte wordt onderzocht teneinde na te gaan of deze in overeenstemming is met de
in de gevangenis geldende regels
het onderzoek van de verblijfsruimte dient te gebeuren met eerbiediging van de waardigheid
en de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde
na de beëindiging van het onderzoek wordt alles in de oorspronkelijke staat terug gesteld,
rekening houdend met de in de gevangenis geldende regels
wanneer de gedetineerde niet aanwezig was op het ogenblik dat zijn verblijfsruimte doorzocht
werd, wordt hem een bericht bezorgd dat zijn verblijfsruimte werd onderzocht
wanneer de gedetineerde op het ogenblik dat dit onderzoek een aanvang neemt aanwezig is in
de verblijfsruimte, wordt dit onderzoek van de verblijfsruimte altijd gecombineerd met
o een onderzoek aan de kledij of
o mits geïndividualiseerde motivering, een fouillering op het lichaam.
(CB nr. 141 van 30 januari 2017 betreffende het onderzoek aan de kledij- fouillering op het
lichaam- onderzoek van de verblijfsruimte)
Voor een huiszoeking binnen de gevangenis is steeds een bevel van de onderzoeksrechter
vereist, tenzij de huiszoeking gebeurt op vraag van de directeur of met zijn toestemming.
Voor een huiszoeking in een cel is de toestemming van de gedetineerde zelf niet nodig; een cel
heeft immers niet het statuut van een privéwoning. Er moet een duidelijk onderscheid worden
gemaakt tussen twee situaties:
De directie kan, indien de omstandigheden dit verantwoorden (zoals in het kader van een
gerichte of grootschalige inspectie van lokalen en personen), de bijstand vragen van
politiediensten voor een onderzoek van gedetineerden of lokalen, waarbij detectieapparatuur
en/of honden kunnen worden aangewend. In dit geval gebeurt de celinspectie met politie en
parket op vraag van de directeur, een huiszoekingsbevel van de onderzoeksrechter is niet nodig.
Indien de celinspectie gebeurt op vraag van de politie (bv. bij vermoedens van strafbare
feiten), stelt zich de vraag naar de toegang van de politie tot de gevangenis. In principe zal hier
steeds een bevel tot huiszoeking van de onderzoeksrechter vereist zijn. Als uitzondering hierop
kan de politie de toestemming vragen aan de gevangenisadministratie. Deze aanvragen dienen
schriftelijk en gemotiveerd gericht te worden aan de minister van Justitie, die zal beslissen over
- 66 -
de toegang tot de gevangenis. Voor het betreden van bewoonde individuele kamers is immers
een bijzondere toelating van de minister van Justitie vereist. Aangezien het onderzoek van een
cel een schending van het recht op privacy inhoudt, zal een dergelijke aanvraag moeten worden
onderzocht op haar wettelijke basis, doel en proportionaliteit.
(JustAsk 35)
§ 2. Ingeval verboden voorwerpen of substanties worden aangetroffen, kunnen deze in beslag genomen worden en onder afgifte van bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met diens toestemming vernietigd worden, hetzij ter beschikking gehouden worden van de bevoegde overheden met het oog op de voorkoming of vaststelling van strafbare feiten.
Als model van ontvangstbewijs dient de bijlage 2 bij de collectieve brief n° 113 van 5 augustus
2011 betreffende voorwerpen van gedetineerden te worden gebruikt.
Afdeling II. - Bijzondere veiligheidsmaatregelen Art. 110. § 1. Onverminderd de door de Koning te bepalen algemene veiligheidsvoorschriften, kan de directeur, wanneer er ernstige aanwijzingen bestaan van een gevaar voor de orde of de veiligheid, ten aanzien van een gedetineerde bijzondere veiligheidsmaatregelen bevelen. De bijzondere veiligheidsmaatregel moet evenredig zijn aan de bedreiging en van die aard zijn dat hij ze verhelpt.
De bijzondere veiligheidsmaatregelen hebben als doel een aangepast en proportioneel antwoord
te bieden op een situatie waarin de orde of de veiligheid binnen de gevangenis bedreigd wordt
door een gedetineerde die er het voorwerp van uitmaakt. (Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11
januari 2007, B. De verschillende controlemaatregelen - II. De bijzondere
veiligheidsmaatregelen )
§ 2. Vooraleer de directeur een beslissing neemt over het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel, wordt de gedetineerde gehoord. In de gevallen waarin de situatie van gevaar geen uitstel duldt, wordt hij zo spoedig mogelijk gehoord.
De directeur wordt over de bedreiging van de orde en de veiligheid ingelicht door een
mondeling of schriftelijk verslag van een personeelslid. De gedetineerde wordt medegedeeld dat
hij in het kader van een procedure bijzondere veiligheidsmaatregel gehoord zal worden en wordt
daartoe uitgenodigd. (Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, B. De verschillende
controlemaatregelen - II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen 1.3. procedure
De gedetineerde wordt schriftelijk in kennis gesteld van deze beslissing, alsmede van de motieven die aan deze beslissing ten grondslag liggen.
Deze beslissing, waarvan de gedetineerde een kopie ontvangt, moet steeds individueel
gemotiveerd zijn. De gedetineerde moet in staat zijn de feitelijke en juridische overwegingen
die de directeur er toe aangezet hebben de beslissing te nemen, te kunnen begrijpen en,
bijgevolg, met kennis van zaken de wettigheid van de beslissing en de opportuniteit om er tegen
in rechte op te treden te kunnen beoordelen. De motivering zal moeten aantonen dat er een
- 67 -
bedreiging bestaat, dat de bedreiging afkomstig is van de gedetineerde, dat de genomen
maatregel aangepast is aan de aard van de bedreiging en in verhouding staat tot de ernst ervan.
De beslissing geeft nauwkeurig de toepasselijke maatregel(en) weer. De directeur kan alle
maatregelen bevelen die in artikel 112 van deze wet worden opgesomd. Zij zullen afzonderlijk
of cumulatief bevolen worden wanneer zij noodzakelijk zijn voor het beantwoorden van de
bedreiging van de orde en de veiligheid.
Elke maatregel, opgelegd aan de gedetineerde, zal afzonderlijk gemotiveerd worden. De
motivering van de beslissing dient immers toe te laten om vast te stellen, dat elke genomen
maatregel beantwoordt aan de noodzaak inzake het behoud van de orde en veiligheid, dat zij in
verhouding staat tot de bedreiging en dat ze van die aard is dat ze verhindert dat de bedreiging
zich realiseert. Wanneer er een reden bestaat om een uitzondering te maken op de regel van
motivering van bestuurshandelingen, dient verwezen te worden naar art. 8 van de wet.
(Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, B. De verschillende controlemaatregelen - I.
De identificatie en de fouillering - 1.4 Beslissing)
§ 3. Wanneer de situatie van gevaar geen enkel uitstel duldt, kunnen ook andere personeelsleden van de gevangenis, voorlopig bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen, mits onmiddellijke kennisgeving ervan aan de directeur. De directeur neemt een definitieve beslissing overeenkomstig de in § 2 bedoelde procedure. Hij kan de onmiddellijke intrekking bevelen van de krachtens § 3, eerste lid genomen maatregel.
Nadat de directeur onmiddellijk in kennis werd gesteld, zal hij, wanneer hij beslist de
voorlopige maatregel te behouden, zonder uitstel overgaan tot het horen van de gedetineerde.
(Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, B. De verschillende controlemaatregelen -
II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen - 1. De bijzondere veiligheidsmaatregel - 1.3.
Procedure)
Art. 111. § 1. De bijzondere beveiligingsmaatregelen mogen onder geen voorwendsel het karakter hebben van een tuchtsanctie, ook al zouden zij genomen worden op grond van feiten die tevens aanleiding kunnen geven tot tuchtsancties zoals bepaald in titel VII. § 2. Wanneer de feiten die aanleiding kunnen geven tot een bijzondere beveiligingsmaatregel eveneens het karakter hebben van een tuchtrechtelijke inbreuk, wordt enkel de tuchtprocedure ingesteld. § 3. De noodzaak tot het opleggen van een bijzondere veiligheidsmaatregel na een tuchtsanctie kan slechts beoordeeld en beslist worden na het beëindigen van de tuchtsanctie. Art. 112. § 1. Als bijzondere veiligheidsmaatregelen zijn toelaatbaar, afzonderlijk of in combinatie, mits zij uitsluitend tot dat doel worden aangewend en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd:
1° het ontnemen of onthouden van voorwerpen;
2° de uitsluiting van deelname aan bepaalde gemeenschappelijke of individuele activiteiten;
3° de observatie overdag en tijdens de nacht, maar met maximale eerbiediging van de nachtrust;
4° het verplicht verblijf in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte;
- 68 -
5° de onderbrenging in een beveiligde cel, zonder voorwerpen waarvan het gebruik
gevaarlijk kan zijn. § 2. Deze bijzondere veiligheidsmaatregelen mogen niet langer duren dan zeven dagen. Zij kunnen niet verlengd worden zonder een met redenen omklede beslissing van de directeur, na de gedetineerde te hebben gehoord. De maatregel kan maximaal driemaal verlengd worden.
De maatregel wordt genomen met het uitsluitende doel een bedreiging voor de orde en de
veiligheid te beantwoorden voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd met een maximum van 7
dagen. Een overeenkomstig artikel 110, §3 van deze wet genomen voorlopige bijzondere
maatregel wordt inbegrepen in deze maximum termijn van 7 dagen.
Een bijzondere veiligheidsmaatregel kan driemaal verlengd worden en kan bijgevolg een totale
duur van 28 dagen niet overschrijden. Elke verlenging zal het voorwerp uitmaken van dezelfde
procedure als de oorspronkelijke beslissing, overeenkomstig artikel 110 van deze wet. Alvorens
een beslissing tot verlenging te nemen, is het van belang opnieuw te evalueren of er ten aanzien
van de gedetineerde nog steeds ernstige aanwijzingen van een gevaar voor de orde of de
veiligheid bestaan.
(Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, B. De verschillende controlemaatregelen -
II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen - 1. De bijzondere veiligheidsmaatregel - 1.4.
Beslissing, punt 3)
§ 3. In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beslist de directeur van die gevangenis of er nog gronden bestaan voor de handhaving van die maatregelen. Art. 113. § 1. De gedetineerde die het voorwerp is van een maatregel bedoeld in de artikelen 112, § 1, en 117, § 1, behoudt het recht tot deelname aan de in de gevangenis aangeboden activiteiten als bepaald in titel V, hoofdstukken IV tot VI, en het recht op contacten met de buitenwereld, als bepaald in titel V, hoofdstuk III, voorzover de uitoefening van deze rechten niet onverenigbaar is met de veiligheidsmaatregel. § 2. In de gevallen bepaald in artikel 112, 4° en 5°, draagt de directeur er zorg voor dat de gedetineerde:
1° de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;
2° over voldoende lectuur beschikt;
3° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
Gedetineerden mogen niet beroofd worden van hun recht op één uur wandeling per dag. Het feit
dat men bv. in een beveiligde cel is geplaatst raakt niet aan dit recht. De gedetineerde moet dus
niet vragen om naar de wandeling te gaan. (JustAsk 18)
Een gedetineerde kan bovendien nooit het recht op sport of lichamelijke oefeningen ontzegd
worden.
Net zoals hij dagelijks één uur in de buitenlucht moet kunnen verblijven, moet hij de
mogelijkheid krijgen om twee uur per week aan sport te doen ook al wordt dit niet uitdrukkelijk
- 69 -
door de wet bepaald. Dit sporten kan desgevallend plaatsvinden in de ruimte waar hij
individueel wandelt.
4° briefwisseling kan voeren onder de in titel V, hoofdstuk III, afdeling II, bepaalde voorwaarden;
5° zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
6° een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 104 bedoelde juridische bijstand;
7° een beroep kan doen op psychosociale en medische hulpverlening. In dezelfde gevallen wordt de gedetineerde zorgvuldig opgevolgd door de directeur en een adviserende arts, die de gedetineerde daartoe regelmatig bezoeken, zich vergewissen van zijn toestand en nagaan of hij geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
Wanneer de directeur beslist tot het opleggen van een verplicht verblijf in de verblijfsruimte of tot
de plaatsing in de beveiligde cel:
bezoekt de arts de gedetineerde uiterlijk de derde dag na het begin van de maatregel in zijn
cel;
vervolgens ontmoet de arts de gedetineerde minimaal 1 keer per week ; de arts beslist of deze
ontmoetingen plaatsvinden in de cel van de gedetineerde of in zijn dokterskabinet;
bij deze gelegenheid:
informeert de arts naar de gezondheidstoestand van de patiënt en biedt, zo nodig, zorg aan;
zal de arts eventuele opmerkingen van de gedetineerde op medisch vlak inwinnen;
de arts zal nauwgezet de opmerkingen en aanbevelingen voor de directie en de door de
gedetineerde geformuleerde opmerkingen noteren in een ad hoc; het spreekt voor zich dat in
dringende gevallen de arts daarenboven onmiddellijk contact opneemt met de directeur;
indien de gedetineerde weigert om de arts te zien, zal die weigering op duidelijke wijze
worden vermeld in het register.
(CB nr.116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures m.b.t.
veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 2.1.2.)
§ 3. De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de beveiligde cel te bezoeken. Art. 114. Bij een ernstige gebeurtenis die de veiligheid in gevaar kan brengen, neemt de directeur alle dringende maatregelen die de omstandigheden vereisen en brengt hij hiervan de minister langs de vlugste weg op de hoogte. Art. 115. Bij toepassing van een in deze afdeling bepaalde veiligheidsmaatregel wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen
- 70 -
van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel. Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de toezicht- en klachtenorganen.
In elke gevangenis dient een register opgesteld te worden waarin volgende vermeldingen zijn
opgenomen:
Volgnummer Naam en voornaam van de gedetineerde Datum van de maatregel Eventuele verlenging
1)……………………..
2)……………………..
3)..…………………...
De dossiers met kopieën van de hoorzittingen, van de beslissingen en van elk stuk, nuttig voor
een volledig begrip van het geval, zullen geklasseerd worden per volgnummer en zullen op elk
ogenblik ter beschikking worden gehouden van de organen van toezicht. (Gecoördineerde MO
nr. 1792 van 11 januari 2007, II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen, 1. De bijzondere
veiligheidsmaatregel. 1.6 Controle)
Afdeling III. - Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime Art. 116. § 1. Wanneer uit concrete omstandigheden of uit de gedragingen van een gedetineerde blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid, en gebleken is dat zowel de in afdeling I vermelde controlemaatregelen als de in afdeling II vermelde bijzondere beveiligingsmaatregelen ontoereikend zijn, kan hij in een individueel bijzonder veiligheidsregime worden geplaatst.
De gedetineerde moet een voortdurende bedreiging uitmaken voor de veiligheid; in
tegenstelling tot de hypothese zoals voorzien voor de bijzondere veiligheidsmaatregel, die een
punctuele situatie beantwoordt, dient er een voortdurend gevaar te zijn. Het bestaan van deze
bedreiging dient haar oorzaak te vinden in concrete omstandigheden of gedragingen van de
gedetineerde. (Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, II. De Bijzondere
veiligheidsmaatregelen, 2. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime. 2.1
Toepassingsvoorwaarden)
§ 2. Tot de plaatsing in een individueel bijzonder regime kan enkel worden besloten wanneer de veiligheid op geen enkele andere wijze gevrijwaard kan worden en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd.
De MO nr. 1792 van 11 januari 2007 maakt duidelijk dat de plaatsing in een individuele
bijzonder veiligheidsregime moet beantwoorden aan een reeks cumulatieve
toepassingsvoorwaarden die het uitzonderlijk karkater ervan benadrukken. De wet bevestigt zo
tweemaal het principe van subsidiariteit; de plaatsing in een individueel bijzonder
veiligheidsregime kan niet in het begin worden beslist: zij volgt op de toepassing van de
bijzondere veiligheidsmaatregel, zoals beschreven in artikel 110 (in voorkomend geval, drie
keer verlengd), wanneer deze niet voldoende is gebleken om het hoofd te bieden aan de
- 71 -
bedreiging. (Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, II. De Bijzondere
veiligheidsmaatregelen, 2. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime. 2.1
Toepassingsvoorwaarden)
Art. 117. De plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime bestaat in één van de hierna vermelde maatregelen of in een combinatie van meerdere ervan :
1° uitsluiting van deelname aan gemeenschappelijke activiteiten;
2° systematische controle van uitgaande en inkomende briefwisseling overeenkomstig de in artikel 55 en 56 bepaalde regels,
3° beperking van bezoek in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt, zoals bepaald in artikel 60, § 3;
4° gedeeltelijke ontzegging van het gebruik van de telefoon, zoals bepaald in artikel 64, § 3;
5° systematische toepassing van de in artikel 108, § 1, bepaalde controlemaatregel;
6° toepassing van één of meerdere bijzondere in artikel 112, § 1, bepaalde veiligheidsmaatregelen.
De basisbeginselen vermeld in titel II blijven onverkort van toepassing op het individueel bijzonder veiligheidsregime.
De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van dergelijke maatregel of maatregelen zal het
recht behouden om deel te nemen aan de in de gevangenis aangeboden activiteiten met
betrekking tot de eredienst, vorming, vrijetijdsbesteding, arbeid, evenals het recht op contacten
met de buitenwereld via briefwisseling, bezoek en telefoon (de contacten met de diplomatieke
of consulaire autoriteiten inbegrepen) voor zover de uitoefening van deze rechten niet
onverenigbaar is met de veiligheidsmaatregel. (Gecoördineerde MO nr.1792 van 11 januari
2007, II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen, 2. Plaatsing in een individueel bijzonder
veiligheidsregime. 2.3 De beslissing, punt 3)
Art. 118. § 1. De beslissing tot plaatsing in een bijzonder individueel veiligheidsregime wordt genomen door de directeur-generaal van de penitentiaire administratie of zijn gemachtigde, op voorstel van de directeur. § 2. Het voorstel vermeldt de concrete omstandigheden of gedragingen van de gedetineerde waaruit blijkt dat hij een voortdurende bedreiging uitmaakt voor de veiligheid. Het voorstel vermeldt de concrete nadere regels van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, met omstandige motivering van elk van de voorgestelde maatregelen. Het voorstel wordt vergezeld van een medisch advies met betrekking tot de verenigbaarheid van de nadere regels van het voorgestelde regime met de gezondheidstoestand van de gedetineerde.
De arts van de gevangenis bezorgt de directeur een medisch advies betreffende de te nemen
maatregelen om de verenigbaarheid van de modaliteiten van het regime met de continuïteit van
de zorgverlening te waarborgen (eventuele behandelingen van de gedetineerde, …). (CB nr.116
- 72 -
van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures m.b.t. veiligheidsmaatregelen
en tuchtsancties, punt 2.2.2. a))
§ 3. Alvorens het voorstel in te dienen, stelt de directeur de gedetineerde in kennis van de inhoud en de motieven van het voorstel en geeft hem de gelegenheid, desgewenst bijgestaan door een raadsman of door een door de directeur daartoe aanvaarde zelf gekozen vertrouwenspersoon, zijn verweermiddelen te laten gelden. Daarvan wordt akte genomen ten behoeve van de door de directeur-generaal te nemen beslissing. § 4. De beslissing van de directeur-generaal tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime vermeldt de nadere regels betreffende de plaatsing, met omstandige motivering van elk van de maatregelen. De beslissing wordt ter kennis gebracht van de directeur, van de gedetineerde en, wanneer de beslissing betrekking heeft op een verdachte, van de onderzoeksrechter. De beslissing is onmiddellijk uitvoerbaar, ongeacht of er al dan niet hoger beroep wordt ingesteld. § 5. De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van een plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime die zijn afzondering uit de gemeenschap tot gevolg heeft, wordt minstens eenmaal per week bezocht door de directeur en een arts, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
Indien de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime inhoudt dat de gedetineerde
in zijn cel of in een beveiligde cel moet blijven, en dat hij niet kan deelnemen aan de
gemeenschappelijke activiteiten:
bezoekt de arts de gedetineerde uiterlijk de derde dag na het begin van de maatregel in
zijn cel;
vervolgens ontmoet de arts de gedetineerde minimaal 1 keer per week ; de arts beslist
of deze ontmoetingen plaatsvinden in de cel van de gedetineerde of in zijn
dokterskabinet;
bij deze gelegenheid:
informeert de arts naar de gezondheidstoestand van de patiënt en biedt, zo nodig, zorg
aan;
zal de arts eventuele opmerkingen van de gedetineerde op medisch vlak inwinnen;
de arts zal nauwgezet de opmerkingen en aanbevelingen voor de directie en de door de
gedetineerde geformuleerde opmerkingen noteren in een ad hoc register; het spreekt
voor zich dat in dringende gevallen de arts daarenboven onmiddellijk contact
opneemt met de directeur;
indien de gedetineerde weigert om de arts te zien, zal die weigering op duidelijke
wijze worden vermeld in het register.
(CB nr.116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures m.b.t.
veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 2.2.2. b))
§ 6. Elke beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime en elke aanpassing van het regime door de directeur-generaal wordt bijgehouden door de penitentiaire administratie in een centraal register en door de directeur in een lokaal register, met vermelding van de identiteit van de gedetineerde en de afwijkingen van het normale regime die door de directeur-generaal worden beslist.
- 73 -
Voor de ganse duur van de plaatsing wordt door de directeur per week het verloop van de plaatsing in het lokaal register genoteerd. Naar aanleiding van het bezoek dat de directeur en een arts hem brengt krachtens § 5, kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen in dat register.
De directeur stelt wekelijks een verslag op over het verloop van de plaatsing. Naast dit
wekelijks verslag dient in elke gevangenis een register opgesteld te worden waarbij elke
genomen bijzondere veiligheidsmaatregel binnen een individueel veiligheidsregime moet
worden ingeschreven, en dat de volgende gegevens bevat:
Volgnummer Naam en voornaam van de
gedetineerde
Datum van de beslissing van de
directeur-generaal
Een gelijkaardig register bevindt zich op het hoofdbestuur waarin eveneens wordt aangegeven
in welke gevangenis de gedetineerde zich bevindt.
De dossiers met kopieën van de hoorzittingen, de voorstellen van de directeur, de beslissingen
van de directeur-generaal, het wekelijks verslag van de directeur, de bemerkingen van de
gedetineerde en van elk stuk, nuttig voor een volledig begrip van het geval, zullen geklasseerd
worden per volgnummer en zullen op elk ogenblik ter beschikking worden gehouden van de
organen van toezicht.
Alle stukken van het dossier zijn genummerd en de inventaris van de stukken zal vervolledigd
worden bij elke indiening van een nieuw stuk, met vermelding van de datum waarop het aan het
dossier werd toegevoegd.
(Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen, 2.
Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime. 2.8 Controle)
Personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich gedurende de ganse duur van de plaatsing dit register doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde. § 7. De beslissing tot plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime geldt voor een door de directeur-generaal bepaalde termijn van maximaal twee maanden die eventueel hernieuwbaar is. Eenmaal per maand brengt de directeur aan de directeur-generaal omstandig verslag uit betreffende het verloop van de plaatsing in het individueel bijzonder veiligheidsregime. Op basis hiervan kan de directeur-generaal beslissen een einde te maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.
Indien de directeur-generaal, na het maandelijkse rapport van de directeur, beslist om de regels
te versoepelen, wijzigt de termijn, zoals vastgelegd bij de initiële beslissing tot plaatsing, niet.
Alleen bij een hernieuwing van de beslissing zal een nieuwe termijn (van maximum twee
maanden) starten. (JustAsk 8)
Noch de basiswet, noch de MO nr. 1792 voorziet dat het document van de maandelijkse
evaluatie aan de gedetineerde moet worden overhandigd.
Op basis van de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur (en van de
collectieve brief nr. 134), kan de gedetineerde, door bijlage 1 van de CB nr. 89 in te vullen, een
kopie vragen van de maandelijkse evaluatie van zijn plaatsing in een individueel bijzonder
- 74 -
veiligheidsregime. Deze evaluatie is opgenomen in de lijst met documenten die onmiddellijk
door de directeur kunnen worden gegeven. De gedetineerde kan deze kopie eenmalig gratis
verkrijgen.
De beslissing over de aanvraag tot toegang moet zo snel mogelijk worden genomen. In elk
geval dient deze beslissing te worden genomen binnen een termijn van maximum 30 dagen.
Indien deze termijn niet kan worden gerespecteerd, kan deze met 15 dagen worden verlengd. De
aanvrager dient hiervan, alsook van de reden, binnen de oorspronkelijke termijn van 30 dagen te
worden ingelicht. (JustAsk 20)
De beslissing kan slechts worden hernieuwd, mits een voorafgaand verzoek van de directeur, vergezeld van een psycho-medisch verslag, en met inachtneming van de bepalingen van §§ 1 tot 4.
Dit verzoek van de directeur tot hernieuwing doorloopt dezelfde procedure als deze van de
oorspronkelijke beslissing. Bijgevolg wordt de gedetineerde gehoord alvorens het verzoek tot
hernieuwing wordt overgemaakt aan de directeur-generaal. Dit verzoek zal, net zoals het
oorspronkelijke voorstel, gemotiveerd zijn. Alvorens het verzoek aan de directeur-generaal over
te maken zal de geneesheer-psychiater de gedetineerde onderzoeken. Zijn verslag wordt aan het
verzoek tot hernieuwing toegevoegd. (Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, II. De
bijzondere veiligheidsmaatregelen, 2. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime.
2.5 Hernieuwing)
Wanneer de directeur aan de directeur-generaal de hernieuwing vraagt van de plaatsing in een
individueel bijzonder veiligheidsregime, zal de psychiater van de psychosociale dienst een
advies uitbrengen over de verenigbaarheid van de voorgestelde hernieuwing van het regime met
de gezondheidstoestand van de gedetineerde en zijn psychologische evolutie. In voorkomend
geval vermeldt hij de aanpassingen die naar zijn oordeel nodig zijn opdat de voorgestelde
hernieuwing van het regime verenigbaar zou zijn met de gezondheidstoestand van de
gedetineerde. (CB nr.116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures
m.b.t. veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 2.2.2. c))
§ 8. In geval van overbrenging naar een andere gevangenis beoordeelt de directeur van die gevangenis, na de gedetineerde te hebben gehoord, of er nog gronden bestaan voor de handhaving van de maatregel, en brengt hieromtrent advies uit aan de directeur-generaal. De beslissing van de directeur-generaal vermeldt de individuele gronden die de verdere plaatsing eventueel noodzaken. § 9. Zodra een beklaagde of beschuldigde, die in een individueel bijzonder veiligheidsregime werd geplaatst, veroordeeld is, beoordeelt de directeur de noodzaak van een handhaving of aanpassing van de plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime, en brengt hierover advies uit aan de directeur-generaal. Op basis hiervan kan de directeur-generaal een einde maken aan de plaatsing of de plaatsingsmaatregelen milderen.
De wet vereist niet dat de veroordeling in kracht van gewijsde is getreden. (Gecoördineerde MO
nr. 1792 van 11 januari 2007)
§ 10. De gedetineerde heeft het recht beroep aan te tekenen tegen de beslissingen van de directeur-generaal genomen overeenkomstig § 1, eerste lid, § 7, eerste en tweede lid, en §§ 8 en 9. Dit beroep dient te worden ingediend bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad.
- 75 -
De artikelen 165 en 166 zijn van toepassing op de beroepsprocedure. De directeur-generaal of een door hem afgevaardigde vertegenwoordigt hierbij de penitentiaire administratie. § 11. Plaatsing in een individueel bijzonder veiligheidsregime is niet van toepassing op minderjarige gedetineerden.
Om geplaatst te kunnen worden in een individueel bijzonder veiligheidsregime, dient de
gedetineerde de burgerlijke meerderjarigheid te hebben bereikt. (Gecoördineerde MO nr. 1792
van 11 januari 2007, II. De bijzondere veiligheidsmaatregelen, 2. Plaatsing in een individueel
bijzonder veiligheidsregime. 2.1 Toepassingsvoorwaarden)
HOOFDSTUK IV. - Maatregelen van rechtstreekse dwang Art. 119. § 1. Met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid mag ten aanzien van de gedetineerden alleen rechtstreekse dwang gebruikt worden, wanneer deze doelstellingen op geen andere wijze kunnen worden bereikt en voor de daartoe strikt noodzakelijke tijd. § 2. Onder dezelfde voorwaarden mag tegenover andere personen dan de gedetineerden rechtstreekse dwang worden gebruikt, in afwachting van de tussenkomst van de politiediensten, wanneer zij pogen gedetineerden te bevrijden, wederrechtelijk de gevangenis binnen te dringen of zich daarin ophouden zonder daartoe gerechtigd te zijn. § 3. Onder gebruik van rechtstreekse dwang in de zin van § 1 wordt verstaan het gebruik van fysieke dwang op personen, al dan niet met het gebruik maken van materiële of mechanische hulpmiddelen, van dwangtuigen die de bewegingsvrijheid beperken of van wapens die krachtens de wapenwet tot de reglementaire uitrusting behoren.
Volgende dwangmiddelen zijn toegestaan:
Daarnaast zijn volgende interventiemiddelen toegestaan:
handboeien;
voetboeien.
In de afdeling voor individuele bijzondere veiligheid van de gevangenis te Brugge en te Lantin
kan naast de hierboven vermelde dwang- en interventiemiddelen tevens ook gebruik gemaakt
worden van de peperspray. (MO nr. 1810 van 19 november 2009 betreffende de dwangmiddelen
en interventieuitrusting, 3. De dwang- en interventiemiddelen)
wapenstok;
schild;
beschermkledij;
helmen.
De ministeriële omzendbrief betreffende de veiligheidsmaatregelen die van toepassing
zijn op het transport van een gedetineerde naar het hospitaal, gedurende een
doktersconsult of gedurende een hospitalisatie, laat het gebruik van interventiemiddelen
niet toe. Enkel het gebruik van de dwangmiddelen (handboeien en voetboeien) zijn
toegelaten. In het kader van een transport naar het hospitaal, kan ook gebruik gemaakt
- 76 -
worden van handboeien in stof. (MO nr. 1780 van 23 december 2005 betreffende de
veiligheidsmaatregelen die van toepassing zijn op het transport van een gedetineerde
naar het hospitaal, gedurende een doktersconsult, gedurende een hospitalisatie,
Algemene principes, punt 2 en JustAsk 70)
Art. 120. § 1. Bij meerdere geschikte mogelijkheden van rechtstreekse dwang moeten deze gekozen worden die het minst schadelijk zijn.
Het in dit artikel geponeerde subsidiariteitsbeginsel kan worden verduidelijkt als volgt: het doel
moet op de minst schadelijke manier bereikt worden en wanneer er verschillende mogelijke
benaderingswijzen zijn om aan een conflictsituatie te verhelpen dient geopteerd te worden voor
de minst schadelijke. Hiervoor kan verwezen worden naar het 5-fasenmodel: dialoog,
onderhandelingen, overreding en beroep op een neutrale persoon. Slechts wanneer blijkt dat
deze aanpak ondoeltreffend is of deze als ongeschikt moet worden beschouwd, kan overgegaan
worden tot het gebruik van dwang- en interventiemiddelen. Hierbij moet eveneens steeds voor
het minst schadelijke middel dat toelaat het doel te bereiken, gekozen worden. (MO nr. 1810
van 19 november 2009 betreffende de dwangmiddelen en interventieuitrusting, 2.
Basisprincipes voor het gebruik van dwang, punt b)
§ 2. Elk gebruik van rechtstreekse dwang moet redelijk zijn en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
Het gebruik van dwang moet niet alleen in verhouding staan tot het nagestreefde doel, maar
eveneens tot de omstandigheden ter zake. Dit is het principe van proportionaliteit. (MO nr.
1810 van 19 november 2009 betreffende de dwangmiddelen en interventieuitrusting, 2.
Basisprincipes voor het gebruik van dwang, punt c)
§ 3. Alvorens tot rechtstreekse dwang over te gaan dient eerst met deze dwang gedreigd te worden, behoudens wanneer de omstandigheden dit niet toelaten of wanneer een voorafgaande bedreiging het gebruik van rechtstreekse dwang onwerkzaam zou maken. Art. 121. Bij toepassing van een maatregel van rechtstreekse dwang wordt daar melding van gemaakt in een bijzonder register met precisering van de omstandigheden die tot het nemen van de veiligheidsmaatregel aanleiding hebben gegeven, het tijdstip waarop de maatregel werd genomen en de duur van de maatregel.
In elke gevangenis dient een register opgesteld te worden waarbij ieder beroep op rechtstreekse
dwang moet worden ingeschreven:
Datum Identiteit
van de
beambten
die de
fysieke
dwang
moeten
uitoefenen
Identiteit en
hoedanigheid (
gedetineerde/andere)
van de persoon ten
aanzien van wie de
dwang werd
uitgeoefend
Omstandigheden
die fysieke
dwang
rechtvaardigden
Gebruikte
maatregelen
Duur (exact
aanvangsuur/
exact uur
van
beëindiging)
(Gecoördineerde MO nr. 1792 van 11 januari 2007, III. Maatregelen van rechtstreekse dwang,
punt 5)
- 77 -
Het bijzonder register wordt ter beschikking gehouden van de voorzitter van de Commissie van toezicht, van de maandcommissaris en van de andere controlerende instanties.
TITEL VII. – Tuchtregime
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Art. 122. Het tuchtregime strekt ertoe de orde en de veiligheid te vrijwaren met eerbiediging van de waardigheid, het zelfrespect en de individuele en sociale verantwoordelijkheid van de gedetineerden. Het beroep op de tuchtprocedure moet beperkt blijven tot situaties waarin de handhaving van de orde en de veiligheid van de inrichting dit gebiedend rechtvaardigen en er geen enkel ander middel kan worden gebruikt om dit te verzekeren.
Het subsidiariteitsbeginsel veronderstelt, alvorens gebruik te maken van de tuchtprocedure, het
hanteren van andere beschikbare conflictoplossende middelen om de orde en de veiligheid te
vrijwaren. De gevangenissen worden er dan ook toe aangespoord andere conflictoplossende
middelen te ontwikkelen zoals bemiddeling en het aanbieden van excuses. Deze
conflictoplossende middelen mogen dan ook niet het karakter hebben van een sanctie. Een
tuchtsanctie veronderstelt immers het voeren van een tuchtprocedure. (CB nr. 124 van 6
september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, II. Algemene bepalingen, Punt
1)
Art. 123. Een gedetineerde mag niet belast worden met de handhaving van de tucht in de gevangenis. Art. 124. § 1. Een gedetineerde mag tuchtrechtelijk niet gestraft worden voor andere inbreuken en met andere sancties dan die welke omschreven worden door deze wet. § 2. Indien de tuchtsanctie, ten tijde van de tuchtrechtelijke beslissing vastgesteld, verschilt van die welke ten tijde van het tuchtrechtelijk misdrijf was bepaald, wordt de minst zware sanctie toegepast. Art. 125. Samenloop van een tuchtrechtelijke inbreuk en een misdrijf staat de tuchtprocedure en de mogelijkheid van tuchtrechtelijke bestraffing niet in de weg. Art. 126. Een gedetineerde mag voor één en dezelfde tuchtrechtelijke inbreuk slechts eenmaal tuchtrechtelijk gestraft worden. Art. 127. § 1. De bevoegdheid tot het opleggen van tuchtsancties berust bij de directeur. § 2. Werd de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd tijdens de overbrenging naar een andere gevangenis, dan is de directeur van de gevangenis van bestemming bevoegd.
- 78 -
§ 3. Indien de tuchtrechtelijke inbreuk gepleegd werd ten aanzien van een persoon die bevoegd is om tuchtsancties op te leggen, dient deze zich van de zaak te onthouden. Naar gelang van het geval wordt de tuchtrechtelijke bevoegdheid dan uitgeoefend door de directeur of een hiërarchisch hoger lid van de penitentiaire administratie dat aangewezen werd door de minister. Indien de tuchtrechtelijke bevoegdheid uitgeoefend wordt door een hiërarchisch hoger lid van de penitentiaire administratie, wordt diens beslissing gelijkgesteld met een beslissing van de directeur zoals bedoeld in artikel 148. § 4. Een tuchtsanctie kan worden opgelegd of worden uitgevoerd in een andere gevangenis of afdeling dan deze waarin de tuchtrechtelijke inbreuk werd gepleegd of waarin het tuchtrapport werd opgesteld.
HOOFDSTUK II. - Tuchtrechtelijke inbreuken Art. 128. De tuchtrechtelijke inbreuken worden volgens hun ernst ingedeeld in twee categorieën. Art. 129. Als tuchtrechtelijke inbreuken van de eerste categorie worden beschouwd:
1° de opzettelijke aantasting van de fysieke integriteit van personen, of de bedreiging daarmee;
2° de opzettelijke aantasting van de psychische integriteit van personen, of de bedreiging daarmee;
3° de opzettelijke beschadiging of vernieling van andermans roerende of onroerende goederen, of de bedreiging daarmee;
4° de wederrechtelijke ontvreemding van goederen;
5° de opzettelijke aantasting van de orde, zoals omschreven in artikel 2, 7°;
6° het aanzetten tot of het voeren van collectieve acties die de veiligheid of de orde in de gevangenis ernstig in gevaar brengen;
De door de wetgever bedoelde door of krachtens de wet verboden voorwerpen of substanties
zijn de voorwerpen en substanties die in de buitenwereld verboden zijn. (Syntheseverslag van
30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en
CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 27)
7° het bezit van of de handel in door of krachtens de wet verboden voorwerpen of
substanties;
8° ontsnapping of deelname aan een ontsnapping;
Hiermee worden enkel de ontsnappingen of deelname aan ontsnappingen vanuit de gevangenis
bedoeld. De laattijdige terugkeer uit UV/PV kan dan ook niet worden gelijkgesteld met de
tuchtrechtelijke inbreuk “ontsnapping of deelname aan een ontsnapping” in de zin van art. 129,
8° Basiswet. De laattijdige terugkeer uit UV/PV betreft geen tuchtrechtelijke inbreuk die de
- 79 -
orde en veiligheid binnen de gevangenis in gevaar kan brengen. Bovendien maken
tuchtinbreuken en tuchtsancties deel uit van de interne rechtspositie van een gedetineerde en
behoort het toekennen of weigeren van een UV en PV tot de externe rechtspositie. In geval van
een laattijdige terugkeer komt het aan de bevoegde instanties (DDB of SURB) toe om hier
eventueel gevolgen aan te verbinden (bvb. door de UV of het PV in te trekken).
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 56)
9° het bezit of gebruik van technologische middelen die onregelmatige communicatie met
de buitenwereld mogelijk maken.
Art. 130. Worden beschouwd als tuchtrechtelijke inbreuken van de tweede categorie :
1° het beledigen van personen die zich in de gevangenis bevinden; 2° het niet naleven van de door het huishoudelijk reglement voorgeschreven bepalingen;
Artikel 46, §1, van de basiswet bepaalt weliswaar dat de gedetineerde niet het recht heeft in de
gevangenis contant geld te bezitten. Met het begrip ‘door of krachtens de wet verboden
voorwerpen of substanties’ worden echter die voorwerpen en substanties geviseerd die voor
iedereen (ook buiten de gevangeniscontext) verboden zijn, zodat contant geld niet beschouwd
kan worden als “een door of krachtens de wet verboden voorwerp”. (Syntheseverslag van 30
augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB
nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 27)
3° het geen gevolg geven aan de aanmaningen en de bevelen van het personeel van de
gevangenis;
4° het zich zonder toelating bevinden in een ruimte buiten de toegestane tijdsperiode of in een ruimte die men niet gerechtigd is te betreden;
5° het op onregelmatige wijze communiceren met een medegedetineerde of een persoon vreemd aan de gevangenis, met uitzondering van de in artikel 129, 9° vermelde tuchtrechtelijke inbreuk;
6° het niet of onvoldoende rein houden van de verblijfsruimte en de gemeenschappelijke lokalen of het bevuilen van terreinen;
7° het veroorzaken van lawaaihinder die het goede verloop van de activiteiten van de gevangenis verstoort.
Art. 131. De poging tot het plegen van en deelneming aan een in de artikelen 129 en 130 bedoelde tuchtrechtelijke inbreuk wordt gestraft met dezelfde straffen als de tuchtrechtelijke inbreuk zelf.
HOOFDSTUK III. – Tuchtsancties
Afdeling I. - Algemene tuchtsancties
- 80 -
Art. 132. Ongeacht de aard van de tuchtrechtelijke inbreuk kunnen de volgende tuchtsancties worden opgelegd:
1° berisping met inschrijving in het in artikel 146 bedoelde register voor tuchtsancties;
Een berisping die niet ingeschreven wordt in het tuchtregister, is geen tuchtsanctie. (CB nr. 124
van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IV. De tuchtsancties)
2° beperking of ontzegging, voor een maximumduur van dertig dagen, van het recht om in
de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor briefwisseling;
De ontzegging kan volledig zijn of enkel betrekking hebben op bepaalde voorwerpen of
hoeveelheden. (CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden, IV. De tuchtsancties)
3° afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte, zoals hierna in
afdeling IV nader bepaald, voor een maximumduur van dertig dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie;
Zie geannoteerde artikelen 140 t.e.m. 142
4° opsluiting in een strafcel, zoals hierna in afdeling III nader bepaald, voor een
maximumduur van negen dagen voor een inbreuk van de eerste categorie en voor een maximumduur van drie dagen voor een inbreuk van de tweede categorie.
Deze sanctie kan voor een maximumduur van veertien dagen worden opgelegd in geval van gijzelneming.
Maakt een gijzeling uit, het feit een persoon van zijn vrijheid te beroven door hem te bedreigen
(zelfs impliciet) met de dood, ernstige geweldplegingen of met gevangenschap en hem in die
toestand te houden met als doel een derde ertoe te dwingen bepaalde handelingen te stellen of te
laten (CB nr.124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IV. De
tuchtsancties).
Zie geannoteerde artikelen 134 t.e.m. 139
Afdeling II. - Bijzondere tuchtsancties Art. 133. De volgende tuchtsancties kunnen voor een maximumduur van dertig dagen worden opgelegd voor een inbreuk van de eerste categorie en van vijftien dagen voor een inbreuk van de tweede categorie, mits er een verband is met de aard of de omstandigheden van de tuchtrechtelijke inbreuk:
1° de ontzegging van bezit van bepaalde voorwerpen;
2° de ontzegging of beperking van het recht om een beroep te doen op de bibliotheekvoorzieningen, onverminderd het recht van de gedetineerde om vanuit de bibliotheek informatie te bekomen die bestemd is voor een door hem aangevatte
- 81 -
opleiding, of die kadert in het recht op de vrije beleving van godsdienst of levensbeschouwing;
3° de ontzegging of beperking van de omgang met bezoekers van buiten de gevangenis;
betreft het de in artikel 59, § 1, bedoelde personen, dan bestaat de sanctie in het organiseren van het bezoek in een lokaal dat is voorzien van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;
4° de ontzegging of beperking van het in artikel 64 bedoelde recht om te telefoneren;
5° het verbod om deel te nemen aan culturele, sportieve of ontspanningsactiviteiten in
gemeenschappelijk verband;
De wandeling moet worden beschouwd als een gemeenschappelijke ontspanningsactiviteit. Als
de gesanctioneerde feiten verband houden met de wandeling, kan als tuchtsanctie de ontzegging
van de gemeenschappelijke wandeling worden opgelegd. De gedetineerde blijft wel het recht
behouden op één uur individuele wandeling per dag. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011
betreffende vragen en antwoorden m.b.t. tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27
juni 2011, vraag 34)
6° het verbod om deel te nemen aan werk in gemeenschappelijk verband;
7° het verbod om deel te nemen aan opleidingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband.
Afdeling III. - Opsluiting in een strafcel Art. 134. § 1. Opsluiting in een strafcel bestaat erin de gedetineerde te plaatsen in een speciaal daartoe uitgeruste cel waarin hij alleen verblijft. § 2. De strafcel dient te voldoen aan de eisen inzake veiligheid, gezondheid en hygiëne die de Koning nader bepaalt en dient in ieder geval voorzien te zijn van een oproepsysteem.
De opsluiting in een strafcel dient in overeenstemming te zijn met de menselijke waardigheid
(CB nr.124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IV. De
tuchtsancties)
§ 3. Zwangere vrouwen of gedetineerden wier kind van minder dan drie jaar in de gevangenis verblijft, zijn uitgesloten van opsluiting in een strafcel. Art. 135. § 1. Behoudens andersluidende beslissing van de directeur blijft de gedetineerde voor de duur van deze tuchtsanctie ontzegd van het recht :
1° om in de kantine bepaalde voorwerpen aan te schaffen, met uitzondering van toiletartikelen en artikelen voor de briefwisseling;
2° om bezoek te ontvangen van personen van buiten de gevangenis zoals bepaald in artikel
58; indien de tuchtsanctie meer dan drie dagen duurt, wordt bezoek toegestaan aan de in artikel 59, § 1, bedoelde personen in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt;
- 82 -
In de gevangenissen die niet over een lokaal met een transparante wand beschikken, moet in
geval van de sanctie ‘opsluiting in de strafcel’ die langer duurt dan 3 dagen, in ieder geval de
bezoekmogelijkheid gegarandeerd worden. Het komt de lokale directie toe om te beslissen hoe
dit bezoek het best kan worden georganiseerd (Syntheseverslag van 30 augustus 2011
betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr.
109 van 27 juni 2011, vraag 31)
3° om te telefoneren, behoudens met een advocaat of met de persoon die rechtshulp of juridische bijstand verleent in de zin van artikel 104;
4° om contacten te hebben met de media;
5° om deel te nemen aan activiteiten in gemeenschappelijk verband;
6° om in het bezit te blijven van de hem toebehorende voorwerpen;
7° om voorwerpen of materialen in zijn bezit te hebben voor individuele vrijetijdsbesteding, behoudens de in artikel 136 bepaalde uitzonderingen.
§ 2. De gedetineerde ontvangt voor de duur van de opsluiting in een strafcel geen inkomsten uit arbeid of opleidingsbijdrage. Art. 136. De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde die in een strafcel is opgesloten :
1° de maaltijden kan gebruiken onder betamelijke omstandigheden, behoorlijke kledij en schoeisel van de gevangenis ter beschikking krijgt en zijn uiterlijk en lichamelijke hygiëne fatsoenlijk kan verzorgen;
2° over voldoende lectuur beschikt;
3° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
Gedetineerden mogen dus niet beroofd worden van hun recht op één uur wandeling per dag. Het
feit dat men in een strafcel is opgesloten raakt niet aan dit recht. De gedetineerde moet dus niet
vragen om naar de wandeling te gaan. (JustAsk 18)
Sport en lichamelijke oefeningen kan nooit aan de gedetineerde ontzegd worden. Net zoals hij
dagelijks één uur in de buitenlucht moet kunnen verblijven, moet hij de mogelijkheid hebben
om twee uur per week aan sport te doen, zij het dan individueel. Sport en lichamelijke oefening
is een recht toegekend door artikel 79, § 1 van de Basiswet dat door de bepalingen inzake
tuchtregime niet wordt beperkt. Dit sporten kan desgevallend plaatsvinden in de ruimte waar hij
individueel wandelt. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden
met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 29)
4° de individuele vormingsactiviteiten verder kan zetten die niet onverenigbaar zijn met de
opsluiting in een strafcel;
5° briefwisseling kan voeren onder de in titel V, hoofdstuk III, afdeling II bepaalde voorwaarden;
- 83 -
6° zijn godsdienst of zijn levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing;
7° een beroep kan doen op een advocaat en op de in artikel 104 bedoelde juridische bijstand;
8° een beroep kan doen op psychosociale en medische hulpverlening.
Eveneens draagt de directeur er zorg voor dat de gedetineerde:
Zich via de kantine toiletartikelen en artikelen voor briefwisseling kan aanschaffen
Bezoek van personen, die deel uitmaken van de familie in de zin van artikel 59, § 1,
basiswet, kan ontvangen in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de
bezoekers van de gedetineerde scheidt, indien de tuchtsanctie meer dan drie dagen duurt;
Kan telefoneren met een advocaat (of met een persoon die belast is met rechtshulp of
juridische bijstand) en met de federale ombudsman; (CB nr. 124 van 6 september 2013
betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IV. De tuchtsancties)
Art. 137. § 1. Op positief advies van de arts kan een observatie door middel van een camera, microfoon of enig ander technisch middel plaatsvinden wanneer het voor de vrijwaring van de fysieke integriteit van de gedetineerde geboden is. De gedetineerde wordt hiervan in kennis gesteld.
Tijdens de uitvoering van de sanctie opsluiting in de strafcel, kan de directeur beslissen om een
cameratoezicht uit te oefenen op de gedetineerde na hiervoor een positief advies te hebben
ontvangen van de arts. Dit advies heeft betrekking op de vraag of het geboden is dit toezicht uit
te oefenen om de fysieke integriteit van de gedetineerde te vrijwaren. De gedetineerde dient
ervan te worden ingelicht. (CB nr. 116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in
procedures met betrekking tot veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 3.2.2. c))
Bij gebreke aan adviserende arts, is het de arts van de dienst gezondheidszorg gevangenissen die
het advies uitbrengt. Er is geen termijn bepaald, maar het cameratoezicht is niet mogelijk zonder
het advies van de arts. Dit advies is een conditio sine qua non.
De wet bevat geen voorschriften met betrekking tot de wijze van kennisgeving. De essentie is
dat de gedetineerde moet weten of en wanneer de camera werkt. In die zin is het systeem
waarbij er bvb. een lichtje brandt wanneer de camera werkt, zodat de gedetineerde kan zien dat
hij wordt gefilmd, een goed systeem. De gedetineerden moeten hiervan dan op algemene wijze
geïnformeerd worden. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en
antwoorden met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011,
vraag 32)
§ 2. Dagelijks bezoeken de directeur en een arts de gedetineerde om zich te vergewissen van diens toestand en situatie en om na te gaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
Wanneer de gedetineerde het voorwerp uitmaakt van de sanctie van opsluiting in de strafcel:
bezoekt de arts de gedetineerde dagelijks in de strafcel;
bij dat onderzoek:
informeert de arts naar de gezondheidstoestand van de patiënt en biedt, zo nodig, zorg aan;
- 84 -
zal de arts eventuele opmerkingen van de gedetineerde op medisch vlak inwinnen;
bij elk bezoek aan de gedetineerde moet de arts op het daartoe voorziene formulier het begin-
en einduur van zijn bezoek noteren en verwijzen naar het ad hoc register, waarin hij zijn
opmerkingen en aanbevelingen voor de directie en de door de gedetineerde geformuleerde
opmerkingen noteert. Het spreekt voor zich dat in dringende gevallen de arts daarenboven
onmiddellijk contact opneemt met de directeur;
indien de gedetineerde weigert om de arts te zien, zal deze weigering op duidelijke wijze
vermeld worden in het ad hoc register.
(CB nr. 116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures met betrekking
tot veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 3.2.2. b))
§ 3. De personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zijn gerechtigd de gedetineerde in de strafcel te bezoeken. Art. 138. Bij elke opsluiting in een strafcel stelt degene die de tuchtsanctie oplegt een formulier op met vermelding van de identiteit van de gedetineerde, van de feiten en van de omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot deze tuchtsanctie. Voor de ganse duur van de tuchtsanctie wordt per dag op het formulier genoteerd, met vermelding van het uur van aanvang en beëindiging, wie de gedetineerde heeft bezocht en om welke reden de gedetineerde de strafcel heeft verlaten. Naar aanleiding van het bezoek dat de directeur hem dagelijks brengt krachtens artikel 137, § 2, kan de gedetineerde zelf opmerkingen met betrekking tot zijn toestand en situatie doen optekenen op dat formulier. Personen of instanties die belast zijn met het toezicht en de controle over de gevangenissen of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel kunnen zich dit formulier gedurende de ganse duur van de tuchtsanctie doen voorleggen. Zij kunnen er hun eigen opmerkingen optekenen evenals deze van de gedetineerde. Nadat de opsluiting in een strafcel is beëindigd, wordt dit formulier geklasseerd in het dossier van de gedetineerde.
(Bijlage 1 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden)
Art. 139. Indien gedurende de tijd van zijn verblijf in de strafcel de gedetineerde een zware aanslag pleegt op de fysieke integriteit van een persoon, kan de opsluiting in de strafcel worden verlengd, op basis van een beslissing die genomen wordt overeenkomstig de in hoofdstuk V bepaalde procedure. Het verblijf in de strafcel kan in geen geval als gevolg van deze opeenvolgende beslissingen veertien dagen overschrijden.
De opsluiting in een strafcel kan worden verlengd indien de gedetineerde, gedurende de tijd van
zijn verblijf in de strafcel, een nieuwe tuchtrechtelijke inbreuk heeft gepleegd. De totale duur
van opsluiting in de strafcel kan in geen geval de maximumduur van 9 dagen overschrijden,
tenzij de gedetineerde een zware aanslag op de fysieke integriteit van een persoon pleegt, in
welk geval de sanctie verlengd kan worden tot de maximale duur van 14 dagen bereikt is. De
beslissing tot verlenging impliceert het opleggen van een nieuwe tuchtsanctie, waarvoor een
nieuwe tuchtprocedure gevoerd dient te worden. De sanctie van opsluiting in de strafcel wordt
- 85 -
van uur tot uur berekend. (CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden, IV. De tuchtsancties)
Afdeling IV. - Afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte
Art. 140. § 1. Deze tuchtsanctie wordt uitgevoerd in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte. § 2. Voor de duur van deze tuchtsanctie blijft de gedetineerde ontzegd van het recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. De directeur kan de gedetineerde toestaan deel te nemen aan vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband en aan activiteiten die verband houden met zijn eredienst of zijn levensbeschouwing. De directeur draagt er zorg voor dat de gedetineerde:
1° de mogelijkheid heeft om minstens één uur per dag in de buitenlucht te verblijven;
2° zijn godsdienst of levensbeschouwing individueel kan beleven en belijden en daartoe dagelijks het bezoek kan ontvangen van de daarvoor aan de gevangenis verbonden of tot de gevangenis toegelaten vertegenwoordiger van zijn godsdienst of levensbeschouwing.
Voor de duur van de tuchtsanctie ‘afzondering in verblijfsruimte’ blijft de gedetineerde ontzegd
van het recht om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten. Onder het begrip
‘gemeenschappelijke activiteiten’ valt ook de gemeenschappelijke wandeling en de
sportactiviteiten en lichamelijke oefeningen in gemeenschappelijk verband. Het recht om deel te
nemen aan deze gemeenschappelijke activiteiten vervalt dus automatisch bij het opleggen van
de sanctie. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met
betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 28)
Gedetineerden mogen echter niet beroofd worden van hun recht op één uur wandeling per dag.
Het feit dat men de tuchtsanctie afzondering op de toegewezen verblijfsruimte ondergaat raakt
niet aan dit recht. De gedetineerde moet dus niet vragen om naar de wandeling te gaan. (JustAsk
18)
Sport en lichamelijke oefeningen op zich kan evenwel nooit aan de gedetineerde ontzegd
worden. Net zoals hij dagelijks één uur in de buitenlucht moet kunnen verblijven, moet hij de
mogelijkheid hebben om twee uur per week aan sport te doen, zij het dan individueel. Sport en
lichamelijke oefening is een recht toegekend door artikel 79, § 1 Basiswet. Dit recht wordt door
geen enkele bepaling in de Basiswet beperkt.
Dit sporten kan desgevallend plaatsvinden in de ruimte waar hij individueel wandelt.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot
CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 29)
De gedetineerde behoudt het recht om verder bezoek te ontvangen van de in artikel 59, § 1, bedoelde personen van buiten de gevangenis. Behoudens andersluidende beslissing vanwege de directeur vindt het bezoek plaats in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand die de bezoekers van de gedetineerde scheidt.
In de gevangenissen die niet over een lokaal met een transparante wand beschikken, moet in het
geval van de sanctie van ‘afzondering in de toegewezen verblijfsruimte’, in ieder geval de
- 86 -
bezoekmogelijkheid gegarandeerd worden. Het komt de lokale directie toe om te beslissen hoe
dit bezoek het best kan worden georganiseerd. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011
betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr.
109 van 27 juni 2011, vraag 31)
Het gebruik van de telefoon wordt beperkt tot één telefoongesprek per week, zonder afbreuk te doen aan het recht om te telefoneren naar een advocaat of naar een persoon die belast is met rechtshulp of juridische bijstand, in overeenstemming met wat bedoeld is in artikel 104.
Dit artikel bepaalt uitdrukkelijk dat het gebruik van de telefoon wordt beperkt tot één
telefoongesprek per week, met uitzondering van advocaat. Er is geen reden of grond om daar
van af te wijken, ook niet in een voor de gedetineerde gunstige zin. (Syntheseverslag van 30
augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni
2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 28)
De gedetineerde ontvangt voor de duur van de afzondering op de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte:
1° geen inkomsten uit arbeid, tenzij voor arbeid verricht buiten gemeenschappelijk verband;
2° geen opleidingsbijdrage voor vormingsactiviteiten in gemeenschappelijk verband die overeenkomstig artikel 83, § 3 met arbeid worden gelijkgesteld, behoudens wanneer de directeur hem heeft toegestaan aan dergelijke activiteiten deel te nemen.
Art. 141. De gedetineerde die het voorwerp uitmaakt van deze tuchtsanctie wordt minstens wekelijks bezocht door de directeur en een arts, die zich vergewissen van de toestand van de gedetineerde en nagaan of de gedetineerde geen klachten of opmerkingen te formuleren heeft.
Wanneer de gedetineerde het voorwerp uitmaakt van de sanctie van afzondering in de
verblijfsruimte:
bezoekt de arts de gedetineerde uiterlijk de derde dag na het begin van de sanctie in zijn cel;
vervolgens ontmoet de arts de gedetineerde minimaal 1 keer per week; de arts beslist of deze
ontmoetingen plaatsvinden in de cel van de gedetineerde of in zijn dokterskabinet;
bij deze gelegenheid:
informeert de arts naar de gezondheidstoestand van de patiënt en biedt, zo nodig, zorg aan;
zal de arts eventuele opmerkingen van de gedetineerde op medisch vlak inwinnen;
de arts zal nauwgezet de opmerkingen en aanbevelingen voor de directie en de door de
gedetineerde geformuleerde opmerkingen noteren in een ad hoc register; het spreekt voor zich
dat in dringende gevallen de arts daarenboven onmiddellijk contact opneemt met de directeur;
indien de gedetineerde weigert om de arts te zien, zal die weigering op duidelijke wijze
worden vermeld in het register.
(CB nr. 116 van 5 december 2011 betreffende de rol van de arts in procedures met betrekking
tot veiligheidsmaatregelen en tuchtsancties, punt 3.1.2.)
Art. 142. Indien, tijdens zijn periode van afzondering in de eigen cel, de gedetineerde een zware aanslag pleegt op de fysieke integriteit van een persoon, kan deze afzondering op cel verlengd
- 87 -
worden, op basis van een beslissing die genomen wordt overeenkomstig de in hoofdstuk V bepaalde procedure. De afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte kan als gevolg van deze opeenvolgende beslissingen in geen geval vijfenveertig dagen overschrijden.
De afzondering in de toegewezen verblijfsruimte kan worden verlengd indien de gedetineerde,
tijdens de duur van de afzondering, een nieuwe tuchtrechtelijke inbreuk heeft gepleegd. De
totale duur van de afzondering in de verblijfsruimte kan in geen geval de maximumduur van 30
dagen overschrijden, tenzij de gedetineerde een zware aanslag op de fysieke integriteit van een
persoon pleegt, in welk geval de sanctie verlengd kan worden tot de maximale duur van 45
dagen bereikt is. De beslissing tot verlenging impliceert het opleggen van een nieuwe
tuchtsanctie, waarvoor een nieuwe tuchtprocedure gevoerd dient te worden. De sanctie van
afzondering in de toegewezen verblijfsruimte wordt van uur tot uur berekend.(CB nr. 124 van 6
september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IV. De tuchtsancties)
HOOFDSTUK IV. - De toemeting van tuchtsancties Art. 143. § 1. Bij de keuze van de aard en de omvang van de tuchtsanctie wordt rekening gehouden met de ernst van de inbreuk, met de omstandigheden waarin zij plaatsvond, verzachtende omstandigheden en met de voorlopige maatregelen die eventueel overeenkomstig artikel 145, § 1, werden opgelegd.
Indien een gedetineerde de sancties van strafcel en afzondering in de verblijfsruimte opgelegd
tengevolge van meerdere van elkaar onderscheiden tuchtprocedures, achtereenvolgens
ondergaat, kan de totale duur van deze sancties niet langer dan 45 dagen bedragen. (Zie
geannoteerde artikelen 139 en 142 en CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het
tuchtregime van gedetineerden, V. De tuchtprocedure. Punt 5 )
§ 2. Bij samenloop tussen tuchtrechtelijke inbreuken worden de verschillende inbreuken bestraft als één tuchtrechtelijke inbreuk van dezelfde categorie als de zwaarste van de samenlopende tuchtinbreuken.
Indien meerdere feiten afzonderlijk plaatsvinden op verschillende ogenblikken en ook al is er
geen verband tussen deze inbreuken, moeten, zolang er voor de eerste tuchtinbreuk nog geen
hoorzitting werd gehouden, de daaropvolgende inbreuken samen met de eerste worden
behandeld. Er kan in dat geval slechts één straf worden uitgesproken. Deze straf kan uiteraard
het wettelijke maximum niet overschrijden. Men kan het verbod op cumul van de sanctie
‘strafcel’ met een andere sanctie niet omzeilen door de twee feiten afzonderlijk te bestraffen.
Er kan wel een nieuwe, afzonderlijke sanctie worden opgelegd voor feiten gepleegd tijdens het
uitvoeren van de tuchtsanctie ‘strafcel’. In die hypothese is het cumulverbod niet meer van
toepassing. (Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met
betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 30) en CB
nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure, punt 5).
§ 3. De tuchtsancties kunnen afzonderlijk of cumulatief worden opgelegd, met uitzondering van de tuchtsanctie van opsluiting in een strafcel en afzondering in de aan de gedetineerde toegewezen verblijfsruimte, die alleen kunnen worden opgelegd met uitsluiting van de andere tuchtsancties.
- 88 -
Artikel 143, §3 van de wet, dat bepaalt dat de sancties van opsluiting in de strafcel en
afzondering in de toegewezen verblijfsruimte slechts kunnen worden opgelegd met uitsluiting
van de andere tuchtsancties, geldt uitsluitend voor inbreuken gesanctioneerd binnen éénzelfde
tuchtprocedure.
Dit artikel staat niet in de weg dat andere (algemene of bijzondere) sancties – zoals bvb. de
spiegelende sancties- worden opgelegd voor nieuwe tuchtrechtelijke inbreuken gepleegd tijdens
de uitvoering van de sanctie van opsluiting in de strafcel of van afzondering in de toegewezen
verblijfsruimte.
De directeur beoordeelt de opportuniteit van de al dan niet gelijktijdige uitvoering van de
sancties. Op voorwaarde dat de redelijke termijn wordt gerespecteerd, kan beslist worden dat de
nieuwe sanctie (die wel moet uitgesproken worden binnen de wettelijke termijnen) pas ingaat na
afloop van de lopende sanctie.
Voorbeeld: een gedetineerde ondergaat de sanctie van dertig dagen afzondering in de
toegewezen verblijfsruimte. Tijdens de uitvoering van deze sanctie pleegt hij een nieuwe inbreuk
door het niet naleven van de bepalingen van het huishoudelijk reglement m.b.t. de voorwerpen.
Een nieuwe tuchtprocedure wordt opgestart en aan de gedetineerde wordt uiteindelijk de
sanctie ontzegging van bezit van bepaalde voorwerpen gedurende 7 dagen opgelegd. De
directeur beslist of deze nieuwe sanctie tijdens de periode van ATV uitgevoerd wordt, dan wel of
de sanctie pas een aanvang neemt bij het einde van de sanctie van ATV.
Indien de sanctie van opsluiting in de strafcel wordt opgelegd aan de gedetineerde die een
nieuwe inbreuk pleegt tijdens de uitvoering van de sanctie van ATV, schorst de sanctie van
opsluiting in de strafcel de sanctie van ATV op. De sancties van ATV en strafcel kunnen
immers niet gelijktijdig uitgevoerd worden. De directeur kan ook beslissen de sanctie van
opsluiting in de strafcel te laten ingaan na het einde van de sanctie van ATV.
Uiteraard dienen de artikelen 139 en 142 van de wet m.b.t. de sancties van strafcel en ATV in
acht genomen te worden met betrekking tot de maximumduur van deze sancties. Daarenboven
geldt het volgende:
- als er tijdens de uitvoering van de sanctie ATV een sanctie opsluiting in de strafcel wordt
opgelegd (n.a.v. een nieuwe inbreuk tijdens de uitvoering van de sanctie van ATV)
óf
- als er tijdens de uitvoering van de sanctie opsluiting in de strafcel een sanctie ATV wordt
opgelegd (n.a.v. een nieuwe inbreuk tijdens de uitvoering van de sanctie van opsluiting in de
strafcel)
kan de totale duur van deze sancties samengenomen niet meer bedragen dan:
39 dagen indien geen van de inbreuken betrekking heeft op een zware aanslag op de
fysieke integriteit van personen
45 dagen indien één van de inbreuken betrekking heeft op een zware aanslag op de
fysieke integriteit van personen.
Het is de wil van de wetgever dat een gedetineerde zich nooit langer dan 45 dagen in een of
andere vorm van afzondering bevindt.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 51)
In alle gevallen worden de grenzen van de evenredigheid tussen de ernst van de inbreuk en de tuchtrechtelijke sancties alsook de vereisten inzake redelijkheid en billijkheid in acht genomen.
De genomen tuchtsanctie dient alle elementen te vermelden die deze motiveren: ernst van de
inbreuk, omstandigheden waarin deze zich hebben voorgedaan, verzachtende omstandigheden,
- 89 -
eventuele tuchtrechtelijke antecedenten. (CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het
tuchtregime van gedetineerden, V. De tuchtprocedure. punt 5)
§ 4. De tuchtsancties kunnen geheel of ten dele met uitstel worden opgelegd voor een proeftijd van maximaal drie maanden, mits de algemene voorwaarde dat de gedetineerde zich onthoudt van nieuwe tuchtrechtelijke inbreuken. Voor de duur van de proeftijd kunnen tevens bijzondere voorwaarden worden opgelegd voorzover de gedetineerde zich vooraf akkoord verklaart om deze na te leven en mits ze niet de aard van een sanctie hebben. Wanneer de proeftijd gunstig is verlopen, kan de uitgesproken tuchtsanctie niet meer ten uitvoer gelegd worden. Bij het niet naleven van de aan het uitstel verbonden voorwaarden kan de directeur bepalen dat de met uitstel uitgesproken tuchtsanctie geheel of gedeeltelijk ten uitvoer wordt gelegd.
De tuchtsanctie kan met uitstel worden opgelegd onder volgende voorwaarden:
dit uitstel kan geheel of gedeeltelijk zijn;
aan dit uitstel wordt de algemene voorwaarde verbonden dat de gedetineerde zich
onthoudt van nieuwe tuchtrechtelijke inbreuken;
aan het uitstel kunnen bijzondere voorwaarden verbonden worden (bv. vergoeden van
de schade, aanbieden van excuses,…), voor zover de gedetineerde de gestelde
voorwaarden aanvaardt en deze niet de aard van een sanctie hebben.
de aanvaarding door de gedetineerde van de aan het uitstel verbonden bijzondere
voorwaarden, wordt genoteerd in het verslag van de hoorzitting;
de duur van het uitstel dient te worden bepaald en mag niet meer dan drie maanden
bedragen;
de directeur kan bepalen dat de met uitstel uitgesproken sanctie (geheel of
gedeeltelijk) uitvoerbaar wordt in geval van een nieuwe tuchtrechtelijke inbreuk,
ongeacht de ernst ervan, en in geval van niet-naleving van de bijzondere voorwaarden
die verbonden zijn aan het uitstel.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 5)
Bij de vaststelling van de niet-nakoming van de voorwaarden verbonden aan een tuchtsanctie
met uitstel, moet er geen nieuwe hoorzitting gehouden worden vooraleer deze tuchtsanctie in
uitvoering kan worden gebracht. Er dient over gewaakt te worden de eventuele bijzondere
voorwaarden verbonden aan het uitstel heel duidelijk te formuleren, zodat er geen discussie kan
bestaan over de al dan niet schending ervan. Wanneer er mogelijks discussie zou bestaan over
de niet-naleving van de voorwaarde, is het aangewezen de gedetineerde hierover kort te horen.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot
CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 36)
Het is aangewezen reeds tijdens de zitting te anticiperen op een mogelijke beslissing met uitstel
en op dat moment aan de gedetineerde te vragen of hij akkoord zou gaan met de voorwaarden
aan dat uitstel verbonden. Dit akkoord wordt dan geacteerd in het verslag van de tuchtzitting. In
het andere geval dient de gedetineerde opnieuw gezien te worden om hem de voorwaarden van
het uitstel uit te leggen en zijn akkoord met de voorwaarden in te winnen. (Syntheseverslag van
- 90 -
30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot CB nr. 107 van 16 juni
2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 35)
Wanneer een tuchtsanctie met uitstel wordt uitgesproken, is daaraan de algemene voorwaarde
verbonden dat er binnen de proeftermijn geen nieuwe tuchtinbreuk wordt gepleegd. Wanneer er
binnen de proeftermijn opnieuw een tuchtinbreuk gepleegd wordt, moet de tuchtprocedure
worden doorlopen. Wanneer het feit als bewezen wordt beschouwd en er een tuchtsanctie wordt
opgelegd, moet in de nieuwe “beslissing tuchtsanctie” (d.w.z. op het nieuwe formulier
“beslissing tuchtsanctie”) melding gemaakt worden van het feit dat hierdoor ook de bij een
vorige beslissing met uitstel opgelegde sanctie ‘valt’. (Syntheseverslag van 19 maart 2012
betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van 16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni
2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 53)
§ 5. De directeur kan een in uitvoering zijnde tuchtsanctie omzetten in een tuchtsanctie met uitstel en hij kan de in uitvoering zijnde sanctie voortijdig beëindigen wanneer hij van oordeel is dat het doel van de sanctie is bereikt vooraleer de uitvoeringstermijn verstreken is.
De directeur kan niet alleen de uitvoering van de sanctie vroegtijdig beëindigen. Hij kan
eveneens de strengheid van de sanctie verzachten (CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende
het tuchtregime van gedetineerden, V. De tuchtprocedure. Punt 5)
HOOFDSTUK V. - De tuchtprocedure Art. 144. § 1. Wanneer een lid van het personeel een feit vaststelt waarvan het vermoedt dat het een tuchtrechtelijke inbreuk uitmaakt of wanneer een dergelijke inbreuk hem ter kennis wordt gebracht, stelt hij een rapport op voor de directeur. Hij bezorgt dit rapport zo spoedig mogelijk aan de directeur die binnen zeven dagen na de ontvangst van dit rapport handelt overeenkomstig § 3.
Het melden van een tuchtrechtelijke inbreuk maakt deel uit van de taken van de penitentiaire
beambten, die bijdragen tot de handhaving van de orde en de veiligheid in de strafinrichtingen.
Het rapport aan de directeur moet ten laatste binnen twee dagen overgemaakt worden aan de
directeur.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 1)
Het opstellen van het rapport brengt geen wijziging mee aan de levensvoorwaarden van de gedetineerde in de gevangenis, behoudens het bepaalde in artikel 145. Het rapport, dat ondertekend wordt door de opsteller, vermeldt de identiteit van de opsteller, de identiteit van de gedetineerde, de feiten die als tuchtrechtelijke inbreuk worden beschouwd, de plaats, het ogenblik en de concrete omstandigheden waarin de feiten plaatsvonden. De minister bepaalt het model voor dit rapport. De directeur laat zich alle nuttige informatie bezorgen voor de beoordeling van de zaak.
- 91 -
(Bijlage 2 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden)
Aangezien dit rapport het belangrijkste document is in de tuchtprocedure, dient het te
beantwoorden aan hoge kwaliteitseisen: nauwkeurigheid, juistheid, objectiviteit. Het is dus
nuttig om dit rapport voor te leggen aan een collega of een hiërarchisch meerdere om na te gaan
of aan deze voorwaarden voldaan is.
Bovenop de door de wet vereiste vermeldingen dient desgevallend de identiteit van de op het
ogenblik van de feiten aanwezige getuigen te worden genoteerd.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 1)
§ 2. (…) § 3. Indien de directeur meent dat de feiten een tuchtrechtelijk gevolg vereisen, wordt de gedetineerde door afgifte van een formulier schriftelijk in kennis gesteld van de tenlastelegging, van het feit dat tegen hem een tuchtprocedure zal worden opgestart, dat hij zijn tuchtdossier kan raadplegen en dat hij gehoord zal worden op een door de directeur bepaalde dag en tijdstip. De gedetineerde die de schriftelijke tenlastelegging niet kan lezen, of die de taal ervan niet verstaat, wordt in de gelegenheid gesteld de inhoud en de omschrijving van de tenlastelegging te verstaan. De minister bepaalt het model van het in het eerste lid bedoelde formulier.
(Bijlage 3 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden)
De gedetineerde tekent dit document. De eventuele weigering om te tekenen wordt vermeld. De
gedetineerde ontvangt het dubbel van het document.
Aan de gedetineerde wordt ook een kopie overhandigd van het rapport aan de directeur, van het
overzicht van reeds door hem opgelopen tuchtsancties en van elk element dat van aard is om de
te nemen beslissing te beïnvloeden (observatieverslagen betreffende zijn gedrag, …).
Voor de gedetineerde die de tenlastelegging niet kan lezen, of die een andere taal spreekt dan
deze waarin de tenlastelegging gesteld is, wordt de tenlastelegging voorgelezen of vertaald
zodat hij het voorwerp van de tuchtprocedure begrijpt.
De directeur heeft steeds de mogelijkheid om, alvorens een beslissing te nemen over het al dan
niet opstarten van een tuchtprocedure, een informeel onderhoud te hebben met de gedetineerde.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 2.2)
§ 4. De gedetineerde heeft het recht zich tijdens de tuchtprocedure te laten bijstaan door een advocaat.
De gedetineerde die het voorwerp vormt van een tuchtprocedure moet in alle omstandigheden
een beroep kunnen doen op de bijstand van een advocaat.
Het personeel is gehouden om hem hiertoe de mogelijkheid te geven via het snelste
middel: telefoon, fax, …
Indien een gedetineerde de bijstand van een advocaat vraagt, wordt deze laatste
hiervan door de gevangenis verwittigd via de snelste en meest doeltreffende weg, en in
functie van de elementen die in het bezit zijn van de gevangenis. Een oproeping per
- 92 -
mail of per fax dient in elk geval te gebeuren. Tijdens het weekend of buiten de
kantooruren, en uiteraard voor zover het GSM-nummer van de advocaat gekend is, is
het aangewezen om de advocaat op dit GSM-nummer te contacteren om hem/haar in
te lichten over de verzending van de oproepingsfax. Om de inspanningen die geleverd
werden om de bijstand van een advocaat te garanderen, te bewijzen, is het aanbevolen
om op de oproepingsfax melding te maken van de eventueel bijkomend gezette
stappen (telefonisch contact, boodschap op het antwoordapparaat, e-mail, …) en deze
aan het tuchtdossier toe te voegen.
De bijstand van een advocaat betekent dat deze zijn cliënt kan ontmoeten en met hem
het dossier kan bespreken, dat hem ter beschikking dient te worden gesteld. De termijn
die aan de advocaat gegeven wordt om naar de gevangenis te komen, evenals het uur
van de hoorzitting, dienen in alle redelijkheid te worden vastgesteld.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, VIII.
Tussenkomst van de advocaat in de procedure)
De principes van de tuchtprocedure zijn eveneens van toepassing op geïnterneerden, mits
volgend onderscheid: de geïnterneerde dient steeds te worden bijgestaan door een advocaat.
Indien de geïnterneerde geen advocaat kiest, meldt de directeur dit, met het oog op een
ambtshalve aanwijzing van een advocaat, aan de stafhouder van het gerechtelijk arrondissement
waar de gevangenis gelegen is.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, IX
Geïnterneerden)
§ 5. De directeur hoort de gedetineerde in zijn middelen van verdediging binnen zeven dagen na de overhandiging van het in paragraaf 3 bedoeld formulier.
Een verslag van deze hoorzitting, dat duidelijk datum én het tijdstip van het einde van de
hoorzitting vermeldt, wordt opgesteld door een daartoe door de directeur aangewezen
ambtenaar. (Bijlage 4 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden en punt V. De tuchtprocedure. Punt 4)
Uitstel van de datum waarop de hoorzitting is voorzien, kan worden toegestaan wanneer de
directeur van mening is dat de ingeroepen reden ernstig is. Gelet op het belang van de bijstand
van een advocaat in het kader van de rechten van de verdediging, is het verkieslijk een kort
uitstel toe te kennen wanneer dit betekent dat de advocaat aanwezig kan zijn. In het verslag van
de hoorzitting dient dan te worden verwezen naar de concrete omstandigheden (bv. het verzoek
om uitstel van de advocaat) die tot dit uitstel aanleiding gaven.
Het is overigens ook altijd mogelijk om over te gaan tot een heronderzoek van het dossier en om
de hoorzitting over te doen, wanneer de specifieke omstandigheden van de zaak dit zouden
rechtvaardigen (ernst van de feiten, zwaarte van de sanctie, situatie van bijzondere spanning bij
de gedetineerde, enz.).
Als de directeur tijdens de hoorzitting beseft dat hij niet over voldoende gegevens beschikt om
een beslissing te nemen, kan hij de hoorzitting schorsen om kennis te nemen van bijkomende
gegevens. Deze nieuwe elementen moeten absoluut worden besproken met de gedetineerde
tijdens de nieuwe hoorzitting. Deze tweede zitting moet idealiter plaatsvinden binnen de termijn
van 7 dagen. Als de directeur deze termijn niet kan naleven, kan de termijn worden
overschreden op voorwaarde dat zulks gebeurt:
1) op vraag van de gedetineerde en/of zijn advocaat als hij aanwezig is ;
2) met het akkoord van de gedetineerde en/of zijn advocaat
Het is noodzakelijk over een schriftelijk bewijs te beschikken dat de gedetineerde en/of de
advocaat akkoord gaan met de overschrijding van de termijn.
- 93 -
Zodra de directeur over alle elementen beschikt, kan hij binnen een redelijke termijn een nieuwe
hoorzitting plannen, waarna een beslissing zal worden genomen. Deze beslissing zal de dag na
de tweede hoorzitting aan de gedetineerde worden bezorgd.
Wanneer de gedetineerde wordt bijgestaan door zijn advocaat, vindt de hoorzitting plaats in de
door de directeur aangewezen ruimte (bv. advocatenzaal). De directeur neemt elke maatregel die
de veiligheid vereist.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, VIII.
Tussenkomst van de advocaat in de procedure en JustAsk 65)
Wanneer men te maken heeft met een manifeste onwilligheid van de gedetineerde om op de
hoorzitting te verschijnen, moeten de volgende stappen worden gevolgd:
1. De gedetineerde wordt uitgenodigd schriftelijk te bevestigen dat hij niet wenst
gehoord te worden. Dat gebeurt via het formulier dat als bijlage 7 van CB nr. 109 van
27 juni 2011 gaat. Als hij weigert een dergelijke verklaring te ondertekenen, wordt
daarvan melding gemaakt. Dit stuk wordt opgenomen in het tuchtdossier.
2. Het verhoor gebeurt op het daartoe geplande tijdstip. Het gegeven dat de gedetineerde
niet verschijnt en de reden daartoe (onder verwijzing naar de verklaring bedoeld onder
punt 1) worden opgenomen in het verslag van de hoorzitting.
3. De beslissing wordt genomen ‘bij verstek’.
4. Deze beslissing bij verstek wordt de gedetineerde meegedeeld op dezelfde wijze als
enige andere tuchtrechtelijke beslissing.
In het geval van een geïnterneerde wordt dezelfde procedure gevolgd, met dat verschil dat de
advocaat de tuchtprocedure moet bijwonen, zelfs als de geïnterneerde er niet is. Als de
geïnterneerde weigert te worden gehoord en zijn advocaat niet verschijnt tijdens de
tuchtprocedure, kan de directeur de tuchtprocedure evenwel voortzetten. In dat geval moet de
directeur de debatten heropenen als de advocaat daarna verschijnt.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, XI. Punt 4 en
bijlage 7 en JustAsk 44)
Indien de gedetineerde het voorwerp uitmaakt van een in artikel 145 bedoelde voorlopige maatregel, wordt hij gehoord binnen tweeënzeventig uur nadat deze in werking is getreden.
Het uitzonderlijke karakter van de voorlopige maatregel rechtvaardigt een verkorting van de van
toepassing zijnde termijnen:
De beslissing tot het al dan niet opstarten van de tuchtprocedure dient genomen te
worden binnen 24 uur volgend op het nemen van de voorlopige maatregel.
De gedetineerde dient gehoord te worden binnen 72 uur volgend op het nemen van
de voorlopige maatregel.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, VI. De
voorlopige maatregel. Punt 2 & 5
De geïnterneerde, bijgestaan door een advocaat, dient gehoord te worden binnen 72 uur
volgend op het nemen van de voorlopige maatregel. Indien de geïnterneerde geen advocaat
gekozen heeft, meldt de directeur dit, met het oog op een ambtshalve aanwijzing van een
advocaat, aan de stafhouder van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is.
Wanneer de advocaat niet komt opdagen, kan op volgende wijze gehandeld worden:
ofwel stelt de directeur het verhoor uit naar een later moment, zo kort mogelijk na de
vereiste 72 uur, met inschrijving van de redenen van deze beslissing; desgevallend
- 94 -
neemt hij een gemotiveerde ordemaatregel waarbij de geïnterneerde in de
veiligheidscel gehandhaafd wordt.
ofwel hoort hij de geïnterneerde buiten de aanwezigheid van een advocaat, met
motivering van deze keuze.
In elk geval dient de mogelijkheid te bestaan de debatten te heropenen, met aanwezigheid van
een advocaat; het is aan de directeur om te beoordelen of dit dient te gebeuren. (JustAsk 4)
De gedetineerde dient gehoord te worden binnen 72 uur volgend op het nemen van de
voorlopige maatregel. Deze verkorting van de termijn is ter bescherming van de gedetineerde:
wanneer hij het voorwerp uitmaakt van een beperking van zijn regime, dient op zeer korte
termijn een beslissing genomen te worden omtrent de feiten die hem ten laste worden gelegd.
Indien de voorlopige maatregel voortijdig opgeheven wordt, bevindt de gedetineerde zich in het
normaal regime, zodat de reden voor de verkorting van de termijn niet langer aanwezig is. De
gedetineerde dient in dat geval gehoord te worden binnen 7 dagen vanaf de ontvangst van het
rapport aan de directeur. (JustAsk 6)
De directeur stelt de gedetineerde, in een taal die hij kan verstaan, desgevallend met behulp van derden, in kennis van de hem ten laste gelegde feiten.
Gehoord worden in een taal die men begrijpt, maakt een essentieel element van het respect voor
de rechten van verdediging uit. M.b.t. de aanwezigheid van een tolk tijdens de tuchtprocedure
geldt de hierna beschreven werkwijze.
Er kunnen zich drie situaties voordoen:
Het is de directie die het noodzakelijk acht dat een tolk aanwezig is om de
gedetineerde te
kunnen begrijpen en zich te laten begrijpen, en alle andere, beschikbare middelen
(beroep op een personeelslid dat de taal spreekt, op een andere gedetineerde,…)
ontbreken: de directie dient de stappen te ondernemen om de aanwezigheid van een
tolk te verzekeren.
Er dient te worden opgemerkt dat het Bureau voor juridische bijstand niet bevoegd is
om een tolk aan te wijzen. Het is dus niet nuttig om de aanvraag tot hen te richten.
Indien de gedetineerde in afwachting van de tuchtrechtelijke hoorzitting onder
voorlopige maatregel werd geplaatst, en wanneer de aanwezigheid van een tolk niet
binnen de voor de hoorzitting voorziene termijn kan worden verzekerd, primeren de
eisen inzake de rechten van verdediging op de naleving van de termijnen waarbinnen
een beslissing genomen moet worden. Bijgevolg kan een uitstel worden toegestaan,
zonder evenwel de redelijke termijn te overschrijden (Dit dient in functie van de
concrete situatie te worden beoordeeld, en met name in verhouding tot de sanctie die
kan worden opgelegd. Bv. in geval betrokkene sinds 3/4 dagen in een beveiligde cel is
ondergebracht, en wanneer de feiten een sanctie van 9 dagen strafcel tot gevolg
kunnen hebben, kan de overschrijding van de termijn niet meer dan 7/8 dagen in het
totaal bedragen).
Het is de gedetineerde die de aanwezigheid van een tolk wenst (maar de directie is van
mening de gedetineerde te kunnen begrijpen en zich te laten begrijpen); het is in dit
geval aan de gedetineerde om de nodige stappen te ondernemen. De administratie
dient het de gedetineerde wel mogelijk te maken om deze stappen te ondernemen,
bijvoorbeeld door een telefoongesprek toe te staan, en gedurende een redelijke termijn
te wachten met de hoorzitting. Een lid van zijn consulaat of ambassade kan hem
hierbij bijstand bieden.
- 95 -
Het is ten slotte de advocaat die van oordeel is dat hij zijn cliënt onvoldoende begrijpt.
De administratie dient hem een redelijke termijn toe te kennen om op een tolk beroep
te doen vooraleer de hoorzitting te organiseren.
In deze laatste twee gevallen kan de directeur, indien de termijnen voor het verkrijgen van een
tolk te lang blijken te zijn, oordelen dat het verzoek tot aanwezigheid van een tolk ongegrond is
(bijvoorbeeld omdat de directie weet dat de gedetineerde de taal van de gevangenis goed
begrijpt, of omdat hij deze bijstand tijdens voorgaande procedures nooit heeft gevraagd,…). De
procedure kan dan ook worden voortgezet zonder te wachten; in dat geval is het van belang om
in het verslag van de hoorzitting de redenen van deze beslissing weer te geven. (JustAsk 51)
Indien de directeur van mening is dat een gedetineerde-tolk nuttig kan zijn voor het goed
verloop van de tuchtrechtelijke hoorzitting, kan hij de aanwezigheid van deze gedetineerde
toestaan. Uiteraard mag dit nooit de orde en de veiligheid binnen de inrichting op welke manier
dan ook in gevaar brengen. (JustAsk 22)
De gedetineerde brengt zijn verweermiddelen mondeling en, zo hij dit wenst schriftelijk, ter kennis van de directeur. De directeur kan de opsteller van het tuchtrapport en één of meerdere getuigen horen in aanwezigheid van de gedetineerde.
De directeur kan een beambte oproepen om verslag uit te brengen wanneer hij van oordeel is
dat de getuigenis van de beambte vereist is. De persoonlijke gegevens van de penitentiaire
beambten (adres van de privéwoning,…) zullen nooit worden vermeld in het kader van een
tuchtprocedure. (JustAsk 43)
§ 6. De directeur neemt een beslissing binnen vierentwintig uur nadat de gedetineerde werd gehoord. De gedetineerde kan alleen schuldig worden verklaard aan de hem ten laste gelegde tuchtrechtelijke inbreuk wanneer de directeur, op grond van al het bewijsmateriaal waarover hij beschikt, de ten laste gelegde feiten bewezen acht en de daarvoor ter verantwoording geroepen gedetineerde daaraan, schuldig acht. (…)
Er kan een tuchtsanctie worden opgelegd indien de feiten die ter kennis komen van de directie
een geheel van verdenkingen vormen die toelaten de realiteit van de feiten en de
toerekenbaarheid ervan aan de gedetineerde vast te stellen. Het feit dat de gedetineerde een
substantie, die op drugs lijkt, verbergt, het feit dat er eerder bij hem reeds drugs gevonden
werden, zijn elementen die kunnen bijdragen tot het geheel van verdenkingen. Indien de directie
er redelijkerwijs zeker van is dat de gevonden substantie drugs betreffen, kan zij na ontvangst
van het rapport aan de directeur een tuchtprocedure opstarten en een tuchtsanctie opleggen.
Volgens rechtspraak van de Raad van State hebben penitentiaire beambten inzake drugs een
ervaring opgebouwd, zowel wat het herkennen van de substantie als wat de personen die ze
gebruiken betreft. Op deze ervaring kan de directeur zich baseren om, met de spoed die van hem
wordt vereist, de goede gang van zaken in de inrichting te verzekeren. Ook zonder over
onomstotelijk bewijs te beschikken, kan de gevangenisdirecteur dus redelijkerwijs op de
vaststellingen van zijn beambten (op het vlak van herkenning van drugs en druggebruik)
steunen om een tuchtsanctie op te leggen. (JustAsk 33)
- 96 -
De beslissing dient in feite en in rechte te worden gemotiveerd en de ten laste gelegde feiten en
de door de gedetineerde (of in voorkomend geval zijn advocaat) ingeroepen argumenten te
bevatten.
De motivering moet duidelijk weergegeven welke feiten de directie in aanmerking heeft
genomen, waarom die feiten (wanneer dit niet duidelijk is) een tuchtrechtelijk inbreuk uitmaken
en ernstig zijn in een penitentiaire context en waarom zij de opgelegde straf verantwoorden.
De beslissing dient niet alleen de datum waarop deze genomen werd te vermelden, maar ook het
tijdstip.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 5)
§ 7. De gedetineerde wordt binnen vierentwintig uur mondeling, in een taal die hij kan verstaan, en schriftelijk in kennis gesteld van de beslissing en van de beweegredenen waarop zij steunt, in het bijzonder de motieven die de keuze en de maat van de sanctie hebben bepaald.
(Bijlage 5 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden)
De schriftelijke kennisgeving kan gebeuren door een door de directeur aangewezen
personeelslid indien:
de beslissing reeds op de tuchtzitting wordt genomen. De mondelinge kennisgeving
gebeurt in dat geval door de directeur, die er ook de eventueel vereiste toelichting kan
bij geven.
de beslissing pas na de tuchtzitting wordt genomen. In dat geval is het aangewezen dat
de directeur de beslissing mondeling meedeelt aan de gedetineerde. De schriftelijke
kennisgeving zal in die hypothese idealiter samen met de mondelinge kennisgeving
gebeuren, maar kan, uiteraard binnen de voorgeschreven termijn, eventueel ook later
door een door de directeur aangewezen personeelslid gebeuren.
(Syntheseverslag van 30 augustus 2011 betreffende vragen en antwoorden met betrekking tot
CB nr. 107 van 16 juni 2011 en CB nr. 109 van 27 juni 2011, vraag 37)
Een kopie van de beslissing wordt overhandigd aan de gedetineerde die tekent voor ontvangst.
Er wordt melding gemaakt van de eventuele weigering om te tekenen. Op dat ogenlik wordt
hem eveneens een kopie van het verslag van de hoorzitting overhandigd.
(CB nr. 109 van 27 juni 2011 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De
tuchtprocedure. Punt 5)
De gedetineerde en zijn advocaat kunnen altijd een kopie van de tuchtbeslissing vragen en
verkrijgen.
Hiervoor moeten ze een "Aanvraagformulier passieve openbaarheid van bestuur" invullen.
Documenten van het tuchtdossier behoren tot de reeks van documenten die bij een aanvraag
onmiddellijk gegeven moeten worden door de strafinrichting (punt 2 collectieve brief nr. 89).
Aangezien de gedetineerde steeds een kopie van de tuchtbeslissing ontvangt bij afloop van de
tuchtprocedure, kan de gevangenisdirecteur een vergoeding vragen indien de gedetineerde of
zijn raadsman een nieuwe kopie wil. (JustAsk 34)
Zowel bij de mondelinge als bij de in het eerste lid bedoelde schriftelijke mededeling wordt de gedetineerde in kennis gesteld van de mogelijkheid om een klacht in te dienen. § 8. De beslissing is uitvoerbaar zodra zij mondeling ter kennis van de gedetineerde is gebracht en dit onverminderd de mogelijkheid van beklag.
- 97 -
Art. 145. § 1. In geval van ernstige en opzettelijke aantasting van de interne veiligheid of indien door het aanzetten of voeren van collectieve acties de veiligheid in de gevangenis ernstig in gevaar wordt gebracht kan de directeur, in afwachting van de tuchtprocedure, voorlopige maatregelen nemen en daartoe tot op het ogenblik waarop de beslissing tot tuchtsanctie mondeling aan de gedetineerde is meegedeeld de in artikel 112, § 1, 4° en 5° bedoelde bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen.
Overeenkomstig § 1, eerste lid kan aan de gedetineerde verplicht verblijf in de toegewezen
verblijfsruimte of plaatsing op een beveiligde cel als voorlopige maatregel worden opgelegd.
Tijdens deze maatregel kan de gedetineerde beroofd worden van gemeenschappelijke
activiteiten, van bezoek in de gemeenschappelijke spreekkamer en van de telefoon, met
uitzondering van het contact met zijn advocaat. Hij behoudt niettemin het recht op het hebben
van lectuur, één uur individuele wandeling per dag, briefwisseling, bezoek in een lokaal dat
voorzien is van een transparante wand, individuele beleving van zijn godsdienst of
levensbeschouwing en behoorlijke kledij, maaltijden en hygiënische verzorging.
Ook de voorlopige maatregelen die kunnen worden genomen in geval van gevaar voor de orde
of de veiligheid zijn mogelijk in deze omstandigheden. Dat zijn:
het ontnemen of onthouden van bepaalde voorwerpen
de uitsluiting van deelname aan bepaalde individuele of gemeenschappelijke activiteiten
de observatie overdag en ‘s nachts.
(Bijlage 6 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden
en punt VI. De voorlopige maatregel. Punt 1.1)
De rechten die de gedetineerde behoudt tijdens een onderbrenging in de beveiligde cel of een
verplicht verblijf in de toegewezen verblijfsruimte (lectuur, één uur individuele wandeling per
dag, briefwisseling, bezoek in een lokaal dat voorzien is van een transparante wand, individuele
beleving van zijn godsdienst of levensbeschouwing, behoorlijke kledij, behoorlijke maaltijden
en behoorlijke hygiënische verzorging), moeten, a fortiori, tevens worden gegarandeerd in
geval van een voorlopige maatregel die wordt opgelegd wegens gevaar voor de orde of de
veiligheid.
In geval van gevaar voor de orde of de veiligheid kan de directeur, in afwachting van de tuchtprocedure, voorlopige maatregelen nemen en daartoe tot op het ogenblik waarop de beslissing tot tuchtsanctie mondeling aan de gedetineerde is meegedeeld de in artikel 112, § 1, 1°, 2° en 3°, bedoelde bijzondere veiligheidsmaatregelen opleggen.
Overeenkomstig § 1, tweede lid kan de directeur, in afwachting van de tuchtprocedure,
volgende voorlopige maatregelen nemen:
het ontnemen of onthouden van voorwerpen;
de uitsluiting van deelname aan bepaalde gemeenschappelijke of individuele
activiteiten in relatie met het gestelde gedrag (bv. wandeling, bezoek, werk, …);
de observatie overdag en tijdens de nacht.
(Bijlage 6 van CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van
gedetineerden, en punt VI. De voorlopige maatregel. Punt 1.2)
De rechten die de gedetineerde behoudt tijdens een onderbrenging in de beveiligde cel of
een verplicht verblijf in de toegewezen verblijfsruimte (lectuur, één uur individuele
- 98 -
wandeling per dag, briefwisseling, bezoek in een lokaal dat voorzien is van een
transparante wand, individuele beleving van zijn godsdienst of levensbeschouwing,
behoorlijke kledij, behoorlijke maaltijden en behoorlijke hygiënische verzorging),
moeten, a fortiori, tevens worden gegarandeerd in geval van een voorlopige maatregel
die wordt opgelegd wegens gevaar voor de orde of de veiligheid
Indien de voorlopige maatregel voortijdig opgeheven wordt, bevindt de gedetineerde
zich in het normaal regime, zodat de reden voor de verkorting van de termijn niet langer
aanwezig is. De gedetineerde dient in dat geval gehoord te worden binnen 7 dagen na de
mededeling aan de gedetineerde dat een tuchtprocedure wordt opgestart. (JustAsk 6)
Uitsluitend de directeur kan beslissen een voorlopige maatregel te nemen.
Wanneer de situatie van gevaar echter geen enkel uitstel duldt, kunnen ook andere
personeelsleden van de gevangenis deze beslissing nemen, mits onmiddellijke
kennisgeving ervan aan de directeur, die dan een beslissing neemt.
Indien de directeur die besloten heeft tot het opleggen van een voorlopige maatregel niet
in de inrichting aanwezig is, vult het personeelslid dat contact heeft gehad met de
directeur in zijn naam het betreffende formulier in en tekent in zijn naam, met
toevoeging van de vermelding “voor de directeur (naam van de directeur), afwezig met
de handtekening” en de vermelding van zijn identiteit en hoedanigheid.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, VI.
De voorlopige maatregel. Punt 2)
§ 2. De voorlopige maatregelen mogen niet worden genomen met het oog op onmiddellijke bestraffing. § 3. Indien de in afwachting van de tuchtprocedure genomen bijzondere veiligheidsmaatregel wordt omgevormd in een vergelijkbare sanctie, wordt de duur van de voorlopige maatregel in mindering gebracht van deze tuchtsanctie.
De voorlopige maatregel neemt een einde op het ogenblik waarop de genomen sanctie
mondeling wordt meegedeeld aan de gedetineerde (CB nr. 124 van 6 september 2013
betreffende het tuchtregime van gedetineerden, V. De tuchtprocedure, punt 5).
Indien er tijdens de sanctie afzondering in de toegewezen verblijfsruime naar aanleiding van een
nieuwe tuchtinbreuk een voorlopige maatregel wordt opgelegd (plaatsing in de beveiligde cel),
moet de lopende sanctie als geschorst worden beschouwd. De voorlopige maatregel moet in
rekening worden gebracht worden bij een eventuele nieuwe, vergelijkbare tuchtsanctie (zoals de
strafcel). De afzondering in de toegewezen verblijfsruimte wordt dan verder uitgevoerd na de
eventueel opgelegde strafcel. Wanneer er na de voorlopige maatregel geen sanctie zou worden
opgelegd, getuigt het van goed bestuur om de dagen ondergane voorlopige maatregel in
mindering te brengen van de nog te ondergane afzondering in de toegewezen verblijfsruimte.
(Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van
16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113 van 5 augustus 2011, vraag 57)
Indien een gedetineerde in afwachting van een tuchtprocedure als voorlopige maatregel een
paar dagen verplicht verblijf in de toegewezen verblijfsruimte ondergaat, wordt de duur van
deze voorlopige maatregel in mindering gebracht van de nadien opgelegde sanctie van
opsluiting in een strafcel. Het verplicht verblijf in de toegewezen verblijfsruimte en de
onderbrenging in een beveiligde cel enerzijds, en de afzondering in de toegewezen
verblijfsruimte en opsluiting in een strafcel anderzijds, zijn maatregelen resp. sancties
- 99 -
vergelijkbaar met elkaar. (Syntheseverslag van 19 maart 2012 betreffende vragen en
antwoorden m.b.t. CB nr. 107 van 16 juni 2011, CB nr. 109 van, 27 juni 2011 en CB nr. 113
van 5 augustus 2011, vraag 58)
Art. 146. De tuchtrechtelijke sancties worden ingeschreven in een bijzonder daartoe bestemd register. De Koning bepaalt de vorm van dat register en de verplicht op te nemen vermeldingen.
Elke gevangenis houdt een register bij waarin alle tuchtsancties van alle gedetineerden vermeld
worden. Dit register omvat volgende rubrieken:
Nr. Volgorde Naam en
voornaam
van
gedetineerden
Datum
inbreuk
Tuchtrechtelijke
inbreuk
Datum
sanctie
Sanctie
Voor elke gedetineerde wordt een afzonderlijk register bijgehouden, waarin de hem opgelegde
tuchtrechtelijke sancties in chronologische volgorde worden ingeschreven. Dit register bevat de
volgende gegevens:
datum van de tuchtrechtelijke inbreuk;
tuchtrechtelijke inbreuk;
datum van de sanctie;
tuchtrechtelijke sanctie;
gevangenis waar de sanctie werd opgelegd.
Dit register dient deel uit te maken van het dossier van de gedetineerde en volgt hem gedurende
zijn detentieperiode.
(CB nr. 124 van 6 september 2013 betreffende het tuchtregime van gedetineerden, VII. Het
tuchtregister)
TITEL VIII. - Afhandeling van klachten en van bezwaar tegen
plaatsing of overplaatsing
HOOFDSTUK I. – Klachten Art. 147. Onverminderd de mogelijkheden die hem geboden worden in het kader van de briefwisseling, het bezoek en het toezicht op de gevangenissen, dient de gedetineerde in de gelegenheid gesteld te worden zich te wenden tot de directeur met (…) klachten, in aangelegenheden die hem zelf betreffen. (…) Art. 148. Onverminderd de mogelijkheid voor een gedetineerde om zich te richten tot de directie en de Commissie van toezicht, kan een gedetineerde bij de Klachtencommissie beklag doen over elke beslissing die door of namens de directeur ten aanzien van hem genomen werd.
- 100 -
Met een in het eerste lid bedoelde beslissing wordt gelijkgesteld het verzuim of de weigering een beslissing te nemen binnen een wettelijke termijn, of bij het ontbreken ervan, binnen een redelijke termijn. Art. 149. De gedetineerde die een klacht wenst in te dienen, wordt daartoe onverwijld in de gelegenheid gesteld. Voorzover dit nog niet was geschied, wordt hem uiterlijk vierentwintig uur nadat hij daartoe het verzoek gedaan heeft, schriftelijke mededeling gedaan van de beslissing waarover hij een klacht wenst in te dienen en van de redenen waarop die beslissing steunt. Art. 150. § 1. Beklag wordt gedaan door indiening van een klacht bij de Klachtencommissie bij de gevangenis waar de beslissing is genomen waarover de gedetineerde zich beklaagt. § 2. In de klacht worden zo nauwkeurig mogelijk de beslissing waarover geklaagd wordt en de redenen van de klacht vermeld. § 3. De taal waarin de klacht moet worden opgesteld en behandeld, wordt bepaald door de bij het koninklijk besluit van 18 juli 1966 gecoördineerde wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken. § 4. Aan een gedetineerde die ongeletterd is of de taal van de op hem toepasselijke procedure niet kent, wordt (…) bijstand verleend bij het opstellen van de klacht en bij de verdere afhandeling van de procedure. § 5. De klacht wordt ingediend uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen. Een na afloop van deze termijn ingediende klacht is niettemin ontvankelijk indien blijkt, rekening houdend met alle omstandigheden, dat de gedetineerde de klacht zo spoedig heeft ingediend als redelijkerwijs van hem verlangd kon worden. Art. 151. § 1. Behalve in de gevallen bedoeld in § 2, wordt de klacht behandeld door de voltallige Klachtencommissie. § 2. De voorzitter van de Klachtencommissie of een door hem aangewezen lid van de Klachtencommissie kan, indien hij de klacht als kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, of wanneer hij de zaak als hoogdringend beoordeelt, de zaak als alleensprekend klachtenrechter afdoen. In dit geval zijn de artikelen 152 en volgende van overeenkomstige toepassing. § 3. De alleensprekende klachtenrechter kan de behandeling te allen tijde naar de voltallige Klachtencommissie verwijzen. § 4. Behoudens onverenigbaarheid met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag, geschiedt de behandeling van de klacht niet in het openbaar. Art. 152. § 1. Na ontvangst van de klacht wordt een afschrift ervan aan de directeur overgezonden. § 2. Indien de directeur van oordeel is dat de klacht kennelijk onontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of dat poging tot bemiddeling door de maandcommissaris, bedoeld in artikel 153, wenselijk is, brengt hij dit binnen achtenveertig uur na ontvangst van de klacht, schriftelijk, met mededeling van zijn motieven, ter kennis van de alleensprekende klachtenrechter of van de Klachtencommissie.
- 101 -
In de andere gevallen deelt hij, binnen achtenveertig uur na ontvangst van de klacht, schriftelijk de informatie en opmerkingen mee die hij nuttig acht voor de beoordeling van de gegrondheid van de klacht. De inhoud van deze informatie en opmerkingen wordt onmiddellijk schriftelijk ter kennis gebracht van de klager. Art. 153. § 1. Alvorens de klacht verder te behandelen, kan de Klachtencommissie of de alleenzetelend klachtenrechter, behoudens verzet van de directeur, de klacht overzenden aan de maandcommissaris, teneinde het deze mogelijk te maken om een bemiddeling voor te stellen en te organiseren tussen de directeur en de gedetineerde en, in zoverre het vergelijk daartoe aanleiding geeft, aan de gedetineerde de mogelijkheid te geven om afstand te doen van zijn klacht. § 2. Mits hij daartoe door de gedetineerde formeel gemandateerd wordt, stelt de maandcommissaris de alleenzetelende klachtenrechter dan wel de klachtencommissie op de hoogte van het bereikte vergelijk en van, in voorkomend geval, de klachtafstand van de gedetineerde. § 3. Klachtafstand maakt een einde aan de beklagprocedure. Art. 154. § 1. De Klachtencommissie stelt de klager en de directeur in de gelegenheid desgewenst mondelinge opmerkingen te maken met betrekking tot de klacht, tenzij ze het beklag als kennelijk onontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond beoordeelt, zonder dat nader onderzoek vereist is. § 2. De Klachtencommissie kan de directeur en de klager buiten elkaars aanwezigheid horen. In dat geval worden zij in de gelegenheid gesteld vooraf de vragen op te geven die zij gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de klachtencommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld. § 3. De Klachtencommissie kan, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de directeur of van de klager, bij derden mondelinge of schriftelijke inlichtingen inwinnen. Indien mondelinge inlichtingen worden ingewonnen kunnen, de directeur en de klager vooraf de vragen opgeven die zij bij hun afwezigheid gesteld wensen te zien en wordt de zakelijke inhoud van de aldus afgelegde verklaring door de voorzitter van de Klachtencommissie aan de klager en aan de directeur mondeling medegedeeld. § 4. Indien de gedetineerde zich niet langer bevindt in de gevangenis waar de beslissing waartegen beklag wordt gedaan genomen is, kan de Klachtencommissie bepalen :
1° dat de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld de klacht schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;
2° dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de Klachtencommissie kunnen worden gemaakt;
3° dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, de directeur en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.
Art. 155. § 1. De klager heeft het recht zich door een advocaat te laten bijstaan of door een door hem gekozen vertrouwenspersoon die daartoe door de Klachtencommissie wordt aanvaard.
- 102 -
§ 2. Zowel de directeur als de klager hebben het recht de stukken van het geding in te zien (…). Art. 156. In afwachting van de uitspraak over de klacht kan de voorzitter van de Klachtencommissie (…), na de directeur te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de beslissing waarop de klacht betrekking heeft geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan de directeur en de klager. Art. 157. § 1. Er wordt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk veertien dagen na het indienen van de klacht of van het falen van de bemiddeling bedoeld in artikel 153, uitspraak gedaan over de klacht. De uitspraak is met redenen omkleed en vermeldt de mogelijkheid van beroep bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dit beroep moet worden ingesteld. § 2. Aan de klager en de directeur wordt onverwijld en kosteloos een afschrift van de uitspraak van de Klachtencommissie overgezonden. § 3. De secretaris van de Klachtencommissie zendt van alle uitspraken van de Klachtencommissie een afschrift naar de minister. (…) Art. 158. § 1. De Klachtencommissie kan beslissen de klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond te verklaren. § 2. De klacht wordt gegrond verklaard wanneer de Klachtencommissie van oordeel is dat de beslissing waarover geklaagd is :
1° in strijd is met een in de gevangenis geldend wettelijk voorschrift of met een bindende bepaling van een in België geldend verdrag; of
2° bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
§ 3. Voorzover de klacht gegrond wordt verklaard, vernietigt de Klachtencommissie de beslissing, en kan ze:
1° de directeur opdragen, binnen een door haar bepaalde termijn, een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak;
2° bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde beslissing;
3° zich beperken tot een gehele of gedeeltelijke vernietiging van de beslissing.
§ 4. Bij vernietiging van de beslissing worden de gevolgen van de vernietigde beslissing, voor zover mogelijk, door de directeur ongedaan gemaakt, dan wel in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Klachtencommissie. Voorzover de gevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan kunnen gemaakt worden, bepaalt de Klachtencommissie, na de directeur te hebben gehoord, of aan de klager enige tegenmoetkoming, met uitsluiting van elke financiële vergoeding, moet worden toegekend.
- 103 -
§ 5. De beslissing van de Klachtencommissie is uitvoerbaar ongeacht de mogelijkheid van beroep, behoudens tegenstrijdige beslissing van de voorzitter van de Beroepscommissie overeenkomstig artikel 160. In geval van hoger beroep blijft niettemin de beslissing van de Klachtencommissie om een compensatie toe te kennen, zoals bepaald in § 4, tweede lid, opgeschort.
HOOFDSTUK II. – Hoger beroep tegen de uitspraak van de Klachtencommissie Art. 159. § 1. Tegen de uitspraak van de Klachtencommissie kunnen het inrichtingshoofd, of bij diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de klager hoger beroep instellen bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad. § 2. Om hoger beroep in te stellen, wordt, uiterlijk op de zevende dag na de ontvangst van het in artikel 157, § 2, bedoelde afschrift van de uitspraak, aan de Beroepscommissie een met redenen omkleed beroepschrift toegezonden. § 3. Artikel 150, §§ 2 tot 5, is van overeenkomstige toepassing. Art. 160. In afwachting van de uitspraak van de Beroepscommissie kan de voorzitter, op verzoek van diegene die het beroep heeft ingesteld, en na de andere betrokkene in de procedure te hebben gehoord, de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de Klachtencommissie geheel of gedeeltelijk schorsen. Hij doet hiervan onverwijld mededeling aan het inrichtingshoofd en de klager. Art. 161. § 1. Indien het beroep wordt ingesteld door de klager, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan het inrichtingshoofd. Deze deelt uiterlijk binnen achtenveertig uur na ontvangst van het beroepschrift, schriftelijk de voor de beoordeling van de gegrondheid van het beroepschrift naar zijn oordeel nuttige informatie en opmerkingen mee, die door de Beroepscommissie onverwijld ter kennis gebracht worden van de klager. Indien het beroep wordt ingesteld door het inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, wordt onmiddellijk na ontvangst van het beroepschrift een afschrift ervan overgezonden aan de klager. § 2. De artikelen 154 en 155 zijn van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroepschrift, met dien verstande (…):
1° dat het inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld het beroepschrift schriftelijk toe te lichten of van commentaar te voorzien;
2° dat de mondelinge opmerkingen ten overstaan van een lid van de Beroepscommissie in de gevangenis kunnen worden gemaakt;
3° of dat, indien bij een andere persoon mondelinge inlichtingen worden ingewonnen, het
inrichtingshoofd, of in geval van diens afwezigheid de persoon die hem vervangt, en de
- 104 -
klager uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld aan die persoon schriftelijke vragen te stellen.
Art. 162. § 1. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk uitspraak over het beroepschrift en uiterlijk veertien dagen na het instellen van het hoger beroep. § 2. (…) § 3. De artikelen 156, 157, § 2 en 3 en 158, § 1 tot 4 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de uitspraken van de Beroepscommissie onmiddellijk uitvoerbaar zijn.
HOOFDSTUK III. - Bezwaar tegen de plaatsing of overplaatsing en beroep tegen de beslissing over het bezwaarschrift
Art. 163. § 1. Tegen de beslissing tot plaatsing of overplaatsing als bedoeld in de artikelen 17 en 18 kan door de gedetineerde bezwaar worden ingediend bij de directeur-generaal van de penitentiaire administratie. § 2. De indiening van het bezwaar schorst de beslissing tot plaatsing of overplaatsing niet. § 3. Het bezwaarschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur ingediend worden. § 4. Het bezwaarschrift wordt opgesteld in het Nederlands of het Frans en bepaalt de taal van de rechtspleging. § 5. Op de bezwaarschriftprocedure is artikel 150, §§ 2, 4 en 5, van overeenkomstige toepassing. Art. 164. § 1. De gedetineerde wordt in de gelegenheid gesteld zijn bezwaarschrift toe te lichten ten aanzien van directeur-generaal of zijn gemachtigde, naar eigen keuze schriftelijk of mondeling. Hij heeft daarbij recht op bijstand van een advocaat of een zelf gekozen vertrouwenspersoon, met uitsluiting van een medegedetineerde. De gedetineerde kan enkel mondelige toelichting geven door zich te laten vertegenwoordigen door een advocaat of een vertrouwenspersoon. § 2. De directeur-generaal brengt de indiener van het bezwaarschrift binnen veertien dagen na de ontvangst van het bezwaarschrift schriftelijk op de hoogte van zijn met redenen omklede beslissing. Hierbij wijst hij hem op de beroepsmogelijkheid alsmede op de termijnen waarbinnen en de wijze waarop dit beroep moet worden ingesteld. Art. 165. § 1. De gedetineerde heeft het recht beroep in te stellen bij de Beroepscommissie van de Centrale Raad tegen de beslissing van de directeur-generaal over het bezwaarschrift. § 2. Het beroep wordt ingesteld uiterlijk de zevende dag na de dag waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de aangevochten beslissing. Bij afwezigheid van een beslissing binnen de in artikel 164, § 2, bepaalde termijn, beschikt de gedetineerde eveneens over zeven dagen na het verstrijken van deze termijn om beroep in te stellen.
- 105 -
§ 3. Het beroepschrift kan rechtstreeks of door bemiddeling van de directeur worden ingediend. § 4. Op de wijze van indiening zijn de artikelen 150, §§ 2, 4 en 5, en 163, § 4, van overeenkomstige toepassing. Art. 166. § 1. Ten aanzien van de behandeling van het beroepschrift zijn de artikelen 154 en 155 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in deze procedure de directeur-generaal of zijn gemachtigde optreedt en dat alle opmerkingen schriftelijk geformuleerd worden. § 2. De Beroepscommissie doet zo spoedig mogelijk en uiterlijk veertien dagen vanaf het instellen van het hoger beroep uitspraak over het beroepschrift. Ten aanzien van de uitspraak van de Beroepscommissie zijn de artikelen 157, §§ 2 en 3 en 158, §§ 1 tot 4, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. De uitspraak van de Beroepscommissie is onmiddellijk uitvoerbaar.
TITEL IX. - Tijdelijke bepaling
Art. 167. § 1. Behoudens andersluidende bepalingen zijn de bepalingen van deze wet van toepassing op de personen die krachtens de artikelen 7 en 21 van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele strafbare feiten geïnterneerd zijn, in afwachting dat de rechtspositie voor deze personen bij wet geregeld is. § 2. De artikelen 17 en 18 en 163 tot 166 betreffende de plaatsing en overplaatsing zijn niet van toepassing op de in § 1 vermelde personen. § 3. Het in artikel 38 bedoelde individueel detentieplan dient ten aanzien van de in § 1 bedoelde personen te worden opgesteld, rekening houdend met hun specifieke noden. § 4. In het kader van een tuchtprocedure, een klacht procedure en een beroepsprocedure tegen de uitspraak van de Klachtencommissie, wordt de in § 1 vermelde persoon steeds bijgestaan door een advocaat. Indien betrokkene geen advocaat gekozen heeft, meldt de directeur dit, met het oog op een ambtshalve aanwijzing van een advocaat, aan de stafhouder van het gerechtelijk arrondissement waar de gevangenis gelegen is. (…)
TITEL X. - Opheffingsbepaling en wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. – Opheffingsbepaling
- 106 -
Art. 168. De wet van 1 mei 1913 tot intrekking van de wet van 4 maart 1870 betreffende de vermindering der straffen onder het stelsel der afzondering ondergaan, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK II. - Bepalingen tot wijziging van het Strafwetboek Art. 169.Artikel 30ter van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 18 maart 1970 en genummerd bij de wet van 10 juli 1996, wordt opgeheven Art. 170. In artikel 157 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd door de wet van 7 mei 1999 worden de woorden « huizen van bewaring, huizen van arrest of strafhuizen » vervangen door het woord « gevangenissen ».
HOOFDSTUK III. - Bepalingen tot wijziging van het Wetboek van strafvordering
Art. 171. In titel VII van boek II van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999, wordt het opschrift van Hoofdstuk II, vervangen door het opschrift « Gevangenissen ». Art. 172. In de artikelen 603 en 604 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999 wordt het woord « gevangenissen » telkens vervangen door het woord « strafinrichtingen ». Art. 173. In artikel 612 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, vervallen de woorden « huis van arrest of ». Art. 174. Artikel 613, tweede lid van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, wordt vervangen als volgt : « De voorzitter van het hof van assisen kan alle voor de berechting noodzakelijke bevelen geven die in de huizen van arrest bij de hoven van assisen moeten worden uitgevoerd. ». Art. 175. In artikel 614 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967 worden de woorden « van de strafinrichtingen » vervangen door de woorden « van de gevangenissen ». Art. 176. In de artikelen 615 en 618 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 7 mei 1999, wordt het woord « gevangenis » telkens vervangen door het woord « strafinrichting ».
HOOFDSTUK IV. Art.177 (…) Art 178 (…)
- 107 -
HOOFDSTUK V. - Bepalingen tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis
Art. 179. Artikel 20 van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, waarvan het eerste lid, § 1 en het tweede lid, § 2 zal vormen, wordt aangevuld met §§ 3, 4, 5 en 6, luidend als volgt :
« § 3. Als er ernstige redenen bestaan om te vrezen dat een verdachte zou pogen bewijzen te laten verdwijnen of zich zou verstaan met derden, kan de onderzoeksrechter bevelen om een verdachte gescheiden te houden van andere verdachten en, in afwijking van § 2 :
1° het bezoek verbieden van individueel in het bevel vermelde personen van buiten de inrichting;
2° de briefwisseling verbieden gericht aan of uitgaande van individueel in het bevel vermelde personen;
3° telefonische contacten verbieden met individueel in het bevel vermelde personen.
§ 4. De onderzoeksrechter neemt deze beslissing bij een met redenen omklede beschikking, die wordt overgeschreven in een daartoe bestemd register in de gevangenis en die door de directeur van de gevangenis wordt betekend aan de verdachte. De beslissing geldt voor de strikt noodzakelijke duur door de onderzoeksrechter bepaald en uiterlijk tot op het ogenblik dat hij het dossier overzendt aan de procureur des Konings overeenkomstig artikel 127, eerste lid van het Wetboek van strafvordering. § 5. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van bezoek, briefwisseling en telefoongesprekken laat de rechten van de verdachte op deze contactmogelijkheden met zijn advocaat onverlet. De beslissing van de onderzoeksrechter tot beperking van briefwisseling, laat de rechten van de verdachte op briefwisseling met personen met wie hij krachtens artikel 57 van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden zonder controle briefwisseling mag voeren, onverlet. De onderzoeksrechter kan het bezoek van de in artikel 59, § 1, eerste lid, bedoelde personen, enkel beperken indien deze personen in verdenking werden gesteld, onverminderd de in artikel 59, § 1, tweede lid van de basiswet betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden bepaalde bepalingen. § 6. De verdachte kan bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis een verzoekschrift indienen tot wijziging of opheffing van de door de onderzoeksrechter krachtens § 3 opgelegde maatregelen bij het onderzoeksgerecht dat oordeelt over de voorlopige hechtenis. Het verzoekschrift wordt bij het dossier van de voorlopige hechtenis gevoegd. De procedure verloopt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 21 tot 24. Hoger beroep tegen de beslissing wordt ingesteld overeenkomstig artikel 30 en cassatieberoep overeenkomstig artikel 31. »
- 108 -
HOOFDSTUK VI. – Slotbepaling Art. 180. De Koning bepaalt de datum waarop deze wet of afzonderlijke bepalingen ervan in werking treden, behalve wat dit artikel betreft.