Post on 28-Feb-2021
Theories of associative learning
1. The rescorla-Wagner model
1.1. Algemeen
- US verrassend leren
o Onverwacht grote excitatie
o Onverwacht klein inhibitie
- Assumpties
o Surprisingness = verschil US – verwachting
o Verwachting US ~ associatieve eigenschappen van alle
aanwezige stimuli
o Verwachting US afhankelijk van alle cues tijdens die
trial
- Regel: Δv = k(λ-V)
1.2. Toepassing op het blocking effect
- Zie slides
1.3. Verlies van associatieve waarde despite pairings with the US
- Fase 1: A en B apart
o Va = λ = Vb
- Fase 2
o Verwachtingen: Va+b = Va + Vb = 2 λ
o verwachtingen van A en B verlagen om aan 1 λ te
komen
1.4. Geconditioneerde inhibitie
- Nonreinforced trials
o Verwachting van US door voorafgaande reinforced trials
o Oververwachting
o Associatieve waarde CS- negatief
1.5. Extinctie van excitatie en inhibitie
- Extinctie excitatie
o Oververwachting US
o Gradueel afnemen associatieve waarde CS+ 0
- Exctinctie inhibitie
o Onderverwachting US
o Negatieve associatieve waarde gradueel verhogen 0
1.6. Problemen met het model
- Analyse extinctie geconditioneerde inhibitie fout
o Herhaalde CS- trials verbetering geconditioneerde
inhibitie CS-
o Extinctie CS+ verminderde geconditioneerde inhibitie
- Extinctie is niet omgekeerde van acquisitie
- Onder bepaalde omstandigen: CS zowel inhibitorisch als
excitatoir
- Latente inhibitie
- Opheffen blocking door zwakkere OP tijdens compound-
conditioneringsfase
2. Other models of classical conditioning
- Aandachtsmodellen: Pearce & Hall
o Saliëntie prikkel bepaalt aandacht
o ~ verrassend
o Prospectieve/proactieve invloed pas volgende trial
o Geen verklaring voor blocking effect op 1e trial
o ΔVA = SAαAλ
SA = intensiteit VPA
αA = associeerbaarheid VPA
λ = Intensiteit OP
- Temporele factoren en geconditioneerde respons
o CS-US interval
Focal search: kort
General search: lang
o Interval tussen trials
Meer ruimte tussen
o Interactie tussen 2
Zie slides
o Relative-waiting-time hypothese
I/T (intertrial interval/CS-US interval)
Laag: weinig nieuwe informative
Hoog: veel nieuwe informative
o Rate expectancy theorie
Vergelijken temporele variabelen
- Comporator hypothese
o Geconditioneerde respons afhankelijk van
Relatie tussen CS en US
Relatie contextuele cues – US
Zie fuguren 6.5 & 6.6
o Performantieverklaring
o Predicties
Extinctie context-US na training target CS
verbetering antwoorden op CS
Extinctie geconditioneerde inhibitie ook extinctie
CS+-cues
Hogere excitatoire waarde contextuele cues na
training reductie geconditioneerde respons
(niet universeel gevonden!!)
- Configuraal leren (Pearce)
o Configurale benadering van samengestelde prikkels
Geheel is verschillend van som van delen
Rol voor generalisatie tussen AB, A & B
o ΔEA = β(λ – VA)
o VA = EA + eA – (IA - iA)
o eA = ∑ASA’.EA
ASA’= similariteit tussen prikkel A en J =
(Pcom/P∑A)/(Pcom/P∑A’)
Schedules of reinforcement
1. The cumulative record
- Zie figuur 8.1
o X-as: tijd
o Y-as: cumulatief nummer responses
o gaat nooit naar beneden!
- Slope: participant’s rate of responding (stijgingsgraad)
o Verschil tussen cumulatief nummer/tijd tussen 2 punten
2. Simple schedules of reinforcement
2.1. Ratio schedules
- Determinant: aantal responsen sinds vorige reinforcer
- Fixed
o Vast aantal responsen, altijd zelfde aantal
o Bv. trappen oplopen, ronde van postbode
o Zie figuur 8.2 links
Postreinforcement pauze
Ratio run: gelijkmatig & veel responden tot reinforced
- Variabel
o Bv. Golf: verschillend aantal slagen vooraleer in hole
o Zie figuur 8.2 rechts
Gelijkmatig & hoge mate van responden
Geen pauzes
2.2. Interval schedules
- Tijd = kritische factor
- Fixed
o Vaste hoeveelheid tijd die voorbijgaat vooraleer reinforce
o Bv. koken laten afkoelen
o Eens klaar, blijft reinforcer beschikbaar
o Postreinforcement pauze: zie figuur 8.3 links
- Variabel
o Bv. Papers verbeteren
o Zie figuur 8.3 rechts
- Soms limited hold, bv. Iets bakken (anders aanbranden) ratio
antwoorden omhoog
3. Mechanisms of schedule performance
3.1. Feedback functions for ratio schedules
- Hoeveelheid reinforcers ~ snelheid waarmee aantal responses
performed
- Hoe sneller organisme antwoordt, hoe sneller opnieuw reinforcer
- Zie figuur 8.4
3.2. Feedback functions for interval schedules
- Bv. Tijdsinterval: 3 minuten langzaam omhoog tot 20 per uur,
daarna plat (want kan niet meer dan 20 wegens tijdsinterval)
3.3. Feedback functions and schedule performance
- Verschil: limiet niet in ratio schedules
- Conceptuele beperkingen
o Soms moeilijk te karakteriseren
4. Chained schedules of reinforcement
4.1. Heterogeneous chains
- Sequentie verschillende responsen, elk andere stimulus, bv.
sweater aantrekken
- Geen reinforcement als onderweg onderbroken
4.2. Homogeneous chains
- Verschillende componenten allemaal zelfde respons, maar
verschillende stimulus en verschillend schema, bv. vijzen indraaien
in verschillende gaten
4.3. Training response chains
- Backward training: beginnen met laatste respons aanleren omdat
die reinforced wordt
- Forward training: beginnen bij begin & telkens reinforcer zoeken
- Beide even effectief
5. Concurrent schedules
- Keuze van responsalternatief
- Verschillende factoren
o Aard van respons
o Moeite en tijd
o Attractiviteit
o Schedule of reinforcement
- Matching law
o Relatieve rate van antwoorden op responsalternatief =
relatieve rate van reinforcement die bekomen wordt door dat
antwoordalternatief
Theories of reinforcement
1. Thorndike and the law of effect
- Positieve reinfocer = satisfying
- Reinforcer associatie/connective tussen R en S
- Kritieken
o Waarom reinforcer effectief?
o Reinforce retroactively associatie versterken hoe??
2. Hull and drive reduction theory
- Concept van homeostase
- Drive state
2.1. Primary reinforcers
- Stimuli die efficient zijn in het reduceren van biologische behoefte
zonder eerdere training
2.2. Secondary reinforcers and acquired drives
- Door associatie met biologische behoefte conditioned of
secondary reinforcer
2.3. Sensory reinforcement
- Geen duidelijke link met biologische behoefte problematisch!
3. Reinforcers as responses
3.1. The premack principle
- Synoniem: differential probability principle
- Mogelijkheid om “hogere probabiliteit response” te doen =
reinforcer voor “lagere probabiliteit response”
3.2. The premack revolution
- Distinctive tussen conditioned and unconditioned reinforcers
irrelevant
- Eerste keer serieus denken over reinforcers als responses
3.3. Applications of the premack principle
- Bv. Pas tv kijken als geleerd
3.4. Theoretical problems
- Meten/berekenen van response probabiliteiten?
o Verandert constant, bv. ene dag zwemmen, andere dag TV
kijken
o Oplossing: token punten inruilen voor activiteiten
- Zegt niet hoe het werkt
4. The response deprivation hypothesis
4.1. Response deprivation and the law of effect
- Kritische factor: instrumentele conditioneringsprocedure plaats
restrictie op iets
- Response deprivatie = reinforcer (want als al eten voor 1 week
geen nood om te responden)
4.2. Response deprivation and response probability
- Geen vereiste om responsprobabiliteiten te berekenen restrictie
onder baseline
- Zelfs lage probabiliteit respons kan reinforcer worden: bewijs voor
gevonden!
4.3. Response deprivation and the locus of reinforcement effects
- Hoe instrumentele conditioneringsprocedure activiteiten organisme
beperkt
5. The behavioral regulation approach
5.1. The behavioral bliss point
- Distributie van response zonder conditionering
- Zie figuur 9.3
5.2. Imposing an instrumental contingency
- Relatie tussen 2 responsen schedule line (figuur 9.3)
- Schedule line mag niet door bliss point gaan (anders moet er niks
aangepast worden)
- Afwijking van normale (geprefereerde niveau) aanpassing zodat
systeem terug naar geprefereerde punt gaat
5.3. Responding to schedule constraints
- Afhankelijk van kosten en voordelen
- Enkel als geen “vervangers” aanwezig
- Bv. Als muziek luisteren even belangrijk als TV kijken, en pas
muziek luisteren als geleerd meer TV kijken om muziek te
vervangen.
Extinctie van geconditioneerd gedrag
1. Effecten van extinctieprocedures
- Antwoorden vermindert als niet leidt tot bekrachtiging
- Respons variabiliteit (bv. als sleutel: andersom proberen te
draaien) ~ frustratie
2. Extinctie & origineel leren (zie ook Fonteyne’s les)
2.1. Spontane recovery
- Verlies van extinctie-effect tijdje na extinctie: opnieuw respons
2.2. Renewal of original excitatory conditioning
- Recovery van acquisitive performantie als contextuele cues tijdens
extinctie anders
- Acquisitie makkelijker generaliseerbaar naar andere contexten dan
extinctie problemen voor therapie!!
2.3. Reinstatement of conditioned excitation
- Recovery van excitatoir responden bij uitgedoofde stimulus als
exposure aan ongeconditioneerde stimulus
- Bv. ziek bij frieten aversie voor frieten, na tijd terug frieten eten
(extinctie) 1 keer ziek: opnieuw aversie voor frieten
2.4. Sensitivity to US or reinforcer devaluation
- Als extinctie geen effect op CS-US associatie US devaluatie
‘tussenkomen’ bij antwoorden op uitgedoofde CS: bewezen
3. Wat is geleerd in extinctie?
- Inhibitoire S-R associaties
o Onderdrukken R als S
o ~ renewal effect: specifieke context
o Emotionele effecten: eerdere geschiedenis van subject (wél
reinforcer in verleden)
o Frustratie aversieve emotie inhibitie
4. Paradoxale beloningseffecten
4.1. Overtraining extinction effect
- Overtrainen grotere verwachting beloning grotere frustratie bij
extinctie snellere extinctie
- Minder extinctietrials nodig bij meer acquisitietrials (paradoxaal!!)
4.2. Magnitude of reinforcement extinction effect
- Antwoorden vermindert sneller als grotere belonging frustratie
4.3. Partial-reinforcement extinction effect
- Partiële reinforcement: tragere extinctie & minder frustratie (proces
bij gokkers: worden niet elke keer beloond!)
- Mechanismen
o Discriminatie hypothese
Detectie extinctie makkelijk bij continue reinforcement
(want sowieso altijd verwachten <-> partiële
reinforcement: niet altijd verwachten)
Onderzoek
1e groep: Partiële reinforcement continuous
reinforcement extinctie
2e groep: continuous reinforcement continuous
reinforcement extinctie
Resultaten: significant verschil
<-> resultaten onderzoek: partiële reinforcement
langdurig leren: niet opgeven als falen
o Frustratietheorie
Zowel reward als nonreward trials conflict
instrumentele respons geconditioneerd op
verwachting geen beloning
Bij continue reinforcement: geen aanmoediging te
blijven antwoorden als geen beloning
o Sequential theorie
Zowel reward als nonreward geheugen nonreward
trials cue voor instrumentele respons
Complementair met frustratietheorie evidentie voor
beiden
Hoofdstuk 11: punishment
1. Efficiënte en inefficiënte straffen
Te snel rijden Vinger in elektriciteit
Intermittently Elke keer
Uitgesteld Onmiddellijk
Lage intensiteit eerst Hoge intensiteit altijd
Gesignaleerd door discriminatieve
stimulus
Niet gesignaleerd
2. Onderzoeksevidentie van straf
2.1. Response-reinforcer contingency
- Positieve contingentie instrumentele respons & reinforcer
- Straf: reinforcer = aversieve stimulus
- Specificiteit gedragssupressie ~ contingentie tussen
doelrespons en aversieve reinforcer
2.2. Response-reinforcer contiguity
- Interval tussen doelrespons en aanbieding reinforcer
- Efficiëntst als zonder vertraging
2.3. Intensiteit aversieve stimulus
- Afhankelijk van subject’s eerdere ervaringen
- Als eerst mild aversief ‘immuniseren’ voor latere aversievere
- Als eerst zeer aversief effect als later minder aversief
2.4. Gesignaleerde straf
- Discriminatieve straf discriminatieve supressie van gedrag
2.5. Straf en mechanismen maintaining the punished response
- Vaak ook vorm van positieve reinforcement (bv. aandacht)
uitkomst afhankelijk van kosten-baten analyse subject
- Uitkomst ook afhankelijk schema positieve reinforcement
o Variable- and fixed-interval schema’s: geen verandering
temporele distributie gedrag, wel reductie responding
o Fixed-ratio schema: straf verhoging postreinforcement
pauze
2.6. Straf en reinforcement van alternatief gedrag
- Powerful techniek: positieve reinforcement voor ander gedrag
2.7. Paradoxale effecten van straf
- Signaal voor positieve reinforcement
o Bv. kind aandacht geven als hij iets stout doet
- Straf van vluchtgedrag
o Vluchtrespons einde aversieve stimulus (negatieve
reinforcer)
o Enkel als aversieve stimulus aanwezig is: discriminatieve
cue vergemakkelijkt
3. Samenleving vrij van straf
- Onmijdbaar gevolg van verschillende aspecten fysieke en
biologische omgeving
- <-> misbruik
- Gefrustreerde straf
o Intermittent
o Delayed
o Discriminatieve stimulus (merkt dat iemand gefrustreerd)
o Amper positieve reinforcement van alternatief gedrag
4. Alternatieven
4.1. Time-out
- Time-out van bronnen positieve reinforcement
- Bv. naar kamer sturen
- Effectiviteit afhankelijk van
o Delay
o Consistentie
- Zorgen dat geen positieve reinforcement in straf (bv. naar
kamer sturen als daar al hele dag zitten…)
4.2. Differential reinforcement of other behavior
- Negatieve contingentie tussen target response en reinforcer
- Bv. zakgeld wegnemen slechts bepaalde periode van tijd
- Vereist langdurige interactie
Hoofdstuk 12: avoidance learning
1. Dominante vragen in de analyse
- Hoe kan “niets” leiden tot verandering in gedrag?
- Hoe zijn pavloviaanse processen involved in avoidance
learning?
2. Oorsprong van de studie naar avoidance learning
- Bechterev: instrumentele conditionering eerder dan
Pavloviaans als vinger wegtrekken geen schok
- CS US veranderen
3. Contemporary avoidance conditioning procedures
3.1. Gediscrimineerde avoidance
- Response-reinforcer contingentie niet altijd
- 2 types trials: response trials (geen US) en no-response trials
(wel US)
- Shuttle box
o One-way avoidance
Beginnen altijd aan zelfde kant
Leert makkelijker
o Two-way avoidance
Beginnen afwisselend langs kant
Leert moeilijker
3.2. Nondiscriminated of free-operant avoidance
- Normale discriminante avoidance: responding efficient in
preventive aversieve stimulus enkel als responden tijdens trial
periode (aanwezigheid CS)
- Free-operant avoidance:
o Expliciete waarschuwingsstimulus niet gebruikt
o Geen discrete trials
o Avoidance response kan altijd gegeven worden
o Antwoorden altijd voordeel
o Bv. olie in auto vervangen om 3000 meter om
motorproblemen te voorkomen
- S-S interval: normale interval tussen 2 aversieve stimuli
- R-S interval: periode van gecreërde veiligheid door respons
- Voordeel afhankelijk van wanneer respons: later op R-S interval
minder tijd interval verloren meer voordeel
4. Theoretische benaderingen
4.1. Test van de rol van instrumentele contingency
- Idee dat preventie aversieve stimulus irrelevant voor avoidance
learning is verkeerd
- Onderzoek: niet volledig Pavloviaanse conditionering
o 1e groep: discriminant avoidance discriminant
avoidance
o 2e groep: Pavloviaanse conditionering discriminant
avoidance
o 1e groep antwoordde meest
4.2. Twee-factoren theorie
- CS – US angstconditionering: afweren van angst =
negatieve reinforcement
- Interacties tussen classical and instrumental factors
o Conditionering van angst nodig voor instrumentele
respons (Pavlov instrumenteel)
o Frequent antwoorden extinctie geconditioneerde angst
(instrumenteel Pavlov)
o Continu veranderende dynamiek
- Challenges
o Free-operant avoidance behavior: geen
waarschuwingsstimulus
o Als goed geleerd, geen aversieve stimuli meer nodig om
te onderhouden
o Onderzoek: subjecten niet zo angstig
4.3. Conditioned temporal cues
- Tijd predictief voor volgende aversieve stimulus
- Begin interval zegt niks over aversieve stimulus, einde interval
wel!
4.4. Safety signals in avoidance learning
- Interne proprioceptieve cues: feedback cues
- Signaal voor veiligheid
- Avoidance behavior positief reinforced door geconditioneerde
inhibitoire veiligheidssignalen
- Onderzoek: bevestigd
4.5. Avoidance learning and unconditioned defensive behavior
- The SDRR theorie of avoidance
o Species-specific defense reactions
o Predomineren tijdens initiële stadia van avoidance
training
o Aard respons afhankelijk van aversieve stimulus en
mogelijkheden door omgeving
o Defensieve responsen geshaped door straf: 1e respons:
geen effect 2e respons
o Onderzoek: straf niet effectief, eerder door verwachting
injury
- The predatory imminency continuum
o Likelihood van injury
o Zie vb rat in handboek
Mere reference and evaluation versus expectancy and preparation
in human pavlovian learning
1. From intrinsic change to merely referential relation as the
foundation of evaluative learning
1.1. The intrinsic change hypothesis
1.1.1. Martin and levey’s seminal ideas about evaluative learning
- Information processing
o Acquisitive van kennis predictieve relaties tussen
stimuli in omgeving
o Functie: detectie betrouwbare predictoren
biologisch significante omgevingsstimuli
- Evaluatieve conditionering
o Meest fundamentele proces: directe & automatische
overdracht valentie US naar CS
1.1.2. Evaluative condition: the picture – picture paradigm
- Onderzoek naar relatie tussen subjectieve evaluatie en
electrodermal reageren op visuele stimuli
- Stimulus: foto’s van menselijke gezichten
- 1e fase: foto’s evalueren
- Fase 2: 12 meest neutrale – liked – disliked foto’s pairen:
3 N-L, 3 N-D, 3 N-N
1.1.3. Evaluative conditioning and CS-US contingency awareness
- Pavloviaanse conditionering: pas conditionering als
expliciete kennis van CS-US relatie
- Evaluatieve conditionering: experiment
o Herkenningstaak CS-US relatie meten
o Expliciete kennis niet nodig voor conditionering
1.1.4. Evaluative conditioning and extinction
- Extinctie procedure geen effect op eerdere conditionering
impliciete kennis niet nodig voor conditionering (anders
wel effect)
1.2. From intrinsic change hypothesis to the concept of merely
referential CS-US relations
1.2.1. The effect of US revaluation
- 2 zwaktes intrinsic change hypothesis
o Verstaan van mechanism?
o Enkel indirecte argumenten
- US revaluation
o 1e fase: CS-US associatie
o Fase 2: valentie US veranderen in afwezigheid CS
o Fase 3: valentie CS meten
- Resultaat: effect van US revaluatie niet intrinsiek
1.2.2. The merely referential relation as the foundation of evaluative
learning
- 2 soorten CS-US relaties
o Predictive: CS verwachting US in hier en nu
onmiddelijke toekomst
o Referential: presentatie CS representatie US
(denken aan)
Gedachte aan onderhouden
Of US echt komt irrelevant (daarom: extinctie
geen effect)
2. Conditions and functional characteristics of evaluative
conditioning
2.1. Robustness and ecological validity of evaluative conditioning
- Thematische variaties
o Andere semantische categorie
o Zelfde effecten
- Verbal evaluative conditioning
o Verschil picture-picture paradigm
Stimulus: neutrale en valenced woorden <->
complexe foto’s
Conceptuele US: gedeelde valentie van serie
verschillende woorden
o Zelfde effect
-
- Cross-modale evalutieve conditionering
o Bv. smaak & visueel (foto’s)
o Zelfde effect
- Evaluatieve conditionering met invariant kenmerk als CS
o Bv. lijndikte van verschillende figuren
o Zelfde effect
- Flavor-flavor paradigm
o Fruitsmaak 1: tween20 (slechte smaak)
o Fruitsmaak 2: nooit tween20
o Zelfde effect (onafhankelijk van kleurcontext in
acquisitiefase)
- Evaluatieve conditionering met tonic stimuli
o Relatief constante en durende contexten, situaties,
gebeurtenissen en acties
o Dichter bij echte leven
o Zelfde effect
- Observational evaluative learning
o Observator: zelfde effect
- Affective priming as an indirect nonverbal measure of
evaluative learning
o Indirecte, nonverbal metingen minder obtrusief &
minder vraageffecten
o stimuli beoordelen: negatief vs positief
o als eerder getoonde stimuli zelfde valentie
kortere reactietijd
o gebaseerd op automatische processen
- Evaluative learning concurrent with expectancy learning
o Niet mutueel exclusief: kunnen samen voorkomen
2.2. Functional characteristics of evaluative conditioning
2.2.1. Contingency awareness and implicit/explicit knowledge
dissociation
- Orthogonale relatie
o Zowel samen als apart voorkomen
o Sterkte evaluatieve conditionering zelfde onder
beide omstandigheden
- Impliciete kennis: experiment
o Subliminaal (niet waarnemen) US aanbieden
o Supraliminale presentatie CS (wel waarnemen)
o Zelfde effect impliciete kennis geen effect
- Meer acquisitie trials meer kennis, zelfde effect
- Soms: kennis minder effect, soms kennis meer
effect
o Mogelijkheid: aandacht voor CS/US
2.2.2. Resistance to extinction
- Effect stabiel & betrouwbaar, ook bij extinctie
2.2.3. Contiguity versus contingency: the ineffectivity of non-
reinforced CS and of US-only presentations
- Toevoeging non reinforced trials tijdens acquisitive geen
effect (ook niet verminderd/vertragend effect!)
- Evaluatief conditioneren ~ spatio-temporele contigue CS-
US presentaties en niet statistische contingency
2.2.4. Counterconditioning
- CS met nieuwe US met tegengestelde valentie
- Valentie CS ook veranderen!
- Ook als tijdens acquisitie counterconditioning
2.2.5. Encoding (also) of specific sensory characteristics or (only)
of general affective characteristics of the US
- Habituatie US vermindering liking CS
- US-inflatie (hoge versus lage concentratie Tween)
geen effect enkel affectieve karakteristieken spelen rol
2.2.6. Sensory preconditioning
- CS1 – CS2 CS2 – US
- Beiden effect van US
2.2.7. Evaluative associations are not sensitive to modulation
- Pavloviaans leren, bv.: US leidt tot CS als B
- Evaluatief leren: geen modulatie
3. Expectancy system versus referential system
- Expectancy system
o Betrouwbare predictoren voor biologisch significante
gebeurtenissen
o Gedragsmatig voorbereiden
o Hoge kosten: energie, aandacht, informatie
Enkel reageren op betrouwbare predictoren
CS-US contingency
Enkel als CS-US relatie valide gevoelig
voor extinctie
Conditioneel!
- Referential system
o Globale antwoordtendens
o Weinig “kosten”
Context & conditionering: Riet Fonteyne
1. Vrees versus angst
- Vrees
o Stimulus-specifiek (discreet)
o Directe bedreiging
o Samen met arousal en vermijdingstendensen
o Fobie
- Angst
o Niet stimulus-specifiek (ongebonden)
o Stress in afwezigheid van objectieve bron gevaar
o Geassocieerd met anticipatie van potentieel gevaar, meer
persistent patroon
o Gegeneraliseerde angststoornis
2. Etiologie specifieke vrees: fobie
- Eerdere ervaringen waarbij geassocieerd met traumatische
gebeurtenis
- Kritieken
o Geen directe traumatische ervaringen in leergeschiedenis
Sociaal leren
Observationeel leren
Leren via instructie (vooral negatieve informatie)
Andere CS beschikbaar voor voorspelling
o Zelfde traumatische ervaring met verschillende uitkomst
(beet altijd hondenfobie?)
Voor conditioneringservaring
Sensitisatie (gevoeliger voor nieuwe CS)
Latente inhibitie
Tijdens conditioneringservaring
Controle over gebeurtenis
Na conditioneringservaring
US-inflatie/devaluatie
Rehearsal/rumineren versterken van
associatie
o Verschillen tussen stimuli (makkelijker fobie slangen dan
fietsen)
Niet alle CS-US associaties even makkelijk geleerd
(non-equipotentiality)
Fear-relevant stimuli: sommige stimuli makkelijker
fobie, bv. slang <-> fiets
Evolutieperspectief
o Wederkerende overlevingsbedreigingen
(phylogenetically)
o Slechts recent in evolutionaire
geschiedenis, bv. wapens
(ontogenetically)
Prikkelcompetitie
o Interindividuele verschillen
Werkwijze
Sterkte associatie afhankelijk van type
vreesconditionering?
Rol van inhibitie: differentieel paradigma
versus simpel paradigma
Aard meting individuele verschillen
Positief effect significante uitkomst
Resultaat: 41% studies significant
3. Extinctie-onderzoek: implicaties voor exposure
- Herhaalde presentatie van CS zonder US
o Procedure: CS aanbieden zonder US
o Resultaat/effect: verminderde geconditioneerde reactie
o Proces/theorie: wat wordt er geleerd
- Rescola-Wagner: afleren CS-US associatie <-> evidentie
- Terugkeer van vrees
o Renewal: contextverandering
o Reinstatement: onvoorspelbare US-presentaties (in
extinctie-context!)
o Spontaan herstel (na tijdsinterval)
o Versneld leren na eerdere leerervaringen
- Terugkeer voorkomen
o Retrieval cues tijdens extinctie
o Extinctie in meerdere contexten (grotere kans op
gemeenschappelijke kenmerken)
4. Uitwissen van vrees herinneringen
- Consolidatie: KTG lange termijn geheugen
- Reconsolidatie: nieuwe informatie samenvoegen met oude,
volledig geconsolideerde herinneringen (na retrieval vatbaar
voor verandering)
5. Context conditionering als een model voor angst
- Onderzoek naar onvoorspelbaarheid
o Inconsistent
o Meerderheid van studies: voorkeur voor voorspelbaarheid
- Safety-signal hypothese
o Voorspeller gevaar afwezigheid voorspeller
afwezigheid gevaar (safety)
o Geen discrete signalen aanwezig geen safety periodes
6. Methoden om contextuele angst uit te doven
- Voorspelbaar maken ~ safety signal theorie
- Onbekrachtigde blootstelling aan context
7. Rol van veiligheidsleren
- Geconditioneerde inhibitie
o Hoge trait anxiety meer verwachting schok bij AB-
- Inhibition of delay
o CS van lange duur gevolgd door US
o Angstrespons verschuiven van begin CS naar einde CS
- Blocking
o Rescorla-Wagner: associatie Y & US tijdens XY+ geblokt
omdat X al perfect voorspelt
o Cognitive stage model
Stimuluscompetitie afhankelijk van processen tijdens
Encoding stage (associatie ontdekken)
o Aandachtsregulatie
o aandachtsbias
Retention stage (associatie onthouden)
o Herhalen
o rumineren
Performance stage (respons uitbrengen)
o Gedragsinhibitie
o Comparator process
Invloed op alle stadia
Redeneren
Werkgeheugen
o Belast forward blocking performance
dalen
Episodisch geheugen
Memory retrieval
Cognitieve inhibitie
Causaal leren: Tom Beckers
1. Zijn mensen precies als dieren?
- Causale leertaken bij mensen
o Voor 1984: probabilistisch contrast model mensen
beschouwen als intuïtieve statistici
- Opvallende gelijkenis tussen causaal leren bij mensen &
klassieke conditionering bij dieren, bv. forward blocking
- Kruisbestuiving tussen onderzoek bij mensen en dieren
2. Mensen zijn niet precies als dieren
- Blocking als uitkomst van een syllogisme
o Als p dan q: als A & X elk effectieve oorzaken samen
sterker effect
o Niet q: effect is even sterk op AX+ en A+ trials
o p’: A is een effectieve oorzaak
o daarom, niet q’: X is geen effectieve oorzaak
- predicties redeneer-analyse blocking
o enkel als mensen premisse I aannemen (additiviteit)
empirisch aangetoond
o enkel als mensen premisse II kunnen verifiëren (outcome
niet sterker na Ax dan na A) empirisch aangetoond
o enkel als mensen mogelijkheid en motivatie hebben om te
redeneren minder blocking als deelnemers gelijktijdig
moeilijke taak doen: empirisch aangetoond
- aanwijzingen voor causel leren <-> associatieve principes:
mensen zijn niet als dieren…
3. Zijn dieren precies als mensen?
- Complexe cognitie ook bij ratten? zelfde predicties
o Subadditieve pre-training vermindert blocking (blocking
verminderen door additiviteit eerst tegen te spreken met
andere prikkels) ~ redeneren
o Niet-maximale outcome versterkt blocking:
submaximaliteit vermeerdert blocking (submaximaliteit:
eerste rondes hogere intensiteiten aangeleerd dan
uiteindelijk bij AX) ~ redeneren
o dieren zijn precies als mensen
- Generalisatie van subadditieve pretraining (G+, H+, GH+ in
pretraining)
o Effect van context
Geen contextshift: subadditieve pretraining minder
blocking dan irrelevante pretraining
Subadditieve pretraining: meer blocking bij
contextshift dan bij geen contextshift
o Stimulusduur
o Invoegen retentie-interval
4. Zijn kinderen net als dieren?
- Regenpredictietaak
o Causaal scenario versus predictief scenario
o 4-jarigen & 8-jarigen
o Methode
Fase 1: A+ Z-
Fase 2: AX+ KL+ Z-
o Resultaten
Blocking zowel bij 4-jarigen als 8-jarigen <->
redeneerfenomeen?
Blocking in beide groepen gemoduleerd door
causale status van prikkels ~ blocking gevolg van
causaal redeneren
- Robotexperiment
o Significante blocking in algemeen
o Correlatie met prestatie op redeneervragen
o 100% kinderen met blocking difference score van
minstens 2/3 beide modus tollens vragen juist
o Geen leeftijdsverschillen in onoverschaduwen of
disjunctief redeneren
o redeneren noodzakelijk maar niet voldoende
- Blocking linken aan werkgeheugen
o Taken
Blocking & unovershadowing
Modus tollens en disjunctief redeneren
2 werkgeheugentaken
Algemene verbale vaardigheidstaak
o Resultaten
Significante blocking & unovershadowing
Significante blocking enkel in kinderen met beter
dan gemiddeld werkgeheugen
Significante unovershadowing in beide groepen
o Regressieanalyse
Werkgeheugen en modus tollens beide unieke
predictoren van blocking difference scores
Niet: verbale vaardigheid of leeftijd
- Counterfactional training: wat als… NIET.. verbetert blocking
bij jongere kindjes en modus tollens redeneren
Behaviour, language and stimulus equivalence: Marc Bennet
1. General framework gedragsanalyse
1.1. Operant gedrag
- Descartes
o Reflexen, onvrijwillig gedrag
o Watsonian restriction: enkel objectief, geen cognitie &
emoties
o Simplistic methodological behaviorism
- Mainstream (associative learning tradition)
o Gedrag gemedieerd door mentale gebeurtenissen
o Mechanistically verklaren
o Mechanistic & mentalistic
o Stimuli mentaal gerepresenteerd en vormen associaties
- Behavior analytical tradition
o Gedrag gevormd door gevolgen
o Operant gedrag
o Radicaal behaviorisme: zowel publieke als privé
gebeurtenissen gedrag (ook denken)
o Onafhankelijke variabelen gedrag
Eerdere gebeurtenissen
Gevolgen
1.2. Functionele analyse
- SD R SR (discriminatieve stimulus response
reinforcement)
1.3. Radical behaviourism
- Cognitie en taal behavioral process
2. Originele benadering van verbaal gedrag
- Taal controleert gedrag
o Instructies
o Klinisch: gedachten
- Taal: uiterst complex gedrag
o Arbitrair & symbolisch
o Lijkt nieuw gedrag dat nooit bekrachtigd is
- Skinners ‘verbal operant’
o functionele analyse: verschillende functionele
groepen = operante klassen (zie slides)
Eerst: echo (papa)
Tact: utterances to specific object
Mand: vragen naar objecten
o Kritieken
Geen coherente, empirisch verifieerbare definitie
allemaal hypothetisch
Any behaviour on the part of the speaker <->
enkel gedrag luisteraar belangrijk
Reinforced by a listener who has been trained by
a verbal community to mediate that reinforcement
experiment
Computer die feedback geeft (niet geshaped
door verbal community <-> wetenschapper
die feedback geeft (wel geshaped door
verbal community) toch dezelfde
gedragingen rat
3. Advancements in the field
- Stimulus equivalentie
o Emergence of accurate, non-reinforced stimuli-stimuli
responding following the reinforcement of other stimuli-
stimuli relations (zie slides)
o Symmetry/symmetrical relation: non-reinforced,
bidirectional relation between two stimuli in which an
individual response to one stimuli in terms of an other.
Als a = b, dan b = a
o Equivalentie relatie: derived, non-reinforced relation in
which two or more stimuli relations combine. A = B & A
= C C = B & B = C
- Toegepast op taal
o Non-reinforced relations between events (bv. Zien
hond, lezen hond, horen hond)
o “hond” meer dan refereren naar beeld of geluid hond
o Transfer of stimulus function, bv. Als gebeten door
hond, ook paniek bij lezen woord
- Empirische evidentie
o Gebruikt om woorden te leren
o Kinderen met taalmoeilijkheden: geen stimulus
equivalentie
o Stimulusequivalentie correleert met emergence of
verbal skills
- Verschillende verklaringen
o Taalvaardigheden voor observatie stimulusequivalentie
o Stimulusequivalentie voor taal
o Taal & stimulusequivalentie zelfde
4. Theorieën van stimulusequivalentie
4.1. Murray Sidman’ approach
- Stimulusequivalentie voor taalvaardigheden
- Gevoelig aan reinforcement, discrimination, extinction,
habituation, punishment,…
- Evolutionair gegeven
o <-> niet-mensen
o <-> emerges in childhood & kan aangeleerd worden
4.2. Steve Hayes’ ‘relational frame theory’
- Stimulusequivalentie als operant gedrag
- Functioneel equivalent met taal
© Sarah Michels