Post on 31-Dec-2020
De emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghoudersMr. AlMer M.A. De Beer1
een aanmerkelijkbelanghouder die emigreert, heeft te
maken met de emigratieheffing van art. 4.16 lid 1 letter h
Wet IB 2001. Op grond van deze bepaling moet hij af-
rekenen over de aanmerkelijkbelangclaim ten tijde van
de emigratie. Tot daadwerkelijke belastingbetaling
hoeft het echter niet te komen. Voor de verschuldigde
belasting kan namelijk uitstel van betaling worden
verzocht in de vorm van een conserverende aanslag.
Uitstel wordt daarbij afstel als de aanmerkelijkbelang-
houder gedurende een periode van tien jaar geen ‘ver-
boden handelingen’ verricht.
In deze bijdrage sta ik stil bij de fiscale gevolgen van
emigratie voor de aanmerkelijkbelangregeling. Daarbij
wordt in het bijzonder aandacht besteed aan het ver-
schijnsel van de conserverende aanslag.
In onderdeel 1 behandel ik eerst de wijze waarop een in
het buitenland woonachtige aanmerkelijkbelanghouder
in de heffing wordt betrokken bezien vanuit nationaal
en verdragsrechtelijk perspectief. In onderdeel 2 ga ik in
op de emigratieheffing voor aanmerkelijkbelangaande-
len. In onderdeel 3 wordt de systematiek van de conser-
verende aanslag bezien. In dat kader ga ik in op de voor-
waarden waaronder een conserverende aanslag wordt
opgelegd, de handelingen die leiden tot het beëindigen
van het uitstel en de gevallen waarin kwijtschelding
wordt verleend. een en ander wordt toegelicht aan de
hand van een aantal casusposities. Het geheel rond ik
in onderdeel 4 af met een korte conclusie.
1. Buitenlandse aanmerkelijkbelanghouder en heffingsrechten
1.1. Nationaal recht
Door emigratie verliest een in Nederland woonachtige
aanmerkelijkbelanghouder zijn status van binnen-
lands belastingplichtige. Belastingplicht bestaat hier
te lande dan nog slechts voor zover hij als buitenlands
belastingplichtige kwalificeert. Blijkens art. 7.1 lid 1
letter b Wet IB 2001 is daarvan sprake als een aanmer-
kelijk belang wordt gehouden in een in Nederland ge-
vestigde vennootschap. Aandelenbelangen gehouden
in vennootschappen die in het buitenland zijn geves-
tigd, vallen dus buiten het heffingsbereik.
Is sprake van een buitenlandse belastingplicht voor de
aanmerkelijkbelangregeling, dan heft Nederland op
grond van art. 7.5 lid 1 Wet IB 2001 over de reguliere
voordelen en de winsten behaald met de vervreemding
van de aandelen.
1.2. Verdragswerking
Dat Nederland naar nationaal recht belasting kan hef-
fen over aanmerkelijkbelangvoordelen van een in het
buitenland woonachtige aandeelhouder, betekent niet
zonder meer dat Nederland deze heffing ook daad-
werkelijk kan effectueren. Heeft Nederland namelijk
een belastingverdrag gesloten met het woonland, dan
moet eerst nog worden bepaald of het verdrag het hef-
fingsrecht over de aanmerkelijkbelangresultaten aan
Nederland toewijst dan wel uitsluitend of mede aan
het woonland. Daarbij moeten we een onderscheid
maken tussen dividenden en vervreemdingsvoordelen
op aandelen.
Dividenden
De meeste verdragen2 verdelen het heffingsrecht van
dividenden over de staat van de dividenduitkerende
vennootschap (bronstaat) en de woonstaat van de
ontvanger van het dividend. De bronstaat mag over
dividenduitkeringen aan buitenlandse aandeelhouder-
natuurlijke personen in de regel maximaal 15% heffen.
In verdragssituaties kan Nederland daarmee het aan-
merkelijkbelangtarief van 25% niet volledig te gelde
maken. In dit licht moet ook de bij de Wet werken aan
winst3 ingevoerde verlaging van het dividendbelasting-
tarief van 25% naar 15% worden gezien.
Het woonland mag in de regel het dividend volledig
in de belastingheffing betrekken. Zij moet daarbij wel
1 Werkzaam bij Grant Thornton,
vestiging Rotterdam.
2 Zie ook art. 10
OESO-modelverdrag.
3 Wet van 30 november 2006,
Stb. 2006, 631.
1estate Planner Digitaal 2009/05
rekening houden met het feit dat Nederland hierover al
belasting heeft geheven. Dit gebeurt veelal in de vorm
van een tax credit: de belasting geheven in het bron-
land wordt dan in aftrek toegelaten op de belasting,
die in het woonland over het dividend is verschuldigd.
Vermogenswinsten
Hoofdregel is dat vermogenswinsten op aandelen ter
heffing zijn toegewezen aan de woonstaat.4 In de mees-
te belastingverdragen die Nederland heeft gesloten
voor invoering op 1 januari 1997 van de emigratiehef-
fing, is hierop een uitzondering gemaakt.5 Deze staat
Nederland toe te heffen over vervreemdingsvoordelen
die een – in het land van de verdragspartner woonach-
tige – natuurlijk persoon6 heeft behaald op aandelen
in een in Nederland gevestigde kapitaalvennootschap.
Voorwaarde is wel dat die natuurlijk persoon in de
loop van de laatste vijf jaren voorafgaande aan de ver-
vreemding inwoner van Nederland is geweest. Daarbij
strekt het heffingsrecht van Nederland zich mede uit
tot vervreemdingsvoordelen die zien op de periode na
emigratie.
De beperkte toekenning van heffingsrechten aan de
woonstaat werpt een dam op tegen kortstondige emi-
graties van aandeelhouders-natuurlijke personen om
op deze wijze de vermogenswinsten op aanmerkelijk-
belangaandelen buiten de Nederlandse heffingssfeer
te krijgen. Gelet op de restrictie tot Nederlandse ven-
nootschappen, was het overigens – tot de invoering
van de emigratieheffing – wel mogelijk om door de
emigratie de tijdens de binnenlandse belastingplicht
opgebouwde aanmerkelijkbelangclaim op aandelen in
een buitenlandse vennootschap onmiddellijk buiten
het Nederlandse heffingsbereik te krijgen.
Sinds de invoering van de emigratieheffing, streeft
Nederland er naar de vermogenswinstbepaling voor
aandelen te laten aansluiten bij de systematiek voor
de conserverende aanslagen voor aanmerkelijkbe-
langaandelen. Is de heffing bij emigratie daadwerke-
lijk voldaan, dan heeft Nederland geen heffingsrecht
meer. Is gekozen voor uitstel van betaling in de vorm
van een conserverende aanslag, dan komt gedurende
de looptijd van de conserverende aanslag van tien jaar
het heffingsrecht aan Nederland toe.7 Het heffings-
recht beperkt zich daarbij niet tot het bedrag waarvoor
Nederland ter zake van de emigratie een conserve-
rende aanslag heeft opgelegd. Nederland lijkt echter in
recente verdragen afstand te hebben gedaan van het
recht om te heffen over vermogenswinsten ontstaan
na emigratie.8 Waardestijgingen die zich in de buiten-
landperiode voordoen vallen daarmee buiten het Ne-
derlandse heffingsbereik.
2. Emigratieheffing aanmerkelijk belang
Nederland heeft onder de ‘oude’ belastingverdragen
dus slechts een beperkte mogelijkheid vervreem-
dingswinsten op aandelen van buitenlandse aanmer-
kelijkbelanghouders in de heffing te betrekken. Ook
vervreemdingswinsten die in feite toerekenbaar zijn
aan de periode dat de aanmerkelijkbelanghouder nog
volledig binnenlands belastingplichtig was, konden
daardoor buiten het bereik van de Nederlandse fis-
cus komen. Met de invoering van de emigratieheffing
heeft Nederland hier een einde aan gemaakt. De emi-
gratieheffing merkt het ophouden binnenlands belas-
tingplichtige te zijn aan als een vervreemding voor de
aanmerkelijkbelangregeling. Het vervreemdingsvoor-
deel (werkelijke waarde aandelen -/- verkrijgingsprijs)
wordt de aanmerkelijkbelanghouder daarbij geacht te
hebben genoten in de periode dat hij nog binnenlands
belastingplichtig was.9
Van de emigratieheffing is op grond van art. 4.18 Wet IB
2001 overigens uitgezonderd de aanmerkelijkbelang-
houder met een aanmerkelijk belang in een in het bui-
tenland gevestigde vennootschap en die voorafgaand
aan zijn emigratie minder dan acht jaren in Nederland
heeft gewoond en in de afgelopen vijfentwintig jaar in
totaal niet langer dan tien jaren in Nederland heeft ge-
woond (passantenregeling).
Tot voor kort was onduidelijk of de emigratieheffing
voor aanmerkelijkbelangaandelen in overeenstem-
ming was met de verdragstrouw. Betoogd werd wel
dat Nederland met deze heffing aan de grens in feite
zijn heffingsrechten toegekend door de belastingver-
dragen op een ongeoorloofde wijze eenzijdig heeft
uitgebreid. De Hoge raad heeft in zijn arresten van 20
februari 200910 evenwel geoordeeld dat geen sprake
is van strijdigheid met de verdragstrouw, omdat Ne-
derland geen inkomen belast dat naar zijn werkelijke
aard volgens het belastingverdrag (i.c. verdrag met Bel-
gië van 1970 en de Verenigde Staten van 1992) aan het
woonland is toegewezen. Nederland heeft namelijk in
2 estate Planner Digitaal 2009/05
4 Art. 13 lid 5 OESO-Modelverdrag.
5 Zie ook art. 13 lid 5 NSV.
6 In sommige belastingverdragen
(zoals Frankrijk, Italië en Spanje)
is de uitzondering beperkt tot
Nederlandse staatsburgers.
7 Verdrag Nederland-België (2001)
art. 13 par. 5.
8 Heithuis, ‘(R)emigratie en
immigratie van aanmerkelijk-
belanghouders onder de Wet IB
2001’, TFO 2007/147, par. 2.2.2.
9 Art. 4.46 lid 2 Wet IB 2001.
10 V-N 2009/12.8 en 12.9.
overeenstemming met het verdrag ongerealiseerde,
maar wel reële vermogenswinst belast en geen poten-
tiële dividenden. reeds eerder heeft het HvJ-eG in de
zaak Hughes de lasteyrie du Saillant11 geoordeeld, dat
een emigratieheffing voor aanmerkelijkbelangaande-
len op zich zelf bezien niet strijdig is met het europees
recht. Met voorgaande ontwikkelingen is de toekomst
van de onderhavige emigratieheffing vooralsnog ge-
waarborgd.
Na emigratie blijft de aanmerkelijkbelanghouder als
buitenlands belastingplichtige voor zijn aanmerke-
lijkbelangresultaten onderworpen aan de Nederlandse
belastingheffing. De verkrijgingsprijs van de aandelen
wordt gesteld op de waarde in het economische ver-
keer van de aandelen ten tijde van de emigratie.12 Het
uitgaan van de werkelijke waarde spreekt voor zich nu
de aanmerkelijkbelanghouder door de emigratiehef-
fing over de aanmerkelijkbelangclaim ontstaan tijdens
de periode van binnenlandse belastingplicht heeft
afgerekend in de heffingssfeer.13 Is ter zake van de emi-
gratie een conserverende aanslag opgelegd, dan kan de
vervreemding van de aandelen wel leiden tot gevolgen
in de invorderingssfeer.
3. De conserverende aanslag
3.1. Algemeen
Voor de belasting verschuldigd door toepassing van
de emigratieheffing kan de aanmerkelijkbelanghou-
der schriftelijk verzoeken om uitstel van betaling in de
vorm van een conserverende aanslag.14 een verzoek is
niet nodig als de aanmerkelijkbelanghouder naar een
andere lidstaat van de eU is geëmigreerd. Hij hoeft dan
evenmin zekerheid tot voldoening van het bedrag van
de conserverende aanslag te verlenen.15 Deze versoe-
pelingen in eU-situaties zijn een gevolg van het reeds
genoemde arrest Hughes de lasteyrie du Saillant van
het HvJ-eG.
Het uitstel is renteloos16 en wordt verleend voor een
periode van tien jaar.17 De tienjaarsperiode vangt aan
op de dag na de vervaldag van de voor de belasting-
aanslag geldende enige of laatste betalingstermijn en
eindigt uiterlijk bij het begin van het tiende kalender-
jaar volgende op het kalenderjaar waarop de belasting-
aanslag betrekking heeft.18 Na het verstrijken van de
tienjaarsperiode wordt de conserverende aanslag op
schriftelijk verzoek door belastingplichtige definitief
kwijtgescholden.19
3.2. Beëindiging uitstel
Als tijdens de tienjaarsperiode zogenoemde ‘verboden
handelingen’ hebben plaatsgevonden in de zin van
art. 25 lid 8 letter a, b en c IW 1990, dan wordt het uit-
stel geheel of gedeeltelijk beëindigd. Van een verboden
handeling is kort gezegd sprake in geval van:
1. Vervreemding van de aandelen;
2. Uitkering van (nagenoeg) alle reserves;
3. Teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort.
3.2.1 Vervreemding van de aandelen
3.2.1.1. Vervreemdingsbegrip
Het uitstel van betaling wordt blijkens art. 25 lid 8 let-
ter a jo. art. 2 lid 3 Uitv.reg. IW 1990 beëindigd als de
aanmerkelijkbelanghouder de ‘geconserveerde’ aan-
delen vervreemdt in de zin van art. 4.12 (reguliere ver-
vreemding) of art. 4.16 lid 1 letter a tot en met g en i, en
lid 2 t/m 4 Wet IB 2001 (fictieve vervreemding). Bij een
gedeeltelijke vervreemding van de aandelen wordt het
uitstel pro rata beëindigd.
Art. 25 lid 8 letter a IW 1990 jo. art. 2 lid 3 Uitv.reg.
IW 1990 spreekt slechts over de vervreemding van de
aandelen. Art. 4.12 Wet IB 2001 noemt echter tevens de
vervreemding van een gedeelte van de in deze aande-
len besloten rechten en plichten. Aangezien deze toe-
voeging voor de aanmerkelijkbelangregeling in feite
overbodig is,20 kan mijns inziens worden aangenomen
dat ook de vervreemding van de in de aandelen beslo-
ten rechten een verboden handeling oplevert. een af-
zonderlijke vermelding is hiervoor niet nodig.
3.2.1.2. Certificering/verlettering/omvormen in cumprefs
Onder andere in het kader van een bedrijfsopvolging
kan het wenselijk zijn om aandelen te certificeren, te
verletteren, dan wel om te vormen in cumulatief pre-
ferente aandelen.
Naar de hoofdregel vormt de certificering een ver-
vreemding voor de aanmerkelijkbelangregeling. In
zijn besluit van 14 november 200021 heeft de staats-
secretaris echter aangegeven onder welke voorwaar-
den de certificering niet als een vervreemding is aan
te merken.
3
11 HvJ-EG 11 maart 2004, zaak 9/02,
BNB 2004/258.
12 Art. 7.6 lid 1 Wet IB 2001.
13 Ingevolge art. 7.6 lid 1 Wet IB
2001 wordt de verkrijgingsprijs
dan ook uitsluitend gesteld op
de waarde in het economische
verkeer als ter zake van de
emigratie vervreemdingsvoorde-
len in aanmerking zijn genomen.
14 Art. 25 lid 8 IW 1990 jo. art. 2 lid 1
Uitv.reg. IW 1990.
15 Art. 2 lid 1 aanhef en letter a
Uitv.reg. IW 1990.
16 Art. 28 lid 2 IW 1990.
17 Art. 26 lid 2 IW 1990.
18 Art. 4 lid 2 jo. art. 2 lid 2 Uitv.
reg. IW 1990.
19 Art. 26 lid 2 IW 1990 jo. art. 4 lid 1
Uitv.reg. IW 1990.
20 Uit de jurisprudentie onder het
oude aanmerkelijkbelangregime
volgde dat vervreemding van
een deel van de rechten van de
aanmerkelijkbelanghouder ook
zonder expliciete wetsbepaling
belastbaar kon zijn. Uit de
wetsgeschiedenis
(MvT, Kamerstukken II 1995/96,
24 761, blz. 77, V-N 1996, blz. 2188)
blijkt dat de expliciete opname
in de wet in 1997 geen wijziging
beoogde van de bestaande
rechtspraak.
21 V-N 2000/53.1.
estate Planner Digitaal 2009/05
Ook de omvorming van gewone aandelen in cumulatief
preferente aandelen en verletteren van aandelen merkt
de staatssecretaris niet aan als een vervreemding als
is voldaan aan de voorwaarden van het besluit van
4 april 2001.22 Het voorgaande heeft naar mijn mening
in gelijke mate te gelden voor de uitstelfaciliteit.
3.2.1.3. Voortzetting uitstel bij vervreemding
Bij een vervreemding in de zin van art. 4.16 lid 1 letter d,
e, f en g Wet IB 2001 kan het uitstel onder voorwaarden
worden voortgezet.23 Tot deze categorie behoren onder
andere de juridische splitsing, de juridische fusie, de
overgang onder algemene titel (overlijden) alsmede de
overgang krachtens erfrecht onder bijzondere titel. De
aandelenfusie vormt een vervreemding in de zin van
art. 4.12 Wet IB 2001 en kwalificeert daarmee niet als
een vervreemding die voor voortzetting van het uit-
stel van betaling in aanmerking komt. Mogelijk is hier
sprake van een strijdigheid met de eG-fusierichtlijn.24
Voorbeeld 1
een aanmerkelijkbelanghouder en zijn gezin (echtge-
note en kind) zijn in 2002 geëmigreerd. Ter zake van
de emigratie is aan de aanmerkelijkbelanghouder een
conserverende aanslag opgelegd van € 1.000.000. In
2008 is de aanmerkelijkbelanghouder overleden. Zijn
aanmerkelijkbelangpakket vererft naar zijn echtge-
note en kind (elk 1/2). Het kind woont inmiddels weer
in Nederland.
Het overlijden van de aanmerkelijkbelanghouder bete-
kent een fictieve vervreemding voor de aanmerkelijk-
belangregeling.25 Op grond van art. 25 lid 8 letter a
IW 1990 jo. art. 2 lid 5 Uitv.reg. IW 1990 wordt het uit-
stel op schriftelijk verzoek voortgezet. Ten aanzien
van de echtgenote en het kind wordt het uitstel dus
voortgezet, ieder voor een bedrag van € 500.000.
3.2.2. Reserves worden (nagenoeg) geheel uitgekeerd
Het uitstel van betaling wordt blijkens art. 25 lid 8 let-
ter b IW 1990 beëindigd als de vennootschap waarin de
aandelen worden gehouden, haar onderneming geheel
of nagenoeg geheel (90%) heeft gestaakt en haar re-
serves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd.
Drijft de vennootschap geen onderneming, dan wordt
het uitstel beëindigd als de vennootschap haar reser-
ves (nagenoeg) geheel heeft uitgekeerd.
Met het gehanteerde criterium van ‘geheel of nage-
noeg geheel uitkeren van de reserves’ is het mogelijk
dat de aanmerkelijkbelanghouder zich binnen de tien-
jaarstermijn van de conserverende aanslag een groot
deel van de reserves kan laten uitkeren zonder gevaar
van invordering van de aanslag en met weinig of geen
Nederlandse belasting.26 Door vervolgens weer te re-
migreren naar Nederland kan de aanmerkelijkbelang-
houder zich bovendien ontdoen van de conserverende
aanslag. Bij remigratie wordt de conserverende aanslag
namelijk met het daarop staande bedrag verminderd27
Voor wat betreft de verkrijgingsprijs van de aandelen
geldt dat geen step-up wordt verleend, aangezien de
aanmerkelijkbelanghouder voorheen in Nederland
heeft gewoond.28 De aanmerkelijkbelanghouder gaat
dus met de historische verkrijgingsprijs door.
Het voorgaande staat in contrast met de vervreem-
ding van aandelen. In dat geval wordt het uitstel van
de conserverende aanslag onmiddellijk (al dan niet pro
rata) beëindigd.
3.2.3. Teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort
Art. 25 lid 8 letter c IW 1990 moet voorkomen dat winst-
reserves in aandelenkapitaal worden omgezet en na
emigratie worden uitgekeerd aan de aandeelhouder. Is
van een teruggaaf van hetgeen op de aandelen is gestort
sprake, dan wordt het uitstel beëindigd.29 Deze bijzon-
dere bepaling zal hier verder onbesproken blijven.
3.3. Kwijtschelding conserverende aanslag
Kwijtschelding van de conserverende aanslag wordt
verleend in de volgende gevallen:
1. Na het verstrijken van de tienjaarstermijn tot het
nog openstaande bedrag;
2. Bedrag dat betrekking heeft op de waardedalingen
van het aanmerkelijk belang na emigratie;
3. Bedrag van de Nederlandse dividend- of inkomsten-
belasting verschuldigd over de reguliere voordelen;
4. In het buitenland geheven belasting over vervreem-
dingsvoordelen.
3.3.1. Verstrijken tienjaarstermijn
Ingevolge art. 26 lid 2 IW 1990 jo. art. 4 Uitv.reg.
IW 1990 wordt de belasting begrepen in de conserve-
rende aanslag op schriftelijk verzoek kwijtgescholden
als het belastinguitstel eindigt door het verstrijken van
tien jaren. De kwijtschelding bedraagt ten hoogste het
bedrag dat op dat moment nog openstaat.
4
22 BNB 2001/308.
23 Art. 25 lid 8 letter a IW 1990
jo. art. 2 lid 4, 5 en 6 Uitv.reg.
IW 1990.
24 Heithuis, ‘(R)emigratie en im-
migratie van aanmerkelijkbelang-
houders onder de Wet IB 2001’,
TFO 2007/147, par. 2.1.1.
25 Art. 4.16 lid 1 letter e Wet IB 2001.
26 Zie ook Peters, ‘De aanmerke-
lijkbelangregeling in internatio-
naal perspectief’, FM 123, blz. 35
(voetnoot 98).
27 Art. 4.25 lid 5 Wet IB 2001 jo.
art. 16 lid 1 jo. lid 5 Uitv.besl.
IB 2001.
28 Art. 4.25 lid 2 Wet IB 2001.
29 Zie tevens art. 2 lid 3 Uitv.reg.
IW 1990.
estate Planner Digitaal 2009/05
Voorbeeld 2
Ten tijde van emigratie van de aanmerkelijkbe-
langhouder bedroeg het vervreemdingsvoordeel
€ 500.000 (verkrijgingsprijs € 20.000). Aan de aan-
merkelijkbelanghouder is een conserverende aanslag
opgelegd voor € 125.000 (25% x € 500.000). Ingevolge
art. 7.6 lid 1 Wet IB 2001 bedraagt de verkrijgingsprijs
van de aandelen na emigratie dan € 520.000.
Na het verstrijken van de tienjaarsperiode wordt de
conserverende aanslag kwijtgescholden. Op grond
van art. 21 lid 1 Uitv.besl. IB 2001 wordt de verkrij-
gingsprijs verlaagd met vier maal het kwijtgeschol-
den bedrag aan belasting. De nieuwe verkrijgingsprijs
bedraagt dus wederom € 20.000. Indien vervolgens
de aandelen met winst worden vervreemd, is het
voordeel op grond van art. 7.5 lid 1 Wet IB 2001 on-
derworpen aan de inkomstenbelasting. Indien de
aanmerkelijkbelanghouder echter in een verdrags-
land woont, kan Nederland niet heffen. In geen enkel
belastingverdrag wordt in deze situatie het heffings-
recht voor een langere periode dan tien jaar aan Ne-
derland toegewezen.
3.3.2. Waardedaling aandelen na emigratie
Naar aanleiding van het arrest van het HvJ-eG in de
zaak Hughes de lasteyrie du Saillant bepaalt art. 26 lid 5
letter a IW 1990 jo. art. 4 lid 1 Uitv.reg. IW 1990 dat als
de waarde van de aandelen is gedaald ten opzichte van
het moment van emigratie, kwijtschelding van belas-
ting kan worden verleend ter grootte van 1/4 van de
waardedaling. Waardedalingen die toerekenbaar zijn
aan een uitkering van winstreserves of teruggaaf van
gestort kapitaal blijven daarbij logischerwijs buiten
beschouwing.
Ingevolge art. 21 lid 1 Uitv.besl. IB 2001 wordt vervolgens
vier maal het bedrag van kwijtschelding in mindering
gebracht op de verkrijgingsprijs van de aandelen.
Voorbeeld 3
een aanmerkelijkbelanghouder emigreert. Het ver-
vreemdingsvoordeel bij emigratie is € 100.000 (ver-
krijgingsprijs € 20.000). De verschuldigde aanmer-
kelijkbelangheffing ad € 25.000 wordt geheven door
middel van een conserverende aanslag, waarvoor uit-
stel van betaling wordt verleend.
De verkrijgingsprijs na emigratie bedraagt € 120.000
(art. 7.6 lid 1 Wet IB 2001). Vervolgens vervreemdt
de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandelen voor
€ 100.000, resulterend in een aanmerkelijkbelangver-
lies van € 20.000. Het uitstel van betaling op de con-
serverende aanslag wordt dan beëindigd. Op grond
van art. 26 lid 5 letter a IW 1990 wordt een bedrag van
€ 5.000 (25% van € 120.000 -/- € 100.000) kwijtge-
scholden. Gelijktijdig wordt de verkrijgingsprijs van
de aandelen verlaagd met € 20.000.30 Het aanmerke-
lijkbelangresultaat dat de aanmerkelijkbelanghouder
als buitenlandse belastingplichtige geniet bedraagt
daarmee nihil (€ 100.000 -/- € 100.000).
3.3.3. Nederlandse belasting over reguliere voordelen
Ingeval van een dividenduitkering wordt ingevolge
art. 26 lid 4 IW 1990 jo. art. 4 lid 1 Uitv.reg. IW 1990 de
conserverende aanslag verminderd met het bedrag van
de verschuldigde dividendbelasting (lees 15%). Bedraagt
de in Nederland verschuldigde inkomstenbelasting over
het dividend echter meer dan 15%, dan mag uitgegaan
worden van de gecumuleerde belasting. In verdragssitu-
aties zal daarvan niet snel sprake zijn. In de regel zal het
woonland over het dividend eveneens inkomstenbelas-
ting heffen bij de aanmerkelijkbelanghouder. Deze be-
lasting mag echter niet in mindering worden gebracht
op het bedrag van de conserverende aanslag.
Voorbeeld 4
Ten tijde van de emigratie bedraagt de waarde van
het aandelenpakket van de aanmerkelijkbelang-
houder € 2.100.000. De verkrijgingsprijs bedraagt
€ 100.000. De aanmerkelijkbelanghouder krijgt dus
een conserverende aanslag opgelegd voor een bedrag
van € 500.000 (25% x € 2.000.000). De verkrijgings-
prijs van zijn aandelen bedraagt vanaf dat moment
€ 2.100.000.31
Vervolgens keert de vennootschap een dividend uit
van € 1.800.000 (< 90% van de reserves). ervan uit-
gaande dat een OeSO-conform belastingverdrag van
toepassing is, mag Nederland 15% belasting inhou-
den op het dividend, in totaal dus € 270.000.
Stel dat het woonland – onder verrekening van de
Nederlandse belasting – 40% belasting heft over het
dividend, dan zal aanmerkelijkbelanghouder dus nog
eens € 450.000 belasting zijn verschuldigd.
Hoewel in totaal dus € 720.000 aan belasting is
5
30 Art. 21 lid 1 Uitv.besl. IB 2001.
31 Art. 7.6 lid 1 Wet IB 2001.
estate Planner Digitaal 2009/05
betaald, mag de aanmerkelijkbelanghouder slechts
€ 270.000 in mindering brengen op zijn conserve-
rende aanslag. Deze bedraagt dan € 230.000.
Op grond van art. 21 lid 1 Uitv.besl. IB 2001 dient de
verkrijgingsprijs van de aandelen ad € 2.100.000 te
worden verminderd met vier maal het kwijtgescholden
bedrag aan belasting. De nieuwe verkrijgingsprijs be-
draagt dus € 1.020.000 (€ 2.100.000 -/- € 1.080.000).
Deze verkrijgingsprijs bevreemdt omdat – door de
dividenduitkering van € 1.800.000 – de werkelijke
waarde van de aandelen nog maar € 300.000 is. De
verkrijgingsprijs is met andere woorden € 720.000
te hoog. Oorzaak hiervoor is dat de verlaging van de
verkrijgingsprijs wordt berekend door uit te gaan van
vier maal het kwijtgescholden bedrag aan belasting.
Indien uitsluitend 15% dividendbelasting kan worden
geheven, wordt de verkrijgingsprijs dus slechts met
60% (in plaats van met 100%) verlaagd van het be-
drag van de dividenduitkering.
Verkoopt de aanmerkelijkbelanghouder zijn aandelen
vervolgens voor de resterende waarde van € 300.000
binnen de tienjaarstermijn, dan dient het restant-
bedrag van de conserverende aanslag ad € 230.000
alsnog volledig te worden betaald. Daar staat ech-
ter tegenover dat de aanmerkelijkbelanghouder een
aanmerkelijkbelangverlies realiseert van € 720.000.
Indien op grond van het verdrag het heffingsrecht
aan Nederland is toegewezen, kan dit verlies in aan-
merking worden genomen.
3.3.4. Buitenlandse belasting over vervreemdings-
voordeel
Art. 26 lid 5 letter b IW 1990 jo. art. 4 lid 1 Uitv.reg.
IW 1990 verleent een kwijtschelding indien ingevolge de
Belastingregeling voor het Koninkrijk (BrK) of een be-
lastingverdrag het heffingsrecht over de vervreemding
van de aandelen wordt toegewezen aan het woonland.
Kwijtschelding wordt dan verleend voor het bedrag
van de in het buitenland feitelijk geheven belasting.
Het bedrag aan kwijtschelding bedraagt niet meer dan
het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de
aandelen nog uitstel van betaling is verleend. Hoewel
dit uit de wettekst niet volgt, blijkt uit de wetgeschie-
denis32 dat de kwijtschelding niet plaatsvindt voor dat
gedeelte van de buitenlandse belasting dat verband
houdt met de waardeaangroei na emigratie.
Voorbeeld 5
Bij emigratie bedraagt het vervreemdingsvoordeel
€ 100.000 (verkrijgingsprijs € 20.000). Ter zake
wordt een conserverende aanslag opgelegd van
€ 25.000. Zes jaar na emigratie verkoopt de aanmer-
kelijkbelanghouder zijn aandelen voor € 320.000. De
aanmerkelijkbelanghouder is in het woonland over
het voordeel 10% belasting verschuldigd, in totaal
derhalve € 30.000. Hiervan ziet € 10.000 op het ver-
vreemdingsvoordeel ten tijde van de emigratie. Ter
zake van de conserverende aanslag wordt kwijtschel-
ding verleend voor € 10.000.
4. ConclusieIn deze bijdrage zijn enige aspecten behandeld van de
emigratieheffing voor aanmerkelijkbelanghouders. Hoe-
wel Nederland met deze regeling beoogt de aanmerke-
lijkbelangclaim die is ontstaan tijdens de Nederlandse
periode veilig te stellen, zal het tot een daadwerkelijke
afrekening van deze claim niet hoeven te komen. ener-
zijds omdat de uitstelregeling voorziet in een volledige
kwijtschelding na tien jaar in combinatie met de onmo-
gelijkheid op grond van de Nederlandse verdragen om
na deze periode te heffen over vervreemdingsvoordelen
op aandelen. Anderzijds biedt de uitstelregeling moge-
lijkheden om ook binnen de tienjaarsperiode de Neder-
landse belastingclaim te reduceren. 32 Nota naar aanleiding van het
verslag van de Tweede Kamer van
wetsvoorstel 24 761, V-N 1996,
blz. 3784.
6 estate Planner Digitaal 2009/05