131014 hoorcollege 3

Post on 22-Jun-2015

679 views 3 download

description

Docentencursus relativiteitstheorie, derde hoorcollege

Transcript of 131014 hoorcollege 3

Docentencursus relativiteitstheorie

Derde collegeMarcel Vonk

14 oktober 2013

2/100

Inhoud 3e hoorcollege

1.Hoofdpunten eerste twee colleges

2.Lorentztransformaties

3.De ladderparadox

4.De tweelingparadox

5.Algemene relativiteit

6.Experimenteel bewijs

1. Hoofdpunten eerste twee colleges

4/100

Eerste hoorcollege

De ruimtetijd, bestaande uit alle gebeurtenissen, vormt één geheel. Elke inertiële waar-nemer verdeelt dit geheel op zijn eigen manier in ruimte en tijd.

5/100

Eerste hoorcollege

Het eindresultaat: in Einsteins wereldbeeld ziet de ruimtetijd er zo uit:

Gelijktijdigheid is waarnemerafhankelijk!

6/100

Tweede hoorcollege

We zagen in een animatie waar de ruimtetijdlijnen van een bewegende waarnemer zich bevinden:

7/100

Tweede hoorcollege

De ruimte- en tijdlijnen van een referentiekader dat met snelheid

v beweegt, staan een afstand √(1-β2) uit elkaar. (β=v/c)

8/100

Tweede hoorcollege

Aan de hand van een lichtklok zagen we dat een bewegende klok langzamer loopt dan diezelfde klok in stilstand: tijdsdilatatie.

9/100

Tweede hoorcollege

Een klok die in rust met tijdsintervallen Δt tikt, tikt als hij

met een snelheid v beweegt, met grotere tijdsintervallen Δt’ = γ Δt.

10/100

Tweede hoorcollege

De evenredigheidsfactor is de Lorentzfactor:

met β=v/c. Deze factor komt in de relativiteitstheorie veel voor.

21

1

11/100

Tweede hoorcollege

Verder zagen we dat bewegende voorwerpen korter zijn dan ze in stilstand zijn: Lorentzcontractie.

12/100

Tweede hoorcollege

Een intuïtieve manier om de Lorentzcontractie af te leiden, is aan de hand van muonen uit de hoge atmosfeer die ondanks hun korte vervaltijd het aardoppervlak bereiken.

13/100

Tweede hoorcollege

We kunnen dit resultaat op twee manieren begrijpen.

1) Tijdsdilatatie: doordat we het muon zo snel zien bewegen, lijkt zijn “klok” veel langzamer te lopen. De vervaltijd lijkt voor ons dus γ maal zo lang.

14/100

Tweede hoorcollege

We kunnen dit resultaat op twee manieren begrijpen.

2) Lorentzcontractie: voor het muon zelf is zijn vervaltijd gewoon 2,2 μs. De op hem af komende atmosfeer lijkt echter veel dunner.

15/100

Tweede hoorcollege

Een meetlat die in rust een lengte L heeft, heeft als hij met een

snelheid v beweegt een kortere lengte L’ = L/γ.

2. Lorentztransformaties

17/100

Lorentztransformaties

We hebben nu ook kwantitatief gezien wat de effecten van de relativiteits-theorie op ruimte en tijd zijn.

Lorentzcontractie tijdsdilatatie

18/100

Lorentztransformaties

Aangezien we weten hoe de ruimte- en tijdlijnen van de bewegende waarnemer lopen, kunnen we natuur-lijk ook willekeurige coördinaten van gebeurtenissen in elkaar omrekenen.

19/100

Lorentztransformaties

Deze Lorentztransformaties behoren niet tot de exameneisen, maar het kan voor de docent nuttig zijn ze toch te kennen:

)('

)('

txx

xtt

20/100

Lorentztransformaties

• De transformaties zijn in deze eenvoudige vorm geldig als we als eenheden seconden en licht-seconden gebruiken.

)('

)('

txx

xtt

21/100

Lorentztransformaties

• Als we meters en seconden gebruiken verschijnt een aantal extra factoren c.

)('

)('

txx

xtt

22/100

Lorentztransformaties

• Als we meters en seconden gebruiken verschijnt een aantal extra factoren c.

)('

)/(' 2

tvxx

cxvtt

23/100

Lorentztransformaties

• Een voordeel van deze vorm is dat we voor lage snelheden de Galileï-transformaties terug zien.

)('

)/(' 2

tvxx

cxvtt

BORD

24/100

Lorentztransformaties

• Tijdsdilatatie en Lorentzcontractie zijn twee speciale gevallen van deze vergelijking.

)('

)('

txx

xtt

BORD

25/100

Lorentztransformaties

Een veel voorkomende verwarring: als ruimte en tijd zo symmetrisch voorkomen…

Hoe kan het dan dat tijd oprekt en ruimte krimpt?

)('

)('

txx

xtt

26/100

Lorentztransformaties

Het antwoord zien we het duidelijkst in een plaatje:

AB geeft de lengtecontractie weer, AC de tijdsdilatatie.

27/100

Lorentztransformaties

Om AD te meten zouden we een nogal vreemd experiment moeten verzinnen, waarin de bewegende waarnemer als zijn klok tikt ook iets op een andere plaats laat gebeuren.

28/100

Lorentztransformaties

Dit experiment zou het “tijds-equivalent” van het meten van Lorentzcontractie zijn.

29/100

Lorentztransformaties

Willekeurige ruimtetijdcoördina-ten kunnen we omrekenen met

)('

)('

txx

xtt

3. De ladderparadox

31/100

De ladderparadox

Om tijdsdilatatie en Lorentzcontractie beter te begrijpen zullen we twee bekende paradoxen bekijken.

De eerste is de zogenaamde ladder-paradox.

32/100

De ladderparadox

“Iemand rent met een ladder, die precies in een schuur past, met enorme snelheid de schuur in. Past de ladder nog altijd in de schuur?”

33/100

De ladderparadox

34/100

De ladderparadox

• Vanuit de rennende waarnemer gezien wordt de schuur korter, en past de ladder dus niet.

• Vanuit de stilstaande waarnemer gezien wordt de ladder korter, en past de ladder dus ruim.

Hoe kan dit?

35/100

De ladderparadox

Dat er geen tegenspraak is, zien we als we het ruimtetijddiagram bekijken.

36/100

De ladderparadox

• Om te bepalen of de ladder past, moeten we tegelijkertijd de positie van zijn begin- en eindpunt meten.

37/100

De ladderparadox

• Maar... Elke waarnemer heeft zijn eigen notie van gelijktijdigheid!

38/100

De ladderparadox

• Het “passen” van de ladder is dus niet iets wat waarnemeronaf-hankelijk gedefinieerd kan worden.

39/100

De ladderparadox

• De bewegende waarnemer meet bijvoorbeeld AC, en ziet dat de ladder inderdaad niet past.

40/100

De ladderparadox

• De stilstaande waarnemer meet bijvoorbeeld AB, en ziet dat de ladder inderdaad wel past.

41/100

De ladderparadox

Toch lijkt er nog iets vreemds aan de hand: wat gebeurt er als de stilstaande waarnemer, zodra de ladder in de schuur is, snel de deuren sluit?

42/100

De ladderparadox

Ook deze vraag kunnen we beant-woorden met een ruimtetijddiagram:

43/100

De ladderparadox

• De stilstaande waarnemer ziet bij gebeurtenis (A) de achterkant van de ladder de schuur in vliegen, en sluit de deuren.

44/100

De ladderparadox

• Bij (B) botst vervolgens de voorkant van de ladder tegen de dichte voordeur van de schuur.

45/100

De ladderparadox

• Voor de meebewegende waarne-mer is deze gebeurtenis gelijktijdig met (C) – voor hem is de achter-kant van de ladder nog buiten.

46/100

De ladderparadox

• De meebewegende waarnemer ziet de ladder dus samengeperst worden tot bij (A) ook de achterkant de schuur in vliegt.

47/100

De ladderparadox

• Kunnen we geen ladder maken die “oneindig stijf” en dus niet samen te persen is?

48/100

De ladderparadox

• Nee: de schokgolf van de botsing rechts beweegt met hooguit de lichtsnelheid door de ladder heen – het duurt dus even voor de achterkant “weet” dat de voorkant stilstaat!

49/100

De ladderparadox

• Uiteindelijk bereikt de schokgolf natuurlijk de voorkant van de ladder wel, en zal de ladder in stukken uit elkaar spatten.

4. De tweelingparadox

51/100

De tweelingparadox

Een tweede paradox geeft meer inzicht in de tijdsdilatatie: de tweelingparadox.

52/100

De tweelingparadox

“Ronald reist met een enorme snelheid naar een ver sterrenstelsel, keert daar om en reist met dezelfde snelheid weer terug. Is Ronald bij terugkomst jonger dan Frank, of andersom?

53/100

De tweelingparadox

• Frank ziet Ronald steeds met grote snelheid bewegen. Hij ziet Ronalds klok langzamer lopen, dus Ronald zou jonger moeten zijn.

• Ronald ziet Frank steeds met grote snelheid bewegen. Hij ziet Franks klok langzamer lopen, dus Frank zou jonger moeten zijn.

54/100

De tweelingparadox

De situatie lijkt volkomen symme-trisch, maar is dat niet!

We hebben het tot nu toe alleen over bewegingen met constante snelheid gehad, maar hier is meer aan de hand: Ronald keert namelijk om, en verandert zijn snelheid.

55/100

De tweelingparadox

Hoewel “snelheid relatief is” (we kunnen niet definiëren wie beweegt en wie stilstaat) is verandering van snelheid dat niet!

We kunnen zonder problemen ontdekken wie er van snelheid verandert en wie niet.

56/100

De tweelingparadox

Frank verandert niet van snelheid, dus zijn waarnemingen zouden juist moeten zijn. Ronald moet bij thuis-komst jonger zijn. Hoe kunnen we dit uit Ronalds perspectief begrijpen?

57/100

De tweelingparadox

Wederom helpt een ruimtetijddiagram om de oplossing te begrijpen.

58/100

De tweelingparadox

• De steile groene lijn is een tijdlijn van Ronald op de heenreis. De vlakke groene lijn is een van zijn ruimtelijnen.

59/100

De tweelingparadox

• Deze ruimtelijn gaat door de gebeurtenis “Ronald keert om”. De onderste rode stip (op Franks wereldlijn) is dus voor Ronald hiermee gelijktijdig.

60/100

De tweelingparadox

• De steile blauwe lijn is een tijdlijn van Ronald op de terugreis. De vlakke blauwe lijn is een van zijn ruimtelijnen.

61/100

De tweelingparadox

• Deze ruimtelijn gaat ook door de gebeurtenis “Ronald keert om”. De bovenste rode stip (op Franks wereldlijn) is dus voor Ronald hiermee gelijktijdig.

62/100

De tweelingparadox

• Kortom: zodra Ronald omkeert “slaat hij een stuk van Franks geschiedenis over”. Dit is de reden dat Frank voor hem bij terugkomst ouder is.

63/100

De tweelingparadox

• Opmerking (1). Als Ronald vertraagt en weer versnelt in plaats van abrupt omkeert, zal zijn ruimtelijn snel “over de missende geschiedenis heen zwiepen”.

64/100

De tweelingparadox

• Opmerking (2a). Ronald krijgt de “gemiste” geschiedenis van Frank wel te zien: het licht daarvan beweegt immers naar hem toe.

65/100

De tweelingparadox

• Opmerking (2b). Alleen als Ronald corrigeert voor de lichtsnelheid merkt hij dus dat hij een stuk geschiedenis overslaat.

66/100

De tweelingparadox

• Opmerking (3). Hoewel de verandering van snelheid hier een centrale rol speelt hoeven we niets te weten over versnelling of de algemene relativiteitstheorie!

5. De algemene relativiteitstheorie

68/100

Algemene relativiteit

Tot nu toe hebben we het alleen gehad over waarnemers die eenparig (met constante snelheid) bewegen. Maar hoe ervaart een versnelde waarnemer de ruimtetijd?

69/100

Algemene relativiteit

Het kostte Einstein 10 jaar om de relativiteitstheorie uit te breiden tot versnelde waarnemers.

Verrassenderwijs speelt de zwaarte-kracht daarbij een centrale rol!

70/100

Algemene relativiteit

Centraal in Einsteins redenering staat het equivalentieprincipe.

Net als bij het relativiteitsbeginsel viel het Einstein op dat twee ogenschijnlijk verschillende situaties dezelfde waarnemingen opleveren.

71/100

Algemene relativiteit

Bekijk een waarnemer in een stilstaande lift op aarde.

72/100

Algemene relativiteit

In het zwaartekrachtsveld van de aarde ziet deze waarnemer objecten met de valversnelling (9,8 m/s2) omlaag vallen.

Deze valversnelling is voor objecten van elke massa hetzelfde!

73/100

Algemene relativiteit

Overigens voelen we de “druk” van de zwaartekracht pas als iets (bijvoor-beeld de liftbodem) de valversnelling tegenwerkt.

74/100

Algemene relativiteit

Een waarnemer in een versnelde lift in de ruimte neemt hetzelfde waar!

75/100

Algemene relativiteit

Einsteins conclusie: zwaartekracht is experimenteel niet van versnelling te onderscheiden.

De aanname dat dit algemeen geldig is, heet het equivalentieprincipe.

76/100

Algemene relativiteit

De kleine lettertjes: de aarde heeft een radieel zwaartekrachtsveld.

Om de situaties echt identiek te maken moeten we een parallel zwaartekracht-veld gebruiken.

77/100

Algemene relativiteit

Wat heeft het equivalentieprincipe voor gevolgen voor de ruimtetijd?

Laten we weer eens kijken naar het gedrag van licht. In Newtons wereld-beeld heeft licht geen massa, en on-dervindt het dus geen zwaartekracht.

78/100

Algemene relativiteit

Een foton valt een versnellende lift in de ruimte binnen.

79/100

Algemene relativiteit

Voor de waarnemer in de lift lijkt het foton een paraboolbaan te beschrijven.

80/100

Algemene relativiteit

De stilstaande waarnemer op aarde zou dus eenzelfde baan moeten zien.

81/100

Algemene relativiteit

• Onder de invloed van de zwaarte-kracht beweegt alles in gekromde banen.

• De kromming van de baan hangt niet af van eigenschappen van het voorwerp zoals zijn massa.

De kromming door de zwaarte-kracht lijkt dus een eigenschapte zijn van de ruimtetijd zelf!

82/100

Algemene relativiteit

Einstein ontdekte dat het inderdaad mogelijk is om de zwaartekracht te beschrijven als een kromming van de ruimtetijd.

83/100

Algemene relativiteit

In een zwak zwaartekrachtsveld (zoals op de aarde) reproduceert zijn theorie nauwkeurig de zwaartekrachtswet van Newton.

84/100

Algemene relativiteit

Zwaartekracht is dus niets anders dan een versnelling die ontstaat door de kromming van de ruimtetijd.

Let op: zwaartekracht is versnelling, maar niet alle versnelling komt door de zwaartekracht!

85/100

Algemene relativiteit

Zwaartekracht is niet van versnelling te onderscheiden. Zwaartekrachtsversnelling is niets anders dan gekromde

ruimtetijd.

6. Experimenteel bewijs van de relativiteitstheorie

87/100

Experimenteel bewijs

Een drietal experimenten zijn we al eerder tegengekomen:

1) Experimenten zoals dat van Michelson en Morley tonen aan dat de lichtsnelheid waarnemeronaf-hankelijk is.

88/100

Experimenteel bewijs

Een drietal experimenten zijn we al eerder tegengekomen:

2) Hafele en Keating stuurden in 1971 atoomklokken mee met interconti-nentale vliegtuigen, en controleer-den zo de tijdsdilatatie.

89/100

Experimenteel bewijs

Een drietal experimenten zijn we al eerder tegengekomen:

3) Dat muonen hoog uit de damkring de aarde bereiken is een test voor tijdsdilatatie en Lorentzcontractie.

90/100

Experimenteel bewijs

Een eerste test voor het gekromd zijn van de ruimtetijd werd in 1919 uitgevoerd door Arthur Eddington.

91/100

Experimenteel bewijs

Hij reisde naar Afrika om een totale zonsverduistering waar te nemen.

92/100

Experimenteel bewijs

Door het afbuigen van licht in een zwaartekrachtsveld zien we bij zo’n verduistering sterren op een andere plaats aan de hemel staan.

93/100

Experimenteel bewijs

Eddington vond de juiste afbuiging. Tegenwoordig zien we hetzelde effect op nog veel spectaculairder wijze: gravitatielenzen.

94/100

Experimenteel bewijs

Een ander bewijs voor de kromming van de ruimtetijd zien we aan de baan van de planeet Mercurius. Deze baan vertoont periheliumprecessie.

95/100

Experimenteel bewijs

Dit effect was al in 1859 opgemerkt door Urbain Le Verrier. Het kon niet verklaard worden door de invloed van andere planeten of de vorm van de zon.

96/100

Experimenteel bewijs

De relativiteitstheorie gaf wel de juiste “voorspelling” voor de grootte van de precessie.

97/100

Experimenteel bewijs

Tenslotte: om GPS te laten werken moet rekening worden gehouden met de kromming van de ruimtetijd.

98/100

Experimenteel bewijs

Zie voor nog meer voorbeelden bijvoorbeeld de lijsten op Wikipedia.

Volgende keer…

100/100

Volgende keer…

• E=mc2 en de lichtsnelheid• Zwarte gaten• Verzoeknummers?